33 400 XIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (XIII) voor het jaar 2013

Nr. 36 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 21 december 2012

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met daarop gegeven antwoorden. Met vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Schüssel

1.

Welke bezuinigingen en/of versoberingen worden in deze begroting ten opzichte van de vorige doorgevoerd? Kunt u hiervan een overzicht maken en dit kort toelichten?

2.

Welke intensiveringen en/of hogere uitgaven worden in deze begroting voorgesteld ten opzichte van de vorige begroting?

De belangrijkste begrotingswijzigingen zijn opgenomen in paragraaf 2.1.1. «Belangrijkste mutaties ontwerpbegroting 2013» (pagina 22–24). De posten met een «-« betreffen bezuinigingen en/of versoberingen en de positieve bedragen betreffen intensiveringen en/of hogere uitgaven. In het verdiepingshoofdstuk (Hoofdstuk 4.5, vanaf pagina 243) van de begroting is een specificatie van de begrotingswijzigingen per begrotingsartikel opgenomen.

3.

Welke bestaande wet- en regelgeving moet naar uw oordeel vernieuwd worden en waarom?

Op het terrein van landbouw en natuur is een aantal wetsvoorstellen al bij uw Kamer ingediend, waarvan ik de behandeling wil voortzetten. Dit betreft:

  • het wetsvoorstel houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) (Kamerstukken 33 348), waarbij door het regeerakkoord aangekondigde wijzigingen zullen worden doorgevoerd;

  • het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone (Kamerstukken 32 002);

  • het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inrichting landelijk gebied (decentralisatie investeringsbudget) (Kamerstukken 33 441).

Voor de redenen voor het indienen van deze wetsvoorstellen verwijs ik naar de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel.

Over het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet (invoering stelsel verantwoorde mestafzet, Kamerstukken 33 322) zal ik u binnenkort samen met de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu nader informeren, conform het verzoek van uw Kamer.

Voorts ben ik voornemens binnenkort een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet dieren in verband met de centrale administratie van diergeneesmiddelengebruik in te dienen. Dit wetsvoorstel voorziet in een grondslag om regels te stellen over registratie van het antibioticagebruik. Realisatie van een centrale registratie van het antibioticagebruik is aan uw Kamer toegezegd (o.a. TK, 29 683, nr. 65). Ik verwijs u voor de redenen voor het indienen van dit wetsvoorstel verder naar hetgeen hierover met uw Kamer gewisseld is. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Thans wordt het nader rapport opgesteld.

In voorbereiding is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2010/63/EU van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. De verantwoordelijkheid voor dit onderwerp is ingevolge het regeerakkoord overgegaan van de minister van VWS naar mij.

Ik wil benadrukken dat dit de voorstellen zijn die ik nu voorzie. Uiteraard kunnen er zich in de komende periode nog vele ontwikkelingen voordoen die aanleiding vormen voor nieuwe wijzigingen.

4.

Kunt u aangeven onder welke begrotingsartikelen en daarbinnen op welke onderdelen, vrije ruimte is in de begroting?

5.

Welke middelen kan de Kamer, indien gewenst, op een andere manier bestemmen dan u voorstelt?

In de budgettaire tabellen van alle beleidsartikelen is voor het begrotingsjaar 2013 het percentage «juridisch verplicht» opgenomen. Dit percentage wordt vervolgens onder het kopje «budgetflexibiliteit» per instrumentcategorie nader toegelicht. Het verschil tussen 100% minus het deel juridisch verplicht zoals opgenomen in de budgettaire tabel is de mogelijke vrije ruimte per beleidsartikel. Deze vrije ruimte betreft middelen die wel beleidsmatig zijn belegd maar desgewenst door uw Kamer op een andere manier kan worden bestemd.

6.

Waarom hebt u besloten het jaarprogramma met ingang van 2012 waarmee de voedingstuinbouw in Nederland aanspraak kan maken op subsidie van de Gemeenschappelijke Marktordening niet meer goed te keuren en waarom gaat u er zelfs toe over om de toegezegde (en reeds geïnvesteerde) middelen over 2011 en 2010 terug te vorderen?

In het kader van de Gemeenschappelijk Marktordening voor Groenten en Fruit (GMO Groenten en Fruit) kunnen erkende producentenorganisaties in de groenten en fruitsector ook in 2012 aanspraak maken op Europese subsidie voor hun zogenaamde operationele programma. De GMO Groenten en Fruit wordt in Nederland in medebewind uitgevoerd door het Productschap Tuinbouw. De (Herziene) Nationale Strategie voor de toepassing van de marktordening voor groenten en fruit in Nederland (periode 2009–2013) is uitgewerkt in de circulaire «Criteria voor het in aanmerking nemen van de uitgaven bij de indiening van steunaanvragen» van Productschap Tuinbouw. Deze circulaire is het kader voor de operationele programma’s van de producentenorganisaties.

De kosten voor bestuiving door middel van hommels en bijen zijn met ingang van het jaar 2012 niet meer subsidiabel gesteld. Dit komt voort uit de eis die wordt gesteld door Verordening (EU) nr. 543/2011, dat alleen specifieke (additionele of extra) kosten subsidiabel zijn. Voor het gebruik van hommels en bijen is vastgesteld dat er geen extra kosten gemaakt werden. De steun die voor bestuiving door middel van hommels en bijen is betaald is in strijd met de Europese regelgeving uitbetaald en moet volgens de Europese regelgeving om deze reden worden teruggevorderd.

Voor wat betreft de kosten voor het gebruik van geënt plantmateriaal zijn de gehanteerde forfaitaire tarieven met ingang van 2012 aangepast. Ook deze aanpassing vloeit voort uit de eis die wordt gesteld door Verordening (EU) nr. 543/2011 dat alleen specifieke kosten subsidiabel zijn. Ten aanzien van de forfaitaire tarieven die werden gehanteerd tot en met 2011 is vastgesteld dat bij het bepalen van de forfaitaire tarieven ten onrechte geen rekening is gehouden met de meeropbrensten als gevolg van het gebruik van geënt plantmateriaal.

Europese subsidie die in eerdere jaren voor deze maatregelen is uitbetaald is niet in overeenstemming met de Europese voorschriften en moet daarom volgens de Europese voorschriften teruggevorderd worden. Lidstaten zijn verplicht om de voorschriften van de Europese Unie toe te passen. Het Productschap Tuinbouw is – in het kader van medebewind – daarom verplicht Europese steun die ten onrechte is uitbetaald terug te vorderen bij de begunstigden, in dit geval de producentenorganisaties.

7.

Waarom zijn telers verplicht om na de teelt van maïs direct vanggewas in te zaaien?

Na de oogst van maïs blijft veel stikstof achter in de bodem. Het vanggewas is bedoeld om die stikstof vast te leggen opdat die niet uitspoelt naar het grondwater. De verplichting geldt alleen voor de teelt van maïs op zand- en lössgrond. Het voorschrift maakt deel uit van de voorwaarden die de Europese Commissie heeft gesteld bij de verleende derogatie.

8.

Waarom kan er in plaats hiervan geen natte grondontsmetting worden uitgevoerd?

Bekend is dat de middelen die worden gebruikt om grond te ontsmetten ook de uitspoeling van nitraat kunnen beperken. Er zijn evenwel geen onderzoeksgegevens op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat dat effect gelijkwaardig is aan dat van de teelt van een vanggewas. Daarom is er onvoldoende aanleiding gezien voor een vrijstelling van de verplichting om een vanggewas in te zaaien bij toepassing van grondontsmetting. Ik verwijs voor een uitgebreidere motivering naar het antwoord gegeven in Kamerstuk 2011–2012, 33 037, nr. 17.

9.

Welke gevolgen heeft deze verplichting voor de export van bloembollen naar landen zoals China?

Dit heeft geen gevolgen voor de export van bloembollen naar landen als China. Zie voor een uitgebreider antwoord de beantwoording van eerdere vragen in Kamerstuk 2011–2012, aanhangsel 235.

10.

Wat betekent deze verplichting voor de bloembollenteeltbedrijven buiten de zeezandgebieden?

De verplichting geldt alleen voor de teelt van maïs op zand- en lössgrond. Bloembollenteeltbedrijven op andere type gronden hoeven zich niet aan deze verplichting te houden.

11.

Waarom is bepaald dat als bij een verzoek om een exportcertificaat morele twijfels bestaan, moreel beraad kan plaatsvinden en wat heeft een «moreel beraad» als doel?

12.

Waarom kunnen wij als Nederland besluiten nemen over de waarden en normen in andere landen?

13.

Welke gevolgen kunnen besluiten over ethiek hebben voor de export van bijvoorbeeld runderen?

In 2011 is door het ministerie van EZ, in samenwerking met het bedrijfsleven, de «Exportstrategie dieren en dierlijke producten» opgesteld. Een van de belangrijkste doelen daarvan is om de prioritering van overheidsinzet om handelsbelemmeringen op te lossen, te verbeteren. In de strategie is ook aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. In dat kader vindt overleg met het bedrijfsleven plaats over dilemma’s met betrekking tot de export van dieren en dierlijke producten. Dit draagt bij aan de versterking van het bewustzijn van het betrokken bedrijfsleven. Het betreft geen extra eisen. Immers deze volgen uit de Europese regelgeving en WTO kaders. Het kabinet neemt geen besluiten over waarden en normen in andere landen in het kader van de exportstrategie.

14.

Bent u bereid nu alsnog de grondnota incl. de grondposities aan de Kamer te doen toekomen?

Het uitbrengen van een grondnota vind ik niet voor de hand liggend. Het is de verantwoordelijkheid van de provincies om een robuuste EHS te realiseren. In het bestuursakkoord natuur heeft het Rijk afspraken gemaakt over de inzet van de gronden van het Rijk. Grond is een middel om de EHS te realiseren. Het is aan de provincies om daar verder mee aan de slag te gaan.

15.

Kunt u een overzicht van de gronden maken welke in bezit zijn van de overheid en in welke gebieden deze liggen?

Binnen de verantwoordelijkheid van mijn departement zijn twee organisaties die grond in bezit hebben: Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) en Staatsbosbeheer. BBL bezit ca 37.000 hectare (per 1 januari 2012). Staatsbosbeheer bezit momenteel 261.000 hectare. In beide gevallen liggen de gronden verspreid over het gehele land.

16.

Kunt u een overzicht geven van de begrotingsposten waar matching met EU-gelden plaatsvindt?

  • 1. Artikel 11

    Metrologie: cofinanciering van EMRP (European Metrology Research Programme)

  • 2. Artikel 12

    • Eurostars: cofinanciering van het Eurostars programma.

    • Subsidies, overig: cofinanciering van de Joint Technology Initiatives ENIAC en ARTEMIS.

    • Het 7e Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling

  • 3. Artikel 14

    • EEPR: Cofinanciering in het kader van het European Energy Programme for Recovery van het Road Project voor CO2 afvang en opslag.

    • NER 300: Cofinanciering van commerciële demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie.

  • 4. Artikel 16

    Artikel 16.10

    De volgende regelingen zijn resp. worden met POP2-middelen gefinancierd en worden alle ten laste van art. 16.10 Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij gefinancierd:

    • Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (laatste betaling in 2008)

    • Regeling Stimulering Biologische Productiemethode (laatste betaling in 2010)

    • Regeling Beroepsopleiding en voorlichting veehouderij (laatste betaling in 2011)

    • Investeringsregeling Duurzame Stallen (art. 16.10/Duurzame veehouderij)

    • Subsidieregeling Voedselkwaliteit Biologische Landbouw (art. 16.10/Duurzame veehouderij)

    • Demonstratieregeling, opgedeeld naar sector (art. 16.10/Duurzame veehouderij, art. 16.10/Agrarische innovatie en overig, art. 16.10/Agrarisch ondernemerschap, art. 16.10/Plantaardige productie)

    • Innovatieregeling intensieve veehouderij/melkveehouderij/dier/plant/open teelten/POP Nieuwe Uitdagingen (art. 16.10/Agrarische innovatie en overig)

    • Kleine praktijknetwerken (art. 16.10/Duurzame veehouderij)

    • Bedrijfsadviesdiensten randvoorwaarden GLB (art. 16.10/Agrarisch ondernemerschap).

    • Grote praktijknetwerken (art. 16.10/Duurzame veehouderij)

    • Subsidieregeling jonge agrariërs (art. 16.10/Agrarisch ondernemerschap)

    • Investeringen in milieuvriendelijke maatregelen (art. 16.10/Mestbeleid)

    • Investeringsregeling gecombineerde luchtwassers (art. 16.10/Duurzame veehouderij)

    • Regeling Marktintroductie Energie Innovaties (art. 16.10/16.10/Plantaardige productie)

    Alle bovenstaande regelingen vallen onder POP2 As 1, met uitzondering van de Regeling Stimulering Biologische Productiemethode die onder POP2 As 2 valt.

    De volgende EVF regelingen worden ook onder artikel 16.10 visserij gefinancierd:

    • Subsidie innovatie in de visketen

    • Collectieve acties in de visketen

    • Investering in vissersvaartuigen

    • Subsidie kwaliteit, rendement en nieuwe markten in de visserij

    • Investering in aquacultuur

    • Certificering in de visketen

    • Compensatieregeling Aalvisserij

    • Investering in verwerking en afzet

    Artikel 16.40

    7e Kaderprogramma onderzoek en ontwikkeling (KP7). Matching met middelen Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO).

  • 5. Artikel 18

    Artikel 18.1

    • Cofinanciering EZ in Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO nationaal)

    • Cofinanciering ETS IV-A (Interreg)

    EFRO bestaat uit twee onderdelen: EFRO nationaal, bestaande uit vier landsdelige programma's en Europese Territoriale Samenwerking (Interreg), gericht op grensoverschrijdende samenwerking tussen lidstaten. EZ is namens Nederland lidstaatverantwoordelijke autoriteit voor de vier landsdelige programma’s en voor één grensoverschrijdend programma (Euregio Maas-Rijn). Voor de andere drie grensoverschrijdende programma's (Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën) is Nederland lid van het Comite van Toezicht.

    Artikel 18.4

    • Cofinanciering EZ van Agromilieumaatregelen in het kader van het Plattelands Ontwikkelingsprogramma (2 de pijler GLB, POP 2). In het voor 2013 te decentraliseren budget voor de uitvoering van het Bestuursakkoord natuur zit ook de nationale cofinanciering van agrarisch natuurbeheer.

17.

Waar liggen kansen om de matching met EU gelden beter aan te sluiten en EU-fondsen beter te benutten?

Momenteel wordt er hard gewerkt aan de operationele programma's voor de Europese fondsen en aan de partnerschapsovereenkomst voor de uitvoeringsperiode 2014–2020. Het Rijk heeft het voortouw bij de programma's van het Europees Sociaal Fonds, het Europees Landbouwfonds Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij alsmede de Partnerschapsovereenkomst. Bij de landsdelige programma’s van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) ligt het voortouw bij de regio’s. Het is de bedoeling om de Europese middelen te besteden aan projecten die passen binnen EU 2020 en nationale beleidsprioriteiten. Voor EFRO moeten projecten ook passen binnen ook de regionale prioriteiten en aansluiten bij (regionale) maatschappelijke behoeften. Er wordt gestreefd naar een resultaatgerichte inzet van middelen en een efficiënte uitvoering. Binnen het kader van de partnerschapsovereenkomst wordt er zowel ten aanzien van de inhoud als van de uitvoering nagegaan of er synergie tussen de verschillende programma's mogelijk is.

Daarbij wordt voor versterking van onderzoek en innovatie ook gekeken naar synergie met Horizon2020. Horizon2020 start in 2014 als opvolger van het Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Nederlandse partijen presteren al een lange periode bovengemiddeld in R&D Kaderprogramma's en de inzet is deze goede positie vast te houden, onder meer door de inzet van in het regeerakkoord afgesproken middelen voor cofinanciering voor gezamenlijke programma's en bijdrage aan de matching van kennisinstellingen, door voorlichting, training en advies aan (potentiële) indieners van onderzoeksprojecten en door innovatiecontracten topsectoren, onderzoeksagenda's kennisinstellingen en Horizon2020 op elkaar te laten aansluiten. Voor Horizon2020 zijn middelen in het regeerakkoord Rutte II gereserveerd om de rijkscofinancieringsbehoefte te dekken. Deze middelen worden ingezet voor fundamenteel onderzoek en voor de topsectoren. Nader moet worden bekeken of deze middelen ook kunnen worden gematched met Horizon 2020-middelen.

18.

Op welke wijze is het project Koeien en Kansen bestendigd in het topsectorenbeleidbudget danwel het mestbeleidbudget?

Het project «Koeien en Kansen» wordt in 2013 opgepakt door de topsector Agri&Food. Het project is opgenomen in het PPS-voorstel «Meerwaarde voor mest». Nog voor het einde van dit jaar zal ik DLO, op basis van het advies van de topsector, opdracht geven voor het uitvoeren van dit onderzoek in 2013.

19.

Kunt u aangeven wat uw operationele doelen zijn die worden beoogd met de begroting voor aankomend jaar, op het gebied van sluiten van kringlopen?

Het kabinet streeft naar een circulaire economie en wil de (Europese) markt voor duurzame grondstoffen en hergebruik van schaarse materialen stimuleren. De circulaire economie gaat uit van ecologische principes, waar behoud van biodiversiteit en hulpbronnen voor toekomstige generaties integraal wordt meegenomen in bedrijfsstrategieën. Het doel is een transitie van onze economie te realiseren en eventuele barrières te slechten. Dit relatief nieuwe thema bevindt zich in het begin van de beleidscyclus; in deze verkennende fase heb ik nog geen operationele doelen geformuleerd. EZ steunt initiatieven om kansen en potentie van de circulaire economie inzichtelijk te maken. De overheid stimuleert kennisverwerving, faciliteert de opschaling van koplopers en verbindt zich met Green Deals aan maatschappelijke initiatieven.

Zo wordt in lijn met de motie van der Werf (TK 32 852, nr. 8) door TNO een onderzoek uitgevoerd naar de kansen voor de circulaire economie in Nederland. In dit onderzoek wordt d.m.v. een macro-economische analyse de circulaire economie cijfermatig onderbouwd en een handelingsperspectief geboden aan overheid en bedrijven. Resultaten van dit onderzoek verschijnen in het voorjaar van 2013.

Op nationaal niveau zal het CBS in het voorjaar van 2013 een onderzoek naar materiaalstromen in de Nationale Rekeningen uitbrengen voor het jaar 2008. In navolging hierop zal het CBS de komende twee jaar een volwaardig monitoringsysteem ontwikkelen om materiaalstromen in de Nationale Rekeningen te volgen.

20.

Kunt u aangeven wat uw operationele doelen zijn die worden beoogd met de begroting voor aankomend jaar, op het gebied van verduurzaming van de houtketen?

Zoals ik reeds in de brief van 5 juli 2012 (TK 26 407, nr. 63, inzake de stand van zaken van het biodiversiteitbeleid) aan de Kamer heb gemeld, onderneem ik diverse initiatieven in het kader van de verdere verduurzaming van de houtketen. Zo blijf ik het EU-FLEGT Actieplan ondersteunen, dat erop gericht is illegaal gekapt hout, en daarvan afgeleide producten, van de Europese markt te weren. Met vooral tropische landen die hout exporteren naar de EU worden zogenaamde Vrijwillige Partnerschap Overeenkomsten gesloten, waarbij afspraken worden gemaakt over het leveren van aantoonbaar legaal hout.

Op 3 maart 2013 wordt de Europese Houtverordening van kracht, waardoor het verboden is illegaal gekapt hout op de markt te brengen. Marktdeelnemers die hout voor het eerst op de Europese markt brengen moeten vanaf dan een stelsel van zorgvuldigheideisen hanteren waaruit blijkt dat zij zorgvuldig zijn nagegaan dat het hout niet illegaal gekapt is.

Met deze maatregelen wordt een «level playing field» gecreëerd zodat initiatieven op het terrein van duurzame houtproductie niet ondermijnd worden. In dat kader wordt onderzoek uitgevoerd naar de prijseffecten van de EU-houtverordening op gecertificeerd en niet-gecertificeerd hout.

Verder onderzoekt Nederland samen met Vietnam de mogelijkheid om synergie en verdere acties te bevorderen gericht op duurzaam bosbeheer via duurzame productie. In dat kader voer ik in Europees en internationaal verband gesprekken over de opzet van een ronde tafel hout, waar de verduurzaming van de houtketen geagendeerd wordt.

21.

Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren van de handhaving van handel in flora en fauna?

Zie het antwoord op vraag 336.

22.

Hoe garandeert u dat er binnen bestaande onderzoeks- en marktstimuleringsprogramma’s ook voldoende aandacht blijft voor onderzoek en stimulering van de biologische landbouw?

23.

Welke doelen met betrekking tot het stimuleren van biologische landbouw streeft u na?

24.

Welke meetbare indicatoren kunt u geven voor de impuls van het aanbod van biologische producten?

Op grond van de Beleidsnota biologische landbouwketen 2008–2011 (TK 29 842, nr. 15) is gewerkt aan de verdere verzelfstandiging van de biologische sector. Vanaf 2012 is, zoals in de nota was aangekondigd, het beleid op biologische landbouw geïntegreerd in algemeen landbouwbeleid. Daarmee zijn er geen specifieke programma's meer voor het stimuleren van de biologische landbouw. De biologische landbouw heeft haar plaats binnen het Topsectorenonderzoek als één van de vormen van duurzame landbouw, bijvoorbeeld bij duurzame bodem, bij legpluimvee, bij de varkenshouderij.

Met een tijdelijke projectsubsidie van € 260.000,– aan de sectororganisatie Bionext draag ik in 2013 nog bij aan beleidsrelevante projecten die voor de sector in het algemeen van belang zijn. Daarnaast krijgt de sector hiermee een extra stimulans om de eigen organisatie verder te professionaliseren.

25.

Wat wordt er verstaan onder «wilde dieren» bij het geplande verbod op wilde dieren in het circus, zoals vermeld in het regeerakkoord?

26.

Hoe en op welke termijn wilt u het verbod op wilde dieren in het circus realiseren?

27.

Het welzijn van dieren in circussen wordt niet genoemd in de begroting, wat is uw inzet voor 2013 op dit gebied en hoe groot is het budget dat hiervoor wordt ingezet?

28.

Is in begroting rekening gehouden met opvang van wilde dieren uit het circus, als het verbod op verbod wilde dieren in het circus van kracht gaat?

Het verbod op het gebruik van wilde dieren in het circus vergt een nadere uitwerking. In het voorjaar van 2013 zal ik u over de uitwerking van het verbod op het gebruik van wilde dieren in het circus informeren.

29.

Het welzijn van dieren in dierentuinen en dolfinaria wordt niet genoemd in de begroting, wat is uw inzet voor 2013 op dit gebied en hoe groot is het budget dat hiervoor wordt ingezet?

Dierentuinen, waaronder het Dolfinarium, dienen in bezit te zijn van een dierentuinvergunning. De uitvoeringskosten van het Dierentuinenbesluit bedragen in 2013 € 350.000,–. Ten behoeve van het welzijn van dieren in dierentuinen is recentelijk een vervolgopdracht gegeven aan Wageningen UR Livestock Research op het in 2012 gereed gekomen rapport «Welzijnsindicatoren voor dierentuindieren. Mogelijkheden voor ontwikkeling van indicatoren.». Dit rapport (Kamerstukken 2011–2012, 28 286, nr. 546) is aan uw Kamer gestuurd op 8 februari 2012. Het budget voor het vervolgonderzoek bedraagt € 60.000,– (inclusief btw).

30.

Hoeveel geld gaat er naar het subsidiëren of financieren van stallen groter dan 300 Nederlandse Grootte Eenheden (NGE) in Nederland?

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord Kamervragen van het lid Thieme (Tweede Kamer, 2012–2013, Aanhangsel 209).

31.

Hoeveel geld gaat er naar subsidiëren of financieren van stallen groter dan 300 NGE in het buitenland?

32.

In welke landen worden stallen gefinancierd vanuit Nederland?

33.

Hoeveel en wat voor projecten op het gebied van veehouderij zullen er in de komende begrotingsperiode vanuit Nederland (mede) worden gefinancierd in het buitenland en hoeveel en welke projecten zijn gericht op gangbare veehouderij of juist biologische veehouderij?

Dit onderwerp is de verantwoordelijkheid van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel.

34.

Hoeveel geld komt de komende periode beschikbaar voor het stimuleren van biologische veehouderij in Nederland?

De biologische veehouderij kan gebruik maken van bestaande financiële regelingen op het gebied van verduurzaming van de veehouderij zoals de Investeringsregeling duurzame stal- en houderijsystemen (IDSH). Zie verder antwoord vraag 22.

35.

Kunt u aangeven hoeveel geld er vorig jaar is uitgetrokken en hoeveel budget er gereserveerd is voor beheer en schadebestrijding van soorten?

De uitgaven van het Faunafond in 2011 was € 19,0 miljoen voor taakuitoefening. Het beleid inzake beheer en schadebestrijding van soorten is met het Bestuursakkoord natuur verder gedecentraliseerd naar de provincies. In 2013 is € 21,3 miljoen gereserveerd voor de taakuitoefening van het Faunafonds. Deze middelen maken onderdeel uit van de decentralisatie-uitkering (begroting 18.4). De provincies gaan over de verdeling van deze decentralisatie-uitkering en stellen budget beschikbaar aan het Faunafonds.

36.

Wat is in 2013 uw inzet op het handhaven van de illegale handel in dieren, welke streefwaarde wordt gehanteerd en welke operationele doelen zijn er gesteld?

De douane, de politie en de NVWA bestrijden de illegale handel door toezicht te houden op de naleving van de CITES wetgeving, die vervat is in de Flora- en Faunawet. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 37, 336 en 337.

Aan de grenzen controleren de Douane en de NVWA op illegale importen van vogels. Vaak is daarbij ook sprake van overtredingen van de welzijnswetgeving.

Voor de bestrijding van de illegale hondenhandel verwijs ik naar de toezeggingen die ik gedaan heb in het Algemeen Overleg Opvang van 20 november 2012.

37.

Hoeveel geld is er voor 2013 aangemerkt voor de uitvoering van de verbetering van de samenwerking tussen betrokken diensten bij de handhaving van de regelgeving omtrent de handel in flora en fauna en natuurwetgeving?

De verbetering van de samenwerking tussen de betrokken diensten – Douane, politie, NVWA, functioneel parket en de DR – loopt via een aantal lijnen.

Op het terrein van het toezicht op de handel in Flora en Fauna werken NVWA, DR, Politie, het functioneel parket en de Douane samen in het Landelijke Overleg CITES.

Op het terrein van de opsporing werkt de NVWA samen met politie en het functioneel parket om prioriteiten te stellen en in grote opsporingsonderzoeken.

Een voorbeeld is de samenwerking in een Proefopstelling CITES. Deze proefopstelling heeft ten doel de samenwerking op het terrein van informatie-uitwisseling en analyse te verbeteren.

Voor deze activiteiten is geen apart geld aangemerkt in 2013 omdat deze activiteiten onderdeel zijn van de reguliere samenwerking.

38.

Op welke wijze wordt de naleving van de Visserijwet gecontroleerd, hoeveel budget is hiervoor beschikbaar, aan de hand van welke criteria stelt u vast of dit budget afdoende is en waar is het budget in de begroting opgenomen?

De NVWA heeft in haar toezicht op de naleving van de Visserijwet twee belangrijke handhavingsdoelen, namelijk de zeevisserij en kust -en binnenvisserij.

Het toezicht in de zeevisserij is gericht op:

  • controle op zee door de inzet van het Inspectievaartuig Barend Biesheuvel. Hierbij ligt het accent op de naleving van technische maatregelen zoals het gebruik van tuigen en netten met de juiste maaswijdte, maar ook gesloten gebieden. Daarnaast vindt controle plaats op het juist bijhouden van de visactiviteiten in het visserijlogboek en op de aan boord gehouden vis, naar kg per soort en minimummaat.

  • controle aan de wal: gedurende de aanlandingsfase, de lossing van vis, het sorteren en wegen voor het vermarkten van vis en in de fase van het transport van vis. Aansluitend daarop wordt zorg gedragen voor een adequate vangstregistratie van de vis en de validatie van deze vangstcijfers door middel van cross checks van de verschillende brondocumenten als het logboek, de definitieve vangstopgave en verkoopgegevens, aangevuld met beschikbare bevindingen vanuit ingestelde controles.

In de Kust-en Binnenvisserij: bestrijding van illegale visserij en visstroperij met behulp van stroperijteams, controle van de gesloten periode van de aalvisserij in het kader van het Aalherstelplan; en toezicht op gesloten gebieden voor aalvisserij in het kader van de dioxinenorm.

Jaarlijks is een budget van ongeveer € 6 mln beschikbaar voor visserijcontroles. Dit bedrag is opgenomen onder begrotingsartikel 16 onder de totale bijdrage aan baten-en lastendienst NVWA.

Aangezien de Barend Biesheuvel in 2009 is overgedragen aan de Kustwacht, is er voor de inzet van dit inspectievaartuig een jaarlijks bedrag van ongeveer € 1,9 mln opgenomen in de Defensie-begroting van de Kustwacht.

39.

Kunt u een overzicht geven van uitgaven op het gebied van landbouw in het Caribisch gebied inclusief de uitgaven van minder dan 1 miljoen euro?

Op het gebied van landbouw is in 2012 circa € 80.000,– uitgegeven aan de renovatie van het slachthuis op Bonaire. De verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van landbouw op de eilanden ligt bij het Openbaar lichaam. Vanuit EZ wordt het landbouwontwikkelingsproces ondersteund door de inzet van de Dienst Landelijk gebied.

40.

Kunt u aangeven met hoeveel euro de nalevingskosten voor de agrarische sector zullen worden verminderd?

Het antwoord op deze vraag is met name afhankelijk van de wijze waarop de door het vorige kabinet ingediende mestwetgeving wordt voortgezet. Hierover zal ik u samen met de staatssecretaris van I&M binnenkort nader informeren.

41.

Op welke wijze hebben provincies en gemeenten invulling gegeven aan het verlagen van de regeldruk voor de landbouw?

Gemeenten en provincies hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het verlagen van de regeldruk. Omdat ervaren regeldruk voor een belangrijk deel schuilt in overheidstoezicht en overheidstoezicht voor een belangrijk deel wordt uitgevoerd door decentrale overheden als gemeenten, waterschappen en provincies, zijn er projecten opgezet om te kijken of door samenwerking met deze overheden de toezichtlast kan worden verminderd. Deze projecten bestaan uit het gezamenlijk uitvoeren van controlebezoeken en het overnemen van elkaars controles. Voorbeeld is project in Noord Limburg waar rijk, waterschap, gemeenten en provincie hun gegevens onderling uitwisselen en toezicht gerichter kunnen uitvoeren met minder lasten voor de (goede) ondernemers. Daarnaast heeft de VNG in samenwerking met het ministerie van EZ en de Inspectieraad een onderzoek gestart naar domeinen, waaronder de landbouw, met mogelijke stapeling van toezicht door rijk en medeoverheden.

42.

Welke maatregelen heeft het kabinet voorbereid die leiden tot nog een miljard minder administratieve lasten en 250 miljoen euro lagere nalevingskosten tussen 2012 en 2015? Welke maatregelen zijn van toepassing op de landbouw en welke bedragen horen hierbij?

Het integrale beeld van de maatregelen waarmee de reductie ambitie wordt ingevuld, wordt jaarlijks aan de Tweede Kamer gezonden. De meest recente integrale rapportage is de «Voortgangsrapportage regeldruk bedrijven» (Kamerstuk 29 515, nr. 338, van 11 juni 2012).

In de bijlage II bij dit document zijn de maatregelen en de bijbehorende bedragen beschreven. Een aantal maatregelen geldt specifiek voor de landbouw. Een aantal maatregelen zoals de vereenvoudigde aangifte van de winstbelasting, heeft een generieke werking en is ook van belang voor de landbouw sector.

43.

Welke inspanningen pleegt u om de regeldruk voor de agrarische sector in 2013 te verminderen en hoeveel aan administratieve lasten gaat u in 2013 schrappen voor agrarische ondernemers?

In 2013 zullen de administratieve lasten dalen met € 9,7 mln (o.a. door reductie toezichtlasten in de vleesketen, en het mogelijk afschaffen voor het EU verplichte bedrijfsregister voor agrarische bedrijven). In deze cijfers is geen rekening gehouden met de effecten van het in behandeling zijnde Wetsvoorstel natuurbescherming en de aan de Kamer aangeboden wijziging van de Meststoffenwet.

44.

Zijn er nog onderhandelingen gaande over het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), of staat alles al vast zoals staat geschreven in de begroting?

De onderhandelingen over de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) zijn nog gaande. De Raad heeft in juni een algemene benadering vastgesteld voor de basisverordening en de gemeenschappelijke marktordening en in oktober voor het Europees Fonds voor Maritiem Zaken en Visserij. De adviezen van het Europees Parlement worden eind dit jaar/ begin volgend jaar verwacht. Op basis daarvan kan de Raad haar werkzaamheden voortzetten. Gestreefd wordt naar een akkoord tijdens het Ierse voorzitterschap.

45.

Worden de genoemde punten inzake het GVB, zoals de aanlandplicht, ook door u gesteund?

Mijn inzet is gericht op een duurzaam gebruik en instandhouding van natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen in EU-wateren en daarbuiten. Het uitoefenen van visserij op een duurzaam niveau (Maximum Sustainable Yield) en het verminderen van ongewenste bijvangsten door inzet op selectieve, innovatieve vismethodes en daarbij een aanlandplicht als sluitstuk, zijn naar mijn oordeel essentiële elementen in het nieuwe GVB. De uitwerking van de aanlandplicht zal onder Iers voorzitterschap in 2013 verder moeten plaatsvinden.

Het nieuwe EU-Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij moet naar mijn opvatting een belangrijke rol spelen in het proces van verdere verduurzaming en innovatie in de visserij en versterking van de maritieme economie.

46.

Kunt u nader toelichten hoe het bieden van toekomstperspectief aan de visserijsector vormgegeven wordt?

Het toekomstperspectief van de visserijsector wordt primair bepaald door de ondernemers in de visserijsector zelf die inspelen op de ontwikkelingen van de markt en oog hebben voor de maatschappelijke eisen die aan de visserij en het product vis zelf gesteld worden.

De overheid stelt de kaders en voorwaarden waarbinnen deze activiteiten kunnen plaatsvinden. Aanvullend beschikt de overheid over instrumenten, zoals de inzet van beperkte financiële middelen, om de visserijsector te faciliteren in het verduurzamen en het versterken van de concurrentiekracht. Een concreet voorbeeld zijn de recent gestarte Regionale Blueports, netwerken van innovatieve bedrijvigheid in de verschillende visserijregio’s. Binnen de regionale Blueports werken ondernemers, onderzoek- en kennisinstituten en ook overheden gezamenlijk aan een toekomstperspectief voor de visserijsector.

47.

Op welke wijze wordt de versterking van de concurrentiekracht binnen het nieuwe GLB vormgegeven?

De Europese Commissie heeft in oktober 2011 de wetgevingsvoorstellen voor het nieuwe GLB gepubliceerd. Besluitvorming heeft nog niet plaatsgevonden, deze is voorzien in het begin van 2013.

Een van de wetgevingsvoorstellen voor het nieuwe GLB is het wetsvoorstel voor het Plattelandsbeleid. Door de Europese Commissie is voorzien dat daarin ook stimuleringsregelingen ter versterking van duurzaamheid, concurrentievermogen en innovatie zijn opgenomen. Daarnaast bieden de voorstellen de mogelijkheid extra middelen voor het Plattelandsbeleid beschikbaar te stellen vanuit de Eerste Pijler (de «Directe Betalingen»). Tot slot is de inzet van Nederland dat ook de voorstellen van de Europese Commissie voor vergroening van het GLB zich kunnen richten op een brede verduurzaming van de sector en daarmee ook versterking van het concurrentievermogen.

48.

Kunt u aangeven hoe bovenwettelijke maatschappelijke prestaties op het terrein van bijvoorbeeld dierenwelzijn worden beloond aangezien de Nederlandse veehouderij op dit terrein al voorop loopt op Europa en andere lidstaten?

Naast een beloning uit de markt door een hogere opbrengstprijs worden bovenwettelijke prestaties voor dierenwelzijn beloond door een aantal fiscale, investerings- en subsidieregelingen zoals de MIA/Vamil gekoppeld aan de Maatlat Duurzame Veehouderij, de Investeringsregeling Duurzame Stallen en de Regeling Diervriendelijk produceren.

49.

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Regiegroep Duurzame Veehouderij en Agroketens?

Er is een eerste bijeenkomst gepland in het eerste kwartaal van 2013. Na deze bijeenkomst zal ik uw Kamer nader informeren.

50.

Valt de tuinbouwsector ook onder de Regiegroep Duurzame Veehouderij en Agroketens? Zo ja, zijn er ook personen uit deze sector vertegenwoordigd in de Regiegroep?

Ja. De vertegenwoordiger voor deze sector is de heer Hermans, voorzitter van Greenport Holland en voorzitter van de topsector Tuinbouw en Uitgangsmateriaal.

51.

Kunt u aangeven welke resultaten de Regiegroep Duurzame Veehouderij en Agroketens tot nu toe heeft bereikt?

Zie antwoord op vraag 49.

52.

Levert de Regiegroep duurzame veehouderij en agroketens voortgangsrapportages aan over verduurzaming van de voedselproductie?

Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 49 komt de Regiegroep in het eerste kwartaal 2013 bij elkaar. Ik wil mij – conform het regeerakkoord – samen met de deelnemende partijen beraden op het zo goed mogelijk vormgeven van de samenwerking van organisaties binnen de voedselketen op het terrein van dierenbescherming, consumentenbelangen, landbouw en levensmiddelenhandel met het oog op een verdere verduurzaming van de voedselketen. Daarover zal ik u regelmatig rapporteren.

53.

Wanneer komt de Regiegroep Duurzame Veehouderij en Agroketens met een (tussen)rapportage over het verdienmodel voor veehouders in relatie tot mededingingsregelgeving en de ruimte voor het maken van (keten)afspraken?

Zie het antwoord op vraag 49.

Over de grenzen van samenwerking vanuit het oogpunt van mededinging heeft mijn voorganger de mogelijkheid geboden om initiatieven informeel voor te leggen aan de NMa. Over de voortgang daarvan heeft hij uw Kamer in juni geïnformeerd (brief van 29 juni 2012, verslag Landbouw- en Visserijraad). Dit onderwerp zal nader worden besproken in de Regiegroep.

54.

Bent u voornemens het Convenant onbedwelmd ritueel slachten volgens religieuze riten doorgang te geven?

Ik verwijs u hiervoor naar mijn reactie op verzoek vaste commissie voor EL&I betreffende het ontwerp-besluit,houdende wijziging van het Besluit houders van dieren in verband met wijzigingen op het gebied van het doden van dieren zonder voorafgaande bedwelming van 26 november 2012(28 286, nr. 24).

55.

Kunt u, gericht op agrarische ondernemers, in één tabel inzichtelijk maken welke maatregelen deel uit maken van het bedrijfslevenbeleid waarin onder andere de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO), Research en Development Aftrek (RDA), innovatiebox en Innovatiefonds MKB+ worden uiteengezet alsook een typering van bedrijven welke van deze maatregelen gebruik maken alsmede de doeltreffendheid van het (fiscale en financiële) instrumentarium?

De in onderstaand tabel genoemde beleidsinstrumenten ter bevordering van innovatie als onderdeel van het bedrijfslevenbeleid zijn generiek van aard (toegankelijk voor ondernemers uit alle (top)sectoren) en geheel of voornamelijk gericht op het MKB.

Onderstaande tabel geeft inzicht in de omvang van het instrumentarium en voor zover bekend het aandeel van het MKB en starters. De instrumenten IPC (innovatieprestatiecontracten) en Innovatiefonds MKB+: risicokapitaal zijn alleen toegankelijk voor het MKB. De WBSO, RDA, Eurostars en het Innovatiefonds MKB+: innovatiekredieten staan tevens voor bedrijven groter dan het MKB open, maar ook bij deze instrumenten komt het overgrote deel van het budget ten goede aan het MKB. Voor wat betreft het aandeel MKB in de RDA, innovatiebox en TKI-toeslag kan nog geen raming worden gegeven omdat deze instrumenten pas recent van start zijn gegaan. Tevens wordt in de tabel aangegeven wanneer deze instrumenten op de doeltreffendheid zijn geëvalueerd (IPC en WBSO) dan wel voor welk jaar een evaluatie is voorzien. Uit de evaluatie van de IPC-regeling bleek een duidelijk effect van een IPC op het innovatiegedrag van de deelnemende bedrijven. Van de bedrijven zegt 86% dat door deelname aan het IPC in de toekomst meer aan research en development zal worden gedaan. Bijna 80% van de ondernemers geeft aan meer aan het management van innovatie te (gaan) doen. De belangrijkste conclusie uit de WBSO-evaluatie over de periode 2006–2010 is dat hij doet wat hij beoogt: de private loonuitgaven aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O) bevorderen. Daarnaast draagt de WBSO bij aan de verbetering van de kwaliteit van S&O in Nederland en is deze gunstig voor het vestigingsklimaat.

Instrument

Begroting 2013 (mln. euro)

Aandeel MKB

Aandeel starters

Evaluatie

WBSO1 (fiscaal)

743,0

74,82

10%1

20123

RDA (fiscaal)

375,0

n.n.b

n.n.b

2015

Innovatiebox

625,04

n.n.b

n.n.b

2013

IPC

31,5

100%

n.b

20105

Innovatiefonds MKB+: risicokapitaal

23,7

100%

100%

2012

Innovatiefonds MKB+: innovatiekredieten

65,3

100%

43%6

2013

Eurostars

8,6

82%7

n.b.

2013

TKI-toeslag

77,1

n.n.b.

n.n.b.

2015

X Noot
1

De WBSO is de verzamelnaam voor de faciliteit afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de aftrek speur- en ontwikkelingswerk in de Wet inkomstenbelasting

X Noot
2

% van de toegekende afdrachtvermindering in 2011

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, bijlage bij Kamerstuk 32 637, nr. 32

X Noot
4

De innovatiebox is een open einde regeling, raming van het jaarlijks gebruik is € 625 mln.

X Noot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, bijlage bij Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 8

X Noot
6

% van het toegekend budget in 2010

X Noot
7

% van het aantal deelnemers in 2011

56.

Blijven de verschillende projecten die deel uit maken van het InnovatieNetwerk in stand?

Ja, de verschillende projecten blijven in stand. De werkzaamheden van InnovatieNetwerk worden voorgezet in een Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) die hangt onder de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangmaterialen die per 1 december 2012 door vertegenwoordigers van deze topsectoren is opgericht.

57.

Blijft het budget van het InnovatieNetwerk in stand?

Ja, het budget dat beschikbaar werd gesteld aan het InnovatieNetwerk blijft beschikbaar voor de TKI.

58.

Hoe wordt er in de Topsector Agri&Food ingespeeld op het GLB na 2014?

De topsector Agri&Food richt zich actief op de mogelijkheden in Europa. Zo heeft ze besloten een deel van de kennismiddelen 2013 voor deelname aan Europese programma’s te reserveren. Een werkgroep van de topsector verkent ook de mogelijkheden om aan te sluiten op de ERA-netten(+), JPI’s en KIC’s binnen Horizon 2020. Het ministerie van EZ is actief betrokken bij dit proces om de kansen van de topsector te vergroten.

Indien in toekomstige GLB via de Plattelands Ontwikkelings Programma (POP) en het Europese Innovatiepartnerschap voor Duurzame en Productieve Landbouw (EIP-Landbouw), conform de Nederlandse inzet meer wordt gericht op innovatie, zal dit ook kansen bieden voor ontwikkelingen in de agrarische sectoren (waaronder de Topsector Agri&Food).

59.

Hoe ziet de uitwerking van de TKI-toeslagregeling voor de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen er nu uit? Wat is de verwachting?

De TKI toeslagregeling wordt voor de topsectoren Agri &Food (A&F) en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen (T&U) conform de algemene voorwaarden van de regeling uitgewerkt.

Als specifieke punten heeft Agri&Food:

  • De topsector streeft naar privaat – publieke samenwerkingen (PPS-en) die op het totaal voor de gehele TKI voor minimaal 50% uit private investeringen (cash en in kind) bestaan.

  • Voor 2013 en verder zal een groot deel van de TKI-toeslag worden toegekend aan de PPS die de toeslag genereert.

  • Ongeveer een kwart van de toeslag investeert A&F in het ecosysteem (MKB-valorisatiepakket) en een minimale bijdrage aan de kosten van het TKI bureau.

  • De verwachting is dat met de huidige en nieuwe PPS-en ongeveer € 30 mln. private investeringen binnen het TKI A&F zullen worden gegenereerd en dat het TKI A&F een toeslag van ongeveer € 8 mln. zal aanvragen.

Als specifieke punten heeft Tuinbouw en Uitgangsmaterialen:

  • De topsector streeft naar privaat – publieke samenwerkingen (PPS-en) die op het totaal voor de gehele TKI voor minimaal 40% uit private investeringen (cash en in kind) bestaan.

  • De toeslag wordt gebruikt om extra voorstellen binnen lopende PPS-en en om nieuwe PPS-en te honoreren.

  • Een deel van de toeslag wordt gebruikt voor valorisatie activiteiten (waaronder een MKB-loket) en voor een minimale bijdrage aan de twee TKI bureaus.

  • De verwachting is dat met de huidige en nieuwe PPS-en ruim € 25 mln. private investeringen worden gegenereerd en dat een TKI toeslag ruim € 5 mln. zal worden aangevraagd.

60.

Kunt u aangeven op welke manier de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) zijn vormgegeven in de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en hoe deze in de praktijk vorm worden gegeven?

De topsector Agri&Food heeft één Topconsortium voor Kennis en Innovatie: het TKI Agri&Food (TKI-A&F). Het TKI wordt gevormd door partijen uit de gouden driehoek: bedrijfsleven, overheid, kennisinstellingen. De opzet is een open consortium, waarin bedrijven en kennisinstellingen kunnen deelnemen aan private – publieke samenwerking (PPS-en) en programma’s. Het TKI is «lean & mean» opgezet en bestaat uit een bestuur ondersteund door een Bureau. Beide onderdelen worden bemenst door vertegenwoordigers van de dragende organisaties. Daarnaast is het TKI bezig om het MKB loket in te richten, waar de MKB valorisatiepilot Agri&Food onderdeel van is. Het TKI-A&F adviseert het topteam Agri&Food; het topteam adviseert de minister van Economische Zaken over de inzet van de middelen bij DLO en TNO. De TKI adviseert tevens NWO over de versterking van fundamenteel onderzoek voor de sector.

De topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen heeft twee Topconsortia voor Kennis en Innovatie: de TKI Tuinbouw en de TKI Uitgangsmaterialen. Ook deze worden «lean & mean» opgezet, waarbij bureaudiensten gezamenlijk worden ingericht. De vormgeving van de TKI’s vindt momenteel plaats.

61.

Kunt u in één tabel inzichtelijk maken welke uitgaven u doet in de periode 2012–2017 ten behoeve van de TKI’s t.b.v. het agrocluster, richting welke partijen (kennisinstellingen voor toegepast en fundamenteel onderzoek, bedrijfsleven, e.d.), welke bijdrage u vanuit Europa verwacht en welke inspanningen u daartoe pleegt, welke uitgaven u vanuit het bedrijfsleven verwacht (inclusief of het hier gaat om harde toezeggingen of «minder harde» verwachtingen), en het aandeel vanuit het bedrijfsleven in percentages van het totaal? Kunt u een dergelijke tabel ook in volgende begrotingen en jaarverslagen opnemen?

Het is nog niet mogelijk om inzichtelijk te maken welke uitgaven er ten behoeve van de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) t.b.v het agrocluster worden gedaan in de periode 2012 t/m 2017. Voor 2013 is conform de begroting voor de TKI’s van de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen € 51 mln aan onderzoekscapaciteit bij DLO en € 11,5 mln bij TNO beschikbaar gesteld. Om gebruik te maken van de TKI toeslagregeling, hebben de TKI’s voor hun werkprogramma 2013 een aanvraag voor TKI toeslag van ruim € 13 mln ingediend. Eind januari zal hierover besluitvorming zijn. Voor 2014 en volgende jaren zijn nog geen cijfers beschikbaar.

Hoeveel middelen in de resterende looptijd van het Zevende kaderprogramma daadwerkelijk bij de topsectoren terechtkomt, is afhankelijk van de inschrijving van Nederlandse partijen en het aantal voorstellen dat daadwerkelijk door de Europese Commissie wordt goedgekeurd. Na besluitvorming over de inhoud van Horizon 2020 in de Europese Raad en het Europees Parlement en de besluitvorming over de middelen op basis van het Meerjarig Financieel Kader kan een schatting worden gemaakt over de omvang van de middelen die Nederlandse partijen, waaronder de topsectoren, op basis van succesvolle projectvoorstellen zouden kunnen ontvangen.

62.

Op welke wijze kan het agrocluster gebruik maken van de KP7 en Horizon 2020 middelen?

De Commissie zet het merendeel van de middelen van KP7 en straks Horizon 2020 in via verschillende typen samenwerkingsprojecten. Jaarlijks worden thematische werkprogramma’s opgesteld met daarin «calls for proposal» en een toegekend budget. Via deze «calls for proposal» worden internationale consortia van kennisinstellingen, grote bedrijven en MKB uitgenodigd om met voorstellen te komen. De voorstellen worden door een evaluatiecommissie beoordeeld op excellentie en impact. Consortia die het beste voorstel hebben ingediend kunnen gaan samenwerken met EU-middelen.

Het Nederlandse agrocluster kan samen met buitenlandse partners meedingen naar deze middelen. Daarbij is het meest voor de hand liggende thema in KP7 «Voedsel, landbouw, visserij en biotechnologie». In Horizon 2020 komen vraagstukken rond voedselzekerheid en duurzame landbouw binnen de grote maatschappelijke uitdaging van de bioeconomie aan de orde. Ook andere uitdagingen kunnen interessant zijn voor het agrocluster. Daarnaast kan het agrocluster middelen verwerven uit andere deelprogramma's. Deze richten zich bijvoorbeeld specifiek op innovatie in het MKB, op de beste individuele onderzoekers (Europese Onderzoeksraad ERC), of op het beschikbaar stellen van risicokapitaal.

Het gaat bij KP7 en Horizon 2020 niet alleen om middelen, maar ook om het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking tussen publieke en private partijen in Europa. Via verschillende partnerschappen worden partijen uitgedaagd hun activiteiten meer op elkaar af te stemmen. Dit draagt bij aan een verbeterde kennispositie van het agrocluster in Nederland. Voorbeelden van zulke partnerschappen zijn de Knowledge and Innovation Communities (KICs) van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie EIT, Joint Programming Initiatives (JPIs), European Research Area Networks (ERA-net en ERA-net plus-consortia) en European Technology Platforms (ETPs).

63.

Welke fiscale maatregelen kunnen de ondernemers binnen het agrocluster benutten?

Ondernemers in de agrarische sector kunnen de generieke maatregelen in de fiscaliteit benutten. De belangrijkste zijn: de ondernemersaftrek, bestaande uit de zelfstandigenaftrek en bijbehorende startersaftrek, de aftrek voor speur-en ontwikkelingsaftrek (eventueel verhoogd voor starters), de meewerkaftrek, de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en de stakingsaftrek. Tevens kunnen ondernemers gebruik maken van de MKB winstvrijstelling, de willekeurige afschrijving starters en de KIA alsmede de FOR. Voorts het fiscale milieu-instrumentarium met de EIA, de MIA en de Vamil en het innovatie instrumentarium met de WBSO, de RDA en de Innovatiebox. Bovendien is er een aantal regelingen die bijdragen aan het voorkomen van obstakels bij bedrijfsopvolging in de sfeer van de inkomstenbelasting, de overdrachtsbelasting en de erf- en schenkbelasting. Tevens kan gebruik worden gemaakt van reserves en voorzieningen.

Daarnaast geldt voor de agrarische sector nog een aantal specifieke regelingen. Belangrijk zijn de landbouwvrijstelling en de bosbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting, de landbouwregeling in de BTW, het verlaagde tarief energiebelasting voor glastuinbouw en het verlaagd BTW tarief voor de sierteelt (dat overigens ook voor voeding geldt). Ook geldt voor de sector een aantal vrijstellingen van overdrachtsbelasting, o.a. bij de verkrijging van cultuurgrond. Bovendien levert de regeling groen beleggen een bijdrage aan de financiering van de agrarische sector.

Een compleet overzicht is opgenomen in bijlage 5 bij de milioenennota.

64.

Hoe wordt de agrarische sector ingezet bij het ontwikkelen van een biobased economy en gaat de betrokkenheid verder dan alleen boeren als grondstofleverancier?

De agrofood- en tuinbouwsectoren zien zelf kansen bij het verder ontwikkelen van een biobased economy. Door de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen is het verwaarden van reststromen en het verwerken van gewassen voor de biobased economy benoemd als een van de aandachtsgebieden. Op dit thema zijn projectvoorstellen voorgedragen waar de topteams uitspraak over doen.

Dit is bij uitstek een cross-sectoraal onderwerp met een belangrijke relatie vanuit genoemde topsectoren naar de topsectoren chemie, life-science en energie.

De betrokkenheid van boeren gaat verder dan alleen grondstofleverancier. Zo vinden nu al specifieke biobased activiteiten, zoals duurzame energieproductie, plaats op agrarische bedrijven.

65.

Waar is de aanvullende post die is gereserveerd voor de maatregelen uit het duurzaamheidspakket in het begrotingsakkoord 2013 en welke zou neerslaan in de begroting van EL&I terug te vinden?

De Aanvullende Post maakt onderdeel uit de van Rijksbegroting en is te vinden in de verticale toelichting op de Miljoenennota 2013 (pagina’s 115–116 van de internetbijlage, gepubliceerd op www.rijksbegroting.nl). Op de Aanvullende Post van de Rijksbegroting worden onder meer intensiveringsmiddelen aangehouden, die gereserveerd zijn voor departementale begrotingen. Uitkering van dergelijke middelen vindt plaats wanneer voor de besteding van het gereserveerde budget een doelmatig plan is opgesteld dat aansluit bij het beoogde doel.

Overigens zijn de middelen voor subsidieregeling zonnepanelen in 2012 (€ 22 mln) en 2013 (€ 30 mln) uit het duurzaamheidspakket bij Voorjaarsnota 2012 reeds overgeheveld van de Aanvullende Post van de Rijksbegroting naar de EZ-begroting. In het regeerakkoord is besloten de overige middelen die nog op de Aanvullende Post staan te laten vervallen (€ 163 mln structureel).

66.

Is het mogelijk de inkomsten uit de energiebelasting op aardgas te specificeren naar verschillende schijven in deze energiebelasting ten behoeve van de ontwikkeling van de energieopwekkingsalternatieven ondermeer in de agrarische sector?

Schijven in 2012

Tarieven in cent in 2012

Opbrengst per schijf in 2012

0 – 5.000 m3

16,67

€ 2.067.080.000

5.000 – 170.000 m3

14,43

€ 548.340.000

170.000 – 1.000.000 m3

4,0

€ 108.000.000

1.000.000 – 10.000.000 m3

1,27

€ 33.020.000

> 10.000.000 m3

0,83

€ 39.010.000

67.

Welke rol spelen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de World Trade Organization en de Food and Agricultural Organization voor de agrarische sectoren in Nederland?

De Nederlandse agrarische sector is exportgericht; internationale ontwikkelingen en vragen zijn daardoor van belang voor Nederland. Dit vertaalt zich in een actieve opstellingen in internationale fora, waar Nederland meepraat over nieuwe ontwikkelingen, gesignaleerde problemen en mogelijke oplossingen.

De OESO draagt bij aan de ontwikkeling van gezond economisch beleid, door onder meer gedegen onderzoek, vergelijking van (het effect van) beleid tussen landen en het beschikbaar maken van informatie, zoals in de OECD-FAO Agricultural Outlook. De aandacht is gericht op een breed scala aan onderwerpen. Voorbeelden zijn een duurzame productieverhoging in de landbouw, stimuleren van innovatie, efficiënt risicomanagement, meting en analyse van steun aan de landbouw en afwegingen rond milieu, water en landbouw.

De leden van de WTO stellen gezamenlijk de regels van het mondiale handelssysteem vast. Op gebied van landbouw gaat het hierbij onder andere om afspraken over invoerheffingen, landbouwsubsidies en standaarden over dier- en plantgezondheid. Nederland heeft als tweede landbouwexporteur ter wereld veel baat bij de WTO, doordat het zorgt voor een open en voorspelbaar handelsregime waaronder Nederland haar producten over de hele wereld kan afzetten.

Ook de rol van FAO als een gespecialiseerde VN organisatie voor landbouw en voedsel is in het licht van de mondiale voedselzekerheidsproblematiek belangrijk. Door zijn wereldwijde presentie is de FAO een centrale speler op dit gebied. De meerwaarde voor de agro-sector is ook gelegen in de gedegen analyses (incl. statistieken) en algemene informatievoorziening over landbouw, visserij, bosbouw, voedsel(zekerheids)aangelegenheden, alsmede op het gebied van ontwikkeling van standaarden en richtlijnen op verschillende gebieden zoals voedselveiligheid, veterinair, fytosanitair en visserij. Ook speelt de FAO een belangrijke rol in de wereldwijde bestrijding van plant- en dierziekten.

68.

Wat is de reden dat het consumentenvertrouwen in voedsel gelijk is gebleven?

De afgelopen jaren hebben de overheid en het bedrijfsleven veel inspanningen geleverd om de voedselveiligheid in Nederland te borgen. Uit metingen is gebleken dat de consument een onverminderd vertrouwen heeft in de veiligheid van voedsel. De laatste jaren is dit vertrouwen zelfs licht gestegen. Er is geen onderzoek gedaan naar de reden hiervan.

69.

Hoe actueel is de inschatting van het consumentenvertrouwen in voedsel?

Tot op heden meet de NVWA jaarlijks het vertrouwen van consumenten in de veiligheid van voedsel. Deze meting vindt plaats in het jaar t – 1 voorafgaand aan het begrotingsjaar t. Er is dus sprake van een actueel beeld van het vertrouwen van de consumenten in de veiligheid van het voedsel.

70.

Waarom vindt eind 2012 geen meting plaats van het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel?

Gelet op het feit dat de meting naar het vertrouwen van de consument geen grote schommelingen kent, is uit oogpunt van efficiency besloten om de frequentie van de metingen te verlagen. Er zal niet meer jaarlijks, maar om de twee jaar een meting worden uitgevoerd. Om die reden is eind 2012 geen meting uitgevoerd.

71.

Kunt u aangeven wat uw operationele doelen zijn die worden beoogd met de begroting voor aankomend jaar, op het gebied van verduurzaming van productie en consumptie van voedsel?

Voor de verduurzaming van de voedselproductie zet het kabinet in op een vraaggestuurde ketenbenadering. Het bedrijfsleven is primair aan zet om hier inhoud aan te geven.

Ik zal u in 2013 nader informeren over mijn aanpak.

72.

Kunt u een overzicht geven van de samenwerkingsverbanden met ketenpartners om duurzame voedselinnovaties op de markt te brengen, de deelnemers hieraan, wat de overheid hieraan heeft bijgedragen, hoeveel het bedrijfsleven heeft geïnvesteerd, welke duurzame voedselinnovaties hieruit zijn voortgekomen?

De Regiegroep duurzame veehouderij en agroketens zal op basis van de aanpak per keten nagaan in hoeverre met de ingezette activiteiten de beoogde duurzaamheiddoelstellingen worden gerealiseerd. Ik verwijs hiervoor naar de brief van mijn voorganger aan uw Kamer d.d. 1 juni 2012 (TK 2011–2012, 28 973, nr. 108).

Na drie jaar samenwerking in ketenverband te hebben gestimuleerd, is het Platform Verduurzaming Voedsel eind van dit jaar in deze vorm beëindigd. Het Platform verduurzaming voedsel maakt een private doorstart met de 5 brancheorganisaties. De overheid is agendalid.

Tijdens de looptijd van het platform verduurzaming voedsel zijn 51 pilotprojecten voor in totaal ongeveer € 9,5 mln euro uitgevoerd. Hiermee was bijna € 3,3 mln overheidsgeld en bijna € 6,3 mln bedrijfslevengeld gemoeid. Voorbeelden van innovatiepilots zijn: klimaatneutraal kaasmaken, verduurzaming voorverpakte maaltijden, verduurzaming van de fritesketen en voedselverspilling in de catering. Meer informatie vindt u in het drie-jarenoverzicht van het platform verduurzaming voedsel, dat ik u op korte termijn zal toezenden.

Eind 2011 is het Convenant Marktontwikkeling Verduurzaming Dierlijke Producten afgerond. Met dit convenant werd de ontwikkeling en afzet van diervriendelijker geproduceerde producten bevorderd. Een evaluatie hiervan is op 30 oktober 2012 aan uw Kamer toegezonden.

73.

Kunt u aangeven welke prestaties u in 2013 zal realiseren, vertaald in de verkoop van duurzame producten en andere zichtbare effecten als gevolg van het beleid gericht op het vergroten van de kennis over de productie van voedsel bij burgers, en welke financiële investeringen daarmee gemoeid zijn?

Zie het antwoord op vraag 71.

74.

Kunt u aangeven of er ook aandacht zal worden gegeven aan de negatieve aspecten van de productie van vlees en de veehouderij met betrekking tot dierenwelzijn, klimaat en milieuproblemen, en welke budgetten voor deze specifieke kennis worden vrijgemaakt?

Het beleid is gericht op het verder verduurzamen van de veehouderijketens op het terrein van volksgezondheid (onder andere een forse reductie van het antibioticagebruik), milieu (inclusief vermindering van de broeikasgasemissies), dierenwelzijn en diergezondheid en maatschappelijke inpassing. Naast wetgeving stimuleer ik ketenpartijen om rekening houdend met de vraag vanuit de markt verdergaande bovenwettelijke maatregelen te nemen. Op deze wijze worden binnen economische randvoorwaarden stapsgewijs maatschappelijk ongewenste effecten van veehouderijproductie voor mensen, dieren en milieu verminderd. De inzet voor deze activiteiten wordt gedekt vanuit de beschikbare integrale budgetten voor Duurzame Veehouderij. Zie ook het antwoord op vraag 106, 126 en 127 waar het budget nader wordt gespecificeerd.

75.

Kunt u aangeven of u bij het bevorderen van het kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon ook de meest dieronvriendelijke producten zal aanpakken en of u bereid bent bijvoorbeeld een dierenwelzijnsbodem in de markt te leggen en deze geleidelijk verder op te trekken?

Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel heeft, naar aanleiding van het Verbond van Den Bosch (commissie van Doorn), aangekondigd dat supermarkten in 2020 alleen nog maar duurzaam vlees zullen verkopen. Het bedrijfsleven onderneemt hiermee zelf voldoende actie om de bodem in de markt omhoog te krijgen. Het gaat hier per definitie om bovenwettelijke activiteiten, niet om wetgevings- of handhavingstaken.

76.

Kunt u aangeven of u bij de bewustwording van consumenten ook aandacht zult besteden aan de negatieve milieu en gezondheidsaspecten van het eten van vlees en dierlijke eiwitten, en welke budgetten daarvoor gereserveerd zijn?

Voorlichting over gezond, veilig en duurzaam voedsel wordt gegeven door het Voedingscentrum Nederland. Via hun website verstrekken zij hierover informatie aan consumenten. Consumenten kunnen op deze website zelf nagaan hoe groot hun voedselafdruk (milieu-impact van voedselkeuze) is bij de consumptie van bepaald voedsel, waaronder vlees en zuivel. Het Voedingscentrum ontvangt voor de onafhankelijke voorlichting over voedsel een instellingssubsidie, die in 2013 is begroot voor een bedrag van € 1.318.000.

77.

Welke effecten zijn er bekend van microplastics op de volksgezondheid, de voedselveiligheid, de voedselkwaliteit en/of de voedselzekerheid?

Er zijn nog geen directe effecten bekend of wetenschappelijk bewezen. Er zijn daarom niet alleen nationaal (zie het antwoord op vraag 79), maar ook Europees en internationaal projecten gestart om de aanwezigheid en effecten van microplastics te onderzoeken. In het kader van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020 Deel 1 is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) in afstemming met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) onderzoek uitgezet om beter inzicht te krijgen in de aanwezigheid en de effecten microplastics op de volksgezondheid en het milieu.

78.

Waarom vindt er eind 2012 geen meting plaats door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel en kunt u aangeven op welke wijze dit onderzoek de afgelopen jaren is uitgevoerd?

Voor het antwoord op de vraag waarom er geen meting plaatsvindt, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 70. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een schriftelijke vragenlijst via internet die (sinds 2006) jaarlijks is ingevuld door 3000–4000 respondenten uit een panel van GfK Panel Services Benelux.

79.

Welke effecten zijn er bekend van microplastics op vis- en schelpdierpopulaties, kan de gezondheid van vis- en schelpdierpopulaties zowel op de korte al lange termijn in gevaar komen door de opname van microplastics, en welke wetenschappelijke rapporten heeft u bij de vaststelling hiervan geraadpleegd?

Het verzamelen van kennis over het voorkomen van microplastics (plastic deeltjes met een doorsnede kleiner dan 5 mm) in vis- en schelpdieren en de effecten op de gezondheid van vis- en schelpdierpopulaties is een relatief nieuw onderzoeksgebied. Beperkte kennis is aanwezig over het voorkomen van microplastics in de Nederlandse kustwateren en de Noordzee. Onderzoek van Deltares/IVM in opdracht van het Ministerie van I&M uit eind 2011 («Microplastics litter in the Dutch Marine Environment», Delft, Amsterdam, 2011) noemt de aanwezigheid van microplastics in mossels, een aantal onderzochte vissoorten en de magen van stormvogels. Mogelijk kunnen toxische stoffen zich binden aan microplastics, maar over de effecten van microplastics op mariene biota is echter nog niets bekend. Het ministerie I&M financiert mede het EU Interreg project MICRO (2012–2015), waarin een analyse wordt gemaakt van de omvang van het probleem en de risico’s voor het mariene milieu. Hierbij wordt speciaal aandacht besteed aan het ontwikkelen van indicatoren van microplastics voor de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM).

80.

Kunnen microplastics in het milieu de duurzame voedselvoorziening en voedselzekerheid in gevaar brengen door eventuele negatieve effecten op zeeorganismen?

In het kader van de implementatie van de KRM: «Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020» onderzoeken naar de effecten van microplastics, zoals genoemd bij het antwoord op vraag 79. In deze mariene strategie zet het kabinet in op o.a. meer kennis over de aanwezigheid en de effecten van zwerfvuil in zee, vooral van microplastics.

81.

Waarom zijn er geen cijfers beschikbaar over 2010 en 2011 inzake het aantal octrooiaanvragen in de agrarische sector en de verwerkende industrie?

82.

Kunt u alsnog aangeven hoeveel octrooiaanvragen er zijn gedaan in 2010 en 2011?

Voor bepaling van het aantal octrooiaanvragen heeft Agentschap NL Octrooicentrum gebruik gemaakt van openbare informatie uit octrooipublicaties welke zijn opgeslagen in databases van de World Intellectual Property Organisation (WIPO) en het Europees Octrooibureau (EOB). Octrooiaanvragers hebben echter het recht om voor een periode van 18 tot 30 maanden hun aanvraag geheim te houden. Informatie over deze aanvragen is dan opgeslagen in genoemde databases, maar niet beschikbaar voor analyse. Gedetailleerde gegevens van alle benodigde octrooiaanvragen die minder dan 2,5 jaar geleden zijn ingediend zijn dan dus nog niet openbaar beschikbaar. De nu door Agentschap NL Octrooicentrum ter beschikking gestelde gegevens tot en met 2008 zijn gebaseerd op (nagenoeg) volledige dataverzamelingen van de betrokken jaren. Gegevens over de jaren daarna zijn dus, vanwege bovengenoemd recht op geheimhouding, nog niet openbaar en beschikbaar. Deze gegevens komen uiterlijk na 30 maanden beschikbaar. Over de periode 1980–2008 zijn wereldwijd 50.047 octrooien aangevraagd op het gebied van de plantenveredeling, waarvan 5,1% afkomstig is van Nederlandse aanvragers. De aanvragen op het gebied van de plantenveredeling zijn verdeeld over de deelgebieden processen (38,3%), producten (73,7%) en DNA-gerelateerde technieken ten behoeve van de plantenveredeling (33,2%). Omdat octrooiaanvragen op meer deelgebieden betrekking kunnen hebben, is de som van de deelpercentages groter dan 100%.

83.

Op welke wijze geeft het percentage Nederlandse aanvragen Kwekersrecht de impact van het innovatiebeleid weer?

84.

Wat is de impact van het innovatiebeleid op het percentage Nederlandse aanvragen Kwekersrecht?

Het Innovatiebeleid krijgt onder meer vorm in het beleid voor de topsectoren. In de driehoek bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid worden kennisvragen bepaald, die in onderzoeksprogramma’s worden geagendeerd. Daarnaast zijn goed ontwikkelde systemen van intellectueel eigendomsrecht, zoals het kwekersrecht en het octrooirecht, het Nederlandse veredelingsbedrijfsleven behulpzaam bij het innoveren. Houders van o.a. octrooi- en kwekersrechten krijgen met die rechten de kans om de door hen gedane investeringen in uitvindingen respectievelijk plantenrassen geheel of gedeeltelijk terug te verdienen door verkoop van die rechten of licentieverlening daaronder. De impact van het Topsectorenbeleid en de systemen van intellectueel eigendomsrecht laten zich daarbij niet één op één vertalen in percentages of aantallen Nederlandse aanvragen Kwekersrecht. Veredelingsbedrijven bepalen immers autonoom van welke (combinaties van) intellectuele eigendomsrechten zij van geval tot geval gebruik willen maken.

In de periode 2006 tot en met 2010 ontving de Raad voor Plantenrassen 3544 aanvragen voor het verlenen van kwekersrecht, waarvan een toenemend aantal afkomstig is uit de groenteteelt. Het aantal verleende kwekersrechten bedroeg 2080. Het grote verschil wordt mede verklaard door het feit dat het door onderzoek soms meerdere jaren kan duren voordat er op een aanvraag voor kwekersrecht wordt beslist.

85.

Op basis waarvan wordt geconcludeerd dat de maatschappelijke appreciatiescore voor de agrarische- en visserijsector een 7,5 bedraagt in 2012 en welke meetwaarden liggen hieraan ten grondslag?

De conclusie is gebaseerd op een jaarlijks door TNS-NIPO verricht opinieonderzoek onder Nederlandse burgers. Het gaat om 1000 respondenten uit de bevolking met een leeftijd van 15 jaar en ouder. Hun mening wordt gevraagd over de volgende meetwaarden: een schoon milieu, een mooi landschap, dierenwelzijn, natuur en andere maatschappelijke waarden. De verschillende aspecten leiden tot een totaalrapportcijfer van 7,5 in 2011.

86.

Kunt u aangeven waarom de maatschappelijke appreciatiescore van de Nederlandse samenleving voor de agrarische- en visserijsector is afgenomen?

De appreciatie is naar mijn mening niet significant afgenomen (van 7,7 naar 7,5). Er zit altijd enige jaarlijkse schommeling in een dergelijke steekproef. Overigens bedraagt het rapportcijfer voor 2012 een 8, dat is de hoogste waardering sinds het begin van de meting in 2007.

87.

Waarom zijn er per 2014 geen subsidies meer beschikbaar voor de visserij?

Het huidige Europees Visserij Fonds beslaat de periode 2007 tot en met 2013. Voor de periode 2014 tot en met 2020 komt er weer een nieuw Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Op dit moment wordt op Europees niveau nog onderhandeld over het Meerjarig Financieel Kader voor de periode 2014–2020. Als hierover een akkoord is bereikt, kan definitief worden vastgesteld hoeveel geld er vanuit het nieuwe EFMZV kan worden besteed aan het versterken van de concurrentiekracht en verduurzaming van de visserij.

88.

Waar zijn deze visserijsubsidies de afgelopen jaren aan besteed?

Deze middelen zijn overwegend besteed voor de nationale cofinanciering van het Europees Visserij Fonds, op basis waarvan in de periode 2007–2013 visserijsubsidies zijn toegekend.

Zie ook het antwoord op vraag 110.

89.

Kunt u aangeven of er onder de opdracht kennisontwikkeling en innovatie ook een deel voor de visserij beschikbaar is? Zo ja, hoeveel en waaraan wordt dit geld besteed? Zo nee, waarom niet?

Onder de opdrachten kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein (artikelonderdeel 16.4) is € 2,0 mln. beschikbaar voor visserij. Dit budget wordt besteed aan verduurzaming van de visserij in de Nederlandse kust- en binnenwateren en de Noordzee en versterking van de concurrentiekracht van de sector. Belangrijke kennisontwikkelingstrajecten zijn gericht op:

  • 1. De hervorming van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB), zoals het voorkomen van ongewenste bijvangsten en de aanlandplicht van gevangen vis, de invulling van de verordening Technische Maatregelen en om te komen tot beheerplannen die voor meerdere vissoorten gelden in plaats van voor elke vissoort één beheerplan.

  • 2. De ontwikkeling van nieuwe vistechnieken en het verzamelen van informatie over vissoorten waarover nog weinig bekend is om vangstquota beter te kunnen onderbouwen. Dit alles met het oog op behoud van biodiversiteit.

  • 3. Visserijbeheer, bijvoorbeeld de verbetering van beheer van bedreigde vissoorten zoals de aal, de spiering en de kabeljauw en ondersteuning bij de evaluatie van het mosselconvenant.

  • 4. De versterking van de concurrentiekracht van de aquacultuursector door het identificeren van kansen voor kweekvis, schaal- en schelpdieren en de teelt van wieren, kelp en algen.

90.

Hoe kan worden verklaard dat het budget voor de landbouwvrijstelling in 2013 terugloopt met 15 miljoen euro?

Grondprijzen kennen grote schommelingen. De raming voor toekomstige jaren houdt rekening met de gemiddelde grondprijsontwikkeling over een langere periode. Op basis hiervan wordt een trendlijn naar toekomstige jaren getrokken.

91.

De verwachting is dat door de afname van medebewindstaken en de afbouw van marktordeningsmaatregelen het budget van productschappen kan dalen; wat is de stand van zaken op dat vlak en welke rol speelt het recent afgesproken zuivelpakket in deze?

Naar aanleiding van de Health Check in 2010 zijn de meerjarige budgetten voor de medebewindstaken al fors verlaagd. De redenen van deze verlagingen waren onder meer:

  • wijzigingen van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid, waaronder de voltooide ontkoppeling van de directe steun vanaf 2012;

  • de verwachte afschaffing van uitvoerrestituties voor landbouwproducten per 2013 en

  • de afschaffing van de melkquotering per 2015.

Deze meerjarenraming staat inmiddels onder druk, onder meer omdat de Europese Commissie in het kader van de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid vasthoudt aan marktmonitoring op basis van het stelsel van verplichte in- en uitvoercertificaten en aan het wettelijke instrumentarium op basis waarvan uitvoerrestituties kunnen worden verleend. Van dit instrumentarium wordt vanaf 2013 ook daadwerkelijk nog, zij het in beperkte mate, gebruik gemaakt.

Met name met de afgifte en het beheer van in- en uitvoercertificaten zijn bij de productschappen enkele tientallen arbeidsplaatsen gemoeid en afname van de omvang van de betrokken werkzaamheden ligt op korte termijn niet in het verschiet. De huidige verwachting is dan ook dat de afname van de reële medebewindkosten per jaar ten opzichte van het niveau van 2012, veel minder sterk zal zijn dan eerder aangenomen. Het is duidelijk dat eventuele aanvullende werkzaamheden die voortvloeien uit onder meer het zuivelpakket de beoogde daling van het medebewindbudget verder onder druk zetten.

Bij de onderbrenging van de medebewindstaken binnen EZ, streef ik naar een zo doelmatig mogelijke uitvoering van deze taken.

92.

Hoe wordt de ingeboekte bezuiniging op het borgen van voedselveiligheid en -kwaliteit vormgegeven?

De vermindering van het voedselkwaliteitsbudget met 7,8 mln (van 16,2 miljoen in 2012 naar 8,4 miljoen in 2013) was deels reeds voorgenomen, deels een extra bezuiniging. Er is met de Nota Duurzaam Voedsel in 2009 extra budget beschikbaar gesteld voor het stimuleren van duurzaamheidsinitiatieven (onder meer voor het Platform Verduurzaming Voedsel). Dat budget zou na 2012 aflopen. In 2012 is met name bezuinigd door het beëindigen van de bijdrage aan het Consumentenplatform, MilieuCentraal, het verlagen van het budget voor het Platform Verduurzaming Voedsel en het No Waste Netwerk. Er wordt vanaf 2013 extra bezuinigd door met name de projectfinanciering van het Voedingscentrum Nederland te verminderen en de Smaaklessen na schooljaar 2012/2013 niet meer te financieren. Daarnaast is er bezuinigd op het budget voor de ontwikkeling en inbedding van nieuwe technologieën (genetisch gemodificeerde organismen, nanotechnologie).

93.

Kunt u het budget voor dierenwelzijn nader specificeren per diersoort?

Zie antwoord op vraag 189.

94.

Zal de NVWA meer controlerende taken op dit gebied op zich gaan nemen en meer controles gaan uitvoeren om het welzijn van productiedieren veilig te stellen, waarom wel of niet en hoe verhoudt dit zich tot de verlaging van het budget?

Ook in 2013 zal in het takenpakket van de NVWA handhaving op dierenwelzijn geborgd zijn. Daarbij zal de NVWA in 2013 ook toezien en handhaven op de op 1 januari 2013 ingaande Europese verplichting om drachtige zeugen in groepen te huisvesten.

95.

Kunt u toelichten waarom het budget voor dierenwelzijn van productiedieren en gezelschapsdieren vanaf 2013 structureel lager wordt dan in 2012?

De verlaging van de uitgaven zit met name op het onderdeel landbouwhuisdieren. De belangrijkste reden is herprioritering in opdrachten en subsidies als gevolg van krimpende budgetten en herallocatie van budgetten binnen artikel 16 van de EZ-begroting.

96.

Valt het behouden en beschermen van vis- en schelpdierpopulaties ook onder het borgen van voedselzekerheid en zo ja, kunt u dan zoveel mogelijk specificeren hoeveel geld hiervoor beschikbaar is en op wat voor manier dit geld wordt ingezet?

Het behouden en beschermen van vis- en schelpdierpopulaties valt zeer zeker ook onder het borgen van voedselzekerheid. Voor een miljard mensen in ontwikkelingslanden is vis de primaire bron van proteïne.

Vele vissersgemeenschappen in ontwikkelingslanden zijn voor hun inkomen en voedsel afhankelijk van de vis die zij uit de zee kunnen halen; 90% van de mensen die in hun bestaan voorzien middels de visserij leven in ontwikkelingslanden.

Om deze activiteit economisch en ecologisch duurzaam te laten zijn is behoud van populaties in gezonde oceanen van groot belang. Om die reden zetten wij ons ook in om de relatie tussen duurzame visserij en voedselzekerheid nadrukkelijk op de internationale agenda te zetten, in het bijzonder op de agenda van het bedrijfsleven.

97.

Kunt u aangeven of de inzet van de Rijksrederij bedoeld is voor wetenschappelijk onderzoek door de Europese Unie naar visstanden? Zo ja, welk percentage van dit onderzoek betaalt Nederland en kunt u dit bedrag vergelijken met de bijdragen van andere landen?

Het Ministerie van Economische Zaken zet schepen van de Rijksrederij en wetenschappelijke instituten (Imares, LEI) in voor visserijonderzoek. De Europese Unie kent een Datacollectieverordening die de Lidstaten verplicht jaarlijks data te verzamelen en te analyseren over de visbestanden. De inzet voor de datacollectie is in deze verordening voor iedere Lidstaat vastgesteld. Het aantal gebieden waarin, bestanden waarop en visserijvormen waarmee vissersschepen van de Lidstaat vissen, zijn daartoe de bepalende factoren. De data worden gebruikt voor het communautair beheer van visbestanden.

De hiervoor genoemde factoren worden tevens gebruikt om per Lidstaat het door de Europese Unie maximaal te subsidiëren bedrag evenwichtig te berekenen. Dat is voor Nederland € 4,3 miljoen (4,6% van het totaal van € 93,2 miljoen), waarvan de Europese Unie 50% betaald. Alle overige kosten worden door de Lidstaten nationaal gefinancierd.

Het visserijonderzoek voor de Datacollectieverordening kost ruim € 10 miljoen (scheepskosten, personele kosten, materiële kosten). Daarvan is maximaal € 4,3 miljoen voor 50% subsidiabel, zodat de bijdrage van de Europese Unie iets meer dan € 2 miljoen bedraagt.

98.

Kunt u aangeven hoe de NVWA, Dienst Regelingen (DR) en de Rijksrederij bekostigd worden en kunt u daarbij een uitsplitsing maken hoeveel de overheid bijdraagt en wat het aandeel van het bedrijfsleven is, kunt u aangeven welke sectoren een bijdrage leveren aan de kosten en wat hun bijdrage in euro’s is en waarom moeten deze sectoren specifiek meebetalen en waarom zijn andere sectoren hiervan uitgezonderd?

Hieronder is een uitsplitsing gemaakt naar moederdepartement, overige departementen en aandeel derden (bedrijfsleven) betreffende de bekostiging van de NVWA, DR en Rijksrederij voor 2013. De NVWA ontvangt van derden een bijdrage conform wettelijke voorschriften welke zijn gebaseerd op EU verordeningen van sectoren als erkende bedrijven, levend vee (met name export), import, fytosanitair en exportcertificering. DR ontvangt van derden een bijdrage hoofdzakelijk in de vorm van leges voor administratieve handelingen die zij voor uitvoeren voor sectoren als mest, grondkamers, verplichte Identificatie & Registratie voor dieren en Faunafonds. Het basisprincipe van de wettelijke voorschriften is dat kosten voor controles in het kader van toelating/post-toelating kunnen worden doorberekend en dat kosten voor controles in het kader van handhaving worden gefinancierd uit algemene middelen. Afwijking van dit basisprincipe is mogelijk bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving die doorberekening op bepaalde controles verplicht of verbiedt.

NVWA

Omzet

Opdrachtgever / producten

Bijdrage 2013

x € 1.000

Achtergrond

Financiering

Moeder- departement

Rijksoverheid (eigen departement)

95.106

Reguliere opdrachten pakket.

Ministerie van EZ

         

Overige departementen

Rijksoverheid Overige departementen

66.837

Reguliere opdrachten pakket.

Overige departementen (voornamelijk Ministerie van VWS)

         

Derden

Derden

62.000

Retribueerbare activiteiten

O.a. slachterijen, vlees- en visverwerkers, diervoederbedrijven en dierlijke bijproducten, import, export, fytosanitair, productveiligheid (deels).

Dienst Regelingen

Omzet

Opdrachtgever

Bijdrage 2013

x € 1.000

Achtergrond

Financiering

Moeder- departement

Rijksoverheid (eigen departement)

127.531

Reguliere opdrachten pakket

Ministerie van EZ

         

Overige departementen

Rijksoverheid Overige departementen

2.100

Reguliere opdrachten pakket

Overige departementen (onder meer Ministerie van VenJ, SZW en BZK)

         

Derden

Derden, hoofdzakelijk leges

15.000

Leges

Voornamelijk agrarische en dierlijke sector

Rijksrederij

Omzet

Opdrachtgever

Bijdrage 2013

x € 1.000

Achtergrond

Financiering

Moeder- departement

Rijksoverheid (eigen departement)

9.000

Reguliere opdrachten pakket

Ministerie van EZ

99.

Hebben de handhavingsdiensten afgelopen jaar overtredingen van de Visserijwet geconstateerd en zo ja, hoe vaak, wat voor soort overtredingen betrof dit en hoe vaak werd er aangifte gedaan?

Vanaf 1 januari 2012 tot en met 24 november 2012 zijn door de NVWA terzake de Visserijwet 2895 inspecties uitgevoerd. Deze inspecties resulteerden in 2608 akkoord bevindingen en 287 niet-akkoord bevindingen. Van de niet akkoord bevindingen is in 122 gevallen proces verbaal opgemaakt. In 165 gevallen is een minor fout geconstateerd die met een correctiehandeling is afgedaan. In onderstaande tabel is een nadere detaillering opgenomen van de geconstateerde overtredingen.

 

Inspecties

accoord

pv

       

Zeecontroles:

650

515

54

       

Aanlanding, uitlossing en marktcontroles:

2084

1936

45

       

Kustvisserij

66

45

18

       

Motorvermogen

50

43

4

       

Transporten van vis

45

33

1

       

Totaal

2895

2608

122

100.

Kunt u aangeven wat de subsidies voor het Europees Visserijfonds (EVF) as 1 tot en met 3 inhouden en waarom houden deze subsidies na 2013 op?

Het EVF onderscheidt vijf assen, met daaronder een aantal maatregelen die op hun beurt gekoppeld zijn aan artikelen (volgend uit Verordening (EG) Nr. 1198/2006). Iedere maatregel heeft haar eigen doelstelling, budget en openstellingstermijn(en).

As 1 richtte zich in eerste instantie op de sanering van de Nederlandse zeekottersvloot. In 2007 is ook een saneringsronde uitgevoerd.

De As 2 maatregelen zijn, onder andere, gericht op een verdere verduurzaming van de Nederlandse schelpdiersector. Innovatieve technieken zoals de mosselzaadinvanginstallaties (MZI’s) zijn gesubsidieerd. Datzelfde geldt voor innovatie in de viskweeksector. Ook compenserende maatregelen voor aalvissers in het kader van het nationale beheersplan voor aal worden ook uit As 2 gesubsidieerd.

Doelstelling van As 3 is het realiseren van een verbeterd innovatieklimaat, om een duurzamere visserijketen te realiseren. De noodzaak van verduurzaming van de visserij verlangt van visserijondernemers bewustwording dat daadwerkelijk veranderingen in de visserij nodig zijn. Het gaat hierbij om projecten die een verandering bewerkstelligen in het type visserij, de gebruikte visserijtechnieken, of zich richten op stimulering van de samenwerking in de keten en een meer intensieve samenwerking met maatschappelijke organisaties.

Om dit proces te faciliteren is onder As 3 inmiddels onder alle van toepassing zijnde maatregelen subsidie verleend aan projecten. Het betreft achtereenvolgens:

  • collectieve acties ter verduurzaming van de visserijketen

  • compensatie aalvissers

  • kwaliteit en nieuwe markten

  • innovatie in de visketen, proefprojecten

Deze subsidies vinden plaats binnen het EVF en zijn geprogrammeerd tot en met 2013. Voor de periode 2014–2020 heeft de EC een voorstel voor een nieuw fonds, het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). gepresenteerd. Een nadere bepaling van de financiële middelen die voor dit fonds beschikbaar komt, is onderdeel van de besluitvorming over het Meerjarig Financieel Kader (MFK). Pas daarna vindt de Nederlandse besluitvorming plaats over cofinanciering van het Rijk, decentrale overheden en private partijen voor het EFMZV 2014–2020.

101.

Wat is de stand van zaken m.b.t. de uitvoering van de motie van het lid Koopmans welke verzocht om het financiële instrumentarium en de middelen van het voormalige landbouwontwikkelings- en saneringsfonds in te zetten ten behoeve van de borgstelling voor de herstructurering van de glastuinbouwsector (Kamerstuk 21 501-32, nr. 620)?

De middelen van het voormalige ontwikkelings- en saneringsfonds voor de landbouw zijn omgezet in een interne begrotingsreserve Landbouw en zijn bestemd voor de meerjarige uitbetaling van reeds aangegane subsidieverplichtingen (zie ook Kamerstuk nr. 33 400 XIII, nr. 10 d.d. 12 november 2012). Tegen dit licht zal ik de uitwerking van de motie Koopmans ter hand nemen. Hierbij wil ik de resultaten van het project duurzame modernisering teeltareaal betrekken. Dit project, onder leiding van Greenport Holland, zal haar resultaten binnenkort presenteren.

102.

Wat is de verklaring van de daling van het budget dat beschikbaar is voor het mestbeleid en de uitschieter in 2013?

In het budget voor opdrachten voor mestbeleid is vanaf 2014 (nog) geen rekening gehouden met de uitgaven voor de monitoring van een derogatie van de Nitraatrichtlijn vanaf 2014, omdat deze derogatie (nog) niet door de Europese Commissie is verleend. Deze kosten bedragen om en nabij 4,5 miljoen euro en worden sinds 2010 gefinancierd door de veehouders die gebruik maken van deze derogatie. Dit verklaart het verschil tussen 2013 en 2014.

De genoemde bedragen voor 2014 en verder geven het ingeboekte budget weer voor monitoring ten behoeve van de rapportages in het kader van de Nitraatrichtlijn.

103.

Waarom daalt het budget ten aanzien van het kopje agrarische innovatie en overig?

Het budget van de VAMIL-compensatie (regeling willekeurige afschrijving milieu-investeringen) voor het jaar 2010 (€ 6 mln.) is doorgeschoven naar 2011 en vervolgens samen met het budget voor 2011 (eveneens € 6 mln.) in de interne begrotingsreserve landbouw gestort. Dit verklaart de hoge uitgaven in 2011 en de lagere uitgaven in 2012 en 2013. In de jaren 2012 en 2013 zijn en worden naar verwachting de laatste vergoedingen uitbetaald aan bedrijven die daarvoor in aanmerking kwamen. Vanaf 2014 is er geen budget meer voor de VAMIL-compensatie.

Voorts zullen het budget van de regeling Samenwerking bij Innovatie POP Nieuwe Uitdagingen en het budget voor overige innovatieprojecten die onder dit begrotingsartikel vallen, ook in de periode 2011–2017 geleidelijk afnemen.

104.

Waarom zijn de voor 2011 gereserveerde middelen voor een begrotingsreserve landbouw, visserij en de borgstellingsfaciliteit nog niet overgeheveld naar latere jaren?

Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van de vragen rapporteurs ten behoeve van wetgevingsoverleg begrotingsonderzoek landbouw- en visserijsubsidies (d.d. 12 november jl, TK 33 400 XIII, nr. 10).

105.

Kunt u de verlaging van het budget voor 2014 bij «plantaardige productie» onder «opdrachten» nader toelichten?

Als gevolg van de bezuinigingen van het Kabinet Rutte-I is er bezuinigd op (onderzoeks)opdrachten in het kader van de energietransitie van de glastuinbouw en de innovatieagenda energie. Daarnaast lopen enkele programma’s gericht op innovatie in de plantaardige sectoren in 2012 af (Champ2Champ, Standaarden in de landbouw, glastuinbouwprojecten) of worden in 2013 op een lager budgetniveau afgerond (Precisielandbouw).

106.

Kunt u een nadere specificatie geven van opdrachten in het kader van duurzame veehouderij en aangeven wat voor opdrachten het hier betreft en op welke manier en door wie worden deze opdrachten uitgevoerd?

De post van € 2,7 mln wordt met name besteed aan het stimuleren van pilots en netwerken in de veehouderij (€ 1,7 mln). In de vorm van een overheidsbijdrage ten behoeve van versnellingsprojecten van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. Hierbij ligt de focus op het sluiten van voer-mest kringlopen, het aanpakken van knelpunten op het gebied van dierenwelzijn en het stimuleren van systeeminnovaties ten aanzien van duurzame stallen.

Daarnaast is er in het kader van duurzame veehouderij sprake van opdrachten aan Groene Kenniscoöperatie en Bionext en uitfinanciering van de SBIR duurzame stallen.

107.

Op welke wijze wordt het budget onder de post visserij uitgegeven?

De post visserij is onderverdeeld in een subsidie- en een opdrachtenbudget. Het subsidiebudget is alleen bestemd voor de nationale cofinanciering van het EVF.

Onder de post opdrachten visserij worden projecten uitgevoerd die niet in aanmerking komen voor Europese cofinanciering onder het EVF, zoals onderzoek Pulskor, garnalenonderzoek en ontwikkelen Aquaculture Stewardship Council-keurmerk ASC. Ook de schadevergoedingen aan de aalvissers worden uit deze post betaald.

108.

Waarom staat het budget voor visserij na 2013 op 0 en betekent dit dat er daadwerkelijk geen subsidies meer verstrekt zullen worden na 2013?

Zie het antwoord op vraag 100.

109.

Bedragen de subsidies voor het versterken van concurrentiekracht en het verduurzamen van agroketens en visserij in artikelonderdeel 16.1 enkel directe subsidies uit het Europees Visserijfonds of zijn hier ook nationale subsidies ter cofinanciering in verwerkt?

Onder de post subsidie visserij zijn de nationale cofinancieringsbijdragen opgenomen voor het Europees Visserij Fonds. De Europese cofinanciering van het EVF wordt buiten begrotingsverband verantwoord en alleen in de EU-bijlage genoemd. Een deel van de EVF middelen zijn vanwege de meerjarige uitfinanciering van het fonds opgenomen in de begrotingsreserve visserij.

Zie ook het antwoord op vraag 107.

110.

Kunt u een zo veel mogelijk gespecificeerd overzicht geven van de subsidies op het gebied van visserij voor de periode 2011 tot en met 2015 en uitsplitsen of dit enkel EU-subsidies zijn of ook nationale subsidies eventueel ter cofinanciering?

Subsidies visserij (bedragen x € 1000)

2011

2012

2013

2014

2015

EU of Nationaal?

Subsidie innovatie in de visketen

2.440

2.930

1.689

   

EVF As 3

Collectieve acties in de visketen

2.713

2.375

2.410

   

EVF As 3

Investering in vissersvaartuigen

2

4.243

950

   

EVF As 1

Subsidie kwaliteit, rendement en nieuwe markten in de visserij

82

118

70

   

EVF As 3

Investering in aquacultuur

253

319

307

   

EVF As 2

Certificering in de visketen

115

194

231

   

EVF As 3

Compensatieregeling Aalvisserij

500

350

200

   

EVF As 3

Investering in verwerking en afzet

261

165

93

   

EVF As 2

Initiatief Duurzame Handel, ASC-keurmerk

400

300

300

   

Nationaal

Bij de EVF regelingen is alleen het nationale cofinancieringsbijdrage in tabel opgenomen. Gemiddeld is het 50% EU en 50% nationale cofinanciering. De middelen voor de uitfinanciering van de in eerdere jaren opengestelde regelingen zijn opgenomen in de interne begrotingsreserve visserij.

111.

Welke maatregen vallen er onder de subsidie van 1 miljoen euro in 2013 voor visserijmaatregelen visvangst en aan de hand van welke criteria wordt bepaald hoe deze maatregelen bijdragen aan het verduurzamen van de visserij?

Het betreft de uitfinanciering van de in 2011 opengestelde regeling van € 2 mln voor de subsidie Investeringen in Duurzame Vistuigen. Projecten waarvoor subsidie is verleend betreffen:

  • investeringen in de omschakeling van de visserij met de boomkor naar visserij met de hydrorig of sumwing; varianten op de boomkor waar de vleugelvormige boom zorgt voor waterstuwing die de vis doet opschrikken uit het water

  • investeringen in jig-installaties: het vissen met lijnen met haken en eventueel fluoriserend kunstaas op bijvoorbeeld inktvis en makreel;

  • investeringen in de uitrusting voor de krabbenvisserij.

Voor deze maatregelen is gekozen, omdat de omschakeling een bijdrage levert aan de verduurzaming van de visserij daar waar deze nieuwe technieken leiden tot hogere selectiviteit, minder bodemberoering en energiebesparing.

112.

Waarom is voor de Investeringsregeling Jonge Agrariërs in 2012 3,9 miljoen euro beschikbaar, terwijl in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Dijkgraaf (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3088) gesproken is over 5,3 miljoen euro voor de ondersteuning van jonge landbouwers?

Voor de openstelling van de Investeringsregeling Jonge Agrariërs 2013 is hetzelfde bedrag beschikbaar als voor de openstelling van de regeling 2012, te weten een bedrag van € 5,3 mln. Dit bedrag is ontstaan nadat het oorspronkelijke bedrag van € 2,8 mln is vermeerderd met een bedrag van € 2,5 mln via het amendement Snijder-Hazelhof (Kamerstuk 33 000 XIII, nr. 2).

De € 3,9 mln zoals opgenomen in de budgettaire tabel is beschikbaar voor betalingen op eerder (in 2009, 2010 en 2011) aan jonge agrariërs verstrekte subsidies. De € 5,3 mln betreft het te publiceren openstellingsplafond voor deze regeling in 2013, dat wil zeggen het maximumbedrag waartoe het ministerie subsidiebeschikkingen kan afgeven. De betalingen op deze subsidiebeschikkingen vinden verspreid over de jaren 2013 tot en met 2016 plaats.

113.

Kunt u de forse daling van het budget voor de investeringsregeling Jonge Agrariërs toelichten, ook ten opzichte van de hogere bedragen in 2014 en 2015?

In het verleden zijn middelen bestemd voor betalingen op eerder verstrekte subsidies aan jonge agrariërs in de begrotingsreserve landbouw gestort (totaal € 4,7 mln). Deze bedragen zullen in 2013 en latere jaren aan de begrotingsreserve onttrokken worden om de betalingen mogelijk te maken. De onttrekking wordt zichtbaar als een ophoging van het budget.

114.

Welke consequenties heeft de bezuiniging op het budget voor de investeringsregeling Jonge Agrariërs voor de invulling en uitvoering van deze regeling? Kunnen navenant minder jonge boeren een beroep doen op deze regeling?

Zoals aangegeven in antwoord op vraag 112 wordt de regeling voor € 5,3 mln opengesteld in 2013. Dit is hetzelfde bedrag als voor 2012.

115.

Wordt de Investeringsregeling Jonge Agrariërs gecofinancierd? Zo ja, op welke wijze?

De investeringsregeling Jonge Landbouwers (JOLA) is tot en met 2011 gedeeltelijk gecofinancierd vanuit het GLB via het geld dat beschikbaar is voor het Plattelands OntwikkelingsProgramma (POP).

116.

Aan welke voorwaarden moeten ondernemers voldoen om aanspraak te maken op de Investeringsregeling Jonge Agrariërs?

De voorwaarden waaraan jonge Landbouwers moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de investeringsregeling Jonge Landbouwers, zijn opgenomen in het Loket van Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken. De voorwaarden zijn te vinden via: www.hetlnvloket.nl. Via dit loket kunnen Jonge Landbouwers ook een aanvraag voor subsidie indienen.

Op basis van de regeling kunnen landbouwondernemers jonger dan 40 jaar die minder dan drie jaar geleden een bedrijf hebben overgenomen of zijn gestart subsidie aanvragen voor investeringen in hun bedrijf. De investeringen kunnen betrekking hebben op:

  • Gebouwen

  • Grond

  • Machines en verplaatsbare installaties

  • Overige landbouwinvesteringen

    Subsidiabele kosten zijn minimaal € 20.000 en maximaal € 80.000. De maximale subsidie is 25% van de subsidiabele kosten.

117.

Welke inzet pleegt u ter stimulering van de bedrijfsopvolging?

Voor startende zelfstandige agrarische ondernemers van 39 jaar of jonger is er een specifieke faciliteit in de regeling garantstelling landbouw. Voorts is er de investeringsregeling jonge landbouwers om hen te stimuleren om kort na de bedrijfsovername te investeren in hun bedrijf.

Daarnaast is er generiek beleid dat gericht is op het laten slagen van bedrijfsoverdrachten en het voorkomen van opheffingen van gezonde bedrijven. Dit beleid is erop gericht om bedrijven van algemene informatie te voorzien, om de financiering voor ondernemers met een gezond toekomstperspectief toegankelijk te houden en opvolging zowel binnen als buiten de familie fiscaal te faciliteren met verschillende (fiscale) bedrijfsopvolgingsregelingen.

118.

Welke inzet pleegt u te versterking van de concurrentiepositie van jonge agrariërs?

De regeling garantstelling landbouw en de investeringsregeling Jonge Agrariërs hebben tot doel om duurzaamheid en innovatie te stimuleren. Hiermee verstevigen we eveneens de toekomstige concurrentiepositie van jonge agrariërs.

119.

Is er een evaluatie gepland voor de effectiviteit van de Investeringsregeling Jonge Agrariërs?

In 2015 zal de regeling opnieuw worden geëvalueerd.

120.

Hoeveel bedrijven hebben in 2012 gebruik gemaakt van de Investeringsregeling fijnstofmaatregelen en kunt u voorbeelden geven van wat hiermee gefinancierd wordt?

Er hebben dit jaar nog geen bedrijven gebruik gemaakt van de investeringsregeling fijnstofmaatregelen, omdat deze nog niet is opengesteld. Zie ook de antwoorden op vraag 122 en 123.

Er zijn verschillende maatregelen, die de uitstoot van fijn stof verminderen uit (pluimvee)stallen, waarvoor subsidie aangevraagd kan worden. Enkele voorbeelden: oliefilmsysteem, ionisatiesysteem, droogfilterwand, ionisatiefilter, warmtewisselaar en verschillende typen luchtwassers.

121.

Wanneer zijn de resultaten bekend van de jaarlijkse monitor en kunt u hier al op ingaan? Zo nee, bent u bereid om de monitor naar de Kamer te zenden voor het kerstreces?

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zal uw Kamer voor het kerstreces de derde rapportage over de voortgang van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit sturen.

122.

Kunt u aangeven op basis van welke criteria en voorwaarden wordt besloten of de Investeringsregeling fijnstofmaatregelen wordt voortgezet?

Bij de afweging over de openstelling 2013 werden de uitkomsten van de derde rapportage over de voortgang van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit in 2011 en de ervaring met en resultaten van de openstelling 2012 van de investeringsregeling fijnstofmaatregelen meegenomen.

123.

Kunt u de Kamer nog vóór de begrotingsbehandeling informeren over het al dan niet openstellen van de regeling?

Nee, zie mijn antwoord op vraag 122.

124.

Ten laste van welke middelen/regelingen zal een eventuele openstelling in 2013 van de Investeringsregeling worden gefinancierd, gezien het feit dat er in de begroting 2013 geen middelen gereserveerd zijn voor een eventuele openstelling in 2013?

De openstelling in 2013 van de Investeringsregeling fijnstofmaatregelen zal deels uit de interne begrotingsreserve landbouw gefinancierd worden. Van het bedrag van € 16,1 mln dat beschikbaar is voor 2012 zal in 2012 naar verwachting slechts € 5,5 mln tot betaling komen, het restant (€ 10,6 mln) zal in de interne begrotingsreserve gestort worden om betalingen op de openstellingen 2012 (€ 10 mln) en 2013 (€ 10 mln) te financieren. Betalingen op beide openstellingen lopen door tot 2017. Door de storting van € 10,6 mln in de begrotingsreserve is er, samen met de vanaf 2015 in de begroting beschikbare bedragen (€ 10,4 mln), voldoende budget beschikbaar om de betalingen op beide openstellingen te financieren.

125.

Waarom worden er voor de Investeringsregeling wel middelen geraamd voor 2015, 2016 en 2017, en niet voor de jaren 2013 en 2014?

Zie het antwoord op vraag 124.

126.

Kunt u een nadere specificatie geven van het budget «Duurzame veehouderij» in de komende 4 jaar en ook specifiek ingaan op het punt «overig»?

127.

Op welke wijze wordt het budget voor duurzame veehouderij besteed, hoeveel geld is daaruit beschikbaar voor dierenwelzijn en aan welke maatregelen zal dat in 2013 uitgegeven worden?

Het budget wordt onder meer besteed aan de uitfinanciering van eerdere openstellingen van de investeringsregeling duurzame stal- en houderijsystemen en aan het stimuleren van pilots en projecten. Zo bevat het onder meer de overheidsbijdrage aan versnellingsprojecten van de partners van de Uitvoeringagenda Duurzame Veehouderij. Hierbij ligt de focus op het sluiten van voer-mest kringlopen, het aanpakken van knelpunten op het gebied van dierenwelzijn en het stimuleren van systeeminnovaties voor duurzame stallen. Dierenwelzijn is een van de thema’s binnen duurzame veehouderij en wordt in samenhang opgepakt met andere thema’s. Daarom is dat onderdeel niet als zodanig te verbijzonderen.

De post «Overig» is als volgt te specificeren (in mln):

2013

2014

2015

2016

– Kleine en grote praktijknetwerken veehouderij

0,5

1,6

1,4

0,6

– Beëindiging en saneringsregeling

0,7

0,7

0,6

0,5

– Stimulering Biologische Productie (SSBP)

0,1

0,1

0,1

0,1

128.

Kunt u aangeven waarom het budget voor «Duurzame veehouderij» wordt verlaagd van 30,4 miljoen euro in 2012 naar 4,5 miljoen euro in 2015 en hoe deze verlaging van het budget zich verhoudt tot het komen tot een duurzame veehouderij?

De beschreven doelstellingen en acties uit de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) worden gedragen door partijen uit bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheid. Het Ministerie van EZ is een van de partijen. Het bedrijfsleven is primair verantwoordelijk voor de verduurzaming van de veehouderij. Met de Top sector Agri&Food wordt deze inzet bestendigd.

129.

Heeft het teruglopen van het budget voor duurzame veehouderij (met 25 miljoen euro) effect op het percentage duurzame stallen in 2013 en 2014?

De effecten op het aandeel duurzame stallen in 2013 en 2014 zullen zich naar mijn verwachting niet voordoen omdat er naast de nationale middelen ook Europese middelen (artikel 68) beschikbaar zijn voor het stimuleren van investeringen in duurzame stallen. Daarnaast kunnen veehouders gebruik maken van fiscale tegemoetkomingen (MIA/Vamil) wanneer zij voldoen aan de Maatlat duurzame veehouderij. In het kader van de onderhandelingen over het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) vanaf 2014 zet ik onder andere in op het stimuleren van innovaties en investeringen in integraal duurzame stal- en houderijsystemen met Europese middelen.

130.

Waarom worden er in 2013 nog maar 8% duurzame stallen gebouwd en ligt 8% in 2013 en 100% in 2015 niet erg ver uit elkaar?

De doelen voor duurzame stallen voor 2013 en 2015 zijn gekoppeld aan andere ambities en kunnen niet een op een met elkaar vergeleken worden. De ambitie voor 2013 is gericht op het aandeel duurzame stallen in het totaal aantal aanwezige stallen.

De ambitie voor 2015 is erop gericht dat vanaf 2015 alle nieuw te bouwen stal- en houderijsystemen integraal duurzaam zijn. Dit is een ambitie van de partners van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij en gaat verder dan de ambitie waarvan tot nu toe is uitgegaan.

131.

Wordt de regeling voor integraal duurzame stallen goed benut (overtekend)?

Ja, de verschillende openstellingen van deze regeling in 2012 zijn ruim overtekend.

132.

Welke positie heeft de uitvoeringsagenda duurzame veehouderij in het topsectorenbeleid en kunt u hierbij nader specificeren op welke wijze de inzet op een duurzame veehouderij wordt bestendigd in de topsector Agri&Food?

Binnen de topsector Agri&Food zijn zes uitvoeringslijnen onderscheiden. Eén van deze lijnen is «duurzaamheid». Voor deze uitvoeringslijn zijn twee samenwerkingsverbanden leidend: «de uitvoeringsagenda Duurzame veehouderij» en de «ketensamenwerking verduurzaming voedsel» (als private voortzetting van het platform verduurzaming voedsel per 1-1-2013). Vanuit het ministerie van EZ worden jaarlijks middelen beschikbaar gesteld gericht op een versnelling van de verduurzaming van de veehouderij, gekoppeld aan de uitvoeringsagenda duurzame veehouderij. De kennisbudgetten ten behoeve van de realisering van de uitvoeringsagenda zijn nu neergelegd bij de topsector Agri&Food, waardoor de sector maximaal kan meebeslissen over inzet en werkwijze.

133.

Wat is uw definitie van duurzame stallen en welke aspecten van duurzaamheid worden in deze definitie allemaal meegenomen?

134.

Wat is de definitie van «integraal duurzame stallen» en welke duurzaamheidsaspecten komen hier precies in naar voren?

Onder integraal duurzame stallen versta ik stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidthema’s in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van de huidige stalsystemen.

Naast een extra verbetering van dierenwelzijn ten opzichte van de huidige wettelijke normen gaat het om stallen die tegelijkertijd tenminste voldoen aan andere belangrijke randvoorwaarden zoals milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden én economisch haalbaar zijn.

135.

Aan welke voorwaarden moeten stallen en houderijsystemen voldoen om integraal duurzaam te zijn in 2015 en welke gevolgen hebben deze ambities voor bestaande stallen?

Het zal hierbij gaan om verschillende duurzaamheidthema’s die in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van de huidige stal- en houderijsystemen. Op dit moment werken de partners van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij de invulling uit van de voorwaarden die hieraan gesteld worden. Ik streef ernaar hierover komend voorjaar meer informatie te kunnen geven.

136.

Welke nieuwe indicator wordt geïntroduceerd voor integraal duurzame stallen en houderijsystemen en welke andere indicatoren zijn momenteel van toepassing?

De huidige indicator is gebaseerd op stallen waarbij integraal duurzaam met een certificaat of een subsidiebeschikking is geborgd. De indicator is uitgewerkt voor de sectoren rundvee-, varkens- en pluimveehouderij. Voor 2015 hebben de partners van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij de ambitie dat alle nieuw te bouwen stal- en houderijsystemen integraal duurzaam zijn. Op dit moment buigt de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij zich over de invulling van de voorwaarden die hieraan gesteld worden. Ik streef ernaar hierover komend voorjaar meer informatie te kunnen geven.

137.

Hoeveel geld is er beschikbaar voor integraal duurzame stallen, worden de voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidie aangescherpt, waarom wel of niet en hoeveel meer middelen worden hiervoor beschikbaar gesteld?

Integraal duurzame stallen worden door een aantal regelingen gestimuleerd.

  • 1. De nationale variant van de Regeling integraal duurzame stallen die is opgenomen in de Regeling LNV subsidies en bestemd is voor het subsidieren van duurzame stallen in de nabijheid van Natura 2000 gebieden. In het definitieve Programma Stikstof zal ik de instrumenten, inclusief het beschikbare budget, opnemen die ik ga inzetten om de uitstoot van ammoniak uit de landbouw (waaronder uit stallen) verder terug te dringen.

  • 2. De Europese variant van de Regeling integraal duurzame stallen, die is opgenomen in de Regeling GLB inkomenssteun 2006. In 2013 betreft het uitfinanciering van openstellingen in 2012 en voorafgaande jaren. De in 2013 geplande openstelling van de Europese variant is naar voren gehaald in verband met de benodigde realisatietijd van de stallen en vanwege het feit dat eind 2013 de subsidies moeten zijn uitgekeerd bij het aflopen van het huidige Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB). In het kader van de onderhandelingen over het GLB na 2013 wordt onder andere ingezet op het stimuleren van investeringen in integraal duurzame stallen met Europese middelen.

  • 3. De Milieuinvesteringsaftrek (MIA) en Versnelde afschrijving milieuinvesteringen (Vamil) op basis van de Maatlat duurzame Veehouderij. Voor de MIA en Vamil is op de begroting van Infrastructuur en Milieu in 2013 in totaal 24 miljoen euro beschikbaar voor de MIA en 101 miljoen euro beschikbaar voor de Vamil. Binnen deze totaalbedragen is geen onderverdeling aangebracht voor de verschillende investeringscategorieën.

  • 4. De twee SBIR programma’s voor innovatieve integraal duurzame stallen. Hiervoor is in totaal € 4,1 miljoen euro beschikbaar in de periode 2010–2015.

138.

Op welke wijze kunnen stallen waarbij de dieren nooit buiten komen, waar zij ingrepen moeten ondergaan en waarbij de dieren gevoerd worden met geïmporteerd veevoer «integraal duurzaam» genoemd worden?

Onder integraal duurzame stallen versta ik stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidthema’s in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van de huidige stalsystemen. Naast een extra verbetering van dierenwelzijn ten opzichte van de huidige wettelijke normen gaat het om stallen die tegelijkertijd tenminste voldoen aan andere belangrijke randvoorwaarden zoals milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden én economisch haalbaar zijn. Hierin zijn verschillende niveaus te onderscheiden. Ook stal- en houderijsystemen, die verdere stappen zetten met maatregelen voor buitenuitloop, gesloten kringlopen en het gebruik van gecertificeerde duurzame veevoergrondstoffen, kunnen als integraal duurzaam worden aangemerkt.

139.

Hoe staat de nationale Regeling integraal duurzame stallen in verhouding tot de Europese regeling op dit gebied en welke maatregelen zullen vanuit het nationale budget worden gefinancierd en welke vanuit Europees budget?

Er zijn twee varianten van de Regeling integraal duurzame stallen: een nationale variant die is opgenomen in de Regeling LNV-subsidies en een Europese variant die is opgenomen in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (artikel 68). De nationale variant heeft als doelstelling de uitstoot van ammoniak extra te verminderen in stallen die in de nabijheid van Natura 2000-gebieden zijn gelegen. In de nationale variant worden extra voorwaarden gesteld aan de ammoniakuitstoot. Voor het overige zijn de nationale en Europese variant identiek.

140.

Welke stimuleringsmaatregelen zijn er om de integraal duurzame stallen te stimuleren en welke budgetten zijn hiervoor beschikbaar?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 137.

141.

Wat verstaat u onder een «maatschappelijk gewaardeerde veehouderij» en wat gaat u doen om de maatschappelijke visie op de veehouderij helder te krijgen en uiteindelijk mee te nemen in uw beleid?

Dat is een veehouderij die veilige, gezonde en hoogwaardige producten maakt die gewaardeerd worden door de samenleving. Naast voedsel gaat het om groene energie, waardevolle meststoffen en maatschappelijke diensten. Verder gaat het hierbij om een goede landschappelijke en sociale inpassing van veehouderijen in de lokale omgeving. Het behouden en herwinnen van maatschappelijke waardering voor de veehouderij is een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf. Dit wordt ook opgepakt in de Topsector Agri&Food binnen de uitvoeringslijn «maatschappelijke waardering».

142.

Op welke manieren dragen integraal duurzame stallen bij aan het verbeteren van dierenwelzijn en kunt u dit uitsplitsen per diersoort?

Integraal duurzame stallen scoren op dierenwelzijn beter dan de huidige wettelijke norm (zie ook vraag 133 en 134). Door in te zetten op een groter aandeel duurzame stallen leveren bedrijfsleven en overheid een bijdrage aan de verduurzaming van de veehouderij. Bij het thema dierenwelzijn kan worden gedacht aan meer ruimte per dier, verbeterde uitvoering van de hok- of stalarchitectuur, een gezonder klimaat en een beter toegankelijke voer- en waterverstrekking. Om innovatie te stimuleren kunnen ondernemers zelf invullen op welke wijze zij invulling geven aan de ambitie om het aandeel duurzame stallen te laten groeien. Hiervan kan dus niet per diersoort een blauwdruk gegeven worden.

Indien veehouders bij de bouw van een stal in aanmerking willen komen voor fiscale tegemoetkoming (MIA/Vamil) dan zal deze voldoende punten moeten halen op de maatlat duurzame veehouderij. Hiervoor is wel per diersoort een maatregelenpakket uitgewerkt door Stichting Milieukeur (SMK). Er gelden afzonderlijke maatlatten voor pluimvee, varkens, melkkoeien, kalveren en konijnen (http://www.smk.nl/nl/s357/SMK/Programma-s/Maatlat-Duurzame-Veehouderij/c842-Maatlat-Duurzame-Veehouderij).

143.

Welke verantwoordelijkheden neemt u in de «ketengestuurde verduurzaming»?

Zoals in de begroting is aangegeven ligt het initiatief voor de ketengestuurde verduurzaming van de veehouderij bij markt- en ketenpartijen met een doorslaggevende rol voor de retail.De ketengestuurde verduurzaming komt nadrukkelijk aan de orde in de Regiegroep duurzame veehouderij en agroketens (zie ook antwoorden op vraag 49–52). Het kabinet ondersteunt deze aanpak door normstelling en handhaving, dat optimaal aansluit op private kwaliteitsystemen, door het stimuleren van onderzoek en innovaties en door het ondersteunen van voorloperbedrijven met financiële, fiscale en garantstellingsregelingen.

144.

Kunt u een overzicht geven op welke platforms u stuurt op verduurzaming van de land- en tuinbouw?

Het betreft de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij, de Regiegroep Duurzame Veehouderij en Agroketens, het Platform Duurzame Glastuinbouw en het programma Kas als Energiebron.

145.

Wat zijn de ervaringen met de brede weersverzekering tot nu toe?

De brede weersverzekering loopt op dit moment drie jaar. De totale verzekerde waarde neemt gestaag toe. Dit wordt geïllustreerd door de toename van de subsidiabele verzekeringspremie van circa € 5 miljoen in 2010 tot circa € 7,8 miljoen in 2012. Om de brede weersverzekering meer aan te laten sluiten op de praktijk is vanuit het ministerie een aanpassing doorgevoerd. Deze aanpassing houdt in dat aanvragers hun polisgegevens uiterlijk voor 1 november van het betreffende jaar mogen aanleveren (in 2010 was dit 1 augustus). Daarnaast streeft het ministerie ernaar de betalingen van de subsidie plaats te laten vinden voor 1 februari van het daaropvolgende jaar. Hiermee wordt bereikt dat de termijn tussen het betalen van de premie en het ontvangen van de subsidie zo kort mogelijk is.

146.

Wat wordt er concreet bedoeld met «duurzaamheidsinvesteringen» in het kader van het mestbeleid, kunt u daarvan voorbeelden geven?

De Regeling LNV-subsidies kent de module «Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU)» en subsidieert investeringen in milieuvriendelijke maatregelen. Hieronder vallen verschillende categorieën maatregelen, namelijk mestbe- en verwerking, precisielandbouw, mestsilo’s, energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en water.

147.

Welke maatregelen zijn nodig om de streefwaarde voor de normen fosfaat en stikstof te halen in respectievelijk 2015 en 2013?

De streefwaarde voor fosfaat is evenwichtsbemesting in 2015. Dit betekent dat het streven is om in dat jaar niet meer fosfaat op het land te brengen dan er met gewassen afgehaald worden, inclusief een onvermijdelijk verlies aan fosfaat van om en nabij 5 kilogram per hectare landbouwgrond. Door differentiatie van de fosfaatgebruiksnormen, als vastgelegd in het tot en met 2013 van kracht zijnde vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn, worden goede stappen gezet om dat doel te gaan bereiken. Zeker ook in combinatie met het streven van ondernemers om zo veel mogelijk van de toegediende en in de bodem aanwezige fosfaat ten goede te laten komen aan hun gewassen.

De streefwaarde voor stikstof voor 2013, namelijk een nationaal stikstofbodemoverschot van 360 miljoen kilogram, is reeds in de jaren 2009, 2010 en 2011 gerealiseerd. Voor de jaren na 2011 zijn nog geen gegevens beschikbaar. Met de in werking zijnde maatregelen in het mestbeleid voor stikstofbemesting in combinatie met de praktijk van boeren die er naar streven om zo veel mogelijk van de toegediende stikstof ten goede te laten komen aan hun gewassen, moet het goed mogelijk zijn om ook in 2013 de streefwaarde te halen en mogelijk zelfs een lager stikstofbodemoverschot te realiseren van 345 miljoen kilogram.

148.

Wat is de status van het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren?

Het convenant, met een looptijd tot en met 2020, bevat een mix van inspannings- en resultaatsverplichtingen. Sinds 2008 biedt het een effectieve en efficiënte basis voor het energie- en klimaatbeleid, mede in relatie tot het streven naar vergroening van de economische groei in de agrosectoren.

149.

Kunt u de verhoging van het budget voor mestbeleid voor 2013 en 2014 nader toelichten, waar wordt dit geld voor gebruikt en bij wie komt dit terecht?

De verhoging in de jaren 2013, 2014 en 2015 heeft specifiek betrekking op betalingen die voortvloeien uit de openstelling in 2013 van de regeling Duurzaamheidsinvesteringen (€ 15 mln., waarvan 25% via de EZ-begroting gefinancierd en 75% uit POP-middelen).

De subsidieregeling is bestemd voor het ondersteunen van boeren om de maatregelen die nodig zijn in het kader van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2014–2017 en het wetsvoorstel verantwoorde mestafzet (Kamerstukken II 2011/12, 33 322, nr. 2) tijdig, vooruitlopend op inwerkingtreding van wettelijke verplichtingen, te nemen.

150.

Op welke manier wordt de ingeboekte verlaging van het budget voor mestbeleid vanaf 2015 gerealiseerd en wat zijn de consequenties hiervan voor boeren, dieren, milieu en natuur?

Het budget is vooral vanaf 2016 lager, omdat er dan geen betalingen meer plaatsvinden op de openstelling 2013 van de regeling Duurzaamheidsinvesteringen (zie ook antwoord op vraag 149).

De ingeboekte verlaging van het budget voor mestbeleid vanaf 2015 betekent dat er vanaf dan minder middelen beschikbaar zijn voor het ondersteunen van maatregelen door boeren gericht op het bereiken van de doelen van het mestbeleid. Dit heeft geen consequenties voor dieren. De consequenties hievan voor milieu en natuur zijn afhankelijk van vele factoren en niet van te voren aan te geven.

151.

Hoeveel geld wordt er uitgetrokken voor de subsidie aan de intensieve veehouderij, zoals luchtwassers en ammoniakarme stalsystemen, waar is dit in de begroting opgenomen en welke emissiereductie wilt u hiermee bereiken?

In het subsidieoverzicht (bijlage 4.6 in Kamerstukken II, 2012/13, 33 400 XIII, nr. 2) staan de bedragen voor alle subsidieregelingen van het ministerie van EZ voor de periode 2011 tot en met 2017. De subsidieregelingen voor de intensieve veehouderij staan in artikel 16. Er is voor het jaar 2013:

  • Op dit artikel geen budget beschikbaar voor de gecombineerde luchtwassers en voor de fijnstofmaatregelen;(zie ook het antwoord op vraag 124, de openstelling in 2013 van de Investeringsregeling fijnstofmaatregelen zal deels uit de interne begrotingsreserve landbouw worden gefinancierd)

  • 4,3 miljoen euro beschikbaar voor de integraal duurzame stallen en houderijsystemen.

Deze regelingen zijn voor het stimuleren van bovenwettelijke investeringen. Als alle investeringen zijn uitgevoerd, dan is de verwachting dat er 4 kton minder ammoniak per jaar wordt uitgestoten.

152.

Zet u naast end-of-pipe maatregelen zoals luchtwassers ook in op systeemverandering van de van de veehouderij, zoals een krimp van de veestapel en het gebruik van lokale duurzame eiwitten, om de uitstoot van broeikasgassen van de intensieve veehouderij te verminderen? Welk budget is daarvoor beschikbaar en waar is dit in de begroting opgenomen?

Mijn beleid is gericht op het verder integraal verduurzamen van de veehouderij (milieu, dierenwelzijn, diergezondheid). Naast het stellen van wettelijke randvoorwaarden, het uitvoeren van onderzoek en het stimuleren van investeringen in innovaties maak ik hierover afspraken met ketenpartijen. Ten aanzien van het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen zijn in het kader van het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren ook voor de intensieve veehouderij afspraken gemaakt. Mijn beleid is niet gericht op het verminderen van de omvang van de veestapel als doel op zich. Voor de integrale verduurzaming van de veehouderijproductie is de ontwikkeling van nieuwe stalsystemen en het stimuleren van de brede toepassing van groot belang. Het voortouw ligt bij het bedrijfsleven in het kader van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij en de topsector Agri&Food. De overheid heeft hierbij een faciliterende rol.

In 2013 is er € 8,3 miljoen voor duurzame veehouderij gereserveerd binnen het beleidsartikel 16.1 dat is gericht op het versterken van de concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij.

Verder is er een budget van € 3,9 miljoen voor Voedselkwaliteit en transparantie in de keten binnen beleidsartikel 16.2.

In artikel 16.4 dat gericht is op kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein is onderzoeksbudget beschikbaar voor systeemverandering in de veehouderij. Het gaat vooral om onderzoek dat onder de inhoudelijke regie van de topsector Agri&Food valt. Onder kennisbasis zal ongeveer € 0,5 miljoen hieraan worden besteed en binnen het budget voor topsector Agri&Food wordt hier nog eens € 1,5 miljoen aan besteed.

153.

Bij het mestbeleid is het streven om evenwichtsbemesting te bereiken, wanneer zou dat inderdaad bereikt moeten zijn?

Op pagina 88 van de memorie van toelichting bij de begroting is aangegeven dat evenwichtsbemesting voor fosfaat bereikt zou moeten worden in 2015. In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn, op te stellen in 2013, zullen de maatregelen nodig om dit te bereiken uitgewerkt worden.

154.

Hoeveel dierrechten zouden er ongeveer in de concentratiegebieden uit de markt genomen worden voor het budget dat beschikbaar is voor het mestbeleid, en welke reductie in milieuverontreiniging zou dit kunnen betekenen?

Het aantal dierrechten dat uit de markt genomen zou kunnen worden voor het budget beschikbaar voor het mestbeleid (subsidies) is afhankelijk van de prijs van die rechten voor varkens respectievelijk pluimvee (kippen en kalkoenen). Volgens de websites www.varkensrechten.nu en www.pluimveerechten.nu bedroeg de prijs voor de koop van varkensrechten half november 2012 gemiddeld rond € 68 en voor pluimveerechten rond € 6,60. Indien deze prijzen ook in 2013 zouden gelden en indien er een marktconforme prijs zou worden betaald dan zouden hiermee van het op pagina 85 van de memorie van toelichting genoemde bedrag van 2,1 miljoen euro voor 2013 ruim 30.000 varkensrechten (rond 0,3 procent van de uitstaande varkensrechten eind 2012) of ongeveer 318.000 pluimveerechten (bijna 0,5 procent van de uitstaande pluimveerechten eind 2012) kunnen worden opgekocht. Het milieueffect op nationaal niveau hiervan zou minimaal zijn.

Het budget beschikbaar voor mestbeleid (opdrachten) is in hoofdzaak bestemd voor de uit de Nitraatrichtlijn en de derogatiebeschikking in het kader van de Nitraatrichtlijn voortvloeiende, verplichte monitoring.

155.

Op welke termijn verwacht u duidelijkheid van Brussel over de aanpassingen in het Europese beleid die nodig zijn voor de voorgestelde nieuwe mestaanpak, en wat is plan B als blijkt dat Brussel niet met de Nederlandse voorstellen akkoord gaat?

Binnenkort zal een brief aan uw Kamer worden verzonden, waarin wordt ingegaan op de vraag hoe dit kabinet verder wenst te gaan met de nieuwe mestaanpak. Gesprekken met de Europese Commissie zullen starten begin 2013. Duidelijkheid over de vraag of zij het voorgestelde instrumentarium voldoende acht in het kader van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn en een nieuwe derogatie van de Nitraatrichtlijn, wordt in het voorjaar van 2013 verwacht.

156.

Welke stimulerende rol voor de overheid ziet u voor het vergroten van de voedselzekerheid en concurrentiekracht?

De kennis en kunde die de Nederlandse sector in huis heeft kan in het buitenland een grote rol spelen bij de verdere ontwikkeling van een duurzame landbouw en voedselvoorziening. De agrosector kan juist ook in ontwikkelingslanden een motor zijn voor economisch groei en bijdragen aan substantiële verbeteringen in inkomen en werkgelegenheid. Hierdoor ontstaat een win-win situatie doordat de samenwerking ook leidt tot nieuwe afzet- en investeringsmogelijkheden voor ons bedrijfsleven.

De sector is op deze manier al in tal van landen actief, bijvoorbeeld in Afrika en Zuidoost-Azië. De overheid kan hierbij een faciliterende en stimulerende rol spelen, bijvoorbeeld door de inzet van economische diplomatie. Ook zetten bedrijven met steun van de overheid in publiek-private samenwerking innovatieve projecten op voor verbetering van de productie en afzet van met name groente en fruit, aardappelen en bloemen. De topsectoren Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangmateriaal spelen hierbij een belangrijke rol.

157.

Hoe denkt u de «financieel-economische kwetsbaarheid voor schommelingen in de markt» tegen te gaan?

De laatste jaren laten de prijzen van agrarische producten op de wereldmarkt grotere schommelingen zien dan in het verleden. Dit stelt agrarische ondernemers voor uitdagingen in het bepalen van een efficiënt investerings- en productieniveau. Hier kan op verschillende manieren mee worden omgegaan. Het afdekken van risico en flexibiliteit in de productie zijn hier onderdelen van. Prijsrisico kan deels worden ingedekt via bijvoorbeeld termijnmarkten. Schommelingen in productieniveau die de oorzaak vinden in extreem weer, kunnen door een weersverzekering worden afgedekt. Een ander element is het snel kunnen inspelen op schommelingen, dit vraagt een zekere flexibiliteit in de bedrijfsvoering, waaronder die van de bedrijfsfinanciering. Verschillende internationale organisaties waaronder Wereldbank, FAO en OECD geven aan dat prijsvolatiliteit van structurele aard zijn.

158.

Welke resultaten worden er geboekt met precisielandbouw?

Met precisielandbouw kan de optimale route door een perceel bepaald worden, waardoor stukken grond de juiste hoeveelheid bemesting, gewasbeschermingsmiddelen of water krijgen. De voordelen hiervan wegen zwaarder, naarmate de perceelsvorm en het perceelsoppervlakte minder gunstig zijn. Dus hoe kleiner de percelen en hoe grilliger de vormen, hoe meer voordeel precisielandbouw kan opleveren.

In aanvulling hierop kan met precisielandbouw binnen het perceel de hoeveelheid toegepaste nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen en water en de diepte van het ploegen worden aangepast aan de behoefte. Daarmee kan de opbrengst worden verhoogd, de kwaliteit worden verbeterd en de impact op het milieu worden beperkt.

Om met precisielandbouw maximaal rendement te halen is het noodzakelijk, dat alle informatie voor alle gewassen beschikbaar is. In 2012 is verder hieraan gewerkt binnen het innovatie Programma PrecisieLandbouw. Begin 2013 wordt dat geëvalueerd.

159.

Aan welke voorwaarden moeten ondernemers voldoen om aanspraak te maken op de subsidieregeling precisielandbouw?

Er zijn twee subsidieregelingen waarvoor agrarische ondernemers een aanvraag kunnen indienen ten behoeve van precisielandbouwapparatuur. Dit zijn de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, op basis van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 en de Regeling LNV-subsidies – module «Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU)» op grond van fiche 121 (modernisering van landbouwbedrijven), die invulling geeft aan artikel 20 van EU-verordening 1698/2005.

Voor beide regelingen geldt dat alleen primaire ondernemers die investeren in een werktuig dat geschikt is voor precisielandbouwtoepassing, zoals omschreven in de regelingen, in aanmerking komen voor subsidie. Bij de module «Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU)» is aanvullend een minimum economische bedrijfsomvang van 25.000 euro Standaard Output als voorwaarde opgenomen.

160.

Waarom wordt de subsidieregeling precisielandbouw volledig gefinancierd uit Europese middelen?

De investeringssubsidieregelingen voor precisielandbouwwerktuigen passen goed binnen de subsidievoorwaarden van de Europese regelingen. De module «Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU)» wordt voor 75% gefinancierd uit Europese middelen en voor 25% uit nationale middelen. Daarbij gaat het om de toepassing van technieken en methoden. Daarnaast wordt de verdere ontwikkeling van precisielandbouw nationaal via een publiek-private samenwerking gefinancierd. De afgelopen vier jaar hebben sector en ministerie beiden 6 miljoen geïnvesteerd in de ontwikkeling via het Programma Precisielandbouw. Daarnaast financiert het ministerie de komende jaren de inkoop van satellietdata ten behoeve van het gebruik door het Nederlands bedrijfsleven. De ontwikkeling van precisielandbouw heeft hier profijt van.

161.

Wordt in andere lidstaten een dergelijke regeling voor precisielandbouw ook op een vergelijkbare wijze gefinancierd?

Er is een aantal lidstaten waar agrarische ondernemers een subsidie voor precisielandbouwapparatuur kunnen aanvragen. Bekend is dat onder andere in het VK, Frankrijk en Denemarken dit subsidiëren.

162.

Worden deze middelen elk jaar volledig besteed? Wat is de verwachting voor het jaar 2012?

De Regeling GLB-inkomenssteun 2006, artikel 68 is in 2012 voor het eerst open gesteld. In 2012 was een bedrag van 10 miljoen euro beschikbaar. Binnen dit bedrag kan een aanvraag voor precisielandbouwwerktuigen en voor verduurzaming van opslag van landbouwgewassen aangevraagd worden. Voor deze regeling is vooraf ingeschat dat er een overintekening zou komen en bij de Europese Commissie is aangekondigd dat we daarom met een loting zouden werken. Van de ingelote aanvragen is een deel vervolgens afgewezen, omdat niet aan de voorwaarden werd voldaan. Omdat het het eerste jaar van openstelling betrof was het onzeker welk deel van de afwijzingen via een bezwaar alsnog zouden worden toegekend. Er is daardoor uiteindelijk 8,7 miljoen euro toegekend aan subsidies. Uiterlijk 1 november 2012 moesten ondernemers met een toegewezen subsidie hun betalingsaanvraag indienen, inclusief de factuur met de investering. Deze aanvragen moeten nog gecontroleerd worden. Daardoor is nog niet exact bekend wat de uiteindelijke besteding t.o.v. de 10 miljoen euro is. Het niet uitgekeerde bedrag blijft niet onbenut, de lagere toewijzing heeft geleid tot een lagere korting op de directe inkomenssteun. Hiermee komen de onbenutte middelen via de directe inkomenssteun alsnog ten goede aan de ondernemers.

Binnen de De Regeling LNV-subsidies was voor de module «Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU)» in 2012 een bedrag van 3,75 miljoen euro beschikbaar voor precisielandbouwwerktuigen. Ook hier is sprake van een overintekening en een loting. In deze regeling is de toekenning naar verwachting 100% van het beschikbare bedrag.

163.

Welke gevolgen heeft het wegvallen van collectieve financiering (op basis van de Wet op de bedrijfsorganisatie) voor private cofinanciering van projecten in de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen?

Diverse initiatieven voor Publiek-Private Samenwerking (PPS) binnen de topsectoren Agri&Food (A&F) en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen (T&U) worden gefinancierd door de productschappen. Deze bijdrage wordt als private cofinanciering beschouwd. De Productschappen dragen voor de beide sectoren totaal ongeveer 30 mln euro bij in 2013 in deze PPS-en. Daarnaast investeren de productschappen met vergelijkbare omvang in innovaties via contractonderzoek. Tot nu toe geven de productschappen aan dat ze de afspraken die ze met de topsectoren voor 2013 aangegaan willen nakomen.

Het wegvallen van de collectieve financiering door productschappen veroorzaakt wel onzekerheid over de private financiering van deze PPS-en in de toekomst. Vooral voor de topsector T&U zijn de gevolgen groot, omdat de private financiering van PPS-en voor het grootste deel afkomstig is van het Productschap Tuinbouw. De sectoren onderzoeken het komende jaar alternatieve mogelijkheden om de private financiering van PPS te realiseren.

164.

Kunt u een overzicht geven van de gerealiseerde verbeteringen in 2012 ten behoeve van migratiemogelijkheden voor vissen en op basis waarvan wordt vastgesteld dat dit afdoende is?

Uw Kamer wordt jaarlijks met de voortgangsrapportage «Water in Beeld» door de Staatssecretaris van I&M geïnformeerd over de uitvoering van maatregelen ter verbetering van de toestand van het water als onderdeel van de Kaderrichtlijn Water. In de stroomgebiedbeheerplannen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn voor de periode 2010–2015 628 knelpunten voor vismigratie geprioriteerd die geslecht dienen te worden. De uitvoering van deze maatregelen ligt op schema: begin 2012 waren 297 knelpunten in uitvoering of gereed. De gerealiseerde verbeteringen tot en met 2012 zullen in mei 2013 aan de Kamer gerapporteerd worden.

Voor de periode 2016–2027 wordt verwacht dat een vergelijkbaar aantal knelpunten zal moeten worden aangepakt.

165.

Kunt u aangeven of onderzoek naar meer diervriendelijke vangst- en dodingstechnieken in de zee- en kustvisserij en in de aquacultuursector ook wordt gesubsidieerd uit het Europees Visserijfonds of uit eventuele andere subsidiestromen, hoeveel budget hiervoor beschikbaar is en waar in de begroting dit is opgenomen?

Met steun vanuit het Europees Visserij Fonds (EVF) zijn projecten gestart gericht op selectievere vangstmethoden en het testen van welzijnsvriendelijke dodingsmethoden in de visserij- en de aquacultuursector.

Naast het EVF beschikt EZ niet over andere subsidiegelden voor deze doelen. Nieuwe openstellingen voor EVF- innovatie of investeringsregelingen zijn in 2013 niet voorzien.

166.

Kunt u een overzicht van het aantal keer dat er een beroep is gedaan op borgstellingsfonds uitgesplitst per sector?

In 2012 zijn er in totaal 93 aanvragen (totale omvang ca. € 45,4 miljoen) binnengekomen in het kader van de Garantstelling Landbouw, de opvolger van het Borgstellingsfonds voor de landbouw. Tot op heden zijn 76 aanvragen (totale omvang € € 39,2 miljoen) per 22 november 2012 toegekend. Onderstaande tabel geeft de aantallen uitgesplitst naar sector aan.

Sector

Aantal aanvragen

Toegekende aanvragen per 22 november 2012

melkvee

17

13

overig rundvee

5

5

varkens

35

27

pluimvee

15

13

akkerbouw

1

1

geiten

1

1

glasbloemen

5

3

glasgroenten

6

5

potplanten

1

1

bloembollen

3

3

boomkwekerijen

1

1

opgronds tuinbouw

1

1

overig tuinbouw

2

2

TOTAAL

93

76

167.

Wat verstaat u onder duurzame ontwikkelingen binnen de regeling duurzame ontwikkelingen van visserijgebieden en welke criteria voor duurzaamheid worden hiervoor gehanteerd?

De EVF-regeling duurzame ontwikkeling van de visserijgebieden is gericht op het in stand houden van de economische en sociale welvaart van de visserijgebieden en het realiseren van meerwaarde voor visserij- en aquacultuurproducten.Ook de bevordering van werkgelegenheid en de milieukwaliteit in de kustgebieden is een belangrijk doel. Gebonden aan de doelstellingen en de criteria voor duurzaamheid,zoals bepaald in het gemeenschappelijk visserijbeleid en het EVF, maken de locale actiegroepen binnen de visserijgebieden de keuze voor te starten projecten.

168.

Hoeveel subsidie is er beschikbaar voor de regeling duurzame ontwikkeling van visserijgebieden en hoe is de budgetverhouding tussen people, planet, profit binnen deze regeling?

Voor de regeling duurzame ontwikkeling van visserijgebieden (As 4) is er over de totale programmaperiode 2007–2013 € 10 mln beschikbaar waarvan € 5 mln nationale cofinanciering door de provincies en € 5 mln cofinanciering. Inmiddels zijn er al aan meer dan 30 projecten subsidies verleend.

Subsidie onder deze regeling wordt verleend aan initiatieven op het gebied van werkgelegenheid, versterking van de concurrentiekracht van plaatselijke economieën en versterking van de sociaal culturele identiteit van vissersdorpen in de genoemde visserijgebieden. Voor de subsidietoekenning voor visserijgebieden zijn de doelen people, planet, profit integraal van belang.

169.

Hoe verhouden subsidies uit de regeling duurzame ontwikkeling van visserijgebieden die gebruikt worden voor investeringen in werkgelegenheid, concurrentiekracht van plaatselijke economieën en sociaal-culturele identiteit van vissersdorpen zich tot de term «duurzaamheid» en welke criteria worden hiervoor gehanteerd?

Zie de beantwoording van vraag 167. De criteria op basis waarvan de visserijgebieden binnen de regeling duurzame ontwikkeling van visserijgebieden subsidies toekennen, liggen vast in het gemeenschappelijk visserijbeleid en het EVF. De locale visserijgemeenschappen van elk visgebied maken, met inachtneming van deze criteria, een keuze voor de toekenning van de subsidies.

170.

Aan de hand van welke criteria wordt bepaald welke bevorderingen van de duurzame ontwikkeling van de visserij in zee, binnenwateren en aquacultuur milieu en diervriendelijk zijn en welke operationele doelen zijn hiervoor gesteld?

De criteria in subsidieregelingen zijn gebaseerd op EU-regels.

Criteria zijn bijvoorbeeld selectiviteit van het vistuig, de mate van bodemberoering van het vistuig en energiegebruik van het vaartuig. Het operationeel programma voor het Europees Visserij Fonds bevat zeer concreet omschreven doelen hoe de verduurzaming te realiseren zoals de reductie van de capaciteit van de platvisvloot, reductie van bijvangsten, verhoogde omzet uit viskweek, productie van schelpdierzaad uit alternatieve productiemethoden, deelname van vissers aan kenniskringen en verhoging van het aandeel gecertificeerde vis en visproducten.

171.

Wordt aan de hand van de Maatlat Duurzame Aquacultuur bepaald of bevorderingen van duurzame ontwikkelingen in aquacultuur milieu en diervriendelijk zijn of worden er ook nog andere criteria gehanteerd?

De viskweek in Nederland vindt plaats in gesloten recirculatiesystemen, waardoor de kweekmethode per definitie milieuvriendelijk is. In deze systemen wordt water hergebruikt door o.a. het gebruik van biologische filters voor de afbraak van nutriënten.

De maatlat duurzame aquacultuur (MDA) is uitgegaan van deze kweekmethode en omvat naast het thema milieu ook aspecten rond dierenwelzijn en diergezondheid, visvoer en bedrijf en omgeving.

172.

Welke welzijnscriteria maken onderdeel uit van deze Maatlat Duurzame Aquacultuur en bevatten deze welzijnscriteria ook de vijf vrijheden van Brambell, stressindicatoren en criteria voor vangst- en dodingstechnieken?

Bij de opstelling van de Maatlat Duurzame Aquacultuur (MDA) is grondig gekeken naar welzijn van kweekvis en de beschikbare kennis daarover. Onderzoekers naar het welzijn van vis in Nederland en Europa, maken in hun onderzoek gebruik van de principes van Brambell.

De welzijnsaspecten in de MDA zijn o.a. bedwelmen, transport, het sorteren van vissen en leefcondities in de bassins.

173.

Wat is er momenteel gedaan op Europees niveau met betrekking tot antibiotica in de veehouderij?

In november 2011 presenteerde de Europese Commissie haar strategische vijfjarenplan voor de aanpak van de resistentieproblematiek in Europa in de humane en de veterinaire gezondheidszorg. De Commissie concludeerde daarin dat een aanzienlijke versterking en uitbreiding van de lopende maatregelen nodig zijn om de druk om antibiotica te gebruiken te verminderen, een verdere verspreiding van antibioticaresistentie te voorkomen en mogelijkheden om bacteriële infectieziekten te bestrijden te behouden. De actiepunten in het plan richten zich op een zorgvuldig en terughoudend gebruik van antibiotica, aanscherping van Europese regelgeving met betrekking tot diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders, stimulering van maatregelen om infecties te voorkomen, versterking van monitoring en surveillance en stimulering van onderzoek en innovatie. De actiepunten in het plan worden door Nederland ondersteund. De Kamer is hierover geïnformeerd op 23 december 2011 (TK 22 112, nr. 1299) en 16 maart 2012 (TK 22 112, nr. 1379).

Voor uitvoering van het plan heeft de Commissie een interne roadmap ontwikkeld die naar verwachting eind dit jaar wordt gepresenteerd. De herzieningsprocedure van de regelgeving met betrekking tot diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders is al geruime tijd in uitvoering, evenals de ontwikkeling van een wettelijk kader voor diergezondheidsbeleid en harmonisatie van de monitoring van resistentieontwikkeling en gebruik van antibiotica. In het werkplan 2013 van het Europese 7e Kaderprogramma kunnen onderzoeksvoorstellen worden ingediend en gefinancierd die het actieplan ondersteunen met kennisontwikkeling. Ook werken lidstaten samen op het gebied van onderzoekfinanciering op het gebied van antibioticaresistentie.

De Raad van de Europese Unie heeft op 22 juni 2012 ingestemd met een pakket aan conclusies over de gevolgen van antimicrobiële resistentie (AMR) in de volksgezondheidssector en de veterinaire sector – een «één gezondheid»-perspectief. Daarin worden de lidstaten opgeroepen om werk te maken van de ontwikkeling van nationale strategieën en actieplannen ter bestrijding van AMR, en de lidstaten en de Commissie om alles te doen wat mogelijk is om de ontwikkeling en verspreiding van antibioticaresistentie tegen te gaan en behandelingsmogelijkheden voor mens en dier te behouden. De Kamer is hiervan op de hoogte gesteld tijdens het AO over diergezondheid en antibiotica van 5 juli jl.

De Nederlandse beleidsstandpunten met betrekking tot een restrictief en verantwoord antibioticagebruik, die met uw Kamer zijn besproken, zijn actief ingebracht in genoemde Raadsconclusies, gecommuniceerd in de relevante Europese gremia en als standpunt ingebracht bij de herziening van de diergeneesmiddelenrichtlijn.

174.

Op welke manier worden de Europese regels voor vleeskeuring en toezicht in slachthuizen herzien en wat zijn daaraan gerelateerde veranderingen in het nationale beleid?

De Europese regels voor de vleeskeuring worden op basis van een risicoanalyse van de EFSA herzien door waar mogelijk meer ruimte en flexibiliteit te scheppen bij de traditionele vleeskeuring en tegelijkertijd de regels aan te scherpen voor het verminderen van microbiologische besmetting van de karkassen. Dit betekent dat dieren met een van tevoren bekend laag risico onder een verlicht regime van de vleeskeuring vallen (bv. alleen visuele keuring), terwijl bij dieren met hoog risico alle keuringshandelingen moeten worden uitgevoerd. Tegelijkertijd vindt aanscherping plaats van de normstelling voor het hygiënisch slachten, zodat de besmetting van karkassen met ziektekiemen zoals Salmonella verder wordt teruggedrongen.

De inzet van Nederland ligt in het realiseren van een vleeskeuring die beter toegesneden is op de huidige voedselveiligheidsrisico’s zoals de hierboven genoemde ziektekiemen, en een efficiënter overheidstoezicht in het slachthuis.

175.

Welke consequenties heeft de in het regeerakkoord voorgenomen afschaffing van de product- en bedrijfsschappen voor de uitvoering van allerlei regelgeving op het gebied van het borgen van voedselveiligheid en -kwaliteit?

Op grond van het regeerakkoord worden in beginsel alle huidige publieke taken ondergebracht bij het ministerie van EZ. Dit betreft ook de taken op het gebied van borging van voedselveiligheid en -kwaliteit.

176.

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van de Transmissible Spongiform Encephalopathies (TSE) roadmap?

De regering heeft in zijn brief aan de Tweede Kamer van 30 augustus 2010 uiteengezet welke voor ons land de belangrijkste punten zijn in de TSE roadmap en wat daarbij de inzet is in Brussel (Kamerstukken 22 112, nr.1049).

  • 1. De herziening van het verbod op de verwerking van verwerkte dierlijke eiwitten in diervoeders. Nederland vindt dit een prioritair punt in de roadmap. Mijn voorganger heeft zijn overwegingen daarbij uiteengezet in zijn brief aan uw Kamer van 12-4-2011 n.a.v. de motie Jacobi c.s. inzake diermelen in diervoeders (TK 21 501-32, nr. 456). Het permanente comité voor de voedselketen en diergezondheid van de EU (SCoFCAH) heeft in juli 2012 ingestemd met de toelating van diermelen op basis van slachtafvallen van gezonde geslachte varkens en kippen in voeders voor aquaculture (vis- en garnalenteelt). Naar verwachting wordt dit besluit binnenkort van kracht.

  • 2. Herziening BSE monitoring. Op 15 oktober jl. publiceerde het Europese Agentschap voor de Voedselveiligheid (EFSA) haar opinie over een mogelijke herziening van de BSE monitoring. EFSA stelt daarin dat het niet meer nodig is dat Nederland gezond geslachte runderen test omdat het testen van kadavers en noodslachtingen voldoende betrouwbare informatie geeft in het licht van de doelstelling van de monitoring. In overeenstemming met het regeringsstandpunt heeft Nederland het voorstel van de Europese Commissie ondersteund om te stoppen met het standaard BSE-testen van gezonde geslachte runderen en het testen van noodslachtingen en op de boerderij gestorven dieren (kadavers) onverkort voort te zetten. Ik wil daarbij aantekenen dat de maatregel om alle risicovolle weefsels bij gezond geslachte runderen en kalveren standaard te verwijderen, ongewijzigd blijft. Daarmee is en blijft de volksgezondheid op een hoog niveau gewaarborgd.

  • 3. Herziening bestrijdingsmaatregelen bij schapen. Nederland is van mening dat de EU-bestrijdingsvoorschriften voor klassieke scrapie (TSE) bij schapen sinds 2002 niet hebben geleid tot een herkenbare afname van deze ziekte in Europa. Dit standpunt is door Nederland herhaalde malen in Brussel onder de aandacht gebracht. Nederland heeft in afwijking van de meeste andere lidstaten een meer nadrukkelijke aanpak via de fokkerij op erfelijke ongevoeligheid. Die heeft in ons land wel tot een afname van de ziekte geleid. De Europese Commissie heeft nu besloten om EFSA de huidige Europese en de specifieke Nederlandse aanpak te laten evalueren. Naar verwachting zal EFSA die evaluatie medio 2014 publiceren.

177.

Hoever staat het met het aanvragen van een BSE negligible risk status bij de OIE?

Nadat Nederland in februari jl voldeed aan alle criteria voor de toekenning van de officiële negligible risk status van het OIE, was de eerste gelegenheid om die status aan te vragen het OIE deskundigenpanel van 27–30 november 2012. De Nederlandse aanvraag zal dan worden beoordeeld en de verwachting is dat de officiële toekenning volgt in de general session van het OIE in mei 2013.

178.

Welke verantwoordelijkheid heeft de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) in het vaststellen van de reductiedoelstellingen van diergeneesmiddelen?

De SDa heeft geen verantwoordelijkheid in het vaststellen van beleidsdoelstellingen voor de reductie van het gebruik van diergeneesmiddelen.

Mede op basis van de gegevens uit de centrale databases waarin individuele veehouders hun antibioticumgebruik registreren, heeft de SDa streefwaardes voor antibioticumgebruik binnen de diverse diersectoren vastgesteld. Veehouders die op hun bedrijf meer antibiotica gebruiken dan de streefwaarde voor hun sector, moeten hun gebruik verminderen tot onder de streefwaarde. Via deze systematiek krijgt elke veehouder een specifieke reductiedoelstelling voor zijn bedrijf.

179.

Heeft de SDa geadviseerd om voor 2015 een reductie van 70% vast te stellen?

De SDa heeft dat niet geadviseerd. Het kabinet heeft die beleidsdoelstelling als volgt afgeleid. De SDa verwacht dat als alle veehouderijbedrijven onder de streefwaarde voor 2015 van hun sector zitten, het gebruik ten opzichte van 2011 met meer dan 50% zal afnemen. Uitgaande van het gegeven dat in de periode 2009–2011 al een reductie van 32% was bereikt, zal de reductie in 2015 ten opzichte van het referentiejaar 2009 dan op circa 70% uitkomen.

180.

Hoeveel geld wordt er uitgetrokken voor het stimuleren en ondersteunen van genetisch gemodificeerde organismen en waar is dit in de begroting opgenomen?

Het Ministerie van EZ financiert een tweetal onderzoeksprojecten op het gebied van genetisch gemodificeerde organismen, gericht op een verduurzaming van de voedselproductie.

Wageningen UR werkt aan een duurzame resistentie tegen Phytophthora in aardappel door cisgenese. Hiermee wordt een 75% reductie in het gebruik van bestrijdingsmiddelen beoogd. Cisgenese is een nieuwe veredelingstechniek, waarvan het nog niet duidelijk is of deze onder de ggo wet- en regelgeving valt. Op verzoek van uw Kamer zal Nederland in Raadskader pleiten voor het vrijstellen van cisgenese, zoals aangegeven in de brief van 15 oktober jl. (Kamerstukken II, 27 428, nr. 239). In het project wordt samengewerkt met het biologische veredelingsonderzoek, en de kennis die dit project oplevert is bruikbaar voor de traditionele en biologische veredeling. De totale kosten van dit 10 jaar durend project (tot 2015) bedragen circa 10 miljoen euro en worden betaald uit FES-gelden. In de begroting is dit ondergebracht onder artikel 16.4.

181.

Kunt u aangeven wat uw operationele doelen zijn die worden beoogd met de begroting voor aankomend jaar, op het gebied van afname van gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen?

Het beleid is de afgelopen jaren gericht geweest op het verminderen van de milieubelasting van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Een van de mogelijke maatregelen daarvoor is het verminderen van het gebruik van chemische middelen door andere middelen of maatregelen. Dat beleid zal ook komend jaar worden voortgezet.

Op 26 november jl. is het Nederlands Actie Plan Duurzame Gewasbescherming (NAP) aan de Europese Commissie toegezonden. In het NAP wordt invulling gegeven aan de EU-richtlijn Duurzaam gebruik van pesticiden. In het NAP zijn concrete maatregelen opgenomen ter vermindering van de milieubelasting van m.n. het oppervlaktewater, zoals een minimale driftreductie in de open teelt van 75% voor het gehele perceel en het sluiten van de waterkringloop in de glastuinbouw.

In de nieuwe nota duurzame gewasbescherming die voor het meireces 2013 aan uw Kamer zal worden toegezonden zullen voorstellen worden gedaan voor operationele doelen.

182.

Kunt u toelichten waarom het beschikbare budget voor verminderen milieulast gewasbeschermingsmiddelen daalt, terwijl de doelen hiervoor bij lange na niet gehaald zijn en er de afgelopen 10 jaar geen vermindering meer is gerealiseerd van de milieuschade van landbouwgif?

Het beschikbare budget voor verminderen milieulast gewasbeschermingsmiddelen daalt niet.

Het budget 2013 is hoger dan de jaren daarna omdat in het budget 2013 wordt uitgegaan van een eenmalige betaling van een schadevergoeding. Het budget van 2012 opgenomen in de tabel op pagina 94, is nadien bij de najaarsnota verhoogd in verband met de jaarlijkse bijdragen aan CTGB vanuit de departementen I&M, SZW en VWS (totaal circa € 0,6 mln). Daarmee komt het budget 2012 op het niveau van 2011. Deze bijdragen vanuit andere departementen en dus verhoging van het budget moet ook nog plaatsvinden voor de jaren 2013 en verder. Daarmee komt het budget 2013 en verder. uit op hetzelfde niveau als 2011/2012.

183.

Hoe wordt de ingeboekte bezuiniging op verminderen milieulast gewasbeschermingsmiddelen gerealiseerd, en wat zijn de verwachte consequenties hiervan voor milieu, natuur, biodiversiteit, volksgezondheid en voedselveiligheid?

Zie het antwoord op vraag 182.

184.

Hoeveel geld is beschikbaar voor de bescherming en het herstel van de bijen en waar is dit opgenomen in de begroting?

  • Verhoging van het kennisniveau bij imkers en agrarisch ondernemers zal de gezondheid van de honingbij ten goede komen. Daarom is eind 2012 een subsidie verstrekt aan LTO en de Nederlandse Bijenhoudersvereniging voor hun gezamenlijke inzet in het project «Bee the Future», om de positie van de bij in Nederland te verbeteren. Deze subsidie met een budget van € 150.000 wordt gefinancierd uit de post opdrachten van artikelonderdeel 16.3: verminderen milieulast gewasbeschermingsmiddelen (tabel op pagina 94).

  • Financiële steun van het nationaal honingprogramma voor 2013, zijnde € 170.000 nationaal naast de EU financiering met eenzelfde € 170.000. De nationale bijdrage komt uit de post subsidies van artikelonderdeel 16.1: plantaardige productie (pagina 83).

  • Voor onderzoek naar de oorzaken van bijensterfte en de mogelijke maatregelen ter voorkoming daarvan is er financiering van beleidsondersteunend onderzoek met € 274.000, te vinden onder de post opdrachten van artikelonderdeel 16.4: onderzoeksprogrammering (pagina 98).

185.

Welke maatregelen gaat u nemen om de bijen te beschermen?

Voor het verhogen van de gezondheid van de honingbij kunnen in 2013 door imkers eitjes en sperma van bijen uit Canada worden geïmporteerd. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 184. Daarbij kan ik noemen dat het hoofdthema van het nationaal honingprogramma is: het (door-)ontwikkelen van een methode om de varroamijt duurzaam te bestrijden en deze methode te introduceren en te implementeren in de praktijk. Het beleidsondersteunend onderzoek richt zich in 2013 op:

  • Multifactorieel onderzoek naar de effecten op bijen van combinaties van imidacloprid, Nosema ceranae en Varora destructor op de gezondheid, het gedrag en de overleving van honingbijen;

  • Vervolg van de monitoring van de wintersterfte 2012–2013;

  • Mate en het patroon van watergebruik door honigbijen, inclusief een schatting van de potentiële blootstelling aan neonicotinoïden via deze route.

186.

Hoeveel geld wordt er uitgegeven aan de beoordeling en vergunningverlening van chemische bestrijdingsmiddelen?

In 2012 zijn de inkomsten van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) voor de toelatingsbeoordeling totaal € 4.850.000,–. Het betreft de inkomsten voor 640 aanvragen (zoals nieuwe aanvragen, uitbreidingsaanvragen) én de inkomsten voor het onderhoud van de bestaande 800 toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen. Deze inkomsten worden door de toelatingsaanvragers en -houders (vergunningseigenaren) van de gewasbeschermingsmiddelen aan het Ctgb betaald. De overheid betaalt hieraan dus niet mee.

187.

Hoeveel geld is er uitgetrokken voor het stimuleren en promoten van alternatieven van chemische bestrijdingsmiddelen en waar is dit in de begroting opgenomen?

Het verder ontwikkelen en stimuleren van alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen is onderdeel van de uitvoeringsagenda van de topsector Tuinbouw & Uitgangsmateriaal. Voor het thema «Meer met Minder» wordt naar verwachting een publiek-private samenwerkingsovereenkomst gesloten voor 2013, die is gericht op niet-chemische bestrijdingsmethoden en maatregelen. Het aandeel van de overheid is daarin ca. € 3,8 miljoen.

188.

Waarom staat op pag 94 dat er financiële ondersteuning voor inbeslaggenomen dieren is, terwijl op pag 264 de subsidies op inbeslaggenomen dieren van 2,2 naar 2,0 miljoen euro gaat?

Het budget voor inbeslaggenomen dieren bedroeg oorspronkelijk € 1,8 mln. Dit is verhoogd naar € 2 mln meerjarig. Voor 2012 zijn hogere uitgaven geraamd als gevolg van een toename door de ingebruikname van 144 Red een dier.

189.

Wat is het totaalbedrag dat wordt uitgegeven aan de verbetering van dierenwelzijn, over welke posten is dat verdeeld, en welke afrekenbare prestaties worden aan de uitgaven verbonden?

In 2013 wordt in totaal € 38 mln uitgegeven aan de verbetering van het dierenwelzijn. Dit bedrag bestaat uit middelen op de verschillende beleidsartikelen in de EZ-begroting (€ 21,5 mln en inzet binnen verduurzaming veehouderij), Europese middelen (€ 16,5 mln) en fiscale middelen.

Verbetering van het dierwelzijn van productiedieren en gezelschapsdieren is opgenomen in artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens.

Onder artikel 16.1 (Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij) vallen activiteiten gericht op verduurzaming van de veehouderij, met component bevatten zijn met name de Investeringsregeling Duurzame stallen en de Praktijknetwerken veehouderij. Daardoor zijn de uitgaven puur voor dierenwelzijnsverbetering niet te specificeren.

Onder artikel 16.3 (Plant- en Diergezondheid) is € 2 mln gereserveerd voor activiteiten ten behoeve van dierenwelzijn die in 2013 plaats zullen vinden. Onder andere: Bijdrage Stichting Zeldzame Landbouwhuisdierrassen € 160.000 en LTO Nederland, projectuitvoering stalbranden € 40.000.

Voor gezelschapsdieren wordt een bedrag van circa € 2,4 mln gereserveerd (onder andere Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren).

Artikel 16.4 gaat in op investeringen in kennisontwikkeling voor actuele maatschappelijke vraagstukken waaronder dierenwelzijn. Voor het thema welzijn gezelschapsdieren, programma dierenwelzijn landbouwhuisdieren en additionele toezeggingen is € 3,5 mln begroot (beleidsondersteunend en fundamenteel onderzoek). Het onderzoek wordt uitgevoerd door DLO en de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Het budget wordt besteed aan onderzoek gericht op verbetering van huisvesting (houderij) van productie- en gezelschapsdieren, verzorging van productie- en gezelschapsdieren, robuuste productiedieren, toepassing onverdoofd slachten van productiedieren en de naleving van regelgeving op het gebied van dierenwelzijn. Daarnaast is er een onderzoek dierenrassen naar welzijns- en gezondheidsproblemen € 0,1 mln.

Onder artikel 17. Groen onderwijs van hoge kwaliteit, wordt aan dierenwelzijn het volgende besteed: Voor lectoraten dierenwelzijn in het groen HBO wordt € 0,2 mln besteed. Er zijn 2 lectoraten dierenwelzijn en -gezondheid en. welzijn van dieren en ook bij andere lectoraten onder andere pluimveehouderij zijn welzijnsaspecten aan de orde. Onder kennisverspreiding; € 1,3 mln voor uitrol van het project Welfare Quality (Verbetering van management rond dierenwelzijn in de praktijk).

Handhaving:

In 2013 zal het niveau van handhaving, toezicht en uitvoering van het dierenwelzijnsbeleid door de NVWA en Dienst Regelingen nagenoeg gelijk zijn aan 2012 en circa € 12 mln bedragen. Daarnaast wordt voor in beslag genomen dieren een bedrag van € 2 mln besteed.

Fiscale regelingen:

Voor de investeringen in integraal duurzame en diervriendelijke stallen kan gebruikt gemaakt worden van de fiscale regelingen Milieuinvesteringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieuinvesteringen (VAMIL). De bedragen van MIA en VAMIL staan op de begroting van het Ministerie van I&M.

Europese middelen:

De voorgenomen inzet voor 2013 uit artikel 68 GLB voor dierenwelzijn bedraagt € 16,5 mln, te verdelen over:

  • Investeringsregeling duurzame stallen (alle dierlijke sectoren) € 14,125 mln,

  • Steunmaatregel Welzijnsvriendelijke kalvervloeren € 0,875 mln,

  • Subsidieregeling diervriendelijk produceren (leghennen, vleesrunderen, vleeskalveren, varkens en vleeskuikens; elk € 300.000) € 1,5 mln.

190.

Kunt u een gedetailleerde opsplitsing maken van de kosten die vallen onder Dierenwelzijn productiedieren en gezelschapsdieren en daarbij gedetailleerd aangeven hoe het geld besteed gaat worden, en welke concrete doelstellingen u hiermee wilt behalen?

Zie het antwoord op vraag 192.

191.

Kunt u per diergroep (landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren, vissen, dieren in het wild, dieren in de vermaakindustrie) specificeren welk deel van de het budget ter verbetering van het dierenwelzijn aan hen wordt besteed?

Zie het antwoord op vraag 189.

192.

Kunt u aangeven of u zelf de regie gaat voeren over het beoogde dierenwelzijnsbeleid en het gepolder met betrokken sectoren achterwege zult laten zodat daadwerkelijk stappen gezet zullen worden die het welzijn van dieren daadwerkelijk vergroten?

193.

Kunt u aangeven hoe uw doelstellingen ten aanzien van dierenwelzijn zullen leiden tot een daadwerkelijke verbetering van het welzijn van dieren in Nederland en hoe u deze ambities in cijfers gaat vatten?

194.

Welke concrete stappen wilt u in 2013 nemen om dierenwelzijn in EU-verband te verbeteren?

195.

Kunt u aangeven op welke wijze u invulling geeft aan het nationaal en internationaal optimaliseren van het welzijn en de gezondheid van dieren? Welke afrekenbare prestaties formuleert u daarbij en welke budgetten zullen hieraan worden besteed?

In het regeerakkoord is op hoofdlijnen opgenomen wat de insteek van dit kabinet zal zijn op het gebied van dierenwelzijn. Dierenwelzijn en diergezondheid blijven belangrijk en leven breed onder de bevolking. Zowel voor landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren, paarden en dieren voor vermaak.

Ik zal de Tweede Kamer in 2013 informeren over de wijze waarop dierenwelzijn zal aanpakken.

196.

Hoeveel geld gaat er specifiek naar onderzoek voor het bevorderen van dierenwelzijn, wat voor type onderzoeken betreft het hier en door wie worden de onderzoeken uitgevoerd?

Zie het antwoord op vraag 189.

197.

Hoeveel geld gaat er naar de ontwikkeling van houderijsystemen die soort specifiek gedrag van landbouwhuisdieren mogelijk maken en stimuleren, zoals systemen waarin zeugen een nest kunnen bouwen en kunt u het antwoord specificeren per diersoort?

Het ministerie van EZ stelt kennisgeld beschikbaar aan de topsector Agri&Food voor de ontwikkeling van houderijsystemen gericht op de mogelijkheid van soortspecifiek gedrag; daarin wordt ongeveer € 0,5 mln besteed aan dergelijk onderzoek (35% varkens, 50% koeien en 15% kippen en konijnen). De middelen komen uit artikelonderdeel 16.4.

198.

Wat is het beleid voor de komende periode als het gaat om het stimuleren en mogelijk maken van soort specifiek gedrag van dieren in de veehouderij en kunt u het antwoord specificeren per diersoort?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 192.

199.

Welke definitie van soort specifiek gedrag wordt door u gehanteerd voor het beleid en kunt nader specificeren wat u per diersoort als soort specifiek gedrag beschouwt?

In de beleidsvorming wordt niet zozeer gebruik gemaakt van een definitie als wel de kennis die beschikbaar is van het gedrag dat typerend is voor de soort. Treffende voorbeelden van natuurlijke gedragingen zijn het langdurig grazen door paarden, het wroetgedrag van varkens en het nemen van een stofbad door een kip.

200.

Bent u bereid om op basis van de audit rapporten over het functioneren van Quality system Livestock Logistics (QLL) de controle van transporten weer volledig over te laten aan de NVWA en niet meer aan de sector, waarom wel of niet en zo ja, op welke termijn?

In de brief van 6 september 2012, Audit rapport QLL (TK 26 991, nr. 337) is aangegeven hoe de vervolgstappen zijn naar aanleiding van het audit rapport. Vanuit het QLL bestuur is een plan van aanpak aangeleverd.

De NVWA zal in december 2012 middels een audit toetsen of de geconstateerde problemen zijn opgelost. Begin 2013 verwacht ik u te kunnen informeren over de resultaten daarvan en over de vervolgstappen.

Ondertussen is het toezicht van de NVWA geïntensiveerd en is de NVWA voorbereidingen aan het treffen om, indien de geconstateerde problemen niet zijn opgelost, de handhaving zelf ter hand te nemen.

201.

Bent u bereid ervoor de zorgen dat de controle in slachthuizen en tijdens transporten wordt aangescherpt middels respectievelijk de aanwezigheid van camera’s en GPS-uitrusting van veewagens? Waarom wel of niet en zo ja, op welke termijn?

In het kader van efficiëntere en effectievere controle op slachthuizen laat ik onderzoeken of en zo ja op welke wijze cameratoezicht hierbij behulpzaam kan zijn. Van belang hierbij is dat cameratoezicht voldoet aan de regelgeving met betrekking tot privacybescherming.

GPS uitrusting op wagens gebruikt voor lange transporten is al verplicht op grond van de Europese transportverordening 1/2005. De NVWA vraagt op basis van risico gebaseerd toezicht zeer regelmatig een uitdraai van GPS gegevens van bepaalde transporten op. Voor transporten onder de 8 uur bestaat deze verplichting niet. Ik ben wel voornemens te bezien in hoeverre bepaalde voordelen op het gebied van de verzamelregelgeving en/of korte transporten ook gekoppeld kunnen gaan worden aan de aanwezigheid van GPS op het vervoermiddel.

Hierover zal ik u voor de zomer informeren.

202.

Gaat u voor alle diercategorieën een positieflijst voorbereiden en kunt u hiervan een opsomming geven?

203.

Waarom acht u het nodig om naast zoogdieren ook positieflijsten voor andere diercategorieën op te stellen zoals vogels?

Op dit moment wordt er gewerkt aan het opstellen van de positieflijst voor zoogdieren. Wageningen Universiteit, Livestock Research, (WUR) doet hiertoe onderzoek. Ik verwacht in maart 2013 de resultaten van het onderzoek van de WUR dat een advies oplevert over de welzijnsrisico’s van in Nederland gehouden zoogdiersoorten. Op basis hiervan zal de positieflijst -voor zover het zoogdieren betreft- worden samengesteld. De resultaten van dit onderzoek zullen aan de Kamer worden gezonden.

In het ontwerp-Besluit houders van dieren, dat thans is voorgehangen bij de Staten-Generaal, is bepaald dat het verbod van artikel 2.2 van de Wet dieren om aangewezen diersoorten of diercategorieën te houden voorshands is beperkt tot zoogdieren. Zoals in de nota van toelichting op dat ontwerpbesluit is vermeld, is hiervoor gekozen om ervaring op te doen met het opstellen van deugdelijke criteria en met het toezicht en de handhaving van het verbod. Op basis van opgedane ervaringen kunnen eventueel fasegewijs andere diersoorten worden toegevoegd.

Wel wordt er, naar aanleiding van de aangenomen motie Thieme / Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 534) over het onmogelijk maken van het houden van ooievaars als huisdier, een onderzoek gestart naar het welzijn van vogels ter uitbreiding van de positieflijst. Dit onderzoek zal worden gestart na een verkennende fase waarin wordt bekeken op welke wijze het meest efficiënt en op een goede en zorgvuldige wijze tot eventuele uitbreiding van de positieflijst met vogels kan worden gekomen.

204.

Kunt u per diercategorie aangeven wanneer de positieflijsten precies in werking treden?

In het ontwerp-Besluit houders van dieren zijn in artikel 1.4 de criteria opgenomen op basis waarvan wordt bepaald welke zoogdiersoorten op de positieflijst voor zoogdieren worden geplaatst. Dit besluit ligt momenteel voor in de Tweede Kamer. De positieflijst met zoogdiersoorten zal worden opgenomen in een bijlage bij de ministeriële regeling die op basis van het Besluit houders van dieren wordt opgesteld. Aangezien thans nog niet duidelijk is wanneer het Besluit houders van dieren kan worden vastgesteld en de Wet dieren dus voor dat onderwerp in werking kan treden, kan ik niet aangeven wanneer de daarop gebaseerde ministeriële regeling in werking kan treden. Een en ander is voorts afhankelijk van de uitkomsten van het in vraag 203 genoemde onderzoek van de WUR.

205.

Hoe zullen de positieflijsten gehandhaafd worden, en hoeveel geld is hiervoor beschikbaar?

Dieren van diersoorten die niet meer gehouden zullen mogen worden, worden veelal achter de voordeur gehouden. Bij een vermoeden van illegaal handelen kan door de NVWA worden opgetreden. In België waar al wordt gewerkt met een positieflijst is de ervaring dat veel burgers meldingen doen over dieren die illegaal worden gehouden, waarop de toezichthouder kan afgaan. De positieflijsten zullen worden gehandhaafd door middel van risico-analyses en meldingen en tips van het publiek. Dit is niet begroot in separate uren of middelen maar zal binnen het totaalbudget worden gefinancierd.

206.

Hoe wordt het onderzoek naar positieflijsten voor andere diercategorieën precies voorbereid, welke onderzoeksinstanties zijn hierbij betrokken en hoeveel geld is hiervoor beschikbaar?

Zoals in het antwoord op vraag 202 is aangegeven, wordt momenteel nog verkend op welke wijze eventueel tot uitbreiding van de positieflijst met vogels kan worden gekomen. Hiervoor is € 27.000 gereserveerd.

207.

Wanneer is fokkerij «maatschappelijk geaccepteerd»?

Voor een maatschappelijk geaccepteerde fokkerij is het van belang dat belangen van dier en mens op een goede manier tegen elkaar zijn afgewogen. In de zienswijze «Fokkerij en Voortplantingstechnieken» van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) van 10 december 2010 wordt hier uitvoerig op ingegaan. In deze zienswijze wordt een afwegingskader voorgesteld om de afwegingen die gemaakt worden helder te maken. De overheid onderschrijft dit afwegingskader. Het fokkerijbedrijfsleven verenigd in de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij benut dit afwegingskader bij de fokkerij van landbouwhuisdieren.

208.

Hoe rijmt u het afnemen van het budget voor dierenwelzijn met uw stelling dat «de aandacht voor gezondheid en welzijn van gezelschapsdieren en paarden toeneemt» en dat dierenwelzijn immer een belangrijk onderwerp is?

209.

Waarom neemt het budget voor dierenwelzijn niet juist toe?

In 2013 is er € 2,4 mln beschikbaar voor gezelschapsdieren. Dat is een toename van € 0,4 mln ten opzichte van 2012.

210.

Welke concrete maatregelen ten aanzien van het welzijn van paarden worden er genomen om dit welzijn te verbeteren, welk budget gaat hiermee gemoeid, en wat zijn de afrekenbare prestaties?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 192.

211.

Wordt het welzijn van paarden in 2013 geborgd in een paardenbesluit of wordt het welzijn nog steeds aan de sector overgelaten?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 192.

212.

Kunt u een gedetailleerde opsomming geven van de maatregelen die u gaat nemen om het dierenwelzijn van gezelschapsdieren te verbeteren, welk budget gaat hiermee gemoeid, en wat zijn de afrekenbare prestaties?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 192.

213.

Hoeveel geld is er gereserveerd voor de controle en handhaving van de verplichte identificatie en registratie voor honden in 2013 en waar is dit in de begroting opgenomen?

Handhaving van het besluit identificatie en Registratie van honden vindt plaats in het kader van aanpak van malafide/illegale hondenhandel. Hiervoor waren in 2012 3600 uur toezicht gereserveerd. Dit komt overeen met circa 330.00 euro. Deze capaciteit blijft in 2013 gehandhaafd.

214.

Kunt u per diergroep (landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren, vissen, dieren in het wild, dieren in de vermaakindustrie) toelichten hoe bevordering van dierenwelzijn plaatsvindt in nationale en internationale context?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 192.

215.

Welke maatregelen worden genomen en wat gaat u specifiek doen om mishandeling en verwaarlozing van dieren tegen te gaan dan wel te verminderen, hoeveel geld is hiervoor gereserveerd en wat zijn de afrekenbare prestaties?

216.

Wat verandert er aan de taken van NVWA in deze aanpak?

Door het besluit I&R hond zijn er nieuwe benaderingen mogelijk. Analyses van data uit de Identificatie en Registratie gegevensbak worden gebruikt om risicoprofielen op te stellen. Deze risicoprofielen worden gebruikt om malafide fokkers beter te kunnen opsporen.

217.

Hoe wordt de kennis en kunde van (aankomende) diereigenaren vergroot, hoeveel geld is hiervoor gereserveerd en wat zijn de afrekenbare prestaties?

Momenteel bestaan er diverse activiteiten op het gebied van onderwijs, kennisvergaring en kennisverspreiding van dierenwelzijn. Zo is er een lector Dierenwelzijn binnen het groen onderwijs, met een eigen website, het »Dierenwelzijnweb», is informatie over dierenwelzijn ook via het Groen Kennisnet beschikbaar en het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) en tevens wordt subsidie verstrekt aan Levende Have. Daarnaast zal voor te onderscheiden groepen dierhouders worden uitgezocht welke meest perspectiefvolle interventies via het (groen) onderwijs en communicatiekanalen als het LICG, mogelijk zijn om kennis en kunde van toekomstige houders te vergroten. De groene scholen worden gestimuleerd om de onderwijsvragen op te pakken en middels de regeling Kennisverspreiding en Innovatie Groen Onderwijs worden de groene scholen op aanvraag extra ondersteund. Toekenning gebeurt op basis van de inhoud en de kwaliteit van het voorstel. Daarnaast besteden de groene scholen binnen hun curriculum aandacht aan dierenwelzijn, bijvoorbeeld in het curriculum voor dierverzorging. Onderwijsvragen zullen zoveel mogelijk binnen bestaande budgetten voor het (groen) onderwijs worden bekostigd. Voor het LICG is een subsidie beschikbaar van € 540.000,–.

218.

Met welk percentage wilt u het aantal impulsaankopen van gezelschapsdieren terugdringen?

Tijdens het AO opvang van dieren van 20 november 2012 is toegezegd uw Kamer medio 2013 te informeren over de impulsaankopen van dieren. Ik zal deze vraag bij de uitvoering van die toezegging betrekken.

219.

Wat gaat u doen om het welzijn van productiedieren tijdens transport te verbeteren en kunt u een specifiek antwoord geven per diersoort?

In het kader van het verbeterprogramma welzijn slachtdieren wordt gekeken naar kritische welzijnspunten en de frequentie van optreden ervan tijdens de laatste 24 uur op het primaire bedrijf, het transport en het traject tot en met het doden op het slachthuis. Het onderzoek loopt tot eind 2013 waarna ik de resultaten met de sector zal bespreken en bekijken op welke wijze dit geïncorporeerd kan gaan worden in de hedendaagse praktijk. Het betreft hier de diersoorten runderen, varkens, schapen en pluimvee. Verder ben ik van plan de doelvoorschriften uit de transportverordening waarvan de handhaving in de praktijk tot problemen leidt, nader te gaan specificeren in de beleidsregels Dierenwelzijn zoals dat eerder gebeurd is voor de minimale stahoogte tijdens transport voor slachtrunderen ouder dan 1 jaar.

Daarnaast loopt een EU onderzoeksproject waarin Nederland participeert via Livestock Research, de vroegere Animal Science Group. Hierbij wordt gekeken naar (dier)parameters om het effect van transport op het welzijn van (slacht)dieren te meten. Er worden protocollen ontwikkeld waarmee op slachthuizen en op halteplaatsen met diergerichte parameters het welzijn van de dieren die worden afgeladen, wordt beoordeeld. Het betreft hier de diersoorten runderen, varkens, schapen en paarden. Dit onderzoek loopt tot 2014.

220.

Wat verstaat u onder een maatschappelijk geaccepteerde fokkerij en hoe gaat u de maatschappelijke acceptatie in kaart brengen om deze analyse vervolgens in het beleid te gebruiken?

Voor mijn antwoord op het eerste deel van uw vraag verwijs ik u naar mijn antwoord bij vraag 207.

Maatschappelijke acceptatie van de fokkerij is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de sector zelf. Voor de landbouwhuisdieren wordt hier verdere invulling aan gegeven door de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij.

Een beeld van de maatschappelijke opvattingen over de omgang met dieren wordt geschetst door het rapport «Denken over dieren: dier en ding, zegen en zorg» dat op 7 juni naar de Tweede Kamer is gestuurd. Daarnaast wordt in het rapport «Staat van het dier» (verzonden aan uw kamer op 24 mei 2011) weergegeven wat het niveau van dierenwelzijn en gezondheid van de gehouden dieren in Nederland is. Ik ben bezig een vervolg hierop te ontwikkelen.

Voor de gezelschapsdieren zal ik daarnaast in gesprek gaan over de stand van zaken in de fokkerij met de diverse betrokken organisaties, zoals dierenbeschermingsorganisaties, dierenartsen en wetenschappers, maar ook met de fokkerijorganisaties zelf.

221.

Aan welke problemen met betrekking tot fokkerij van dieren gaat u aandacht besteden in uw beleid en op welke manier en termijn gaat u ervoor zorgen dat problemen worden aangepakt en fokkerij maatschappelijk geaccepteerd wordt en kunt u in uw antwoord specifiek zijn per diersoort en de daarbij behorend problemen?

Voor de landbouwhuisdieren worden vraagstukken opgepakt binnen de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij. Voor de gezelschapsdieren worden de randvoorwaarden en kaders voor een belangrijk deel ingevuld in het ontwerp Besluit gezelschapsdieren en de AMvB voor verplichte identificatie en registratie van honden. Hierin zijn voorschriften opgenomen over het chippen en registreren van pups en over het fokken en socialiseren van gezelschapsdieren.

Daarnaast is een evaluatie toegezegd van beide besluiten. Deze kan dan mogelijk aanleiding vormen voor aanpassingen van de regelgeving. Tevens faciliteer ik bij de gezelschapsdieren fokkerij-gerelateerd onderzoek, zoals de ontwikkeling van een DNA-bank voor honden en de registratie van erfelijke gebreken bij de hond en een prevalentiestudie bij twee hondenrassen naar welzijns- en gezondheidsproblemen.

222.

Kunt u uiteenzetten per instantie hoeveel geld er beschikbaar is voor de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), het Landelijke Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG) en de opvang van in beslaggenomen dieren, waar dit specifieke geld aan besteed wordt, en aan welke diensten (en waaraan) het geld nog meer besteed wordt?

Voor de LID zal vanuit het rijk een bedrag van circa € 1,6 mln beschikbaar worden gesteld voor toezicht op de naleving van de regelgeving voor gezelschapsdieren. Verder voor de handhaving van het verbod op verwaarlozing en mishandeling.

Aan de LICG zal een subsidie worden verstrekt van € 0,54 mln voor het geven van voorlichting over houden gezelschapsdieren.

Voor IBG is een bedrag gereserveerd van € 2 mln. Dit wordt met name gebruikt voor opvang en huisvesting van in beslag genomen dieren.

223.

Hoeveel geld gaat er naar de opvang van in beslaggenomen dieren en naar welke instanties voor de opvang gaat dit geld?

Het budget dat DR krijgt toegewezen voor de regeling In beslaggenomen goederen is voor het merendeel bestemd voor alle dieren, planten en goederen die DR in bewaring of beslag krijgt. Slechts een klein deel (minder dan 3%) wordt gebruikt om bij bestuursrechtelijke misstanden op het bedrijf van de overtreding ter plekke op te lossen.

Het betreft instanties waarmee na een aanbestedingsprocedure een overeenkomst wordt gesloten.

224.

Hoeveel geld is er beschikbaar voor de uitbreiding van de opvangcapaciteit van in beslaggenomen dieren?

Er is € 2 miljoen gereserveerd voor in beslag en in bewaring genomen dieren waarmee rekening is gehouden met de toename van het aantal inbeslaggenomen dieren als gevolg van het toegenomen toezicht op verwaarlozing en mishandeling van dieren. Op dit moment is er voldoende capaciteit om dieren die in beslag en bewaring worden genomen op te vangen.

225.

Controleert u de instanties die in beslaggenomen dieren opvangen op naleving van de regelgeving en op het waarborgen van dierenwelzijn in deze instanties?

Opvanglocaties worden voor de aanbesteding gecontroleerd door de NVWA en vervolgens in principe ieder jaar.

DR komt ook minimaal één keer per jaar op de locaties. Bij een bedrijfsbezoek controleert DR de administratie van de opslaghouder. En er wordt een zichtcontrole op de algemene toestand van het bedrijf uitgevoerd. Daarnaast controleert de NVWA deze locaties extra wanneer uit tips en meldingen blijkt dat dit noodzakelijk wordt geacht.

226.

Wat is de laatste stand van zaken rond het uitrollen van de welzijnsmonitor Welfare Quality?

227.

Op welke manier zal de pilot naar het praktijkrijp maken van verschillende welzijnsmonitors, waaronder Welfare Quality, worden uitgevoerd, welke mensen zullen betrokken zijn bij deze pilot en voor welke dieren zal een pilot worden gedaan?

Voor de diersoorten melkvee, kalveren, legkippen, vleeskuikens en varkens is in 2011 en begin 2012 onderzocht of de Welfare Quality protocollen vereenvoudigd kunnen worden waardoor het meten minder tijd kost. Bij kalveren en vleeskuikens blijkt dat mogelijk, bij de overige diersoorten blijkt dat niet mogelijk zonder te veel aan kwaliteit in te boeten.

Voor kalveren en melkvee start eind 2012 een 3-jarig praktijkproject op 60 tot 70 bedrijven. Voor vleeskuikens start op korte termijn een 2-jarig traject. In deze projecten wordt gekeken naar de bruikbaarheid van de monitors en de adviezen die op basis daarvan kunnen worden gegeven in de praktijk. Voor melkvee worden ook de al door de sector ontwikkelde meetsystemen voor dierenwelzijn en diergezondheid meegenomen in het project. Bij deze projecten zijn primaire en verwerkende sector, Dierenbescherming en Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) betrokken. Het streven is om na dit project het objectief meten van dierenwelzijn (direct of indirect) aan het dier zelf op grote schaal te gaan gebruiken in de praktijk.

Voor legkippen en varkens wordt door de sector en het ministerie nagedacht over hoe (delen van) het complete protocol bij kunnen dragen aan de welzijnsdoelstellingen die de sector en het ministerie hebben.

Voor welzijnsmonitoring bij paarden is door WUR Livestock Research in Nederland een protocol opgesteld. Dit is gedaan is samenspraak met de sector (ondernemers, hippische sport), de Dierenbescherming en de KNMvD. Dit protocol is onlangs gepubliceerd, en is bruikbaar om in de praktijk het welzijn van paarden te meten. Het uitgebreid testen van dit protocol in de praktijk is op dit moment financieel niet haalbaar voor de sector.

De paardensector heeft aangegeven zelf op basis van de uitgebreide welzijnsmonitor een verkorte versie te maken die door paardenhouders zelf kan worden toegepast. Een eerste versie hiervan wordt begin 2013 verwacht.

228.

Hoe zullen de uitkomsten van een of meerdere pilots worden gebruikt voor de toepassing van bijvoorbeeld Welfare Quality en op deze manier in de praktijk worden gebruikt?

Er zijn verschillende mogelijkheden waarop Welfare Quality kan worden ingezet.

Als eerste zie ik Welfare Quality als een managementinstrument voor de veehouder om inzicht te krijgen in het niveau van dierenwelzijn op zijn bedrijf. Op basis daarvan kan hij gericht het welzijn verbeteren. Welfare Quality is ook bruikbaar voor de verwerkende industrie, catering en retail om claims op dierenwelzijn te ontwikkelen en te onderbouwen. Het kan daarbij gaan om etikettering van diervriendelijke producten maar ook om een «Business to Business» aanpak. Het is de verantwoordelijkheid van de marktpartijen om hun claims op dierenwelzijn te onderbouwen.

Daarnaast heeft de Europese Commissie in haar Strategie voor dierenwelzijn 2012–2015 aangegeven toe te willen naar «outcome-based animal welfare indicators», mogelijk op basis van Welfare Quality. De ervaringen opgedaan met Welfare Quality in Nederland kunnen hier mogelijk aan bijdragen.

De praktijkprojecten leveren de informatie die nodig is om te bepalen in hoeverre Welfare Quality op bovenstaande manieren kan worden ingezet (zie ook het antwoord op vraag 229).

229.

Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van Welfare Quality en welke dingen zijn nog nodig om Welfare Quality in de praktijk toe te kunnen passen?

Voor de stand van zaken verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 226.

230.

Hoe ziet u de mogelijke toepassingen van Welfare Quality in de praktijk, bent u van mening dat Welfare Quality de basis kan vormen voor het waarborgen van dierenwelzijn en diergezondheid en dat de protocollen gebruikt kunnen worden om controle en toezicht aan te scherpen en beter te kunnen uitvoeren en waarom wel of niet?

Zie het antwoord op vraag 228.

231.

Kunt u aangeven op welke termijn er protocollen beschikbaar komen voor andere dieren dan varkens, pluimvee en rundvee?

Voor paarden zijn de complete welzijnsmonitorprotocollen in november 2012 gepubliceerd.

Ook wordt er gewerkt aan een welzijnsmonitor voor konijnen. Een lijst van potentiële welzijnsindicatoren is inmiddels opgesteld en gepubliceerd.

Begin 2011 is een door de Europese Commissie gefinancierd project gestart waarin specifiek gewerkt wordt aan welzijnsprotocollen voor andere diersoorten. Dit project («Animal Welfare Indicators» of AWIN) richt zich op schapen, geiten, kalkoenen, paarden en ezels. Het project duurt vier jaar, en de verwachting is dat waarnemingsprotocollen niet voor het einde van het project gepubliceerd zullen worden. In internationaal verband wordt er daarnaast gewerkt aan een welzijnsmonitor voor pelsdieren (WelFur), gebaseerd op het systeem van Welfare Quality. Deze monitor zal begin 2013 door EFBA gepubliceerd worden.

232.

Waarom is de streefwaarde voor het naleefniveau van regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid ingesteld op minimaal 80% en niet hoger?

Op basis van naleefpercentages uit 2009 en 2010 is vastgesteld dat er sprake is van een gemiddelde naleving van 80%. Sommige sectoren zitten onder de 80% en andere sectoren zitten boven dat percentage. Daarom is er een minimaal naleefpercentage gesteld van 80% voor elke sector. Dat is geen vaststaande grens, want uiteindelijk moeten alle sectoren er naar streven de naleving richting 100% te krijgen.

233.

Welke onderzoeken worden uitgevoerd omtrent zoönosen en antibioticumresistentie?

Zoönosen

Naar zoönosen wordt veel onderzoek gedaan in Nederland. EZ geeft opdracht voor:

  • Surveillance en monitoring: signaleren en volgen van mogelijke zoönotische bedreigingen voor mens en dier uit veehouderij, gezelschapsdieren en wild. Zowel nationaal als internationaal wordt dit gevolgd. Alle signalen worden bijeengebracht in het Signaleringsoverleg-zoönosen bij het RIVM.

  • Diagnostisch onderzoek naar dierziekten, waaronder zoönosen bij het Centraal Veterinair Instituut (CVI).

  • Onderzoek naar beleidsmaatregelen ter bestrijding van zoönosen.

Antibioticumresistentie

Over onderzoek naar antibioticumresistentie bent u geïnformeerd middels een brief van 18 oktober 2012 (TK 28 286, nr. 592). In aanvulling wordt nog het volgende uitgevoerd:

  • Meerjarig onderzoek naar aanwezigheid van MRSA op varkensbedrijven.

  • Onderzoek naar antibioticaresistentie van MRSA en ESBL in de bodem en

  • Onderzoek naar de veterinaire gezondheidsrisico's van MRSA bij beroepsmatig contact met vleeskuikens.

234.

Welke mogelijkheden liggen er bij het topsectorenbeleid (Agri&Food) voor het verbeteren van diergezondheid?

Het topsectorenbeleid bevat een uitvoeringslijn Kennis en Innovatie, waarbinnen jaarlijks onderzoeksvoorstellen in publiek/private samenwerkingsverbanden worden gedaan. Het kader hiervoor wordt gevormd door het Innovatiecontract en de daarin aangegeven thema’s, zoals vastgesteld door het topteam Agri&Food. Voor het onderwerp diergezondheid worden goede mogelijkheden gecreëerd om kennis- en innovatievragen te formuleren bijvoorbeeld voor duurzame veehouderijsystemen, verbetering van dierenwelzijn, reductie van het antibioticumgebruik en van de antibioticumresistentie.

235.

Kunt u per sector uiteenzetten hoe hoog het naleefniveau van regels momenteel is?

Niet voor elke sector zijn voor ieder jaar cijfers beschikbaar die een statistisch verantwoord beeld van het naleefniveau geven. Daarvoor is namelijk een a-selecte steekproef noodzakelijk. Wel kan voor elke sector aangegeven worden bij welk percentage van de gecontroleerden geen afwijkingen zijn aangetroffen.

Voor 2011 was dat: kalveren 72%, varkens 68%, vleeskuikens 46%. Voor legkippen in 2010 64%. Hierbij gaat het om selecte controles.

Voor varkens is in 2011 ook een a-selecte steekproef gehouden, daarbij was het naleefpercentage: 66%.

236.

Waarom is het niet mogelijk om per sector een minimaal naleefniveau te bepalen?

Er geldt een algemeen streefpercentage van minimaal 80% in 2015. Per sector verschilt het of dat streefpercentage al gehaald is, dan wel hoe ver de sector er nog van af is. Zie ook het antwoord op vraag 232.

237.

Hoe is het mogelijk om een hoog naleefniveau van regels te handhaven, nu de dierenpolitie afgeschaft wordt?

In het regeerakkoord Rutte II is opgenomen dat de reguliere politie verwaarlozing en mishandeling van dieren hard aan blijft pakken. Binnen de Nationale politie krijgen de Robuuste Basis Teams (RBT’s) taakaccenthouders voor de aanpak van dierenmishandeling. Het aantal agenten met dit taakaccent zal worden afgestemd op de gebleken behoefte aan inzet. De samenwerking tussen de politie, LID, NVWA en Dierenbescherming welke zijn gemaakt voor de komst van de dierenpolitie werken goed en blijven bestaan in deze nieuwe situatie. De afspraken worden komend jaar verder verfijnd en verbeterd. Ik verwacht dan ook dat de goede resultaten van afgelopen jaar worden doorgezet de komende jaren en zo een bijdrage wordt geleverd aan het omhoog brengen van het naleefniveau.

238.

Op welke manieren zal tot dit minimale naleefniveau worden gekomen en welke (nieuwe) maatregelen zijn hiervoor nodig?

Met inwerkingtreding van besluit Houders van Dieren wordt het handhavinginstrumentarium van de NVWA uitgebreid met de bestuurlijke boete voor overtreding van dierenwelzijnsregels. Voor die sectoren waar het feitelijke naleefpercentage erg afwijkt van het gewenste minimum van 80% in 2015, is een interventiestrategie nodigt die erop mikt dat de betrokken sectoren in de loop van een aantal jaren wel op het gewenste naleefniveau komen. Daarbij gaat het niet alleen om toezicht en handhaving maar ook om andere initiatieven en instrumenten.

239.

Op welke terreinen van diergezondheid en dierenwelzijn wilt u dat de regels extra worden nageleefd?

Wie dieren houdt is verantwoordelijk voor een goed welzijn en een goede gezondheid van het dier. Daarbij moet de houder voldoen aan alle in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) vastgelegde regels die hierop toezien. De NVWA ziet toe op de naleving, daarbij liggen op het terrein van de diergezondheid en dierenwelzijn voor 2013 de prioriteiten bij dierverwaarlozing en antibiotica. De bestrijding en afhandeling van dierziekten en non-alimentaire zoönosen (zoals Q-koorts) heeft vanzelfsprekend ook alle aandacht, maar vormt een doorlopende taak van de NVWA. Bij dierenwelzijn is daarnaast de aandacht gericht op groepshuisvesting drachtige zeugen, het vleeskuikenbesluit en transport.

240.

Wat gaat u er aan doen om ervoor te zorgen dat de regels van dierenwelzijn en diergezondheid (extra) worden nageleefd?

Zie ook vraag 238. Met de invoering van de Wet Dier zal het instrument van de bestuurlijke boete breder kunnen worden toegepast op het terrein van het dierenwelzijn en de diergezondheid (i.c. diergeneesmiddelen en identificatie en registratie van dieren). Dit draagt naar verwachting bij aan de slagkracht van het toezicht en de naleving op deze terreinen.

241.

Hoe verhoudt het naleefniveau van regelgeving zich tot het afschaffen van de dierenpolitie en bent u van mening dat de dierenpolitie een belangrijke bijdrage kan leveren aan het omhoog brengen van het naleefniveau?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 237.

242.

Wat waren de kosten waren voor het bestrijden en aanpakken van dierziekten in de afgelopen jaren en kunt u dit uitsplitsen per dierziekte?

In principe worden de uitgaven voor het monitoren en bestrijden van bestrijdingsplichtige dierziekten gedaan vanuit het Diergezondheidsfonds (DGF). Tot aan het plafondbedrag volgens convenant met de Productschappen worden de bestrijdingskosten gedragen door het bedrijfsleven. Voor een uitsplitsing van de uitgaven aan bestrijdingskosten naar dierziekten wordt verwezen naar de jaarverslagen van het Diergezondheidsfonds.

Zie verder ook het antwoord op vraag 243.

243.

Wat is het budget voor de bestrijding en aanpak van dierziekten in de komende periode?

Het budget voor de aanpak ter voorkoming dierziekten staat op de instrumenten:

  • 1) Monitoring,early warning en bewaking € 5,8 mln.

    Uit deze post worden onder andere betaald de EZ bijdrage in de monitoringprogramma’s voor het Diergezondheidsfonds en de monitoringsprogramma’s voor niet-bestrijdingsplichtige dierziekten zoals voor paarden, bijen, dieren in het wild en dode vogels. Verder ook de basismonitoring door de Gezondheidsdienst van Dieren (GD).

  • 2) Crisisorganisatie- en management € 4,3 mln.

    Heruit wordt onder andere gefinancierd de paraatheidorganisatie van de GD, crisisoefeningen, en stortingen in het DGF voor crisisvoorbereiding, zoals voor aanhouden extra destructiecapaciteit bij Rendac en aanschaf van vaccins Klassieke Varkenspest en Mond- en Klauwzeer.

244.

Wordt bij de bewaking van diergezondheid ook rekening gehouden met de import van exoten en worden diergezondheidsrisico’s, die de import met zich meebrengt, ook bekeken en zo nodig aangepakt?

Voor de invoer van dieren gelden Europese diergezondheidsregels. Deze regels verschillen naar gelang de diersoort en naar gelang sprake is van handel of een bepaalde bestemming. Vereisten kunnen variëren van een verplichte veterinaire controle voorafgaand aan het transport in het land van herkomst tot specifieke voorschriften over vaccinaties of bloedtesten voor diersoorten waarvan bekend is dat zij drager kunnen zijn van bepaalde besmettelijke dierziektes of zoönoses (bijvoorbeeld vogelpest of hondsdolheid). Het toezicht is gericht op de algemene gezondheidstoestand en Europees gereguleerde ziektes. Op de naleving van deze regels wordt toegezien door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit.

Teneinde mogelijke nieuwe ontwikkelingen op het terrein van zoönosen te signaleren voor gezelschapsdieren (inclusief bijzondere dieren zoals reptielen, amfibieën), zijn met de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht afspraken gemaakt. De Faculteit draagt zorg voor monitoring van dierziekten op basis van door dierenartsen ingezonden onderzoeksmateriaal. Ook beschikt de Faculteit over een laagdrempelige meld- en helpdesk waar dierenartsen terecht kunnen voor meldingen en vragen over zoönosen bij gezelschapsdieren. Deze signalen worden met signalen uit andere domeinen in het Signaleringsoverleg Zoönose van het RIVM besproken.

De invoer van invasieve exoten kan op basis van de Flora- en faunawet worden verboden, indien deze een bedreiging vormen voor de instandhouding van beschermde inheemse dier- en plantensoorten, wanneer zij zich in de natuur zouden vestigen. In dat kader geldt er een bezit en handelsverbod voor een aantal aangewezen soorten, waaronder de grote waternavel en de grijze eekhoorn. Ter uitvoering van de Europese Biodiversiteits Strategie bereidt de Europese Commissie momenteel een voorstel voor met regels omtrent de bestrijding van invasieve exoten. Het is nog niet bekend welke regels er in dat verband gaan gelden.

In het kader van de zogenaamde basismonitoring wordt de gezondheid van de veestapel in Nederland gevolgd. Hierbij wordt ook gelet op eventuele nieuwe ziekten. Zo is afgelopen jaar het zogenaamde Schmallenbergvirus bij herkauwers ontdekt.

245.

Bent u bereid een import- of handelsverbod voor exoten in te stellen, ook in het kader van dierenwelzijnaspecten die hieraan zijn gerelateerd?

Ik werk op dit moment aan een positieflijst van zoogdieren. Op deze lijst worden dieren geplaatst die uit oogpunt van welzijn van de dieren mogen worden gehouden. De handel in dieren die niet op de positieflijst worden geplaatst, en dus niet mogen worden gehouden, wordt daardoor beperkt, maar dat is in de rechtspraak aanvaard, mits de beperking van de handel proportioneel is in relatie tot het doel. Indien diersoorten ingevolge de natuurwetgeving (o.a. CITES), mogelijk onder voorwaarden, mogen worden verhandeld en het bezit van de soort niet is beperkt door een positieflijst, blijft handel in deze dieren mogelijk.

Afgezien van de beperkingen van de CITES-Verordening stel ik echter aanvullende voorwaarden. Met het besluit gezelschapsdieren kom ik met welzijnsregels voor de handel in alle gezelschapsdieren, inclusief exotische dieren. Zo geldt er na inwerkingtreding van dit besluit een registratieplicht een verplichte opleiding voor or de onmiddellijk leidinggevende aan de handelsactiviteiten en bevat het besluit o.a. huisvestingsnormen en verzorgingsnormen. Voor het vervoer van deze dieren gelden de welzijnsbepalingen van de Europese transportverordening.

Gelet op het bovenstaande vind ik een algeheel verbod op de invoer van of de handel in exoten niet proportioneel. Voorts is een beperking van het Europese vrije verkeer slechts mogelijk indien noodzakelijk voor het borgen van het welzijn van dieren. Waar het invasieve exoten betreft, wacht ik af wat het voorstel van de Europese Commissie, genoemd bij vraag 244, inhoudt.

246.

Hoeveel geld is er de afgelopen jaren uitgegeven aan de aanpak van volksgezondheidsrisico’s die de veehouderij met zich meebrengt en het bestrijden van zoönosen en kunt u dit uitsplitsen per gezondheidsrisico en zoönose?

De aanpak van volksgezondheidsrisico’s als onderdeel van dierziektebestrijding, dierziektepreventie en voedselveiligheid is van oudsher één van de taken van het Ministerie van EZ en zijn voorlopers. Veel van de inspanningen zijn gezamenlijk met het Ministerie van VWS. Daarnaast geven ook productschappen geld uit voor monitoring die in het belang van volksgezondheid zijn.

Inspanning vindt plaats op alle aspecten van de aanpak van dierziekten zoals uitvoering dierziektebestrijding door de NVWA, monitoring en surveillance van bepaalde ziekten door onder meer de Gezondheidsdienst voor Dieren, Faculteit diergeneeskunde, Dutch Wildlife Health Centre en het Centrum Monitoring Vectoren; onderzoek ten behoeve van het vermeerderen van kennis over preventie en bestrijding van dierziekten bij onder meer door het Centraal Veterinair Instituut, de Faculteit diergeneeskunde, het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu, Instute for Risk Assessment Sciences, de Gezondheidsdienst voor Dieren en TNO; en het verbeteren van efficiëntie van de organisatie door het opzetten en laten functioneren van een speciale risicoanalysestructuur bij het RIVM.

De afgelopen jaren is geïntensiveerd op de niet-voedselgerelateerde zoönosen die in veel gevallen ook nieuw zijn, vectorgebonden of zelfs nog onbekend zijn. Voorbeelden hiervan zijn de Q-koorts, Rift Valley Fever, Crimean Congo Haemorrhagic Disease, MRSA en ESBL, ziekte van Lyme, maar ook generieker de effecten van veehouderijen op gezondheid van omwonenden.

Het is niet mogelijk kosten van de aanpak en de bestrijding volledig te specificeren omdat dit niet zo wordt geadministreerd en veel van de inspanningen ook gericht zijn op dierziektebestrijding. Wel is het mogelijk om ter illustratie enkele voorbeelden te noemen van activiteiten die in het kader van volksgezondheid worden bekostigd. Het betreft slechts een gedeelte van de jaarlijkse inspanningen.

Voor de bestrijding van zoönosen is de afgelopen jaren onder meer geld uitgegeven aan de bestrijding van Q-koorts (ca. € 45 mln), Q-koorts monitoring sinds 2010 (ca. € 1 mln/jaar) en afhandelen van zoönotische verdenkingen door NVWA (ca. € 0,2 mln./jaar). Veel van deze kosten worden verantwoord in het jaarverslag van het Diergezondheidsfonds (DGF). Voor de zoönose-aanpak is de afgelopen jaren een nieuwe structuur opgezet bij de NVWA (CMV), de Faculteit Diergeneeskunde (DWHC en monitoring gezelschapsdieren) en het RIVM (signaleringsoverleg zoönose). De jaarlijkse kosten bedragen ca. € 1,2 mln, gezamenlijk gefinancierd met VWS. Diverse onderzoeksprojecten zijn en worden gefinancierd al of niet gezamenlijk met VWS. Zo heeft de ontwikkeling van een vaccin tegen Rift Valley Fever (RVF) ca. € 3 mln. gekost. Het onderzoek van risico's voor omwonenden rond veehouderijbedrijven gaat in totaal ca. € 3 mln. kosten. Onderzoekskosten naar Transmissible spongiform encephalopathies (TSE) komt jaarlijks uit op ca. € 0,6 mln. En als laatste voorbeeld, het lopend onderzoek naar antibioticum-resistentie en ESBL's, waarvoor ca. € 0,7 mln. is uitgetrokken.

247.

Hebt u ook beleidsdraaiboeken opgesteld voor besmettelijke plantenziekten naar aanleiding van de EHEC-crisis?

Onafhankelijk van de EHEC-crisis wordt bij een uitbraak van voor planten schadelijke organismen door de NVWA sinds enige tijd gebruik gemaakt van draaiboeken waarin de werkwijzen en de te volgen procedures bij de bestrijding van deze organismen zijn vastgelegd. In aanvulling hierop wordt gewerkt aan een beleidsdraaiboek plantenziekten dat naar verwachting in februari 2013 gereed is.

248.

Welke lessen heeft u getrokken sinds de EHEC-uitbraak en welke maatregelen heeft u getroffen om bij een soortgelijke crisis adequater op te treden in Europees verband?

Direct na het uitbreken van de EHEC crisis is een crisisoverleg bijeen geroepen met alle betrokken overheidsdiensten en directies, departementaal en interdepartementaal (in het geval van de EHEC met het ministerie van VWS). Dit overleg is in belangrijke mate bepalend en ook succesvol geweest op het gebied van samenwerking met interne & externe stakeholders, informatievoorziening, communicatie en besluitvorming en management.

Daarnaast heeft Nederland input geleverd aan de Europese evaluatie van deze crisis en de daaruit voortvloeiende aanbevelingen voor crisiscommunicatie en de coördinerende rol van de Europese Commissie hierin. Ook heeft Nederland input geleverd voor specifieke Europese regels voor kiemgroenten, waardoor de risico's voor het opnieuw optreden van een dergelijke uitbraak in belangrijke mate zijn verkleind en de mogelijkheden voor het snel traceren van een besmetting zijn verbeterd. Met de initiatieven die samen met de sector worden genomen om «tracking en tracing» in de tuinbouw verder te verbeteren, kan adequater worden opgetreden in soortgelijke situaties. Overigens heeft Nederland in Europees verband een trekkende rol vervuld bij de totstandkoming van het noodfonds.

249.

In hoeverre wordt de crisisorganisatie en voorbereiding in samenwerking met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedaan?

De crisisorganisatie van EZ werkt bij de voorbereiding en respons waar de volksgezondheid in het geding komt altijd nauw samen met het ministerie van VWS. Bij de preparatie op crises worden gezamenlijke draaiboeken opgesteld en oefent men gezamenlijk danwel in breder interdepartementaal kader. In de nafase van een crisis worden de lesson learned geborgd.

250.

Wat heeft het Innovatienetwerk concreet betekend voor de verduurzaming van de landbouwsector en kunt u aangeven hoe deze activiteiten nu worden ingebed en voorgezet in de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen?

De werkzaamheden van InnovatieNetwerk worden voortgezet in een Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI) opgericht per 1 december 2012 door vertegenwoordigers van de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen (zie ook vragen 56 en 57).

TKI richt zich op baanbrekende innovaties, gericht op doorbraken in duurzaamheid en een focus op de langere termijn. Succesvolle en inmiddels door het bedrijfsleven overgenomen innovaties zijn ondermeer de Kas als Energiebron, Energieneutrale Zuivelketen, Innofisk (redding van de paling), lupine als eiwitbron voor de veehouderij en Bouwen met Groen en Glas (o.a. Villa Flora op de recente Floriade). Tevens loopt er onder anderen een programma met ondernemers gericht op antibioticavrije ketens. De agenda van TKI sluit aan bij die van de topsectoren.

251.

Op basis van welk beleid lopen de budgetten van de kennisinstellingen welke toepassingsgericht onderzoek voor de agenda’s van de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen uitvoeren terug?

De terugloop is een gevolg van generieke taakstellingen en een specifieke ZBO taakstelling van voorgaande kabinetten (Balkenende IV en Rutte I).

252.

Klopt het dat bij ongewijzigd beleid de kennisinstellingen niet kunnen voldoen aan de vraag van de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen?

De kennisinstellingen hebben afgelopen jaar een omslag gemaakt naar vraagsturing onder de topsectoren. Hiermee worden PPS-en en programma's ter grootte van € 51 mln. bij DLO, € 11 mln. bij TNO en voor € 16 mln. bij NWO gerealiseerd. Deze PPS-en programma’s sluiten aan op de vraag van de topsectoren. Uit de uitgezette calls van de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmateriaal bleek de behoefte aan inzet van publieke middelen in het bijzonder bij DLO aanzienlijk hoger dan het beschikbare budget. Daarom hebben de topsectoren een proces van intensieve prioritering op basis van o.a. kwaliteit en aanwezigheid van private inzet van kasmiddelen doorlopen. Dit met als doel beschikbare publieke budgetten passend te maken op de vraag vanuit de PPS-en. Dit heeft geleid tot een evenwichtige inzet van publieke middelen om te voldoen aan de vraag van de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmateriaal.

253.

Klopt het dat het Rijk verwacht dat een deel van die terugloop wordt gecompenseerd door de grotere cofinanciering van het bedrijfsleven betrokken bij topsectoren Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen in het kader van publiek private samenwerking in de topsectoren en welke ontwikkeling verwacht u t.a.v. contractresearch in deze?

Compensatie is niet de beleidsinzet. De ambitie in het bedrijfslevenbeleid (Kamerstuk 32 637, nr. 1 d.d. 04-02-2011) is stijging van de Nederlandse R&D-inspanningen naar 2,5% van het BBP (in 2020). Het beleid is vooral gericht op verhogen van de R&D bijdrage van het bedrijfsleven. Nederland blijft in Europees verband op dat terrein achter. Het is tevens de bedoeling dat door goede privaat- publieke samenwerking cofinanciering door bedrijven wordt uitgelokt voor wetenschappelijk- en toegepast onderzoek. Ten gevolge van de betere wisselwerking en hogere bedrijfsinvesteringen in kennis en innovatie is het te verwachten dat de inzet van het bedrijfsleven voor privaat – publiek onderzoek toeneemt.

254.

Wat is de kritische grens ten aanzien van de handhaving van de kennisinstituten in de agrofoodsector?

De kennisinstituten (met overheidsfinanciering) in de agrofoodsector bedienen in de meeste gevallen zowel private als publieke partijen. Het bedrijfsmatig voortbestaan is afhankelijk van financiering (dus van de vraag) vanuit beide bronnen en een efficiënte bedrijfsvoering.

Daarnaast is het voortbestaan afhankelijk van voldoende kwaliteit, wetenschappelijke vernieuwing, klantgerichtheid van de dienstverlening en wetenschappelijke productie.

De combinatie van bedrijfsmatige en inhoudelijk facetten is onlosmakelijk en bepalen samen of een instituut voldoende levensvatbaar is en blijft. Een eenduidige kritische grens is daardoor niet aan te geven.

255.

Vallen door deze beleidsinzet de instituten niet om en gaat het geheel naar research en development (R&D) van bedrijven betrokken bij de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, met andere woorden, hoe ziet u deze ontwikkeling tegemoet?

De beleidsinzet is vraaggestuurd programmeren, waarbij een directe wisselwerking bestaat tussen bedrijven, kennisinstellingen en de overheid (de gouden driehoek). De private partijen worden meer dan voorheen betrokken bij de agenda en programmering. De vraagsturing heeft geresulteerd in Innovatiecontracten per sector. De kennisinstellingen zijn onderdeel van de privaat – publieke samenwerking (PPS) en voeren het onderzoek uit.

De oproep van de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen om met PPS-voorstellen te komen laat ook zien dat er veel belangstelling is voor samenwerking met de kennisinstellingen.

De uitnodiging van de topsector Agri&Food aan het bedrijfsleven om met voorstellen voor privaat – publieke samenwerking te komen leverde meer dan 200 voorstellen op. De beschikbare onderzoeksmiddelen bij de kennisinstituten werden vele malen overschreden.

De oproep van de topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen resulteerde in ca. 400 voorstellen, met een vergelijkbare overschrijding van de beschikbare onderzoeksmiddelen als bij de topsector Agri&Food. In goed overleg is voor beide topsectoren een programma geformuleerd op basis van de beschikbare middelen.

Het totaalbeeld sterkt mij in het vertrouwen dat ik heb in het belang van de publiek gefinancierde kennisinstellingen in deze sectoren.

256.

Op welke manier geeft u vorm aan het zorg dragen voor hoogwaardig groen onderzoek, wat is hierbij uw definitie van groen onderzoek, hoeveel geld is hiervoor beschikbaar, wie zijn hiervan de ontvangers en welke operationele doelen zijn hieraan gekoppeld?

Door het zorgdragen voor een goed functionerend, hoogwaardig kennissysteem voor het agrofood complex en de groene ruimte, dat internationaal goed gepositioneerd is waarborgt de regering hoogwaardig groen onderzoek. Wageningen Universiteit en Researchcentrum is in dit systeem van uitermate groot belang. Een goede werking van het kennissysteem wordt gewaarborgd door financiering van funderend (op de grens van fundamenteel en toegepast) onderzoek en de stimulering (valorisatie) van inzet van kennis.

In 2013 is € 185 mln. beschikbaar voor groen onderzoek. Hieronder wordt verstaan onderzoek op gebied van landbouw, visserij, voedsel en natuur. Dit budget wordt in hoofdzaak besteed bij Wageningen Universiteit en Researchcentrum. De operationele doelen van het onderzoek zijn: concurrerende duurzame veilige agro-, visserij- en voedselketens en natuur en regio, artikel 16 en 18.

257.

Welke maatregelen treft u momenteel om de medebewindstaken van de productschappen over te nemen?

In nauw overleg met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ben ik gestart met de voorbereidingen van de opheffing van de bedrijfslichamen en de onderbrenging van hun publieke taken bij EZ. Dit is een omvangrijk en complex proces. Gelet op de verschillende onderdelen van het wetgevingstraject is een goede coördinatie van dit proces van belang, zodat de opheffing van de PBO in samenhang met de onderbrenging van taken bij EZ optimaal kan worden geborgd. In het totale transitieproces, waarvan de overgang van de medebewindstaken deel uitmaakt, zijn drie onderdelen te onderscheiden:

  • 1. Het wetgevingstraject gericht op de wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en enkele andere wetten, waarmee de PBO wordt opgeheven, waarmee waarnodig bevoegdheden worden toebedeeld aan de Minister van Economische Zaken en waarmee de noodzakelijke overgangsvoorzieningen kunnen worden getroffen.

  • 2. De beleidsmatige voorbereiding van de overgang van de publieke taken naar EZ, waaronder de inventarisatie van de over te nemen taken en vaststelling van de benodigde uitvoeringsregelingen.

  • 3. De organisatorische voorbereiding en effectuering van de taakovergang.

Voor de transitie is een programmaorganisatie ingericht.

258.

Zal de Europese Commissie nog in 2012 een besluit nemen over de voorgenomen correcties bij apurement, zoals u verwachtte in antwoord 230 bij de feitelijke vragen over de begroting 2012 van het ministerie van EL&I (Kamerstuk 33 000 XIII, nr. 55). Zo ja, zal dit nog voor de begrotingsbehandeling gebeuren?

Van de voorgenomen correctievoorstellen in 2011 ad € 55,7 mln zijn in 2012 de volgende correcties definitief opgelegd door de Europese Commissie en betaald ten laste van artikel 16.5:

  • correctie inzake het niet naleven van randvoorwaarden op het gebied van dierenwelzijn, milieu en diergezondheid in de periode 2005–2007 (cross compliance) (€ 14,5 mln)

  • niet toepassen van controles op de Bedrijfstoeslagregeling (BTR) in de periode 2007–2010 (€ 2,2 mln)

  • agro-milieubetalingen in kader van POP 2 over de periode 2007–2009 (€ 2,1 mln)

  • slachtpremies periode 2007–2008 (€ 1,5 mln).

Over het voorgenomen correctievoorstel uit 2011 inzake perceelsregistratiesysteem 2008 ad € 35,4 mln heeft de Europese Commissie nog geen definitief besluit genomen. Het definitieve correctiebesluit zal waarschijnlijk in 2013 worden ontvangen.

259.

Waarom hebt u de begrotingsreserve van 170 miljoen euro voor apurement nog niet overgeheveld van 2011 naar latere jaren?

Beschikbare middelen in de begrotingsreserve apurement worden niet overgeheveld naar latere jaren omdat het niet past in de systematiek van de interne begrotingsreserve. Bovendien is het meerjarig kasritme van de opgelegde correcties niet bekend.

Onttrekkingen aan de begrotingsreserve apurement vinden plaats op basis van feitelijke betalingen van de opgelegde correcties. Deze onttrekkingen worden gedurende het begrotingsjaar toegelicht in de suppletoire begrotingswetten.

260.

Kunt u het kasritme geven van de begrotingsreserve apurement voor de jaren 2013 t/m 2017?

Het kasritme apurement is niet bekend. Voor apurement is in 2011 een begrotingsreserve gevormd juist omdat het onzeker is in welk jaar uiteindelijk de feitelijke betalingen van de opgelegde correcties aan de Europese Commissie plaats zullen vinden. Deze zekerheid is er pas na definitieve besluitvorming door de Europese Commissie.

Voor apurement geldt de volgende procedure:

  • De Europese Commissie voert audits uit op de ingediende declaraties door de lidstaten ten laste van de Europese Fondsen.

  • Op basis van deze audits komt de Commissie met financiële correctievoorstellen die aan de lidstaten worden voorgelegd (hoor en wederhoor).

  • Na consultatie neemt de Commissie een definitief besluit.

261.

Kunt u de gereserveerde bedragen voor apurement nader toelichten?

De gereserveerde bedragen voor apurement zijn bestemd voor opgelegde correctievoorstellen. Thans is een bedrag van € 41,4 mln aan opgelegde correctievoorstellen bekend. De verwachting is dat deze posten in 2013 moeten worden betaald, tenzij de definitieve besluiten van de Europese Commissie afwijken van de eerdere correctievoorstellen.

Het betreft de volgende posten:

  • Correctievoorstel van € 35,4 mln op het gebruik van het perceelsregistratiesysteem in 2008.

  • Correctievoorstel van € 5,3 mln inzake vorderingenbeheer in de periode 2006–2009. Dit correctievoorstel betreft het niet in rekening brengen van wettelijke rente bij achterstallige openstaande vorderingen in de periode 2006–2009.

  • Correctievoorstel van € 0,7 mln voor hommels en bijen in 2010. Hierbij is discussie over de vraag in hoeverre de kosten voor de inzet van hommels en bijen bij bestuiving subsidiabel zijn.

Over de bovengenoemde correctievoorstellen moet de Commissie nog een definitief besluit nemen. Alleen definitieve correctiebesluiten komen ten laste van de begroting, voor zover niet terugvorderbaar bij eindbegunstigden.

262.

Zijn de bedragen van apurement amendeer voor de Kamer, mocht de Europese Commissie besluiten dat de voorgenomen correcties voor apurement lager uitvallen dan de begrotingsreserve van 170 miljoen euro en de overige ramingen voor apurement?

De middelen in de interne begrotingsreserve apurement en de ramingen voor apurement zijn bestemd voor het financiële risico dat Nederland loopt voor toekomstige correctiebesluiten van de Europese Commissie. De middelen in de begrotingsreserve en de overige ramingen in de begroting voor apurement zijn in principe amendeerbaar.

Indien de Kamer op de begrotingsreserve een amendement indient, levert dit een budgettair risico op voor de komende jaren.

263.

Waar werd de post apurement in 2012 aan besteed?

Zie antwoord bij vraag 258.

264.

Zijn er vooruitzichten waar de post apurement in 2013 voor wordt benut?

Zie antwoord bij vraag 261.

265.

Wat is de huidige stand van zaken wat betreft het doorvoeren van verbeteringen om de omvang van de terugbetalingen (apurement) te beperken?

Financiële correcties zijn veelal het gevolg van achteraf niet door de Europese Commissie geaccepteerde implementatie en uitvoering van EU-regelgeving. Het ministerie heeft acties uitgezet om nieuwe financiële correcties zoveel mogelijk te voorkomen. Zo blijft Nederland met andere lidstaten aandringen op vereenvoudiging van EU-regelgeving, worden interpretaties vaker aan de Europese Commissie voorgelegd en zijn er interne organisatorische maatregelen getroffen.

Ik zal hierop apart terugkomen in een brief aan de Tweede Kamer als reactie op de motie Jacobi c.s. (TK, 2011–2012, 33 240 XIII, nr. 18)

266.

Hoeveel geld is er begroot voor inbreukprocedures en boetes van de Europese Unie wegens het niet nakomen van Europese verplichtingen en waar is dit in de begroting opgenomen?

Voor inbreukprocedures wegens het niet nakomen van Europese verplichtingen zijn geen middelen op de begroting gereserveerd. Wel zijn op artikel 16.5 (pagina 100 e.v.) middelen gereserveerd voor de zogenaamde Apurementprocedure middels de interne begrotingsreserve en een structurele reeks. Deze middelen zijn bestemd voor door de Europese Commissie opgelegde financiële correcties als blijkt dat bedragen niet volgens de EU-regelgeving zijn gedeclareerd ten laste van de Europese fondsen en niet terugvorderbaar zijn bij eindbegunstigden. De stand van de begrotingsreserve voor apurement bedraagt per 31 december 2011 € 170 mln. De structurele meerjarenreeks apurement bedraagt € 12,3 mln in 2013 en € 7,3 mln in 2014 en verder.

267.

Welke maatregelen heeft u genomen om de risico's op toekomstige financiële transacties te verkleinen?

Zie antwoord bij vraag 265.

268.

Kunt u een overzicht geven van de instroom en uitstroom van studenten en kunt u hierbij aangeven hoeveel studenten (in absolute aantallen en percentages) daadwerkelijk aan de slag gaan in de groene sector?

De instroom van deelnemers MBO en studenten HBO en WO in de schooljaren 2007/2008 t.m. 2011/2012, en de uitstroom tot en met 2010/2011, was:

Instroom

Studiejaar

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Instroom MBO

10.532

11.197

12.531

12.471

13.003

Instroom HBO

2.484

2.606

2.904

3.007

2.900

Instroom WO

1.434

1.620

1.883

2.112

2.027

Uitstroom

Studiejaar

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

Uitstroom MBO

10.082

10.300

10.190

11.823

12.799

Uitstroom HBO

2.815

2.570

2.447

2.598

2.653

Uitstroom WO

1.208

1.174

1.350

1.376

1.456

Er is niet in absolute aantallen bekend hoeveel van de uitgestroomde deelnemers en studenten groen onderwijs daadwerkelijk werkzaam zijn in de groene sector. Uit het jaarlijks schoolverlatersonderzoek, uitgevoerd door het ROA, zijn wel percentages bekend. Deze zijn gebaseerd op een steekproef onder de gediplomeerde uitstromers. Onderstaande tabel geeft weer in welke branches jongeren in 2011 werkzaam waren die in 2010 het groen MBO en HBO verlieten (en geen vervolgonderwijs volgden of werkloos waren). Er zijn geen vergelijkbare cijfers over de afgestudeerden van het wetenschappelijk onderwijs.

Het groen onderwijs leidt ook op voor functies buiten de branche landbouw, bosbouw en visserij. De verdeling van de gediplomeerden over de branches laat dit duidelijk zien. Zo valt de voedingsmiddelenindustrie onder Industrie, «groene detailhandel« onder Detailhandel en functies in milieuzorg en – toezicht onder Openbaar bestuur of Zakelijke dienstverlening. In dit onderzoek is echter niet zichtbaar hoeveel van de gediplomeerden in de genoemde branches een specifiek «groene» functie uitoefenen.

Branche

% werkzaam

Landbouw, bosbouw, visserij

18

Industrie

14

Groot- en detailhandel; reparatie van auto’s

14

Advisering, onderzoek, specialistische zakelijke dienstverlening

9

Verhuur roerende zaken, overige zakelijke dienstverlening

20

Openbaar bestuur, overheidsdiensten en verplichte sociale verzekeringen (alleen branches waar meer dan 5% werkzaam is)1

6

X Noot
1

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011; ROA augustus 2012

269.

Wat bedoelt u precies met het stimuleren van voorwaarden om te voldoen aan de forse vervangingsvraag en de transitie naar een groene economie?

De vervangingsvraag i.v.m. vergrijzing (kwantitatieve arbeidsvraag) en de transitie naar een groene economie vereist de overgang naar een emissiearme en een meer circulaire economie. Dit gaat niet vanzelf, vanwege verschillende knelpunten in de benodigde innovatie en vanwege soms tegengestelde belangen. Maar innovatieve ondernemingen en (maatschappelijke) coalities kunnen hier kansen pakken en doorbraken organiseren. Verschillende Nederlandse bedrijven spelen hierbij internationaal een leidende rol.

Voor bovenstaande ontwikkelingen zijn goed opgeleide beroepsbeoefenaren nodig. De scholen zijn naast de onderzoeksinstellingen instrumenten om deze transitie te bewerkstelligen. Ondermeer in de curricula van de scholen en in lectoraten worden deze nieuwe onderwerpen verankerd. Ook in de onderzoeksprogrammering worden de beleidsdoelstellingen vertaald in onderzoeksvragen. Het groen onderwijs, dat van oudsher een technologisch karakter heeft en op duurzaamheid is gericht, levert een belangrijke bijdrage aan de groene groei (kwantitatieve arbeidsvraag).

270.

Welke instrumenten zet u in voor de transitie naar een groene economie?

De overheid is verantwoordelijk voor de juiste randvoorwaarden voor een groene groei. De inzet richt zich hierbij op drie punten: consistentie van beleid (geen maatregelen die tegengesteld aan groene groei werken en of niet consequent wordt volgehouden), het bevorderen van innovatie, en het creëren van een slimme inzet van marktprikkels als stimulans voor groene innovatiekracht. Bij de transitie naar een groene economie spelen bedrijfsleven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en overheden allen een rol. Alleen door samenwerking kunnen kansen worden gerealiseerd. Met het topsectorenbeleid (inclusief het ontwikkelen van regionale economische clusters) en de green deals wordt deze samenwerking ook gestimuleerd. Hierbij neemt het bedrijfsleven steeds het voortouw.

Vanuit het kennisbeleid zijn er meerdere instrumenten die deze transitie ondersteunen, waaronder onderzoek en (groen) onderwijs en instrumenten gericht op het bevorderen van innovatie, valorisatie en de verspreiding van kennis inclusief educatie. Zo leidt het groen onderwijs niet alleen een nieuwe generatie beroepsbeoefenaren op maar draagt het met (regionale) kenniscentra steeds meer bij aan een levenlang leren en de verspreiding van kennis gericht op groene groei. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking van het onderwijs met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in MBO centra voor innovatief vakmanschap en HBO centers of expertise.

271.

Welke wijzigingen hebben zich de afgelopen jaren voorgedaan aangezien er sprake was van een forse vervangingsvraag?

De uitstroom van ondernemers en personeel zal naar verwachting, groter zijn dan het arbeidsaanbod. De economische crisis heeft echter ook een remmende invloed op de vraag naar arbeidskrachten. Waar brancheorganisaties de tekorten op langere termijn onderkennen, voelen veel ondernemers in het midden- en kleinbedrijf de tekorten nog niet. De korte en lange termijn verwachtingen vanuit het bedrijfsleven, de wensen van een nieuwe generatie jeugd en de inzet gericht op en door het (groen) onderwijs moeten op elkaar worden afgestemd. De human capital agenda voor de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen geeft hieraan een belangrijke impuls.

De sterke internationalisering van de sector eist ook meer internationaal georiënteerde medewerkers en ondernemers. Door schaalvergroting, automatisering, robotisering verandert de bedrijfsvoering en moeten nieuwe competenties worden ontwikkeld. In het bijzonder op hoog mbo en hbo-niveau is de verwachting dat de vraag om gekwalificeerde arbeidskrachten het aanbod zal overtreffen.

272.

Hoeveel geld is er beschikbaar voor het natuur- en milieueducatie instrumentarium «Duurzaam Door» en waar is dit op de begroting te vinden?

Gemiddeld is er voor «Duurzaam Door» € 3,5 mln per jaar beschikbaar vanuit het Ministerie van EZ. Dit is te vinden in beleidsartikel 17.

273.

Welke natuur- en milieueducatieaspecten kunnen er gefinancierd worden met het budget voor «Duurzaam Door» en valt de vergroening van speeltuinen en schoolpleinen hier ook onder?

Het programma «DuurzaamDoor» is opgezet als een brede nieuwe constructie, waaronder eerdere meerjarenprogramma’s Natuur- en Milieueducatie (NME) en Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO), alsmede een aantal projecten van het voormalige programma «Jeugd» van voormalig ministerie van LNV en een aantal aspecten van voorlichting en educatie in nationale parken een plaats zal vinden.

Vergroening van speeltuinen en schoolpleinen is een aspect dat ook in voorgaande programma’s NME, LvDO en Jeugd te vinden was (voorbeelden: 101 groene klaslokalen in Gelderland, NME-arrangement groene schoolpleinen in Leiden, project groene speeltuinen van de NUSO (Nederlandse Unie Speeltuin Organisaties). Ook in het nieuwe programma DuurzaamDoor is er ruimte voor dergelijke activiteiten, bijvoorbeeld onder de noemer biodiversiteit of de noemer onderwijsprocessen. Met het ministerie van VWS wordt overlegd of op basis van de motie Ouwehand (TK 32 793, nr. 42 dd 5 maart 2012) samengewerkt kan worden vanuit de Preventienota in synergie met DuurzaamDoor.

274.

Hoeveel wordt er in 2013 en de jaren daarna bezuinigd op natuur- en milieueducatie en waar is dit opgenomen in de begroting?

Het is geen kwestie van bezuinigen op NME. Er ontstaat een nieuw programma DuurzaamDoor waarin Natuur en Milieueducatie (maar ook programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling en een aantal andere activiteiten) in een nieuwe setting samenkomen.

In eerdere jaren (2008–2011) was het budget voor NME jaarlijks € 5 mln (waarvan € 4 mln van EZ en € 1 mln van I&M) en voor LvDO jaarlijks € 4,85 mln (waarvan € 1,7 mln EZ, € 1,4 mln I&M, € 1 mln Buza, € 0,75 mln provincies). Daarnaast investeerde EZ jaarlijks € 1,5 mln in voorlichting en educatie nationale parken (V&E NP).

Het budget dat nu op artikel 17 staat vermeld – circa € 3,5 mln/jaar gemiddeld – is voor de nieuwe constructie DuurzaamDoor, maar is alleen de bijdrage van EZ. Bijdragen van andere departementen en andere overheden zijn nog niet ingeboekt.

Op artikel 18 staat de bijdrage V&E NP. Dat budget zal vanaf 2014 worden verminderd. Tegelijkertijd zullen onderliggende activiteiten in het kader van programma DuurzaamDoor worden opgepakt/ aangevuld.

275.

Waarom wordt het budget voor natuur- en milieueducatie in 2013 bijna gehalveerd ten opzichte van 2011 en welke consequenties heeft dit voor natuureducatie doeleinden op de korte termijn en voor natuurliefde bij kinderen op de lange termijn?

Het budget voor Natuur en Milieueducatie zoals dat nu staat vermeld in de begroting 2013 bij artikel 17 betreft alleen de inzet van Ministerie van EZ, zonder dat daar bijdragen van andere ministeries en overheden zijn vermeld. Daarover lopen de gesprekken nog. Het is daarom ook nog niet te zeggen dat het budget voor NME wordt gehalveerd. Bovendien betreft het een nieuwe opzet DuurzaamDoor waarin meerdere eerdere programmalijnen in samenkomen.

Voor de korte termijn zullen er wellicht minder projecten en pilots kunnen worden opgestart, maar evaluatie van lopend beleid toont aan dat er momenteel meer dan voldoende materialen en voorbeeldprojecten zijn. Er is momenteel meer behoefte aan kennisdelen, verspreiden en benutten. Dat vraagt om een versterking van de kennisinfrastructuur waar met de huidige middelen een invulling aan kan worden gegeven. Daarnaast investeren andere overheden, NGO’s en fondsen in de reguliere uitvoering van NME projecten.

Natuurliefde op de lange termijn is gebaat bij een stabiele en longitudinale programmering van NME activiteiten. Onderzoek (Hoe duurzaam is NME: SVN, 2008) toont aan dat mensen die in hun jeugd voldoende NME krijgen ook als volwassenen beter onderbouwde en meer duurzame keuzes maken en hun leefstijl aanpassen. Scholen, maatschappelijke organisaties en bedrijven willen een betrouwbare en continue werking van het NME beleid.

276.

Op basis waarvan concludeert u dat met de helft minder budget voor natuur- en milieueducatie ten opzicht van 2011 kinderen nog steeds voldoende liefde voor de natuur bijgebracht kan worden?

Zie antwoord vraag 272.

277.

Op welke wijze wordt het beleid om meer jongeren te interesseren voor beroepen in de agro- en foodsector bestendigd in het topsectorenbeleid?

In de topsectoren werken de overheid, het bedrijfsleven en de kennis(onderwijs)instellingen samen aan de human capital agenda’s (HCA’s). Aantrekkelijk werkgeverschap en het imago van de sector speelt een belangrijke rol bij de keuze van jongeren voor een opleiding gericht op beroepen in de agro- en foodsector. In dit verband werkt het bedrijfsleven aan een imago-offensief en een actief loopbaanbeleid. Ook worden jongeren actief geïnformeerd over het beroepenveld en carrièrekansen in de hele voedselketen.

De belangstelling van jongeren voor een bepaalde studierichting of beroepskeuze wordt op diverse momenten in de schoolcarrière gemaakt. Daarom is het van belang in het onderwijs voldoende reële leersituaties in en met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties te organiseren, bijvoorbeeld door excursies, gastlessen, (maatschappelijke) stages en praktijkopdrachten. Ook lectoren in het HBO vertalen maatschappelijke ontwikkelingen naar het onderwijs.

278.

Welke inzet pleegt u op de knelpunten op de arbeidsmarkt in de agro- en foodsector op te lossen?

Het onderwijsbeleid is gericht op het beïnvloeden van het aanbod zodat dit beter aansluit op de vraag vanuit de arbeidsmarkt. Belangrijke voorwaarden hiervoor zijn een open dialoog met en betrokkenheid van de economische en maatschappelijke omgeving bij het onderwijs.

In het kader van het topsectorbeleid wordt samen met het bedrijfsleven en de kennis(onderwijs)instellingen gewerkt aan de human capital agenda’s, ook voor de topsector Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. In dit verband wordt ook aandacht besteed aan het agenderen en wegwerken van knelpunten bij de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en meer jongeren te interesseren voor een carrière in de groene sector.

279.

Hoeveel belastinggeld gaat er naar Wageningen UR?

Er gaat totaal € 310,7 mln. naar Wageningen UR. Dit is als volgt onderverdeeld:

  • € 161,5 mln. voor de bekostiging van studenten naar de Universiteit Wageningen en

  • € 149,2 mln. voor de uitvoering van onderzoek door de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Het bedrag voor DLO is inclusief de bijdrage aan de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen van € 51 mln.

280.

Waar zijn de bedragen die naar Wageningen UR gaan in de begroting opgenomen, op welke wijze en aan welke onderzoeksgebieden wordt dit besteed en kunt u deze bedragen zoveel mogelijk specificeren?

De bedragen voor Wageningen Universiteit zijn opgenomen binnen artikel 17 en de bedragen die naar DLO gaan zijn opgenomen onder artikel 16.4. De bedragen voor DLO zijn opgenomen onder de onderdelen Kennisbasis, Wettelijke onderzoekstaken en Onderzoeksprogrammering.

In 16.4 is een verdeling van het onderzoeksbudget over thema's opgenomen, die ook geldt voor de onderzoeksmiddelen die naar DLO gaan.

281.

Kunt u aangeven of de subsidies die in beleidsartikel 17 gereserveerd zijn voor het onderdeel educatie juridisch verplicht zijn en of er nog budgetflexibiliteit bestaat binnen dit onderdeel?

De EZ-bijdrage in 2013 voor Duurzaam Door, voortkomend uit het programma Natuur en milieueducatie (NME) en Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO), bedraagt € 2,9 mln en omvat programmabudget en uitvoeringsbudget (zoals in antwoord 272 aangegeven, leveren ook andere ministeries en lagere overheden nog budgettaire bijdragen aan dit programma). De uitvoering van het programma Duurzaam Door is opgedragen aan Agentschap NL (AgNL). In de opdracht 2013 voor AgNL is uitvoeringsbudget en programmabudget opgenomen. Het uitvoeringsbudget voor 2013 is geheel juridisch verplicht. Het beschikbare programmabudget voor 2013 (€ 1,7 mln) is bestuurlijk gebonden als gevolg van toezeggingen aan subsidieontvangers, maar nog niet geheel juridisch verplicht omdat de subsidiecontracten nog niet formeel getekend zijn.

282.

Kunt u een gedetailleerd overzicht verschaffen van de soort projecten die vallen onder het onderdeel «Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit»?

In het kader van het kennisnetwerk OBN (Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit wordt gewerkt aan natuurherstel, Natura2000, inrichting en beheer van bos en natuur. Cruciaal voor het succes van OBN blijkt de intensieve samenwerking tussen beheerders, onderzoekers en beleidsmakers. Vanaf de probleemverkenning tot en met het uitvoeren van maatregelen in het veld resulteert deze samenwerking in:

  • Kostenbesparing van het natuurbeheer door vergroten van efficiency.

  • Efficiëntere realisatie van Natura2000 en de biodiversiteitdoelstellingen.

  • Substantiële bijdragen aan de Programmatische Aanpak Stikstof)PAS» door het wegnemen van belemmeringen voor de economie.

  • Verspreiden van innovatieve OBN/kennis via veldwerkplaatsen, een website en wiki artikelen in vaktijdschriften.

    Website adres: http://www.natuurportal.nl en wiki adres: http://www.wikinatuurbeheer.nl

Ter ondersteuning van het bovenstaande wordt onderzoek verricht bij diverse universiteiten en kennisinstellingen. De bijgevoegde tabellen (zie bijlage)1 geven inzicht in en een overzicht van OBN-onderzoek dat het komend jaar ingezet wordt, alsmede het onderzoek dat in 2011 en 2012 is gestart.

283.

Kunt u een gedetailleerd overzicht verschaffen van de soort projecten die onder de kennisverspreidingsprojecten vallen onder «Jeugd en Natuur» en «Dierenwelzijn»?

Voor 2013 is € 2,7 mln begroot op het instrument kennisverspreidingsprojecten. Hiervan is € 0,6 mln begroot voor smaaklessen en jeugd binnen het basisonderwijs. Er zijn geen middelen begroot voor het specifieke thema jeugd en natuur. Op het terrein van dierenwelzijn wordt het project Verbetering van management rond dierenwelzijn in de praktijk uitgevoerd (€ 1,3 mln). De resterende € 0,8 mln is begroot en reeds belegd in kennisverspreidingsprojecten gericht op overige thema’s.

284.

In het Limburgse Kempen-Broek ontwikkelt natuurstichting Ark in opdracht van de provincie Limburg voor 48.000 euro per hectare nieuwe natuur, klopt het dat u via de Dienst Landelijk Gebeid voor een soortgelijk project met 96.000 het dubbele hiervoor nodig heeft? Wat zit er in de bedragen, hoe verklaart u dit en welke efficiëntiewinst ziet u?

In het Limburgse Kempen-Broek ontwikkelt natuurstichting Ark in opdracht van de provincie Limburg voor 48.000 euro per hectare nieuwe natuur, klopt het dat u via de Dienst Landelijk Gebeid voor een soortgelijk project met 96.000 het dubbele hiervoor nodig heeft? Wat zit er in de bedragen, hoe verklaart u dit en welke efficiëntiewinst ziet u?

In Kempenbroek voert een consortium met onder meer ARK Natuurontwikkeling in opdracht van de provincie Limburg een project uit gericht op structuurverbetering van de landbouw, recreatie- en natuurontwikkeling. De Dienst Landelijk Gebied voert elders soortgelijke projecten uit. De genoemde bedragen zijn mij niet bekend. De kosten voor ontwikkeling van nieuwe natuur zijn afhankelijk van de omstandigheden in het gebied. In de natuurontwikkelingsprojecten die de Dienst Landelijk Gebied in de afgelopen jaren in Limburg heeft uitgevoerd bedragen de kosten voor inrichting gemiddeld circa 10.000 euro per ha.

285.

Wat zijn de gangbare bedragen voor inrichting, beheer, verwerving en kunt u onderstaande bedragen bevestigen?

Natuurgebieden:

Verwerving ca 40.000 per ha

Inrichting ca 10.000 per ha

Beheer ca 250 per ha per jaar

Recreatiegebieden om de stad (RodS):

Verwerving ca 70.000 per ha

Inrichting ca 20.000 per ha

Beheer ca 3.500 per ha per jaar

gemiddeld 50.000 euro per ha

Normkosten voor verwerving, inrichting en beheer zijn een hulpmiddel voor de raming van budgetten om doelen voor natuur en recreatie te realiseren. Bij aanvang van de 12 ILG-bestuursovereenkomsten in 2007 waren per provincie normkosten vastgesteld voor de verwerving en inrichting van natuurgebieden (EHS) en RodS alsmede voor het beheer van natuurgebieden. De normkosten voor verwerving verschilden per provincies onder meer als gevolg van verschillen in marktwaarde van grond. In het kader van de motie Jacobi (TK 33 240 XII, nr. 17) wordt onderzocht wat in de afgelopen periode de reële kosten waren, rekening houdend met ondermeer prijsstijgingen, ontwikkelingen in de grondprijs en inflatie. Daarover zal ik uw Kamer binnenkort informeren.

286.

Kunt u de grond voor grond-regeling zoals deze nu voorligt helder uit de doeken doen inclusief een raming van de opbrengsten?

In het bestuursakkoord natuur is afgesproken dat de provincies 17.000 ha grond verwerven of door functieverandering omzetten in natuur en 40.000 ha grond inrichten als natuur. De inrichtingsopgave is groter dan de verwervingopgave omdat er al een groot aantal hectares is verworven dat nog niet is ingericht als natuur. Er komt op deze manier dus 40.000 ha natuur bij in de periode tot en met 2021.

Deze opgave wordt «gefinancierd» door het ruilen en verkopen van grond in de volgende 4 categorieën:

  • 1. Gronden die door herijking buiten de EHS vallen;

  • 2. Gronden van de provincies verworven in de ILG-periode en die buiten de herijkte EHS vallen;

  • 3. Gronden van terreinbeherende organisaties die niet of in beperkte mate bijdragen aan het nakomen van de internationale verplichtingen;

  • 4. Voor de herijking van de EHS beschikbare ruilgronden, ter grootte van 14.000 ha, die vóór de ILG-periode zijn gekocht door het Rijk. Deze gronden blijven tot 2021 beschikbaar voor de afgesproken ontwikkelopgave. Hiervan kan tot 2016 6000 ha worden ingezet zonder dat de provincies het Rijk voor deze gronden hoeven te betalen. Over de inzet van de overige 8000 ha onder dezelfde voorwaarden wordt bij de evaluatie in 2016 besloten.

De provincies gaan aan de slag om dit proces van ruilen, verkopen, kopen en inrichten in de gebieden tot stand te brengen.

287.

Voor de ontwikkelopgave is meer dan een miljard euro nodig terwijl slechts de helft is gedekt via Bureau Beheer Landbouwgronden; hoe gaat u de grond voor grondregeling inzetten om de ontwikkelopgave succesvol te kunnen realiseren?

Over de wijze waarop de grond-voor-grondregeling wordt ingezet verwijs ik u naar het antwoord op vraag 286.

288.

Bent u bereid een extra inspanning te verrichten om de voortdurende verdroging van natuurgebieden aan te pakken en zo ja, op welke wijze en termijn?

In het Regeerakkoord is afgesproken dat er via het provinciefonds een bedrag van € 200 miljoen structureel beschikbaar komt voor natuurbeheer. Daarmee kan ook de verdroging in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waaronder de Natura 2000-gebieden, aangepakt worden. Op 10 oktober jl. zijn tijdens bestuurlijk overleg tussen het Inter Provinciaal Overleg (IPO), waterschappen, de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken afspraken gemaakt over de financiering van de maatregelen in de Natura 2000-gebieden, inclusief hydrologische maatregelen en verdroging. U bent hierover door mijn voorganger geïnformeerd (TK 32 670, nr. 64). In een nieuw bestuurlijk overleg zal nader invulling worden gegeven aan het Regeerakkoord, waarbij ook de afspraken van 10 oktober j.l. ten aanzien van de Natura 2000-gebieden worden betrokken.

289.

Op welke manier gaat u markten voor de zogenoemde ecosysteemdiensten, zoals opslag van CO2, waterberging, recreatie en gezondheid, die de natuur momenteel vaak nog gratis ter beschikking stelt aan de maatschappij en welke afrekenbare doelen worden hierbij opgesteld?

Bewustwording is een stap op weg naar mogelijk nieuwe handelingsperspectieven voor overheden en private partijen om (een deel van) deze ecosysteemdiensten te benutten en te behouden. De zogenaamde TEEB-studies (The Economics of Ecosystems and Biodiversity) beogen het inzicht in en de bewustwording van de economische en maatschappelijke waarden van deze diensten te vergroten. De Tweede Kamer heeft in 2012 drie TEEB-studies (Bedrijfsleven, Gezondheid en Stad) ontvangen, Kamerstukken 26 407, nrs. 61, 62 en 67. Drie overige TEEB-studies (Fysiek ruimtelijk Nederland, Caribisch Nederland en Handelsketens) worden binnen enkele maanden aan de Kamer gezonden. Het regeerakkoord stelt dat binnen het natuurbeleid wordt gestreefd naar synergie met andere maatschappelijke belangen zoals waterveiligheid, recreatie, ondernemerschap, gezondheid, energie en klimaat. De TEEB-benadering kan worden gebruikt om dit streven te concretiseren. Het vervolg op deze studies moet resulteren in een scherper zicht op concrete handelingsperspectieven voor overheden en private partijen. Met de TEEB-studies wordt aangesloten op internationale trajecten als «Wealth Accounting and the Valuation of Ecosystem Services» (WAVES) (zie vraag 293) en «System for Environmental and Economic Accounts» (SEEA, een methodiek van de Statistische Commissie van de Verenigde Naties). Tevens wordt de staat van de Nederlandse ecosystemen en hun diensten in beeld gebracht, in lijn met het «National Ecosystem Assessment» (NEA) van het Verenigd Koninkrijk, en voortbouwend op de nationale rekeningen.

290.

In hoeverre wordt er in de uitgaven en kosten van natuurbescherming en beheer rekening gehouden met de baten en opbrengsten van ecosysteemdiensten?

Verwachte opbrengsten uit beheer van natuur (bijvoorbeeld in de vorm van hout) worden binnen het Subsidiestelsel Natuur en Landschap door provincies verrekend met de vergoeding voor natuurbeheer. Het beleid van dit kabinet is erop gericht dat de natuurbeheerorganisaties zoveel mogelijk eigen middelen moeten genereren.

291.

Welke wetenschappelijke onderzoeken en monitoringsprogramma’s lopen er met betrekking tot de geluidsbelasting van natuurgebieden?

Vanuit EZ lopen er geen onderzoeken of monitoringsprogramma’s met betrekking tot geluidsbelasting van en in natuurgebieden.

292.

Bent u bereid de geluidsbelasting van natuurgebieden terug te dringen en zo ja, op welke wijze en termijn?

Bij activiteiten die een verstorende werking hebben op natuurwaarden geldt een vergunningplicht. Per vergunningaanvraag wordt bekeken wat voor schadelijke effecten verwacht kunnen worden. Ik zie geen aanleiding om daar generiek beleid op te voeren.

293.

Welke andere landen participeren nog meer in het uitwerken van een systematiek van de Wereldbank voor economische indicatoren en wat gaan deze indicatoren precies meten?

De Wereldbank is in 2010 met een consortium, waaronder 11 meer en minder ontwikkelde landen, gestart met het traject «Wealth Accounting and the Valuation of Ecosystem Services» (WAVES). Het gaat om de volgende landen: Botswana, Colombia, Costa Rica, Madagascar, de Filippijnen, Australië, Canada, Japan, Noorwegen, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Nederland staat op het punt toe te treden tot dit initiatief. Het doel is de bijdrage van natuurlijk kapitaal aan de welvaart zichtbaar te maken in de bestaande systematiek van Nationale Rekeningen (Natural Capital Accounting), om tot beter onderbouwde besluitvorming te komen over bijvoorbeeld duurzaam landgebruik of behoud van voorraden schaarse natuurlijke hulpbronnen, ten behoeve van de welvaart voor toekomstige generaties. WAVES wil uiteindelijk bevorderen dat ook in ontwikkelingslanden natuurlijk kapitaal (natuurlijke hulpbronnen, ecosystemen en biodiversiteit) deel gaat uitmaken van de nationale rekeningen waardoor het betalen van ecosysteemdiensten naar een macro-economisch niveau wordt getild.

294.

Kunt u aangeven wat uw operationele doelen zijn die worden beoogd met de begroting voor aankomend jaar, op het gebied van afname van bedreigde soorten?

In de huidige begrotingssystematiek zijn geen operationele doelen meer gedefinieerd voor soorten. Wel is in de begroting een indicator opgenomen die er vanuit gaat dat in 2020 de afname van bedreigde soorten moet zijn gestopt.

Het beleid is erop gericht om via verschillende wegen de biodiversiteit in stand te houden (gebiedenbeleid, soortenbeleid, randvoorwaardenbeleid). De wet- en regelgeving ondersteunt dit beleid.

295.

Hoeveel van de beschikbaar gestelde middelen gaat naar beheer van RodS-gronden in beheer bij het Rijk?

RodS is geen Rijkstaak meer. Er zijn derhalve geen middelen beschikbaar gesteld specifiek voor beheer van RodS-gronden. De voormalige RodS-gronden van het Rijk zijn met name in beheer bij Staatsbosbeheer (SBB)

296.

Hoeveel van de beschikbaar gestelde middelen komt als toeslag voor recreatie bij de beheerders terecht en wordt deze toeslag aan de openstellingsbijdrage toegevoegd?

Het Rijk heeft geen specifieke middelen beschikbaar gesteld voor beheerders ten behoeve van recreatie. Via de integratie/decentralisatie-uitkering (artikel 18.4) krijgen provincies budget om natuur- en landschapsbeheermaatregelen te subsidiëren.

297.

Wat zijn de consequenties voor de RodS van het regeerakkoord betreffende aankoop, verkoop, financiering, inrichting en beheer en hoe geeft u uitvoering aan de motie van het lid Van Gerven over RodS (Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 24)?

Zoals mijn voorganger uw Kamer heeft gemeld, is er geen Rijksbudget meer beschikbaar voor RodS (TK 32 500 XIII, nr. 197). Inmiddels is het in deze brief genoemde overleg met provincies over de uitfinanciering van lopende verplichting afgerond, en zijn op vrijdag 23 november jl. de ILG afrondingsovereenkomsten door de twaalf verantwoordelijke gedeputeerden en mijn ambtsvoorganger getekend.

298.

Bent u bereid om met een plan van aanpak te komen om de lokale effecten op de biodiversiteit van de buitenlandse productie van agrarische producten, alsmede producten ten behoeve van de agrarische producten hier, op te stellen gezien onze verantwoordelijkheid inzake het afremmen van biodiversiteitverlies en zo ja, op welke wijze en termijn?

Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer toegezegd een Strategische Agenda Biodiversiteit te zullen opstellen. Er zal bezien worden of en hoe dit thema hierin een plek kan krijgen.

299.

Bent u van plan invulling te geven aan de aanbeveling van de Balans voor de Leefomgeving om bij de verduurzaming van de landbouw en visserij zorg te dragen dat er op de productiegronden ruimte voor biodiversiteit blijft en zo ja, op welke wijze en termijn?

Ja, de essentie van verduurzaming van de landbouw en visserij is voor mij het realiseren van een sterke verbinding tussen enerzijds productie en anderzijds een zorgvuldige omgang met datgene wat die productie mogelijk maakt, het natuurlijk systeem: meer in het bijzonder bodem, water, lucht èn biodiversiteit.

Voor de landbouw betekent dat een continuering van de Nederlandse inzet op de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid voor de periode 2014–2020, inzetten op voldoende mogelijkheden voor effectiever agrarisch natuurbeheer in dezelfde GLB-periode en continuering van de inzet op bewustwording en bredere toepassing van functionele agrobiodiversiteit.

De verduurzaming van de visserij in Europees verband vindt plaats via de onderhandelingen over het toekomstig Gemeenschappelijk Maritiem beleid (GMB) als uitwerking van de Europa 2020 strategie en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) voor de periode 2014–2020.

300.

Bent u bereid een extra inspanning te verrichten om de voortdurende achteruitgang van kwetsbare soorten en kwetsbare ecosystemen te stoppen en zo ja, op welke wijze en termijn?

Verschillende beleidsterreinen en -instrumenten moeten bijdragen aan het in het algemeen stoppen van de achteruitgang van de biodiversiteit. Deze lopen uiteen van generiek beleid op het gebied van bijvoorbeeld ruimte en milieu tot bijvoorbeeld soortspecifieke maatregelen voor Natura 2000-gebieden. Zoals ik in het Algemeen Overleg Biodiversiteit van 15 november jl. heb aangekondigd zal ik in samenwerking met betrokkenen een Strategische Agenda Biodiversiteit opstellen. Deze agenda zal maatregelen bevatten waar extra aandacht voor nodig is om het biodiversiteitverlies te stoppen.

301.

Is er informatie of monitoring aangaande de aanwezige genetische diversiteit van kleine wilde populaties?

Er is geen systematische informatie of monitoring van de genetische diversiteit van wilde populaties. Alleen in bijzondere gevallen wordt de genetische variatie in de gaten gehouden, onder meer ter vergroting van de slagingskans van herintroducties zoals die van de otter en de hamster.

302.

Op welke wijze neemt u dat in het beleid aangaande biodiversiteit mee?

Informatie over genetische diversiteit van kleine wilde populaties wordt alleen in uitzonderingssituaties verzameld (zie ook het antwoord op vraag 301).

303.

Waarom zijn er in het biodiversiteitbeleid geen doelen gesteld ten aanzien van extra inspanning om de bedreigde soorten die een lagere genetische diversiteit hebben te beschermen?

Genetische diversiteit is in biologisch opzicht een relevant aspect van biodiversiteit, maar het operationaliseren ervan in concrete kwantitatieve beleidsdoelen is bij de huidige stand van kennis in het algemeen niet zinvol.

304.

Op welke wijze houdt het Rijk overzicht van de maatregelen inzake het leefgebiedenbeleid en als het Rijk hier geen toezicht op houdt, op welke wijze vindt er dan landelijke coördinatie, afstemming of ondersteuning plaats?

Het leefgebiedenbeleid is bij de vorming van het kabinet Rutte I geschrapt als Rijkstaak. Het onderwerp komt dus niet meer aan de orde in het Bestuursakkoord natuur. Wel staat het de provincies vrij om de leefgebiedenbenadering toe te passen in het soortenbeleid. Het Rijk houdt hier geen overzicht van bij. De ontwikkeling van de stand van soorten en de kwaliteit van habitats wordt gevolgd via de gezamenlijk door Rijk en provincies uit te werken eenvoudige monitoring-systematiek.

305.

Kunt u aangeven wat uw operationele doelen zijn die worden beoogd met de begroting voor aankomend jaar, op het gebied van behoud aan biodiversiteit?

Zie het antwoord op vraag op 294.

306.

Wat zijn de gevolgen van de bezuiniging op natuur (inclusief de 200 miljoen intensiveringsgelden natuur is er vanaf 2015 is er nog maar 47% aan natuurbudget ten opzichte van 2011) voor de biodiversiteit en welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u hiervoor?

Met de beschikbare middelen uit het regeerakkoord, inclusief de 200 miljoen euro uit het begrotingsakkoord kan Nederland invulling geven aan de Europese verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR). Het Planbureau Bureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft het regeerakkoord met betrekking tot natuur voor uw Kamer doorgerekend, Kamerstuk 33 410, nr. 30.

307.

Op welke wijze bent u van plan de (inter)nationale biodiversiteitsdoelen buiten de Ecologische Hoofdstructuur te behalen, welke operationele doelen zijn hier aan gekoppeld en welke termijn en wijze hanteert u?

In het regeerakkoord is bepaald dat bij het natuurbeleid de Rijksoverheid verantwoordelijk is voor de kaders en ambities. De provincies zijn verantwoordelijk voor het invullen en uitvoeren van het beleid, zoals in het Bestuursakkoord Natuur is afgesproken.

De belangrijkste instrumenten waarmee Nederland invulling geeft aan de internationale biodiversiteitverplichtingen zijn het netwerk van Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Ook bescherming van natuur buiten de EHS en Natura 2000-gebieden is van belang voor het nakomen van de internationale biodiversiteitverplichtingen.

Zoals in het regeerakkoord is vastgelegd, is de 200 miljoen die in het begrotingsakkoord 2013 voor natuur is bestemd, geoormerkt beschikbaar via het Provinciefonds.

308.

Blijft de 10 miljoen euro voor natuur in het Caribisch gebied beschikbaar die hier in het Begrotingsakkoord voor was gereserveerd en waar staat dit op de begroting?

Nee, de 10 miljoen euro voor natuur in Caribisch Nederland uit het Begrotingsakkoord is door de huidige regeringscoalitie niet overgenomen in de begroting voor 2013.

309.

Wordt de 200 miljoen euro jaarlijks zonder extra voorwaarden automatisch toegevoegd aan het Provinciefonds en komt hier nog een addendum op het contract tussen het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het Rijk om dit te regelen?

Met betrekking tot de 200 miljoen euro ben ik met provincies in overleg over de ambities bovenop de in het Bestuursakkoord Natuur overeengekomen afspraken en de (financiële) uitwerking daarvan. De gemaakte afspraken in het Bestuursakkoord Natuur zijn hierbij het startpunt. Het regeerakkoord geeft aan dat daarna de middelen vervolgens geoormerkt in het provinciefonds worden gestort.

310.

De 200 miljoen euro voor natuur was in het Begrotingsakkoord ook aan andere zaken besteed dan aan het Provinciefonds, komen deze doelen nu te vervallen?

Zie het antwoord bij vraag 309.

311.

Hoe krijgt de Kamer zicht op de natuurgelden en de resultaten nu de gelden via het Provinciefonds lopen en niet opgenomen worden in de begroting? Wilt u volgend jaar dit alsnog bij de begroting voegen?

Het Kabinet houdt vast aan de afspraken uit het Bestuursakkoord Natuur met de provincies over de decentralisatie van de uitvoering van het natuurbeleid. Dat heeft als consequenties dat de provincies over de besteding van de middelen die via het provinciefonds beschikbaar worden gesteld, verantwoording afleggen aan Provinciale Staten. Verder maak ik met de provincies afspraken over de monitoring van de realisatie van overeengekomen doelen.

312.

Worden de afspraken aangaande het beleidsterrein natuur zoals weergegeven in het hoofdstuk Vergroening van het Begrotingsakkkoord (Kamerstuk 33 280, nr. 1, bijlage 2) en verwoord in de brief aan de kamer d.d. 4 juni 2012 (Kamerstuk 33 280 XIII, nr. 3) uitgevoerd en wat zijn de afspraken met provincies?

Zie het antwoord bij vraag 309.

313.

Hoe wordt het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) vormgegeven met de decentralisatie, gebeurt dit op uniforme wijze, met welke standaardbedragen wordt gewerkt en is de nieuwe regeling inmiddels volgens afspraak geïmplementeerd? Zo nee, hoe gaat dit dan?

Het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer is een provinciaal stelsel. De provincies zijn dus verantwoordelijk voor de vormgeving.

314.

Hoe ziet u toe op de SNL-afspraken nu het Rijk verantwoordelijk wordt voor de kaders en ambities en de provincies verantwoordelijk zijn voor het invullen en uitvoeren van het beleid, zoals in het Natuurakkoord is afgesproken?

Ik ben met betrekking tot de 200 miljoen euro met provincies in overleg over de ambities bovenop de in het Bestuursakkoord Natuur overeengekomen afspraken. De gemaakte afspraken in het Bestuursakkoord Natuur zijn hierbij het startpunt.

Ik beschouw het Subsidiestelsel natuur en landschap als een uitvoeringsinstrument van de provincies.

315.

Gaat op basis van de SNL-afspraken in het Natuurakkoord de SNL-regeling weer naar 84% vergoeding en zijn alle provincies gehouden om deze regeling uit te voeren?

Het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer is een provinciaal stelsel. Provincies zijn dus verantwoordelijk voor de hoogte van de beheervergoeding.

316.

Hoe is de 65 miljoen euro provinciale bijdrage voor natuur, zoals afgesproken in het Natuurakkoord tussen Rijk en provincies, verdeeld over de verschillende provincies?

De verdeling is een zaak van de provincies.

317.

Welke afspraken heeft u gemaakt met provincies over het uitvoeringsprogramma natuurontwikkeling zoals opgenomen in het Begrotingsakkoord?

Zie het antwoord bij vraag 309.

318.

Welke middelen inzake het het decentralisatieakkoord natuur zijn inmiddels formeel gedecentraliseerd en welke middelen moeten nog gedecentraliseerd worden?

Op 23 november 2012 zijn door het Rijk en de twaalf provincies ILG afrondingsovereenkomsten ondertekend. Op basis hiervan worden de middelen voor de afronding van het ILG en het beheer t/m 2013 bij decembercirculaire 2012 aan het provinciefonds toegevoegd.

De in het Bestuursakkoord Natuur overeengekomen € 105 miljoen per jaar als bijdrage voor structureel beheer van de herijkte EHS vanaf 2014, moet nog worden geformaliseerd. Dit zal worden toegevoegd aan de algemene uitkering van het provinciefonds. Dit bedrag is voorzien bij meicirculaire 2013.

De middelen voor het natuurcompensatie project Westerschelde zijn nog niet formeel gedecentraliseerd. Hierover maak ik met de provincie Zeeland nadere afspraken.

319.

Wat is de huidige status van het Bestuursakkoord Natuur, welke specifieke stappen zijn er nog benodigd om het geheel over te dragen en af te ronden?

Op 23 november 2012 zijn door het Rijk en de twaalf provincies ILG afrondingsovereenkomsten ondertekend. U bent door mijn voorganger reeds geïnformeerd over de resterende stappen om het geheel af te ronden (TK 30 825, nr. 185.)

320.

Wat zijn de consequenties van het controversieel verklaren van de nieuwe Wet natuurbescherming en de aanpassingen in de Wet inrichting landelijk gebied (WILG)?

Het wetsvoorstel Wet natuurbescherming voorziet voor burgers en bedrijven in duidelijke en eenvoudige regels ter bescherming van waardevolle natuur en belegt bevoegdheden zoveel mogelijk op provinciaal niveau.

Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inrichting landelijk gebied strekt ertoe het gebiedsgericht beleid en de uitvoering daarvan te decentraliseren naar de provincies en de regels over de programmering en het investeringsbudget landelijk gebied te schrappen.

Beide wetsvoorstellen zijn nodig om uitvoering te geven aan het bestuursakkoord natuur. Voor elk wetsvoorstel geldt dat, zolang het geen kracht van wet heeft, de genoemde doelstellingen niet worden gerealiseerd.

321.

Kunt u analoog aan de ILG-overzichtsconstructie 2007–2013 een overzicht verschaffen van de stand sinds september 2012 en wat is de stand van zaken m.b.t. de decentralisatieafspraken?

Dit zal ik meenemen bij de beantwoording van de motie Jacobi (TK 33 240 XII, nr. 17), waarover ik uw Kamer schriftelijk zal informeren voor de begrotingsbehandeling van de onderdelen landbouw en natuur.

322.

Wanneer ontvangt de Kamer de eerder gevraagde separate, volledige en adequate rapportage over het Investeringbudget Landelijk Gebied (ILG 2007–2011) met een volledig overzicht van afspraken conform overzichtsconstructie ILG, inclusief prestaties en bereikte resultaten, zowel kwalitatief als kwantitatief?

Naar aanleiding van de motie Jacobi (TK 33 240 XII, nr. 17) heeft mijn voorganger toegezegd om de rapportage ILG 2007–2011 aan de Kamer te verstrekken vóór de begrotingsbehandeling (onderdeel landbouw/natuur). Deze toezegging kom ik na.

323.

Hoeveel geld is er beschikbaar voor agrarisch natuurbeheer en waar is dit in de begroting opgenomen?

De middelen voor het agrarisch natuurbeheer 2013 zijn onderdeel van de decentralisatie-uitkering aan provincies ter afronding van het ILG en het beheer 2011–2013.

324.

Is er geld gereserveerd voor agrarisch natuurbeheer buiten de EHS en hoeveel?

De nationale cofinanciering voor agrarisch natuurbeheer van zowel binnen als buiten de EHS voor 2013 maakt deel uit van de totale integratie-uitkering natuur die bij voorjaarsnota van de begroting van Economische Zaken naar de begroting van het Provinciefonds wordt overgeheveld. Het bedrag voor agrarisch natuurbeheer binnen de uitkering is niet specifiek gelabeld.

325.

Kunt u een overzicht geven van uitvoeringskosten voor agrarisch natuurbeheer binnen de SNL?

De uitvoeringskosten Agrarische Natuurbeheer die onder de Subsidie natuur- en landschapsbeheer vallen bedragen € 25 mln. De € 25 mln is opgebouwd uit kosten Subsidie natuur- en landschapsbeheer Agrarisch € 19 mln, Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer € 3 mln en Ganzen Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer € 3 mln.

326.

Hoe beoordeelt u de conclusie van de Balans voor de Leefomgeving dat het agrarisch weidevogelbeheer niet effectief is?

De weidevogelpopulatie is in de afgelopen decennia gestaag kleiner geworden, ofschoon de trend al wel bekend was, is deze ontwikkeling zorgwekkend.

327.

Hoeveel geld is er de afgelopen 5 jaar uitgegeven aan het weidevogelbeleid, hoeveel budget is er voor de komende 5 jaar gereserveerd en waar op de begroting is dit opgenomen?

In de afgelopen 5 jaar (2007–2011) is door provincies vanuit het ILG-budget en het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) € 119,5 mln uitgegeven aan agrarisch natuurbeheer voor weidevogels. Conform het Bestuursakkoord natuur zijn provincies t/m 2013 verantwoordelijk voor alle beheer, inclusief agrarisch natuurbeheer en de weidevogelpakketten. Bekostiging door EZ hiervoor komt uit artikelonderdeel 18.4: «Decentralisatie uitkering ILG».

Over de eventuele inzet van de intensiveringsmiddelen natuur die nu nog op de aanvullende post van de rijksbegroting staan, zal ik met betrekking tot dit onderwerp voor de periode vanaf 2014 nadere afspraken maken met de provincies.

328.

Bent u van plan het weidevogelbeleid aan te passen of aan te scherpen en zo ja, op welke wijze en termijn?

Uit onderzoek blijkt dat inzet in kerngebieden met betere potenties kan leiden tot een duurzame instandhouding van een (kleinere) populatie. Werken met kerngebieden impliceert een aanpassing van de doelstelling en het areaal waar het agrarisch natuurbeheer van toepassing zal zijn. Er zullen hogere eisen aan de kwaliteit van de gebieden gesteld moeten worden, wat meestal neerkomt op een hogere grondwaterstand en voldoende openheid.

Met de provincies en natuurbeheerorganisaties maak ik in de komende periode afspraken over verantwoordelijkheden voor het agrarisch natuurbeheer en over het opstellen van nieuwe pakketten. Daarbij worden de uitkomsten van het onderzoek naar kerngebieden meegenomen.

329.

Welke afspraken zijn gemaakt met waterschappen en provincies over de inzet van de 30 miljoen euro rijksmiddelen per jaar voor het realiseren van hydrologische condities in Natura 2000-gebieden voor de komende jaren?

Op 10 oktober jl. zijn tijdens het bestuurlijk overleg tussen het Inter Provinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen, en de departementen van IenM en EZ, afspraken gemaakt over de financiering van de maatregelen in Natura 2000-gebieden, waaronder de uitvoering van de benodigde hydrologische maatregelen (zie TK 32 670, nr. 64). In een nieuw bestuurlijk overleg zal nader invulling worden gegeven aan de via het Regeerakkoord beschikbare 200 miljoen, waarbij ook de afspraken van 10 oktober j.l. ten aanzien hydrologie worden betrokken.

330.

Kunt u een overzicht geven van de beheerkosten van natuurgebieden die gemaakt moeten worden om verzuring en vermesting tegen te gaan?

Verzuring en vermesting zijn effecten van een te hoge van stikstofdepositie. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof worden diverse maatregelen in Natura 2000-gebieden (o.a. herstelbeheer, specifieke brongerichte maatregelen, hydrologie) genomen die met elkaar samenhangen, ter bestrijding van de effecten van de te hoge stikstofdepositie. Deze kosten zijn onderdeel van de door provincies begrote kosten van € 75,6 miljoen per jaar.

331.

Hoeveel van het beschikbaar gestelde bedrag komt in een regeling voor toezicht en handhaving terecht en hoe worden deze Bijzondere Opsporingsambtenaren-bijdragen aan de beheerders toegedeeld?

De provincies zijn verantwoordelijk voor de besteding van de gedecentraliseerde financiële middelen ten behoeve van de uitwerking van het Bestuursakkoord natuur.

332.

Wat gaat u doen om de inefficiëntie in de uitvoeringsregelingen natuur terug te dringen?

De uitvoering van sommige natuurregelingen, zoals het onderdeel Agrarisch Natuurbeheer van de Subsidiestelsel Natuur -en Landschapsbeheer in opdracht van de provincies, is zeer complex. Dit ondermeer vanwege cofinanciering- en registratie-eisen en diverse open te stellen pakketten. Samen met de provincies en Dienst Regelingen werk ik in lijn met het rapport «DR tot uw dienst» nu al aan een nieuw stelsel voor Agrarisch Natuurbeheer, dat moet leiden tot een sterke vereenvoudiging van de uitvoering.

333.

Op welke wijze wordt de naleving van de Natuurbeschermingswet gecontroleerd en hoeveel budget is hiervoor beschikbaar?

De controle op de naleving van de Natuurbeschermingswet is vooral een zaak van de provincies. Ik heb geen inzicht in de budgetten die provincies daarvoor beschikbaar stellen.

Ik ben verantwoordelijk voor de controles van de Natuurbeschermingswet op activiteiten die van nationaal belang zijn. De NVWA voert selectief inspecties uit op basis van meldingen en verzoeken van mijn ministerie. Daar voor is circa € 75.000 beschikbaar. Ik acht deze inzet voldoende. Deze kosten maken onderdeel uit van de bedragen genoemd bij de baten/lastendienst NVWA blz. 113 van de begroting 2013.

334.

Hoeveel kost de ambtenareninzet op het punt van naleving van de Natuurbeschermingswet, is dit afdoende en waar is dit in de begroting opgenomen?

Zie beantwoording bij vraag 333.

335.

Hebben de handhavingsdiensten afgelopen jaar overtredingen van de Natuurbeschermingswet geconstateerd en zo ja, hoe vaak en wat voor soort overtredingen betrof dit?

De NVWA voert alleen selectieve inspecties uit naar aanleiding van meldingen.(zie antwoord op vraag 333). In 2012 heeft de NVWA 12 inspecties uitgevoerd. In 5 gevallen heeft dat geleid tot een procesverbaal en eenmaal tot een rapportage aan de regiodirectie van het ministerie. De overtredingen betroffen verstoringen van natuurgebieden en het uitzaaien van schelpdieren. Ik heb geen inzicht in eventuele overtredingen die door provincies zijn geconstateerd.

336.

Op welke wijze wordt de naleving van de Flora- en faunawet gecontroleerd, hoeveel budget is hiervoor beschikbaar, is dit afdoende en waar is dit in de begroting opgenomen?

De naleving van de Flora- en faunawet wordt door diverse instanties gecontroleerd: de NVWA, Dienst Regelingen, douane, politiediensten, provincies en gemeenten.

De douane controleert de buitengrenzen, de politie, NVWA, provincies en gemeenten in het binnenland. Het toezicht van de douane, politie, NVWA en Dienst Regelingen is vooral gericht op de handel en het bezit van beschermde soorten. DR kan ook bestuursrechtelijk optreden tegen overtredingen.

Bij de NVWA is voor het toezicht en de opsporing een budget van € 1,9 miljoen beschikbaar. De kosten voor opsporing en handhaving zijn binnen het budget van DR niet gespecificeerd maar bedragen circa € 3,2 mln (inclusief kosten opvang in beslag genomen dieren). De kosten van NVWA en DR maken onderdeel uit van de bedragen genoemd bij de baten/lastendiensten blz. 113 van de begroting 2013. Ik heb geen inzicht in de budgetten van de douane, de politie, de provincies en de gemeenten.

337.

Hebben de handhavingsdiensten afgelopen jaar overtredingen van de flora- en faunawet geconstateerd en zo ja, hoe vaak en wat voor soort overtredingen betrof dit?

Zie het antwoord op vraag 335.

338.

Op welke wijze wordt de naleving van de Boswet gecontroleerd, hoeveel budget is hiervoor beschikbaar, is dit afdoende, waar is dit in de begroting opgenomen?

Het onderzoek ingeval sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit op grond van de Boswet geschiedt vooral door buitengewone opsporingsambtenaren van de provincies.

De opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit worden primair ingezet ingeval sprake is van een vermoeden van strafbare feiten naar aanleiding van meldingen van derden op terreinen van het Rijk, zoals terreinen van Defensie, Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer. Omdat het in de afgelopen jaren slechts enkele meldingen/controles betrof, is hiervoor geen apart budget gereserveerd in de begroting.

339.

Hebben de handhavingsdiensten afgelopen jaar overtredingen van de Boswet geconstateerd en zo ja, hoe vaak en wat voor soort overtredingen betrof dit?

Ten aanzien van de niet-Rijksgronden verschaffen de provincies aan Dienst Regelingen overzichten van overtredingen van de Boswet die zij hebben geconstateerd. Dit betrof in 2012 (tot en met 25 november) in totaal 46 tenietgegane beplantingen en 80 vastgestelde illegale vellingen.

De NVWA heeft in 2012 tot dusverre geen meldingen ontvangen van overtredingen van de Boswet op Rijksgronden.

340.

Op welke wijze wordt vastgesteld of er een verhoogd risico bestaat op overtredingen van de Boswet?

Ten aanzien van de niet-Rijksgronden is deze risicobeoordeling een zaak van provincies. Zie ook de antwoorden op de vragen 338 en 339.

Voor wat betreft de Rijksgronden is het aantal meldingen een graadmeter voor de mate van risico. Het aantal meldingen is, zoals gemeld in antwoord op de vragen 338 en 339, klein. Daarnaast wordt het risico beperkt doordat de eigenaren van de Rijksgronden zijn verplicht tot registratie en melding van kap en herplant op hun terreinen. Op basis hiervan wordt niet aangenomen dat sprake is van een verhoogd risico.

341.

Wanneer zal, gelet op de afspraken in het regeerakkoord, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ongeveer afgerond kunnen worden?

Het regeerakkoord stelt geen einddatum voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur. Ik ben met provincies en maatschappelijke organisaties in gesprek over de wijze waarop een robuuste EHS conform de kaders en ambities van het regeerakkoord kan worden gerealiseerd.

342.

Voor bijzondere beheeropgaven buiten de EHS is 10 miljoen euro beschikbaar gesteld, hoe wordt dit ingezet om aan internationale verplichtingen te kunnen voldoen?

Zie het antwoord op vraag 309.

343.

Hoe wordt in het reguliere beheer van natuur buiten de EHS voorzien nu het tempo van verkopen van gronden buiten die EHS onduidelijk is?

Natuurterreinen buiten de EHS komen op grond van de provinciale subsidieregelingen voor natuur al enige tijd niet in aanmerking voor een beheersubsidie. Dit ligt op dit moment nog anders voor de Staatsbosbeheerterreinen buiten de EHS. Voor het beheer van deze terreinen zijn tot en met 2013 gelden gereserveerd. Staatsbosbeheer treft momenteel voorbereidingen voor de eerste tranche verkopen van zijn gronden buiten EHS die in 2013 wordt geëffectueerd.

344.

Zijn er inmiddels al gronden verkocht in het kader van de herijking EHS die behoorden tot de oorspronkelijk beoogde EHS, om hoeveel grond gaat het in totaal, hoeveel heeft de verkoop van deze gronden opgeleverd, welke bestemming hebben deze gronden gekregen en aan wie zijn deze gronden verkocht?

Nee. De provincies zijn nog bezig de EHS definitief te begrenzen (herijking). Dit is een complex proces omdat de ontwikkelopgave over de provincies moet worden verdeeld. In opdracht van de provincies heeft de Commissie Jansen over de verdeling een voorstel gedaan dat door het IPO-bestuur is vastgesteld en nog door Provinciale Staten van de meeste provincies moet worden goedgekeurd.

345.

Gaan er gronden verkocht worden, zo ja welke, wanneer wordt hiermee begonnen en wanneer kan de Kamer hier specifieke informatie met de aangewezen gebieden over krijgen?

In mijn brief van 20 juni 2012 (TK 30 825, nr. 179) heb ik u een overzicht gegeven van de verkoop van BBL en SBB gronden. Verder ben ik in overleg met de provincies over verkoop van gronden in relatie tot de herijking van de EHS. Daarbij is afgesproken geen ingrijpende stappen te zetten tot dat de kaders nader zijn ingevuld.

346.

Gaat verkoop van gronden buiten de EHS nog door nu het regeerakkoord uitgaat van realisatie van de EHS, inclusief verbindingszones?

Ja. Het gaat hier om een beslissing van het vorige Kabinet om gronden van BBL te verkopen die bijdragen aan het terugdringen van het overheidstekort. Deze beslissing is door het huidige Kabinet overgenomen.

347.

Wat bedoelt u met uw opmerkingen over een dunnere EHS?

De inzet van dit kabinet is te komen tot een robuuste EHS, zie ook Kamerstuk 30 825, nr. 186.

348.

Hoe gaat u om met provincies die de EHS willen verkleinen, ook in financiële zin, qua geld uit het Provinciefonds, beheergeld, geld uit verkoop van grond, etc.?

In het Bestuursakkoord Natuur zijn hierover afspraken gemaakt met de provincies. Daarnaast zal ik op basis van het regeerakkoord met provincies in gesprek gaan over de wijze waarop zij een robuuste EHS binnen de kaders en ambities van het regeerakkoord kunnen realiseren.

349.

Welke consequenties hebben de in het regeerakkoord opgenomen afspraken over de Ecologische Hoofdstructuur en natuurbeheer voor de met de provincies gemaakte afspraken in het Bestuursakkoord Natuur?

Ik ben met provincies en maatschappelijke organisaties in gesprek over de wijze waarop, aanvullend op het Bestuursakkoord Natuur, een robuuste EHS conform de kaders en ambities van het regeerakkoord kan worden gerealiseerd.

350.

Blijft vereenvoudiging en lastenverlichting ook bij de in het regeerakkoord voorgenomen aanpassing van de in behandeling zijnde Natuurbeschermingswet een belangrijk doel van dit wetsvoorstel?

Ja. Niet alleen is in het regeerakkoord opgenomen dat het wetsvoorstel natuurbescherming met het oog op de bijdrage aan de biodiversiteit van Nederland zal worden aangepast, maar ook dat de regering met kracht door gaat met het verminderen van regeldruk.

351.

Welke consequenties hebben de in het regeerakkoord opgenomen afspraken over de Ecologische Hoofdstructuur voor de in begrotingsartikel 18 genoemde doelstelling van circa 600.000 hectare?

Het regeerakkoord beoogt een Ecologische Hoofdstructuur (EHS) als een goed functionerend ecologisch netwerk, welke een wezenlijke bijdrage levert aan de biodiversiteit in Nederland. Daaraan wordt niet op voorhand een hectaredoelstelling gekoppeld. Ik ben met provincies en maatschappelijke organisaties in gesprek over de wijze waarop een robuuste EHS conform de kaders en ambities van het regeerakkoord kan worden gerealiseerd.

352.

Welke consequenties hebben de in het regeerakkoord opgenomen afspraken over de Ecologische Hoofdstructuur voor de in het Bestuursakkoord Natuur opgenomen afspraak dat provincies voor 1 juli 2013 de planologische regeling van de herijkte EHS moeten begrenzen?

Ik zal nader met de provincies bezien wat het regeerakkoord betekent voor deze – in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening verankerde – afspraak.

353.

Hoeveel hectare natuurgrond is er in 2012 zowel binnen als buiten de EHS verkocht aan particulieren en in hoeveel gevallen zijn er specifieke eisen gesteld aan de bestemming van de verkochte grond?

In het kader van de herijking van de EHS zijn er nog geen gronden verkocht omdat de provincies nog bezig zijn de EHS definitief te begrenzen. Dit is een complex proces omdat de ontwikkelopgave over de provincies moet worden verdeeld.

354.

Bent u voornemens de oorspronkelijk beoogde EHS van 728.000 hectare aan te leggen?

Zie het antwoord op vraag 351.

355.

Welke robuuste verbindingzones maken deel uit van de EHS die u beoogt aan te leggen, op welke wijze en termijn zullen deze verbindingzones worden gerealiseerd, welk budget is hiervoor beschikbaar en waar op de begroting is dit opgenomen?

Verbindingszones zijn belangrijk voor een goed functionerend ecologisch netwerk, dat de EHS moet zijn. Ik ben met provincies en maatschappelijke organisaties in gesprek over de wijze waarop een robuuste EHS, inclusief verbindingszones, conform de kaders en ambities van het regeerakkoord kan worden gerealiseerd. Het is nu te vroeg om te bepalen welke verbindingszones deel uit zullen maken van deze robuuste EHS. De uitvoering van de EHS, inclusief verbindingszones, wordt gedecentraliseerd. De financiële middelen die daarvoor benodigd zijn, zullen daardoor niet meer op de Rijksbegroting terug te vinden zijn.

356.

Op basis van welke wetenschappelijk rapporten acht u het afronden van de oorspronkelijke EHS voldoende om de achteruitgang van biodiversiteit in 2020 in zijn geheel te stoppen en hoe verhoudt dit zich tot de conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving dat alleen de oorspronkelijk beoogde EHS en de Natura 2000-gebieden niet voldoende zijn om aan de internationale doelen te voldoen en de lange termijn doelen te behalen?

In de begroting staat dat Nederland met de EHS een wezenlijke bijdrage levert aan het behoud en de versterking van de biodiversiteit. Het PBL heeft het belang van de EHS in verschillende rapporten onderbouwd, onder andere in het rapport «Herijking van de Ecologische Hoofdstructuur» (PBL, 2011). Daarnaast zijn ook meer acties nodig, zoals onder meer beschreven in de begrotingsartikelen 18.2 en 18.3.

357.

Hoe definieert u de «wezenlijke bijdrage aan het behoud en de versterking van de biodiversiteit», welke operationele doelen zijn hier aan gekoppeld en hoe gaat dit gemonitord worden?

Het gaat hier om de bijdrage die de EHS levert aan het behoud en de versterking van de biodiversiteit. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in verschillende rapporten aangetoond dat de EHS van groot belang is om aan onze internationale biodiversiteitdoelstellingen invulling te geven. Dit wordt door het PBL gemonitord door te bepalen welk percentage doelsoorten duurzaam wordt beschermd. Ook met de begrotingsindicator «stand van duurzame condities van alle in 1982 voorkomende soorten» wordt dit gemonitord. De doelen voor de realisatie van de herijkte EHS zijn in het Bestuursakkoord natuur met provincies geoperationaliseerd met het aantal hectares dat nog moest worden verworven en ingericht. Naar aanleiding van het regeerakkoord ben ik in overleg met provincies om te komen tot een nieuwe robuuste EHS.

358.

Kunt u uitleggen waarom de bedragen in de tabel bij 18.4 «Te decentraliseren» anders zijn dan voorgaande jaren: voor 2012 384,3 miljoen euro, was 280 miljoen euro; 2013 310,2 miljoen euro, was 250 miljoen euro; 2014 151,4 miljoen euro, was 184 miljoen euro?

Met de brief van 29 juni 2012 (kamerstuk 32 240 XIII, nr. 19) is een toelichting gegeven op de totstandkoming van de begroting 2012 en de wijzigingen die in de Ontwerpbegroting 2013 doorgevoerd zouden gaan worden om in de tabel bij 18.4 het daadwerkelijk te decentraliseren bedrag weer te geven. In de hiervoor genoemde brief is toegelicht dat een deel van het budget van de begroting 2012 niet gedecentraliseerd wordt, namelijk het budget voor rente en aflossing van leningen aan particuliere natuurbeherende organisaties (PNB-leningen). Deze taak blijft bij het Rijk. Daarnaast zijn toegevoegd de budgetten van de voormalige FES-projecten, die conform het natuurakkoord uiterlijk in 2014 worden gedecentraliseerd; deze stonden in de Begroting 2012 op operationele doelstellingen 18.1 en 18.2.

359.

Waarom daalt het budget op het vlak van het behouden van (inter)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur in 2014 plotseling?

De daling in 2014 van het budget voor (inter)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur wordt voornamelijk veroorzaakt door verlaging van de bijdrage aan Staatsbosbeheer voor opdrachten beheer buiten EHS, op grond van de taakstelling van het kabinet Rutte I. Verder stopt in 2014 de exploitatiebijdrage aan de stichting Gegevensautoriteit Natuur en lopen de budgetten voor Monitoring en Kaderrichtlijn Mariene Biodiversiteit af.

Verder staan op de aanvullende post op de Rijksbegroting middelen voor natuur (€ 200 mln) die conform het Regeerakkoord en de reactie op de motie Pechtold (TK 33 410, nr. 35) bestemd zijn voor een kop op de eerdere afspraken van het Bestuursakkoord natuur inzake de herijkte EHS. Dit kabinet herstelt hiermee de ambitie om te komen tot een robuust netwerk van natuurgebieden dat de ruggengraat vormt van het beleid om de biodiversiteit op peil te houden (TK 30 825, nr. 186).

360.

Klopt het dat de te decentraliseren middelen voor natuur (artikel 18.4) in 2012 met 21 miljoen euro omlaag zijn bijgesteld ten opzichte van de brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 33 204 XIII, nr. 19)? Wat is hiervan de aanleiding?

Dat klopt. In de brief van 29 juni 2012 (TK, 32 240 XIII, nr. 19) is gemeld dat een deel van het budget dat beschikbaar is als dekking van de afspraken in het Bestuursakkoord, niet via de rijksbegroting loopt, dus niet op artikel 18.4 staat. Het verschil tussen het budget voor 2012 in de ontwerpbegroting en het budget in de brief is € 21 mln. Dit is het bedrag aan EU-middelen die de provincies zullen declareren in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) en via Dienst Regelingen zullen ontvangen.

361.

Klopt het dat de te decentraliseren middelen voor natuur (artikel 18.4) in 2013 met 41 miljoen euro omlaag zijn bijgesteld ten opzichte van de brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 33 204 XIII, nr. 19)? Wat is hiervan de aanleiding?

Dat klopt. In de brief van 29 juni 2012 (TK, 32 240 XIII, nr. 19) is gemeld dat een deel van het budget dat beschikbaar is als dekking van de afspraken in het Bestuursakkoord, niet via de rijksbegroting loopt, dus niet op artikel 18.4 staat. Het verschil tussen het budget voor 2013 in de ontwerpbegroting bestaat uit twee posten. Voor een bedrag van € 23 wordt dit veroorzaakt door de EU-middelen die de provincies zullen declareren in het kader van het Plattelandsontwikkelings-programma (POP) en via Dienst Regelingen zullen ontvangen.

Daarnaast wordt het verschil veroorzaakt door voormalige FES projecten ILG. Er hebben zich twee wijzigingen voorgedaan ten opzichte van de stand in de brief. De eerste betreft middelen voor waterkwaliteit, beschikbaar gesteld door I&M en tot en met 2011 betaalbaar gesteld via het ILG. In 2013 worden deze middelen (€ 8,8 mln) niet langer via de begroting van EZ betaald, maar ze worden rechtstreeks door I&M aan gemeenten beschikbaar gesteld (mutatie NJN 2012). De tweede wijziging is een verschuiving van de middelen voor één van de voormalige FES projecten van 2013 naar 2012 van € 9,1 mln. Daarmee komt het totale verschil op € 41 mln.

362.

Kunt u in een meerjarige tabel (2011–2016) inzichtelijk maken hoe hoog de bijdrage van u was voor het wederzijds versterken van ecologie en economie (18.2), het behouden van de (inter)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur (18.3) en te decentraliseren (18.4) in de ontwerpbegroting 2012, in de ontwerpbegroting 2013 en het verschil daartussen en kunt u daarbij ook uiteenzetten wat er aan deze verschillen ten grondslag ligt?

in mln €

           

begroting 2012

2011

2012

2013

2014

2015

2016

18.2

125,2

193,8

191,8

99,8

21,7

21,5

18.3

82

68,7

58,4

47

52,6

61,3

18.4

596,3

279,9

249,7

184

150,8

141,8

totaal

803,5

542,4

499,9

330,8

225,1

224,6

             

begroting 2013

2011

2012

2013

2014

2015

2016

             

18.2

35,1

67,3

75,9

63,6

26,9

27

18.3

108,9

105,1

90,1

72,2

77,7

77,6

18.4

723,4

384,3

310,2

151,4

105,1

105

totaal

867,4

556,7

476,2

287,2

209,7

209,6

             

verschillen

2011

2012

2013

2014

2015

2016

             

18.2

– 90,1

– 126,5

– 115,9

– 36,2

5,2

5,5

18.3

26,9

36,4

31,7

25,2

25,1

16,3

18.4

127,1

104,4

60,5

– 32,6

– 45,7

– 36,8

totaal

63,9

14,3

– 23,7

– 43,6

– 15,4

– 15

Zie hierboven de gevraagde meerjarige tabel voor artikelonderdelen 18.2, 18.3 en 18.4 cf. begrotingen 2012 en 2013, en de verschillen.

De verschillen tussen begroting 2012 en 2013 zijn met name het gevolg van het in lijn brengen van de begroting 2013 met in de tussentijd gemaakte decentralisatieafspraken met de Provincies en een aantal belangrijke verschuivingen tussen de verschillende artikelonderdelen, binnen artikel 18, die hiertoe hebben plaatsgevonden:

  • De aanzienlijke daling van het budget voor artikelonderdeel 18.2 in de jaren t/m 2014 heeft met name te maken met de verschuiving van alle budgetten voor de oud FES projecten ILG (in begroting 2012 «Nationaal Ruimtelijke opgaven FES») naar artikelonderdeel 18.4 als «te decentraliseren».

  • De stijging van artikelonderdeel 18.3 met gemiddeld circa € 30 mln per jaar heeft te maken met de verschuiving van de middelen bestemd voor rente en aflossingen van bestaande leningen voor natuur van artikelonderdeel 18.4 naar 18.3, daar is afgesproken dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor de rente en aflossingen van al bestaande leningen.

  • De stijging (in eerste jaren) en daling (in latere jaren) van de budgetten voor artikelonderdeel 18.4 zijn de resultante van bovenstaande mutaties/ verschuivingen; een opwaartse bijstelling van budgetten als gevolg van toevoeging budgetten oud FES-projecten ILG en een neerwaartse bijstelling als gevolg van het uitnemen van de budgetten voor rente en aflossingen van bestaande leningen voor natuur.

  • Op totaalniveau is in de jaren 2011 en 2012 een opwaartse bijstelling zichtbaar en in de jaren daarna een neerwaartse bijstelling. Dit is met name het gevolg van de in 2011 doorgevoerde kasschuif ILG, waarbij geld uit latere jaren in de begroting naar voren is gehaald om afspraken met Provincies over de afronding van het ILG gestand te kunnen doen.

Bovenstaande verschuivingen zijn reeds eerder zichtbaar gemaakt voor de Tweede kamer en toegelicht bij Najaarsnota/ 2de suppletoire begroting 2011 (TK, 33 090 XIII, nr. 2), Voorjaarsnota/1e suppletoire begroting 2012 (TK, 33 280 XIII, nr. 2) en bij ontwerpbegroting 2013 (TK, 33 400 XIII, nr. 2).

363.

Waarom wijken de bedragen gereserveerd voor de artikelen 18.2, 18.3 en 18.4 in de ontwerpbegroting 2013 zo af van de bedragen gereserveerd voor deze artikelen in de ontwerpbegroting 2012?

Zie antwoord bij vraag 362.

364.

Waarom is er volgens de begroting 2013 in 2011 meer geld aan natuur (artikelen 18.2, 18.3 en 18.4 samen) uitgegeven dan dat er op de begroting 2012 stond?

Bij het opstellen van de ontwerpbegroting 2012 was nog niet bekend wat de daadwerkelijke uitgaven in 2011 zouden worden. Bij het opstellen van de ontwerpbegroting 2013 waren de daadwerkelijke uitgaven wel bekend. In de najaarsnota 2011 zijn de mutaties toegelicht (zie TK, 33 090 XIII, nr. 2). De belangrijkste had betrekking op het Bestuursakkoord natuur. Rekening houdend met de door de provincies aangegane verplichtingen is toen een ander tempo van financiering afgesproken dan voorzien op de begroting. Voor 2011 betekende dit een verhoging met € 83,3 mln en bij Voorjaarsnota 2012 een verlaging met hetzelfde bedrag in de periode 2014–2017. Twee andere grotere mutaties betroffen een extra bijdrage aan het Faunafonds, vanwege meer tegemoetkomingen in schade voornamelijk veroorzaakt door ganzen en als gevolg van het gestegen bedrag per schadegeval van 30% en ten behoeve van Dienst Regelingen vanwege hogere uitvoeringskosten dan voorzien voor de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL).

365.

Wat wordt verstaan onder het bevorderen van agrarische grondmobiliteit en welke budgetten zijn hiervoor beschikbaar?

Agrarische grondmobiliteit wordt gedefinieerd als de hoeveelheid (agrarische) grond die in enig jaar van eigenaar wisselt. Hiervoor zijn geen Rijksbudgetten beschikbaar. Wel voert de Dienst Landelijk Gebied in opdracht kavelruilwerkzaamheden uit, die de grondmobiliteit bevorderen.

366.

Hoeveel onder de Natuurschoonwet (NSW) fiscaal bevoordeelde landgoederen zijn er?

Er is voor 5167 landgoederen een beschikking volgens de Natuurschoonwet 1928 (NSW) afgegeven.

367.

Hoeveel (aantal en oppervlakte) van de onder de NSW fiscaal bevoordeelde landgoederen liggen er binnen de EHS?

Binnen de Rijksoverheid worden de NSW-landgoederen niet landelijk in kaart gebracht.

368.

Hoeveel (aantal en oppervlakte) van de onder de NSW fiscaal bevoordeelde landgoederen liggen er binnen Natura 2000-gebieden?

Zie het antwoord op vraag 367.

369.

Hoeveel (aantal en oppervlakte) onder de NSW fiscaal bevoordeelde landgoederen zijn agrarische bedrijven?

Omdat een landgoed naar zijn aard een gemengd grondgebruik kent, kan elk landgoed kwalificeren als een agrarisch bedrijf. Een NSW-landgoed moet minimaal voor 30% uit bos of natuur bestaan en er kunnen nog wateren, opstallen en erven op zijn gelegen. De rest van het landgoed kan uit met lijnbeplanting of landschapsbepalende bomen omringde kleinschalige landbouwpercelen bestaan.

Intensieve veehouderij is niet toegestaan op een landgoed, maar een melkveehouderij of akkerbouwbedrijf is verenigbaar met de vereisten uit de NSW.

370.

Hoeveel (aantal en oppervlakte) onder de NSW fiscaal bevoordeelde landgoederen zijn golfbanen?

Er zijn circa 45 NSW-landgoederen die geheel of deels bestaan uit golfterreinen. De oppervlakte kan niet uit de database worden gehaald. Alle golfbanen voldoen aan de eis dat er 30% natuur of bos op staat.

371.

Hoeveel (aantal en oppervlakte) onder de NSW fiscaal bevoordeelde landgoederen zijn woonhuizen van particulieren?

De functie van de bebouwing op een landgoed wordt niet geregistreerd bij de Rijksoverheid.

372.

Hoeveel (aantal en oppervlakte) onder de NSW fiscaal bevoordeelde landgoederen zijn klassieke landgoederen (kastelen of landhuizen met een beschermde status als monument)?

De Rijksoverheid heeft geen database waarin van NSW landgoederen wordt geregistreerd of bebouwing een (Rijks)monument is.

Voor buitenplaatsen kleiner dan vijf hectare geldt een apart regime binnen de NSW. In deze categorie bevinden zich vaak (Rijks)monumenten. Er zijn 264 buitenplaatsen onder dit aparte regime gerangschikt.

373.

Welk deel van de onder de NSW fiscaal bevoordeelde landgoederen is opengesteld voor derden?

2.153 landgoederen van de gerangschikte NSW landgoederen zijn geheel voor het publiek opengesteld. 107 landgoederen van de NSW landgoederen zijn gedeeltelijk opengesteld.

374.

Hoeveel gederfde inkomsten is het Rijk de laatste 10 jaar misgelopen als gevolg van de vrijstellingen onder de NSW?

Navraag bij de staatssecretaris van Financiën leert dat het antwoord op deze vraag niet kan worden gegeven.

375.

Is er enige onderbouwing voor de toegevoegde waarde van de onder de NSW fiscaal bevoordeelde landgoederen voor de ecologische beleidsdoelstellingen?

De doelstelling van de Natuurschoonwet is om de eenheid van landgoederen voor de toekomst te bewaren, vanwege de cultuurhistorische, landschappelijke natuurschoonwaarden van het geheel. Om landgoedeigenaren te stimuleren het landgoed in goede staat te houden en te voorkomen dat een landgoed mogelijk bij vererving uiteenvalt, worden fiscale faciliteiten gegeven.

In deze eeuw kreeg de particuliere eigenaar een steeds belangrijkere rol toebedeeld bij de realisatie van de EHS en bescherming van de soortenrijkdom daarbuiten. Om deze particulier te stimuleren nieuwe natuur te verwezenlijken, is de NSW opengesteld voor nieuwe landgoederen.

De ecologische waarde van NSW landgoederen is in studies voor individuele landgoederen vastgesteld: in de regel blijkt uit deze onderzoeken dat landgoederen een hoge ecologische en natuurbelevingswaarde vertegenwoordigen.

376.

Wat is uw inzet t.a.v. het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)?

In het Regeerakkoord is aangegeven dat de Europese begroting gemoderniseerd moet worden door verlaging van landbouw- en cohesiebudgetten ten gunste van investeringen in innovatie en duurzaamheid. Daarbij moet wel ruimte zijn voor het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking (TK 21 501-20, nr. 553).

In het BNC-fiche Toekomst Cohesiebeleid (TK 22 112, nr. 1246, 24 oktober 2011) wordt de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over de verordeningen voor de nieuwe periode uitgebreid toegelicht. De inzet van EZ tijdens de onderhandelingen over de verordeningen voor de nieuwe periode zijn samen te vatten in drie inhoudelijke hoofdpunten:

  • 1. Het Cohesiebeleid leidt tot goede projecten die bijdragen aan economische groei, innovatie en werkgelegenheid, waarbij de focus is gericht op een beperkt aantal doelen en het realiseren van concrete resultaten. Zo wordt versnippering van de middelen voorkomen;

  • 2. Goede verantwoording van de besteding van de fondsen en het borgen van de rechtmatigheid van de uitgaven (minimaliseren van fraude en fouten); en

  • 3. Terugdringen van administratieve lasten voor bedrijven en uitvoeringskosten voor overheden, bijvoorbeeld door meer proportionele inzet van audit en controle.

377

Wanneer wordt het regionaal economisch beleid gedecentraliseerd?

Kern van het regionaal economisch beleid was de regeling Pieken in de Delta. Deze regeling had tot doel om door middel van het verstrekken van subsidie het ondernemers- en vestigingsklimaat in Nederland te versterken en liep van 2006 t/m 2010. De regeling is begin 2011 gesloten. Vanaf dat moment kon geen subsidie meer worden aangevraagd. Hiermee is de decentralisatie van het regionaal economisch beleid geëffectueerd.

378.

Kunt u aangeven welke projecten bij het Rijk blijven, omdat er geen medeoverheid is waaraan het project overgedragen kan worden en welke financiële consequenties zijn hieraan verbonden?

Het betreft zeven projecten in het kader van de Fes-enveloppe «Sterke regio’s. De resterende financiële verplichting voor deze projecten bedraagt thans nog € 30,6 mln.

379.

Wat is de spin-off van de regeling Groen en Doen?

Het doel van «Groen en Doen» is te investeren in de inzet van vrijwilligers bij natuur- en landschapsbeheer. De spin-off is dat er vrijwilligers worden opgeleid om in de toekomst een hogere kwaliteit, veiliger uitvoering en betere begeleiding van het beheer en de ontwikkeling van hoogwaardig opleidingsmateriaal te genereren. Dit heeft ook een lange termijn effect tot gevolg. De regeling Groen en Doen is enthousiast ontvangen door de doelgroep van vrijwillligers en vrijwilligerswerk-sympathisanten, zoals organisaties en bedrijven.

380.

Wanneer treedt de subsidieregeling in werking n.a.v. de Green Deal Platform biodiversiteit, ecosystemen en economie?

De subsidieregeling «Biodiversiteit en Bedrijfsleven» is de eerste keer opengesteld op 1 augustus 2012 en gesloten op 26 september 2012. Er zijn 54 aanvragen gedaan. Besluitvorming over de aanvragen vindt half december plaats. De tweede openstelling van de subsidieregeling vindt plaats medio 2013.

381.

Kunt u toelichten wat het Programma Natuurlijk Ondernemen inhoudt?

Het programma Natuurlijk Ondernemen streeft naar meer synergie tussen natuur en ondernemerschap. Met de Green Deals, met name de Green Deal die gesloten is met het Platform Biodiversiteit Ecosystemen en Economie (BEE), worden initiatiefnemers door het Rijk gefaciliteerd in het op een vernieuwende wijze werken aan de verbinding tussen natuur en economie en daarmee aan groene groei. Samen met het Platform BEE, waarin het bedrijfsleven, de non gouvernementele organisaties en de wetenschap vertegenwoordigd zijn, stimuleer ik kennisontwikkeling en verspreiding op dit terrein. Daarvoor is een Subsidieregeling voor Biodiversiteit en bedrijfsleven open gesteld gericht op innovatieve ondernemers. In 2013 zal weer een subsidieregeling worden opengesteld.

Voor de subsidieregeling en de Green Deals is veel belangstelling. Met deze instrumenten krijgen ondernemers en andere initiatiefnemers een steun in de rug bij het ontwikkelen van innovatieve ideeën om biodiversiteit in hun bedrijfsvoering te integreren.

Onder andere de TEEB (The Economics of Ecosystems and Biodiversity)-studies dragen daar eveneens aan bij en moeten leiden tot inzicht in de impact op en afhankelijkheid van natuurlijk kapitaal, bewustwording en handelingsperspectief voor ondernemers en overheden.

Om voldoende bekendheid te geven aan het Programma natuurlijk Ondernemen worden seminars, masterclasses en andere evenementen georganiseerd voor ondernemers, maatschappelijke organisaties en andere overheden. Op relevante websites, in persberichten en vakbladen wordt hier eveneens aandacht aan geschonken.

382.

Op welke sectoren richt het Programma Natuurlijk Ondernemen zich?

Zie het antwoord op vraag 381.

383.

Kunnen individuele bedrijven aanspraak maken op het Programma Natuurlijk ondernemen?

Zie het antwoord op vraag 381.

384.

Is het Programma Natuurlijk Ondernemen voldoende bekend bij het bedrijfsleven?

Inzet is om vooral de concrete instrumenten en acties bekendheid te geven. De Subsidieregeling voor Biodiversiteit en Bedrijfsleven en de Green Deals krijgen via de reguliere kanalen bekendheid. Het Platform Biodiversiteit, Ecosystemen en Economie (BEE), terreinbeheerders en ondernemers geven mede invulling aan kennisontwikkeling en -verspreiding in het kader van het programma.

385.

Hoe groot is de bereidwilligheid onder ondernemers om deel te nemen aan het Programma Natuurlijk Ondernemen en welke voordelen levert het programma voor ondernemers op?

Zie het antwoord op vraag 381.

386.

Welke resultaten hebben de Green Deals (natuur) het afgelopen jaar opgeleverd?

Er is nu bijna een jaar gewerkt aan de Green Deals biodiversiteit. Over de tussentijdse resultaten van alle Green Deals is de Kamer geïnformeerd per brief op 12 oktober (TK 33 043, nr. 12). Er zijn nog geen eindresultaten te vermelden, aangezien de Green Deals (natuur) een looptijd hebben van 2 tot 3 jaar.

387.

Kunt u aangeven op welke wijze ondernemers zijn betrokken bij het Programma naar een Rijke Waddenzee (PRW) naast het Rijk, Regiecollege Waddengebied en de natuurorganisaties?

Het PRW heeft als doel te komen tot natuurherstel in de Waddenzee, alsmede het verduurzamen van het economisch gebruik van de Waddenzee. Hiertoe worden projecten uitgevoerd waarbij ook ondernemers betrokken zijn (naast overheden en ngo's). Het gaat dan bijvoorbeeld om de mosselsector (convenant mosseltransitie), de garnalensector (verduurzaming garnalenvisserij), de handkokkelsector (meerjarenakkoord handkokkelvisserij), de samenwerking met de waddenzeehavens en het consortium « Building with Nature» en de recreatiesector.

Daarnaast kent het PRW een Regiekamer die de toezicht houdt op het programma. In de Regiekamer zijn alle bij het programma betrokken partijen vertegenwoordigd. Naast het Rijk, het Regiecollege Waddengebied, gemeenten en natuurorganisaties hebben ook de recreatiesector, de visserij en de industrie een vertegenwoordiger in de Regiekamer.

388.

Kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe de 39,3 miljoen euro in 2012 in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is uitgegeven en waarvoor de bedragen 38,8 miljoen in 2013 en 34,9 miljoen in 2014 benodigd zijn?

Voor de besteding in 2012 wordt op basis van afspraken in het bestuurlijk overleg van 10 oktober jl. 27,8 mln. van de PAS middelen ter beschikking gesteld aan de provincies (€ 23 miljoen in het Provinciefonds en € 4,8 miljoen in het BTW-compensatiefonds). Middels declaratie van BTW-plichtige uitgaven ten laste van het BTW-compensatiefonds kunnen provincies de volledige € 27,8 miljoen benutten. Dit bedrag wordt overgemaakt om snel stappen te kunnen zetten in de uitvoering van de benodigde maatregelen. Het bedrag is onderdeel van de overeengekomen € 75,6 miljoen die beschikbaar zal worden gesteld aan provincies voor uitvoering van maatregelen. Voorts zijn er generieke maatregelen getroffen, zoals het meetprogramma, de regeling integraal duurzame stallen, en voer- en managementmaatregelen. Tenslotte is 6,5 miljoen besteed aan de ontwikkeling van het PAS-systeem, waaronder het rekeninstrument AERIUS wat dient ter ondersteuning van vergunningverlening.

Voor 2013 en 2014 zijn de middelen vooral bestemd voor generieke maatregelen, zoals de regeling integraal duurzame stallen, de proeftuin, het meetprogramma, voer- en managementmaatregelen en het praktijknetwerk. Met vertegenwoordigers vanuit de sector vindt overleg plaats over de invulling van dit pakket.

389.

Kunt u een totaaloverzicht verschaffen van de kosten voor de PAS en de dekking van deze kosten op de begroting, onderverdeeld naar de verschillende maatregelen die in het kader van de PAS genomen zullen worden?

Voor wat betreft kosten voor de PAS is voor de periode van 2011 tot en met 2014 totaal 120 miljoen euro aan PAS-middelen beschikbaar gesteld op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Daarvan is 92,2 mln. beschikbaar voor generieke maatregelen. Ook de ontwikkeling van het PAS-systeem en AERIUS wordt daarvan bekostigd. 27,8 mln. wordt in 2012 overgedragen aan het provinciefonds om snel stappen te kunnen maken in de uitvoering, en zal gebruikt worden voor de afgesproken maatregelen zoals effectgerichte maatregelen (herstelbeheer), hydrologische maatregelen, (her)inrichting van natuur, bronmaatregelen (piekbelasters), monitoring & onderzoek. Zie verder antwoord op vraag 388.

390.

Wat is de laatste stand van zaken over het bestuurlijk akkoord PAS? Wordt het akkoord ook daadwerkelijk eind 2012 gesloten conform planning?

Uw Kamer is hierover op 2 november 2012 hierover per brief geïnformeerd (zie TK 32 670, nr. 64). Zie verder het antwoord op vraag 391.

391.

Wanneer zal de PAS in werking treden en waar liggen mogelijke knelpunten?

De PAS zal naar verwachting in januari 2014 in werking treden. Daarvoor is nodig dat de huidige wettelijke bepalingen over de PAS in de Natuurbeschermingswet 1998 op enkele punten worden aangepast, zo bleek uit de voorlichting over de ontwerp-PAS door de Raad van State (TK 30 654, nr. 102, bijlage). Een wetsvoorstel daartoe is in voorbereiding en zal volgens planning in januari 2013 worden voorgelegd aan de Raad van State voor advies. De overige trajecten die tot afronding van de PAS moeten leiden, zoals het uitvoeren van gebiedsanalyses en een plan-m.e.r.-procedure passen in deze planning.

392.

Welke garanties heeft u dat in 90% van de gebieden de PAS een oplossing kan bieden?

Op basis van de huidige kennis en analyses zal de PAS voor zeker 90% van de gebieden een oplossing bieden. Goede borging van de uitvoering van het maatregelenpakket is hierbij van groot belang.

393.

Kunt u aangeven voor welke gebieden de PAS geen oplossing biedt? Wat zijn de maatwerkoplossingen voor deze gebieden?

Voor een klein aantal gebieden loopt in samenwerking met de betreffende provincies een proces om ook hier op afzienbare termijn tot oplossingen te komen, met behulp van aanvullende kennis of door bijvoorbeeld extra lokale maatregelen te identificeren.

394.

Kan ten behoeve van de vergunningverlening al in 2013 een beroep gedaan worden op de PAS al is deze dan nog niet definitief afgerond?

In de eerder genoemde voortgangsbrief van 2 november jl. is gemeld dat met de provincies is afgesproken dat zij vooruitlopend op de inwerkingtreding van de PAS in de huidige vergunningverlening gebruik kunnen maken van voor de PAS ontwikkelde instrumenten op het moment dat deze gereed zijn, zoals het rekenmodel AERIUS, de ecologische redeneerlijnen en de gebiedsanalyses.

Het is van belang dat provincies, vooruitlopend op de PAS, in de vergunningverlening rekening houden met en ruimte bieden aan voorgenomen regionale en nationale projecten (w.o. MIRT en snelheidsverhoging), zodat hier bij vaststelling van de PAS ontwikkelingsruimte voor kan worden vastgesteld.

395.

Bent u in overleg met de provincies over de uitvoering van de PAS en zo ja, hoe?

Ja, ik ben met provincies in overleg over de uitvoering van de PAS. De voorbereiding van de implementatie is onderdeel van het programma.

396.

Hoe worden de PAS-middelen ingezet en in hoeverre houdt u rekening met de motie van de leden Snijder-Hazelhoff en Koopmans waarin verzocht werd ter realisatie van stikstofreductie de PAS-middelen prioritair in te zetten voor stikstofreductiemaatregelen via het veevoerspoor, huisvesting (zowel nieuwe integraal duurzame stallen als bestaande stallen) en mesttoedieningstechnieken en de resterende PAS-middelen alleen in te zetten voor herstelmaatregelen die aantoonbaar en noodzakelijk zijn voor de ontwikkelruimte (Kamerstuk 33 000 XIII, nr. 117)?

De PAS is bedoeld om vergunningverlening en economische ontwikkeling mogelijk te maken. Ik vind het daarom belangrijk dat PAS-middelen effectief ingezet worden. Bij de inzet van de PAS-middelen wordt rekening gehouden met aangenomen moties, waaronder de motie van de leden Snijder-Hazelhoff en Koopmans. Zoals aangegeven bij vraag 388 zullen de PAS-middelen voor een belangrijk deel worden ingezet voor stikstofreducerende maatregelen. Een beperkter deel wordt via het akkoord met het IPO voor herstelbeheer en brongerichte maatregelen binnen de Natura 2000-gebieden. Deze maatregelen zijn nodig voor het realiseren van ontwikkelingsruimte ten behoeve van economische activiteiten in en rondom een Natura 2000-gebied.

397.

Kunt u aangeven hoe ver de gesprekken met betrekking tot de vaststelling van de PAS gevorderd zijn?

De eerder genoemde brief aan de Kamer van 2 november jl (zie TK 32 670, nr. 64) betreft de laatste stand van zaken naar aanleiding van het bestuurlijk overleg over de PAS. In januari zal ik verder spreken met de provincies en waterschappen.

398.

Kunt u aangeven of en zo ja, hoe de terreinbeherende organisaties (TBO’s) bij de gesprekken met betrekking tot de vaststelling van de PAS betrokken zijn?

De TBO’s worden via het Platform Maatschappelijke Organisaties Natura 2000 regelmatig betrokken bij de ontwikkeling. Daarnaast worden zij in de gebiedsrondes betrokken bij de implementatie van de PAS op gebiedsniveau.

399.

Kunt u aangeven of en zo ja, hoe de natuur- en milieuorganisaties bij de gesprekken met betrekking tot de vaststelling van de PAS betrokken zijn?

Ook de natuur- en milieuorganisaties zijn o.a. via het Platform Maatschappelijke Organisaties Natura 2000 betrokken.

400.

Kunt u aangeven of en zo ja, hoe de waterschappen bij de gesprekken met betrekking tot de vaststelling van de PAS betrokken zijn?

De waterschappen zijn deelnemer aan het bestuurlijk overleg.

401.

Kunt u aangeven of en zo ja hoe, het traject in verband met de vaststelling van de PAS zich verhoudt tot de afspraken over hydrologische maatregelen en verdroging?

De afspraken over hydrologische maatregelen zijn onderdeel van het traject voor de PAS. Ook in de gebiedsronde en in de uitwerkingen op het gebiedsniveau zijn deze hydrologische maatregelen onderdeel van het proces.

402.

Kunt u aangeven of en zo ja hoe, welke concrete aanpassingen er in de PAS zijn aangebracht als gevolg van de milieueffectenrapportage (MER)?

De voormalig staatssecretaris van EL&I, dhr. Bleker, heeft op 15 augustus jl. de Kamer geïnformeerd over het advies van de Commissie voor de milieueffect-rapportage (zie TK 32 670, nr. 64). Evenals de eerdere voorlichting van de Raad van State noemde het advies van de Commissie een aantal punten die nadere uitwerking behoeven zoals de verdeling van ontwikkelingsruimte, de monitoring, de bijsturingmogelijkheden, bevoegdheidsverdeling en de uitvoering van een plan-m.e.r.-procedure. Deze punten worden betrokken bij de uitwerking bij het uitwerken van de definitieve PAS.

403.

Hoe verhoudt uw definitie van een «oplossing» in de zin van de werking van de PAS zich tot de kritische depositiewaarde die nodig is om natuurherstel in gang te zetten?

De kritische depositiewaarden zijn geen doel op zich. De oplossing richt zich op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in het kader van Natura 2000.

404.

Waaraan wordt concreet gedacht als gesproken wordt over «stevige inzet gezocht naar maatwerkoplossingen om de economische ontwikkeling ook hier van het slot te krijgen»?

Het gaat dan om zowel het inzetten van aanvullende kennis als de mogelijkheid voor extra maatregelen op lokaal niveau: dit kunnen bijvoorbeeld brongerichte maatregelen of herstelmaatregelen zijn.

405.

Waarom wordt als indicator het aantal gebieden waar de PAS ontwikkelingsruimte creëert gehanteerd, in plaats een indicator op basis van natuurherstel?

De PAS is gericht op het vlot trekken van de vergunningverlening in en rondom stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De monitoring van de natuurontwikkeling vindt voor alle Natura 2000-gebieden plaats. Het leidt geen twijfel dat het op termijn behalen van de instandhoudingsdoelstellingen een duidelijke randvoorwaarde is voor de PAS.

406.

Hoeveel budget is nodig voor de hydrologische maatregelen in het kader van de PAS, waar in de begroting is hier dekking voor gevonden en is deze dekking afdoende?

Zie het antwoord op vraag 329.

407.

Waarom is er een indicator op basis van de systematiek van Actal gekozen terwijl de administratieve lasten rapportage voor de wijziging van de wet natuur is uitbesteed aan een derde partij (SIRA consulting)?

De rapportage met betrekking tot het wetsvoorstel natuurbescherming is overeenkomstig de systematiek van Actal opgesteld.

408.

Waarom wordt ingezet op economische ontwikkelruimte in 95% van de gebieden, gelet op het feit dat de Commissie MER concludeerde dat in 2030 nergens buiten de Waddeneilanden de kritische depositiewaarde die nodig is voor langdurig behoud van depositiegevoelige vegetatietypen wordt gehaald?

Zie antwoord op vraag 403.

409.

Waarom is gekozen voor een indicator gericht op economische ontwikkelruimte als de Commissie MER aangaf dat een «maximale inzet op natuurherstel noodzakelijk» lijkt?

Zie antwoord op vraag 405.

410.

Is bij de ontwikkeling van de indicator gedacht vanuit verwacht natuurherstel of gegarandeerd natuurherstel en welke mate van onzekerheid is gehanteerd?

In alle gevallen gaat het om een verwacht natuurherstel, omdat de verwachte reactie van de natuur op de genomen maatregelen niet kan worden gegarandeerd. Deze verwachting is gebaseerd op de best beschikbare ecologische kennis.

411.

Kunt u een overzicht geven van hoe de extra middelen beschikbaar (200 miljoen euro structureel) gesteld voor natuur conform het Begrotingsakkoord 2013 worden verdeeld?

Zie antwoord op vraag 309.

412.

Komet de 30 miljoen euro aan middelen uit het Begrotingsakkoord ook deels ten goede aan herstel van de indexering van de vergoedingen voor agrarisch natuurbeheer?

Agrarisch natuurbeheer maakt in 2013 onderdeel uit van het provinciaal Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer. Provincies hebben de indexering afgeschaft. Deze kan op basis van Europese regelgeving niet worden hersteld.

413.

Kunt u aangeven op welke artikelonderdelen en over welke posten in de begroting de extra middelen uit het Begrotingsakkoord zijn verdeeld?

De extra middelen uit het Begrotingsakkoord staan niet op de begroting van EZ.

Op p. 23 van de Beleidsagenda staat dat de extra middelen zijn geraamd op een Aanvullende Post van de Rijksbegroting. Wanneer het beoogde beleid in samenwerking met de provincies voldoende is uitgewerkt, zullen de betreffende middelen aan het betreffend begrotingshoofdstuk worden toegevoegd.

414.

Kunt u een overzicht geven van hoeveel Staatsbosbeheer en natuurbeheerders ontvangen voor natuurbeheer en waarin en hoe groot de verschillen zijn?

De provincies zijn met het Bestuursakkoord Natuur verantwoordelijk geworden voor de uitvoering van het natuurbeleid. De middelen voor 2013 en verder worden bij Voorjaarsnota 2013 toegevoegd aan het Provinciefonds. Het is aan de provincies de hoogte van de subsidies aan alle natuurbeheerders vast te stellen. Het Rijk heeft hier geen inzicht in.

415.

Hoe wordt de toegankelijkheid van informatievoorziening door de stichting Gegevensautoriteit Natuur (GAN) gewaarborgd?

Natuurgegevens zijn toegankelijk bij het Natuurloket en zijn tegen betaling leverbaar.

416.

Waarom zit er een dip in de subsidie die verleend wordt aan het Samenwerkingsverband Nationale Parken (SNP) voor activiteiten op het gebied van communicatie, educatie, samenwerking en promotie van Nationale Parken (Burgereducatie) in de periode 2013–2016 en wat zijn de gevolgen van deze aanzienlijke daling in subsidie gedurende deze periode?

In Artikelonderdeel 18.3 staat onder de noemer «Burgereducatie» voor 2011 en 2012 het bedrag aangegeven waarmee het Instituur voor natuureducatie en duurzaamheid en SNP werden gefinancierd voor hun activiteiten op het gebied van communicatie, educatie, samenwerking en promotie van Nationale Parken. De budget van € 1,5 miljoen is voor een periode van 4 jaar overgeheveld naar artikel 17, als onderdeel van het programma «Duurzaam Door», met de afspraak dat educatieve activiteiten in Nationale Parken blijft worden vormgegeven. Het IVN blijft daarin een belangrijke rol spelen.

417.

Op welke specifieke wijze gaat u uitvoering geven aan de bodembescherming van het Friese Front en de Centrale Oestergronden, welke operationele doelen zijn hier aan gekoppeld en welke termijn hanteert u hiervoor, hoeveel budget is hiervoor beschikbaar en waar is dit opgenomen in de begroting?

De maatregelen voor de bodembescherming van het Friese Front en de Centrale Oestergronden zullen onderdeel zijn van het in 2015 aan de Europese Commissie aan te bieden programma van maatregelen. De operationele doelen moeten nog ontwikkeld worden en neergezet in een plan van aanpak. De Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) zal vanuit zijn coördinerende verantwoordelijkheid Uw Kamer hierover in het voorjaar van 2013 informeren. Zowel het Ministerie van I&M als Economische Zaken (EZ) hebben de implementatie voor de Kaderrichtlijn Marien (KRM) in hun begrotingen voor 2013 benoemd. Het Ministerie van EZ heeft dit opgenomen in artikel 18.3 «Behouden van de (inter-)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur» met voor 2013 € 1,5 miljoen en voor 2014–2017 ieder jaar € 1 miljoen. Het Ministerie van I&M heeft de implementatie van de KRM in zijn begroting voor 2013 benoemd in artikel 12 «Waterkwaliteit». Bij beide staat er geen nadere specificatie op maatregelenniveau bij.

418.

Op basis van welke wetenschappelijke onderbouwing acht u de beschreven doelen en indicatoren in Deel 1 van de Mariene Strategie voldoende om de aantasting van mariene ecosystemen en de achteruitgang in mariene biodiversiteit te stoppen en uw verantwoordelijkheden op dit gebied na te komen?

De wetenschappelijke basis is vervat in de voor dit doel opgestelde adviesdocumenten van de kennisinstituten Deltares en IMARES, te weten:

– Initial Assessment, Implementation of the Marine Strategy Framework Directive for the Dutch part of the North Sea. Background document 1 (of 3) (Delft, 2011) – Determination of Good Environmental Status. Implementation of the Marine Strategy Framework Directive for the Dutch part of the North Sea. Background document 2 (of 3) (Delft, 2011) – Environmental targets and associated indicators. Implementation of the Marine Strategy Framework Directive for the Dutch part of the North Sea. Background document 3 (of 3) (Delft, 2011).

Deze kennis is aangevuld met studies en resultaten uit workshops en werkgroepen die in OSPAR- of EU-verband zijn georganiseerd en laatste onderzoeksresultaten vanuit (beheerplannen voor) Natura 2000, gemeenschappelijk visserijbeleid en het bruinvisbeschermingsplan.

419.

Op welke wijze zal het maatregelenprogramma van de Mariene Strategie vormgegeven gaan worden en welke planning hanteert u hiervoor?

Het kabinet kiest voor een nuchtere en pragmatische aanpak, gericht op het mariene ecosysteem en op de beste kansen voor duurzaam gebruik in relatie tot het bereiken en behouden van de goede milieutoestand. Het maatregelenprogramma richt zich hiermee op dat wat noodzakelijk is, aanvullend op huidig en voorgenomen beleid, om de goede milieutoestand te bereiken en/of te behouden. Het maatregelenpakket zal in breed overleg met wetenschappelijke instituten en belanghebbenden tot stand komen. Ook wordt de samenwerking opgezocht met buurlanden en in OSPAR- en in EU-verband. Het kabinet besluit in 2014 over het ontwerp maatregelenpakket, waarna het in 2015 definitief wordt vastgesteld als onderdeel van de opvolger van het Nationaal Waterplan.

420.

Waarom daalt het budget voor Natura 2000 van 5,6 miljoen in 2012 naar 1,7 miljoen euro in 2013 en zelfs 1,0 miljoen euro in 2014, terwijl het budget daarna weer stijgt naar 5,6 miljoen euro vanaf 2015?

Er heeft ten bate van de jaren 2011 en 2012 een kasschuif plaatsgevonden van respectievelijk 4,8 en 3,7 mln ten laste van de jaren 2013 en 2014. De vraagstukken rondom de Natura 2000-implementatie, waaronder de stikstofproblematiek, hebben in de afgelopen jaren meer inzet gevraagd.

421.

Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, hoeveel en welke Natura 2000-gebieden zijn er definitief aangewezen?

Er zijn 58 gebieden definitief aangewezen. Van de overige gebieden zijn er 100 in ontwerp aangewezen.

Een actuele lijst van definitief aangewezen en in ontwerp aangewezen gebieden is te vinden in de gebiedendatabase op www.rijksoverheid.nl/natura2000.

422.

Kunt u uiteenzetten hoeveel beheerplannen er definitief zijn vastgesteld?

Er zijn drie beheerplannen definitief vastgesteld. Daarnaast zijn er voor 6 gebieden ontwerp-beheerplannen vastgesteld die de inspraak hebben doorlopen.

423.

Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het schrappen van complementaire doelen?

Afgelopen zomer is een ontwerp-wijzigingsbesluit gepubliceerd waardoor uit 13 reeds definitieve aanwijzingsbesluiten de complementaire doelen worden geschrapt. Naar aanleiding van het besluit zijn, in het kader van de uniforme voorbereidingsprocedure, een aantal zienswijzen binnengekomen. Deze worden momenteel verwerkt. Mede op basis van de zienswijzen zal ik het definitieve wijzigingsbesluit nemen.

Voor de overige gebieden zullen in de nog te nemen aanwijzingsbesluiten geen complementaire doelen worden opgenomen. In beheerplannen waarvoor het Rijk voortouwnemer is worden complementaire doelstellingen niet opgenomen.

424.

Kunt u aangeven of de beheerplanprocedure inmiddels is verkort van drie naar één jaar als het gebied eenmaal definitief is aangewezen en het beheerplan de status van een ontwerpbeheerplan heeft?

De wettelijke termijn waarbinnen een beheerplan moet zijn vastgesteld is drie jaar na het definitief aanwijzen van het gebied (artikel 19a, zevende lid, van de Natuurbeschermingswet). Ik vind het belangrijk dat beheerplannen zo snel mogelijk na het definitief aanwijzen van gebieden af worden gerond. Dit verzoek heb ik ook bij provincies neergelegd die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van een groot deel van de beheerplannen. Voor het vaststellen van de beheerplannen moet in veel gebieden worden gewacht op duidelijkheid vanuit de PAS en duidelijkheid over de definitieve doelen vanuit het definitieve aanwijzingsbesluit. Zodra deze duidelijkheid er is kunnen beheerplannen snel worden afgerond.

Een spoedige afronding van de beheerplannen is van belang, maar dit mag niet ten koste gaan van een gedegen gebiedsproces.

425.

Hoeveel geld is er beschikbaar voor de uitvoering van Natura 2000 en waar in de begroting zijn deze budgetten opgenomen?

Er zijn middelen beschikbaar voor de uitvoering van Natura 2000 via:

  • Het Bestuursakkoord natuur waarin afspraken zijn gemaakt over de decentralisatie van middelen voor beheer die Provincies gericht in zullen zetten op internationale doelen (w.o. Natura 2000);

  • De nog op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken beschikbare middelen voor de Programmatische Aanpak Stikstof voor de jaren 2013 (€ 38,8 mln) en 2014 (€ 34,9 mln), als onderdeel van de oorspronkelijke intensivering van 120 mln voor de PAS, en;

  • De in 2012 bij Najaarsnota cf. bestuurlijk akkoord naar de Provincies gedecentraliseerde middelen (€ 27,8 mln) voor de zogenaamde «no-regret» herstelbeheermaatregelen (zie TK 32 670, nr. 64).

Over de eventuele inzet van de € 200 mln aan intensiveringsmiddelen voor natuur die nu nog op de aanvullende post van de rijksbegroting staan, zal ik met betrekking tot Natura 2000 nog nadere afspraken maken met de provincies.

In de begroting zijn middelen voor natura 2000 zichtbaar gemaakt op artikel 18 (artikelonderdelen 18.2 en 18.3) als instrumenten «Natura 2000» en «Programmatische Aanpak Stikstof», en op artikelonderdeel 18.4; «Te decentraliseren».

Onder artikel 16, zijn onder andere middelen gealloceerd voor het deel generieke maatregelen i.h.k.v. Natura 2000 zoals de stimulering van integraal duurzame stallen.

426.

Op welke manier bent u van plan om de hoeveelheid Natura 2000-habitats met een gunstige staat van instandhouding van 8% structureel te verbeteren en kunt u een overzicht geven van de passende maatregelen die sinds 2000 zijn genomen om de verslechtering tegen te gaan?

Het doel is het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Om dit te bereiken worden in de aanwijzingsbesluiten waar nodig «verbeterdoelstellingen» neergelegd. Deze doelstellingen worden vervolgens uitgewerkt in de beheerplannen. Hoewel de beheerplannen voor de meeste gebieden nog niet gereed zijn, vindt er in deze gebieden al wel beheer plaats. Daarnaast geldt er de vergunningplicht waardoor activiteiten waarvan niet is verzekerd dat zij de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet aan zullen tasten geen doorgang kunnen vinden.

427.

Op welke wijze vindt er internationale of bilaterale afstemming plaats in de Natura 2000-gebieden aan de grens, is dit afdoende en bent u voornemens extra inspanning te leveren om de internationale aansluiting van gebieden te verbeteren zodat soorten beter kunnen migreren?

In de grensgebieden vindt, waar relevant, internationale afstemming plaats. Begin december heeft in Nederland een seminar plaats gevonden waarin met alle lidstaten die binnen de Atlantische regio vallen gesproken wordt over de implementatie van Natura 2000 en mogelijke samenwerking hierbij.

428.

Waarom bent u enkel verantwoordelijk voor het opstellen van een kwart van de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden en wie is er verantwoordelijk voor de overige gebieden?

In principe zijn Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het betreffende Natura 2000-gebied ligt verantwoordelijk voor het opstellen van het beheerplan. In een enkel geval is het Rijk verantwoordelijk, namelijk als het gebied door het ministerie van Defensie, het ministerie van Infrastructuur en Milieu of het ministerie van Economische Zaken wordt beheerd of anderszins onder de verantwoordelijkheid van een ministerie valt.

429.

Hoe wordt er op toegezien dat middels de beheerplannen de internationale doelen ook gehaald worden?

De landelijke doelen die Nederland op grond van de internationale verplichtingen moet realiseren zijn vastgelegd in het Doelendocument Natura 2000. Deze landelijke doelen zijn vertaald naar gebiedsdoelen om te zorgen dat elk gebied de benodigde bijdrage levert, en worden opgenomen in de aanwijzingsbesluiten die per gebied worden vastgesteld. Deze gebiedsdoelstellingen worden verder uitgewerkt in de beheerplannen. De maatregelen die in de beheerplannen worden vastgelegd, zijn dan ook afgestemd op het behalen van de gebiedsdoelstellingen. Op deze manier dragen de gebieden allen hun steentje bij aan het bereiken van de internationale doelen.

430.

Welk budget is er beschikbaar voor de terreinbeherende organisaties in het kader van Natura 2000 en de EHS, aan welke voorwaarden is dit verbonden en waar is dit in de begroting opgenomen?

In het Natuurakkoord tussen Rijk en Provincies is afgesproken dat de verantwoordelijkheid voor het natuurbeleid wordt overgedragen van Rijk naar provincies. De provincies zijn vanaf 2014 financieel verantwoordelijk voor het beheer van de EHS. Het Rijk voegt vanaf 2014 hiertoe jaarlijks € 105 mln toe aan het Provinciefonds. Het beheer in de jaren 2012 en 2013 wordt gefinancierd uit de restant ILG-middelen die middels een decentralisatie-uitkering eveneens in het Provinciefonds worden gestort. Provincies zullen de middelen gericht inzetten op het realiseren van internationale verplichtingen (o.a. Natura 2000) via afronding van de (herijkte) EHS en het voeren van adequaat beheer. De te decentraliseren middelen die de provincies in staat stellen hun verantwoordelijkheid voor natuurbeheer te nemen zijn gealloceerd op artikelonderdeel 18.4. van de begroting van EZ. Het is aan de Provincies welke terreinbeherende organisaties zij willen inschakelen voor dit beheer.

431.

Kunt u aangeven of (leden van) het Koninklijk huis landbouw- of natuursubsidies ontvangen en zo ja, hoeveel en waar is dit in de begroting opgenomen?

(Leden van) het Koninklijk Huis ontvangen geen subsidies zoals genoemd in de gestelde vraag. In het kader van natuurbeheer en agrarisch natuurbeheer wordt voor het Kroondomein, onder dezelfde voorwaarden als het provinciaal subsidiestelsel natuur en landschapsbeheer, aan de Drager van de Kroon een bijdrage verstrekt. Deze bijdrage is voor 2013 geraamd op € 590.000. Dit budget is onderdeel van begrotingsartikel 18.3 en wordt toegelicht op pagina 123 van de begroting van het ministerie van Economische zaken.

432.

Kunt u aangeven hoeveel geld er beschikbaar is voor de handhaving van de regelgeving omtrent CITES en kunt u uitsplitsen waar deze kosten precies voor worden gemaakt?

De handhaving van CITES vindt bij diverse diensten plaats en is vaak gecombineerd met handhaving van andere natuurregelgeving en welzijnsregelgeving. Voor CITES verricht de Dienst Regelingen de bestuurlijke handhaving en de NVWA de opsporing en strafrechtelijke handhaving. Hiervoor is in totaal ongeveer 4 miljoen euro beschikbaar. Daaronder valt ook de internetrecherche van de NVWA. Het bedrag is onderdeel van het budget voor naleving van de Flora en faunawet (zie het antwoord op vraag 336).

433.

Op welke manier worden de 20 aanbevelingen van de COP10 van het Biodiversiteitsverdrag geïmplementeerd, welke planning hanteert u hiervoor, welke concrete stappen zijn er in 2012 gezet en welke operationele doelen zijn er gesteld voor de komende vijf jaar?

De biodiversiteitdoelstellingen voor 2020 die tijdens de COP10 in Nagoya zijn vastgesteld (de 20 Aichi-doelen), zijn door de Europese Unie uitgewerkt in de EU 2020-Biodiversiteitsstrategie.

De lidstaten hebben deze strategie in juni 2011 geaccordeerd door middel van raadsconclusies en werken nu gezamenlijk aan de implementatie. De Europese Commissie heeft hiervoor een Gezamenlijk Implementatie Kader vastgesteld, welk zes operationele doelen kent: volledige implementatie van Natura 2000, herstel van ecosysteemdiensten, vergroening landbouw- en bosbeleid, verduurzaming visserijbeleid, voorkomen en bestrijden invasieve exoten, en integratie tussen biodiversiteit, ontwikkelingssamenwerking en internationale handel. Daarmee wordt de Europese, en dus ook de Nederlandse implementatie, van de biodiversiteitdoelen voor 2020 gerealiseerd. Indien aanvullende regelgeving nodig is, zal dit primair in Europees verband worden ontwikkeld.

In de 20 doelen die COP10 heeft vastgesteld wordt veel nadruk gelegd op de noodzaak van verduurzaming van productie en consumptie en het zichtbaar maken en tot waarde brengen van de ecosysteemdiensten.

De Nederlandse regering deelt het belang van deze prioriteiten en heeft geconstateerd dat juist op deze onderwerpen extra zou moeten worden ingezet. Om dit operationeel te maken zijn de afgelopen tijd diverse nieuwe initiatieven in gang gezet, bijvoorbeeld met betrekking tot TEEB (The Economics of Ecosystems and Biodiversity), Green Deals en het Platform Biodiversiteit, Ecosystemen en Economie.

Zoals in het Algemeen Overleg Biodiversiteit van 15 november 2012 aan de Kamer is toegezegd, kom ik voor de zomer van 2013 met een strategische agenda biodiversiteit waarin de prioriteiten van dit Kabinet zijn geformuleerd.

434.

Kunt u aangeven welke plannen er door de eilandsbesturen ingediend zijn voor de besteding van de 10 miljoen euro voor natuur en duurzame economische ontwikkeling uit het begrotingsakkoord, en wat de meerwaarde van deze projecten zou zijn voor milieu, natuur, economische ontwikkeling en sociale ontwikkeling op de eilanden?

Alle projecten die zijn ingediend door de eilandbesturen van Bonaire, Saba en Sint Eustatius hebben een directe of indirecte meerwaarde voor natuur, milieu en de sociaal economische ontwikkeling van de eilanden. De volgende projecten zijn ingediend.

Bonaire:

Herstel Natuur Exotenbestrijding, Landschapspromotie & Toegankelijkheid (Lac Bay, Washington Slagbaai en onderwaterpark); Educatie en capaciteitsopbouw, Groene eiland economie (green agent, toerisme, visserij, regenwaterstructuur, landbouw, groene strip en onderhoud en expansie tijdelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie).

Sint Eustatius:

Reparatie weg naar Botanische tuin, strandontwikkeling, anti-erosiemaatregelen, versterking beheerorganisatie STENAPA, duurzaamheidconferentie 2013, aanpak loslopend vee, composteringfaciliteit, eco-lodges botanische tuin, wandelpaden in nationale parken, natuureducatieprogramma, aanpak autowrakken.

Saba:

Aankoop land voor natuurpark en verplaatsing elektriciteitscentrale, landbouw ontwikkelingsproject, waterkwaliteit (filters voor cisternes), wandelpaden, visserij en dierenwelzijn, koraalrif bescherming, zonne-energie straatverlichting.

435.

Heeft het schrappen van de 10 miljoen euro voor natuur en duurzame economische ontwikkeling uit het begrotingsakkoord gevolgen voor het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland?

Ja, er zijn minder middelen beschikbaar.

436.

Wanneer stuurt u het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland naar de Kamer en wordt die vergezeld van een financiële paragraaf/onderbouwing?

Het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland zal uiterlijk begin maart, vergezeld van een financiële paragraaf aan de Kamer worden aangeboden.

437.

Op welke post van de EL&I begroting is de financiering van een meerjarig inventarisatie en monitoringsprogramma in verband met natuurbescherming op de BES-eilanden terug te vinden en hoeveel geld is hiervoor gereserveerd?

Er is geen aparte post opgenomen in de EZ-begroting voor de financiering van een meerjarig inventarisatie en monitoringprogramma voor natuur. De inzet is opgenomen in de reguliere onderzoek- en monitoringactiviteiten op het terrein van natuur in Caribisch Nederland (beleidsondersteunend onderzoek) en het reguliere budget ten behoeve van het beheer, kennisontwikkeling en rapportage. Met de financiering is daarmee jaarlijks circa € 650.000,– gemoeid.

438.

Hoeveel geld is er beschikbaar voor het natuurbeheer op de BES-eilanden, waar is dit in de begroting opgenomen en is dit geld gelabeld?

In de begroting 2013 is € 0,3 mln beschikbaar voor activiteiten op het terrein van Natuur op de BES-eilanden. Dit budget staat bij artkelonderdeel 18.3, «Caribisch Nederland».

439.

Bent u voornemens om de regeling voor de Nationale Nederlandse Parken aan te passen opdat natuurtypes die voorkomen op de BES-eilanden ook onder deze regeling kunnen vallen en zo ja, op welke wijze en termijn?

Ik ben niet voornemens de Regeling nationale parken op dit punt aan te passen. Dat is ook niet nodig. In overleg met de bestuurscolleges van de openbare lichamen is een keuze gemaakt uit de natuurparken op de eilanden die de status nationaal park mogen dragen. Conform artikel 2 van de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES zal ik een lijst van die parken opnemen in het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland 2012–2017.

440.

Bent u van plan de problemen als erosie, exoten en te hoge begrazingsintensiteit op de BES-eilanden op te lossen door kennisuitwisseling of beleid en zo ja, op welke wijze en termijn?

De kennis is aanwezig om de problematiek van erosie, exoten en hoge begrazingintensiteit aan te pakken. Het ontbreekt zowel op lokaal als nationaal niveau aan voldoende financiële middelen om een plan van aanpak voor de eilanden tot uitvoering te brengen. Met het Natuurbeleidsplan kan op onderdelen een start gemaakt worden voor de meest urgente situaties.

441.

Op welke wijze gaan de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet op de BES-eilanden geïmplementeerd worden?

De Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet zullen niet worden geïmplementeerd op Caribisch Nederland. Deze wetten geven primair uitvoering aan de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze Europese kaders zijn niet van toepassing op Caribisch Nederland. Op Bonaire, Saba en Sint Eustatius geldt de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES als het wettelijk kader voor de bescherming van de biodiversiteit.

442.

Op welke wijze wordt de visserij gereguleerd op de BES-eilanden?

De visserij in Caribisch Nederland is geregeld via de Visserijwet BES en het Visserijbesluit BES. De wet en regelgeving reguleert o.a. vergunningen en de wijze waarmee en waarop gevist wordt.

443.

Waarom worden gebieden in de Noordzee aangewezen als Natuurbeschermingsgebieden en wat is het doel hierbij?

Ik verwijs u naar het verslag van het schriftelijk overleg, vastgesteld op 12 april 2012 (TK 32 002, nr. 13), inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met de uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone. Hierin is uitgelegd waarom de Nb-wet van kracht moet worden in de EEZ, waarom hier Natura 2000-gebieden moeten worden aangewezen en wat daarvan het doel is.

444.

Welke gevolgen heeft het aanwijzen van Natura 2000-gebieden op de Noordzee voor economische activiteiten van vissers en andere ondernemers op zee?

Ik verwijs u naar de brief van 17 mei 2011 (TK, 32 002, nr. 10), alsmede naar het verslag van het schriftelijk overleg, vastgesteld op 12 april 2012 (TK, 32 002, nr. 13), inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met de uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone.

445.

Hoe wordt met de decentralisatie de sturing en resultaatverplichting van de provincies geregeld en hoe wordt gehoor gegeven aan de kritiek van de Algemene Rekenkamer die het gebrek aan sanctiemechanisme richting provincies vorig jaar als een onvolkomenheid in de begroting kwalificeerde?

Uit de verantwoording van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten leest het Rijk af hoe de herijkte EHS ruimtelijk vordert en de ontwikkeling van de stand van soorten en de kwaliteit van habitats wordt gevolgd via de gezamenlijk door Rijk en provincies uit te werken eenvoudige monitoringsystematiek. Rijk en provincies richten verder geen verticale toezichtrelaties in.

De kritiek van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van het ontbreken van een sanctiemechanisme heeft betrekking op de situatie waarin een provincie de in de bestuursovereenkomst Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) 2007–2013 afgesproken prestaties niet realiseert, en dit de provincie kan worden toegerekend.

Het ILG is inmiddels tussentijds beëindigd. Op 23 november 2012 zijn door het Rijk en de twaalf provincies ILG afrondingsovereenkomsten ondertekend waarin wordt bevestigd dat het ILG wordt afgerekend per 1 januari 2011 en dat de resterende ILG middelen door provincies worden ingezet voor de afronding van het ILG en het beheer tot en met 2013. Op basis hiervan is het implementeren van een sanctiemechanisme niet meer opportuun.

446.

Waarom zijn de uitgaven aan Staatsbosbeheer niet uitgesplitst?

De tabel totaaloverzicht apparaatsuitgaven op pagina 129 geeft alleen het totaal bedrag van de uitgaven van het apparaat van de ZBO weer. De uitsplitsing van de uitgaven wordt jaarlijks verantwoord in de begroting en het jaarverslag van de ZBO zelf.

447.

Hoeveel is er sinds 2011 bezuinigd op Staatsbosbeheer en hoeveel bent u van plan de komende vijf jaar te bezuinigen?

Uit de realisatiecijfers over 2011 blijkt dat er op het apparaat van Staatsbosbeheer een bezuiniging van € 0,6 mln is gerealiseerd. Conform het Regeerakkoord Rutte I is voor apparaat een structurele taakstelling in de Rijksbijdrage aan Staatsbosbeheer verwerkt van € 1,5 mln in 2012 oplopend tot € 9,3 mln in 2018. Staatsbosbeheer kan zelf bepalen hoe zij hier verder invulling aangeeft.

448.

Hoeveel gronden van Staatsbosbeheer zijn er in 2012 verkocht, hoeveel hebben deze gronden opgeleverd en lagen deze gronden volledig buiten de oorspronkelijk beoogde EHS?

In 2012 zijn er – in het kader van de financiële taakstelling – geen gronden door Staatsbosbeheer verkocht. De financiële taakstelling voor verkoop van gronden buiten de EHS door Staatsbosbeheer loopt vanaf 2013. Wel heeft Staatsbosbeheer het jaar 2012 benut voor de voorbereidingen voor de eerste tranche verkoop. Die gaat plaatsvinden in het voorjaar van 2013.

449.

Waarom ontbreken de apparaatsuitgaven en -kosten voor de jaren 2013–2017 bij Staatsbosbeheer en kunt u de tabel voor deze jaren aanvullen?

De apparaatsuitgaven en -kosten voor de jaren 2013–2017 bij Staatsbosbeheer zijn niet in de tabel op pag. 129 opgenomen omdat SBB als ZBO geen verplichting kent om een meerjarige begroting aan het ministerie aan te bieden. Hierdoor kan deze tabel voor de jaren 2013–2017 niet verder aangevuld worden. De rijksbegrotingsvoorschriften schrijven voor dat er geen meerjarige raming voor deze kosten gegeven hoeft te worden.

450.

Kunt u de tabel voor de jaren 2013–2017 eveneens aanvullen voor de overige Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT’s)?

In deze tabel worden alleen begrotingsgefinancierde ZBO’s/RWT’s meegenomen. Het betreft de totale personele en materiële kosten van ZBO’s en RWT’s die vaak maar deels uit de begroting van het departement gefinancierd worden. De rijksbegrotingsvoorschriften schrijven voor dat er geen meerjarige raming voor deze kosten gegeven hoeft te worden. Dit is ook niet mogelijk omdat deze op afstand staande organisaties geen wettelijke verplichting kennen om een meerjarige begroting aan het ministerie aan te bieden.

451.

Wat is de kritische grens m.b.t. middelen en taken bij het NVWA-apparaat?

Zoals is aangegeven in de ontwerpbegroting wordt uw Kamer per brief geïnformeerd over de maatregelen om besparingen bij de NVWA te realiseren. U wordt geïnformeerd over de benodigde middelen, het vereiste kwaliteitsniveau en de vereiste maatregelen.

452.

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Ormel (Kamerstuk 26 991, nr. 301) waarin verzocht werd bij het hanteren van kostendekkende, transparante tarieven gedurende drie jaar vanaf het moment dat de tarieven kostendekkend zijn, een taakstelling op te leggen van 10% tariefsreductie per jaar, voortkomende uit effectief en efficiënt werken?

In de Kamerbrief moties d.d. 20 april 2011 (TK26 991, nr. 315) is aangegeven dat er een maximale inspanning is om door efficiënt en effectief werken van de NVWA de kosten te reduceren. Ook is daarbij aangegeven dat een tariefsreductie van 10% per jaar gedurende drie jaar geen realistisch percentage is. Ten behoeve van reductie kosten toezicht zijn projecten gaande met de sector, waaronder het project vermindering regeldruk vleesketens. In de loop van 2013 wordt u geïnformeerd over het retributiestelsel. Per 1 januari 2013 vindt de reguliere indexering plaats van de tarieven.

453.

Hoe kan het maatregelenplan bij de NVWA (besparingen bij personele en materiële kosten) tegenvallende frictiekosten dekken als er de afgelopen jaren juist aanzienlijke overschrijdingen zijn opgetreden bij de personeelskosten ten opzichte van de ontwerp-begroting?

De overschrijdingen van de personele kosten in de afgelopen jaren betroffen met name de kosten van «boventallige fte’s». Deze boventallige fte zijn met de afronding van de fusie in 2012 herplaatsingskandidaat geworden. Voor de kosten die hier uit voort komen is bij najaarsnota 2011 een voorziening getroffen door EZ en VWS, waarmee de kosten van herplaatsingskandidaten kunnen worden opgevangen. Wanneer in 2015 het herplaatsingstraject is doorlopen, wordt hiermee een structurele besparing van € 13,5 mln gerealiseerd. Daarnaast zijn er tegenvallende kosten in de huisvesting. Het huidige economische klimaat maakt het erg lastig om overtollige en leegstaande kantoorpanden en laboratoria af te stoten. De huisvestingskosten lopen daardoor langer door. De NVWA zoekt intensief naar mogelijkheden de kosten af te bouwen.

454.

Waarom zijn er hogere bijdragen aan de baten-lastendiensten DR en NVWA geraamd maar niet voor de Dienst Landelijk Gebied (DLG)?

De ophoging van de uitvoeringsbudgetten van de NVWA en van de Dienst Regelingen wordt toegelicht in het antwoord op vraag 489.

Voor DLG is er geen aanleiding om de geraamde bijdrage bij te stellen.

455.

Hoe is de omzet doelstelling 2013 van de DLG tot stand gekomen c.q. onderbouwd?

In 2012 voert DLG voor circa 175 fte (€ 20 mln) aan werk en inkomsten uit voor opdrachtgevers buiten het moederdepartement. De ambitie voor 2013 bedraagt circa 200 fte (€ 23 mln) als onderdeel van de afspraak met EZ om in 2015 een opdrachtenportefeuille van 250 fte te bereiken. Van de 200 fte is circa 185 fte omgezet in een opdracht dan wel is er een offerte uitgebracht. Voor de overige 15 fte aan opdrachten is DLG momenteel in overleg met diverse opdrachtgevers.

456.

Zijn de ramingsbijstellingen bij de NVWA en de DR voldoende, gezien het feit dat de tegenvallers in de financiële jaarverslagen van 2008–2011 hoger waren dan de bijstellingen die nu zijn doorgevoerd en voorkomt u hiermee tegenvallers bij de NVWA en de Dienst Regelingen in het financieel jaarverslag 2013 van het ministerie van Economische Zaken?

Zoals is aangegeven in de ontwerpbegroting wordt uw Kamer per brief geïnformeerd over de maatregelen om besparingen bij de NVWA te realiseren. Deze brief stuur ik voor de begrotingsbehandeling aan uw Kamer toe. Ook is aangegeven dat om te komen tot een sluitende begroting voor Dienst Regelingen nog besluitvorming nodig is in het kader van het decentralisatieakkoord Natuur.

Hieruit vloeien voor zowel de Dienst Regelingen als de NVWA nog mutaties voort bij Voorjaarsnota, om de begroting volledig in overeenstemming te brengen met het takenpakket van Dienst Regelingen en NVWA. Verder zal invoering van nieuw beleid (bijvoorbeeld nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid) qua uitvoeringslast van Dienst Regelingen nog om een bijstelling vragen.

Met de genomen maatregelen en de gedane bijstellingen wordt een voor dit moment zo realistisch mogelijke begroting neergelegd. Daarnaast blijft het mogelijk dat gedurende het jaar blijkt dat onvoorziene extra werkzaamheden moeten worden verricht (bijvoorbeeld door de uitbraak van een plant- of dierziekte) en dat de begroting daarvoor moet worden bijgesteld. Indien dergelijke bijstellingen inderdaad noodzakelijk blijken, dan informeer ik uw Kamer hier tijdig over.

457.

Wat is de stand van zaken m.b.t. de opvolging van de aanbevelingen in het rapport «DR tot uw Dienst»?

Conform de toezegging in het Wetgevingsoverleg begrotingsonderzoek subsidies landbouw en visserij wordt de Tweede Kamer hierover separaat geïnformeerd.

458.

Kunt u toelichten waarom de omzet van de leges I&R in 2014 met 900.000 euro toeneemt ten opzichte van 2013?

De stijging in de leges wordt verklaard door een aanpassing in de tarieven gericht op schapen- en geitenhouders. Tot en met 2013 wordt er door DR, conform afspraak tussen de sector S&G en het ministerie, een verlaagd tarief in rekening gebracht. Deze afspraak is gemaakt om gedurende de periode 2010–2013 compensatie te geven voor de kosten van de nieuwbouw van het registratiesysteem Schapen en Geiten in het bestaande I&R systeem voor runderen. Tot en met 2013 vult het ministerie de tekorten aan.

In de begeleidingscommissie van 23 oktober 2012 is al met vertegenwoordigers van de sector besproken hoe de stijging in de leges opgevangen kan worden. Hierbij is het de bedoeling om gezamenlijk een aantal alternatieven uit te werken waarbij duidelijk wordt met welke tarieven een dekkende begroting te realiseren is.

459.

Hoe verhouden de beoogde besparingen op personele en materiële kosten bij de NVWA zich tot de tegenvallers in de jaren 2008–2011 en hoeveel bedragen deze tegenvallers exact?

Voor het overzicht van de bijstellingen verwijs ik u naar de NVWA-bijlage van mijn brief van 1 juli jongsleden (TK 2011–2012, 33 240 XIII, nr. 19). Zoals ik heb aangeven in de ontwerpbegroting 2013 informeer ik uw Kamer per brief over de maatregelen die ik neem om besparingen bij de NVWA te realiseren.

460.

Hoe verklaart u dat de NVWA-taakstelling niet is behaald, was vantevoren niet te voorzien dat de zoveelste reorganisatie niet de beloofde kostenwinst zou opleveren omdat reorganisaties altijd productiviteitsverlies betekenen (en zeker bij een organisatie die reorganisatie moe is) en kunt u een overzicht geven van de voor de reorganisatie voorgespiegelde efficiëntiewinst tegenover de feitelijke behaalde?

De beoogde besparingen op personele en materiële kosten zijn nog niet gerealiseerd vanwege de met uw Kamer gedeelde vertraging van het fusietraject. Ondertussen waren wel investeringen nodig voor de herinrichting van de organisatie, de veranderprocessen, het plaatsingsproces en loopbaanbegeleiding. Zoals ik heb aangeven in de ontwerpbegroting 2013 informeer ik uw Kamer per brief over de maatregelen die ik neem om besparingen bij de NVWA te realiseren.

461.

Waar slaan de bezuinigingen van de NVWA vooral neer, komen er aanvullende bezuinigingen, waar komt het kwaliteitsverlies ten gevolge van de bezuinigingen tot uiting en wat zijn de personele gevolgen?

Zoals is aangegeven in de ontwerpbegroting wordt uw Kamer per brief geïnformeerd over de maatregelen om besparingen bij de NVWA te realiseren. Zie verder vraag 465.

462.

Kunt u in een meerjarige tabel (2013–2016) inzichtelijk maken hoe hoog de bijdrage van het ministerie van EL&I was aan de DR en de NVWA in de ontwerpbegroting 2012, in de ontwerpbegroting 2013 en het verschil daartussen?

Bijdrage EZ aan de Dienst Regelingen (in duizenden euro)

Bijdrage moederdepartement

2013

2014

2015

2016

Ontwerpbegroting 2012

106.382

96.309

94.401

94.356

Ontwerpbegroting 2013

127.531

120.977

113.522

108.742

         

Ophoging ramingen t.o.v. vorig jaar

21.149

24.668

19.121

14.386

Bijdrage EZ aan de NVWA (in duizenden euro)

Bijdrage moederdepartement

2013

2014

2015

2016

Ontwerpbegroting 2012

81.274

74.731

71.391

71.391

Ontwerpbegroting 2013

95.106

86.394

83.061

82.286

         

Aanpassing raming t.o.v. vorig jaar

13.832

11.663

11.670

10.895

463.

Kunt u het huidige retributiestelsel van de NVWA nader toelichten?

464.

Welke externe partijen vanuit het bedrijfsleven betalen retributies en welke niet en hoe is dit stelsel opgebouwd?

De overheid heft retributies voor met name genoemde keurings- en inspectiewerkzaamheden van de NVWA. De wettelijke basis berust op EU-wetgeving en is uitgewerkt in nationale wetgeving. De uitgangspunten voor Nederland zijn uitgewerkt in het rapport «Maathouden» (1996). Op basis van dit rapport is bepaald welke kosten voor rekening van de overheid en welke voor rekening van het bedrijfsleven komen. Een belangrijk uitgangspunt van het retributiestelsel is het beginsel van kostendekkende tarieven.

In grote lijnen betalen de volgende partijen:

  • Erkende bedrijven (vlees, vis, diervoeder- en dierlijke bijproducten): keuringen en inspecties.

  • Veehandel: exportkeuringen en inspecties van exportverzamelplaatsen

  • Import en doorvoer van producten van dierlijke oorsprong en van hoogrisico levensmiddelen

  • Bepaalde fytosanitaire inspecties

  • Ook de laboratoriumonderzoeken in aanvulling bij al deze keuringen en inspecties worden in rekening gebracht.

Voor een verdere toelichting op het huidige retributiestelsel verwijs ik u naar de openbare informatie op de website van de NVWA. In de loop van 2013 zal ik u informeren over de voorgenomen wijzigingen in het retributiestelsel, mede als gevolg van de fusie van de NVWA.

465.

Op welke wijze voorkomt u dat de bezuinigingen op het NVWA-apparaat gevolgen hebben voor voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn?

Bij de bezuinigingen op het NVWA apparaat is en wordt maximaal ingezet op het behoud van capaciteit in het primaire proces en vermindering van capaciteit in de sfeer van staf en overhead. Daarbij gaat de NVWA effectievere vormen van toezicht toepassen zoals bijvoorbeeld, het openbaar maken van inspectieresultaten en het afsluiten van convenanten met goed presterende bedrijven.

466.

Wat worden de exacte taken van de NVWA voor de komende periode als het gaat om het controleren van dierenwelzijn op bedrijven, tijdens veetransporten en in slachterijen en kunt u nader toelichten hoe vaak de NVWA controles uitvoert en op welke aspecten er allemaal wordt gecontroleerd?

De NVWA zal toezicht houden op de bepalingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) en onderliggende regelgeving en de Europese regelgeving die hier van toepassing is.

De NVWA voert onder meer de volgende fysieke controles uit:

  • Bij de certificering van intraverkeer en export naar derde landen wordt in alle gevallen controle vooraf toegepast. Daarbij wordt bepaald of de dieren geschikt zijn om te worden vervoerd en wordt beoordeeld of aan andere eisen uit de Transportverordening voldaan is.

  • Bij transporten die de EU via Nederland of die via Nederland de EU binnenkomen vindt altijd een veterinaire controle plaats. Daarbij wordt ook beoordeeld of aan de eisen uit de Transportverordening wordt voldaan.

  • Alle dieren die op het slachthuis ter keuring worden aangeboden worden beoordeeld op hun geschiktheid voor vervoer. Op basis van meldingen of risico-analyse wordt een kleiner deel van de transporten bij aankomst gecontroleerd op beladingsdichtheid, of het vervoermiddel voldoet aan de vereisten van de transportrichtlijn, etc.

  • Ieder geretourneerd reisjournaal wordt globaal gecontroleerd. In die gevallen waar daar aanleiding toe is wordt een nader onderzoek ingezet.

  • GPS data van langeafstandstransporten worden zowel aselect als risicogericht opgevraagd en gecontroleerd

  • Daarnaast voert de NVWA in de vorm van steekproeven of gerichte acties controles uit op de weg, op veemarkten, op bestemmingsadressen bij transporten vanuit het buitenland en bij aankomst op het slachthuis. Een deel van de wegcontroles wordt samen met andere toezichthouders, zoals de KLPD uitgevoerd.

  • De NVWA richt zich sterk op de verwaarlozing van en het welzijn van dieren op de primaire bedrijven

467.

Hoeveel fte is bij de NVWA beschikbaar per onderdeel van de NVWA?

Onderdeel

FTE

Divisie Consument en Veiligheid

645

Divisie Landbouw en Natuur

487

Divisie Veterinair en Import

445

Directie Staf

247

Divisie Klantcontact en Dienstverlening

206

Divisie Inlichtingen en Opsporingsdienst

106

Bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering

19

468.

Hoeveel fte is bij de NVWA beschikbaar voor de controle bij veetransporten en slachterijen?

Voor het toezicht op het transport van dieren zijn 110 fte beschikbaar (exportcertificering en vervoerscontroles); voor het toezicht op slachtplaatsen ca. 200 fte.

469.

Hoeveel fte is bij de NVWA beschikbaar voor controle op bedrijven?

De NVWA heeft exclusief inhuur van uitzendkrachten en practitioners in totaal 2 185 fte in dienst. Hiervan worden 1 742 fte productief ingezet voor het toezicht.

470.

Wat is de gemiddelde behandeltermijn van klachten en meldingen bij de NVWA? Wat zijn de positieve en negatieve uitschieters en wat is de oorzaak daarvan?

In de periode januari tot en met oktober 2012 zijn bij de NVWA 7551 klachtmeldingen -exclusief klachten eigen werk- bij het Klantcontactcentrum van de NVWA ingediend en ter behandeling uitgezet bij de uitvoerende toezichtdivisies van de NVWA. Eind november 2012 waren hiervan 5988 klachten afgehandeld; 1563 meldingen waren nog in onderzoek. De gemiddelde behandeltermijn van de afgehandelde klachten is 45 dagen: 52% van de klachtmeldingen werden afgehandeld binnen de officiële termijn van 6 weken (42 dagen), 15% binnen de termijn van 7 dagen. Termijnoverschrijding kan voorkomen wanneer een klacht onderdeel uitmaakt van een WOB-verzoek, schadeclaim of bezwaarzaak. Dit betreft een klein aantal van de klachten.

471.

Kunt u aangeven welke afspraken in het monitoringsprotocol cisgenese voor aardappelen staan?

Het monitoringsprotocol dat wordt opgesteld en in 2013 wordt afgerond, heeft als doel om vast te stellen of de isolatieafstanden tussen de teelten van genetisch gemodificeerde aardappelen en conventionele en biologische aardappelen effectief zijn om vermenging boven een bepaalde drempelwaarde te voorkomen. Het is momenteel nog niet duidelijk of de nieuwe veredelingstechniek cisgenese valt onder de ggo wet- en regelgeving. Indien cisgenese wordt gereguleerd als een ggo, dan zullen de afspraken in dit monitoringsprotocol ook gelden voor cisgene aardappelen.

472.

Kunt u aangeven of een monitoringsprotocol zoals voor aardappelen ook voor gewassen als maïs en suikerbieten is opgesteld?

Momenteel werkt Wageningen UR aan een monitoringsprotocol voor aardappelen, maïs en suikerbieten. Deze monitoringsprotocollen zullen in 2013 worden afgerond.

473.

Kunt u aangeven wat de omvang van de garantiestelling is die het bedrijfsleven reeds heeft toegezegd en of dit voldoende is voor het vullen van een goed restschadefonds?

Nee. Naar aanleiding van het voornemen van BASF om de aardappel Amflora in Nederland te telen, heeft het aardappelbedrijfsleven een garantstelling van het restschadefonds voor aardappelen bevestigd, zoals bericht aan uw Kamer op 9 november 2011 (Kamerstukken II, 27 428, nr. 209). Een nadere uitwerking van deze toezegging heeft niet meer plaatsgevonden aangezien BASF besloten heeft om af te zien van de teelt van Amflora in Nederland.

474.

Kunt u aangeven hoe de financieringsregeling schaapskuddes vorm gekregen heeft, hoe veel schaapskuddes hiervan reeds gebruik maken, en of er al zicht is op goedkeuring door de Europese Commissie van de regeling?

De financieringsregeling schaapskuddes is vormgegeven in de Regeling LNV-subsidies als subsidie tot behoud van gescheperde schaapskuddes bestaande uit zeldzame rassen. De subsidieregeling is ter goedkeuring gemeld bij de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft in het kader van de goedkeuringsprocedure zeer recent vragen gesteld. Het ministerie is bezig met de beantwoording daarvan. Er zijn 61 aanvragen ontvangen. Dienst Regelingen zal een beslissing op de aanvragen nemen. De subsidie kan pas definitief worden uitgekeerd als de Europese Commissie de regeling heeft goedgekeurd.

475.

Hoe en op welke termijn zal de motie van het lid Ouwehand over ingrepen bij pluimvee (Kamerstuk 21 501-32, nr. 630) worden uitgevoerd en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd?

Uw Kamer wordt voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd over de uitvoering van de motie van het lid Ouwehand over ingrepen bij pluimvee.

476.

Hoe en op welke termijn zal de motie van het lid Ouwehand over de financiering van megastallen in het buitenland (Kamerstuk 28 973, nr. 92) worden uitgevoerd en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd?

Dit onderwerp is de verantwoordelijkheid van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel.

477.

Kunt u een overzicht geven van de programmamiddelen voor het Faunafonds welke op basis van een kostengeoriënteerde toedeling via de decentralisatie-uitkering worden toegekend?

Onderdeel van de decentralisatie-uitkering in 2013 is een bedrag van € 17,1 mln als programmamiddelen voor het Faunafonds op basis van een kostengeoriënteerde toedeling. Deze toedeling is gebaseerd op de daadwerkelijke realisatie van programma-uitgaven over 2011. Vanaf 2014 maken de kosten van het Faunafonds voor tegemoetkomingen in schade veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten onderdeel uit van de structurele bijdrage van het Rijk van € 105 mln voor beheer, welke wordt ondergebracht in de algemene uitkering van het Provinciefonds.

478.

Kunt u meer inzicht geven in de verwachte besteding van het Plattelandsontwikkelingsfonds in Nederland, waarbij u tevens per onderdeel aangeeft hoeveel het Rijk hieraan bijdraagt via cofinanciering? Hoe verhoudt de besteding van deze fondsen zich ten opzichte van de verwachting bij het van start gaan van het Meerjarig Financieel Kader 2007–2013?

Zie onderstaande tabel, met uitgesplitst per hoofddoelstelling (de zogenaamde «assen») de verwachte bestedingen van het Plattelandsfonds in Nederland (EU middelen) en het Rijk.

Deze zijn:

  • As 1: Verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector

  • As 2: Verbetering van het milieu en het platteland

  • As 3: De leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie

  • As 4: Invoeren van de LEADER-aanpak

Stand per 1-1-2007 en 1-11-2012 (notificatie 2012–1).
 

EU-middelen Fonds Plattelandsontwikkeling per 1-1-2007

Verwachte cofinanciering Rijk per 1-1-2007

EU-middelen Fonds Plattelandsontwikkeling per 1-11-2012

Verwachte cofinanciering Rijk per 1-11-2012

as 1

145.440.000

52.740.000

201.800.000

75.822.000

as 2

144.710.000

5.570.000

183.370.000

5.156.000

as 3

145.080.000

0

150.500.000

0

as 4

48.370.000

0

54.270.000

0

TB1

2.940.000

1.470.000

3.260.000

1.630.000

         

Totaal

486.540.000

59.780.000

593.200.000

82.608.000

X Noot
1

TB = Technische bijstand

Voor het Fonds Plattelandsontwikkeling (POP-2) zijn voor Nederland door de EU oorspronkelijk jaartranches beschikbaar gesteld van circa € 70 miljoen per jaar voor de jaren 2007 t/m 2013 (totaal € 486,5 miljoen) Als gevolg van de Health Check in 2009 zijn de oorspronkelijke POP-2 middelen verhoogd met de middelen voor POP-Nieuwe Uitdagingen (POP-NU). Dit betreft een bedrag van € 97,6 miljoen EU-middelen voor de periode 2009 t/m 2013. Ten slotte is als gevolg van de hervorming van de marktordening Groenten en Fruit circa € 9 miljoen aan EU middelen vrijgekomen ten behoeve van het POP. Door deze wijzigingen komt de bijdrage van de EU aan het Plattelandsontwikkelingsfonds voor de periode 2007 t/m 2013 uit op € 593,2 miljoen.

Tegenover deze EU middelen staan nationale bijdragen van het Rijk van € 82,6 miljoen en van medeoverheden van € 444,8 miljoen.

479.

Kunt u aangeven welke bedragen voor het Plattelandsontwikkelingsfonds worden gecofinancierd door de medeoverheden?

Door de medeoverheden, te weten provincies, waterschappen en gemeenten worden per as de volgende bedragen gecofinancierd. In dit overzicht zijn de gelden uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied die van het Rijk naar de provincies zijn gegaan meegenomen als cofinancieringsbijdrage van provincies. De bedragen zijn een inschatting voor de gehele periode 2007–2013. Onderstaande bedragen worden meer dan verdubbeld met EU-middelen. De EU cofinanciering bedraagt 50% en in sommige gevallen 75%.

 

Cofinancieringbedragen medeoverheden

as 1

88.920.000

as 2

157.170.000

as 3

142.980.000

as 4

54.270.000

TB

1.480.000

Totaal

444.820.000

480.

Kunt u nader toelichten waarom de verwachte nationale cofinanciering voor EFRO vanaf 2015 nog maar op 4,4 miljoen euro geschat wordt in plaats van de huidige 59,4 miljoen euro?

Het budget van € 4,4 mln voor EFRO betreft alleen de uitloop van de nationale cofinanciering vanuit het Rijk van de programmaperiode 2007–2013.

Het kabinet is van mening dat de Europese begroting gemoderniseerd moet worden door verlaging van landbouw- en cohesiebudgetten ten gunste van investeringen in innovatie en duurzaamheid. De verwachting is dat Nederland in de volgende periode wel EFRO-middelen blijft ontvangen.

De Commissie schrijft een cofinanciering voor van minimaal 50%. Deze 50% bestaat uit nationale cofinanciering (Rijk, decentrale overheden, privaat).

De invulling van de nationale cofinanciering is aan de orde zodra duidelijk is hoeveel EFRO middelen Nederland voor de volgende programmaperiode zal ontvangen. Er zijn geen middelen voor cofinanciering opgenomen in de EZ begroting.

481.

Wat bedoelt u bovenwettelijke maatschappelijke prestaties met betrekking tot natuur, milieu en dierenwelzijn?

In het kader van het nieuwe GLB bedoel ik daarmee dat het GLB zich meer zou moeten richten op doelgerichte betalingen in plaats van generieke hectarebetalingen. Onderdeel daarvan is het stimuleren van de ontwikkeling van bedrijven richting duurzame productiemethoden, ook daar waar deze momenteel niet wettelijk voorgeschreven zijn. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de huidige regelingen voor het stimuleren van precisielandbouw, aan de ontwikkeling en introductie van duurzame stalsystemen en aan agrarisch natuurbeheer. Dergelijke bestaande en nieuwe stimulansen ten gunste van voorlopers in de sector komen ten goede aan bijvoorbeeld milieu en dierenwelzijn, terwijl het in mijn ogen tegelijkertijd de concurrentiepositie van de bedrijven versterkt, zeker op de langere duur.

482.

Kunt u aangeven hoe het komt dat Nederland 23,5 miljoen euro meer betaalt aan het Europees Visserijfonds (EVF) dan het ontvangt?

In 2007 heeft het kabinet additioneel eenmalig een bedrag van € 25 mln toegevoegd aan de nationale cofinanciering voor projecten van het EVF. Met deze extra middelen is het mogelijk geweest om de noodzakelijke vernieuwing en verduurzaming krachtig te stimuleren en tegelijkertijd eenmalig een sanering in de Nederlandse zeekottersvloot door te voeren.

483.

Kunt u de Nederlandse inkomsten vanuit het EVF vergelijken met andere landen?

Ja, de EU-bijdrage per lidstaat is bekend. De verdeling van in totaal € 4,3 mld is voor de periode 2007–2013 als volgt:

(x € 1.000)

 

Oostenrijk

5.259

België

26.100

Bulgarije

80.100

Cyprus

19.724

Tsechië

27.107

Denemarken

133.675

Estonia

84.568

Finland

39.449

Frankrijk

216.053

Duitsland

155.865

Griekenland

207.832

Hongarije

34.851

Ierland

42.267

Italië

424.343

Letland

125.016

Litouwen

54.713

Malta

8.372

Nederland

48.578

Polen

734.093

Portugal

246.485

Roemenië

230.714

Slowakije

13.689

Slovenië

21.640

Spanje

1.131.891

Zweden

54.665

Engeland

137.828

Totaal

4.304.787

484.

Is de bijdrage die Nederland ontvangt vanuit het EVF in dit kader in evenwicht met andere Europese lidstaten?

De verdeling tussen lidstaten is in die zin evenwichtig te noemen dat de toedeling plaatsvindt op basis van objectieve criteria. De financiële verdeling is vastgelegd in de EVF verordening nr. 1198/2006 artikel 14 op basis van de volgende criteria: omvang van de visserij sector in de lidstaat, de mate waarin de visserij-inspanning moet worden aangepast en het aantal arbeidsplaatsen in de visserij.

485.

Kunt u aangeven wat er valt onder de post innovatieve proefprojecten en in hoeverre zijn deze te relateren aan duurzaamheid?

In de innovatiecyclus spelen proefprojecten een belangrijke rol. Binnen As 3 van het EVF ondersteunt het kabinet proefprojecten die zich richten op het testen van innoverende technologieën in de visserij en aquacultuursector. In de periode 2007–2013 zijn meer dan 50 innovatieve proefprojecten gestart waarin ondernemers onder wetenschappelijke begeleiding testen uitvoeren naar onder andere meer duurzame, selectieve, energiebesparende vistechnieken en vistuigen zoals in de pulsvisserij. Ook in de aquacultuur richten de innovatieve proefprojecten zich op de verduurzaming door bijvoorbeeld de ontwikkeling van mosselzaadinvanginstallaties (MZI’s) en de duurzame kweek van wieren en algen.

486.

Kunt u nader toelichten hoe u de beleidsdoorlichtingen van artikel 16, 17 en 18 gaat uitvoeren?

Het uitvoeringskader waarbinnen een beleidsdoorlichting plaatsvindt is geregeld in de regeling periodiek evaluatieonderzoek (RPE). Deze regeling, welke onlangs is aangepast aan de nieuwste inzichten bepaalt de eisen waaraan een beleidsdoorlichting dient te voldoen. De uit te voeren beleidsdoorlichtingen zullen hieraan voldoen, waarbij de centrale onderzoeksvragen waaraan een beleidsdoorlichting dient te voldoen, beantwoord zullen worden.

487.

Heeft u, net als bij de topsectoren (zie pag. 5) de beschikking over een nulmeting bij elk van de beleidsdoorlichtingen van artikel 16, 17 en 18? Zo nee, ten opzichte van welk moment en op basis van welke gegevens gaat u de effectiviteit van het beleid meten en kunt u dit toelichten voor iedere beleidsdoorlichting afzonderlijk?

De mogelijkheid van nulmetingen worden per effectevaluatie afgewogen.

488.

Zijn de resultaten van eerdere beleidsdoorlichtingen en beleidsevaluaties in de nieuwe beleidskeuzes verwerkt? Zo ja, welke?

Met betrekking tot artikel 16, Concurrende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens, heeft de beleidsdoorlichting Duurzaam ondernemen die in 2010 aan de Tweede Kamer is aangeboden diverse waardevolle aanbevelingen opgeleverd. De afgelopen periode zijn stappen gezet die in lijn zijn met de aanbevelingen uit deze beleidsdoorlichting. Zo worden de beleidsopgaven met betrekking tot de duurzame veehouderij, de plantaardige productie en de visserij in toenemende mate integraal aangepakt, worden de indicatoren «smarter» geformuleerd, de monitoring van de beleidsopgaven geoptimaliseerd en wordt een meer expliciete programmering van beleidsevaluaties gehanteerd.

Bij artikel 17, Groen onderwijs van hoge kwaliteit, zijn in de paragraaf beleidswijzigingen 2 beleidsvisies genoemd: De Human Capital Agenda (HCA) en Sectorplannen Hoger Beroepsonderwijs (HBO)-groen en Agrarische Opleidingscentra (AOC’s). Deze beleidsvisies zijn ingegeven door het Topsectorenbeleid van het kabinet Rutte I. Momenteel loopt de beleidsdoorlichting van artikel 17, de resultaten daarvan zullen, zoals gepland bekend worden in 2013.

In de paragraaf Beleidswijzigingen met betrekking tot artikel 18, Natuur en Regio, is ingegaan op de wijziging in het natuurbeleid. De provincies zorgen voor de ontwikkeling en het beheer van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De afspraken zijn vastgelegd in het tussen Rijk en provincies gesloten Bestuursakkoord natuur. Het rapport brede heroverweging Leefomgeving en Natuur (2010) dat gezien is als een beleidsdoorlichting, heeft mede ten grondslag gelegen aan deze beleidswijziging.

489.

Kunt u aangeven hoe de ophoging van de uitvoeringsbudgetten van de NVWA en van de Dienst Regelingen onderbouwd is, zijn er bijvoorbeeld opdrachtenpakketten verruimd en zo ja, welke?

Conform de brief van 29 juni jl. in kader van het WGO jaarverslag 2011 van 4 jl. (TK, nr. 33 240 XIII, nr. 19) is toegezegd om in de ontwerpbegroting 2013 zoveel mogelijk een structureel realistische raming op te nemen van de noodzakelijke middelen voor de uitvoering. Er is geen sprake van een verruiming van de opdrachtgeverspakketten. Met de structurele ophoging van € 8 mln voor Dienst Regelingen en € 10 mln voor de NVWA bij ontwerpbegroting 2013 is het uitvoeringsbudget voor 2013 en verder zoveel mogelijk in evenwicht gebracht met het benodigde opdrachtenpakket.

490.

Kunt u verklaren waarom de cijfermatige ophoging tussen de begroting 2012 en 2013 groter is dan de bedragen die in de begroting 2013 worden genoemd?

Bij 1e suppletoire begroting 2012 is artikel 16 met € 31 mln verhoogd welke alleen betrekking heeft op de begroting 2012. Dit is derhalve geen structurele verhoging. Van deze verhoging heeft het overgrote deel (€ 23 mln) betrekking op het in evenwicht brengen van de bijdragen aan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en Dienst Regelingen (DR) aan het vastgestelde opdrachtenpakket. Bij Ontwerpbegroting 2013 is middels de ophoging van € 10 mln en € 8 mln voor respectievelijk de NVWA en DR het budget zoveel mogelijk structureel in evenwicht gebracht met het opdrachtenpakket.

491.

Kunt u toelichten hoe de verhoging van de ramingen voor de baten-lastendiensten (DR en NVWA) ten opzichte van eerdere jaren is samengesteld, gelet op het verschil tussen de getallen die op pagina 251 worden genoemd met de toename ten opzichte van de ramingen in eerdere begrotingen?

Zie het antwoord op vraag 489.

492.

Zijn er bij de DR en de NVWA opdrachtenpakketten verruimd door de toevoeging van structureel 10 miljoen euro aan de NVWA en van structureel 8 miljoen euro aan de Dienst Regelingen en zo ja, welke?

Zie het antwoord op vraag 489.

493.

Kunt u voor de jaren 2013–2016 toelichten waarvoor de overige opwaartse bijstellingen ten opzichte de ontwerpbegroting 2012 worden ingezet, gezien het feit dat deze structureel hoger liggen dan de genoemde 10 miljoen euro voor de NVWA resp. de 8 miljoen euro voor de Dienst Regelingen?

De verhoging van de bijdrage aan DR heeft – naast de genoemde € 8 mln – met name betrekking op de uitvoeringskosten van de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) (+ € 10 mln) waarvoor de provincies verantwoordelijk zijn. Besluitvorming naar een sluitende begroting zal worden verwerkt bij de 1e suppletoire begroting 2013.

Dat de aanpassing de bijdrage aan de NVWA voor 2013 hoger is dan de genoemde € 10 mln. wordt verklaard doordat voor € 1,8 mln. ten behoeve van compensatie van gestegen ABP pensioen premie, een correctie in personeelsbudget ten gevolge van het opheffen van de bestuursdienst EL&I voor € 1 mln, 0,3 mln. aan loon bijstelling, 0,3 mln. ten behoeve toezicht wet energie zuinige toestellen en 0,5 mln. t.b.v. toezicht op verpakkingshout.

494.

Hoe verhoudt de taakstelling Rutte (pag. 132) zich tot de opwaartse ramingsbijstelling bij de NVWA?

De opwaartse bijstelling betreft de eerder genoemde € 10 mln om het budget meer in overeenstemming te brengen met de omvang van het vastgestelde opdrachtenpakket.

De taakstelling Rutte is reeds verwerkt in de meerjarenbegroting. Over de maatregelen om besparingen bij de NVWA te realiseren wordt uw Kamer per brief nader geïnformeerd.

495.

Kunt u aangeven uit welke begrotingsartikelen de hogere bijdrage aan de NVWA en de DR wordt gedekt, naast de verlaging van beleidsartikel 17?

De hogere bijdragen aan de NVWA (+ 10 mln) en Dienst Regelingen (+ 8 mln) wordt naast een verlaging van artikel 17 gedekt door een herschikking binnen artikel 16, met name vanuit «plant- en diergezondheid»(artikelonderdeel 16.3) en «kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein»(artikelonderdeel 16.4).

496.

Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren op het mestbeleid, inclusief de inzet in Brussel om tot aanpassing van de Europese regels te komen?

De kosten voor inzet van ambtenaren voor ontwikkeling en verantwoording rond mestbeleid (inclusief inzet in Europees kader voor Nitraatrichtlijn en Meststoffenverordening) bedragen op jaarbasis ruim € 800.000.

Voor uitvoering (inclusief uitvoeringscommunicatie), controle en handhaving van het mestbeleid door Dienst Regelingen bedragen de volledige uitvoeringskosten op basis van een kostendekkend tarief, waarin de personeelskosten zijn verdisconteerd, ongeveer 17 miljoen euro. Aangetekend hierbij dient te worden dat 1,6 miljoen euro aan inkomsten verwacht wordt uit leges.

NVWA overlegt op dit moment met EZ en VWS over haar jaarplan 2013. In 2012 is overigens voor inzet van medewerkers van de NVWA een bedrag van bijna 9,5 miljoen euro voorzien.

497.

Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren op het dossier Westerschelde en de verplichte natuurcompensatie van het uitdiepen daarvan?

De provincie Zeeland is sinds 2006 verantwoordelijk voor de uitvoering van het Natuurpakket Westerschelde. De komende periode zal ca. 3 fte aan ambtelijke inzet vanuit EZ beschikbaar zijn. Andere ministeries leveren beperkte inzet (vooral advies).

498.

Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren op het dossier Programmatische Aanpak Stikstof?

Vanuit het departement Economische Zaken wordt met ongeveer 8 fte (€ 720.000 per jaar) aan de PAS gewerkt. Gezien de brede toepasbaarheid van het instrument PAS, wat daarmee meerdere beleidsterreinen raakt, leidt dit ook tot inzet vanuit andere domeinen.

499.

Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren van de ammoniak- en fijnstofregelgeving en (subsidie)maatregelen?

Het ministerie van IenM is primair verantwoordelijk voor de regelgeving op het vlak van de uitstoot van ammoniak en fijnstof. Hierop is één uitzondering namelijk de regelgeving rond het uitrijden van mest. Hiervoor ben ik primair verantwoordelijk. Daarnaast faciliteer ik het milieubeleid door het stimuleren van investeringen in bovenwettelijke maatregelen en door het stimuleren van innovatie.

De inzet van mijn ambtenaren voor het beleidsterrein ammoniak en fijnstof is ongeveer 2 fte. Dit komt overeen met ongeveer 180.000 euro. Deze inzet komt bovenop de inzet van mijn ambtenaren op het dossier Programmatische Aanpak Stikstof (zie antwoord op vraag 498).

500.

Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren op het dossier genetisch gemanipuleerde organismen, en kunt u deze kosten nader specificeren?

Binnen het Ministerie van EZ zijn circa 2 FTE (beleid en uitvoering) werkzaam op het dossier van genetisch gemodificeerde organismen. De kosten van deze inzet bedragen ongeveer 180.000 euro.

501.

Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren van het toekennen en afhandelen van de Gemeenschappelijke Landbouw- en Visserijsubsidies?

De totale uitvoeringskosten voor 2013 worden ingeschat op € 125 miljoen inclusief de medebewindstaken (zie onderstaande specificatie).

1. Eerste pijler GLB: Inkomenssteun en markt- en prijsbeleid (ELGF – Europees Landbouw en Garantie Fonds)

2013

DR

€ 43,1 mln

NVWA

€ 8,7 mln

medebewind

€ 20 mln

Totaal

€ 71,8 mln

   

2. Tweede pijler GLB: EU-plattelandsbeleid (ELFPO – Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling): POP-2

 

DR/DLG

€ 46,5 mln

NVWA

€ 4,2 mln

(DR + DLG) Regiebureau POP

€ 0,75 mln

Totaal

€ 51,45 mln

   

3. EVF – Europees Visserij Fonds

 

EU (uitvoering DR)

€ 0,4 mln

DR

€ 1,3 mln

NVWA

€ 0,03 mln

Totaal

€ 1,73 mln

Totale uitvoeringskosten

€ 125 mln

502.

Hoeveel kosten de extra medewerkers bij AgentschapNL die de vergunningverlening voor mestverwerkingsinstallaties sneller moeten laten verlopen?

Dit project wordt uitgevoerd in samenwerking met het Ministerie van I&M, door een nieuw te vormen onderdeel van Rijkswaterstaat (RWS leefomgeving) waarin een deel van de huidige Agentschapsonderdelen wordt ondergebracht per 1 januari 2013. Het totale project heeft een omvang van 450 uur (kosten ca. € 40.000).

503.

Welke subsidies met evaluatiedatum 2012 zijn geëvalueerd? Hebben deze aanpassingen geleid tot aanpassing van verstrekking of de hoogte van de subsidies?

Voor 2012 staan de volgende subsidie evaluaties geprogrammeerd.

  • Aalbeheerplan

  • Subsidie integraal duurzame stallen en veehouderijsystemen

  • Regeling praktijknetwerken veehouderijen

  • Subsidie marktintroductie energietransities

  • Samenwerking bij innovatie (sectoraal)

  • Voedingscentrum Nederland

    De eerste 2 evaluaties zijn onlangs aan uw Kamer aangeboden, de andere evaluaties worden binnenkort afgerond. Aanbevelingen uit de rapporten worden zonder meer ter harte genomen, maar het is nu nog te kort tijd om op grond van deze evaluaties aanpassingen aan te kunnen brengen.

504.

Kunt u aangeven welke open einde regelingen die voorheen bestonden beëindigd worden gedurende deze kabinetsperiode?

In 2012 is de wettelijke horizonbepaling geïntroduceerd voor rijkssubsidieregelingen. Nieuwe subsidieregelingen dienen vanaf 1 oktober 2012 van een vervaldatum te worden voorzien van maximaal 5 jaar na inwerkingtreding van de regeling. Bestaande regelingen moeten uiterlijk 1 juli 2014 van een vervaldatum worden voorzien die op of vóór 1 juli 2017 ligt. Het is mijn streven om in de subsidiebijlage bij de begroting 2014 alle bestaande subsidieregelingen, die daarvoor in aanmerking komen, van een vervaldatum te voorzien. Dit betekent niet automatisch dat de regeling na vervaldatum beëindigd wordt. Per regeling zal namelijk voorafgaand aan de vervaldatum worden bezien of voortzetting van de regeling wenselijk is. Dit voornemen tot voortzetting zal de minister overleggen aan de Tweede Kamer.

505.

Kunt u een gespecificeerd overzicht geven van de subsidies op het gebied van visserij?

Zie het antwoord op vraag 110.

506.

Kunt u aangeven wat uw operationele doelen zijn die worden beoogd met de begroting voor aankomend jaar, op het gebied van bevordering van agrobiodiversiteit?

Op het onderwerp Functionele Agrobiodiversiteit (FAB) wordt komend jaar naast kennisontwikkeling op gebied van bodembiodiversiteit binnen het Topsectorenbeleid, inzet gepleegd op de verdere uitrol van FAB-randen ten behoeve van natuurlijke plaagbeheersing middels de demonstratieregeling binnen de Regeling LNV Subsidies. Hiervoor wordt in de periode 2011–2013 de daarvoor beschikbare 6 miljoen euro benut.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven