5 Begroting Buitenlandse Zaken

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2012 (33000-V),

en van:

  • - de motie-Driessen over langjarige juridische verplichtingen (33000-V, nr. 29);

  • - de motie-Dikkers c.s. over toetsing aan de hernieuwde OESO-richtlijnen (33000-V, nr. 37);

  • - de motie-Dikkers c.s. over monitoring van de besteding van het budget (33000-V, nr. 38);

  • - de motie-Ferrier over verbetering van de enabling enviroment (33000-V, nr. 39);

  • - de motie-Ferrier over voorwaarden voor hulp aan Sudan (33000-V, nr. 40);

  • - de motie-Ferrier/El Fassed over duurzame ontwikkeling (33000-V, nr. 41);

  • - de motie-Hachchi/Van der Staaij over het bedrijfsleveninstrumentarium (33000-V, nr. 42);

  • - de motie-Hachchi over de eisen voor ontwikkelingsorganisaties en bedrijfsleven (33000-V, nr. 43);

  • - de motie-Driessen over de huisvesting van Oxfam Novib (33000-V, nr. 44);

  • - de motie-Driessen over opschorten van de subsidie aan Cordaid (33000-V, nr. 45);

  • - de motie-Diessen over beëindiging van hulp aan OIC-lidstaten (33000-V, nr. 46);

  • - de motie-Driessen over stoppen van de hulp aan Egypte (33000-V, nr. 47);

  • - de motie-El Fassed c.s. over de criteria voor subsidie aan bedrijven (33000-V, nr. 48);

  • - de motie-El Fassed/Ferrier over preventieve rampenbestrijding (33000-V, nr. 49);

  • - de motie-El Fassed/De Caluwé over publiceren van actuele gegevens (33000-V, nr. 50);

  • - de motie-El Fassed c.s. over het FIETS-kwaliteitsmodel (33000-V, nr. 51);

  • - de motie-Voordewind over afspraken met supermarktketens (33000-V, nr. 52);

  • - de motie-Voordewind/Dikkers over naleving van de OESO-richtlijnen (33000-V, nr. 53);

  • - de motie-Voordewind over een duurzame handelsmissie (33000-V, nr. 54);

  • - de gewijzigde motie-Van der Staaij/Hachchi over het evaluatieprotocol voor bedrijfslevensubsidies (33000-V, nr. 107, was nr. 55).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Rosenthal:

Voorzitter. Voordat ik aan mijn laatste blok begin, zal ik de heer Van Bommel antwoord geven op zijn vraag over de anbistatus en het Israëlische nederzettingenbeleid. Het is mij niet bekend of er instellingen zijn die de anbi-status hebben. Het is aan de Belastingdienst om te beoordelen of instellingen al dan niet terecht over de anbi-status beschikken. De heer Van Bommel noemde enkele organisaties bij naam. Ik kan daarop niet ingaan, omdat het gaat om fiscale geheimhoudingsplicht en het niet is toegestaan om informatie te verstrekken over individuele belastingplichtigen en de wijze waarop fiscaal toezicht op hen wordt uitgeoefend. Dit antwoord heb ik afgestemd met het ministerie van Financiën.

De heer Van Bommel (SP):

Ik zal de minister bijpraten. Christenen voor Israël is een anbi. Daarmee adverteren ze. Christenen voor Israël steunt projecten in bezet gebied, in nederzettingen. Mensen die daar geld aan geven, kunnen dat aftrekken van de belasting. Dat is de feitelijke gang der zaken. Ik vraag de minister om daarop te reageren.

Minister Rosenthal:

Ik zal mij op dit punt verstaan met mijn collega van Financiën, om te bekijken of ik verder kom dan het antwoord dat ik tot nog toe heb gegeven. Ik zal hier langs andere weg op terugkomen.

De heer Van Bommel (SP):

Ik vraag de minister eigenlijk meer om een principiële uitspraak, omdat hij zelf in zijn beantwoording in eerste termijn heeft gezegd dat Nederland tegen de nederzettingen is en dat de nederzettingen illegaal zijn. Dan zijn investeringen in projecten in die nederzettingen toch ook onwenselijk? Die moeten we dan toch niet met belastinggeld steunen? Dat is de kern van de zaak.

Minister Rosenthal:

Ik begrijp de redenering van de heer Van Bommel, maar omdat ik te maken heb met heel specifieke zaken rond financiële en fiscale wet- en regelgeving en met zaken die te maken hebben met de vertrouwelijkheid in de fiscale sfeer, durf ik op dit ogenblik niet verder te gaan dan de mededeling die ik heb gedaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb een opmerking naar aanleiding van het punt van de heer Van Bommel. Als er sociale projecten zijn van organisaties als Christenen voor Israël, zoals gaarkeukens en onderwijsprojecten voor kinderen, die zowel voor Arabieren als joden zijn en voor alle groepen mensen die zich in zo'n gebied bevinden, dan is daar toch helemaal niets mis mee? Dan zeggen we toch niet ineens dat het niet kan omdat het een omstreden gebied is? Ik begrijp het punt helemaal niet.

Minister Rosenthal:

Dit was geen vraag aan mij, dacht ik.

De voorzitter:

Nou, een klein beetje.

De heer Van der Staaij (SGP):

Er wordt een organisatie bij naam genoemd die ik ken. Het gaat om zaken als gaarkeukens en om sociale projecten. Daar is toch op zichzelf helemaal niets mis mee, als die zonder onderscheid naar doelgroep worden aangeboden in dat soort gebieden? Dan is toch niet het feit dat een project plaatsvindt in een gebied waar omstreden aanspraken op zijn, al reden om te zeggen dat we er afstand van moeten houden en dat zo'n organisatie niet in aanmerking komt voor een anbi-status?

Minister Rosenthal:

Ik houd het nu even op datgene wat ik al heb gezegd. Ik ga mij met het ministerie van Financiën verstaan over een en ander en kom er bij de heer Van Bommel te gelegener tijd op terug.

Ik kom bij het zesde blok en dat gaat over consulaire zaken, de diplomatieke hervormingen en het postennet. Wat betreft de consulaire aangelegenheden wil ik wijzen op het feit dat de consulaire dienstverlening vandaag de dag steeds meer onderhevig is aan zaken die te maken hebben met de turbulentie in de wereld. Laat ik dat gezegd hebben. Ik houd het kort met een paar punten. Dat betekent bijvoorbeeld dat de hoeveelheden reisadviezen voor het ontraden van bepaalde reizen en het voldoen aan voorwaarden hand over hand toenemen. Ik krijg wekelijks een overzicht van de reisadviezen die wij geven voor reizen naar verschillende landen. Het aantal landen waarvoor die gelden, neemt toe. De gebieden waar men beter niet naartoe kan gaan als het niet om essentiële reizen gaat, liggen anders dan vroeger. Het overzicht van die reisadviezen beschouw ik soms als graadmeter voor de turbulentie in de wereld. Voor wat de Nederlandse overheid op dit terrein doet verwijs ik graag naar de brief over de consulaire zaken die eerder naar de Kamer is gestuurd. De verantwoordelijkheid voor zaken die mensen tegenkomen in andere landen ligt in eerste instantie bij de mensen zelf. Wij zetten daar een goede infrastructuur tegenover en we proberen ervoor te zorgen dat mensen niet in de problemen komen.

De heer Ten Broeke vroeg expliciet naar Europese consulaire samenwerking. Die heeft mijn grote aandacht. We zijn met verschillende partners in gesprek, bijvoorbeeld met de Benelux-partners en de Baltische staten. Bovendien zijn in Schengenverband allerlei afspraken die gaan over de wederzijdse vertegenwoordiging op het gebied van visa.

De heer Ten Broeke vroeg ook naar de EDEO. Laat ik kort ingaan op de ontwikkelingen van de EDEO in het algemeen. De verschillende lidstaten hebben verschillende opvattingen over hoe ver je met de consulaire samenwerking in EDEO-verband zou kunnen gaan. Vooral het Verenigd Koninkrijk is daar erg terughoudend in. Nederland niet. De discussie over die ontwikkeling zou ik graag willen aanhouden tot het debat over de staat van de Unie. Daarbij kunnen dan ook de algemene beelden die er leven en de algemene ontwikkelingen meegenomen worden. Ik heb natuurlijk met interesse kennisgenomen van het artikel van de heer Pechtold in de Volkskrant.

De heer Ormel vroeg naar visumverlening in landen waar we posten gaan sluiten. Dat is een terecht punt. Goede dienstverlening aan Nederlanders staat voorop. Waar mogelijk dragen wij de visumverlening in die landen over aan een van de aanwezige Schengenlidstaten. In Kameroen wordt Nederland vertegenwoordigd door België. Spanje zal Nederland in Ecuador gaan vertegenwoordigen. In Burkina Faso en Zambia worden de vertegenwoordigingsmogelijkheden nog verkend. Het staat echter als een paal boven water dat Nederlanders geen slachtoffer mogen worden van de diplomatieke herstructurering die gaande is.

De heer Pechtold (D66):

In het kader van de consulaire bijstand en van ergens het slachtoffer van worden, vind ik dit een mooi moment om het volgende aan te kaarten. We krijgen een nieuwe rijkswet over dubbele paspoorten. Dat is met minister Donner behandeld. Er is veel onduidelijkheid over de vraag hoe de minister van Buitenlandse Zaken aankijkt tegen de tienduizenden, honderdduizenden Nederlanders met een dubbel paspoort in het buitenland. Staat de minister voor dat tweede paspoort? Staat hij ervoor dat die mensen hun tweede paspoort niet zullen hoeven in te leveren?

Minister Rosenthal:

Ik begrijp dat dit gisteren in de Kamer met collega Donner is besproken. Ik begrijp dat daar standpunten zijn ingenomen. Ik houd mij op dit moment simpelweg aan hetgeen collega Donner in dat wetgevingstraject aan de orde heeft. Ik koester als minister van Buitenlandse Zaken overigens de betrokkenheid van de expats bij wat in Nederland speelt, ook in de onderlinge verhoudingen. Wij schatten deze betrokkenheid hoog. Wat er ook uit de wetgeving rondom dubbele paspoorten moge komen, ik zal er van mijn kant alles aan doen om ervoor te zorgen dat die betrokkenheid volop overeind blijft.

De heer Pechtold (D66):

Daar vroeg ik niet naar, want de expats zullen zelf moeten besluiten of zij nog betrokken zijn met Nederland als het zo'n beleid voert. Minister Donner gaf nog geen duidelijkheid. De behandeling van de wet is gaande. Het regeerakkoord is helder. Ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken hoe hij denkt over de vele, vele Nederlanders die op dit moment in twijfel zijn over wat Nederland met ze voor heeft. De minister kan toch gewoon een richtinggevende uitspraak doen en zeggen dat Nederlanders in het buitenland met een dubbel paspoort geen probleem zijn? De mensen die hierheen willen komen en een Nederlands paspoort willen, zullen helaas hun paspoort in moeten leveren van dit kabinet, maar de minister kan als minister van Buitenlandse Zaken garanderen dat Nederlanders in het buitenland hun Nederlands paspoort behouden. Wat is er zo moeilijk aan om die helderheid nu te geven? Dat hoeft namelijk niet in strijd te zijn met het regeerakkoord; het kan gewoon gelden voor dat deel van de mensen die oorspronkelijk Nederlander waren, maar nu in het buitenland wonen.

Minister Rosenthal:

Ik ken die redenering en heb die volop in het hoofd, en deels ook in het hart. Ik ga echter niet ten overstaan van de Kamer de discussie voeren die ik zou kunnen hebben met collega Donner.

De heer Pechtold (D66):

Dit is twee keer nog niet het begin van een antwoord! U bent de minister van Buitenlandse Zaken. Mijn mailbox loopt over, net als die van veel collega's. Dit kabinet zit meer dan een jaar. Als dit uw eerste begroting was, zou ik nog kunnen denken dat de uitwerking misschien in de loop van de komende vier jaar wel komt, maar u kunt nu na een jaar toch wel zeggen hoe de rijkswet uitpakt voor Nederlanders in het buitenland? Gaat u die bekrompen visie, opgedrongen door de PVV, doorzetten? We bekijken het poortje Nederland en wie erin komt, moet het paspoort inleveren, maar ja, we gaan niet over degene die naar buiten gaat, aldus de VVD-website. Ik vind dat een schamel standpunt, maar u kunt zich daar in ieder geval bij aansluiten. Dat betekent namelijk dat mensen het tweede paspoort mogen houden.

Minister Rosenthal:

Ik ga nu niet verder en houd het bij wat ik heb gezegd. Ik begrijp dat de heer Pechtold wil dat ik meer zeg, maar ik doe dat niet.

De Kamer heeft al uitvoerig met mij van gedachten gewisseld over de hervorming van de diplomatie. Ik houd het nu op een paar belangrijke hoofdpunten die er nog liggen. Wij zijn inmiddels echt met de transformatie van de Nederlandse diplomatie aan de gang. Bezuinigen moet, maar hervormen is het doel. Bij dit soort punten maak je van de nood een deugd; elk nadeel heb zijn voordeel. Wij willen de modernisering van de Nederlandse diplomatie stevig aanzetten. In hoge mate wordt dit binnen het departement gedaan door de voortreffelijke ambtenaren die hiermee bezig zijn, maar er is ook een raad van wijzen op gezet onder leiding van de heer Docters van Leeuwen die dit proces van diplomatieke hervorming aanjaagt. Ik wil hetzelfde als diplomatieke diensten die inmiddels al een straatje verder zijn, zoals die van Zweden, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Ik wil dat onze diplomatieke dienst nog professioneler en moderner wordt en met de beschikbare middelen op korte en lange termijn de prestaties levert voor de wereldwijde belangen van Nederland en de Nederlanders: vrijheid, veiligheid en welvaart. Ik ben het in dit verband geheel eens met de heer Ten Broeke dat interdepartementale samenwerking en roulatie op alle niveaus een goede zaak is. Daaraan ligt een intrinsieke visie op het buitenlandse beleid ten grondslag. Die visie ontleen ik aan het voortreffelijke WRR-rapport Aan het buitenland gehecht. Daarin wordt benadrukt dat Buitenlandse Zaken vandaag de dag in de internationale betrekkingen veel meer transnationaal en transsectoraal functioneert. Daarover wil ik het volgende opmerken. De heer Ten Broeke noemde op dat punt de zogeheten Algemene Bestuursdienst. Ik stel voorop dat er allang sprake is van een uitwisseling in het kader van de Algemene Bestuursdienst. Wel wil ik samen met collega Knapen bekijken of daar niet nog meer van te maken is. Ik zal daarvoor ook de raad van wijzen onder aanvoering van de heer Docters van Leeuwen benutten, zodat we hier met een stevig advies ter zake kunnen komen.

Dit is echter niet het enige verhaal. Van groot gewicht is ook dat het in dit verband niet alleen gaat om benoemingen aan de top, iets waaraan je al gauw denkt bij de Algemene Bestuursdienst. Het gaat er juist ook om de samenwerking bij de werving van jongeren en gedurende de loopbaan te versterken. Op dat punt is het dus ook meteen een beeld naar de toekomst. Tegen de heren Ten Broeke en Ormel zeg ik dan ook dat het voor Buitenlandse Zaken van wezenlijk belang is dat er voldoende jongeren worden aangenomen op het departement, zeker ook nu er fors wordt bezuinigd. Ik wil, tegen al inkrimpingen en bezuinigingen in, dat er per jaar minimaal 50 getalenteerde jongeren worden geworven door Buitenlandse Zaken. Ik wil die verjonging ook heel stevig doorzetten op het departement. Eergisteren hadden we een zogeheten Inhousedag. Deze dag was vier keer overtekend door jonge mensen die het buitenlandse beleid in hun hart dragen. Het enige minpuntje was dat er vanuit de universiteiten van Delft, Eindhoven en Twente geen enkele belangstellende was. Dat geeft mij wel te denken. Bij het mobiliseren van de collectieve energie op het voortreffelijke departement gaat het natuurlijk om de jongeren, maar ook om de oudere medewerkers. Zij zijn hard nodig om hun ervaring met de jongeren te delen.

Ik heb al gezegd dat de uitwisseling tussen Buitenlandse Zaken en de andere ministeries krachtiger moet. De startopleiding is dan ook toegankelijk voor medewerkers van andere ministeries. Er wordt weleens geringschattend over een klasje gesproken, maar zo is het niet bedoeld, daarom zeg ik startopleiding. Op posten in het buitenland komt 25% van andere departementen. Ik wil hier dus op doorzetten. Het beeld dat het allemaal niet gaat, zou dus verkeerd zijn.

Last but not least zal ik met kracht de lijn doorzetten om meer vrouwen op bepalende functies op het departement en in de diplomatieke dienst te plaatsen. Bij de vorige ronde ambassadeursbenoemingen is daarmee een begin gemaakt. Ik zal daar onverdroten mee verdergaan en zeg daarbij de Secretary of State, Hillary Clinton, na: vrouwen niet in de rol van slachtoffers, maar in de rol van future leaders. Dat is het perspectief dat ik ook voor vrouwen bij Buitenlandse Zaken voor ogen heb.

Wat betreft het postennet zijn er een paar punten die wat mij betreft nog aandacht verdienen. In de eerste plaats zullen we moeten versoberen. We hebben daarover eerder al gesproken in een algemeen overleg. Die versobering geldt voor de huisvesting en voor de arbeidsvoorwaarden. Het is niet anders. Ik zeg er wel bij dat als wij de arbeidsvoorwaarden van onze diplomaten versoberen, dat niet alleen voor medewerkers van Buitenlandse Zaken geldt, maar voor alle medewerkers van het Rijk die de Nederlandse belangen in het buitenland vertegenwoordigen.

Ik wil verder dat er efficiënt, nog efficiënter, gewerkt wordt. Dat betekent een flexibele invulling van de ambassades, toegesneden op het soort diensten dat geleverd moet worden, bijvoorbeeld door de oprichting van zogenaamde "regional support offices". Wij zullen de omvang van de ambassades terug moeten brengen, maar wij gaan dan wel werken met meer focus. Wanneer het gaat over het sluiten van posten, zeg ik meteen dat wij ook posten openen en op allerlei fronten versterken. Wij hebben immers te maken met mondiale machts- en invloedsverschuivingen. Daarop moeten wij anticiperen en die moeten wij ook volgen. Men kent de lijst van de te sluiten en van de te openen posten.

Ik voeg er nog één ding aan toe in de richting van de heer Van Bommel. Hij heeft daarnaar gevraagd, ook al in een eerder debat. Wij moeten zorgvuldig kijken naar de ontwikkelingen in Noord-Irak, in Erbil, en onze aanwezigheid daar. De consulaire vragen maar ook concrete handelskansen die daar liggen, geven aan dat Nederland daar een rol heeft en echt zichtbaar moet zijn. Dat betekent dat wij de ambassade in Bagdad met een zogenaamde laptopdiplomaat gaan versterken voor Noord-Irak en primair Erbil. Die diplomaat zal in Erbil, zoals dat in het diplomatieke jargon heet, coloceren met de Zweden. Wij gaan bovendien in Erbil een permanente lokale kracht inzetten.

De voorzitter:

Ik dacht dat de heer Ormel eerder was, mijnheer Ten Broeke.

De heer Ormel (CDA):

Ik dank de minister voor zijn uiteenzetting. Ik heb het postennetwerk vergeleken met de tentakels van de inktvis. Zonder tentakels is de minister slechts een inkt uitspuwend weekdier. Daarmee wil ik zeggen dat het sluiten van posten zo veel mogelijk voorkomen dient te worden.

De minister zegt dat het allemaal professioneler kan. Op deze plek passen grote complimenten voor zijn staf in het buitenland. Onze ervaring in het buitenland is dat er al zeer professioneel wordt gewerkt.

Mijn vraag betreft de modernisering van de diplomatie. Het aantrekken van jongeren is uitstekend. Daarbij past ook een modern beleid voor de partners van de diplomaten. Mag een partner bijvoorbeeld zelf besluiten of die gaat werken in het buitenland?

Minister Rosenthal:

Wij komen hier terecht bij de technische punten, bij de lastige punten van de arbeidsrechtelijke kanten in de verschillende landen en alles wat daaraan vastzit. Ik voeg daaraan toe dat dit bijvoorbeeld ook geldt voor de huisvesting van de ambassades. Soms vraag je je af waarom je op een bepaalde plek in een pand zit, maar dan blijken er allerlei formaliteiten en regels in zo'n land te zijn waardoor je daar moet zitten en niet elders. Wij zitten met veel van dat soort zaken. Eén ding is echter voor mij volstrekt duidelijk en dat spreek ik ook zeer frequent door met jonge mensen die naar een post gaan, die niet alleen zelf daar moeten gaan werken maar van wie ook de partner dat moet doen. De diplomatie is natuurlijk altijd gewend geweest aan kinderen die meegingen. Nu gaat het ook om de partner, die vaak wil doen wat ook de diplomaat doet. Dat is namelijk werken. Wij zijn ons ten volle ervan bewust dat wij geleidelijk toegaan naar iets wat in het bedrijfsleven bij de multinationals al heel gewoon is. Wij moeten beseffen dat wij niet één iemand aanspreken op dit punt, maar steeds iemand, met kinderen eventueel, die ook zijn werk moet doen. Toen wij in het afgelopen jaar de ronde deden voor allerlei posten, hebben wij allerlei teleurstellingen gehad als wij iemand naar een bepaalde post wilden sturen, maar de partner zei dat hij daar niet aan het werk komt. Het punt is verstaan; ik neem het tot mij. Het is een van de kernpunten die wij voor de komende jaren voor ogen hebben. Ik haal het naar mij toe. Het is duidelijk dat ik mij er zeer betrokken bij voel.

De heer Ormel (CDA):

Dat zie ik en ik begrijp dat het ingewikkeld is en dat er vele haken en ogen aan zitten. Mag ik de minister verzoeken om een brief naar de Kamer te sturen waarin uiteengezet wordt wat de beleidslijn is? Natuurlijk kan er op bepaalde posten van afgeweken worden, maar ik wil de beleidslijn weten voor partners van diplomaten. Dat is iets wat erg leeft. Als de minister veel jonge mensen wil aantrekken, dan moet hij aan hen duidelijk kunnen maken wat de beleidslijn is.

Minister Rosenthal:

Ik wil de heer Ormel wel een brief toezeggen, maar ik vraag hem om zich ervan bewust te zijn hoezeer dit bij mij bovenaan het prioriteitenladdertje staat. Ik heb het met de betrokkenen voortdurend over rekrutering en doorstroming van diplomaten. Ik wil graag bekijken hoe ik de gedachtewisseling met de Kamer kan voortzetten. Moet dat met een brief of langs andere weg? Laten wij dat nog even in het midden houden. Nogmaals, bij sommige punten denk ik dat de Kamer het aan het departement moet overlaten, maar op dit punt, dat zo wezenlijk is voor het profiel van onze diplomatieke dienst in het buitenland, wil ik mij graag nog even bezinnen. Ik zal bezien hoe ik met de Kamer tot een goede vervolgstap kan komen.

De heer Ormel (CDA):

Ik begrijp de worsteling over wel of geen brief. Dat leidt tot een bezinning, hetgeen ik als christendemocraat op zich toejuich. Hoe deelt de minister de uitkomst van de bezinning aan ons mee? Dat moet dan toch in een briefje.

Minister Rosenthal:

Het zou bijvoorbeeld kunnen in de eerstvolgende voortgangsrapportage over waar wij nu mee bezig zijn. Als ik dat nu eens nadrukkelijk met u afspreek.

De voorzitter:

Dat hebben wij goed gehoord.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik ben blij dat de minister wijst op de modernisering bij het laten rouleren van ambtenaren van Buitenlandse Zaken en bij het inzetten van de beste talenten binnen en buiten Buitenlandse Zaken ten behoeve van de rest van de overheidsdienst. Daarbij wordt terecht verwezen naar het WRR-rapport. Er is op geen enkele manier sprake van een desavouering van het diplomatencorps. Het is evenmin een kwestie van haat of diskwalificatie, zoals gisteren door sommigen werd gesuggereerd. Wij weten dat de minister op vrouwen en jongeren heel actief beleid voert – daar wordt naar ik heb begrepen ook anoniem over geklaagd – maar hij is erg voorzichtig met het inschakelen van die ABD. Dat moet nu eerst via de raad van wijzen. Gaat dat met een positief advies die kant op? De minister is er kennelijk voor.

Minister Rosenthal:

Ik zeg dat omdat er veel kwesties aan deze zaken kleven. Er wordt al volop uitgewisseld. Er zit vrij veel vast aan dat overallbeeld, dat door u in treffende woorden in eerste termijn is geschetst. Ik heb die raad van wijzen al gepositioneerd in het aanjagen. De wijze waarop vanuit het departement zelf de zaak vorm en inhoud wordt gegeven, wordt door mij zeer, zeer gewaardeerd. Dat gaat voortreffelijk. Als je dit punt zou willen structureren, reguleren, kanaliseren, moet je goed nadenken over de manier waarop je dat wilt. Om die reden wil ik toch graag een advies van de raad van wijzen onder leiding van Docters van Leeuwen. Dat is geen kwestie van over een jaar, dat kan heel snel gebeuren.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb liever actie dan advies. Wanneer zien wij actie?

Minister Rosenthal:

Wat mij betreft zal dat heel snel zijn. Het advies gaat uit. De raad van wijzen gaat erop broeden. Ik weet dat die raad van wijzen zeer actief is. Dan komt dat advies binnen een paar maanden tot stand. Ik voeg er nog wel het volgende aan toe. En dat is dat ook op dit punt niet een verkeerd beeld moet ontstaan. Er vindt al allerlei uitwisseling plaats maar het is als het ware nu het topje leggen op dat hele systeem. En daar zitten mogelijkerwijs wel wat ingewikkelde punten aan vast.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dus begin volgend jaar?

Minister Rosenthal:

Begin volgend jaar.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De minister zal niet kunnen ontkennen dat de hervorming van het postennetwerk vooral is ingegeven door een forse bezuiniging. Hij kent onze zorgen daarover. Die deelt hij niet, zo hebben wij net in zijn beantwoording gemerkt. Maar mag ik hem dan vragen om de Kamer in staat te stellen om met hem mee te kijken of inderdaad die zorgen in de praktijk onterecht blijken te zijn? De begroting zoals we die nu hebben voorliggen, geeft geen enkele informatie over de kosten per post, de bezuiniging per post en de consequenties van de bezuiniging per post. Als hij de Kamer jaarlijks een voortgangsrapportage zou kunnen sturen, uitgesplitst naar de overzichten per post en naar het departement in Den Haag, zouden we beter in staat zijn om die hervormingen te evalueren.

Minister Rosenthal:

Er is de vorige week bij het begrotingsoverleg hierover expliciet gesproken. Toen zijn er ook duidelijke afspraken gemaakt over hoe wij over de posten in de begrotingsopstelling zullen rapporteren. Hoe meer we naar microzaken gaan, hoe meer we terechtkomen in datgene waarvan ik denk: laat sommige zaken simpelweg aan de leiding van het departement over en reken het departement c.q. de minister dus af op de resultaten. Maar om straks met de Kamer in debat te gaan over de hoeveelheden vierkante meters die een diplomaat ter beschikking staan op de post in Pretoria lijkt mij wat ver gaan. Dus zolang als we het kunnen houden op hanteerbare informatie zodat ik dat inzicht kan geven in de vorderingen van de hervorming, zit het in het stramien dat we vorig jaar al hebben afgesproken, met name op voorspraak van de heer Timmermans, namelijk dat wij op gezette tijden met een voortgangsrapportage komen die echt duiding geeft aan hoe de hervorming van het postennet gaande is.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het is natuurlijk niet de bedoeling dat u hier gaat rapporteren over het aantal pakketten kopieerpapier dat per post wordt ingeslagen. U kent onze zorgen als het gaat om de mensenrechtenfuncties en de werkzaamheden op de ambassades op dat punt, maar er zijn nog veel meer zorgen geuit in de eerste termijn van de Kamer. Op die inhoudelijke punten zijn de toezeggingen die u hebt gedaan voor ons nog niet voldoende om te denken dat wij dat hervormingsproces op zijn effecten goed kunnen beoordelen. Dus als u zegt dat er al afspraken zijn maar u die best nog wilt aanvullen met de informatie die de Kamer verder nodig heeft, dus als u die toezegging wilt doen, dan zeg ik u toe dat ik in de vaste Kamercommissie zelf het initiatief zal nemen om te inventariseren welke inhoudelijke informatie nog gewenst wordt door de Kamer. Dan kunnen we uw methodiek combineren met onze wensen over de inhoud.

Minister Rosenthal:

Geheel eens. Waar het uiteindelijk op neer zal moeten komen, is dat ik met de Kamer de informatie kan delen over de vraag of de hervorming van het diplomatieke netwerk toekomt aan de functies en de prioriteiten die we met elkaar hebben afgesproken, zodat ik daar ook goede verantwoording over af kan leggen. Dat is de kern van de zaak en ik volg daarin geheel de opvatting van mevrouw Albayrak.

De voorzitter:

Dan krijgen we nu nog de zogenaamde algemene ronde. Dan kan iedereen nog even vragen wat die bij het eerste blok niet had kunnen doen.

De heer Pechtold (D66):

Het is een paar uur geleden, maar wij hadden het zojuist over de ambtenaren die anoniem maar in de media hun hart gelucht hebben. Ik steun de lijn die door collega's is neergezet dat dat een uitzondering is. Ik vraag me ook af of dat past in de verhouding tussen de politiek en het ambtelijke apparaat. De vraag is hoe je daar vervolgens mee omgaat. De minister zei dat hij de mensen aanspreekt en met hen in gesprek gaat. Dat is een opstelling die volgens mij in een mogelijk moeilijke sfeer belangrijk is. Vanochtend las ik echter in het schriftelijke antwoord op dezelfde vraag: "Het anoniem verstrekken van deels onjuiste informatie past niet in de verhoudingen. De sg is in gesprek met de medewerkers om deze boodschap over te brengen." De minister doet het dus niet, de sg doet het. Deze is bovendien niet in gesprek om ideeën uit te wisselen, maar om de boodschap over te brengen. Dat vind ik niet helemaal in lijn met hoe ik het graag zou zien en met wat ik dacht dat de minister van plan was.

Minister Rosenthal:

Als deze minister één punt volstrekt in het hoofd en het hart heeft, is het wel dat hij met de ambtenaren op het departement in openheid over alles praat wat maar op tafel kan komen, dus ook over zaken van het beleid, van de organisatie en van diplomatieke plaatsing. Dat is misschien anders dan sommige andere ministers hebben gedaan in het verleden. Ik heb het dan niet over ministers van Buitenlandse Zaken, maar over hoe het in het algemeen in politiek-ambtelijke verhoudingen gaat. Er is een groep jonge mensen op het departement, VerY BZ, met wie ik regulier contact heb. De ambtenaren op het departement weten dat zij, wanneer zij iets op hun lever hebben, bij mij kunnen binnenkomen. Ik ben geen man van hiërarchie, van boven naar beneden en van beneden naar boven. Dat weten ze ook. Dat levert soms ook bepaalde spanningen op, maar daar loop ik niet voor weg. Kortom, wat mij betreft hoort de sfeer op het departement open te zijn. Voor de overgrote meerderheid van ambtenaren is er een sfeer van openheid. Deze koester ik. Dat is het verhaal. Dat geldt ook voor anonieme ambtenaren die naar mijn oordeel de spelregels voor politiek-ambtelijke verhoudingen die we met elkaar hebben afgesproken, niet hebben gevolgd. Ik begrijp dat de heer Pechtold daar ook in meegaat. Ook deze ambtenaren zijn welkom. Ik weet echter niet wie ze zijn, want ze zijn anoniem.

De heer Pechtold (D66):

Dit is een antwoord waarmee ik wat kan. Ik zie mezelf als parlementariër ook niet als een soort relatiebemiddelaar tussen de minister en zijn ambtenaren. Ik hoor aan de ene kant over het zeulen met een snijmachine en aan de andere kant over het steunen van een IMF-kandidaat. De minister schrijft dat de informatie deels onjuist is. Een deel is dus waar, of de snijmachine of de IMF-kandidaat. De minister mag kiezen.

Deze opstelling van de minister is anders dan in Buitenhof en anders dan ik vanochtend dacht. Het is niet zo dat de sg op klopjacht gaat. De minister zegt dat zelfs degenen die misschien nu uit nood hun hart zo gelucht hebben, nog steeds welkom zijn. Er is dadelijk niet een afrekening op Buitenlandse Zaken. We zetten er een streep onder. De verhoudingen tussen politiek en ambtelijk apparaat dienen te zijn zoals we dat allebei wensen. Kennelijk was er een gevoel dat men niet tot de minister kon doordringen. Ik heb namelijk nog nooit meegemaakt dat het zo breed en tot in detail in de pers kwam. Ik ben heel blij als de minister wil toezeggen dat er dadelijk geen afrekening is in het departement en dat zelfs degenen die met dit soort voorbeelden kwamen, dit nu bij wijze van spreken met naam en toenaam bij de minister kunnen melden.

Minister Rosenthal:

Ik heb twee punten die ik wil vastleggen. Het eerste punt gaat over de onjuistheden. Ik dank de heer Pechtold dat hij dit zelf naar voren brengt. Laat ik in elk geval het verhaal over het IMF naar het rijk der fabelen verwijzen. Zoiets krijg je als anonimi niet met elkaar praten en soms misschien ook weer dingen van derden en journalisten horen. Dat krijg je dan; laten we dat even vaststellen. Ik kan hier met nadruk zeggen dat het verhaal over het IMF uit de lucht gegrepen is.

Over de politiek-ambtelijke verhoudingen heb ik al gezegd dat ik enorm houd van communiceren met open vizier naar elkaar toe, zoals wij hier nu ook doen. Daar houd ik van. Het is voor mij zelfs een van de hoogtepunten in de politiek-ambtelijke verhoudingen als ambtenaren je recht in je gezicht zeggen dat zij het niet eens zijn met je beleid, maar daar hoort dan wel bij dat zij het beleid loyaal uitvoeren. We weten langzamerhand in de politiek-ambtelijke verhoudingen dat wij verder zijn dan dit soort botte mededelingen. Laat ik het even concreet maken. Stel dat een ambtenaar op het departement van Buitenlandse Zaken het gewoon niet kan opbrengen om in het dossier over het Midden-Oosten de door dit kabinet uitgezette koers te volgen; wat doe je dan in moderne politiek-ambtelijke verhoudingen? Dan zeg je tegen die ambtenaar: laten wij dan afspreken dat jij eens een ander dossier gaat doen. Dat zijn moderne politiek-ambtelijke verhoudingen; zo wil ik die hebben.

Ik heb in Buitenhof al gezegd dat het enige waar ik even van opkijk – dat zeg ik met nadruk – is dat anonieme ambtenaren niet de gelegenheid te baat nemen om dit de minister op een andere manier aan te reiken. Ik voeg daar ook hier aan toe dat ik het prima vind als ambtenaren met media willen praten, maar meld dit dan bij de minister. Dat is ook zo als ambtenaren bijvoorbeeld door de Kamer worden uitgenodigd: meld het even; niet meer dan dat. Ik ben intussen niet naïef. Ik weet natuurlijk ook dat er over en weer wordt gepraat. Dat vind ik ook niet erg, maar als je echt kritiek hebt, kom daar dan mee naar de minister zelf. Dat is voor mij de kern van de zaak. In het departement zelf praten we over dit soort zaken. Ik heb dat al een aantal maanden geleden – dus lang voordat dat stuk in de NRC stond – met een groot aantal ambtenaren gedaan over het punt van de informatiekanalen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken wat hij vindt van de beschamende vertoning van de heer De Roon gistermiddag. Voor degenen die dat gemist hebben: de heer De Roon vroeg de minister van Buitenlandse Zaken van Nederland om vanwege zijn eigen Joodse achtergrond op te komen voor de Israëlische belangen.

Minister Rosenthal:

Ik heb de opmerkingen van de heer De Roon gehoord. Ik heb begrepen dat hij die opmerkingen heeft teruggenomen. Ik voeg daar niets aan toe.

De voorzitter:

Tot slot.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dat terugnemen heeft ons allen, althans een deel van de Kamer, verbaasd, omdat de heer De Roon nogal stellig was en bij herhaling bevestigde wat ik zojuist heb herhaald. Heeft de minister gisteravond, al dan niet via de minister-president, opgetreden in de richting van de heer Wilders en hem gevraagd om de heer De Roon tot de orde te roepen?

Minister Rosenthal:

Het antwoord is nee.

De voorzitter:

We zijn gekomen aan het eind van de beantwoording door de minister. Ik vraag de staatssecretaris om met eenzelfde introductie te beginnen. Ik kijk ook de leden even aan. Kunnen we het bij de staatssecretaris op dezelfde manier doen als bij de minister? Zeg maar: het model-Van der Staaij. Prima, de staatssecretaris begint aan de beantwoording.

Staatssecretaris Knapen:

Voorzitter. Anders dan de minister, die vier blokjes had, heb ik er zeven.

De voorzitter:

U hoeft uw hersens niet te breken over ons probleem.

Staatssecretaris Knapen:

Voorzitter. Laat ik me allereerst aansluiten bij de felicitaties aan mevrouw De Caluwé met haar maidenspeech. Ik zag de warme blikken van verstandhouding tussen haar en de publieke tribune gisterochtend.

Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking hebben we afgelopen maandag al zeven-en-een-half uur met elkaar van gedachten gewisseld. Dat relativeert het aantal thema's weer. Ik dank alle deelnemers, alle afgevaardigden zeer voor hun inbreng en de goede discussie daar. Ik stel vooraf vast en benadruk nog eens dat ik hecht aan internationale afspraken over ontwikkelingssamenwerking, inclusief de norm van 0,7%. In dit verband wijs ik de leden Dikkers, Pechtold, El Fassed en Voordewind die mij daarnaar vroegen op het regeerakkoord en de reactie van de minister-president hierop. Ik sta voor wat er in het regeerakkoord staat. We hebben het nu over de begroting voor volgend jaar en die volgt het regeerakkoord.

Wat de onderwerpen zelf betreft kan ik redelijk kort zijn. Ik zal enkele opmerkingen maken over het bedrijfsleven en ontwikkelingssamenwerking en over het Grote Merengebied en grondstoffen. Ik zal iets specifieks zeggen over maatschappelijk verantwoord ondernemen in relatie tot de Wereldbank, waar de heer El Fassed over sprak. Dan wil ik even stilstaan bij de afbouw van met name de bilaterale onderwijsprogramma's. Dat was een zorg van enkele fracties. Ook zal ik iets zeggen over burgers in conflictgebieden. Ten leste zal ik kort spreken over de Europese Unie, waarnaar was gevraagd.

De heer Pechtold (D66):

Omdat de staatssecretaris bij zijn algemene aftrap gelijk een stevige politieke uitspraak deed, wil ik bekijken hoe stevig die politieke uitspraak is. Dat de 0,7% van ons bruto binnenlands product die wij uitgeven aan ontwikkelingssamenwerking voor 2012 staat, moge waar zijn, maar de toekomst ervan staat onder druk. Leest de staatssecretaris zijn handtekening onder het regeerakkoord nu zo dat dit voor de kabinetsperiode gegarandeerd staat? De staatssecretaris heeft een stevige bezuiniging moeten incasseren van bijna 1 mld., maar staat hij voor 0,7% niet alleen voor 2012, maar ook daarna?

Staatssecretaris Knapen:

Ik citeer de minister-president die in antwoord op precies dezelfde vraag antwoordde dat de 0,7% staat. Later kwam er nog de motie-Sap/Slob op stuk nr. 20. De reactie van de minister-president daarop was dat die staand beleid was. De 0,7% staat dus. Ik sta achter het regeerakkoord. Daar wil ik het bij laten. Verder wil ik het graag hebben over de begroting voor 2012.

De heer Pechtold (D66):

Ik geloof dat we het laatst met de PVV hadden over de vraag voor hoeveel jaren dingen worden aanbesteed. Soms is dat voor vijf jaar lang. Het is dus van groot belang om zo'n begroting, zeker die van ontwikkelingssamenwerking, niet op zichzelf te bekijken. Ik waardeer en incasseer deze klip-en-klare en heldere uitspraak van de staatssecretaris. Zijn handtekening staat voor deze regeerperiode op 0,7% bbp, niet alleen voor 2012, maar ook voor daarna. Dat is, misschien overbodig, nog eens bevestigd in de motie-Sap/Slob, die door de Kamer is aangenomen en werd gesteund door de partij van de staatssecretaris, het CDA. Dat signaal is het belangrijkste van het kabinet dat ik vandaag of misschien wel de hele week heb gekregen. Grote dank daarvoor.

De heer El Fassed (GroenLinks):

Ik begrijp goed dat de staatssecretaris misschien een beetje moe wordt als het weer gaat over die 0,7% en als hij die moet herhalen. Het is echter heel belangrijk dat het herhaald wordt. Elke keer als die maatschappelijke discussie start en de PVV of een andere coalitiepartij wat hierover roept, dient de staatssecretaris klip-en-klaar te herhalen dat hij staat voor zijn budget en dat hij staat voor die 0,7%. Gaat de staatssecretaris dat voortaan ook doen?

Staatssecretaris Knapen:

Ik heb eigenlijk weinig toe te voegen aan wat ik zojuist heb gezegd. Ik hecht aan internatonale afspraken. Die zijn belangrijk, ook voor de betrouwbaarheid, de voorspelbaarheid en de reputatie van ons land. Als wij internationale afspraken gemaakt hebben, dan komen wij die na.

Voorzitter. Er is gesproken over de groeiende betekenis van het bedrijfsleven en ontwikkelingssamenwerking. Met name mevrouw Dikkers heeft daaraan veel aandacht besteed. Zij sprak over een bedrag van ten minste 400 mln. dat naar bedrijven gaat. Het is misschien goed om vast te stellen dat sprake is van ofwel een misverstand ofwel een verwarring van termen. Het bedrag dat naar bedrijven gaat, is aanzienlijk kleiner. Dat is in rechtstreekse zin zoiets als 100 mln. Wij hebben het over een private sector, een investeringsprogramma, vaak kleine bedrijfjes in ontwikkelingslanden waarin rechtstreeks wordt geïnvesteerd. Verder hebben wij dat fonds opkomende markten voor Ontwikkelingssamenwerking en het African Enterprise Challenge Fund. Verder gaan deze bedragen naar wat mevrouw Ferrier "enabling environment" noemt. Het gaat naar verbetering van infrastructuur, vergroten van de toegang van boeren en kleine ondernemers tot financiële diensten, versterken van coöperaties en boerenorganisaties.

Als wij in Rwanda een serieuze bijdrage leveren om kadaster en erfrecht zodanig te wijzigen dat de overdrachtskosten van 5,5% worden gereduceerd naar 0,5% en de periode waarin het gebeurt te reduceren van een jaar naar een maand, dan is dat voor ons een belangrijke bijdrage aan de private sectorontwikkeling. Men mag dat "bedrijfsleven" noemen, maar wij moeten wel van elkaar weten wat wij daaronder verstaan. Een aanvullend punt dat niet onbelangrijk is, is dat wij vier speerpunten hebben geadresseerd. Over de focus op die speerpunten hebben wij uitvoerig met elkaar van gedachten gewisseld. Een van die speerpunten is voedselzekerheid. Wij hebben het meer dan sterke vermoeden, de krachtige overtuiging, dat wij in Nederland op dat terrein iets bijzonders te bieden hebben in vergelijking met andere onderwerpen waarmee wij internationaal de boer op zouden kunnen. Is het dan vreemd dat wij met anderen samenwerken, bijvoorbeeld met het ministerie van EL&I en de universiteit van Wageningen? Er is een taskforce, onder leiding van oud-senator prof. Rabbinge, die die samenwerking in de gaten houdt. Het is wis en waarachtig onjuist om te suggereren dat het minister van EL&I even langskomt om 300 mln. uit deze begroting te halen. Zo zit het niet. Op het punt van Ontwikkelingssamenwerking zijn wij voor die 300 mln. verantwoordelijk. Het doel is ontwikkeling daar. Als wij Wageningen, Agriterra, coöperaties en banken gebruiken als middel om dat doel te bereiken, dan is dat prima. Het is echter wat kort door de bocht om de poging om tot focus te komen te reduceren tot "het simpelweg weggeven van het geld aan andere departementen voor andere doeleinden". Zo is het niet. We willen proberen om van 1+1=3 te maken. Daarom zoeken we naar samenwerking. Volgend jaar gaan we intensief samenwerken met wat we vroeger het ministerie van Verkeer en Waterstaat zouden noemen, want we hebben het vooral over water, om die volgende slag bij die focus aan te brengen. U allen mag mij aanspreken op wat er met de budgetten gebeurt, maar neem van mij aan dat wij erbovenop zitten om erop te letten dat het deel dat wij investeren, geïnvesteerd wordt met gebruikmaking van de kracht van eenieder, maar met het doel waar we het hier over eens zijn.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

1+1=3, zegt de staatssecretaris. 100 mln. gaat naar het afbetalen van de exportkredietverzekeringen, garantiestellingen aan het Nederlands exporterend bedrijfsleven. Daar zit geen 1+1=3 in. Kan de staatssecretaris dat toelichten? Er gaat geld naar PSI en ORIO. Dat zijn exportsubsidiekanalen. Kan de staatssecretaris mij vertellen dat, ondanks kritische evaluaties, het nog steeds buitengewoon nuttig is om dat te scharen onder "investeren in productieve sector"? Dat is het spekken van het Nederlands bedrijfsleven. Doe dat gerust, maar niet uit de armenkas.

Staatssecretaris Knapen:

ORIO betreft middelen die geschonken worden aan ontwikkelingslanden die projecten uitschrijven in hun eigen land. Wat ons betreft, heeft ook het Nederlandse bedrijfsleven een serieuze kans om op die projecten in te schrijven. Sterker nog, als die projecten voldoen aan hoge normen van kwaliteit en duurzaamheid, ben ik ervan overtuigd dat het Nederlandse bedrijfsleven een heel goede kans heeft als het om inschrijvingen gaat. Wij zijn echter niet voor het simpelweg terugkeren naar klassieke binding van hulp, omdat dat de effectiviteit en de kwaliteit over het algemeen – zo blijkt uit allerlei OESO-onderzoeken – niet ten goede is gekomen. Mevrouw Dikkers weet dat en heeft er zelf ook altijd terecht een punt gemaakt. Wij onderschrijven de SER-aanbeveling.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Als de staatssecretaris het SER-advies onderschrijft, begrijp ik niet de intensivering op de potjes zoals ORIO. Ik zou graag concluderen dat de staatssecretaris zegt dat het in het belang is van ontwikkelingslanden. Maar ik wijs op bijvoorbeeld Van Oord, die gebaggerd heeft in de haven in Guatemala en broddelwerk geleverd heeft. Dat heeft een heel niet-kritische staatssecretaris tegenover zich gevonden. Dat voedt mijn zorg dat we dit geld niet kunnen besteden.

Staatssecretaris Knapen:

We hebben al een viertal keer gewisseld dat de 9 mln. gulden in Guatemala destijds niet goed zijn besteed. We kunnen dat nog een keer onderschrijven. Ik kan ook nu al voorspellen dat er in de toekomst wel wat vaker iets mis zal gaan. Als je dit soort dingen doet, gaan er soms dingen mis. Ik heb overigens wel uitvoerig contact gehad, zowel met de betreffende baggeraar, kantoor houdende in Alexanderpolder in Rotterdam, als met het ingenieursbureau. We hebben mogelijkheden bekeken om iets te doen. Die zijn er niet, simpelweg omdat er vanuit Guatemala op dit moment geen belangstelling is om opnieuw een poging te wagen, gegeven het feit dat en de omstandigheden weerbarstig zijn en de economische winstgevendheid voor de haven en voor vissers daar in relatie tot de kosten die nog moeten worden gemaakt, zo gering is, dat er geen tweede ronde komt.

De heer El Fassed (GroenLinks):

Ik heb al gezegd dat het risico bestaat dat het budget een grabbelton wordt. De staatssecretaris moet niet alleen gaan staan voor de hoogte van het budget, maar ook ervoor zorgen dat er geen risico bestaat dat het budget een grabbelton wordt voor andere departementen, terwijl juist die andere departementen het op andere zaken goed moeten doen. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij de ODA-criteria grondig gaat aanpassen. Daar kleeft nu juist het risico aan van het verworden van het budget tot een grabbelton. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat het budget behouden blijft waarvoor het bedoeld is?

Staatssecretaris Knapen:

Dat zijn in mijn ogen twee verschillende vragen. Als wij proberen in te zoomen op krachtige speerpunten waarmee wij verschil kunnen maken, dan doen wij dat niet omdat wij op het ministerie van Buitenlandse Zaken daar verstand van hebben, maar omdat het verstand daarvan in het land zit en dus logischerwijs ook bij andere ministeries, kennisinstellingen, bedrijven en universiteiten. Zodra zij zich ermee bemoeien, kan vervolgens de opmerking komen: maar zij bemoeien zij zich er allemaal mee! Dat is precies wat wij willen, maar aan het eind moet zichtbaar blijven waar de middelen waar wij hier dingen over hebben afgesproken, voor worden gebruikt. Daar kan de Kamer mij op aanspreken. Het is echter wis en waarachtig een verrijking om niet alleen andere departementen maar ook kennis vanuit instellingen achter de departementen te mobiliseren voor de zes experimenten waar wij mee van start gaan in het programma dat wij voor de zekerheid aan het ontwikkelen zijn. Dat enthousiasmeert enorm. Ik ben er dus helemaal niet zo somber over dat iedereen langskomt om even een greep in de kas te doen. Natuurlijk, niets menselijks is mensen vreemd, dus wij zullen daar ook op letten, maar ik vind het tot nu toe alleen maar inspirerend in plaats van bedreigend voor het project dat wij gestart zijn.

De heer El Fassed (GroenLinks):

Ik ga een heel end met de staatssecretaris mee, maar ik wil graag dat hij helder en duidelijk blijft zeggen waar het budget voor bedoeld is en dat er niet aan die 0,7 getornd kan worden.

Staatssecretaris Knapen:

Ik heb een korte aanvulling over de grondstoffen in het Grote Merengebied. Collega Rosenthal sprak al over die grondstoffen. De regionale stabiliteit in het Grote Merengebied is cruciaal voor Rwanda, Burundi, Uganda, Zuid-Sudan en uiteraard de Democratische Republiek Congo. Met name dat laatste land is een bron van instabiliteit. Vanuit de ambassade in Kigali voeren wij een regionaal programma uit dat gericht is op economische samenwerking. Daarin is ook aandacht voor grondstoffen, onder meer via de steun die wij leveren aan de International Conference on the Great Lakes Region. Overigens wordt onze regionale benadering vanuit ontwikkelingssamenwerking toegelicht in de brief daarover.

De heer El Fassed sprak over de Chinese successen bij het binnenhalen van opdrachten van de Wereldbank en vroeg waarom zij het zo veel beter doen dan Nederlandse bedrijven. Allereerst maakt de Wereldbank goed gebruik van de criteria van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij de aanbesteding van Wereldbankprojecten wordt met allerlei criteria rekening gehouden. Die gaan van minderheden tot het kappen van bomen en alles wat daartussen zit, maar de eenduidigheid van die aanbestedingen schiet soms tekort. Je ziet een toenemend gebruik van lokale aanbestedingssystemen. Zeker als het om de monitoring gaat, zijn die van wisselende kwaliteit. Daar wijzen wij de Wereldbank op. Vorige week is nog een ambtelijke missie van ons naar de Wereldbank gegaan. Ik heb daar zelf uitvoerig over gesproken met president Zoellick. Wij dringen bij aanbestedingen op lokaal niveau erop aan dat sprake is van een level playing field. Maar wij moeten wel eerlijk onderkennen dat, hoewel er zeker van alles mis is op het gebied van mvo in China, ze daar ook snel leren. Het niet zo is dat ze in China de term mvo niet eens kunnen spellen, hoewel dat technisch ingewikkeld is. Bij allerlei grote infrastructuurprojecten staat China, maar ook India, simpelweg vaak vooraan omdat het aan de gewenste criteria voldoet maar ook een stuk goedkoper is. Een Duitse ingenieur bij een infrastructuurproject in een ontwikkelingsland kost al gauw $100.000 en een Chinese ingenieur $11.000. Dat maakt wat uit voor de kosten. Het is overigens per sector verschillend. Bij grote infrastructuurprojecten, waar grote bedragen mee zijn gemoeid, zijn de successen van de opkomende landen enorm. Wat betreft bijvoorbeeld consultancy doen wij het echter weer heel goed. We moeten dus wel differentiëren naar sector, en bij consultancy ligt vaak een serieuze toegevoegde waarde. Dat gezegd zijnde heeft het wel degelijk onze aandacht, ook vanuit het oogpunt van level playing field en vanuit het oogpunt van de belangen van de diverse betrokken ondernemingen.

Ik ga nu in op de afbouw van bilaterale onderwijsprogramma's. Ik wil kort ingaan op een vraag van de heer Van der Staaij en toezeggen om eind 2012, dus een jaar na nu, weer te komen met de stand van zaken inzake de afbouw. Elk halfjaar is gegeven het ritme waarin dit soort afspraken vaak wordt gemaakt een beetje veel. Dit voorstel zou ik graag willen doen. Mocht er tussentijds iets bijzonders zijn, dan hebben wij de plicht om de Kamer daarvan op de hoogte te stellen.

Tegen mevrouw Dikkers zeg ik dat we de vier speerpunten hebben gekozen. Daar hebben we uitvoerig over gediscussieerd en daar zit een argumentatie achter, namelijk de argumentatie van het rapport van de WRR om te gaan van sociale overdracht naar stimulering van de private sector en economische groei. Ook zijn er de afspraken binnen de Europese Unie om te komen tot taakverdeling en taakspecialisatie. Dan maak je keuzes, en daarbij hebben wij vastgesteld dat elementair onderwijs van wezensbelang is, maar dat het in relatie tot wat andere landen doen niet het grote onderscheidende onderwerp van Nederland is. Dus horen bij prioriteiten logischerwijs ook posterioriteiten.

De heer Voordewind vroeg naar de Child Labour Free Zones. Ik stel voor om dat onderwerp binnenkort schriftelijk met de Kamer te behandelen.

Mijn een-na-laatste onderwerp betreft burgerzin en conflictgebieden. Als reactie op een vraag van mevrouw Peters naar de beleidsstrategie voor bescherming van burgers …

De voorzitter:

Excuus, staatssecretaris, mevrouw Dikkers heeft een vraag over een eerder punt.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Begrijp ik goed dat de staatssecretaris klaar is met zijn blokje over onderwijs? Daar heb ik namelijk een opmerking over.

Staatssecretaris Knapen:

Ik ben ermee klaar, voorzitter.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Ik nog lang niet. Er ligt een prachtige IOB-evaluatie over basiseducatie. Nederland heeft zich gecommitteerd aan de Millennium Development Goals. Onderwijs is een doel dat behaald zou kunnen worden, ware het niet dat de internationale investering in onderwijs geïntensiveerd moet worden. Alarmbellen worden terecht geluid. Ik snap heel goed dat de staatssecretaris wil focussen – dat is prima – maar hij kan onderwijs niet laten zitten. Wij hebben daarin een specifieke taak en we hebben ook een specifieke meerwaarde. Het IOB gaf daar een prachtige evaluatie van. Ik hoor de staatssecretaris en de minister mooie woorden spreken: we zijn een internationale verplichting aangegaan en die maken we waar. Wel, onze handtekening staat onder het behalen van de MDG's en het zou heel jammer zijn om de bijdrage in deze fase zo te verminderen dat er kinderen uit de schoolbanken gaan. Steeds meer donoren trekken zich terug uit het onderwijs. Ik vind het heel belangrijk dat we er veel aandacht aan besteden, dus ik vraag of de staatssecretaris ook hiervoor toch nog budget beschikbaar wil stellen, meer dan hij nu doet.

Staatssecretaris Knapen:

Ik ken de zorgen van mevrouw Dikkers. Natuurlijk zijn we een serieuze donor gebleven van het Global Education Fund, ook om de overgang te vergemakkelijken. Daarnaast hebben we, ook in de geest van de zorgen van mevrouw Dikkers, via UNICEF in bijvoorbeeld Burkina Faso voor volgend jaar en het jaar daarop middelen beschikbaar gesteld voor onderwijs. We letten op de transitie en de exit. We hebben een hele discussie gevoerd over de vraag of we keuzes gaan maken of niet. We hebben besloten dat we keuzes maken en dan doen we dat ook. Dat heeft uiteraard consequenties. Grote zorgvuldigheid? Ja. Kiezen? Ja ook.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Ik snap dat de staatssecretaris wil kiezen en ik wil graag in zijn redenatie meegaan. Net ging het erover dat de Wereldbank zo goed is in infrastructurele projecten. Als dat zo is, waarom hebben we dan nog ORIO om Nederlandse baggeraars en anderen te ondersteunen? Als de minister nu eens iets uit het ORIO-potje overhevelt naar onderwijs, dan zijn we weer bij elkaar.

Staatssecretaris Knapen:

De Wereldbank is niet goed in infrastructurele projecten. De Wereldbank heeft veel middelen en kan dus grote infrastructurele projecten aanbesteden. Die moeten aan iemand of aan iets worden aanbesteed. Bij projecten die te maken hebben met watermanagement en waterbeheer kan het zomaar gebeuren dat Nederland in het vizier komt omdat we daar werkelijk iets over te melden hebben, op allerlei terreinen en vooral in de consultancy.

Dan kom ik op burgers in conflictgebieden. Wij spelen met enkele gelijkgezinde landen, het Verenigd Koninkrijk en de Nordics, een belangrijke rol op het terrein van veiligheid en rechtsorde in fragiele staten. We zullen daar volgende week in Busan onder onze leiding een speciaal event over organiseren. Het rapport van de Wereldbank van dit jaar geeft aan hoe belangrijk die link is tussen security, justice en jobs die daarin wordt geformuleerd. Dat uitgangspunt nemen wij mee. Wij zullen ook, zoals eerder al besproken, in het begin van het eerste trimester van 2012 aan de Kamer de speerpunten veiligheid en rechtsorde als een update en toespitsing van de strategie veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten van mijn voorganger aanbieden. Is er ook geld voor? Jazeker. We hebben het wederopbouwfonds en het stabiliteitsfonds. We gebruiken dat op allerlei gebieden, met name in Oost-Congo.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik zie met veel belangstelling uit naar de nationale strategie voor bescherming van burgers in conflictgebieden. Het is natuurlijk een uitwerking van de responsibility to protect-doctrine, hangt samen met het rapport van de Wereldbank en biedt veel inspiratie. Het heeft ook gevolgen voor een eventuele uitzending van militairen. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het navolgen van de aanbevelingen van de evaluatiecommissie ISAF? Die gaf aan ook bij de uitzending van militaire missies expliciet aandacht te besteden aan dat element van burgerbescherming.

Staatssecretaris Knapen:

Dat hebben wij vanaf het begin toegejuicht. Dat zit ook in de toolkit, zoals dat in dit huis vaak genoemd wordt, van degenen die naar conflictgebieden gaan. Het is uiteraard ook onderdeel van het programma dat wij op dit moment in Kunduz aanbieden. We hebben daar, zoals mevrouw Peters weet, een aantal specialisten die zich met dit onderwerp bezighouden. Allemaal vanuit de gedachte dat burgers geen onderdanen zijn, maar burgers die recht hebben op bescherming.

Voorzitter. Tot slot kom ik te spreken over de Europese Unie. Hier is door diverse Kamerleden naar gevraagd, onder andere door de heer Ormel en de heer Bontes. De Europese crisisaanpak is geen kwestie van soepel management. Het is weerbarstige materie en het is voor iedereen in zekere zin onbekend terrein. Hier zijn geen draaiboeken voor en de geschiedenis is een bescheiden assistent. Er zijn wel successievelijk stappen gezet. Er is in 2010 een noodfonds gekomen. Wij hebben een nieuw stelsel voor de financiële sector. De begrotingsdiscipline is fors aangescherpt, met automatische sancties. Vorige maand hebben wij de herstructurering van de Griekse schulden, de versterking van de kapitaalpositie van banken en een effectievere inzet van het Europese noodfonds vastgelegd.

De Europese topconferenties zijn geen golden bullits waarmee je het probleem in één keer oplost, zeg ik tegen de heer Bontes. Telkens bestaat de neiging om rondom een top een climax te suggereren die moet leiden tot dé oplossing voor alle problemen, opdat het weer rustig wordt, zoals het vroeger altijd was. Helaas is dat in deze dagelijkse werkelijkheid niet gegeven. Besluitvorming is om allerlei redenen een marathon en geen sprint. De bestuurbaarheid en de slagvaardigheid zijn een serieuze zorg. Wij zitten enerzijds met 27 respectievelijk 17 landen met parlementen en democratieën, zaken die wij koesteren, en anderzijds met de noodzaak tot tempo en markten die geen geduld hebben. Wij hebben soms nationale belangen, maar zijn zodanig verweven dat wij rekening moeten houden met onze onderlinge afhankelijkheid.

De situatie in een aantal lidstaten is nog steeds een punt van zorg en wij blijven ons inzetten voor een effectiever gebruik van het Europese noodfonds. Binnenkort hopen wij daar weer zicht op te krijgen. Wij ijveren vooral voor heldere afspraken over structurele hervormingen in kwetsbare eurolanden en wij maken ons sterk voor het verbeteren van het Europese groeivermogen en een sterke financiële sector. Wij benadrukken ook het grote belang van onafhankelijk en krachtig toezicht door de Europese Commissie op nationale begrotingen. De buitenwereld moet het vertrouwen in de handelingsbekwaamheid en het economisch bestuur in de eurozone terugkrijgen.

Daarom is het goed dat de Europese Commissie deze week met vervolgvoorstellen is gekomen om het toezicht op nationale begrotingen te verbeteren. Wij hebben ons de afgelopen maanden overal hard gemaakt voor dergelijke voorstellen, maar de Nederlandse regering is wel van mening dat de voorstellen op het gebied van de afdwingbaarheid nog wel een stapje verder hadden mogen gaan. Nu bieden zij altijd nog wat ruimte voor lidstaten om in de Raad van Ministers een definitief besluit te nemen, maar het is wel een geweldige stap voorwaarts. Het wordt voor een Raad van Ministers nu een stuk lastiger om maatregelen van de Eurocommissaris te doorbreken. Daarvoor zijn meer gewicht en meer stemmen voor nodig. In die zin gaat het de goede kant uit. Wij zijn er echter nog niet. Er komt later deze maand een voorstel van voorzitter Van Rompuy waarin bekeken wordt in welke vorm een eventuele grondwetswijziging in dezen een rol kan spelen. Dat moment zullen wij zeker aangrijpen om te proberen of wij onze twee andere belangrijke punten, primair de mogelijkheid van het opnemen van stemrecht in bepaalde gevallen, hierin ondergebracht kunnen krijgen.

De heer Ormel (CDA):

Ik dank de staatssecretaris dat hij dit punt ter sprake heeft gebracht. Ik had daar zelf ook om gevraagd. Elders in dit huis is ook minister De Jager bezig met zijn antwoorden op de voorstellen. Dit raakt de kern van Europa en het is goed dat we daarover juist in deze begroting ook spreken. De CDA-fractie is van mening dat een onafhankelijk toezicht op de begrotingen noodzakelijk is en dat er preventief, dus voordat het leed geleden is, moet kunnen worden ingegrepen. We maken ons wat dat betreft wel zorgen over het haasje-overspringen tussen enerzijds de Europese Commissie en anderzijds de Europese Raad. We betreuren het dat de heer Barroso nu komt met een voorstel voor eurobonds. Het is veel belangrijker dat de Commissie zich richt op het onafhankelijke toezicht, het preventieve toezicht. Dat is een taak van de Commissie. We vragen de staatssecretaris om, in het belang van de samenhang van het geheel, in de richting van de Commissie te communiceren vooral niet mee te doen met dat haasje-overspel. De Commissie moet met duidelijke voorstellen komen voor onafhankelijk toezicht en zij moet niet allerlei proefballonnen oplaten, zoals de eurobonds. Dat komt de kracht van de Commissie niet ten goede.

Staatssecretaris Knapen:

Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Ormel, maar met een kleine kanttekening. We hebben in vergelijking met twee maanden geleden namelijk een geweldige sprong voorwaarts gemaakt. De Europese Commissie geeft intussen zelf aan dat het fenomeen eurobonds iets is wat achteraankomt. Twee maanden geleden sprak men vooral nog over de eurobonds als oplossing voor alle problemen. Dat zou het paard achter de wagen hebben gespannen. Verder ben ik het geheel eens met de opmerkingen van de heer Ormel.

De heer Ormel (CDA):

Tot slot het feit dat de heer Barroso gisteren met een voorstel is gekomen waarop door de Duitse bondskanselier direct wordt gereageerd. Dat doet geen goed. Het doet geen goed aan de crisis en het doet geen goed aan Europa. Het gaat namelijk over nogal wat. Ik ben blij dat de staatssecretaris zegt dat dat niet goed is en dat de eurobonds achteraankomen. Ik denk dat de eurobonds misschien een goed instrument zijn om in vredestijd over te spreken, maar niet in de oorlogstijd waarin we nu zitten. Ik verzoek de staatssecretaris om dat echt nog een keer bij de Commissie duidelijk te maken.

Staatssecretaris Knapen:

Ik sluit mij graag bij die woorden aan en ik neem een en ander uiteraard graag over.

De heer Ten Broeke (VVD):

Wij delen de opvatting over de eurobonds, maar ik wil graag nog even terug naar het Nederlandse aandeel in de oplossing van de Eurocrisis die nu wel heel urgent begint te worden. Ik noem het rijtje van Nederlandse voorstellen: de IMF-betrokkenheid, de een twintigste afbetaling boven de 60%, de richtlijnen voor de begrotingsdiscipline, de semiautomatische sancties, de afdwingbaarheid van de semiautomatische sancties, het terugkomen op de deal van Deauville die wij een deal met de duivel hebben genoemd, de reverse qualified majority voting, de escalatieladder die nu eindelijk ook is geïntroduceerd en tot slot, het onafhankelijke toezicht via een commissaris, voortvloeiend uit de motie-Weekers/De Nerée uit 2009. We houden dan het stemrecht en de exitclausule nog over. Hoe groot acht de staatssecretaris de kans dat we ook op dat vlak ons gelijk krijgen?

Staatssecretaris Knapen:

Over het stemrecht hebben wij altijd gezegd dat dat zonder een verdragswijziging kan. Je moet het weliswaar breed interpreteren, maar als je bereid bent om dat te doen, zou het zonder verdragswijziging kunnen. Daarin hebben wij anderen echter niet meegekregen. Het stemrecht is dus een onderwerp dat een rol zal moeten spelen in een verdragswijziging. Met name Duitsland vond het buitengewoon moeilijk om dit zonder verdragswijziging te aanvaarden. Wij mogen overigens absoluut niet klagen over wat er tussen de brief van 7 september en nu allemaal op tafel is gekomen. Ik weet niet of ik namens de regering spreek, maar ik had niet verwacht dat we dit allemaal, op deze manier en zo snel, zouden realiseren. Feit is natuurlijk wel dat het niet allemaal goed nieuws is. Een en ander komt ook voort uit het feit dat de druk door de nogal negatieve omstandigheden voor een tempoversnelling heeft gezorgd. Maar goed, tel uw zegeningen. Tot nu toe zitten wij goed op koers en worden wij door een groeiend aantal landen gesteund in de idee dat je krachtig, afdwingbaar en onomkeerbaar toezicht nodig hebt voor landen die zich niet houden aan de regels en daarmee alle andere schaden.

De heer Ten Broeke (VVD):

De VVD telt haar zegeningen. Wij tellen zes van de acht en wij zijn pas tevreden op het moment dat het er inderdaad acht zijn.

Ik krijg nog graag het commentaar van de staatssecretaris op het verwijt dat hem gisteren werd gemaakt door enkele partijen hier. Dat is het verwijt dat Nederland, en dus ook hijzelf, totaal onzichtbaar zou zijn in het oplossen van deze eurocrisis.

Staatssecretaris Knapen:

Ik sta zelden voor de spiegel, dus ik zie mijzelf niet. Dat kunnen anderen beter beoordelen. Ik heb het idee dat iedereen in dit kabinet ook op dit onderwerp zijn bijdrage levert en zijn best doet. Ik hoop dat het niet uitloopt vandaag en dat ik nog een vliegtuig naar een Europees land voor een bijeenkomst over dit onderwerp kan halen. Verder zijn wij eigenlijk gewoon aan het werk.

Ik sluit af. Ik denk dat wij met de Europese Unie in een fase zijn dat wij voorbij de discussie beginnen te geraken van eurofilie versus euroscepsis, en ook voorbij aan wat sommigen als een euforie over en anderen als een kater van het Europees referendum hebben ervaren. De Europese wereld is onze biotoop en onze realiteit. Van die realiteit hoef je niet te houden, maar je hoeft die ook niet te haten. Je moet er iets moois en iets goeds van willen maken en intussen de mensen, de kiezers, meenemen en niet van je vervreemden. Dat zie ik eigenlijk vooral als mijn taak.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Na een korte schorsing gaan we door met de tweede termijn van de Kamer.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Wij zijn toe aan de tweede termijn van de Kamer. Ik neem aan dat alle leden weten hoeveel spreektijd hen rest. Anders krijgen zij niet met mij, maar met hun eigen fractie een probleem. Voor de volledigheid: de spreektijd is inclusief het indienen van moties.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Anderhalve dag debat en geen millimeter opschieten. Dat heb ik in de Tweede Kamer zelden meegemaakt. Ik zou mijn hele inbreng in eerste termijn kunnen herhalen, maar het zou niets uitmaken. De kritiek op het buitenlands beleid van dit kabinet zwelt al enige tijd aan. Dat gebeurt in de afzonderlijke debatten, maar tijdens deze begrotingsbehandeling maken wij de eerste grote balans op van waar de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken mee bezig zijn. Het was de eerste grote kans voor de minister van Buitenlandse Zaken om de Kamer ervan te overtuigen dat zijn beleid wel degelijk gebaseerd is op een visie. Die kans heeft hij gemist.

De minister gedraagt zich ook niet als een minister die door heeft, die beseft dat zijn beleid voor bijna 100% steunt op de oppositiepartijen. Dat bleek vandaag weer eens tijdens de antwoorden van de minister toen zelfs de meest constructieve voorstellen van de oppositie die geen cent kosten, door hem met weinig overtuigende argumenten werden afgewezen. Samen met de heer Pechtold vroegen wij om een speciale vertegenwoordiger voor de Arabische regio, opdat het beleid in Nederland gecoördineerd wordt en wij beter beslagen ten ijs komen in de internationale fora, en daar effectiever kunnen zijn.

Wij vroegen de minister om voorafgaand aan staatsbezoeken aan landen waar interne conflicten zijn, de Kamer daarover te informeren, zodat het risico wordt weggenomen dat hijzelf als verantwoordelijk minister, de minister-president en zeker ons staatshoofd in verlegenheid worden gebracht. Ook dat werd afgewezen.

Ronduit teleurstellend zijn de keuzes van de minister in het mensenrechtenbeleid. De inzet en de resultaten van minister Verhagen in het vorige kabinet worden in een rap tempo ongedaan gemaakt. Ik wijs erop dat bevriende naties niet meer worden aangesproken op mensenrechtenschendingen. Ik heb de minister horen zeggen dat niet meer per se publiekelijk bezwaar gemaakt wordt tegen het opleggen van de doodstraf in een van die bevriende naties.

Er gaat veel geld af van het mensenrechtenbeleid, dus het is des te belangrijker dat het beleid effectief en goed is. Die receptorbenadering roept nog veel vragen op. Zal het doel van deze benadering hetzelfde zijn als het doel van mensenrechtenverdragen, namelijk de universaliteit, maar ook de individuele rechten die uit de verdragen voortvloeien? Blijft het doel gelijk, maar verandert de strategie om het doel sneller en effectiever te bereiken? Er staat ontzettend veel op het spel. Een aantal pilots loopt. Ik mag hopen dat de minister zegt dat het nog geen beleid is totdat de pilots geëvalueerd zijn. Ik vraag de minister om een AIV-advies over de receptorbenadering. Ik denk dat dat veel vragen en terechte aarzelingen kan wegnemen.

De heer Ten Broeke (VVD):

In plaats van te vragen om een advies zou mevrouw Albayrak ook eerst eens kunnen lezen waar die receptorbenadering over gaat. Dan zou zij erachter komen dat de benadering juist uitgaat van bestaande verdragen en het elkaar erop aanspreken.

Ik heb een andere vraag. Mevrouw Albayrak begint haar betoog met te zeggen dat zij haar eerste termijn opnieuw had kunnen voorlezen. Ik ga haar een klein beetje helpen. Gisteren zei zij: iedereen heeft ongelijk en ambtenaren met kritiek moet de mond worden gesnoerd. Dat zijn fikse uitspraken. Vandaag hebben wij de beantwoording van de minister gehoord. Wij hebben gehoord hoe hij omgaat met ambtenaren die kritiek hebben op het beleid en op hem. Wij hebben gehoord hoe hij deze mensen uitnodigt om zich bij hem te melden. Heeft mevrouw Albayrak nou niet de behoefte om op dit punt haar tekst van gisteren stevig te amenderen?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Nee. Geen sprake van. Als het zo was geweest dat de woorden die de minister hier heeft uitgesproken onverkort waar waren, dat ambtenaren zich inderdaad vrij mochten voelen om naar de minister te gaan met die zorgen, dan waren die uitspraken niet anoniem in de krant gedaan.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik ben eens even in de geschiedenis gedoken en het viel mij op dat in 2009 de toenmalige staatssecretaris van Justitie Albayrak zelf te maken had met anoniem lekkende ambtenaren en daar vervolgens een onderzoek naar heeft laten doen. Vervolgens heeft toenmalig SP-Kamerlid Krista van Velzen een jaar lang geprobeerd om daarover informatie boven water te krijgen. Dan zeg ik niets over dat onderzoek. Misschien hebt u de beste redenen gehad om dat te doen. Maar u krijgt hier binnen een week antwoord. Binnen een week is helder dat de minister zeer openstaat voor die kritiek, mits die niet anoniem is en eerst aan hem wordt gemeld. Dat lijkt mij de normale benadering.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Die zaken zijn totaal niet vergelijkbaar. Nu u erover begint: die zaak uit 2009 betrof één individuele ambtenaar van de IND, een oud-collega van de heer Fritsma van de PVV-fractie die hem ondershands informatie toespeelde over individuele zaken. Helaas heb ik er niet achter kunnen komen wie diegene was, want anders waren er zonder twijfel consequenties aan verbonden geweest. Dit is een totaal andere kwestie waar niet een maar meerdere ambtenaren zich op een inhoudelijk beleidspunt waarbij sprake is van een uitdrukkelijk Nederlands belang, anoniem in de krant zorgen maken. Ik vind die twee zaken totaal niet vergelijkbaar.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Ten Broeke, ik had al tot slot gezegd. Of toch? U kijkt zo verdrietig.

De heer Ten Broeke (VVD):

Als dat helpt.

De voorzitter:

Blijkbaar helpt dat, ja.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik had ook nog niet zo heel veel interrupties. Tegen mevrouw Albayrak zou ik nog het volgende willen zeggen. Het gaat er mij niet om deze zaken naast elkaar te leggen wat betreft de actie. Ik heb zelfs zojuist aangegeven dat mevrouw Albayrak misschien wel het grootste gelijk aan haar zijde had om er onderzoek naar te laten doen. Wellicht dat deze minister ook het grootste gelijk aan zijn zijde heeft gehad toen hij zijn sg vroeg om de lijn nog eens duidelijk te maken. Maar deze minister heeft hier vandaag heel nadrukkelijk aangegeven wat zijn benadering was. De heer Pechtold heeft daar in ieder geval een kwalificatie aan gegeven. Mevrouw Albayrak was gisteren degene die zei: de kritiek van ambtenaren moet kennelijk de mond worden gesnoerd. Volgens mij kan zij dat niet staande houden. Het zou haar sieren als zij hier vandaag afstand van nam.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Nee. In die zin was ik blij met de reactie van de minister tijdens zijn beantwoording in eerste termijn, dat voor zover die ambtenaren onterecht dachten dat zij zich niet vrij konden voelen om die zorgen intern te uiten, dit nu is weggenomen. De minister zegt nu: het zou zo moeten zijn dat allereerst in eigen kring gedeelde zorgen of het beleid het Nederlandse belang wel dient, worden kenbaar gemaakt en weggenomen. Dus ik hoop dat die verwarring bij de ambtenaren op dit moment in ieder geval weg is. Dus in dat opzicht was ik blij met het antwoord van de minister.

Voorzitter. Na alles wat ik heb gezegd zal het niet verbazen dat wij een aantal moties hebben. Overigens heb ik ook een aantal amendementen maar die zal ik kortheidshalve hier verder niet toelichten. De minister gaat daar ongetwijfeld nog wel op reageren.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de ontwikkelingen in de Arabische regio uitzonderlijk zijn en bijzondere aandacht en betrokkenheid vragen van Nederland, zowel in EU-verband als afzonderlijk, en een Kamermeerderheid dit onderschrijft;

overwegende dat de ontwikkelingen in de Arabische regio op meerdere fronten tegelijk plaatsvinden en de betrokkenheid daarom ook vanuit verschillende ministeries en organisaties zal zijn;

van mening dat de bijzondere processen die gaande zijn in de Arabische regio bijzondere aandacht vereisen, waarbij geduld, doorzettingsvermogen en realiteitszin betracht zullen moeten worden en dit vraagt om coördinatie van het beleid ten aanzien van de Arabische regio;

verzoekt de regering, een speciale gezant voor de Arabische regio aan te stellen die kan toezien op de kabinetsbrede coherentie van het beleid en die Nederland in alle relevante fora die de Arabische regio en de ontwikkelingen aldaar aangaan kan vertegenwoordigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak en Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66 (33000-V).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinetsbesluit over het staatsbezoek aan Oman – dat eerder is afgezegd in verband met de onrustige politieke situatie – is genomen zonder vooraf de Kamer te informeren;

van mening dat vanwege de gevoeligheid bij staatsbezoeken aan landen met interne spanningen, zeker als er sprake is geweest van uitstel of afstel als gevolg van binnenlandspolitieke problemen in het land in kwestie, een wijziging in het beleid omtrent deze staatsbezoeken door het vooraf betrekken van de Kamer bij de besluitvorming is gerechtvaardigd;

constaterende dat de minister heeft aangegeven het huidige beleid op geen enkele wijze te willen aanpassen, ook niet in deze bijzondere gevallen;

verzoekt de regering, de Kamer voorafgaand aan een staatsbezoek naar een land dat zich in een onrustige politieke situatie bevindt te informeren en te betrekken in de besluitvorming,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak, Pechtold, Peters en Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67 (33000-V).

Uw tijd is op. Dat weet u.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik lees alleen nog mijn moties voor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat deze regering in de begroting veel aandacht heeft voor het belang van mensenrechten en het belang van mensenrechten ook erkent;

constaterende dat de forse bezuiniging op het postennetwerk en de bezuinigingen op het ministerie zelf tot gevolg heeft dat het aantal mensenrechtendeskundigen op Nederlandse ambassades en op het ministerie afneemt waardoor de ondersteuning aan mensenrechten afneemt;

van oordeel dat vrede en veiligheid, mensenrechten, ontwikkeling en internationale rechtsorde noodzakelijke voorwaarden vormen voor een veiligere, meer welvarende, eerlijkere wereld, waarin ons land, onze waarden en onze economie het beste tot hun recht komen;

verzoekt de regering, bij het invullen van de bezuinigingen en het doorvoeren van de reorganisaties, zowel in het postennetwerk als op het ministerie, te garanderen dat de mensenrechtenfuncties en de benodigde deskundigheid op het gebied van mensenrechten behouden zullen blijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak, Pechtold, Peters, Van Bommel en Voordewind.

Zij krijgt nr. 68 (33000-V).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering besloten heeft dat de ondersteuning van politieke partijontwikkelingen in de huidige vorm vanaf 2013 niet langer deel uitmaakt van het Matra-programma;

constaterende dat in plaats van het Matra-programma de regering voorstelt het mensenrechtenfonds open te stellen voor projecten die de rechtsstaatontwikkeling ondersteunen;

constaterende dat naast bezuinigingen op het mensenrechtenfonds en openstelling van het mensenrechtenfonds voor het bedrijfsleven daar nu een derde categorie projecten aan wordt toegevoegd;

overwegende dat met een toenemende openstelling en beperkter budget het onmogelijk is dat de beschikbare middelen in het mensenrechtenfonds toereikend zijn om de mensenrechtenverdedigers en hun organisaties voldoende te ondersteunen nu wereldwijd de mensenrechtenschendingen alleen maar toenemen;

verzoekt de regering, de voorgestelde bezuiniging op het mensenrechtenfonds ongedaan te maken,

verzoekt de regering tevens, de openstelling van het mensenrechtenfonds te beperken tot mensenrechtenverdedigers en hun organisaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak, Pechtold, Peters en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69 (33000-V).

Mevrouw Albayrak, u bent al bijna vier minuten over uw tijd heen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik weet het, voorzitter. Ik zal mijn excuses maken bij mijn collega's.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering in het Matra-programma scherpere keuzen wil maken en ervoor kiest dit programma alleen nog maar in te zetten ter ondersteuning van de pre-accessielanden bij hun economische, maatschappelijke en politieke transformatie;

constaterende dat het pre-accessie hulpprogramma (IPA-programma) van de EU de (potentiële) kandidaat-lidstaten de komende jaren al zal blijven ondersteunen bij hun economische, maatschappelijke en politieke transformatie;

van oordeel dat het Matra-programma met name in die landen waarin het kabinet wil stoppen, zoals Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland, Armenië, Azerbeidzjan, Georgië en Moldavië, een relatief veel grotere bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling en verbetering van de economische, maatschappelijke en politieke situatie;

verzoekt de regering, de voorgestelde wijzigingen in het Matra-programma niet door te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak, Pechtold, Peters en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70 (33000-V).

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De glorierijke tijden waarin Nederland wereldspeler was, gedreven door idealisme en eigenbelang, liggen duidelijk achter ons en als het aan dit kabinet ligt, liggen ze voorgoed achter ons.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Voorzitter. Ik ben getraind in heel snel praten en dat zal ik ook doen. Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging om de activiteiten van Nederland die worden gesubsidieerd uit ontwikkelingsgeld vooraf te toetsen op hun armoedebijdrage. Ik dank de staatssecretaris ook voor zijn toezegging voor een betere controle van de middelen de komende tijd. Volgens hem is het een continuering van beleid, maar volgens mij is het een intensivering. Ik ben er heel blij mee. Ik dank hem ook voor de 5 mln. voor de UNHCR. We hopen dat daarvoor in de toekomst meer geld beschikbaar zal zijn.

Ik moet nog een amendement intrekken, namelijk het amendement op stuk nr. 33 over de dekking van financiën.

De voorzitter:

Het amendement-Dikkers (stuk nr. 33) is ingetrokken.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun uitgebreide beantwoording. Ik dank de minister van Buitenlandse Zaken voor het feit dat hij met zijn Duitse collega Westerwelle het idee zal opnemen voor de Duitslandtop. Hij heeft niets gezegd over de grensstreken. Daarom hebben de heer Ormel en ik gemeend dat wij toch de volgende motie moeten indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Duitsland voor Nederland de belangrijkste handelspartner, en Nederland voor Duitsland de op een na belangrijkste handelspartner is;

overwegende dat de economische verbondenheid tussen onze landen een jaarlijks "Gipfeltreffen" rechtvaardigt;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de Duitse regering teneinde jaarlijks een werkconferentie te organiseren tussen Nederland en Duitsland op het niveau van regeringsleiders en deze te houden in de grensregio,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Broeke en Ormel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71 (33000-V).

De heer Ten Broeke (VVD):

We hebben vandaag gelukkig uitgebreid stilgestaan bij de meest fenomenale ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, namelijk de ontwikkelingen in de Arabische regio. Over Oman heeft de minister in ieder geval tekst en uitleg gegeven. De tekst op schrift komt nog. Daarin staat wat er is veranderd in Oman. Wellicht zal dat voor enkele partijen aanleiding zijn om een staatsbezoek zoals dat in 2009 mogelijk was, wederom mogelijk te maken.

We hebben ook uitgebreid stilgestaan bij de receptorbenadering. Ik benadruk nog maar eens dat die benadering juist uitgaat van de verdragsmatige kant van de mensenrechten. In die benadering worden landen aangesproken op hun verdragsmatige verplichtingen, maar relatief vrijgelaten in de wijze waarop zij dit invullen. Deze benadering maakt veel meer gebruik van de dialoog dan van de preek: veel minder megafoon, opgestoken vinger en gelijk hebben en veel meer gelijk krijgen. Daarom vinden wij het verstandig dat die benadering niet alleen op China maar ook op de Arabische regio zal worden toegepast. Wij zijn geen voorstander van het creëren van nog weer een aparte functie van ambassadeur bovenop de gezant die wij al hebben en bovenop alle mensen in de posten die worden gehandhaafd. Als de coördinatie kan worden verbeterd, is dat natuurlijk altijd goed, maar geen nieuwe functies! Hier wordt immers al niet bezuinigd en het gaat hier dus eigenlijk prima.

Ik ben ook blij met de toezegging die ik heb gekregen om het verschil uit te zoeken in de definitiekwestie bij de VN over de Palestijnen en andere vluchtelingen en om daarop terug te komen. Bij de mensenrechten, waarbij wij vandaag uitgebreid hebben stilgestaan, gaat het niet alleen om ambities; die mogen en moeten hoog blijven – dat zijn wij aan onze stand verplicht – maar aan het eind van de dag moeten wij kijken naar de resultaten. Ik herhaal dat de receptorbenadering daarbij behulpzaam kan zijn.

De heer Pechtold zei dat hij had gehoord dat mensenrechten worden ingeruild voor andere belangen en riep ertoe op om daar eerlijk over te zijn. Cijfers liegen niet. De cijfers in de begroting vertellen het echte beeld. Op de totale begroting van 2012 wordt 7,75% gekort, op het begrotingsonderdeel internationale rechtsorde en mensenrechten 4,6% en op het Mensenrechtenfonds slechts 2,55%, dus drie keer minder dan op de totale begroting. Mensenrechten zijn dus nog altijd prioritair. Dat blijkt uit de keuze die dit kabinet maakt. De VVD bestrijdt ten zeerste het door sommige fracties in hun eerste termijn geschapen beeld dat daar nu geen sprake meer van zou zijn omdat her en der een accent wordt gelegd op de economische belangen of op het economische groeimodel van Nederland.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik zou de heer Ten Broeke ertoe willen uitnodigen om die getalsmatige verhoudingen nog eens onder de loep te nemen. Van het ODA-budget gaat nu 900 mln. naar het bedrijfsleven. Het postennetwerk wordt geheel ingericht voor de economische diplomatie voor het bedrijfsleven. Van het mensenrechtenpotje is nog maar 32 mln. over. Wat zijn, om in de Engelse termen van de minister te blijven, de verhoudingen tussen business en people?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb in mijn eerste termijn al aangegeven dat ik geen bezwaar heb tegen een betere betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven of sowieso van het bedrijfsleven. Ik denk dat het bedrijfsleven op heel veel plekken in de wereld heel veel vermag. Uw grote enthousiasme voor maatschappelijk verantwoord ondernemen is mede ingegeven door de maatschappelijke betrokkenheid die bedrijven vanzelfsprekend voelen bij alle stakeholders die hun bedrijfsmatige bottomline mede bepalen. Dat is volstrekt logisch. Ik heb het hier over de pure mensenrechtenuitgaven. Op het kopje internationale rechtsorde en mensenrechten wordt 4,6% gekort. Dat is bijna de helft minder dan wat er op de totale begroting wordt gekort. Bij het Mensenrechtenfonds, een nog zuiverder uitgave aan de mensenrechten, is dat 2,55%. In totaal wordt er drie keer minder op het Mensenrechtenfonds gekort dan op de rest van de begroting. Zelfs mevrouw Peters moet toch erkennen dat dit een teken aan de wand is? Dat zijn de cijfers.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Veel meer viel er ook niet van af te halen, want er is nog maar 32 mln. over. Ik hoop dan inderdaad in de heer Ten Broeke een medestander te vinden voor het maatschappelijk verantwoord ondernemen. We zullen nooit de competitie kunnen winnen met de Chinese contracten en de lage arbeidslonen, maar maatschappelijk verantwoord ondernemen kan voor de bedrijven waar de heer Ten Broeke en ik trots op zijn een unique sellingpoint zijn. Schaart de heer Ten Broeke zich aan mijn zijde als ik straks moties ga indienen voor het maatschappelijk verantwoord ondernemen?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb in ondernemingen gewerkt. Ik ben er zelfs wel eens voor verantwoordelijk geweest. Als het goed is, ís maatschappelijk verantwoord ondernemen gewoon ondernemen. De doelstelling van ondernemers is altijd om aandeelhouders en stakeholders, al diegenen dus die belang hebben bij het resultaat van een onderneming, – dat kunnen ook mensen in de omgeving zijn of belangengroeperingen – op de langere termijn tevreden te stellen. Dat komt de duurzaamheid van elke onderneming namelijk ten goede. Dat is de opdracht van een ondernemer. Maatschappelijk ondernemen ís gewoon ondernemen.

Ik dank de minister dat een raad van wijzen gaat kijken naar de algemene bestuursdienst. Ten aanzien van de consulaire taak dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er ten gevolge van de herziening van het postennetwerk ambassades en consulaten sluiten die consulaire diensten verlenen aan Nederlandse staatsburgers;

constaterende dat sinds de oprichting van de Europese Dienst voor het Externe Optreden (EDEO) met het Verdrag van Lissabon amper concrete stappen zijn gezet op het vlak van consulaire samenwerking;

overwegende dat het regeerakkoord spreekt over de inzet van het kabinet "voor een steeds belangrijker wordende rol van EDEO op het punt van consulaire zaken en visa";

overwegende dat consulaire samenwerking voor Nederland noodzakelijk is om optimale diensten te verlenen aan Nederlandse staatsburgers en niet moet worden gewacht op brede Europese samenwerking;

verzoekt de regering, zich reeds te verstaan met Benelux-landen en de Baltische Staten om te bekijken of consulaire taken kunnen worden gebundeld in landen waar dienstverlening in het geding komt door de krimp van het postennetwerk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Broeke, Ormel en Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72 (33000-V).

De heer Ten Broeke (VVD):

Dan heb ik nog een motie over grondstoffen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering op 15 juli jongstleden een Grondstoffennotitie publiceerde die dient als een "kick-off" van een integraal Nederlands grondstoffenbeleid;

overwegende dat er na deze analyse behoefte is aan een verdere uitwerking van de geo- en veiligheidspolitieke vraagstukken verbonden aan grondstoffenschaarste;

verzoekt de regering, in de volgende notitie duidelijk in beeld te brengen welke veiligheidspolitieke risico's kleven aan die vraagstukken en hoe hierop kan worden ingespeeld;

verzoekt de regering voorts, te bezien welke rol multilaterale instituties waarvan Nederland lid is, zoals de NAVO, kunnen spelen bij deze risico's,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Broeke en Ormel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73 (33000-V).

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik heb in mijn eerste termijn betoogd dat er daadwerkelijk een verschuiving is in het accent van Buitenlandse Zaken van mensenrechten naar handelsbelang. De minister heeft dat min of meer bevestigd. Dit is een kentering in het buitenlands beleid die de SP-fractie in ieder geval betreurt. Wij zouden de mensenrechten graag meer aanzien geven in het beleid. Daar heb je alleen een Kamermeerderheid voor nodig. Dan moet het maar in een symbool van het beleid: de mensenrechtentulp. Wij zien graag dat de uitreiking van de mensenrechtentulp weer cachet krijgt en dat die weer wordt gehouden in de Ridderzaal en niet op een of ander duister lokaaltje in het ministerie. Ik dien daartoe de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland een mensenrechtentulp uitreikt aan burgers die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de mensenrechten;

van mening dat het te betreuren is dat de mensenrechtentulp niet langer in de Ridderzaal wordt uitgereikt;

verzoekt de regering, in de toekomst de mensenrechtentulp in de Ridderzaal uit te reiken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bommel en Albayrak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74 (33000-V).

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Kritiek op het buitenlands beleid van buitenlandse diplomaten of ambtenaren is door de minister van Buitenlandse Zaken eigenlijk volledig ontkend. Dat betekent dat deze minister een probleem heeft. In de krant staan dingen die niet gezegd zijn, ambtenaren worden geciteerd op uitspraken die niet gedaan zijn en de minister is niet van mening, ook niet voor de grap, dat de Britse ambassadeur Paul Arkwright tot persona non grata moet worden verklaard. Dat is dan weer goed nieuws voor de ambassadeur. De minister blijft echter zitten met een krant die dit soort dingen opschrijft terwijl zij niet gezegd zijn, in elk geval niet door hemzelf. Ik wens de minister veel succes in de toekomstige relatie met zijn ambtenaren en de krant.

Er is ruim aandacht besteed aan de relatie met Israël. Dat is terecht, want Israël heeft als enige land een bijzondere positie toebedeeld gekregen in het regeerakkoord. Ik zeg hierbij nadrukkelijk dat kritiek op alles wat met Israël te maken heeft nooit de minister persoonlijk zal raken, en al helemaal niet, zoals gesuggereerd door de heer De Roon, vanwege de Joodse achtergrond van de minister. Ik volsta ermee te zeggen dat die er wat de SP-fractie helemaal niets toe doet. Ik heb wel kritiek op het beleid van de Nederlandse regering op het punt van Israël. Nederland zegt dat de nederzettingen illegaal zijn. Nederland doet daarover straffe uitspraken. Tegen die achtergrond past het niet dat Nederland een samenwerkingsraad aangaat met Israël. De vergelijking met landen als Polen is niet aan de orde. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland in 2012 een bilaterale samenwerkingsraad met Israël begint;

constaterende dat de EU in 2009 besloot om geen versterkt Associatieverdrag met Israël te beginnen en nog niet van dat voornemen heeft afgezien;

constaterende dat de blokkade van de Gazastrook nog bestaat en tal van Israëlische bedrijven economisch profiteren van de bezetting van de Westelijke Jordaanoever;

verzoekt de regering, af te zien van de instelling van de samenwerkingsraad met Israël,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76 (33000-V).

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Het laatste woord is nog niet gesproken over belastingaftrek voor donaties die ten goede komen aan de nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever. Daarom leg ik deze principiële uitspraak toch voor aan de Kamer.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland grondwettelijk heeft vastgelegd dat de internationale rechtsorde bevorderd moet worden;

constaterende dat Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever in strijd zijn met het internationaal recht;

van mening dat het financieel steunen van projecten in die nederzettingen haaks staat op het bevorderen van het internationaal recht;

verzoekt de regering, giften die ten goede komen aan projecten in Israël in de Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever niet langer fiscaal aftrekbaar te verklaren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75 (33000-V).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Doelt de heer Van Bommel hiermee ook op projecten die plaatsvinden in die gebieden, zonder onderscheid te maken naar bevolkingsgroep, met een sociaal karakter, zoals gaarkeukens, onderwijsprojecten en dergelijke? Mogen die op geen enkele manier gesteund worden?

De heer Van Bommel (SP):

De regering vindt net als de SP dat de nederzettingen illegaal zijn; de heer Van der Staaij denkt daar anders over. Investeringen in die nederzettingen zijn het naar onze mening dan ook niet waard om medegefinancierd te worden door de Nederlandse belastingbetaler.

De heer Van der Staaij (SGP):

Bij investeringen in die nederzettingen kan ik mij iets voorstellen volgens de visie van de heer Van Bommel, die ik niet deel, als het gaat over bouwwerkzaamheden en dat soort dingen. Het zou mij hogelijk verbazen als hij zou zeggen dat ook sociale projecten, ongeacht op wie die betrekking hebben in die gebieden, niet mogen plaatsvinden. Dat gaat heel ver. Ik heb goed begrepen dat dat inderdaad de stellingname van de heer Van Bommel is.

De heer Van Bommel (SP):

Zoals gezegd, anders dan de heer Van der Staaij vindt mijn fractie net als de regering dat de nederzettingen illegaal zijn. Investeringen in illegale activiteiten verdienen naar de mening van de SP-fractie niet de steun van de Nederlandse belastingbetaler. Dat is de kern van de zaak.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb ook begrepen dat het om projecten gaat zoals gaarkeukens in Oost-Jeruzalem die toegankelijk zijn voor alle bevolkingsgroepen. Vindt de heer Van Bommel dat die ook gesloten moeten worden?

De heer Van Bommel (SP):

Ik herhaal wat ik heb gezegd. De nederzettingen zijn illegaal. Wat ons en wat de regering betreft, staan die in bezet gebied. U noemt het niet eens bezet gebied, maar betwist gebied. Het gaat om illegale bouw, om projecten in illegale nederzettingen. Die projecten moeten dus niet met steun van de Nederlandse belastingbetaler overeind worden gehouden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Toen dit kabinet dreigde milieusubsidies stop te zetten aan organisaties die niet de lijn onderschreven van het regeringsbeleid, zoals Greenpeace, heb ik u toch ook horen zeggen dat dit niet kon en dat je organisaties moet kunnen steunen, ook als ze kritisch zijn op of anders denken dan dit kabinet.

De heer Van Bommel (SP):

Daarom hanteer ik bewust de term "illegaal". De nederzettingen zijn illegaal. We moeten geen subsidies geven aan organisaties die zich buiten de wet begeven, of dat nu Greenpeace is, Christenen voor Israël, OostEuropa Zending of welke organisatie dan ook. Illegale activiteiten moeten niet met steun van de Nederlandse belastingbetaler overeind worden gehouden. Dat is de principiële zaak.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Van Bommel (SP):

Over Oman schort ik mijn finale oordeel op. De minister heeft mij aan het twijfelen gebracht – ik zeg dat ronduit – omdat hij een aantal punten heeft genoemd waarop vooruitgang is geboekt. Ik wil daar de nadere details van weten; wij wachten de brief af. Ik wil vooral meer weten over de punten die ik zelf heb genoemd: internetcensuur, censuur van literatuur en de positie van de vrouw gebaseerd op de Sharia in Oman. Daarna kom ik tot een finaal oordeel.

Ik denk dat de Kamer over Papoea een aparte brief tegemoet kan zien. Ik zeg dat de dialoog is stilgevallen. De minister zegt dat de berichten anders zijn. Ik denk dat we een nadere brief moeten krijgen, zodat we daar vervolgens over kunnen debatteren.

Ik heb een motie over Rawagede, omdat ik vind dat wel excuses moet worden gemaakt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse regering in augustus 2005 heeft verklaard dat zij betreurt in 1945 inzake de Indonesische onafhankelijkheid aan de verkeerde kant van de geschiedenis te zijn gaan staan;

overwegende dat in de daaropvolgende militaire acties door Nederlandse militairen massamoorden onder de bevolking van Indonesië zijn gepleegd, zoals in december 1947 in het dorp Rawagede op Java;

constaterende dat de rechtbank van Den Haag najaar 2011 heeft bepaald dat de gebeurtenissen ook in juridische zin niet als verjaard kunnen worden beschouwd;

constaterende dat de Nederlandse regering in december 2007 een vertegenwoordiger naar de herdenking in Rawagede heeft gestuurd;

verzoekt de regering, op 9 december 2011 een hoge vertegenwoordiger van de Nederlandse regering aanwezig te laten zijn op de herdenking in Rawagede en hem in de Indonesische en Nederlandse taal excuses te laten maken voor de massamoord in 1947,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bommel en Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77 (33000-V).

De heer Van Bommel (SP):

Ik dien nog twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse regering in augustus 2005 heeft verklaard dat zij betreurt in 1945 inzake de Indonesische onafhankelijkheid aan de verkeerde kant van de geschiedenis te zijn gaan staan;

overwegende dat in de militaire acties tijdens de zogeheten politionele acties door Nederlandse militairen massamoorden onder de bevolking van Indonesië zijn gepleegd, zoals in december 1947 in het dorp Rawagede op Java;

constaterende dat de rechtbank van Den Haag onlangs heeft bepaald dat gebeurtenissen ook in juridische zin niet als verjaard kunnen worden beschouwd;

constaterende dat veel aangedaan oorlogsleed onopgehelderd is gebleven en dat ook in kringen van vooraanstaande historici wordt ingezien dat de Excessennota uit 1969 niet een voldoende beeld geeft;

verzoekt de regering, een breed wetenschappelijk onderzoek te organiseren naar (Nederlandse) oorlogsmisdaden in de tweede helft van de jaren veertig in Indonesië,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bommel en Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78 (33000-V).

De heer Van Bommel (SP):

Ten slotte heb ik een motie over de relatie met Turkije, waarvan de regering en SP vinden dat daarin geïnvesteerd moet worden, maar wel met een kritische kanttekening over mensenrechten en andere zaken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland en Turkije in 2012 400 jaar formele betrekkingen herdenken;

van mening dat Turkije op tal van terreinen aangaande democratische criteria tekortschiet;

verzoekt de regering, in het licht van de herdenking van 400 jaar betrekkingen met Turkije er met klem bij de Turkse regering op aan te dringen democratische openingen in het Koşerdische vraagstuk en de erkenning van de Armeense genocide te bepleiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79 (33000-V).

De heer Kortenoeven (PVV):

De heer Van Bommel stelt mij een beetje teleur. Hij had in zijn motie melding kunnen maken van nog een groot aantal wandaden dat in Turkije wordt begaan, onder andere het feit dat journalisten worden opgesloten als ze kritisch over de staat schrijven. Wil hij zijn motie nog met een aantal van die punten aanvullen?

De heer Van Bommel (SP):

Ik had nog wel meer in die motie kunnen schrijven, bijvoorbeeld over de rol van het leger, de positie van christenen en een aantal andere zaken. Ik heb deze twee thema's genomen, omdat ze in het onderhandelingsproces met de Europese Unie al veel aandacht krijgen en ze bij grote groepen Nederlanders die afkomstig zijn uit Turkije of de regio, Armenië, veel leed berokkenen. Wanneer Turkse vertegenwoordigers in het kader van die relatie van 400 jaar naar Nederland komen, mogen deze twee hoofdthema's echt niet onbesproken blijven. Dit zijn voor mij de belangrijkste thema's

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording van alle vragen en opmerkingen bij deze begroting. Ik wens hun heel veel succes met het vertegenwoordigen van Nederland in het buitenland en met het in het binnenland duidelijk maken hoe belangrijk buitenlands beleid, de Europese Unie en de NAVO zijn. Dat zijn ankerpunten voor de Nederlandse veiligheid.

Nu wij het over de veiligheid en de NAVO hebben, ik heb de beantwoording van de minister gehoord op mijn voorstel om het NAVO-hoofdkwartier naar Straatsburg te verplaatsen. Mij lijkt dat de Koninklijke BAM Groep ook een uitstekend contract in Straatsburg zou kunnen krijgen. Ik ben echter gevoelig voor de argumenten van de minister. Het gaat erom dat wij nadrukkelijk nadenken over een oplossing voor het verhuiscircus van het Europees Parlement. Als de NAVO niet naar Straatsburg kan gaan, kan de Europese Raad wellicht. Wij moeten niet ophouden met denken.

Ik wil tijd overlaten voor mijn collega Ferrier. Daarom dien ik maar meteen mijn moties in. De eerste motie is een aangelegen punt voor de CDA-fractie, maar ook voor de SGP- en de ChristenUnie-fractie. Ik dien deze motie dus in mede namens de collegae Van der Staaij en Voordewind.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de positie van religieuze minderheden wereldwijd in toenemende mate onder druk staat;

constaterende dat onder andere de situatie van de kopten in Egypte, de christenen in Syrië en Irak, de Papoea's in Indonesië, de monniken in Tibet en de soefi- en bahai-gemeenschap in Iran, het belang tonen van blijvende aandacht voor de vrijheid van religie;

overwegende dat mensenrechten een van de drie pijlers is waarop het buitenlandbeleid van deze regering steunt;

verzoekt de regering, een zichtbare agenda te blijven voeren ten aanzien van religieuze minderheden en zich in EU-verband sterk te maken voor krachtig gezamenlijk beleid, daar waar deze minderheden worden onderdrukt en bedreigd;

verzoekt de regering tevens, in ieder contact met deze landen de vrijheid van godsdienst en de bescherming van religieuze plaatsen als belangrijke voorwaarde voor verdere samenwerking te beschouwen en te benoemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ormel, Van der Staaij en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80 (33000-V).

De heer Ormel (CDA):

De CDA-fractie heeft een amendement ingediend over Matra. Wij danken de minister voor zijn positieve bejegening van het amendement. Hij legde uit dat bepaalde personele kosten ook vanuit dit amendement betaald zullen moeten worden. Dat begrijpen wij. Dat wil ik de minister graag meegeven.

Dan hebben wij een motie over een ander aangelegen punt waar ik vorig jaar met collega Nicolaï en nu met collega Ten Broeke aandacht voor heb gevraagd, namelijk de grondstoffenproblematiek. Die is nauw verweven met mensenrechtenpolitiek en veiligheid. Deze verwevenheid, dit belang, blijkt ook uit de medeondertekening: ook de collegae Pechtold en Peters hebben de motie die nu volgt, ondertekend.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat illegale handel in grondstoffen in het Grote Merengebied in Afrika in direct verband staat met het voortduren van conflicten die gepaard gaan met ernstige mensenrechtenschendingen;

constaterend dat VN-veiligheidsraadresolutie 1991 weliswaar aandacht vraagt voor mensenrechtenschendingen en illegale handel in grondstoffen, maar geen oproep doet om individuen door het Internationaal Strafhof te laten aanklagen;

van mening dat er meer aandacht moet komen voor de verantwoordelijkheid van individuen, zoals de Congolese generaal Bosco Ntaganda, waartegen al een arrestatiebevel is uitgevaardigd door het Internationaal Strafhof;

verzoekt de regering om te pleiten voor uitbreiding van het mandaat van Monusco met de opdracht om personen die zijn aangeklaagd door het Internationaal Strafhof te arresteren en over te brengen naar Den Haag;

verzoekt de regering tevens om in EU-verband te bevorderen dat generaal Ntaganda wordt gearresteerd en overgebracht naar het Internationaal Strafhof en dat er een aanklacht wordt ingediend door het ICC tegen personen die via de handel in zeldzame grondstoffen verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ormel, Ten Broeke, Pechtold en Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (33000-V).

De heer Ormel (CDA):

Ik sluit snel af met een laatste motie. Die heeft betrekking op het visumbeleid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterend dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen vliegen op de visumplichtige landen Burkina Faso, Ecuador, Kameroen en Zambia;

constaterend dat in deze landen de Nederlandse ambassade wordt gesloten en dat daardoor mensen die naar Nederland willen vliegen via een Nederlandse luchtvaartmaatschappij eerst voor een visum naar een ander land moeten reizen;

van mening dat naar een praktische oplossing van dit probleem moet worden gezocht;

verzoekt de regering, de visumverstrekking voor Nederland in deze landen te garanderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ormel en Ten Broeke. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82 (33000-V).

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen. Ik heb waardering voor de manier waarop de staatssecretaris gehoor geeft aan de zorgen die in de Kamer leven ten aanzien van het op peil houden van het budget voor gender en SRGR en ten aanzien van de afbouw van onderwijs. Mijn fractie zal met name op dat laatste punt het overleg met de partnerlanden en de andere donoren op de voet volgen.

Ik vraag nog de aandacht van de staatssecretaris voor het maatschappelijk middenveld. Dat een fonds als BSOS nu al uitgeput is, zegt genoeg over de behoefte aan juist kleinere bijdragen voor projecten die mensen zelf vanuit hun betrokkenheid bij ontwikkelingssamenwerking ontwikkelen. De CDA-fractie ziet dat een evenwichtige en realistische benadering een voorwaarde is voor effectief beleid. Karikaturen of een eenzijdige duiding van de realiteit passen hier niet. Die passen niet bij menselijke waardigheid. Ik was dan ook geraakt door een opmerking van Van Reybrouck in zijn meesterwerk Congo. Daarin heeft hij het over zijn informant Nkasi die hem, na een urenlang gesprek, banaantjes toeschuift met de woorden: neem maar, eet maar. Zo'n warm gebaar, zegt Van Reybrouck, in een land dat zo veel vaker in het nieuws komt met zijn corruptie dan met zijn vrijgevigheid. De vrijgevigheid van Afrika, laten we daar ook oog voor hebben. Wie weet hoe hard we die in de toekomst nodig hebben.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Laat ik mild zijn: een gemiste kans. Een gemiste kans in een enigszins doodgeslagen debat. Voorzitter, ik begreep dat u vanavond bij De Wereld Draait Door mag vertellen over de verruwing. Als de ochtend van dit debat zou worden uitgezonden, zou het aantal kijkers rap teruglopen. Voor mij hoort bij een debat dat het kabinet een visie neerzet, zeker na een jaar. Dit is de eerste echte begroting van dit kabinet. Het moet verantwoording afleggen en kritiek pareren, niet door eromheen te kijken maar door ermee om te gaan. In die zin houd ik het mild: een gemiste kans. De minister zei herhaaldelijk "ik zie het niet" en dat was misschien wel het meest veelzeggend. VVD-bestuurders zien het inmiddels wel. Dat bleek zojuist uit een enquête onder VVD-bestuurders.

Maar de staatssecretaris heeft mijn dag gemaakt. Hij brengt nu al het nieuws dat Nederland deze periode hoe dan ook vasthoudt aan de 0,7% van het bruto nationaal product voor ontwikkelingssamenwerking. Dat is een stevige afspraak en een stevige uitspraak die hij in alle bewustzijn heeft gedaan. Het is inmiddels alweer beantwoord vanuit het PVV-vak. We zullen zien wie de rechtste rug heeft. Helaas zal het waarschijnlijk een politieke strijd worden over de rug van velen die daar het toekijken bij hebben.

Dat ambtenaren niet worden gestraft, maar worden uitgenodigd voor een gesprek doet me deugd. Dat vond ik een prettig antwoord. Ik kan me goed voorstellen dat de kritiek onprettig is aangekomen, maar de manier waarop de minister ermee omging, sprak me zeer aan.

We krijgen een rapportage over bevriende landen en mensenrechten. Ik vond dat wat mager, maar ik zie een mogelijkheid om de minister weer op het pad te brengen. Ook als het om Europese landen gaat – zelfs bij Italië en zijn persvrijheid onder een voormalig premier die de media geheel domineert – zou Nederland een opmerking moeten kunnen maken als het gelegen komt.

Wat betreft de vertegenwoordiger in de Arabische regio zeg ik "helaas".

Het idee om met 27 landen meer samen te werken in de EDEO verwijst de minister door naar het debat over de staat van de Unie. Ik hoop dat er voor die tijd toch een visie komt.

Ik heb drie moties. De eerste gaat over het buitenlands beleid en de effectiviteit daarvan.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet naar eigen zeggen het Nederlands belang "meer dan in het verleden" centraal zet in het buitenlandbeleid;

constaterende dat het kabinet onder andere kiest voor een selectievere inzet van de Nederlandse capaciteit bij internationale operaties, hoge prioriteit voor economische diplomatie, een strakkere focus in het mensenrechtenbeleid, en een bezuiniging van bijna 1 mld. op Ontwikkelingssamenwerking;

verzoekt de regering, een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de reputatie van Nederland in het buitenland en de effectiviteit van het Nederlands buitenlands beleid door de jaren heen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold, Peters, Albayrak, Van Bommel en Voordewind.

Zij krijgt nr. 83 (33000-V).

De heer Ten Broeke (VVD):

De heer Pechtold weet ongetwijfeld hoe het gaat met reputatieonderzoeken. Dan moet er wel een reputatie gevestigd zijn. Hij heeft gedurende het debat teruggekeken op een jaar Rosenthal/Knapen, dat hij overigens gesteund heeft. Zou het niet verstandig zijn om nog heel even te wachten met een oordeel en dat onderzoek pas te doen als het vergeleken kan worden met de afgelopen jaren?

De heer Pechtold (D66):

Nu doet de heer Ten Broeke net alsof het alleen maar om dit kabinet gaat. Het gaat om een reputatieonderzoek. Dat loopt over een langere periode. Ik hoop dat het laatste jaar geen afwijkingen in het beeld vertoont. Als dat wel zo is, wordt het een spannend onderzoek.

De heer Ten Broeke (VVD):

Maar dan heb ik het helemaal verkeerd gezien! Ik dacht dat we de afgelopen 24 uur van de heer Pechtold vooral heel veel te horen hadden gekregen over de reputatie die we aan de hand van dít kabinet aan het vestigen waren. Dan heb ik het verkeerd gezien en neem ik mijn woorden direct terug.

De heer Pechtold (D66):

Gisteren gaf de heer Ten Broeke vanaf deze plek rijtjes, percentages en andere marktposities als resultaten van dit kabinetsbeleid. Ik wil de heer Ten Broeke helpen. Als hij dit allemaal denkt te kunnen onderbouwen, laten we dat dan onafhankelijk vaststellen. Dan kunnen we dat op alle ambassades als foldertje gaan uitdelen en zeggen: kijk eens hoe goed het gaat! Dan mag een foto van u, als echt Hollandse jongen, voor mijn part op de voorkant.

Over nationaliteit is vorige week al een motie ingediend door de PvdA, maar de VVD heeft daarover nu heel stevige uitspraken op haar website staan, voor alle expats die de website lezen. Ik denk dat het goed is om de VVD te vragen, deze motie te steunen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederlanders in het buitenland die een andere nationaliteit aannemen, door het voorgenomen kabinetsbeleid hun Nederlanderschap dreigen te verliezen;

overwegende dat het kabinet verantwoordelijk is voor de criteria om in aanmerking te komen voor het Nederlanderschap, maar dat het onwenselijk is dat Nederland in diezelfde afweging voor andere landen treedt;

verzoekt de regering, in het definitieve voorstel voor aanpassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap af te zien van aanpassingen die resulteren in verlies van het Nederlanderschap voor Nederlanders die in het buitenland wonen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84 (33000-V).

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik ben er natuurlijk verguld mee dat de heer Pechtold onze website zo goed leest. Als je de annalen en de historie van D66 nog eens goed leest, zie je dat de partij staatsrechtelijke zuiverheid altijd hoog in het vaandel heeft gehad. De heer Pechtold weet dat dit wetsvoorstel nog onderwerp van advies van de Raad van State is en dat het de Kamer dus eigenlijk niet toekomt om hierover nu al, voordat dit advies ons heeft bereikt, uitspraken te doen. Dat is de heer Pechtold toch bekend?

De heer Pechtold (D66):

Als ik op alle dingen moet wachten die het kabinet naar de Raad van State stuurt – wie weet, hoopt men daar op een andere wind – en als al die wetten eerst nog door de Raad van State moeten worden beoordeeld, kan ik wel erg lang wachten. Dit voornemen van het kabinet ligt er nu al een jaar. Er zijn honderdduizenden mensen in het buitenland die mijn mailbox en die van u maar blijven vullen met vragen als "wat is er nu aan de hand, ben ik straks mijn Nederlandse paspoort kwijt?". Die vragen moeten wij beantwoorden; dat kost ongelooflijk veel tijd. Door de VVD is een heel eenvoudige lijn bedacht. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft deze op de VVD-website gezet. Daar staat dat de VVD er pragmatisch mee omgaat. De VVD ziet Nederland als een gebied met een poortje. Iedereen die naar binnen komt, moet zijn paspoort inleveren als hij Nederlander wil worden, maar iedereen die het poortje uitgaat, mag zijn tweede paspoort houden; Nederland gaat immers niet over het beleid van andere landen. Dat komt wel goed, aldus de VVD. Deze uitspraak, die op de VVD-website staat, wil ik graag, met uw steun, in een Kameruitspraak bevestigd zien. Vandaag wordt deze dan waarschijnlijk ook door het kabinet overgenomen als staand beleid.

Tot slot dien ik mijn laatste motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Den Haag als zetel van onder andere het Internationaal Gerechtshof, het Internationaal Strafhof, het Joegoslaviëtribunaal, Europol en Eurojust een unieke aanwezigheid heeft van internationale gerechtshoven en instituties;

constaterende dat het bevorderen van Den Haag als vestigingsplaats voor internationale instellingen expliciet in het regeerakkoord is neergelegd;

constaterende dat Nederland bij de oprichting van het Internationaal Strafhof in 2002 heeft toegezegd de huur voor tien jaar te betalen en dat vanaf 1 juli 2012 de verdragspartijen bij het Statuut van Rome de huur dienen te betalen;

constaterende dat de huisvestingskwestie geagendeerd is voor de jaarvergadering van verdragsstaten die in december plaatsvindt;

overwegende dat het onwenselijk is dat er sterk bezuinigd wordt op het budget van het Hof;

overwegende dat Nederland zich niet slechts dient te houden aan internationale afspraken, maar zich materieel en immaterieel een goed gastheer dient te tonen;

verzoekt de regering, niet in te zetten op een evenredige bijdrage van Nederland ten aanzien van de huisvesting van het Internationaal Strafhof, maar zich maximaal in te spannen om aan de behoeften van het Internationaal Strafhof tegemoet te komen en in het kader van goed gastheerschap een substantiële extra bijdrage van Nederland niet uit te sluiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold, Ormel en Ten Broeke. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85 (33000-V).

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording van de gestelde vragen. Ik heb een aantal moties die ik graag aan hen wil meegeven als steun in de rug om nog wat scherper te acteren op de dossiers waarover ik gisteren heb gesproken: het conflict in het Midden-Oosten, Israël, Egypte en Syrië. Ik zal mijn moties maar meteen voorlezen. De eerste motie die ik indien, luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Israël het recht heeft om zich te verdedigen tegen terreurdaden en daartoe de nodige maatregelen moet kunnen nemen;

verzoekt de regering om politieke steun aan Israël te geven als dat land zich verdedigt tegen terreurdaden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86 (33000-V).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Jeruzalem de ondeelbare hoofdstad van de Joodse staat is en dat die staat bevoegd is om te beslissen over bouwen op braakliggend terrein in die hoofdstad;

verzoekt de regering om zich niet uit te spreken tegen Israëlische bouwplannen op braakliggend terrein in Jeruzalem,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87 (33000-V).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat tot een modernisering van de Nederlandse diplomatie ook het erkennen van realiteiten behoort;

verzoekt de regering om de realiteit te erkennen dat Jeruzalem rechtens de hoofdstad en de regeringszetel van de Israëlische staat was, is en zal blijven, door de Nederlandse ambassade naar die hoofdstad te verplaatsen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Roon en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88 (33000-V).

De heer Van Bommel (SP):

In de motie staat het woord "rechtens". Kan de heer De Roon de bedoeling van dat woord toelichten?

De heer De Roon (PVV):

Dat licht ik graag toe. Ik merk het volgende op over de rechten van het Joodse volk en de staat Israël. Voor de gebieden die voor 1967 niet onder hun controle stonden, beroepen wij ons op de Conferentie van San Remo. Later is hetgeen daar is besloten, bevestigd en bekrachtigd door de Volkerenbond en uiteindelijk ook door de Verenigde Naties overgenomen. Daarmee heeft Israël een juridische aanspraak – dat wordt met het woord "rechtens" bedoeld – op de gebieden die ik zojuist noemde. Wij beperken ons hierbij tot de hoofdstad. Israël had die hoofdstad al voor 1967 in handen, niet de volledige stad Jeruzalem maar in ieder geval wel het westelijke deel daarvan. Daar was onze ambassade ook gevestigd, maar in 1980 zijn wij voor zware Arabische chantage gezwicht en hebben wij die ambassade vanuit het westelijke deel, dat al van Israël was, naar Tel Aviv verplaatst. Mijn standpunt is echter dat die ambassade na 31 jaar rustig naar het westelijke deel van Jeruzalem terug kan. Dat is namelijk onbetwist onderdeel van Israël en er is geen enkele reden om daartegen te zijn.

De heer Van Bommel (SP):

Voor zover ik het goed heb gehoord – ik heb de precieze tekst van de motie namelijk nog niet gelezen – gaat de motie verder dan het westelijke deel van Jeruzalem. Volgens mij wordt in de motie uitgesproken dat Jeruzalem rechtens aan het Israëlische volk toekomt of heb ik de motie dan niet goed begrepen?

De heer De Roon (PVV):

De heer Van Bommel begrijpt de motie goed, want ik vind dat Jeruzalem rechtens aan het Joodse volk toekomt. Er zijn ook mensen die daar anders over denken, zoals de heer De Bommel. Als ik het goed begrepen heb, beschouwt de minister het ook als een betwistbare stelling. Maar wat er ook van zij, Jeruzalem is rechtens de hoofdstad van de Joodse staat. Er is dus geen enkel bezwaar tegen om de Nederlandse ambassade weer in het westelijke deel van Jeruzalem wordt gevestigd. In de motie wordt geen onderscheid gemaakt tussen oost en west. Ik heb gewoon gezegd: Jeruzalem is rechtens de hoofdstad én de regeringszetel van de Israëlische staat. Wij weten allemaal dat de regeringszetel in het westelijke deel van Jeruzalem is gevestigd. Ik zie dus geen enkel bezwaar om onze ambassade na 31 jaar chantage weer terug te brengen naar de plek waar zij hoort.

De heer Van Bommel (SP):

Dan constateer ik slechts dat de rechtsgeschiedenis wat de PVV betreft in 1967 ten einde is gekomen.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik dien mijn volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onderhouden van diplomatieke banden met een entiteit die het bestaansrecht van Israël als Joodse staat niet wenst te erkennen en die veroordeelde daders van terroristische aanslagen tegen Israël van een salaris voorziet, verwerpelijk is;

verzoekt de regering, de behartiging van Nederlandse belangen met betrekking tot Judea en Samaria bij de ambassade in Israël onder te brengen, onder sluiting van de Nederlandse diplomatieke post in Ramallah,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Roon en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89 (33000-V).

De heer De Roon (PVV):

Ik kom op Syrië. Ik ben van mening dat het van belang is dat de sanctiedruk op Syrië nog verder wordt opgevoerd. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wenselijk is dat het sanctieregime tegen Syrië door de buurlanden van Syrië wordt overgenomen;

verzoekt de regering, te bepleiten dat Turkije, Libanon, Irak en Jordanië eveneens economische sancties tegen Syrië instellen, zolang het regime van dat land disproportioneel geweld tegen zijn burgers gebruikt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90 (33000-V).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wenselijk is dat in Egypte de burgers de fundamentele rechten van de mens, zoals vrijheid van vereniging en vergadering en vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid (inclusief het recht om afstand te doen van een godsdienst), moeten kunnen genieten;

verzoekt de regering, uit te spreken dat zij het wenselijk oordeelt dat deze rechten expliciet in de Egyptische grondwet worden opgenomen en dat bij gebreke daarvan Nederland en de Europese Unie geen samenwerkingsrelatie met Egypte moeten onderhouden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91 (33000-V).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de sharia ongelijkheid tussen mannen en vrouwen alsook tussen mensen van verschillende seksuele geaardheid en tussen moslims en niet-moslims propageert;

verzoekt de regering om uit te spreken dat een verwijzing naar de beginselen van de sharia als belangrijk(st)e bron van wetgeving niet in een grondwet behoort voor te komen en dat Nederland en de EU geen samenwerkingsrelatie behoren te onderhouden met landen waar dat wel zo is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 92 (33000-V).

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Waarom heeft de heer De Roon gisteravond zijn opmerkingen aan het adres van de minister van Buitenlandse Zaken over zijn Joodse achtergrond teruggetrokken? Vindt hij nu niet meer dat de minister moet opkomen voor de belangen van Israël omdat hij zelf Jood is of mag de heer De Roon dat niet meer zeggen?

De heer De Roon (PVV):

Ik heb gisteren tijdens de plenaire behandeling in deze zaal uitgelegd dat het handelen van de minister en zijn oordeelsvorming op inhoudelijke gronden moet worden beoordeeld, dat dit ook de bedoeling was van de tweet die ik had geplaatst en dat dit mijn mening is. In de tweet heb ik geschreven dat de minister Joods is om uitdrukking te geven aan mijn teleurstelling over de conclusies die hij had getrokken. Dat is door een aantal mensen van linkse partijen in de pers flink gespind als zijnde een racistische gedraging. Dat was niet mijn bedoeling. Ik heb dat onmiddellijk aan de minister uitgelegd na afloop van de begrotingsbehandeling. Daarom heb ik besloten om die tweet in te trekken. Ik heb dat uitgelegd in een verklaring aan de media. Die verklaring hebt u allemaal in de media kunnen lezen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Begrijp ik nu goed dat de heer De Roon zegt dat hij zijn woorden heeft ingetrokken omdat de linkse partijen hebben gespind dat het een racistische opmerking was? Of heeft hij ze ingetrokken omdat het een racistische opmerking was?

De heer De Roon (PVV):

Het was geen racistische opmerking. Zo heb ik het ook niet bedoeld. Om alle commotie daarover onmiddellijk de kop in te drukken, heb ik die tweet ingetrokken. Dat was namelijk niet de bedoeling van die tweet. Dat heb ik gisteren hier in de zaal uitgelegd, maar mevrouw Albayrak wilde niet luisteren naar die uitleg of zij heeft hem niet goed begrepen. Ik heb het ook uitgelegd aan de minister. Daarmee is wat mij betreft de kous af.

De heer Pechtold (D66):

Ik was een van diegenen. Spinnen tot daaraan toe, maar links? Dat laat ik mij niet zeggen.

De heer De Roon (PVV):

Vanuit de PVV gezien, staat de heer Pechtold toch echt links.

De heer Pechtold (D66):

Ik vind dit punt wel belangrijk. Nadat de heer Van Bommel het terecht aanstipte, hebben we de heer De Roon de kans gegeven. Na afloop merkte ik dat hij naar de pers ging. Wij hebben dat niet gedaan. Het siert hem dat hij het gedaan heeft, maar ik vind dat hij tot zelfinzicht moet komen en dat hij het niet moet doen omdat hij een actie van anderen vermoedde of een beschadiging voelde. Bij zelfinzicht zijn excuses of is intrekken ruiterlijk, maar als je het aan het gedrag of de druk van anderen wijt, gaat de glans er wat mij betreft behoorlijk af.

De heer De Roon (PVV):

Ik wil niet dat een opmerking van mij over de inhoud van het standpunt van de minister verkeerd wordt opgevat. Soms is het dan maar beter om die opmerking in te trekken in plaats van de linkse partijen de kans te geven om daar eindeloos over te blijven doordrammen, zoals de heer Pechtold en mevrouw Albayrak vandaag weer hebben geprobeerd.

De heer Kortenoeven (PVV):

Voorzitter. Ik heb twee moties, waarmee ik meteen begin.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het regime-Erdogan een beleid voert dat erop gericht is, de Turkse staat en de instellingen daarvan te herislamiseren;

overwegende dat de Turkse Europese politiek er niet op gericht is om Turkije te Europeaniseren, maar om Europa te islamiseren;

overwegende dat Turkije sinds 1974 een deel van EU-lidstaat Cyprus bezet houdt;

overwegende dat Turkije heeft gedreigd met strafmaatregelen tegen de Europese Unie, en dus ook tegen Nederland, als wordt toegestaan dat Cyprus op 1 juli 2012 het voorzitterschap van de Europese Unie gaat bekleden;

overwegende dat Turkije politieke, economische en militaire agressie en intimidatie pleegt tegen Cyprus en Israël;

overwegende dat Turkije samenspant met de terreurorganisatie Hamas en goede relaties onderhoudt met het misdadige regime in Teheran;

overwegende dat Turkije ongenadig toeslaat in Koşerdistan en dat het Koşerdische volksdeel in Turkije geteisterd wordt door juridische en politionele willekeur;

overwegende dat de Turkse staat de Turkse verantwoordelijkheid ontkent voor de genocides op de Armeense, Assyrisch-christelijke en Grieks-orthodoxe gemeenschappen in Turkije en dat de Turkse staat de christelijke slachtoffers van de Turkse jihad ook nog eens de schuld geeft van hun eigen ondergang;

overwegende dat Turkije een blokkadepolitiek voert tegen de vreedzame, democratische christelijke republiek Armenië;

overwegende dat de persvrijheid in Turkije zeer sterk onder druk staat en dat inmiddels meer dan 60 journalisten in Turkije gevangen zitten;

overwegende dat in Turkse schoolboeken haat wordt gepredikt tegen Assyrische christenen in Turkije;

concluderende dat er dus geen reden is voor een feestje met dit Turkije;

verzoekt de regering, de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen met Turkije te annuleren en de uitnodiging voor het staatsbezoek aan de Turkse president Gül in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kortenoeven en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93 (33000-V).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kamer in de motie-Van der Staaij c.s. (32500-V, nr. 113) grote zorg heeft uitgesproken over de mensenrechtensituatie in Papoea en de regering heeft verzocht, hierop voortvarend actie te ondernemen;

voorts verwijzende naar de motie-Kortenoeven/Dijkgraaf die ziet op de uitvoering van de Kaderovereenkomst met Indonesië (32431, nr 10);

constaterende dat de Indonesische autoriteiten nog steeds zeer repressief en gewelddadig hebben opgetreden tegen Papoea's die opkomen voor hun politieke, economische en maatschappelijke rechten;

overwegende dat op 1 december 2011 opnieuw manifestaties zullen worden georganiseerd;

verzoekt de regering om: 1. de Indonesische regering met spoed aan te spreken op haar verplichting om zich te onthouden van het plegen van geweld tegen de Papoea's; 2. er bij de Indonesische regering op aan te dringen de onderdrukking van de Papoea's te staken en de om politieke reden gevangen genomen Papoea's vrij te laten; 3. in internationaal verband aan te dringen op het instellen van beschermingsmechanismes voor de Papoea's; 4. er bij de Indonesische regering op aan te dringen dat de dialoog met de Papoea's wordt hervat en dat uitvoering wordt gegeven aan de Speciale Autonomiewet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kortenoeven, Van der Staaij, Ormel en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94 (33000-V).

De heer Pechtold (D66):

De heer Kortenoeven weet waarover ik ga spreken. Ik heb met hem de Handelingen van gisteren doorgenomen over de reis naar China. Hij zei toen op een vraag van collega Ormel dat hij niet zou gaan. Hij zei dat een aantal punten op het gebied van de mensenrechten moeten worden verbeterd. Anders zou de PVV niet gaan. Ik vind het belangrijk om te weten welke punten dat zijn.

De heer Kortenoeven (PVV):

Ik heb die conditionering uitgespit. Ik heb gezegd dat wij nog een bijeenkomst krijgen voordat wij afreizen naar China. Wij gaan dan spreken over onze wensen voor dat bezoek. Ik wil in dat kader aan de orde stellen dat mijn fractie vindt dat wij de kwestie Tibet moeten kunnen bespreken met de Chinese autoriteiten die wij daar treffen. Ik vind dat een belangrijke voorwaarde om naar China te gaan. Om alleen de Chinese muur te bewandelen, hoeft de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken zich daar niet heen te begeven. Ik denk dat de heer Pechtold dat ook onderschrijft.

De heer Pechtold (D66):

Dan was het hele verhaal van gisteren helemaal niet zo bijzonder.

De heer Kortenoeven (PVV):

Ik zal het expliceren. De heer Pechtold geeft mij daarvoor een mooi podium. Ik heb mij wat geërgerd aan de opmerking van de heer Ormel. Hij zei dat sommige fracties stonden te trappelen om naar China af te reizen. Hij keek toen mijn kant op. Ik heb daarop gezegd dat er bij ons enige twijfel is of wij staan te trappelen om daarheen te reizen, gezien de condities die wij graag verwerkt zien.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. De heer Pechtold was zojuist verontwaardigd dat zijn partij een linkse partij werd genoemd. Ik kan mij echter een interview herinneren van zijn Europarlementariër Sophie in 't Veld voor de Oostenrijkse televisie, waarin zij zei: "D66 is een linkse partij". De verontwaardiging is dus niet gepast.

Ik dien een motie in over Turkije.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Turkije een islamitisch land is met een dominante islamitische cultuur die haaks staat op de westerse cultuur;

van mening dat Europa niet meer maar juist minder islam nodig heeft;

spreekt uit dat Turkije nooit en te nimmer lid mag worden van de EU;

verzoekt de regering derhalve, de EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije per direct stop te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bontes en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95 (33000-V).

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun antwoorden. Reputatie komt te voet en gaat te paard. Daar gaat het bij de begroting over nu het eigen belang het mantra is van het Nederlandse buitenlandbeleid. Reputatie van decennialang mensenrechtendiplomatie gaat er in ieder geval in galop vandoor. Ik hoor de minister namelijk zeggen dat hij van alle contacten contracten wil maken. Het potje mensenrechten gaat omlaag en het buitenlandbudget gaat naar het bedrijfsleven. Dagobert Duck heeft ook van die dollartekentjes in zijn ogen. Handel, prima, maar diplomatie is meer dan zilverpoetsen voor het bedrijfsleven. Daar moet ook iets voor terugkomen voor de publieke zaak. Maatschappelijk verantwoord ondernemen, laat dat dan het unique sellingpoint van de Nederlandse internationale handel worden. Trade and justice.

Ik ben blij met de toezegging van de minister om te onderzoeken welke instrumenten geschikt zijn om handel en economische ontwikkeling van de Palestijnse gebieden te bevorderen en in te zetten. In het licht van het vredesproces en de evenwichtigheid waar de minister voor zegt te staan, moet niet alleen Israël deze speciale aandacht krijgen van dit kabinet, maar ook de Palestijnse kant. Ik vraag de minister nogmaals om niet langer te wachten met excuses aan de weduwen van Rawagede. Na de veroordeling door de rechter is de tijd gekomen om de verantwoordelijkheid voor die zwarte bladzijde van de politionele acties in alle dimensies te aanvaarden. 9 december is daarvoor het juiste moment, zoals ik samen met de heer Van Bommel al aan de Kamer voorlegde.

Ik zal nu drie moties indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de VN staten oproept, een beleidsstrategie te ontwikkelen voor de bescherming van burgers in gewapend conflict;

verzoekt de regering om in de artikel 100-brieven, conform het advies van de Evaluatiecommissie van de Nederlandse deelneming aan ISAF in Uruzgan, "expliciet aandacht te besteden aan de wijze waarop voorafgaande aan en tijdens missies verplichtingen met betrekking tot de bescherming van burgers worden nageleefd en vertaald worden in richtlijnen voor protectiestrategieën, mandaten en rapportages";

verzoekt de regering tevens, dit te verankeren in het "Uitzend Toetsingskader",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Peters, Albayrak, Voordewind, Van Bommel en Pechtold.

Zij krijgt nr. 97 (33000-V).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering haar economische diplomatie richt op energie- en grondstoffenlanden waarvan er veel in de Arabische en Golfregio zijn;

overwegende dat grondstoffenrijkdom vaak met schade voor het milieu en onderdrukking van politieke vrijheden en mensenrechten gepaard gaat;

verzoekt de regering, voor economische diplomatie in de Arabische regio een mvo toolkit te ontwikkelen en hanteren.

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Peters, Albayrak, Voordewind en Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (33000-V).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de VN Ruggie- en OESO-richtlijnen staten verplichten, op naleving van mensenrechten toe te zien;

constaterende dat de SER tot strikte naleving van de OESO-richtlijnen bij toekenning van subsidie uit ontwikkelingsgelden adviseert;

verzoekt de regering, van bedrijven die profiteren van economische diplomatieke dienstverlening of middelen, zoals handelsmissies of matchmaking, te verlangen dat zij conform de VN Ruggie- en OESO-richtlijnen een "Human Rights Due Diligence" proces uitvoeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Peters, Dikkers, Voordewind en Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 98 (33000-V).

De heer El Fassed (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor de antwoorden die hij tijdens het WGO en vandaag heeft gegeven. Ik maak mij zorgen over het gemak waarmee de PVV en de VVD het budget voor ontwikkelingssamenwerking als politieke speelbal gebruiken. Ik ben blij dat de staatssecretaris vandaag heeft gezegd dat hij staat voor de 0,7% bnp. Al moet hij daarvoor in herhaling treden, ik vraag hij mij gerust te blijven stellen.

De staatssecretaris vindt mij aan zijn zijde als het gaat om het effectiever maken van ontwikkelingssamenwerking en het aanpakken van de negatieve gevolgen van Nederlands beleid. Ik geef hem graag een steuntje in de rug met de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de staatssecretaris heeft toegezegd, een start te maken met een berekening van de "public bads" en zo de kosten van incoherent beleid c.q. de voordelen van coherent beleid op mondiaal of regionaal niveau in kaart te brengen;

overwegende dat het verrichten van deze berekening zeer complex is en het voorlopig niet goed mogelijk blijkt de cumulatieve gevolgen van het totale beleid van ontwikkelde landen op individuele ontwikkelingslanden te kwantificeren;

verzoekt de regering, een start te maken met de berekening van de "public bads" door op het gebied van handelsbelemmeringen, belastingontwijking en -ontduiking en landbouwsubsidies de negatieve gevolgen van Nederlands beleid wereldwijd in kaart te brengen;

verzoekt de regering, financiële en noodzakelijke andere middelen ter beschikking te stellen aan kennisinstituten of maatschappelijke organisaties die zich aanbieden, deze berekening voor de regering te verrichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid El Fassed. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99 (33000-V).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in september 2011 een begin is gemaakt met het publiceren van actuele gegevens (open data) over alle ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten die het financiert;

overwegende dat de beschikbaarheid en toegang tot actuele gegevens over ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten burgers en overheden in staat stelt beter te plannen, verantwoording af te leggen en controle uit te voeren;

overwegende dat het hier een ruwe vorm van open data betreft en programmeurs met deze data websites en applicaties kunnen ontwikkelen voor een breed publiek zowel in de partnerlanden als daarbuiten;

verzoekt de regering, kennisinstellingen en/of maatschappelijke organisaties actief te stimuleren, applicaties te ontwikkelen om de ontsloten data hanteerbaar en bruikbaar te maken voor de bevolking in partnerlanden en het Nederlands publiek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid El Fassed. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100 (33000-V).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 67% van alle door de Wereldbank betaalde contracten toegekend wordt aan ondernemingen uit amper tien landen;

overwegende dat Nederlandse ondernemingen moeite hebben, contracten van de Wereldbank en andere multilaterale organisaties binnen te halen door de concurrentie met bedrijven uit andere landen die zich minder bezighouden met duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen;

verzoekt de regering, haar invloed bij de Wereldbank te gelde te maken door voorstellen te doen voor strikte controle op de naleving van voorwaarden op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen bij projecten die door bedrijven worden uitgevoerd, en de Kamer hier na afloop van de voorjaarsvergadering van de Wereldbank over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid El Fassed. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 101 (33000-V).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoord. Ik denk daarbij vooral aan hun reactie inzake de godsdienstvrijheid. Voor de ChristenUnie is die een belangrijke graadmeter en niet alleen voor de Arabische Lente, maar ook voor het mensenrechtenbeleid van dit kabinet. Ik dank de minister van Buitenlandse Zaken specifiek voor zijn antwoord over Irak en de staatssecretaris voor het antwoord dat hij geld uit het Mensenrechtenfonds ook wil besteden aan het bestrijden van kinderarbeid.

Ik kom nog terug op de motie die wij eerder hebben besproken met de minister van Buitenlandse Zaken. Zij ging over het associatieverdrag tussen de EU en Egypte. Ik heb het nog even nagezocht. De minister heeft indertijd gezegd: laat dit maar als een zwaardje van Damocles boven mijn hoofd hangen; als zich weer een incident voordoet zoals dit, ga ik daar resoluut mee aan de slag. Het ging toen over de aanval op de demonstrerende kopten. Is nu de tijd aangebroken om het associatieverdrag tussen de EU en Egypte in Europa aan de kaak te stellen? Ik hoor hierop graag de reactie van de minister.

De volgende motie gaat over de invoer van producten uit de werkkampen in China.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat laogaiproducten en soortgelijke producten van gedwongen arbeid worden geïmporteerd vanuit China maar dat er geen register van deze producten bestaat en dat het aan naleving van Chinese regelgeving ontbeert;

overwegende dat paragraaf 307 van de Amerikaanse Tariff Act de import van laogai en soortgelijke producten van gedwongen arbeid verbiedt;

overwegende dat het Europees Parlement een resolutie heeft aangenomen waarin wordt verzocht om soortgelijke Europese wetgeving, maar dat de Europese Commissie hier geen werk van maakt;

verzoekt de regering, de Kamer een overzicht te verschaffen van alle laogaiproducten en soortgelijke producten van gedwongen arbeid die in de Nederlandse schappen liggen;

verzoekt de regering tevens om in Nederland dan wel in Europees verband maatregelen te nemen, waaronder spoedige registratie van laogaiproducten en invoering van wetgeving die de import van laogaiproducten en soortgelijke producten van gedwongen arbeid aan banden legt en de Kamer hierover binnen zes maanden te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Pechtold, Dikkers en Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 102 (33000-V).

Voorzitter: Elias

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mijn tweede motie gaat over de positie van Afghaanse vrouwen en onze politietrainingsmissie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een groot aantal Afghaanse vrouwen slachtoffer is van geweld, verkrachting, uithuwelijking en gedwongen prostitutie, ondanks de invoering van een wet die hen daartegen diende te beschermen;

constaterende dat deze vrouwen als gevolg hiervan vaak in de gevangenis belanden, als opvang of als straf;

van mening dat deze vrouwen hulp en echte opvang nodig hebben en dat Nederland hierin een ondersteunende rol kan spelen, naast het verlenen van juridische hulp;

verzoekt de regering om geld vrij te maken, binnen het bestaande budget voor Afghanistan, voor lokale ngo's om Afghaanse vrouwen die slachtoffer zijn van geweld, verkrachting, uithuwelijking en gedwongen prostitutie, op te vangen en te helpen een nieuw leven op te bouwen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 103 (33000-V).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb nog een minuutje nodig van de begroting die ik volgende week zal doen.

De voorzitter:

Eigenlijk bent u door uw tijd heen, maar dat is uw probleem.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ja, dat weet ik. Ik heb nog twee moties. De eerste betreft betalingen aan Palestijnse terroristen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een aangenomen motie-Van der Staaij/Voordewind stelt dat subsidie aan de Palestijnse Autoriteit niet moet worden gegeven indien er geen concrete en effectieve maatregelen worden genomen om het verheerlijken en vergoelijken van terrorisme tegen te gaan;

verzoekt de regering, een schriftelijke verklaring van de Palestijnse Autoriteit af te dwingen waarin in ieder geval de volgende voornemens worden uitgesproken: terrorisme wordt niet langer gefinancierd, geweld wordt niet langer verheerlijkt, bijvoorbeeld via de massamedia (onder andere PA-tv) of via andere middelen, waaronder het vernoemen van pleinen naar (zelfmoord)terroristen;

verzoekt de regering, indien de PA binnen drie maanden geen werk heeft gemaakt van deze verklaring, maatregelen te treffen zoals de subsidie aan de PA te korten met het bedrag dat wordt overgemaakt aan Palestijnse terroristen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 104 (33000-V).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn laatste motie gaat over Turkije en de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland en Turkije in 2012 het bestaan van 400 jaar diplomatieke betrekkingen zullen herdenken en vieren;

overwegende dat het kabinet met betrekking tot de Armeense genocide onder meer spreekt over "de verschrikkelijke gebeurtenissen die rond 1915 hebben plaatsgevonden";

van mening dat dit geen recht doet aan de circa een miljoen Armeense slachtoffers van de genocide en de Kamerbreed aangenomen motie-Rouvoet c.s.;

overwegende dat met de Turkse kandidatuur tot de Europese Unie een eerlijke omgang met de eigen geschiedenis verbonden is;

verzoekt de regering, niet langer te spreken over "verschrikkelijke gebeurtenissen rond 1915" maar enkel het begrip Armeense genocide te hanteren;

verzoekt de regering tevens, bij de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen gemeenschappelijk de Armeense genocide aan de orde te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 105 (33000-V).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording. Ik beperk mij tot het indienen van een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Zuid-Afrika kampt met hardnekkige vormen van discriminatie en vele ernstige geweldsmisdrijven, waaronder racistisch geweld, mede jegens Afrikaners, maar dat er ook grote zorgen bestaan over elementaire grondrechten, zoals de persvrijheid;

overwegende dat Nederland in het verleden de Zuid-Afrikaanse overheid met juridische kennis en expertise heeft bijgestaan ten aanzien van de bescherming van mensenrechten, het tegengaan van geweld en discriminatie, alsmede het respecteren van grondrechten;

verzoekt de regering, te bezien hoe Nederland, waar mogelijk in internationaal verband, op het gebied van onder meer preventie, opsporing, justitiële ondersteuning en expertise een bijdrage kan verlenen aan het bestrijden van discriminatie en (racistische) geweldsmisdrijven, mede jegens de Afrikaners, en tevens kan bijdragen aan het borgen van grondrechten zoals de persvrijheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 106 (33000-V).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik heb samen met collega Hachchi de motie op stuk nr. 55 ingediend bij het wetgevingsoverleg. Deze motie is nadien gewijzigd. Ik denk dat het goed is dat zij ook in dit debat wordt rondgedeeld, zodat zij mede deel kan uitmaken van de beraadslaging en nog een nadere reactie van de staatssecretaris kan krijgen.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor een kwartier. Na de schorsing zal de staatssecretaris als eerste antwoorden. Hij spreekt als eerste, omdat hij ons snel moet verlaten wegens bezigheden in het buitenland.

De vergadering wordt van 17.00 uur tot 17.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Hij zal als eerste spreken, omdat hij haast heeft en naar het buitenland moet. Ik stel de Kamer ook voor, dat hij ook echt weg mag als hij klaar is. Ik constateer dat daar geen bezwaren tegen zijn. Dan geef ik graag het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Knapen:

Voorzitter. Dank voor uw bereidheid, deze verkeerde volgorde even in acht te nemen. Ik zal kort reageren op enkele moties en amendementen. Het merendeel wordt behandeld door de minister.

De motie-Ormel c.s. op stuk nr. 81 gaat over illegale handel in grondstoffen in het Grote Merengebied. Op zichzelf is dit een buitengewoon sympathieke motie, maar ik moet daar wel een kanttekening bij plaatsen. Schending van de mensenrechten in verband met de illegale handel in grondstoffen is als zodanig geen grond voor vervolging door het Internationale Strafhof. Als ik de motie in die zin mag lezen dat wij bekijken hoe wij dit samen met andere landen binnen de Europese Unie maar ook daarbuiten het meest effectief kunnen duiden, kom ik er graag nog op terug en laat ik het oordeel aan de Kamer.

De voorzitter:

Mijnheer Ormel, kunt u zich met de omschrijving verenigen?

De heer Ormel (CDA):

Dat kan ik. Er staan twee dicta in en het andere dictum heeft betrekking op een persoon die al is aangeklaagd, maar met wie een VN-missie samenwerkt. Dat vinden wij nogal apart. De motie roept er mede toe op om het mandaat van de VN-missie uit te breiden in zoverre dat leden ervan aangeklaagden voor het Strafhof kunnen arresteren.

Staatssecretaris Knapen:

Met dat deel van het dictum hebben wij uiteraard geen enkel probleem. Ik was zelf in Oost-Congo op een paar honderd meter afstand van deze generaal. Maar als hij toen gepakt was, zou dat onmiddellijk tot gevechten in de buurt van Goma hebben geleid. Dus zo gemakkelijk is het niet. Uiteraard staan wij er meer dan sympathiek tegenover om daar iets aan te doen. Met name bij het tweede deel van het dictum moet ik deze kanttekening maken.

De heer Ormel (CDA):

U was wel onsterfelijk geworden als het u was gelukt om hem mee te nemen!

Staatssecretaris Knapen:

Voorzitter. Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 99 van de heer El Fassed over de public bads. Wij hebben daar al vaker over gesproken. Ik moet aanvaarding van deze motie ontraden. We blijven opletten. De wetenschap reikt niet verder dan hij reikt op dit moment, maar we proberen wel om dit zo praktisch mogelijk in te vullen opdat we daar in de toekomst op een degelijker manier op kunnen terugkomen.

Wat betreft de motie van de heer El Fassed op stuk nr. 100 over open data wijs ik erop dat de indiener hierin zelf een prominente rol speelt. Dat moedigt ons zeer aan. Wij trekken hier samen in op. Het NCDO is eraan begonnen, maar anderen zouden moeten volgen. Daar kunnen we niet genoeg op hameren. In die zin beschouw ik de motie als een aansporing en versterking van het beleid, dus meer dan een ondersteuning.

De motie van de heer El Fassed op stuk nr. 101 over duurzaamheid in relatie tot de Wereldbank beschouwen wij als een ondersteuning van het beleid.

Wij beschouwen de motie op stuk nr. 103 van de heer Voordewind en mevrouw Peeters over Afghaanse vrouwen en de wijze waarop wij daarbij een rol kunnen spelen in zekere zin als overbodig. Dat is niet omdat het probleem niet urgent is, maar omdat wij dit al op diverse manieren doen. We zijn bezig met het programma UN Women inzake bestrijding van geweld tegen vrouwen. We dragen bij aan rechtsstatelijke programma's die te maken hebben met speciale aandacht voor de rechten van vrouwen in het curriculum, bij het opleiden en met name ook bij de termijnen van rechtsbijstand aan vrouwen in gevangenissen. Ik heb zelf nog in Kunduz bij een vergadering van ngo's gezeten om meer werk te maken van het onderdeel vrouwen die in gevangenissen zitten, simpelweg omdat zij van huis zijn weggelopen. Wij zitten er dus bovenop en proberen er alles aan te doen. In die zin is de motie overbodig, want wij doen het al en hebben de middelen daarvoor ook al beschikbaar gesteld. In deze motie wordt de regering verzocht, daarvoor extra geld vrij te maken. Wij zijn druk bezig met de middelen die wij op dit moment hebben, vandaar mijn reactie.

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan de heer Voordewind voor een interruptie, vraag ik de staatssecretaris: betekent "overbodig" dat hij het oordeel aan de Kamer overlaat?

Staatssecretaris Knapen:

Er wordt gevraagd om extra geld en daarom zou ik de aanneming van de motie willen ontraden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het woord extra is weggestreept. Dat is bij de staatssecretaris dan niet doorgekomen, maar in mijn versie is het weggestreept. Het gaat erom, binnen de beschikbare middelen geld te besteden, niet alleen aan de voorkant van het traject, maar ook aan de achterkant daarvan, en wel om vrouwen die in de gevangenis zitten actief daaruit te kunnen krijgen.

Staatssecretaris Knapen:

Er is sprake van een misverstand. In mijn versie stond het woordje "extra" er nog. Dat maakt wat uit in het dagelijks leven. In die zin beschouw ik de motie dan weer wel als ondersteuning van het beleid.

Dan kom ik nu op de gewijzigde motie-Van der Staaij/Hachchi, ter vervanging van de motie die gedrukt was onder nummer 55. Zoals de tekst nu luidt, beschouw ik de motie als ondersteuning van beleid.

De voorzitter:

Ik zal zo meteen nog meedelen welk nummer deze motie uiteindelijk heeft gekregen.

Staatssecretaris Knapen:

Dan kom ik nu op de behandeling van enkele amendementen. Allereerst het amendement van de heer Irrgang op stuk nr. 59 over Rwanda. De aanneming van dit amendement ontraad ik. Eerder heb ik al met de heer Irrgang en met de Kamer in het algemeen gewisseld dat ik weliswaar de kritiek ken van organisaties als Human rights watch en die ook ter harte neem, maar dat wij ook hebben vastgesteld dat zowel de mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, als het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, als het International criminal tribune for Rwanda wel degelijk positief is over de ontwikkeling van de justitiële sector in Rwanda. Daarom ontraad ik de aanneming van dit amendement.

Het amendement-Dikkers/Voordewind op stuk nr. 60 gaat over een verhoging van de bijdrage aan de vluchtelingenorganisatie UNHCR. Wij hebben al eerder gewisseld dat ik de zorgen, die breed leven in de Kamer, deel. Het oordeel over het amendement, zoals het nu is geformuleerd, laat ik graag over aan de Kamer.

Dan kom ik op het gewijzigde amendement van mevrouw Hachchi en de heer El Fassed, op stuk nr. 61. Dit was nr. 24. Om misverstanden te voorkomen: dit is, anders dan oorspronkelijk het geval was, een ophoging van de uitgaven voor gender. Ik heb desalniettemin in het debat in brede zin de zorgen en wensen van de Kamer gehoord. Ik laat graag het oordeel over het amendement over aan de Kamer.

Het amendement op stuk nr. 62 van mevrouw Dikkers gaat over het ophogen van de uitgaven voor onderwijs. Wij hebben dit uitvoerig gewisseld, dus wij hoeven dat nu niet te herhalen. Ik ontraad de aanneming van dit amendement. Daarmee heb ik mijn deel van de moties en amendementen afgehandeld.

De voorzitter:

Ik kijk even extra goed rond om er zeker van te zijn dat er geen leden meer zijn die nog een vraag voor de staatssecretaris hebben. Na deze uitputtende behandeling kan dat er nog wel bij. Ik constateer dat dit niet het geval is en ik wens de staatssecretaris een goed werkbezoek.

Het woord is aan de minister van Buitenlandse Zaken.

Minister Rosenthal:

Voorzitter. Voordat ik in de tweede termijn op een aantal punten terugkom die aan de orde zijn gesteld, en voordat ik in hoog tempo ruim 30 moties bespreek, wil ik eerst tegen met name de heer Van Bommel iets zeggen over de voortgang van de dialoog Jakarta-Papoea. Dat onderwerp bleef namelijk even hangen. Ik heb zojuist informatie gekregen uit Jakarta. De speciale gezant die is aangesteld, zal ook vallen onder de genoemde speciale ontwikkelingseenheid voor de Papoea's. Ik heb ook begrepen dat er volop communicatie is en dat het woord "dialoog" in Indonesië wat belast is. Dit neemt niet weg dat ik een brief naar de Kamer zal sturen waarin ik daarover nadere informatie zal geven. Ik heb dit toegezegd en daaraan houd ik mij.

Los van de moties heb ik nog een heel korte, algemene opmerking over de inbreng van de leden in tweede termijn. Ik heb goed geluisterd naar de Kamer. Wat mij betreft houdt het buitenlands beleid het maken van keuzes in. Deze keuzes zijn van strategische aard. Ik heb sommige Kamerleden hun teleurstelling horen uitspreken over de keuzes die worden gemaakt. Dat is natuurlijk hun goed recht. De keuzes waarvoor de regering staat in het buitenlands beleid, zijn echter wat mij betreft helder, belangrijk en in het belang van Nederland. Ik werk daarbij niet met mooie woorden, maar vanuit ambities voor een effectief en efficiënt resultaat op de punten veiligheid, welvaart en vrijheid. Voor mij staat als een paal boven water dat het Nederlandse buitenlands beleid in het belang van Nederland moet zijn. Onder andere mevrouw Peters sprak van een tegenstelling tussen "business" en "people". Ik meen dat "business" ook "people" is. Het gaat daarbij ook om mensen die hart voor hun zaak hebben en wat dies meer zij. Zij moeten blij zijn als zij brood op de plank kunnen krijgen en hun inkomen kunnen verdienen mede dankzij een vibrerend bedrijfsleven.

Ik heb nog een paar concrete punten die waren overgebleven in de tweede termijn en die niet met moties zijn belegd. Mevrouw Albayrak en de heer Ten Broeke spraken in het debat over de receptorbenadering en een eventueel AIV-advies. Ik voel niets voor het vragen van zo'n advies. Voor deze benadering zijn we bezig met pilots. We hebben nog volop de mogelijkheid om daarover met elkaar van gedachten te wisselen. We kunnen dan de receptorbenadering beoordelen op haar effectiviteit. Daarvan heb ik hoge verwachtingen. Ik zeg het de heer Ten Broeke na. Dit is verschillende keren gewisseld met de Kamer in allerlei discussies. Met name de heer Timmermans kwam in dit verband steeds met het verhaal dat hiermee het universaliteitsbeginsel geweld werd aangedaan. Steeds is echter duidelijk gemaakt dat dit niet het geval is en dat het er vooral om gaat dat je landen aanspreekt op de verdragen die ze zelf hebben ondertekend en geratificeerd. De uitkomst hiervan is dialoog en communicatie. Confrontatie is niet de uitkomst.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het stelt mij teleur dat de minister geen advies wil krijgen van de deskundigen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken. Als de minister er zo van overtuigd is dat het allemaal goed is, zou hij zo'n advies toch zeker zelf moeten uitlokken? Ik vraag hem of hij – totdat de pilots zijn afgerond en geëvalueerd – de receptorbenadering niet tot een soort "Rosenthaldoctrine" wil maken die in zijn beleid wordt verwerkt. Kan de minister dit bevestigen? Zal hij pas eventueel verdere stappen zetten nadat hij de evaluatie met de Kamer heeft besproken?

Minister Rosenthal:

Deze vraag duidt in een richting die ik niet de mijne maak. Ik heb zelf veel vertrouwen in de receptorbenadering, of in elk geval in de essentie ervan. Daarbij ligt de nadruk op communicatie en dialoog, niet op confrontatie. De pilot is wat mij betreft heel belangrijk. Daarmee zullen wij op dat punt gaan verdiepen. Wij kunnen er goed mee bezien wat wij hiermee kunnen doen in verschillende landen. Daar gaat het immers om. Het gaat er in de pilot om, de mogelijkheden die er toch al zijn nog eens extra aan te scherpen via onderzoek in verschillende landen. Op die manier ga ik ermee om. Het gaat mij veel te ver om het introduceren van componenten van de receptorbenadering afhankelijk te maken van de uitkomsten van de pilot. De pilot is ervoor bedoeld om de zaak juist extra aan te scherpen en te verstevigen, en om ervoor te zorgen dat wij hiermee echt heel stevig aan de slag kunnen gaan.

De voorzitter:

Mevrouw Albayrak, een korte interventie.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het zou de minister goed doen als hij de leden van de Kamer die bezorgd zijn of de benadering werkelijk daar uitkomt waar de minister denkt dat ze zal uitkomen, zou meenemen in het proces. Daarbij zou het enorm helpen als de AIV een advies zou uitbrengen waarin ook de mogelijke risico's zouden worden belicht, zodat de minister dit gaandeweg kan verwerking in de toepassing. Wat is daarop tegen? Wij willen graag geloven dat het doel sneller dichtbij komt als de minister deze benadering zou introduceren, maar de minister ziet daarbij toch ook de zorgen wel?

Minister Rosenthal:

Ik zie de zorgen, maar ik merk – ik zeg dit nu voor de zoveelste keer – dat er bij sommigen pure misverstanden bestaan over datgene waarom het bij de receptorbenadering in essentie gaat. Dit is exact het kernpunt dat door de heer Ten Broeke in een reactie in de richting van mevrouw Albayrak is gemeld. Op zichzelf heb ik helemaal geen problemen om op een bepaald moment met de Adviesraad Internationale Vraagstukken te bekijken of een paar van de mensen die daarin zitten in de mensenrechtenhoek, daarover even hun licht zouden kunnen laten schijnen. Daar heb ik op zichzelf geen probleem mee. Ik weet echter niet of ik er op dit moment al aan toe ben om dit helemaal uit te benen tot een formeel adviestraject. Ik heb bovendien de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken, die op de lange termijn kijkt, en ik heb – dat is dankzij de Kamer – een volkenrechtelijk adviseur die hiervan ook nog de volkenrechtelijke kant in ogenschouw kan nemen. Kortom, het wemelt van de mogelijkheden om onszelf te bedienen met goede adviezen et cetera. Om die reden ben ik een beetje aarzelend om, terwijl de pilot loopt, daar op dit ogenblik een formeel advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken overheen te leggen. That's all there is.

De voorzitter:

Wij zouden het laten bij twee interrupties, mevrouw Albayrak. Ter voorkoming van een derde termijn geef ik gelegenheid voor een heel korte reactie.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Graag, want dit lijkt op een toezegging, zo zeg ik heel voorzichtig. Als de minister zijn toezegging om met die deskundigen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken nog eens naar de receptorbenadering te kijken, samen met eventuele anderen die hij erbij wil betrekken, en als hij toezegt om dat in een vorm te doen waarvan de Kamer kennis kan nemen en waarover de Kamer kan praten, ben ik blij met het antwoord van de minister.

Minister Rosenthal:

Die weg wil ik in elk geval zeer serieus nemen.

De heer Ten Broeke (VVD):

De "beroemde" receptorbenadering, zou ik nu bijna zeggen, werd vorig jaar gesteund door de SGP, het CDA, de VVD en de SP. Dit zijn vier partijen die kennelijk precies weten waar zij aan toe zijn. Ik meen dat ik mag zeggen dat ook de GroenLinks-fractie tot op zekere hoogte een fan is van de receptorbenadering. Dat heb ik althans begrepen uit de bijdrage van mevrouw Peters. Met andere woorden, niet de minister hoeft overtuigd te worden, maar kennelijk alleen de PvdA-fractie. Ik zou mevrouw Albayrak dus eigenlijk willen voorstellen dat wij ons als Kamer beter informeren, en ik zou de minister vooral willen meegeven om geen adviezen te vragen over dingen waarvan hij al overtuigd is. Daarvan gaan de politiek en de overheid nu net kapot, en daar houden wij enorme overheden aan over: adviezen vragen over zaken waarin je leiderschap wilt tonen. Kies voor het laatste, zeg ik tegen de minister.

De voorzitter:

Dit is uitlokking. Nu moet ik mevrouw Albayrak het woord geven. Houdt u het kort, alstublieft.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dit is een beetje flauw. Ik deel met de minister een zorg waarvan hij een stuk erkent. Als de heer Ten Broeke zo overtuigd is van zijn gelijk, wat is er dan mis met een advies, in welke vorm dan ook, van die deskundigen? Ik wil me graag laten overtuigen, maar wel als de zorgen zijn weggenomen.

De voorzitter:

Wij gaan deze discussie niet opnieuw voeren. Mevrouw Albayrak ging net zitten als een blij mens, zo zei zij. Zij had een toezegging gekregen waaraan zij voldoende had.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik stel een vraag als eerste indiener van de motie, een halfjaar geleden. Erkent de minister dat de essentie van de motie, die een brede Kamersteun kreeg, deze was: ga ermee aan de slag om in de praktijk te zien hoe het werkt? Laten wij dus niet blijven theoretiseren, waarbij we weer van 100 mensen commentaar willen horen. Het is toch juist prachtig dat wij aan de hand van hoe het in de praktijk werkt, hierover met elkaar verder kunnen spreken?

Minister Rosenthal:

Dat is precies waar het om gaat. Ik ben te allen tijde bereid om van gedachten te wisselen met enkele mensen die ik om mij heen heb in de volkenrechtelijke en andere sfeer. Ik maak het echter niet groter dan het is. Dat heb ik ook al tegen mevrouw Albayrak gezegd. Ik heb ook gezegd dat ik geloof in deze receptorbenadering en dat ik ervan overtuigd ben dat deze past in de lijn van de mensenrechtenstrategie van dialoog, communicatie en mensen aanspreken op wat zij er zelf aan zeggen te doen. Geen confrontatie maar communicatie. Daar ga ik onverminderd mee door.

De voorzitter:

Alleen als u een vraag hebt aan de minister, mevrouw Peters. Niet als u eigenlijk wilt discussiëren met de heer Ten Broeke.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik wil voor de Handelingen graag gecorrigeerd hebben dat GroenLinks bij het mensenrechtenbeleid de receptorbenadering niet nodig heeft om de eigen standpunten toe te lichten.

De voorzitter:

En uw vraag aan de minister?

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Mijn vraag aan de minister is als volgt. Ik wil hem aanmoedigen om de verduidelijking te geven waar de PvdA om vraagt. Afhankelijk van met wie je praat en zelfs afhankelijk van de vraag over welk onderwerp je met de minister praat, is het dan weer gatenkaas, dan weer een universeel principe om effectief met mensen te onderhandelen over mensenrechten. Wat verheldering zou de discussie zeer ten goede kunnen komen.

Minister Rosenthal:

Ik herinner mij dat mevrouw Peters het had over een gatenkaas toen het ging over de kernpunten van de mensenrechtenstrategie. Ik heb toen juist duidelijk gemaakt – dat werd hier door anderen ook zo genoemd – dat het zelfs zou gaan om een doctrine. Dat gaat nog verder dan kernpuntenstrategie. Om dat een gatenkaas te noemen, vind ik merkwaardig, maar laat ik verder aan het oordeel van mevrouw Peters.

Ik kom aan het laatste punt dat aan de orde werd gesteld. Dit betreft een punt van de heer Voordewind, over het associatieverdrag met Egypte. Ik zeg klip-en-klaar dat ik op dit moment het uiterst onverstandig vind om over zaken die zo belast zijn, die zo ingewikkeld liggen en van dag tot dag veranderen, zaken waarop wij proberen om op onze manier invloed uit te oefenen in de goede richting, te zeggen: wij houden het even voor gezien met het associatieverdrag. Ik begrijp de opmerking van de heer Voordewind heel goed. Hij kan mij inderdaad betrappen op een zekere onlogica: eerst de Masperotragedie met de kopten en nu inderdaad weer erg veel narigheid op het Tahrirplein. Toch vind ik dit de verstandige koers. Ik kan het niet anders zeggen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister begint met de beantwoording van de 36 moties die hij nog moet behandelen. Ik hoop dat de heer Voordewind daarmee kan leven.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter, de minister spreekt mij aan in zijn reactie op mijn vraag. Heel kort. We hebben toen die aanslag gehad. Nu hebben we weer een aanslag gehad. In het debat destijds heb ik gevraagd wat er nog meer moet gebeuren. De minister antwoordde toen: komt u bij mij terug als er weer dit soort gruwelijkheden plaatsvinden. Vandaar dat ik het nogmaals aan de kaak heb gesteld.

Minister Rosenthal:

Ik accepteer en respecteer dit van de heer Voordewind. Ik kan het niet wegspelen. Dat doe ik ook niet. Ik zeg op dit moment echter dat ik even wijsheid moet betrachten in de heel ingewikkelde situatie die we nu hebben. Ik kan het niet anders doen.

Voorzitter, ik kom bij de moties. In de motie-Albayrak/Pechtold op stuk nr. 66 wordt de regering verzocht om een speciale gezant voor de Arabische regio aan te stellen. Wij hebben een ambassadeur in algemene dienst, met een brede taakstelling. Deze ambassadeur zet ik nu ook specifiek in op de Arabische regio. Ik vind ook dat we de Europese Unie op dit punt niet voor de voeten moeten lopen. Ik wijs erop dat er een speciale vertegenwoordiger Arabische regio van de Europese Unie is, de heer Bernardino León, met wie wij veel contact hebben. In die context moet ik zeggen dat hoewel ik meedenk met mevrouw Albayrak, het mij te ver gaat om nu een speciale vertegenwoordiger Arabische regio aan te stellen. Ik ontraad daarom deze motie.

De motie-Albayrak c.s. op stuk nr. 67 betreft Oman. Ik houd vast aan de praktijk van de besluitvorming zoals we die hebben met betrekking tot staatsbezoeken. De Kamer krijgt verantwoording na het besluit. Die verantwoording heb ik ook toegezegd bij een korte interruptie van de heer Van Bommel. Ik voeg daaraan toe dat ik erkentelijk ben voor de opmerking van de heer Van Bommel dat hij met een open blik zal kijken of de voortgang die hij graag ziet, zich inderdaad voordoet. Alles bij elkaar ontraad ik aanname van de motie.

Ik kom op de motie-Albayrak c.s. op stuk nr. 68 over het postennetwerk en de mensenrechtenfunctie. De mensenrechtenfunctie staat onverminderd overeind. Om die reden ontraad ik aanname van de motie.

In de motie-Albayrak c.s. op stuk nr. 69 wordt de regering verzocht, de voorgestelde bezuiniging op het mensenrechtenfonds ongedaan te maken. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat wij aan forse bezuinigingen doen, in de orde van grootte van 20%. Hier gaat het om 10%. Ik ontraad aanname van deze motie, die ten doel heeft de bezuiniging nog verder omlaag te duwen.

De motie-Albayrak c.s. op stuk nr. 70 over het Matra-programma is in veel opzichten strijdig met het beleid. Er zitten ook veel financiële gevolgen aan vast. Ik ontraad aanname van deze motie. Het moge een troost zijn dat het amendement-Ormel, dat ik heb omarmd, in de richting gaat die in de motie inhoudelijk wordt voorgesteld.

De motie-Ten Broeke/Ormel op stuk nr. 71 betreft een Duitslandtop. Als ik enige ruimte krijg voor de invulling van een Nederland-Duitslandtop, in het bijzonder betreffende het niveau waarop deze wordt gerealiseerd, wil ik de motie graag naar mij toehalen. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer over.

De heer Ormel (CDA):

In de Handelingen staat ook dat er gestreefd moet worden naar een eerste top in de Achterhoek. Dat heeft de minister toch ook gehoord?

Minister Rosenthal:

Dat heb ik gehoord; dat staat er inderdaad in. Daar doe ik niets mee. Ik probeer geen geografische ruimte in Limburg of Rotterdam te bewerkstelligen. Die krijgt u van mij.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De haven van Rotterdam is ook een mooie suggestie.

Als de oppositie verzoeken doet, hoe klein ook, is het argument al heel snel dat er geen geld is en dat wij overal op moeten bezuinigen. Als de minister deze motie omarmt, wil ik graag een brief van hem zien waarin hij de voordelen van zo'n conferentie afzet tegen de kosten ervan. Wij weten allemaal wat internationale conferenties, als een en ander uit de hand loopt, kunnen kosten.

Minister Rosenthal:

Ik heb er niet zo veel behoefte aan om de Kamer een uitvoerige kosten-batenbalans mede te delen. Die is voor mij notoir positief als ik de kosten van de baten aftrek, anders zou ik er helemaal niet aan beginnen. De rationale van de heer Ten Broeke om dit te willen doen, is de betekenis die zo'n top heeft voor de Nederlands-Duitse betrekkingen. Wij hebben het er al over gehad: Duitsland is een gigantische partner in het economisch verkeer. Het is voor mij zonneklaar dat de verdieping van de relaties via zo'n Nederland-Duitslandtop een uitstekend voornemen is.

Ik kom op de motie-Ten Broeke c.s. op stuk nr. 72 over de samenwerking op het gebied van consulaire taken. Ik kan daar kort over zijn. De Benelux-landen en de Baltische staten werken op dit punt nu al samen en er is veel ambtelijk overleg. Ik zie deze motie dus als ondersteuning van beleid.

Ik kom op de motie-Ten Broeke/Ormel op stuk nr. 73 over het grondstoffenbeleid. Ik ben bijzonder content met de nadruk die in de motie wordt gelegd op de veiligheidspolitieke kanten van de grondstoffenschaarste en -distributie. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer over. Ik sta er heel positief tegenover.

De motie-Van Bommel/Albayrak op stuk nr. 74 gaat over de uitreiking van de mensenrechtentulp. Deze wordt uitgereikt op een prachtige locatie, namelijk het Spaanse hof; daar is ook de Max van der Stoelprijs – niets minder dan dat – uitgereikt. Ik vind dat heel erg mooi en daarom ontraad ik deze motie.

Ik ga verder met de motie op stuk nr. 75 over de samenwerkingsraad met Israël. Dit idee past in de intensivering van de samenwerking tussen Nederland en Israël, zoals in het regeerakkoord is afgesproken. Een dergelijke bilaterale samenwerkingsraad kan een nuttige functie vervullen en daarom ontraad ik de motie.

Het dictum van de motie-Van Bommel op stuk nr. 76 is overtrokken. Dat zeg ik ook gelet op hetgeen de heer Van der Staaij tot twee keer toe naar voren heeft gebracht. Over dit punt wordt wel nader overleg met Financiën gevoerd. Ik heb al een brief toegezegd en die komt er ook. De motie ontraad ik echter.

De motie op stuk nr. 77 gaat over Rawagede. Er zijn gesprekken gaande tussen de landsadvocaat en de advocaat van de nabestaanden. Daar wil ik in geen enkel opzicht in interveniëren. Om die reden ontraad ik de motie.

De heer Van Bommel (SP):

Ik merk expliciet op dat het dictum van deze motie op geen enkele wijze gerelateerd moet worden aan gesprekken die gaande zijn over een schikking met de nabestaanden die een zaak tegen de Staat hebben aangespannen. Het dictum staat daar volkomen los van. Het gaat om de aanwezigheid bij de herdenking en het uitspreken van excuses, zoals eerder al is gedaan door de vorige ambassadeur aldaar, Van Dam, weliswaar niet geheel met toestemming van de minister van Buitenlandse Zaken. Hij sprak die excuses uit in het Bahasa, helaas niet in het Nederlands.

Minister Rosenthal:

Ik respecteer de visie van de heer Van Bommel op dit punt, maar ik zie het anders. Ik kan daarom niet anders dan herhalen wat ik ook in eerste termijn over dit onderwerp heb gezegd. Ik neem nu niet welke stap dan ook die eventueel invloed heeft op hetgeen in de schikkingsgesprekken tussen de landsadvocaat en de advocaat van de nabestaanden aan de orde is.

De heer Van Bommel (SP):

Volgens mij is het aan de indiener van een motie om uit te leggen hoe een motie bedoeld is. Er staat wat er staat. Op geen enkele wijze wordt in de motie in kwestie naar de lopende zaak verwezen. Daar wil ik vanzelfsprekend ook niet in treden. Het dictum gaat alleen maar over de herdenking die in Rawagede plaatsheeft en wat daarbij kan worden gezegd.

Minister Rosenthal:

Ik kan niet wijken van de lijn die ik heb gemeld.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Gelet op de uitleg die de heer Van Bommel zojuist over de motie op stuk nr. 77 gaf – ik heb die motie samen met hem ingediend – schrik ik een beetje als de minister zegt dat hij op geen enkele manier op excuses kan vooruitlopen, ook al wordt met de motie niet bedoeld om in de schikkingsgesprekken te treden. Houdt dit echter in dat excuses onderdeel uitmaken van de financiële regeling waarover de minister met de desbetreffende advocate onderhandelt?

Minister Rosenthal:

Ik zeg daar op dit ogenblik helemaal niks over. Er zijn gesprekken gaande over een schikking, tussen de landsadvocaat en de advocaat van de nabestaanden. Het betreft een gevoelig dossier; de context is gevoelig. Op dit ogenblik intervenieer ik daar in geen enkel opzicht in. Dat is mijn statement en daar wijk ik niet van af.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Houdt de minister dan ook rekening met het scenario dat het maken van excuses alsnog mogelijk is of dat de Staat alsnog van hoger beroep afziet als het niet lukt om een schikking overeen te komen?

Minister Rosenthal:

Als je een schikkingstraject ingaat, is het nogal logisch dat je hoopt dat er daadwerkelijk naar wederzijdse tevredenheid een schikking wordt overeengekomen. Anders komt er ook geen schikking. Dat wil ik zeggen, maar ik loop niet vooruit op welk resultaat dan ook van de gesprekken die nu gaande zijn.

Ik kom op de motie op stuk nr. 78 van de heer Van Bommel en mevrouw Peters. Ik heb mij snel hierover laten informeren. Mij stond zelf nog het grote en geruchtmakende onderzoek van Van Doorn en Hendrix voor de geest. Daarna zijn nog vele andere onderzoeken verschenen. Er is wat mij betreft dus geen behoefte aan hetgeen de heer Van Bommel en mevrouw Peters vragen en daarom ontraad ik de motie.

Ik kom op de motie-Van Bommel op stuk nr. 79 over 400 jaar formele betrekkingen tussen Nederland en Turkije en de lijn naar de kwestie van de Armeense genocide. Dit luistert buitengewoon nauw. Het bepleiten van de erkenning van de Armeense genocide gaat verder dan de uitleg die de Nederlandse regering destijds aan de motie-Rouvoet (21501-20, nr. 27) heeft gegeven. Wij zouden het wel prima en prachtig vinden als er tussen Turkije en Armenië inderdaad echt aanzetten zijn tot onderzoek en als vervolgens de geschillen beslecht worden over de wijze waarop de zaken daar benoemd moeten worden. Dat heb ik afgelopen maandag ook met de minister van Armenië doorgesproken.

Ik kom op de motie op stuk nr. 80.

De voorzitter:

Excuus. Hoe luidt het expliciete oordeel over de motie op stuk nr. 79?

Minister Rosenthal:

Ik ontraad die motie.

Ik kom op de motie-Ormel c.s. op stuk nr. 80. Ik heb geen enkel probleem met die motie, integendeel. Ik zal haar met plezier aan het oordeel van de Kamer overlaten.

Als ik het goed heb, is de motie-Ormel c.s. op stuk nr. 81 al afgehandeld.

De motie-Ormel/Ten Broeke op stuk nr. 82 over de visumverstrekking voor Nederland in de desbetreffende visumplichtige landen laat ik graag aan het oordeel van de Kamer over.

In de motie-Pechtold c.s. op stuk nr. 83 wordt verzocht een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de reputatie van Nederland in het buitenland en de effectiviteit van het Nederlands buitenlandbeleid door de jaren heen. Ik ontraad die motie. Er is al volop onderzoek naar dit soort zaken bezig. Regelmatig voert het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen brede onderzoeken uit. Verder is Agentschap NL voortdurend met deze materie bezig.

De motie-Pechtold op stuk nr. 84 heeft betrekking op de gang van zaken in het wetgevingsproces inzake de Rijkswet op het Nederlanderschap. Ik vraag de indiener om deze motie aan te houden hangende dit wetgevingsproces.

De motie-Pechtold c.s. op stuk nr. 85 over het Internationaal Gerechtshof en andere internationale juridische instanties in Den Haag bevat een dictum over de huisvesting van het Strafhof. Hoewel de koopman daar wel even over moet piekeren, zie ik deze motie toch als een aansporing van beleid en alles wat daaraan vast zit. Daarom laat ik haar aan het oordeel van de Kamer over. Het is misschien een dure motie.

Ik kom op de motie-De Roon op stuk nr. 86. In deze motie wordt de regering verzocht om politieke steun aan Israël te geven als dat land zich verdedigt tegen terreurdaden. Het is een voor mij moeilijk vatbare motie. Eigenlijk is politieke steun bij dit soort zaken niet nodig, omdat er simpelweg een volkenrechtelijk recht ligt om datgene te doen wat in de overweging vermeld staat. Ik laat de motie uiteindelijk aan het oordeel van de Kamer over.

Ik kom op de motie-De Roon op stuk nr. 87 over Jeruzalem. Daar kan ik kort over zijn. In de vier parameters van het kwartet en ook van de EU ligt besloten dat over de status van Jeruzalem een "agreed upon solution", een oplossing, moet komen waar de partijen zich mee verstaan. Het is nu onderwerp van het vredesproces in het Midden-Oosten. Dat noopt mij om de motie te ontraden.

De motivering van mijn oordeel over de motie De Roon/Wilders op stuk nr. 88 is dezelfde als de motie op stuk nr. 87. Derhalve ontraad ik ook die motie.

Ik kom op de motie De Roon/Wilders op stuk nr. 89. Nederland staat een tweestatenoplossing voor. De indieners van deze motie staan ook een tweestatenoplossing voor, maar van een andere snit, die niet de mijne is. Ik moet het aannemen van die motie derhalve ontraden. Ik heb bovendien steeds moeite met het hanteren van termen als Judea en Samaria wanneer het gaat om delen van de West Bank, maar dat terzijde.

Ik kom bij de motie van de heer De Roon op stuk nr. 90. Als ik de motie mag verstaan als een ondersteuning van de inspanning van de Arabische Liga om precies datgene te doen wat in de motie wordt bepleit, zie ik de motie als ondersteuning van het beleid en als iets wat heel hard nodig is. Als hierin impliciet wordt bedoeld om afstand te nemen van de voortreffelijke inspanning van de Arabische Liga, heb ik er moeite mee. Ik begrijp echter dat ik de eerste interpretatie mag aanhouden. Dan hebben wij ook een keer te horen gekregen dat de PVV-fractie de Arabische Liga voor bepaalde zaken een warm hart toedraagt.

De heer Ormel (CDA):

Ik zie enige discrepantie in deze motie. Er is sprake van de buurlanden van Syrië. De opsomming is echter niet volledig, want volgens mij is Israël ook een buurland van Syrië. Het is meer een vraag aan de indiener van de motie. Moet ook Israël worden opgeroepen om mee te doen aan economische sancties?

De heer De Roon (PVV):

Het lijkt mij een overbodige vraag. Uiteraard zal Israël hieraan graag meewerken. Ik ben er niet tegen. Als de heer Ormel vindt dat het expliciet in de motie moet staan, zou dat zomaar kunnen.

De voorzitter:

Met het feit dat dit in de Handelingen is opgenomen, kan de heer Ormel prima leven.

Minister Rosenthal:

De motie van de heer De Roon op stuk nr. 91 gaat over Egypte. De fundamentele rechten van de mens zouden expliciet moeten worden opgenomen in de Egyptische grondwet. Ik ga ervan uit dat de Egyptische grondwet, ook de conceptgrondwet, dusdanig in elkaar zit dat daarin wordt voldaan aan de ankerpunten van de ontwikkelingen in de Arabische regio. Het derde ankerpunt vormen de rechten van de mens, de rechtsstaat en wat dies meer zij. Ik vind tegelijkertijd dat wij ons niet moeten opdringen aan de landen in de Arabische regio. Wij moeten daar juist vanaf. Omdat deze motie te opdringerig is, moet ik het aannemen ervan ontraden.

Voor de motie op stuk nr. 92 geldt hetzelfde. Ik heb er in antwoord op Kamervragen van de PVV in relatie tot Libië op gewezen dat het standpunt dat belangrijke ankerpunten van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens et cetera contrair zijn met elementen van de islamitische wetgeving, mij te ver gaat. Om die reden ontraad ik het aannemen van deze motie.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Er is onduidelijkheid ontstaan naar aanleiding van het advies dat de minister heeft gegeven bij de motie op stuk nr. 86. De minister heeft gezegd dat hij het oordeel aan de Kamer laat. Daarmee hebben wij geen duidelijkheid over zijn interpretatie van hetgeen in de motie staat, namelijk de verdediging tegen terreurdaden. Gaat het dan om binnenlands geweld, om internationaal geweld of om het recht op zelfverdediging zoals vastgelegd in het Handvest van de Verenigde Naties? Hoe begrijpt de minister deze motie?

Minister Rosenthal:

Ik zie wat er in de motie staat. Israël heeft het recht om zich te verdedigen tegen binnenlands en buitenlands terrorisme. Dat is het en niet meer dan dat. Dat is de wijze waarop ik de overweging bekijk.

De heer Van Bommel (SP):

Dat recht heeft Israël te allen tijde.

Minister Rosenthal:

Dat heb ik ook gezegd.

De heer Van Bommel (SP):

Dat recht heeft Israël overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties.

De voorzitter:

Volgens mij gaat er nu iets fout. Er komt nu een inhoudelijke discussie op gang, terwijl de heer Van Bommel vroeg hoe de minister de motie leest. Dat heeft hij de heer Van Bommel zojuist gezegd.

De heer Van Bommel (SP):

Als het zo gelezen wordt, zou de minister deze motie toch kunnen omarmen? Dan is het namelijk gewoon staand internationaal recht.

Minister Rosenthal:

Oké, ik omarm de motie. Ik ging ervan uit de Kamer zo wijs is dat als ik zeg dat ik het oordeel aan de Kamer laat, zij ook die kant op gaat.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Dan ben ik helaas richting de andere kant in de war gebracht. Omarmt de minister die motie, ongeacht de wijze waarop men zich tegen terreurdaden verdedigt?

Minister Rosenthal:

Wanneer het gaat om je verdedigen tegen terrorisme, binnenlands en buitenlands, hoor je te voldoen aan de juridische en volkenrechtelijke punten die spelen, zoals proportionaliteit, subsidiariteit en wat er nog meer aan de orde kan zijn. Ik ga daar dus vanuit. Het recht om je te verdedigen tegen iets brengt met zich mee dat je je houdt aan de rechtsnormen die er op dat punt bestaan. Ik zie het dus als een gesloten cirkel en dat leidt ertoe dat ik de motie inderdaad wil omarmen.

Voorzitter: Bosma

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Maar dat is niet waar de motie toe oproept. De motie roept op tot politieke steun aan verdediging tegen terreurdaden, ongeacht de wijze waarop dat gebeurt. Als er stond "op rechtmatige wijze" dan kan ik mij de reactie van de minister voorstellen, maar dat staat er niet. Dit is een blanco cheque om altijd politieke steun te verlenen, ongeacht de wijze die Israël kiest om zich tegen terreurdaden te verdedigen.

Minister Rosenthal:

Zo lees ik de motie niet. Ik neem ook aan dat dat voor de indiener van de motie ook geldt.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Mag ik de indiener dan verzoeken om dat te verduidelijken?

De voorzitter:

De heer De Roon geeft tekst en uitleg.

De heer De Roon (PVV):

De minister interpreteert de motie precies zoals ik haar heb bedoeld.

Minister Rosenthal:

Voorzitter. Ik kom nu bij de motie-Kortenoeven/Wilders op stuk nr. 95 over Turkije. Dat is al gewisseld. Voor de Nederlandse regering geldt, met alle mitsen en maren die eraan vast kunnen zitten, dat wij de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen met Turkije van groot belang achten, politiek, economisch en maatschappelijk. Om die reden ontraad ik deze motie.

De heer Kortenoeven (PVV):

De minister van Buitenlandse Zaken is ook de minister van Buitenlandse Zaken in een andere context dan de onderhavige met Turkije. Zie ik het goed dat hij eigenlijk zijn verantwoordelijkheden weglegt als het gaat om de relatie met Armenië, Cyprus en Israël? Dat zijn drie staten die door Turkse agressie worden bedreigd en die op allerlei wijze worden aangepakt. Ziet de minister ook niet een bepaalde verantwoordelijkheid voor de mensen in dit land, voor de Armeense en de Syrisch orthodoxe gemeenschap, als het gaat om de gevolgen voor hun welzijn van het vieren van een feestje dat wordt gesanctioneerd door de minister?

Minister Rosenthal:

400 jaar diplomatieke betrekkingen met Turkije en dat stevig aanzetten, helpt nu juist om een aantal van dit soort vraagpunten met elkander tegen het licht te houden. Dat is alles waar het om gaat wanneer wij het over diplomatieke betrekkingen hebben. Dit gaat weer langs dezelfde lijn als waar wij het vaker over hebben als wordt gezegd "houdt ermee op, doe het niet". Ik zeg dan altijd: het is juist van belang om die betrekkingen te hebben en vooral om die te benutten. Daar gaat het om. Het buitenlandse beleid moet effectief zijn. Daar past het vieren van die 400 jaar diplomatieke betrekkingen met Turkije en de uitnodiging voor het staatsbezoek aan de Turkse president Gül geheel in.

De voorzitter:

Dat lijkt mij duidelijk. Ik wil nu even door, mijnheer Kortenoeven. Er zijn namelijk 41 moties ingediend. De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Rosenthal:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 94 gaat over de situatie van de Papoea's in Indonesië. Daar zit een heel lastig punt in. Ik moet dat met nadruk zeggen. De regering wordt namelijk verzocht om in internationaal verband aan te dringen op het instellen van beschermingsmechanismen voor de Papoea's. Dat levert mij veel moeilijkheden op. De andere punten van het dictum, de punten 1, 2 en 4, vormen geen enkel probleem. Dat leidt mij ertoe om te zeggen dat ik met deze motie goed aan de slag kan. Punt 3 van het dictum is echter voor dit moment te veel van het goede.

De heer Kortenoeven (PVV):

Mag ik de minister dan vragen in overweging te nemen daarover bijvoorbeeld in de mensenrechtencommissie in Genève te praten? Ik heb het niet over het sturen van de zesde vloot.

Minister Rosenthal:

Mag ik dan aan de heer Kortenoeven vragen om mij ruimte te geven om dit punt te betrekken bij de totale context van de verzoeken die hij in het dictum van zijn motie aan de orde stelt? Ik vraag hem mij niet te dwingen om dit tot bindend onderwerp te maken, want als het niet lukt, kom ik daardoor in grote problemen en dat werkt gewoon niet. Ik heb al met de Kamer besproken hoe gevoelig de situatie wat dat betreft is. Wij gaan nou net op de kousenvoeten de goede kant op; dat moeten wij niet met een mokerslag kapot willen maken.

De heer Kortenoeven (PVV):

Ik laat het aan de discretie van de minister over hoe hij invulling geeft aan punt 3. Ik heb hem mijn overweging duidelijk gemaakt en ik neem aan dat hij daar ook naar heeft geluisterd.

Minister Rosenthal:

Goed. Dan laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer. Ik wil haar dan zelfs omarmen.

Dan ga ik in op de motie-Bontes/Wilders op stuk nr. 95. Deze motie voldoet niet aan de mantra van de Nederlandse regering inzake de uitbreidingsstrategie. De heer Bontes weet dat. Zo kijk ik ertegen aan, "strict and fair". Daarin past het niet om uitspraken te doen zoals die in de motie-Bontes/Wilders zijn gedaan. Ik ontraad deze motie dan ook.

De motie-Peters c.s. op stuk nr. 96 gaat over een aantal zaken die wij zouden moeten doen conform het advies van de Evaluatiecommissie van de Nederlandse deelneming aan ISAF in Uruzgan. Als ik het goed zie, moeten de conclusies en aanbevelingen van deze evaluatiecommissie nog aan de orde komen. Ik stel het op prijs als de indieners de motie aanhouden totdat wij de ISAF-evaluatie met elkaar hebben besproken. Ik doe dus het verzoek om de motie aan te houden.

Het oordeel over de motie-Peters c.s. op stuk nr. 97 laat ik aan de Kamer over. Uit het gebruik in deze Kamer begrijp ik dat ik die motie dan ook mag omarmen, zo niet omhelzen.

Met de motie-Peters c.s. op stuk nr. 98 heb ik wel een probleem. Dat betreft niet de strekking van de motie, maar wel de inhoud. Het probleem zit hem namelijk niet bij de bedrijven die dit allemaal aankunnen, maar bij de onuitvoerbaarheid voor het kleinbedrijf binnen het mkb. Het gevraagde is simpelweg onuitvoerbaar. Tot mijn droefenis moet ik zeggen dat ik deze motie op dat punt moet ontraden. Ik zoek naar wegen om daarvan weg te komen en dan te kunnen zeggen: daar gaan we in het kader van het mvo, de Ruggie-richtlijnen en de OESO-richtlijnen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

De richtlijnen vragen op dit punt inderdaad best veel van bedrijven, maar gelukkig staat ook in de richtlijnen dat een ieder het moet doen passend bij zijn eigen omvang en niveau. Het mkb zou hierbij dus moeten zoeken naar een manier die bij hem past, zodat het toch nog kan handelen in de geest van de richtlijnen. Als ik dat zeg, kan de minister zijn oordeel misschien positief bijstellen.

Minister Rosenthal:

"In de geest van". Voorzitter, dat doe ik bij dezen.

De voorzitter:

Mijnheer de minister, wat is uw advies over de motie op stuk nr. 98?

Minister Rosenthal:

Positief.

De voorzitter:

Omhelzen, omarmen?

Minister Rosenthal:

"Omhelzen" maar weer, voorzitter. Dat is voor mij een nieuwe term, die ik erg prettig vind klinken.

Ik ga in op de motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 102 over de invoer van producten uit Chinese werkkampen. Ik vraag de indiener om de motie aan te houden. De Commissie onderzoekt op dit ogenblik maatregelen op basis van een resolutie van het Europees Parlement. Het komt ook naar voren bij de agenda van de ontmoetingen van de EU en China, dus ik verzoek om de motie aan te houden.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 104 over de betalingen aan Palestijnse terroristen. Ik ontraad die motie omdat de algemene lijn van de Nederlandse regering is om aan de ene kant te bevorderen dat Israël niet in de hoek wordt gedreven en aan de andere kant er zo veel mogelijk aan te doen om te voorkomen dat de Palestijnse Autoriteit zich in een soort van strafhokje voelt. Daarom ontraad ik die motie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik dacht dat het in de lijn is van de bemiddelingen rond de tweestatenoplossing om alle vormen van terrorisme te bestrijden. De kern van de motie is om de Palestijnse Autoriteit daartoe aan te zetten en daarop aan te spreken. Vandaar dat de motie verzoekt om te komen met een verklaring. We hebben hierover eerder argumenten gewisseld.

Minister Rosenthal:

Het opvallende is dat er in de motie sprake is van exact dezelfde termijn als bij de voorstellen die er van beide kanten moeten komen in het kader van de Kwartetverklaring van 23 september: drie maanden. Voordat je het weet, wordt de motie inderdaad in een ander kader geplaatst dan ik zou willen. Ik kan me voorstellen dat de heren Voordewind en Van der Staaij toch even geduld oefenen. Dan kom ik niet bij omhelzen of omarmen, maar bij aanhouden. Houd de motie even drie maanden aan en kijk waar we dan uitkomen. Dan liggen er voorstellen van beide kanten, Israël en Palestijnen, op tafel. Dat zal dus januari 2012 zijn. Dan kunnen we weer aan de slag. Ik weet dat ik hiermee veel vraag van de heer Voordewind, want hij heeft ook al het zwaard van Damocles boven Egypte hangen, maar ik kan toch niet anders dan dit.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Er zijn twee dingen: 1. het onderhandelingsproces en 2. het bestrijden van terrorisme. Ik neem aan dat iedereen dat wil en dat de Palestijnse Autoriteit ook terrorisme wil bestrijden. Het dictum van de motie is dat de Palestijnse Autoriteit gewoon terrorisme bestrijdt en niet financiert. Dat staat los van het onderhandelingsproces dat misschien over twee of drie maanden weer gaat lopen.

Minister Rosenthal:

De heren Voordewind en Van der Staaij leggen er meteen een strafsanctie overheen, namelijk het korten van de subsidie aan de Palestijnse Autoriteit. Ik zit niet te wachten op dat soort signalen, want zij zijn simpelweg niet erg opportuun op dit moment. Wacht even, zou ik zeggen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Misschien mag ik een handreiking doen door er vijf in plaats van drie maanden van te maken. Dan zitten wij over die periode heen en dan wacht ik op de minister.

Minister Rosenthal:

Ik vraag de heer Voordewind om een beetje soepel te zijn, drie maanden te wachten en er dan op terug te komen. Dan gaan we op dit punt zaken doen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

We hebben een jaar geleden een soortgelijke motie ingediend en toen heeft de minister ook gevraagd om nog even te wachten, omdat er onderhandelingen aankwamen. Laten we afspreken om de termijn zes maanden te maken en er dan automatisch op terug te komen.

Minister Rosenthal:

Nee, dat doe ik niet. Ik wil op dit ogenblik geen signalen afgeven. Het is ontzettend vervelend om hierover te bakkeleien. Ik heb het punt aangereikt dat we te maken hebben met een tragische keuze tussen twee dingen die we eigenlijk niet willen. Als we dit gaan doen, dan spelen we bijvoorbeeld Hamas in de kaart. Laten we dat nu alsjeblieft niet doen!

De voorzitter:

Vooralsnog wordt deze motie ontraden. We zien wel of de heer Voordewind met een nieuwe editie komt.

Minister Rosenthal:

Ja, dan wel toch besluit om de motie aan te houden op het moment dat de zaak in stemming wordt gebracht. Jammer!

Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 105 van de heren Voordewind en Van der Staaij. Daarvoor geldt hetzelfde als voor een eerdere motie over de kwestie van de Armeense genocide. Men ziet hoe ik op mijn woorden let. Ik moet de motie om reden van de terminologie die gehanteerd wordt, ontraden.

Ik kom ten slotte te spreken over de motie van de heren Van der Staaij en Voordewind op stuk nr. 106 over Zuid-Afrika. Ik laat die motie aan het oordeel van de Kamer over, zo niet omarm haar, zo niet omhels haar.

De voorzitter:

Toe maar! Dan eindigen we toch warm.

Het woord is aan de heer Voordewind voor een interruptie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister refereerde zojuist aan de motie-Rouvoet van een aantal jaren geleden. Hoe legt hij die motie dan uit? Daarin werd expliciet gesproken over de Armeense genocide.

Minister Rosenthal:

Voorzitter. Dat is mij zeer bekend. De regering heeft toen bij monde van mijn voorganger de heer Bot gezegd dat zij de motie zou uitvoeren door in contact met de Turkse overheid aandacht te vragen voor het standpunt van de Kamer. En daar houd ik mij aan. Wij zitten nu niet op een andere lijn. Ik houd me aan het feit dat wanneer ik met de Turkse of de Armeense autoriteiten spreek, zoals ik al eerder heb gezegd, ik tegen hen zeg dat de erkenning van het gezamenlijke verleden essentieel is en dat de Turkse en de Armeense regering ernaar moeten streven om toegang tot elkaars nationale archieven mogelijk te maken en een open maatschappelijke dialoog te bevorderen. Ik heb hier in mijn aantekeningen staan dat ik dit afgelopen maandag zelfs precies zo met de minister van Buitenlandse Zaken van Armenië, de heer Nalbandian, heb besproken. Ik moet zeggen dat hij die lijn kon accepteren.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Hoe kan de minister het standpunt van de Kamer voorleggen en betrekken bij de onderhandelingen over de toetreding van Turkije? In de motie staat immers expliciet dat de Armeense genocide besproken moet worden in de toetredingsprocessen met Turkije.

Minister Rosenthal:

Voorzitter. Ik draai hier weer in een cirkel rond. Ik ga nu geen woorden in de mond nemen waar ik, als ik deze Kamer verlaat, spijt van heb. Ik houd het op waar ik het over heb gehad. De heer Voordewind heeft het ook heel precies gehoord. Ik praat in mijn terminologie over de kwestie van de Armeense genocide, en niet anders dan dat.

Tjonge, ik ben wel erg strak vandaag!

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. De minister heeft verzocht om drie moties aan te houden. Dat zijn moties van de collegae Pechtold, Peters en Voordewind. Ik heb niet gehoord dat de moties daadwerkelijk worden aangehouden. Als dat inderdaad niet gebeurt, dan wil ik toch graag het oordeel van de minister over de moties horen.

Er zijn voorts nog enkele amendementen ingediend. Geeft de minister daar ook nog een oordeel over?

Minister Rosenthal:

Ik meen dat ik in eerste termijn al mijn oordeel over de amendementen heb gegeven. Dat heb ik gedaan over zowel het amendement-Albayrak als het amendement-Ormel. Ik kan mij echter vergissen.

De heer Ormel (CDA):

Ik heb nog een amendement-Timmermans.

Minister Rosenthal:

Daar kan ik kort over zijn. Dat amendement ontraad ik. Dat is toch dat amendement over die 10 mln.? Dat ontraad ik. Dat staat me helder voor de geest.

Het amendement Albayrak inzake Matra-zuid ontraad ik eveneens. Dat heeft alles te maken met het feit dat door de hele begroting heen de ontwikkelingen in de Arabische wereld zijn opgenomen. Het is allemaal waar wat in het amendement staat, maar ik moet het ontraden vanwege de financiële constellatie waarin Matra-zuid zich bevindt. Simpel!

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn motie op stuk nr. 96 houd ik graag aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Peters stel ik voor, haar motie (33000-V, nr. 96) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik zou niet weten waarom ik mijn motie op stuk nr. 84 over dubbele paspoorten zou moeten aanhouden, waarom mijn collega van het CDA vraagt. De minister kan de motie toch niet ontraden?

Minister Rosenthal:

Ik heb gevraagd om de motie aan te houden. De heer Pechtold doelt eigenlijk op verstrakking, maar dan moet ik aanvaarding van deze motie ontraden. Ik heb een rol te spelen in het wetgevingsproces en ik kan wat dat betreft geen uitspraken doen. Om die reden vraag ik hem, de motie aan te houden. Dan kunnen we later kijken of dat wat zich in het wetgevingsproces ontwikkelt de heer Pechtold pleziert of niet.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb zojuist al gezegd dat er helderheid moet komen over die dubbele paspoorten voor de oorspronkelijk-Nederlanders die nu ook een buitenlands paspoort hebben. Ik begrijp het advies niet van de minister dat wij daarop zouden moeten wachten. Het is een richtinggevende uitspraak die de Kamer het kabinet kan meegeven. Ik zou graag van collega Ormel weten waarom hij de motie wil aanhouden.

De heer Ormel (CDA):

Omdat de minister geen oordeel heeft gegeven en de heer Pechtold heeft verzocht om de motie aan te houden, wat D66 doet. Ik kan me heel goed voorstellen dat de regering nu geen oordeel kan geven als zij precies op dit punt advies aanvraagt van de Raad van State. Dat is zo helder als glas.

De voorzitter:

Maar er is nu toch een oordeel gegeven, namelijk ontraden?

Minister Rosenthal:

Ik vroeg de motie aan te houden, omdat advies aan de Raad van State is gevraagd. Ik zit in een onmogelijke positie om daarin te treden.

De heer Pechtold (D66):

Ik wil gewoon een politiek oordeel!

De heer Ten Broeke (VVD):

Volgens mij luidde het oordeel van de regering dat de motie moest worden aangehouden vanwege het nog "pending" advies van de Raad van State. Staatsrechtelijk is het een beetje bizar om nu een politiek oordeel te vragen, terwijl de regering heeft aangegeven eerst advies aan de Raad van State te vragen. Maar goed, het staat de heer Pechtold vanzelfsprekend vrij om een staatsrechtelijk onzuivere motie in te dienen. Hij weet in ieder geval wat wij ermee zullen doen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Deze motie vraagt niet om extra staatsrechtelijk advies of juridisch-technische oordelen van de Raad van State. Zij wil gewoon het politieke oordeel van de regering of zij het effect wenselijk vindt dat als je wat wilt doen aan de nationaliteiten van de mensen die hier in Nederland wonen je daarmee ook de nationaliteit van Nederlanders in het buitenland afpakt. Daar moet een politiek oordeel over komen, los van de juridische techniek van de wijze waarop je het regelt.

De voorzitter:

Dat begrijp ik allemaal wel, maar we gaan nu maar weer naar de motie zelf. Het oordeel van de minister is vooralsnog een verzoek tot aanhouden. De heer Pechtold zegt dat hij dat niet doet. Ik moet dan toch de minister vragen, een oordeel te vellen.

Minister Rosenthal:

Dan zal ik de motie, al was het maar om staatsrechtelijke redenen …

De heer Pechtold (D66):

Nee, een politiek oordeel!

Minister Rosenthal:

Nee, ik heb te maken met een wetgevingstraject. Ik vind het een onmogelijke positie voor mij om op dit moment een oordeel te gaan uitspreken over datgene waarover de regering een advies aan de Raad van State heeft gevraagd. Nee, ik doe het niet. In dat geval zeg ik dat ik alleen al om staatsrechtelijke redenen de motie moet ontraden. Ik vind het heel spijtig omdat de heer Pechtold zich daarmee de mogelijkheid ontneemt, deze motie straks met kracht hier op tafel te leggen.

De voorzitter:

Dan is de aanneming van de motie bij dezen ontraden; dat lijkt mij duidelijk. Mijnheer Voordewind, volgens mij zijn wij er wel zo'n beetje uit, maar als u nog iets wilt zeggen, ga uw gang.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister had ook aanbevolen om mijn motie op stuk nr. 37 aan te houden. Daar hoor ik wel netjes op te reageren, voorzitter, dus bij dezen doe ik dat. In het dictum staat: "verzoekt de regering, in Europees verband maatregelen te nemen." Misschien kan ik de minister tegemoetkomen door hem de volgende wijziging voor te leggen: "verzoekt de regering, in Europees verband zich in te spannen om tot maatregelen te komen." Daarbij neem ik aan dat Nederland betrokken is bij het hele proces om juist de dwangarbeid uit China te weren.

Minister Rosenthal:

Ik blijf toch erg zitten met dat punt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ter toelichting: het gaat om het laatste dictum. Er staat: verzoekt de regering, maatregelen te nemen binnen Europa. Dan zou ik daarvan willen maken: verzoekt de regering, zich in te spannen om tot maatregelen te komen.

Minister Rosenthal:

Mag ik voorstellen dat u ervan maakt: verzoekt de regering om dit duchtig te onderzoeken?

De voorzitter:

Duchtig?

Minister Rosenthal:

Ja, een duchtig onderzoek, voorzitter. Verder durf ik niet te gaan.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij moeten niet over de termen gaan praten, maar ik begrijp hieruit dat de minister en het kabinet zich willen inspannen om tot zo'n verbod te komen. Er is een traject in Europa, maar dat is nogal vertraagd. Ik vraag dus aan het kabinet om daar vooral de vaart in te houden, als een soort duwtje in de rug.

Minister Rosenthal:

Als ik het mag interpreteren als een verzoek om het goed te onderzoeken, kan ik daarin meegaan.

Ik ben daarmee gekomen aan het einde van mijn tweede termijn.

De voorzitter:

Volgens mij zijn wij er helemaal uit. Wij hebben geen derde termijn in dit huis, maar ik had niet gerekend op de heer Ormel.

De heer Ormel (CDA):

Is het nu: oordeel Kamer, ondersteuning van beleid, omhelzen of omarmen?

Minister Rosenthal:

In dit geval moet ik heel zuinig blijven. en laat ik het hooguit bij: oordeel Kamer.

De voorzitter:

Dan sluit ik nu duchtig de beraadslaging.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank beide bewindslieden, van wie er al een weg is, voor hun aanwezigheid en voor hun deelname aan het debat. Aanstaande dinsdag stemmen wij over de moties. Dat zijn er nogal wat. Over de amendementen stemmen wij in de week voor het kerstreces.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven