4 Vragenuur: Vragen Rog

Vragen van het lid Rog aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bij afwezigheid van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over het bericht "Toets van 8 miljoen". 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Aan de toetsverslaving van staatssecretaris Dekker lijkt maar geen eind te komen: de kleutertoets, de centrale Cito-eindtoets, de rekentoets en ook de onderbouwtoets, die in Haags jargon de "diagnostische tussentijdse toets" wordt genoemd. Keer op keer heeft de Tweede Kamer de staatssecretaris moeten bijsturen. Dat is op al die toetsdossiers gelukkig ook gelukt. Na felle protesten uit de onderwijswereld en de Tweede Kamer trok de staatssecretaris zijn onzalige plan voor de verplichte onderbouwtoets in. Het CDA was dan ook verbaasd en onaangenaam verrast dat we afgelopen week in Didactief moesten lezen dat aan dit experiment, met maar liefst 150 scholen, een prijskaartje hangt van 8 miljoen euro. Dit terwijl de regering weet dat hiervoor geen draagvlak is. Maar dat lijkt de staatssecretaris niet te deren. Hij wil gewoon zien hoever hij kan komen. Wat het CDA betreft, stoppen we dit zo snel mogelijk. 

De onderbouwtoets wordt ontwikkeld in samenwerking met het CvTE. Ik heb hierover een aantal vragen. Waarom belast het kabinet het CvTE met de ontwikkeling van een toets waarvoor nog helemaal geen wettelijke basis is? Waarom kiest het kabinet voor zo'n grote geldverslindende pilot inclusief de bekende glossy brochures en overheidspropaganda om zo veel mogelijk scholen te laten deelnemen? Hoe voorkomt de minister dat het Cito de kennis die opgedaan wordt in deze publiek bekostigde pilot, commercieel kan exploiteren? 

Ik houd het hierbij, voorzitter. 

De voorzitter:

We zaten na te denken over de vraag waar de afkorting "CvTE" voor staat. 

De heer Rog (CDA):

Die staat voor "College voor Toetsen en Examens". 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Misschien is het goed om eerst aan te geven dat de diagnostische tussentijdse toets past in het beleid om opbrengstgericht werken en maatwerk en differentiatie te stimuleren. Dat is een ambitie van de staatssecretaris, van het departement, van de VO-raad en van de scholen. Ik weet dat er een wetsvoorstel is geweest waarin een verplichte toets zat. Ik weet ook dat de Kamer heeft gezegd dat men geen verplichte toets wil. De staatssecretaris heeft vervolgens besloten om af te zien van een wettelijke verplichting. Hij heeft wel samen met de VO-raad het sectorakkoord gesloten, waarin staat dat de diagnostische tussentijdse toets verder ontwikkeld zou worden als een pilot om daarmee na te gaan wat er werkt en wat er niet werkt en om te zien wat het draagvlak is. De staatssecretaris heeft dat ook gemeld aan de Kamer, onder meer in de brief van juni 2014 over nut en waarde van toetsing. Ook op andere plekken heeft de staatssecretaris dat gemeld, zoals in de voortgangsrapportage over het sectorakkoord. Daarnaast zijn de resultaten van het eerste pilotjaar, 2014-2015, openbaar gemaakt. Er is dus nadrukkelijk sprake van een pilot en niet van een onverwachte maatregel. 

Een pilot moet je uitvoeren. Dat wordt gedaan via de middelen die daarvoor gereserveerd zijn. De vragen van de heer Rog over de Commissie voor Toetsen en Examens zijn zeer specifiek en daarom zal ik de staatssecretaris vragen om daarop schriftelijk te reageren. Er zijn structureel middelen gereserveerd. De middelen en de inzichten nemen per jaar toe. Ik vraag de staatssecretaris om die zaken precies op een rijtje te zetten. In algemene zin is over deze pilot transparant met de Kamer gecommuniceerd. 

De pilot is groot omdat er minimaal 150 scholen mee moeten doen om de pilot zinvol te maken. Er is geen verplichting. Scholen mogen zelf beslissen of ze meedoen, met hoeveel vakken ze meedoen — het gaat om Nederlands, Engels en wiskunde — en met hoeveel klassen ze meedoen. 280 scholen hebben zich vrijwillig aangemeld om mee te doen aan de pilot. Ik zeg erbij dat van de eerste 150 scholen slechts 1 school is afgehaakt. Dit sluit dus aan bij een behoefte van scholen. Wij moeten gaan bekijken of de resultaten ook zo zijn dat een vervolg straks wenselijk is. 

De heer Rog (CDA):

De minister heeft het over een behoefte die er zou zijn bij scholen. Er is geen school die het niet toegestaan is om toetsen te gebruiken, of diagnostische toetsen of wat voor toetsen dan ook. Daarvoor kunnen ze de markt op, waar ze die toetsen kunnen kopen. We hebben nu te maken met de situatie dat er tijdens een onderonsje tussen de staatssecretaris en de VO-raad is besloten om veel geld, dat door de belastingbetaler beschikbaar is gesteld voor onderwijs, uit te geven via de CvTE, een overheidsinstelling die onder de verantwoordelijkheid van de minister valt. Ik constateer dat we daarmee dus een vreemde situatie hebben: één publiek bekostigde organisatie ontwikkelt een toets die geen wettelijke basis heeft. We hebben immers als Tweede Kamer gezegd dat we die diagnostische tussentijdse toets niet willen. Waarom betaalt de overheid dan wel de ontwikkeling van die toets? Als zij dat doet, heb ik nog een vervolgvraag: waarom wordt zo'n pilot, zo'n experiment, dan niet Europees aanbesteed? Alternatieve toetsaanbieders moeten dit immers allemaal zelf ontwikkelen. Dat kost een hoop geld, terwijl de overheid ondertussen Cito sponsort. Mijn vraag, die de minister nog niet heeft beantwoord, is of Cito deze kennis uiteindelijk ook commercieel kan gaan exploiteren. 

Minister Bussemaker:

Misschien is het goed om aan te geven dat de diagnostische tussentijdse toets bij de start van de ontwikkeling was bedoeld als een wettelijk verplichte toets. Vandaar dat in de beginfase, waarin nog sprake was van het wetsvoorstel, is gestart met het ontwikkelen van die toets door stichting Cito; een organisatie die ook internationaal bekend staat om haar expertise. Toen van de wettelijke verplichting werd afgezien, heeft de staatssecretaris in overleg met de VO-raad besloten die toets in een pilot door te ontwikkelen. De ontwikkeling van die toets is opgenomen in de Wet SLOA. Daarmee heeft het dus ook een wettelijke basis, die het CvTE en Cito de mogelijkheid geeft om de toets in een driejarige pilot te ontwikkelen. Daarom was Europese aanbesteding niet nodig. 

De markt was overigens ook niet in staat de ontwikkeling van die toets van de grond te krijgen in verband met de hoge ontwikkelingskosten. Het gaat hier echt om nieuwe vormen van toetsing: een adaptieve toets, die ook nadrukkelijk geen doel op zichzelf is, maar een middel om leraren in staat te stellen beter te bekijken hoe hun leerlingen ervoor staan en hoe ze hun leerlingen zo goed mogelijk kunnen begeleiden naar een nog hoger niveau. De pilot zet ook stevig in op kennisdeling zodat alle ontwikkelde kennis desgewenst aan de markt overgedragen moet kunnen worden. Scholen kunnen het dan ook te zijner tijd zo nodig en zo wenselijk bij de markt inkopen. 

De heer Rog (CDA):

Dat laatste is interessant voor de andere marktpartijen die bezig zijn met toetsen ontwikkelen. Mijn eerste vraag is of de minister hiermee zegt dat alle kennis dus voor alle toetsaanbieders in gelijke mate beschikbaar komt. Dan blijft Cito dus niet voor haar commerciële tak in een voorrangspositie zitten, zoals nu het geval is. Mijn tweede vraag is: als het allemaal zo ontzettend belangrijk zou zijn om hiermee te experimenteren, waarom is dan uiteindelijk de inhoud van deze toetsen niet inzichtelijk voor leerlingen en leraren? Waarom is er zo veel geheimhouding rond deze toets? Kan de minister daarop ingaan? Ik vraag mij immers af wat we dan eigenlijk experimenteren. 

Minister Bussemaker:

Ik ben het met de heer Rog eens dat het wenselijk is dat alle informatie die met deze pilot wordt verzameld, zo transparant mogelijk gebruikt wordt. Ik kan nu niet overzien of er juridische, wettelijke of andere belemmeringen zijn, maar ik zal de staatssecretaris vragen om ook daarop in te gaan in de brief die hij naar de Kamer zal sturen met de details. Weet echter dat transparantie een belangrijk doel van ons is, juist om alle informatie voor iedereen zo bruikbaar mogelijk te maken. 

De tweede vraag was waarom leraren slechte informatie zouden hebben. Misschien is het goed om aan te geven dat van het begin af aan is voorzien in inzage van de toets. Leraren kunnen met iedere leerling de gemaakte toets terugkijken. Ik teken hier wel bij aan dat dit echt om een innovatieve ontwikkeling gaat. Daarbij is tegen de scholen gezegd: als jullie meedoen, weet dan dat jullie ook moeten investeren en dat de informatie die jullie terugkrijgen, steeds verfijnder wordt. Die begint op het niveau van de school. Vervolgens krijgen leraren informatie terug op het niveau van de klas. Uiteindelijk wil je de informatie op het niveau van de leerling terugkrijgen, zodat een leraar kan zien welke leerling van hem of haar welke problemen heeft en hoe die leerling zo goed mogelijk kan worden geholpen om nog een stukje vooruit te komen. Met de doorontwikkeling van de pilot wordt de informatie dus steeds verfijnder. Dat is een van de doelen van de pilot. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

De tussentijdse toets is overbodig, want die toetst wat de leraar allang wist. De toets is ook niet transparant. Je hebt er dus niets aan, want je krijgt de resultaten in tabelvorm terug in plaats van dat je leest wat je goed of fout had. Daarom hebben we in 2013 weloverwogen gezegd dat de toets niet verplicht moet worden. Mijn vraag aan de minister is daarom of zij bereid is om de Kamer te informeren — dat kan wat mij betreft ook per brief — over de vraag of wij nog kunnen stoppen met de pilot. Wij zijn nu bijna halverwege. De tijd en het geld die hieraan worden besteed — 8 miljoen euro en heel veel uren in het onderwijs — kunnen we dan nuttig gaan besteden. 

Minister Bussemaker:

Ik wil de uitspraak van mevrouw Ypma dat de informatie niet transparant is, nuanceren. Ik zei zojuist al tegen de heer Rog dat de informatie steeds verfijnder wordt. Ik weet ook dat in het eerste jaar, 2014-2015, de informatie in grafiekvorm werd aangeleverd en dat de informatie nu al veel meer op het niveau van de klas en van de leerling wordt aangeleverd. Dan lijkt het mij wel nuttig om te bekijken wat de pilot het komende jaar nog biedt. Je begint niet zomaar met een pilot. Dat is in een aantal brieven van de staatssecretaris ook met de Kamer gewisseld. Je zegt vervolgens niet zomaar tussentijds dat we er toch even geen zin in hebben en dat we niet verder willen met de pilot. Als je tussentijds met een pilot wilt stoppen, moeten daar gerede argumenten voor zijn. Ik heb de indruk dat het wenselijk is dat de Kamer allereerst preciezer wordt geïnformeerd over de fase waarin we nu zitten. Dan kan het debat daarna altijd gevoerd worden. Het lijkt mij wenselijk om dat aan het eind van de pilot te doen, omdat we dan met z'n allen de voors en tegens goed kunnen wegen. 

De heer Bisschop (SGP):

Regelmatig hebben wij contact met scholen, leerlingen, docenten en directies. In de afgelopen jaren ben ik nog nooit één school tegengekomen waar men, na de vraag welke perspectieven men ziet voor een diagnostische tussentijdse toets, hunkerende blikken in de ogen kreeg en zei: ja, daar zitten wij op te wachten. Integendeel. Men kreeg eerder een glazige blik in de ogen. Men wist er niet van en men was er ook niet in geïnteresseerd. Zelfs als men aan de pilot meedeed, was er geen behoefte aan die toets. De minister zegt dat het aantal opgaven voor deelname aan de pilot bewijst dat er belangstelling voor die toets is. Heeft de minister zich gerealiseerd dat scholen zich misschien hebben opgegeven om aan de knoppen te kunnen zitten, om erger onheil te voorkomen? 

Minister Bussemaker:

Dat vind ik wel een zeer pessimistische gedachtegang van de heer Bisschop. In eerste instantie is gezegd dat er minimaal 150 scholen zullen moeten meedoen, wil deze pilot genoeg informatie opleveren om zinvol te zijn. Ik constateer dat 280 scholen zich vrijwillig hebben opgegeven. Ook constateer ik dat scholen geheel vrij zijn om zich op te geven en, als zij dit doen, voor welke vakken en welke klassen. De scholen hebben dus veel keuzemogelijkheden. Wij zeggen hier vaak dat wij de scholen niet van bovenaf zaken moeten opleggen, maar dat wij ook moeten bezien waar zij behoefte aan hebben. Dat gebeurt in dit geval. 

Wel ben ik het eens met de heer Bisschop dat een heel belangrijke vraag is of de kennis over deze pilots binnen de scholen goed gedeeld wordt, niet alleen door de schoolbesturen en de schoolleiding, maar ook door met de betrokken leraren. Dat lijkt mij nu juist een van de meest belangrijke inzichten die deze pilot kan opleveren. Elk instrument kan immers alleen maar goed gebruikt worden als de professional zich erin herkent en als die zich eigenaar voelt over zijn of haar werk. Daar is deze pilot niet zaligmakend in, maar het vormt daarvan wel een belangrijk onderdeel. 

Mevrouw Straus (VVD):

We hebben het nu over de toets in het middelbaar onderwijs. Ik verbaas mij erover, overigens in positieve zin, dat 280 van de iets meer dan 700 scholen zich vrijwillig hebben opgegeven om mee te doen aan deze pilot. Is het mogelijk dat wij in de volgende rapportage een overzicht krijgen waaruit duidelijk wordt om welke redenen scholen zich hebben opgegeven voor deelname aan deze pilot en welke ervaringen zij tot nu toe met de pilot hebben? Op die manier krijgen wij een beter inzicht in de redenen voor de scholen om mee te doen en weten wij ook beter wat zij eraan hebben. 

Minister Bussemaker:

Dit zal een belangrijk onderdeel zijn van de brief die ik zojuist al heb toegezegd. Waar staan wij nu? Hoeveel scholen hebben zich opgegeven? Ik begrijp dat uiteindelijk 280 van de 1400 VAO-scholen in aanmerking zouden willen komen. Wij zullen zo compleet mogelijk voor de Kamer in beeld brengen welke scholen meedoen, om welke reden zij dat doen en wat hun ervaringen tot nu toe zijn, voor zover die nu bekend zijn. 

De heer Van Meenen (D66):

Er zijn al veel verstandige vragen gesteld door mijn collega's. Ik probeer daar nog een aan toe te voegen. De mensen die ik in het onderwijs tegenkom — daar hoor ik zelf in feite ook bij — beschouwen deze invoering als een georkestreerde aanval op de professionele ruimte van de docenten. Docenten vinden toetsen buitengewoon belangrijk, maar niet toetsen die in Den Haag ontwikkeld worden om hen te helpen. Er zijn heel andere en veel betere manieren om docenten in Nederland te helpen. 

Ik denk dat de regering eens moet gaan regeren in plaats van proberen, want het hele onderwijs hangt aan elkaar van pilots. Mijn vraag aan de minister is of zij bereid is om de staatssecretaris, die helaas vandaag niet hier kan zijn, voor de tweede keer de boodschap over te brengen dat de Tweede Kamer deze toets niet wil? 

Minister Bussemaker:

Ik ben gaarne bereid om die vraag aan de staatssecretaris over te brengen, maar ik heb hier nog niet gehoord dat de Tweede Kamer deze toets niet wil. Wel heb ik begrepen dat er veel vragen zijn en dat er veel onduidelijkheid is. Het lijkt mij daarom goed dat wij de Kamer daarover zo precies mogelijk informeren. 

Met de heer Van Meenen ben ik het eens ben dat het van enorm groot belang is dat er professionele ruimte is voor docenten en dat zij zich eigenaar voelen over hun vak. Vandaar dat deze pilot niet vanuit Den Haag over de scholen is uitgestort, maar dat — ik zeg het nogmaals — de scholen vrijwillig konden besluiten of zij wel of niet zouden meedoen. Ik stel vast dat het erop lijkt — laat ik het maar voorzichtig zeggen — dat deze toets ook in een behoefte voorziet. 

Mevrouw Siderius (SP):

Mijn partij wordt toch wel een beetje misselijk van deze antwoorden. De Tweede Kamer heeft gewoon in 2013 gezegd dat zij deze toets niet wil. Vervolgens gaat de staatssecretaris via een achterdeur 8 miljoen in een pilot stoppen om de toets alsnog op de scholen te krijgen. Dat is een beetje exemplarisch voor de werkwijze van deze staatssecretaris. Het passend onderwijs dendert maar door, excellente scholen zijn opeens belangrijk en de toetscultuur wordt alleen maar aangewakkerd. Ik vraag de minister dus: wanneer gaat de staatssecretaris eens stoppen met dit soort persoonlijke hobby's? Want dit doet het onderwijs echt geen goed. 

Minister Bussemaker:

Ik vind dat mevrouw Siderius het beleid van de staatssecretaris geen recht doet. Ik heb al gezegd dat er een wetsvoorstel lag. Daarover is met de Kamer gedebatteerd in 2013. Toen heeft de Kamer gezegd: wij willen geen wettelijke verplichting van deze toets. Daarop heeft de staatssecretaris gezegd: dan houd ik dat wetsvoorstel aan. Ik geloof dat dat nog in behandeling is bij de Kamer, maar dat ligt er ook al sinds 2013. Vervolgens heeft hij via de VO-raad met de scholen afgesproken dat het nuttig is om te bekijken wat een pilot aan resultaat zou opleveren. En daar staan we nu. Van die pilot kan de Kamer van alles vinden. Nogmaals: de Kamer krijgt binnenkort de kans om daar uitgebreid met de staatssecretaris over te praten, maar liefst nadat hij de Kamer zijn informatie heeft gestuurd. Er kan echter nadrukkelijk niet gesteld worden dat dit een poging is om via een achterdeur nu al die wettelijke verplichting in te voeren. Daar gaat de Kamer namelijk over. Het oordeel kan pas geveld worden als de pilot is afgerond en geëvalueerd. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Vlak voordat deze minister aan het woord kwam, werd hier een andere mondelinge vraag behandeld. Daarbij zei haar collega Blok op gedragen toon: geld is schaars. Is de minister het met mij eens dat het een verkeerde prioritering is in het besteden van veel geld als er een toets ontwikkeld wordt van 8 miljoen, waar de Kamer helemaal geen behoefte heeft en waarvoor geen draagvlak is, omdat er al tot op het bot wordt getoetst in het onderwijs, op allerlei manieren? 

Minister Bussemaker:

Die afweging moet dus door scholen gemaakt worden. Ik trek de conclusie, ook uit het aantal scholen dat uit zichzelf belangstelling heeft getoond, dat scholen hier behoefte aan hebben. Als we daadwerkelijk die middelen kunnen bieden waardoor we meer maatwerk kunnen leveren en meer kunnen doen aan opbrengstgericht werken, waarmee we leerlingen uiteindelijk beter kunnen helpen om goed onderwijs te volgen en alles uit zichzelf te halen wat mogelijk is, is het geen weggegooid geld. Daarom is het verstandig dat het nu een pilot is, zodat straks het gewogen oordeel geveld kan worden, ook door de Kamer, of dit doorgezet moet worden en of er meer dan wel minder middelen aan besteed moeten worden. Dat ligt op structurele basis echt nog allemaal open. 

Naar boven