33 037 Mestbeleid

Nr. 17 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 april 2012

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben enkele fracties de behoefte om enige vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de brief van 30 januari 2012 inzake het vervroegd uitrijden van mest (Kamerstuk 33 037, nr. 14).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 april 2012.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van der Ham

De adjunct-griffier van de commissie, Peen

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II

Beantwoording door de staatssecretaris

6

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

De leden van de fractie van de VVD zien af van het leveren van inbreng.

Inbreng van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben met verbazing de brief van de staatssecretaris van EL&I van 30 januari 2012 gelezen waarin boeren wordt toegestaan twee weken eerder mest uit te rijden. Gezien de weersituatie die direct volgden op deze brief zou de conclusie moeten zijn dat er 0 kg mest vóór 15 februari jl. is uitgereden: er was immers sprake van vorst en/of sneeuw. Kan de staatssecretaris garanderen dat er geen mest is uitgereden in deze periode van vorst? Heeft de staatssecretaris daarop gehandhaafd? Wat gaat hij doen als omwonenden kunnen aantonen dat toch mest is uitgereden in deze periode? Is rekening gehouden met de milieueffecten van het eerder uitrijden van mest? Hoe hoog zijn de boetes als bij vorst toch mest wordt uitgereden? Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel boeren hebben aangedrongen op deze mogelijkheid en kennelijk te weinig mestopslagcapaciteit hebben. Hoe gaat de staatssecretaris afdwingen dat deze boeren per 1 januari 2013 wel voldoende opslagcapaciteit hebben?

Inbreng van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie willen nadere vragen stellen over de aankondiging van de staatssecretaris van EL&I (http:// www.agriholland.nl /nieuws/artikel.html?id=135059&prn=1) dat de erkenning van kunstmestvervangers op zijn vroegst in 2014 kan komen. Dit staat juist centraal binnen het nationale milieubeleid. Ondernemers zijn momenteel volop bezig met de ontwikkeling van mest be- en verwerkingsinitiatieven. Graag een nadere toelichting hoe de staatssecretaris zorgt voor een optimale ontwikkeling van de technieken zodat deze zodra toestemming komt uit Brussel ook daadwerkelijk volop toegepast kunnen worden. Maar de leden willen ook een verklaring van de staatssecretaris hoe hij ruimte geeft voor de ontwikkeling van de reeds bestaande initiatieven.

Wat is de stand van zaken in het EU-traject rondom de kunstmestvervangers. Welk tijdspad volgt de staatssecretaris? Hoe gaat hij vorm en inhoud geven aan de toezeggingen uit de kabinetsvisie van 28 september 2011 waarin staat dat hij zich hard maakt voor een permanente voorziening voor mineralenconcentraat op bouwland? Beseft hij dat de in dezelfde brief genoemde verplichte mestverwerking wel als noodzakelijke randvoorwaarde een goede afzet in Nederland van mineralenconcentraat (stikstof kali) vereist, dit om de export naar het buitenland via mestverwerking financieel mogelijk te maken. Wat wordt het beleid in 2012 en 2013?

Tijdens de behandeling van de Mestvisie is ook gesproken over de stimulans die aan de gemeenten zal worden gegeven om ruimte te creëren voor mestverwerkingsinitiatieven. Voor de milieuvergunningen zal eenzelfde soort discussie volgen. Het gaat dan niet alleen om ruimtelijke aspecten, maar ook om vergunningtechnische aspecten. Het is goed dat die laatste hier direct bij betrokken worden. Het mag niet zo zijn dat men afspraken maakt en de pijlen richt op het snel tot stand brengen van een nieuw systeem, terwijl de vergunningprocedure zodanig lang duurt dat deze een sta-in-de-weg wordt. Het is gedecentraliseerd beleid. Klopt het dat de regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s), hier in de toekomst direct bij betrokken kunnen zijn? Om de snelheid te betrachten die wij allen graag zien, zou het een en ander zelfs in aanmerking kunnen komen voor de Crisis- en herstelwet, maar dat hangt af van tempo, aard en schaal. Graag een reactie van de staatssecretaris.

De Mestvisie streeft naar een optimale afzet van mineralen van dierlijke oorsprong welke in Nederland de kortste kringloop is. Enkele initiatieven zoals het BedrijfsMineralenPlan en export door grensboeren voldoen aan de beleidslijn zoals verwoord in de Mestvisie. Is de staatssecretaris bereid om deze initiatieven te blijven toestaan tot het moment dat de meststoffenwet is aangepast aan de beleidslijn Mestvisie?

Het besluit om eerder uit te rijden kan, mits de bepalingen van het Besluit gebruik meststoffen wordt gehanteerd, milieukundig verantwoord gebeuren zo meldt de staatssecretaris. Eén van de voorschriften is dat het verboden is om mest toe te dienen, indien de bodem geheel of gedeeltelijk is bevroren, geheel of gedeeltelijk met sneeuw is bedekt of indien de bovenste bodemlaag met water is verzadigd. Echter voor besneeuwde en bevroren grond geldt het verbod niet voor vaste mest op grasland met een beheersregime. Het gebruik van vaste mest moet dan wel onderdeel zijn van het beheersregime. Waarom dit verschil zo vragen de leden van de CDA-fractie? Graag een nadere duiding.

Is het advies van Commissie van Deskundigen Meststoffen (CDM) over de effectiviteit van grondontsmetting, welke waarschijnlijk de mineralisatie en nitrificatie beperkt en daarmee de uitspoeling van nitraat, in vergelijking met de teelt van een vanggewas al beschikbaar?

Klopt het dat de aan Texel gegeven vrijstelling (per 1 januari 2010 ) om drijfmest te gebruiken als anti stuifdek het gehele jaar mag plaatsvinden? Immers stuiven de gronden waar geen gewas op staat bij harde wind in alle jaargetijden en zeker in de herfst, winter plus het vroege voorjaar. Graag reactie van de staatssecretaris.

Wat betreft bestaand gebruik zijn de leden van de CDA-fractie het eens met de lijn dat gebruik dat op 31 maart 2010 plaatsvond doorgang te laten vinden, omdat uit Aerius blijkt dat de stikstofdepositie veroorzaakt door veehouderijbedrijven vanaf 2004 geen afbreuk heeft gedaan aan de daling van de stikstofdepositie. De staatssecretaris is bereid om deze redeneerlijn door te zetten voor de Vogelrichtlijngebieden. De staatssecretaris meldt dat hij samen met de provincies met deze voorgestelde wijziging van de stikstofvoorziening in artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 werkt aan het oplossen van de problematiek rondom bestaand gebruik. Wanneer komt er duidelijkheid op dit punt? Als het wordt uitgevoerd, op welke wijze gebeurt dit dan? Op welke termijn worden er bepalende uitspraken hierover verwacht? In het verlengde hiervan nog een vraag. In het algemeen overleg van 24 januari jl. is aan de staatssecretaris de vraag gesteld of het uitrijden van mest vergunningplichtig is in verband met de uitspraak van de Raad van State op een besluit van de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Kan hij duidelijkheid op dit verschaffen richting de ondernemers? Want welke landbouwkundige handelingen vallen nu wel of niet onder bestaand gebruik? Wanneer landbouwgrond van eigenaar wisselt, vervalt dan bestaand gebruik? Lost de hier voorgenoemde oplossing ook deze problematiek op?

Inbreng van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met verbazing kennis genomen van het besluit van de staatssecretaris van EL&I om op het laatste moment toch toestemming te verlenen voor het vervroegd uitrijden van mest op het land. Waarom is dit besluit genomen, en waarom op dit tijdstip, namelijk twee dagen voordat de periode voor het mest uitrijden begon? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat de staatssecretaris zegt dat het vervroegd uitrijden van mest, onder de gebruikelijke voorwaarden dat er geen mest mag worden uitgereden op een bevroren of besneeuwde bodem, milieukundig verantwoord kan gebeuren, en zij vragen om een wetenschappelijke onderbouwing van deze stelling. Bodem, oppervlakte- en grondwater in Nederland hebben ernstig te lijden onder het enorme mestoverschot uit de bio-industrie dat op het land gedumpt wordt. Nederland voldoet al jaren niet aan de vereisten van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Is hij van mening dat het verlengen van het seizoen waarin mest kan worden uitgereden ten goede komt van het wel halen van deze milieudoelstellingen? Zo nee, hoe is dit besluit dan te verantwoorden?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat het besluit van de staatssecretaris om eerder het uitrijden van mest toe te staan, tijdens een periode waarin het in Nederland erg koud was en er veel sneeuw was gevallen, heeft geleid tot een grote inzet van de politie om te controleren of de voorwaarden voor het uitrijden van mest wel werden nageleefd. De bodem was in grote delen van het land in deze periode bedekt met sneeuw, of bevroren, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Kan hij de kosten voor de extra handhavinginspanning die door dit besluit geleverd moest worden uiteenzetten, zowel door de politie als door de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit? Zo nee, waarom niet? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben verschillende berichten in de media voorbij zien komen over geconstateerde overtredingen van het Besluit meststoffen. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel overtredingen van dit Besluit in de afgelopen twee weken zijn geconstateerd, en welke sancties hierbij werden opgelegd? Had de staatssecretaris niet kunnen voorzien dat het vroeger openen van het uitrijdseizoen, zeker onder deze weersomstandigheden, tot onaanvaardbare milieubelasting zou leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft hij dan toch dit besluit genomen?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de staatssecretaris om de regels met betrekking tot het uitrijden van vaste mest uiteen te zetten wanneer er sprake is van een beheerovereenkomst. LTO stelt dat het uitrijden van vaste mest op bevroren grond toegestaan is wanneer er sprake is van een beheerovereenkomst, bijvoorbeeld in het kader van weidevogelbeheer (Nieuwe Oogst, 01-02-2012). Kan de staatssecretaris aangeven of dit klopt, en op grond van welke wetenschappelijke onderbouwing dit dan wel toegestaan zou zijn? De reden dat mest niet op bevroren grond mag worden uitgereden is het risico op uitspoeling, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Dit risico is toch niet kleiner in gebieden met een beheerovereenkomst? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren krijgen graag een heldere uitleg met een wetenschappelijke onderbouwing van de regels hierover.

Graag krijgen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ook een reactie op het oordeel van de Raad van State dat het uitrijden van drijfmest in Natura 2000-gebieden vergunningsplichtig is, zoals blijkt uit haar uitspraak over de Eilandspolder waarbij de Stichting Open Polders in het gelijk is gesteld. De Raad van State heeft geoordeeld dat het uitrijden van drijfmest in het Natura 2000-gebied een activiteit is die de kwaliteit van het beschermde habitattype veenmosrietland kan verslechteren. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben hier niet handhavend tegen opgetreden, hoe beoordeelt de staatssecretaris dat? Welke consequenties heeft de uitspraak van de Raad van State naar de mening van de staatssecretaris voor andere Natura 2000-gebieden in Nederland, omdat gebleken is dat ruim driekwart van de Nederlandse Natura 2000-gebieden een te hoge belasting van stikstof kennen?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben uit de media begrepen dat de staatssecretaris in Brussel nu al zijn eerste blauwtje heeft gelopen in het mestdossier. Het gebruik van mineralenconcentraat als kunstmestvervanger mag pas op zijn vroegst in 2014, zo heeft de Eurocommissaris van Milieu aangegeven. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben vanaf de aankondiging van de nieuwe mestaanpak van de staatssecretaris steeds gewezen op de afhankelijkheid hiervan van toestemming van Brussel, en op het feit dat het niet voor de hand lag dat een land dat de Europese richtlijnen op het gebied van mest al jaren aan zijn laars lapt, nu volop medewerking zou krijgen aan een plan dat geen enkele wetenschappelijke onderbouwing heeft. In Wanroij zou de staatssecretaris hebben gezegd dat «we het moeten doen» met de ontstane vertraging (Boerderij, 07-02-2012). De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dat een wat laconieke reactie, en willen er op wijzen dat de mestaanpak van de staatssecretaris in zijn geheel rust op het geaccepteerd krijgen van het mineralenconcentraat als kunstmestvervanger, kan de staatssecretaris dat bevestigen? In 2015 zullen zonder wijziging van het beleid zowel de dierproductierechten als de melkquota verdwijnen. Dat leidt, volgens voorspellingen van wetenschappers en experts op dit gebied, tot een nog verdere toename van de intensieve veehouderij en melkveehouderij in land, en dus tot een nog groter mestoverschot, kan de staatssecretaris dit bevestigen? Deelt hij de mening dat het nieuws uit Brussel dat er pas in 2014 duidelijkheid komt over de erkenning van het mineralenconcentraat als kunstmestvervanger, ertoe noodzaakt dat de mestproductieplafonds in ieder geval nog een aantal jaren in stand gehouden zullen moeten worden? Veel veehouders anticiperen nu al op het loslaten van de mestproductieplafonds door het bouwen van grotere stallen. Wanneer in 2014 blijkt dat Brussel geen toestemming geeft voor het gebruiken van mineralenconcentraat als kunstmestvervanger hebben deze boeren deze investeringen voor niets gedaan, omdat zij dan alsnog, op het laatste moment, geconfronteerd zullen worden met het in stand houden van het mestproductieplafond, en dus hun veestapel niet zullen kunnen uitbreiden. Kan de staatssecretaris bevestigen dat deze situatie zeker niet uitgesloten zal zijn? Deelt de staatssecretaris de mening dat zowel het milieu als de veehouders al op dit moment gebaat zijn bij duidelijkheid hierover? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat de staatssecretaris weer eens boeren met een dooie mus blij maakt, door onrealistische verwachtingen te wekken bij boeren, zonder wetenschappelijke onderbouwing hiervoor, en krijgen hierop graag een reactie. De realiteit is dat de Nederlandse veestapel nu al veel te groot is om de milieudoelen te kunnen behalen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren roepen de staatssecretaris op deze realiteit onder ogen te zien en nu maatregelen te nemen om de veestapel terug te brengen. Kan de staatssecretaris bevestigen dat Eurocommissaris Potocnik van milieu tegen hem heeft gezegd dat Nederland er goed aan doet om zich in het nieuwe mestbeleid meer te richten op preventieve maatregelen om stikstof in de veehouderij te verminderen, en dat end-of-pipe maatregelen alleen niet voldoende zullen zijn? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren doen deze oproep al jaren aan het kabinet, en zijn dan ook benieuwd wat de staatssecretaris de Eurocommissaris heeft geantwoord? Op welke manier is de staatssecretaris van plan om aan deze oproep te voldoen? Deelt hij de mening dat de huidige aanpak van de staatssecretaris zich alleen richt op end-of-pipe maatregelen, en dat het dus nu al duidelijk moet zijn voor het kabinet dat Brussel hier niet mee akkoord zal gaan? Wanneer kan de Kamer een nieuwe aanpak van het enorme Nederlandse mestoverschot tegemoet zien?

Ook de provincie Brabant heeft de staatssecretaris een dringende oproep gedaan om alles op alles te zetten om de milieudoelstellingen te halen. In delen van Brabant nemen de milieuproblemen toe en de provincie vreest dat deze trend doorzet. Om erger te voorkomen moet het beleid worden aangescherpt, zegt ook een gedeputeerde. De laatste versie van de milieurapportage veehouderij ziet deze gedeputeerde als een wake up call voor de staatssecretaris. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hopen dat deze cijfers, die laten zien dat de milieudoelstellingen nooit gehaald zullen worden met het huidige beleid, er inderdaad toe leiden dat de staatssecretaris inziet dat de omvang van de huidige veestapel al onhoudbaar is in dit land, en dat een uitbreiding ervan dus zeker niet mogelijk is, en krijgen hierop graag een reactie. Brabant roept de staatssecretaris wederom op om de mestplafonds niet af te schaffen. Op welke manier gaat de staatssecretaris hierop reageren? Hoe wil hij uitleggen aan deze door mest en ammoniakoverspoelde provincie dat hij niet bereid is om de problematiek onder ogen te zien en een realistische oplossing voor hun problemen aan te reiken?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat de staatssecretaris het hoofdpijn-dossier dat mest al jaren vormt voor het ministerie nog lang niet heeft opgelost. Dat de aanpak die hij hiervoor vorig jaar presenteerde, nu al is ingehaald door de realiteit, en dat dit zowel het milieu en de natuur, als de veehouders zelf, in grote problemen brengt. Wanneer is de staatssecretaris bereid om toe te geven dat mestproductieplafonds een noodzakelijk instrument zijn? Hoelang wil hij veehouders tegen beter weten in nog valse hoop blijven bieden? Graag een reactie.

II BEANTWOORDING DOOR DE STAATSSECRETARIS

Inbreng van de leden van de fractie van de PvdA

Vraag

De leden van de fractie van de PvdA hebben met verbazing de brief van de staatssecretaris van EL&I van 30 januari 2012 gelezen waarin boeren wordt toegestaan twee weken eerder mest uit te rijden. Gezien de weersituatie die direct volgden op deze brief zou de conclusie moeten zijn dat er 0 kg mest vóór 15 februari jl. is uitgereden: er was immers sprake van vorst en/of sneeuw. Kan de staatssecretaris garanderen dat er geen mest is uitgereden in deze periode van vorst? Heeft de staatssecretaris daarop gehandhaafd? Wat gaat hij doen als omwonenden kunnen aantonen dat toch mest is uitgereden in deze periode?

Antwoord

Op de naleving van de voorschriften voor het aanwenden van meststoffen wordt toegezien door zowel de politie als de NVWA. Zoals ieder jaar bij vorst heeft de NVWA ook dit jaar – binnen de reguliere planning – gecontroleerd op uitrijden op bevroren grond en sneeuw.

De NVWA heeft in de eerste twee weken van februari acht processen-verbaal opgemaakt in verband met overtreden van dat verbod en een drietal waarschuwingen gegeven. Op meldingen over overtreding wordt als regel actie genomen. Ook de politie is enkele malen verbaliserend opgetreden, maar concrete cijfers zijn niet beschikbaar.

Vraag

Is rekening gehouden met de milieueffecten van het eerder uitrijden van mest?

Antwoord

Het verbod in bepaalde perioden mest aan te wenden heeft tot doel uit- en afspoeling van stikstof en fosfaat te beperken ten einde daarmee de kwaliteit van respectievelijk grond- en oppervlaktewater te beschermen. Het risico van uitspoeling hangt af van het opnamevermogen van het gewas c.q. de bodemtemperatuur en van de hoeveelheid en intensiteit van neerslag na aanwending. Gemiddeld genomen zal het risico van uitspoeling kleiner zijn naarmate later in het voorjaar wordt uitgereden, omdat de kans op groei van het gewas dan groter wordt.

Het verbod mest uit te rijden op bevroren, besneeuwde en met water verzadigde grond is er vooral op gericht afspoeling te voorkomen. Vanwege dit risico is van dit verbod geen vrijstelling gegeven.

Vraag

Hoe hoog zijn de boetes als bij vorst toch mest wordt uitgereden?

Antwoord

De sanctie bij overtreding van het verbod op uitrijden op bevroren grond ligt tussen 800 en 1 200 euro. Daar bovenop komt een mogelijke korting van 20% op de toeslagrechten van de overtreder. Die korting wordt een veelvoud bij recidive.

Vraag

Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel boeren hebben aangedrongen op deze mogelijkheid en kennelijk te weinig mestopslagcapaciteit hebben. Hoe gaat de staatssecretaris afdwingen dat deze boeren per 1 januari 2013 wel voldoende opslagcapaciteit hebben?

Antwoord

Met de voorziening ben ik tegemoet gekomen aan melkveehouders die het uitrijseizoen 2011 door het natte weer in de nazomer niet ten volle hebben kunnen benutten. Vanuit het bedrijfsleven is aangegeven dat deze situatie zich landelijk gezien in betekenende mate voordeed bij melkveehouders.

Per 2012 moeten dierhouders voor tenminste zeven maanden opslagcapaciteit beschikbaar hebben. De regels voorzien echter in een uitzondering voor ondernemers die kunnen aantonen dat mest die niet op het bedrijf zelf in opslag kan worden genomen op een voor het milieu onschadelijke wijze van het bedrijf zal worden verwijderd. Controle op de naleving van deze bepalingen is vast onderdeel van de inzet van de NVWA.

Inbreng van de leden van de fractie van het CDA

Vraag

De leden van de CDA-fractie willen nadere vragen stellen over de aankondiging van de staatssecretaris van EL&I (http:// www.agriholland.nl /nieuws/artikel.html?id=135059&prn=1) dat de erkenning van kunstmestvervangers op zijn vroegst in 2014 kan komen. Dit staat juist centraal binnen het nationale milieubeleid. Ondernemers zijn momenteel volop bezig met de ontwikkeling van mest be- en verwerkingsinitiatieven. Graag een nadere toelichting hoe de staatssecretaris zorgt voor een optimale ontwikkeling van de technieken zodat deze zodra toestemming komt uit Brussel ook daadwerkelijk volop toegepast kunnen worden. Maar de leden willen ook een verklaring van de staatssecretaris hoe hij ruimte geeft voor de ontwikkeling van de reeds bestaande initiatieven.

Wat is de stand van zaken in het EU-traject rondom de kunstmestvervangers. Welk tijdspad volgt de staatssecretaris? Hoe gaat hij vorm en inhoud geven aan de toezeggingen uit de kabinetsvisie van 28 september 2011 waarin staat dat hij zich hard maakt voor een permanente voorziening voor mineralenconcentraat op bouwland? Beseft hij dat de in dezelfde brief genoemde verplichte mestverwerking wel als noodzakelijke randvoorwaarde een goede afzet in Nederland van mineralenconcentraat (stikstof kali) vereist, dit om de export naar het buitenland via mestverwerking financieel mogelijk te maken. Wat wordt het beleid in 2012 en 2013?

Antwoord

In mijn brief over het toekomstig mestbeleid (Kamerstukken II, 2011/12, 33 037, nr. 1) heb ik u geïnformeerd over het belang van hoogwaardige mineralenconcentraten als kunstmestvervangers voor het toekomstig mestbeleid. In overleg met de Europese Commissie is het grootschalig onderzoek naar de productie, afzet en gebruik van het mineralenconcentraat, beter bekend als «de pilots», verlengd tot 1 januari 2014. Dit biedt deelnemende producenten de gelegenheid om door te gaan met de afzet van het mineralenconcentraat bovenop de gebruiksnorm dierlijke mest en daarnaast zowel productie(-technieken) als de afzetmarkt verder te ontwikkelen. Verder wordt in samenwerking met het bedrijfsleven bezien in hoeverre er binnen de huidige afspraken met de Europese Commissie over de pilots mogelijkheden zijn voor uitbreiding.

Op langere termijn streef ik naar een permanente voorziening door Europese erkenning van het mineralenconcentraat als kunstmest op grond van de Verordening 2003/2003 betreffende anorganische meststoffen. Daartoe stuur ik voor de zomer een zogenoemd technisch dossier naar de Europese Commissie op basis van de pilotresultaten uit 2009 t/m 2011. Op basis van dit dossier vindt overleg plaats met de Europese Commissie, de lidstaten en de Europese belangenorganisaties om het mineralenconcentraat in een bijlage van voormelde verordening toe te voegen als nieuw type kunstmest.

Dit traject duurt enkele jaren waarbij de Europese Commissie en een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten moet instemmen. Het is om die reden dat ik tevens een permanente voorziening wil treffen via een derogatieverzoek binnen het vijfde actieprogramma inzake de Nitraatrichtlijn waarin het beleid is vastgelegd voor de periode 2014–2017. Ook bij dit traject is instemming vereist van de Europese Commissie en een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten.

De verdere ontwikkeling van de technieken is vooral een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf. Naast mijn inspanningen op Europees niveau, zorg ik er ook voor dat het bedrijfsleven in Nederland voldoende experimenteerruimte heeft voor het doen van onderzoek en de doorontwikkeling van de verwerkingstechnieken voor het produceren van hoogwaardige mineralenconcentraten uit dierlijke mest.

Met dit antwoord geef ik tevens invulling aan mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg over de mestvisie van 1 december 2011, u te informeren over de stand van zaken bij de pilot mineralenconcentraat.

Vraag

Tijdens de behandeling van de Mestvisie is ook gesproken over de stimulans die aan de gemeenten zal worden gegeven om ruimte te creëren voor mestverwerkingsinitiatieven. Voor de milieuvergunningen zal eenzelfde soort discussie volgen. Het gaat dan niet alleen om ruimtelijke aspecten, maar ook om vergunningtechnische aspecten. Het is goed dat die laatste hier direct bij betrokken worden. Het mag niet zo zijn dat men afspraken maakt en de pijlen richt op het snel tot stand brengen van een nieuw systeem, terwijl de vergunningprocedure zodanig lang duurt dat deze een sta-in-de-weg wordt. Het is gedecentraliseerd beleid. Klopt het dat de regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s), hier in de toekomst direct bij betrokken kunnen zijn? Om de snelheid te betrachten die wij allen graag zien, zou het een en ander zelfs in aanmerking kunnen komen voor de Crisis- en herstelwet, maar dat hangt af van tempo, aard en schaal. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Antwoord

Deze initiatieven vragen een lokale afweging van gevolgen voor de leefomgeving en kunnen daarom in de meeste gevallen niet in algemene regels worden gevat. Dit ook mede gezien de vele verschillende vormen die mestverwerking kan aannemen. Wel onderzoekt de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de mogelijkheden voor het vervangen van de vergunningplicht voor monovergisting van dierlijke mest door algemene regels, omdat monovergisting een eenvoudige vorm van mestverwerking is met beperkte gevolgen voor de leefomgeving.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu verwacht dat in de situaties waarin deze vergunningen verleend worden door de RUD’s, vergunningverlening in het algemeen door bundeling van expertise efficiënter kan plaatsvinden. Er geldt wettelijk een maximale termijn voor vergunningverlening. Als deze wordt overschreden, kan het bevoegd gezag aan de aanvrager een dwangsom wegens niet tijdig beslissen verschuldigd zijn.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft reeds eind 2011 een algemene maatregel van bestuur in procedure gebracht waarin installaties voor de verwerking van dierlijke mest met een capaciteit van tenminste 50 000 ton dierlijke mest per jaar in een gebied met een industriële bestemming onder de werking van de Crisis- en herstelwet worden gebracht. Deze installaties zijn zodanig groot en met een zodanig effect op de leefomgeving dat die beter passen in een gebied met een industriële bestemming. De algemene maatregel van bestuur treedt naar verwachting voor de zomer in werking.

Vraag

De Mestvisie streeft naar een optimale afzet van mineralen van dierlijke oorsprong welke in Nederland de kortste kringloop is. Enkele initiatieven zoals het BedrijfsMineralenPlan en export door grensboeren voldoen aan de beleidslijn zoals verwoord in de Mestvisie. Is de staatssecretaris bereid om deze initiatieven te blijven toestaan tot het moment dat de meststoffenwet is aangepast aan de beleidslijn Mestvisie?

Antwoord

Ik ben bereid om alle deelnemers aan het spoor 2-initiatief van Mestbureau West die in 2011 deelnamen, ook in 2012 een ontheffing te verlenen. Ik vind het belangrijk dat zowel de deelnemers als Mestbureau West zelf zich dan aan de voorwaarden en afspraken houden. Ik zal daarom strikte voorwaarden stellen en afspraken maken over de naleving daarvan. Worden die niet nageleefd of nagekomen, dan zal ik handhavend optreden, zonodig niet alleen tegen overtredende deelnemers, maar ook tegen Mestbureau West zelf.

Hiermee geef ik tevens invulling aan de onlangs aangenomen motie Koopmans – Snijder-Hazelhoff over voortzetting van lopende initiatieven (28 973, nr. 97).

Vraag

Het besluit om eerder uit te rijden kan, mits de bepalingen van het Besluit gebruik meststoffen wordt gehanteerd, milieukundig verantwoord gebeuren zo meldt de staatssecretaris. Eén van de voorschriften is dat het verboden is om mest toe te dienen, indien de bodem geheel of gedeeltelijk is bevroren, geheel of gedeeltelijk met sneeuw is bedekt of indien de bovenste bodemlaag met water is verzadigd. Echter voor besneeuwde en bevroren grond geldt het verbod niet voor vaste mest op grasland met een beheersregime. Het gebruik van vaste mest moet dan wel onderdeel zijn van het beheersregime. Waarom dit verschil zo vragen de leden van de CDA-fractie? Graag een nadere duiding.

Antwoord

De uitzondering voor aanwending van vaste mest is getroffen ten behoeve van het weidevogelbeheer. Het gebruik van vaste mest is gunstig daarvoor. Om verstoring van broedsels te beperken is het gewenst de mest vroegtijdig op het land te hebben. Dat is in de praktijk, gezien de veelal beperkte draagkracht van de gronden in weidevogelgebieden, lastig als niet op bevroren grond mag worden uitgereden. De uitzondering geldt alleen indien in een beheerovereenkomst met een natuurterreinbeheerder, of in het kader van de Subsidieregeling Natuur en Landschap, expliciet is voorgeschreven dat vaste mest op grasland wenselijk is. Deze uitzondering is tot stand gekomen in het kader van het overleg dat in 2005 met de Europese Comissie is gevoerd over het 3e actieprogramma Nitraatrichtlijn en is toegelicht in het Besluit van 26 oktober 2005, houdende wijziging van het Besluit gebruik meststoffen (Staatsblad 2005, nr. 548). Doordat de voorziening slechts voor een beperkt aantal hectaren geldt, wordt het afspoelingsrisico er slechts in beperkte mate door vergroot.

Landbouworganisaties hebben gevraagd om deze uitzondering ook te laten gelden voor ondernemers met weidevogelgronden waarop geen beheerovereenkomst rust. Mede in het licht hiervan is aan de Commissie van Deskundigen Meststoffen gevraagd om het milieueffect van de uitzondering opnieuw te beoordelen. De uitkomst van die beoordeling zal worden betrokken in de besprekingen over het 5e actieprogramma.

Vraag

Is het advies van Commissie van Deskundigen Meststoffen (CDM) over de effectiviteit van grondontsmetting, welke waarschijnlijk de mineralisatie en nitrificatie beperkt en daarmee de uitspoeling van nitraat, in vergelijking met de teelt van een vanggewas al beschikbaar?

Antwoord

De beoordeling van de CDM is beschikbaar. U treft die hierbij als bijlage aan1.

De CDM wijst er op dat de beoordeling van het effect van een grondontsmettingsmiddel in vergelijking met dat van een vanggewas, afhangt van hoe het vanggewas geteeld wordt. De datum van inzaai en vernietiging zijn cruciaal: hoe eerder gezaaid en hoe langer het vanggewas blijft staan, hoe meer stikstof wordt vastgelegd en hoe minder er kan uitspoelen. Het reducerend effect van grondontsmetting op nitraatuitspoeling veronderstelt de CDM vergelijkbaar of groter dan dat van een vanggewas, indien het vanggewas zo laat wordt ingezaaid dat geen volwaardig gewas meer tot ontwikkeling komt.

De CDM geeft in haar brief aan geen specifiek vergelijkend veldonderzoek te hebben gevonden. De beoordeling steunt daarom op enigszins verwant onderzoek (een grondontsmettingsmiddel dat nu niet meer wordt gebruikt en een andere voorvrucht dan maïs) en expert-judgement. De voorzitter van de CDM benadrukt daarom dat de onzekerheid van de conclusies groot is.

Een suboptimale uitvoeringspraktijk van de teelt van het vanggewas als norm te accepteren voor een vrijstelling acht ik op zichzelf al slecht verdedigbaar en staat ook een discussie met telers over een wenselijke betere naleving van het voorschrift in de weg. Nu de beoordeling van de CDM ook nog een deugdelijke onderzoeksbasis ontbeert, acht ik een voorstel aan de Commissie om in te stemmen met vrijstelling van de verplichte teelt van een vanggewas voor ondernemers die grondontsmetting toepassen, met dit rapport als onderbouwing, niet verdedigbaar.

Ik beschouw hiermee de motie van 22 december 2011, ingediend door de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff, (Kamerstukken 2011–2012, 33 037, nr. 3), als beantwoord.

Vraag

Klopt het dat de aan Texel gegeven vrijstelling (per 1 januari 2010 ) om drijfmest te gebruiken als anti stuifdek het gehele jaar mag plaatsvinden? Immers stuiven de gronden waar geen gewas op staat bij harde wind in alle jaargetijden en zeker in de herfst, winter plus het vroege voorjaar. Graag reactie van de staatssecretaris.

Antwoord

Nee, de vrijstelling geldt uitsluitend de periode waarin het is toegestaan drijfmest aan te wenden.

Vragen

Wat betreft bestaand gebruik zijn de leden van de CDA-fractie het eens met de lijn dat gebruik dat op 31 maart 2010 plaatsvond doorgang te laten vinden, omdat uit Aerius blijkt dat de stikstofdepositie veroorzaakt door veehouderijbedrijven vanaf 2004 geen afbreuk heeft gedaan aan de daling van de stikstofdepositie. De staatssecretaris is bereid om deze redeneerlijn door te zetten voor de Vogelrichtlijngebieden. De staatssecretaris meldt dat hij samen met de provincies met deze voorgestelde wijziging van de stikstofvoorziening in artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 werkt aan het oplossen van de problematiek rondom bestaand gebruik. Wanneer komt er duidelijkheid op dit punt? Als het wordt uitgevoerd, op welke wijze gebeurt dit dan? Op welke termijn worden er bepalende uitspraken hierover verwacht? In het verlengde hiervan nog een vraag. In het algemeen overleg van 24 januari jl. is aan de staatssecretaris de vraag gesteld of het uitrijden van mest vergunningplichtig is in verband met de uitspraak van de Raad van State op een besluit van de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Kan hij duidelijkheid op dit verschaffen richting de ondernemers? Want welke landbouwkundige handelingen vallen nu wel of niet onder bestaand gebruik? Wanneer landbouwgrond van eigenaar wisselt, vervalt dan bestaand gebruik? Lost de hier voorgenoemde oplossing ook deze problematiek op?

Antwoord

Als gevolg van de op 31 december 2011 inwerking getreden wetswijziging is de definitie van bestaand gebruik in de Natuurbeschermingswet 1998 verruimd2. Bestaand gebruik is gebruik dat op 31 maart 2010 bekend was, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het bevoegd gezag. Voor bestaand gebruik geldt geen vergunningplicht, tenzij het een project is dat afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Als gevolg van de wijziging zullen meer activiteiten als bestaand gebruik kunnen worden gekwalificeerd.

Het gaat bij «bestaand gebruik» om feitelijk gebruik, ongeacht of daarvoor een vergunning is verleend of niet. Het gaat om gebruik dat op 31 maart 2010 bekend was, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Activiteiten die niet het hele jaar door plaatsvinden, maar bijvoorbeeld elk voor- en najaar of éénmaal in de vier jaar kunnen hier ook onder vallen.

Indien bestaand gebruik in betekenende mate verandert, is er geen sprake meer van bestaand gebruik. Of een wijziging betekenend of onbetekenend is moet worden bepaald in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen van het desbetreffende Natura 2000-gebied. Als de landbouwgrond van eigenaar wisselt, de nieuwe eigenaar een activiteit van de vorige eigenaar voortzet en deze activiteit voldoet aan de definitie van bestaand gebruik, dan is de activiteit vrijgesteld van de vergunningplicht.

Indien er geen sprake is van bestaand gebruik kan mogelijk wel een beroep worden gedaan op artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet. Dit artikel bepaalt dat bij de vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet geen toets op stikstofeffecten plaatsvindt, ingeval sprake is van handelingen die niet leiden tot toename van de stikstofdepositie op de daarvoor gevoelige natuurwaarden. Het gaat hier om activiteiten die al plaatsvonden op de zogenoemde referentiedatum, die sedertdien niet of niet in betekenende mate zijn gewijzigd, en die bovendien sedertdien per saldo niet hebben geleid tot een toename van de stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied. Het gaat hier tevens om activiteiten die eerst na de referentiedatum zijn aangevangen, of in betekenende mate zijn gewijzigd. Daarvoor geldt de voorwaarde dat die activiteiten per saldo niet leiden tot een toename van stikstofdepositie. Artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet bepaalt welke referentiedatum geldt.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 september 2011, heb in het op 30 december 2011 bij de Tweede Kamer3 ingediende wetsvoorstel tot permanent maken van de Crisis- en herstelwet een voorstel ter aanpassing van artikel 19kd gedaan. In artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet zal de referentiedatum voor Vogelrichtlijngebieden worden aangepast zodat van artikel 19kd gebruik kan worden gemaakt voor leefgebieden van vogels. Ook wordt verduidelijkt dat als wordt voldaan aan de in het artikel gestelde voorwaarden, er geen vergunning is vereist voor wat betreft het aspect stikstof.

Inbreng van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren

Vragen

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met verbazing kennis genomen van het besluit van de staatssecretaris van EL&I om op het laatste moment toch toestemming te verlenen voor het vervroegd uitrijden van mest op het land. Waarom is dit besluit genomen, en waarom op dit tijdstip, namelijk twee dagen voordat de periode voor het mest uitrijden begon? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat de staatssecretaris zegt dat het vervroegd uitrijden van mest, onder de gebruikelijke voorwaarden dat er geen mest mag worden uitgereden op een bevroren of besneeuwde bodem, milieukundig verantwoord kan gebeuren, en zij vragen om een wetenschappelijke onderbouwing van deze stelling. Bodem, oppervlakte- en grondwater in Nederland hebben ernstig te lijden onder het enorme mestoverschot uit de bio-industrie dat op het land gedumpt wordt.

Antwoord

Zie voor de aanleiding tot het besluit en het milieurisico de antwoorden aan de fractie van de PvdA.

Vraag

Nederland voldoet al jaren niet aan de vereisten van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Is hij van mening dat het verlengen van het seizoen waarin mest kan worden uitgereden ten goede komt van het wel halen van deze milieudoelstellingen? Zo nee, hoe is dit besluit dan te verantwoorden?

Antwoord

Zoals ik in mijn visie op het mestbeleid heb aangegeven, is met het mestbeleid veel bereikt, zijn er nog stappen te zetten en is verdere verbetering van de milieukwaliteit nodig om te blijven voldoen aan de verplichtingen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. De milieudoelstellingen en de milieuprestaties staan ook bij het nieuwe mestbeleid voorop. Het stelsel van dierproductierechten vormt daarbij «de stok achter de deur». De wens van het kabinet het mestproductieplafond af te schaffen zal onderdeel zijn van de gesprekken met de Commissie over de derogatie van de Nitraatrichtlijn voor de periode 2014–2017.

De evaluatie van het mestbeleid, waarover het Planbureau voor de Leefomgeving binnenkort rapport uitbrengt, zal inzichtelijk maken in hoeverre de milieukwaliteit in overeenstemming is met de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.

Vraag

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat het besluit van de staatssecretaris om eerder het uitrijden van mest toe te staan, tijdens een periode waarin het in Nederland erg koud was en er veel sneeuw was gevallen, heeft geleid tot een grote inzet van de politie om te controleren of de voorwaarden voor het uitrijden van mest wel werden nageleefd. De bodem was in grote delen van het land in deze periode bedekt met sneeuw, of bevroren, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Kan hij de kosten voor de extra handhavinginspanning die door dit besluit geleverd moest worden uiteenzetten, zowel door de politie als door de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit? Zo nee, waarom niet? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben verschillende berichten in de media voorbij zien komen over geconstateerde overtredingen van het Besluit meststoffen. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel overtredingen van dit Besluit in de afgelopen twee weken zijn geconstateerd, en welke sancties hierbij werden opgelegd?

Had de staatssecretaris niet kunnen voorzien dat het vroeger openen van het uitrijdseizoen, zeker onder deze weersomstandigheden, tot onaanvaardbare milieubelasting zou leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft hij dan toch dit besluit genomen?

Antwoord

Zie voor antwoord mijn reactie op de vragen van de fractie van de PvdA.

Vraag

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de staatssecretaris om de regels met betrekking tot het uitrijden van vaste mest uiteen te zetten wanneer er sprake is van een beheerovereenkomst. LTO stelt dat het uitrijden van vaste mest op bevroren grond toegestaan is wanneer er sprake is van een beheerovereenkomst, bijvoorbeeld in het kader van weidevogelbeheer (Nieuwe Oogst, 01-02-2012). Kan de staatssecretaris aangeven of dit klopt, en op grond van welke wetenschappelijke onderbouwing dit dan wel toegestaan zou zijn? De reden dat mest niet op bevroren grond mag worden uitgereden is het risico op uitspoeling, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Dit risico is toch niet kleiner in gebieden met een beheerovereenkomst? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren krijgen graag een heldere uitleg met een wetenschappelijke onderbouwing van de regels hierover.

Antwoord

Zie voor antwoord mijn reactie op de vragen van de fractie van het CDA.

Vragen

Graag krijgen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ook een reactie op het oordeel van de Raad van State dat het uitrijden van drijfmest in Natura 2000-gebieden vergunningsplichtig is, zoals blijkt uit haar uitspraak over de Eilandspolder waarbij de Stichting Open Polders in het gelijk is gesteld. De Raad van State heeft geoordeeld dat het uitrijden van drijfmest in het Natura 2000-gebied een activiteit is die de kwaliteit van het beschermde habitattype veenmosrietland kan verslechteren. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben hier niet handhavend tegen opgetreden, hoe beoordeelt de staatssecretaris dat? Welke consequenties heeft de uitspraak van de Raad van State naar de mening van de staatssecretaris voor andere Natura 2000-gebieden in Nederland, omdat gebleken is dat ruim driekwart van de Nederlandse Natura 2000-gebieden een te hoge belasting van stikstof kennen.

Antwoord

Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben gedeputeerde staten in dit concrete geval ten onrechte niet handhavend opgetreden.

Naar mijn oordeel kunnen de gevolgen van de uitspraak beperkt blijven, zeker nu de Raad van State niet heeft gezegd dat mest uitrijden als zodanig een project met mogelijk significante gevolgen in de zin van de Habitatrichtlijn is. Veelal zal het mest uitrijden vallen onder «bestaand gebruik», mede door de verbreding van de definitie door het amendement-Koopmans. Daarmee valt het buiten de vergunningplicht. De afgelopen jaren zijn de eisen ten aanzien van het uitrijden van mest alleen maar verscherpt, dus van wezenlijke wijzigingen van het bestaand gebruik die negatief zijn voor de realisatie van de natuurdoelstellingen zal vrijwel nooit sprake zijn.

Vragen

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben uit de media begrepen dat de staatssecretaris in Brussel nu al zijn eerste blauwtje heeft gelopen in het mestdossier. Het gebruik van mineralenconcentraat als kunstmestvervanger mag pas op zijn vroegst in 2014, zo heeft de Eurocommissaris van Milieu aangegeven. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben vanaf de aankondiging van de nieuwe mestaanpak van de staatssecretaris steeds gewezen op de afhankelijkheid hiervan van toestemming van Brussel, en op het feit dat het niet voor de hand lag dat een land dat de Europese richtlijnen op het gebied van mest al jaren aan zijn laars lapt, nu volop medewerking zou krijgen aan een plan dat geen enkele wetenschappelijke onderbouwing heeft. In Wanroij zou de staatssecretaris hebben gezegd dat «we het moeten doen» met de ontstane vertraging (Boerderij, 07-02-2012). De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dat een wat laconieke reactie, en willen er op wijzen dat de mestaanpak van de staatssecretaris in zijn geheel rust op het geaccepteerd krijgen van het mineralenconcentraat als kunstmestvervanger, kan de staatssecretaris dat bevestigen?

In 2015 zullen zonder wijziging van het beleid zowel de dierproductierechten als de melkquota verdwijnen. Dat leidt, volgens voorspellingen van wetenschappers en experts op dit gebied, tot een nog verdere toename van de intensieve veehouderij en melkveehouderij in land, en dus tot een nog groter mestoverschot, kan de staatssecretaris dit bevestigen? Deelt hij de mening dat het nieuws uit Brussel dat er pas in 2014 duidelijkheid komt over de erkenning van het mineralenconcentraat als kunstmestvervanger, ertoe noodzaakt dat de mestproductieplafonds in ieder geval nog een aantal jaren in stand gehouden zullen moeten worden? Veel veehouders anticiperen nu al op het loslaten van de mestproductieplafonds door het bouwen van grotere stallen. Wanneer in 2014 blijkt dat Brussel geen toestemming geeft voor het gebruiken van mineralenconcentraat als kunstmestvervanger hebben deze boeren deze investeringen voor niets gedaan, omdat zij dan alsnog, op het laatste moment, geconfronteerd zullen worden met het in stand houden van het mestproductieplafond, en dus hun veestapel niet zullen kunnen uitbreiden. Kan de staatssecretaris bevestigen dat deze situatie zeker niet uitgesloten zal zijn? Deelt de staatssecretaris de mening dat zowel het milieu als de veehouders al op dit moment gebaat zijn bij duidelijkheid hierover? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat de staatssecretaris weer eens boeren met een dooie mus blij maakt, door onrealistische verwachtingen te wekken bij boeren, zonder wetenschappelijke onderbouwing hiervoor, en krijgen hierop graag een reactie. De realiteit is dat de Nederlandse veestapel nu al veel te groot is om de milieudoelen te kunnen behalen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren roepen de staatssecretaris op deze realiteit onder ogen te zien en nu maatregelen te nemen om de veestapel terug te brengen. Kan de staatssecretaris bevestigen dat Eurocommissaris Potocnik van milieu tegen hem heeft gezegd dat Nederland er goed aan doet om zich in het nieuwe mestbeleid meer te richten op preventieve maatregelen om stikstof in de veehouderij te verminderen, en dat end-of-pipe maatregelen alleen niet voldoende zullen zijn? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren doen deze oproep al jaren aan het kabinet, en zijn dan ook benieuwd wat de staatssecretaris de Eurocommissaris heeft geantwoord? Op welke manier is de staatssecretaris van plan om aan deze oproep te voldoen? Deelt hij de mening dat de huidige aanpak van de staatssecretaris zich alleen richt op end-of-pipe maatregelen, en dat het dus nu al duidelijk moet zijn voor het kabinet dat Brussel hier niet mee akkoord zal gaan? Wanneer kan de Kamer een nieuwe aanpak van het enorme Nederlandse mestoverschot tegemoet zien?

Ook de provincie Brabant heeft de staatssecretaris een dringende oproep gedaan om alles op alles te zetten om de milieudoelstellingen te halen. In delen van Brabant nemen de milieuproblemen toe en de provincie vreest dat deze trend doorzet. Om erger te voorkomen moet het beleid worden aangescherpt, zegt ook een gedeputeerde. De laatste versie van de milieurapportage veehouderij ziet deze gedeputeerde als een wake up call voor de staatssecretaris. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hopen dat deze cijfers, die laten zien dat de milieudoelstellingen nooit gehaald zullen worden met het huidige beleid, er inderdaad toe leiden dat de staatssecretaris inziet dat de omvang van de huidige veestapel al onhoudbaar is in dit land, en dat een uitbreiding ervan dus zeker niet mogelijk is, en krijgen hierop graag een reactie. Brabant roept de staatssecretaris wederom op om de mestplafonds niet af te schaffen. Op welke manier gaat de staatssecretaris hierop reageren? Hoe wil hij uitleggen aan deze door mest en ammoniakoverspoelde provincie dat hij niet bereid is om de problematiek onder ogen te zien en een realistische oplossing voor hun problemen aan te reiken?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat de staatssecretaris het hoofdpijn-dossier dat mest al jaren vormt voor het ministerie nog lang niet heeft opgelost. Dat de aanpak die hij hiervoor vorig jaar presenteerde, nu al is ingehaald door de realiteit, en dat dit zowel het milieu en de natuur, als de veehouders zelf, in grote problemen brengt. Wanneer is de staatssecretaris bereid om toe te geven dat mestproductieplafonds een noodzakelijk instrument zijn? Hoelang wil hij veehouders tegen beter weten in nog valse hoop blijven bieden? Graag een reactie.

Antwoord

De fractie van de Partij voor de Dieren stelt dat het welslagen van de visie op het mestbeleid rust op een formele acceptatie door de Europese Commissie van het mineralenconcentraat als kunstmestvervanger. De PvdD stelt daarnaast dat het gegeven dat formele erkenning van het mineralenconcentraat als kunstmestvervanger waarschijnlijk pas op zijn vroegst in 2014 zal plaatsvinden, aanleiding is om het stelsel van dierproductierechten mestproductieplafond langer in stand te houden. Beide stellingen doen geen recht aan de visie en de realiteit. In de brief van 28 september 2011 over de mestvisie (Kamerstukken II, 2011/12, 33 037, nr. 1) zijn de drie sporen beschreven waarlangs het mestprobleem wordt aangepakt.

Het eerste spoor is een nieuw stelsel van verantwoorde mestafzet en verplichte mestverwerking. Dit stelsel koppelt productie aan afzetmogelijkheden en bevordert het van de grond komen van mestverwerking. Het nieuwe stelsel zorgt ervoor dat mest alleen geproduceerd mag worden als verantwoorde plaatsing van de te produceren mest voorafgaand aan de mestproductie (op eigen grond, bij een mestverwerker of op grond van een ander) vastgelegd is. Hierdoor ontstaat evenwicht op de mestmarkt, omdat de mestproductie niet hoger mag zijn dan er verantwoorde mestafzet geregeld is. Het stelsel creëert zo een plafond aan de mestproductie dat overeenkomt met de beschikbare mestplaatsingsruimte op grond en bij verwerkers. Naar mijn mening zal dit stelsel daarmee, na een aanloopperiode, een prima vervanging vormen van de dierrechten en melkquota. Het wetsvoorstel waarmee dit beleid in wetgeving zal worden vastgelegd zal zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer ter behandeling worden aangeboden.

Het tweede spoor richt zich op een beperking van het gehalte mineralen in veevoeders.

Het derde spoor is gericht op de formele erkenning in de Europese Unie van hoogwaardige mineralenconcentraten uit dierlijke mest als kunstmestvervanger. Met de inzet van kunstmestvervangers kunnen organische meststoffen efficiënter ingezet worden met positieve gevolgen voor schaarse grondstoffen (fosfaatkunstmest) en energiedragers (stikstofkunstmest). Voorwaarde voor erkenning is dat de mineralenconcentraten een gelijkwaardige hoge werking hebben als kunstmest. Binnen de pilots die op dit moment uitgevoerd worden, werken bedrijfsleven en overheid gezamenlijk aan het wetenschappelijke dossier dat hiervoor de onderbouwing moet leveren. Het slagen van het eerste en tweede spoor is niet afhankelijk van het realiseren van de Europese erkenning van de hoogwaardige mineralenconcentraten als kunstmest. Realiseren van die Europese erkenning, betekent wel een forse ondersteuning van het eerste spoor aangezien daarmee een nieuwe, reguliere mogelijkheid van verwerking van dierlijke mest tot producten die geen dierlijke mest zijn, ontstaat. Ik zet mij daar dan ook ten volle voor in.

Het totale pakket aan maatregelen is tot stand gekomen in nauw overleg met het bedrijfsleven. Het geeft duidelijkheid aan de sector. Het pakket bestaat zowel uit brongerichte maatregelen als uit maatregelen die gericht zijn op een zo efficiënt mogelijk gebruik van dierlijke mest en producten uit dierlijke mest. Daarmee komt het pakket naar mijn mening tegemoet aan de wens van Commissaris Potocnik van Milieu dat Nederland niet alleen end-of-pipemaatregelen moet nemen, maar ook bronmaatregelen. De aanpak moet zorgen voor een duurzame koppeling van productie aan afzetruimte en mogelijkheden voor ondernemers om op verantwoorde wijze te groeien. Meststoffen van organische oorsprong zijn onmisbaar bij de teelt van voedselgewassen, zowel vanuit oogpunt van nutriënten als vanuit het streven naar een vruchtbare en vitale bodem.

In de beleidsvisie is aangegeven dat het stelsel van dierproductierechten kan vervallen op het moment dat de voorgestelde aanpak resultaat heeft opgeleverd. Ik streef daarbij naar de in de Meststoffenwet opgenomen datum van 1 januari 2015. De regionale en provinciale mogelijkheden om beperkingen op te leggen aan omvang en locatie van veehouderijbedrijven blijven hierbij ongemoeid.

Volledige agenda

  • 1. Vermindering antibioticumgebruik in de veehouderij (Kamerstuk 28 286, nr. 512) van 26 mei 2011

  • 2. Stand van zaken rondom de aanpak van zoönosen (Kamerstuk 28 286, nr. 505) van 18 mei 2011

  • 3. Reactie op het rapport «Emerging zoönoses» van het RIVM (Kamerstuk 29 683, nr. 60) van 6 oktober 2010

  • 4. Ontwikkeling chronische Q-koorts en vaccinatieplan (Kamerstuk 28 286, nr. 448) van 17 december 2010

  • 5. Q-koorts evaluatieonderzoek onder geitenhouders (Kamerstuk 28 286, nr. 516) van 24 juni 2011

  • 6. Q-koorts stand van zaken (Kamerstuk 28 286, nr. 520) van 14 juli 2011

  • 7. Huidige bestrijdingsstrategie van besmettelijke, bestrijdingsplichtige dierziekten (Kamerstuk 29 683, nr. 103) van 15 juli 2011

  • 8. Onderzoek intensieve veehouderij en gezondheid (Kamerstuk 28 973, nr. 75) van 19 augustus 2011

  • 9. Q-koorts: stand van zaken (Kamerstuk 28 286, nr. 523) van 15 september 2011

  • 10. Reactie op Gezondheidsraad advies, antibiotica in de veeteelt en resistente bacteriën bij mensen (Kamerstuk 29 683, nr. 104) van 22 september 2011

  • 11. Reactie op verzoek commissie om toezending van de visie op de intensieve veehouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 82) van 21 oktober 2011

  • 12. Antibiotica veehouderij (Kamerstuk 29 683, nr. 105) van 24 oktober 2011.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, 32 588, nr. 16.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, 33 135, nr. 2.

Naar boven