27 Nederlandse bijdrage strijd tegen ISIS

Aan de orde is het debat over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS.

De voorzitter:

Het betreft hier de plenaire afronding van een debat dat eergisteren al heel uitgebreid gevoerd is. Ik heet alle aanwezigen in de zaal van harte welkom, in het bijzonder de minister van Buitenlandse Zaken en wederom de minister van Defensie. Er hebben zich tien sprekers voor dit debat aangemeld. Ik geef als eerste het woord aan de heer De Roon.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De bestrijding van Islamitische Staat is een zaak van lange adem, maar het is ook een kwestie van opperste noodzaak. Nederland levert een goede bijdrage daaraan door training van Koerdische peshmerga-strijders en Iraakse militairen. Daarnaast draagt Nederland ook op uitstekende wijze bij aan die strijd door luchtaanvallen op Islamitische Staat in Irak.

Islamitische Staat creëert niet alleen de hel in Irak, maar ook in Syrië. Bovendien wordt de strijd die Islamitische Staat in Irak voert, voortdurend gevoed met strijders en wapens die vanuit Syrië worden aangevoerd. Daarnaast kunnen strijders van Islamitische Staat die vechten in Irak, steeds terugkeren naar Syrië voor rest-and-recuperation, om uit te rusten en te herstellen. Islamitische Staat wordt bij al die activiteit in Syrië vrijwel niet gehinderd.

Dat kan echt veel beter. Daartoe is ook alle reden en volgens mij ziet de regering dat eigenlijk ook wel. Ook uit militair oogpunt is er alle reden om Islamitische Staat ook in Syrië aan te vallen. Niettemin aarzelt onze regering om onze F-16's ook in te zetten tegen Islamitische Staat in Syrië. De regering aarzelt, omdat er geen uitzicht is op een strategie die redelijkerwijs kan leiden tot een goed eindspel in Syrië. En dat klopt, zo'n strategie is er niet en het kan volgens mij nog heel lang gaan duren, voordat zo'n strategie er wel zal zijn, als die er ooit al komt, want dat betwijfel ik.

Moeten we dan maar al die tijd Islamitische Staat ongehinderd zijn gang laten gaan in Syrië? Volgens mij is dat een slecht idee. Sommigen vrezen — dat bleek ook in het debat dat we eerder deze week voerden — dat we, als we Islamitische Staat in Syrië aanvallen, ook het regime van Assad of Al Qaida of andere verschrikkelijke islamitische terroristen in de kaart spelen.

Niets doen is echter ook niet zonder consequenties. Ook het niet-aanvallen van Islamitische Staat in Syrië heeft vreselijke gevolgen. Dat de regering hier goed over wil nadenken, kan ik mij goed voorstellen, maar ik hoop wel dat de regering daar toch snel in wil zijn en ook snel zal handelen. De successen van Islamitische Staat ongedaan maken en hun aantrekkingskracht op warhoofden laten verbleken, is ook een Nederlands belang. Ik wil daarom de regering met een motie aanmoedigen en vraag mijn collega's in de Kamer om daaraan hun steun te verlenen. Die motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de strijd tegen ISIS in Irak ernstig wordt gehandicapt doordat ISIS niet of nauwelijks (in ieder geval in onvoldoende mate) wordt gehinderd in het aanvoeren van strijders en wapens vanuit Syrië naar Irak en bovendien het door ISIS beheerste gebied in Syrië kan gebruiken als toevluchtsoord voor de ISIS-strijders uit Irak;

overwegende dat daardoor de inzet van het Nederlandse luchtwapen tegen ISIS in Irak is als het vechten met één hand op de rug gebonden;

overwegende dat er vanuit militair oogpunt alle reden is om ISIS ook in Syrië aan te vallen;

verzoekt de regering, na te gaan of en op welke wijze het Nederlandse luchtwapen kan worden ingezet tegen ISIS in Syrië en daartoe zo mogelijk het Nederlandse luchtwapen beschikbaar te stellen, alsook de Kamer daarover zo snel mogelijk te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 546 (27925).

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb een opmerking, die eigenlijk vrij principieel is. In de artikel 100-systematiek die we hebben afgesproken en ook grondwettelijk hebben vastgelegd, vind ik het eigenlijk niet aangaan dat er, hoezeer je ook van mening bent dat er in Syrië moet worden opgetreden, vanuit de Kamer een motie komt die het militair apparaat en de regering aanwijst waar zij hun bommen moeten afwerpen. Ik ondersteun de indiening van deze motie, maar een dergelijke motie zal door de VVD-fractie nooit gesteund worden.

De heer De Roon (PVV):

Mijn reactie daarop is dat ik de regering nog niet zeg dat zij daar bommen moet gaan gooien. Ik vraag alleen aan de regering om te bezien of zij dat zou willen doen, hoe zij dat zou willen doen en of zij, als zij dat kan en wil doen, het luchtwapen daartoe bereid wil houden. Dat is wat in de motie wordt gevraagd, niet meer en niet minder. Ik geef toe aan de heer Ten Broeke dat ik hoop dat het antwoord van de regering ja zal zijn.

De heer Ten Broeke (VVD):

Daarvoor geldt volgens mij precies hetzelfde, als wij artikel 100 serieus nemen, en trouwens alle artikelen van de Grondwet vanaf 93. Wij moeten dat uiteindelijk aan de regering en aan het militair apparaat toevertrouwen. Daarvoor hebben wij ze. Gelukkig zijn wij alleen volksvertegenwoordigers en hebben, behalve onze medewerkers, geen uniformen in dienst.

De heer De Roon (PVV):

Dit lijkt me echt onzin. Dat zou betekenen dat wij vanuit de Kamer nooit zouden mogen aangeven dat wij vinden dat de regering ergens militair moet gaan optreden. Dat mogen wij natuurlijk wel en dat mogen wij ook zeker met een motie, volgens mij ook in deze derde termijn.

Ik wil graag mijn steun uitspreken namens de PVV voor de verlenging van de huidige missie tegen Islamitische Staat in Irak. Ik wens daarbij onze militairen veel succes en sterkte en ook hun achterban wens ik dat. Ik hoop dat zij allen veilig zullen terugkeren naar Nederland.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Op 7 oktober 2014 wierpen twee Nederlandse F-16's de eerste drie bommen af op doelen van ISIS in Irak. Sindsdien is er veel gebeurd en zijn er ook successen geboekt. De Iraakse steden Tikrit en Baiji zijn op ISIS heroverd. De Koerden zijn in Noord-Irak aan een opmars begonnen en 25% van de bevolkte gebieden in Syrië en Irak is bevrijd van het barbaarse ISIS-regime. Aan deze successen dragen Nederlandse piloten, Nederlandse trainers en alle Nederlandse militairen die wij in oktober 2014 uitzonden bij. Dat vervult mijn fractie met trots.

Wij voelen allen de urgentie en de noodzaak om tegen de terreur van ISIS op te treden. Urgentie en noodzaak ontslaan ons echter niet van de plicht om kritisch te kijken naar de overkoepelende strategie van de coalitie. Daarop zijn wij kritisch en daarover hebben wij zorgen. Wij hebben zorgen over elementen die een effectieve aanpak van ISIS in de weg staan. Ik wil die zorgen hier in deze termijn nog een keer expliciet benoemen: de problematische rol van Iran en sjiitische milities in Irak, het ontbreken van een politieke strategie om de soennieten in Irak tegen ISIS mee te laten vechten, het niet onder ogen zien van het feit dat Syrië en Irak één strijdtoneel vormen, de verminderde slagkracht van de peshmerga's vanwege ontoereikende bewapening en ten slotte het mondjesmaat afknijpen van de financiële steun die ISIS nog altijd ontvangt.

In het debat heeft de regering helder aangegeven die bezwaren ook te zien en daar ook op te willen acteren. Eventueel militair opereren in Syrië — eventueel militair opereren in Syrië, mijnheer De Roon — ligt in deze artikel 100-brief niet voor. Wel is het duidelijk dat het kabinet tot het inzicht is gekomen dat daar geen volkenrechtelijke bezwaren meer tegen bestaan. Mooi, maar ik zie volkenrechtelijk advies dan toch als een opmaat naar een volgende artikel 100-brief, die wij mogelijk na de zomer ontvangen of wanneer het kabinet dat uitkomt. Het initiatief, het primaat en de verantwoordelijkheid daarvoor blijven echter bij de regering liggen.

Een ander bezwaar waar ik in deze plenaire afronding de aandacht nog op wil vestigen, is de financiering van de verlenging van deze missie. Er ligt een motie-Ten Broeke/Servaes die de regering opdraagt om missies in de toekomst duurzaam te financieren. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dat onvoldoende gebeurt. Bij deze verlenging is er opnieuw sprake van een kasschuif. Die is weliswaar kleiner dan de vorige keer, maar zij is niet weg. Dat doen wij dus om onze strijd tegen ISIS te financieren.

(vervolg) De heer Ten Broeke (VVD):

Daarbovenop weten wij dat de operationele gereedheid van de krijgsmacht ook door deze verlenging zwaarder onder druk komt te staan. Voor de VVD-fractie is het noodzakelijk dat bij volgende missies en verlengingen krijgsmachtbrede operationele tekorten worden meegepland en meebegroot. Collega Servaes zal daar dit keer een motie over indienen.

Ik rond af, maar niet voordat ik nog één zaak heb benadrukt. Deze strijd tegen een beschavingsvijand valt of staat met de moed en toewijding van onze troepen. Zij leveren deze strijd, die niet wij gekozen hebben, maar waarvan wij allen in deze Kamer zeggen dat wij die niet kunnen en willen ontlopen. Met de vaste Kamercommissie voor Defensie bezochten wij hun vorige maand, onze vliegers, onze trainers en al onze ondersteunende eenheden. Stuk voor stuk moedige mannen en vrouwen. Mannen en vrouwen die zonder aarzeling vertrokken richting een oorlog toen wij zeiden: u moet gaan.

Stel nu eens dat wij dat niet hadden gedaan, dat wij niet hadden ingegrepen. Dan waren de jezidi's waarschijnlijk alleen nog te vinden geweest in onze geschiedenisboeken. Dan zouden de zwarte ISIS-vlaggen wellicht ook hebben gewapperd in Bagdad en wie weet straks in Amman of Beiroet. Nog eens miljoenen extra mensen in het Midden-Oosten zouden zijn ontheemd en gevlucht en wie weet hoe veel meer er waren vermoord. Dat zou niet alleen een nederlaag zijn geweest voor gehele regio, maar voor de gehele westerse wereld. Deze beschavingsvijand vecht immers niet alleen aan onze buitengrenzen, maar manifesteert zich ook in onze binnensteden. Het is niet alleen ver weg van hier, het ís hier. Het gaat om de waarde van vrijheid en beschaving die wij hier in eeuwen met elkaar hebben opgebouwd.

In die overtuiging kan de VVD-fractie instemmen met het besluit om de strijd tegen ISIS voort te zetten, een strijd die nog vele jaren zal duren. Wij zijn trots op de Nederlandse militairen die wij hebben uitgezonden en nog gaan uitzenden. Zij leveren een bijdrage aan deze essentiële strijd. Dit is onze beschaving tegen hun barbarij. Het zijn echter niet alleen de militairen, maar ook al die vaders, moeders, broers, zussen, partners en vrienden die bezorgd achterblijven en die de dagen tot hun terugkeer tellen en wegstrepen. Ook naar deze mensen, de mensen thuis die de enorme last van onzekerheid dragen, gaan vandaag onze gedachten uit. Ik wens hun allen kracht en onze troepen een behouden thuiskomst toe. Voorzitter. Op 7 oktober 2014 wierpen twee Nederlandse F-16's de eerste drie bommen af op doelen van ISIS in Irak. Sindsdien is er veel gebeurd en zijn er ook successen geboekt. De Iraakse steden Tikrit en Baiji zijn op ISIS heroverd. De Koerden zijn in Noord-Irak aan een opmars begonnen en 25% van de bevolkte gebieden in Syrië en Irak is bevrijd van het barbaarse ISIS-regime. Aan deze successen dragen Nederlandse piloten, Nederlandse trainers en alle Nederlandse militairen die wij in oktober 2014 uitzonden bij. Dat vervult mijn fractie met trots.

Wij voelen allen de urgentie en de noodzaak om tegen de terreur van ISIS op te treden. Urgentie en noodzaak ontslaan ons echter niet van de plicht om kritisch te kijken naar de overkoepelende strategie van de coalitie. Daarop zijn wij kritisch en daarover hebben wij zorgen. Wij hebben zorgen over elementen die een effectieve aanpak van ISIS in de weg staan. Ik wil die zorgen hier in deze termijn nog een keer expliciet benoemen: de problematische rol van Iran en sjiitische milities in Irak, het ontbreken van een politieke strategie om de soennieten in Irak tegen ISIS mee te laten vechten, het niet onder ogen zien van het feit dat Syrië en Irak één strijdtoneel vormen, de verminderde slagkracht van de peshmerga's vanwege ontoereikende bewapening en ten slotte het mondjesmaat afknijpen van de financiële steun die ISIS nog altijd ontvangt.

In het debat heeft de regering helder aangegeven die bezwaren ook te zien en daar ook op te willen acteren. Eventueel militair opereren in Syrië — eventueel militair opereren in Syrië, mijnheer De Roon — ligt in deze artikel 100-brief niet voor. Wel is het duidelijk dat het kabinet tot het inzicht is gekomen dat daar geen volkenrechtelijke bezwaren meer tegen bestaan. Mooi, maar ik zie volkenrechtelijk advies dan toch als een opmaat naar een volgende artikel 100-brief, die wij mogelijk na de zomer ontvangen of wanneer het kabinet dat uitkomt. Het initiatief, het primaat en de verantwoordelijkheid daarvoor blijven echter bij de regering liggen.

Een ander bezwaar waar ik in deze plenaire afronding de aandacht nog op wil vestigen, is de financiering van de verlenging van deze missie. Er ligt een motie-Ten Broeke/Servaes die de regering opdraagt om missies in de toekomst duurzaam te financieren. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dat onvoldoende gebeurt. Bij deze verlenging is er opnieuw sprake van een kasschuif. Die is weliswaar kleiner dan de vorige keer, maar zij is niet weg. Dat doen wij dus om onze strijd tegen ISIS te financieren. Daarbovenop weten wij dat de operationele gereedheid van de krijgsmacht ook door deze verlenging zwaarder onder druk komt te staan. Voor de VVD-fractie is het noodzakelijk dat bij volgende missies en verlengingen krijgsmachtbrede operationele tekorten worden meegepland en meebegroot. Collega Servaes zal daar dit keer een motie over indienen.

Ik rond af, maar niet voordat ik nog één zaak heb benadrukt. Deze strijd tegen een beschavingsvijand valt of staat met de moed en toewijding van onze troepen. Zij leveren deze strijd, die niet wij gekozen hebben, maar waarvan wij allen in deze Kamer zeggen dat wij die niet kunnen en willen ontlopen. Met de vaste Kamercommissie voor Defensie bezochten wij hun vorige maand, onze vliegers, onze trainers en al onze ondersteunende eenheden. Stuk voor stuk moedige mannen en vrouwen. Mannen en vrouwen die zonder aarzeling vertrokken richting een oorlog toen wij zeiden: u moet gaan.

Stel nu eens dat wij dat niet hadden gedaan, dat wij niet hadden ingegrepen. Dan waren de Jezidi's waarschijnlijk alleen nog te vinden geweest in onze geschiedenisboeken. Dan zouden de zwarte ISIS-vlaggen wellicht ook hebben gewapperd in Bagdad en wie weet straks in Amman of Beiroet. Nog eens miljoenen extra mensen in het Midden-Oosten zouden zijn ontheemd en gevlucht en wie weet hoe veel meer er waren vermoord. Dat zou niet alleen een nederlaag zijn geweest voor gehele regio, maar voor de gehele westerse wereld. Deze beschavingsvijand vecht immers niet alleen aan onze buitengrenzen, maar manifesteert zich ook in onze binnensteden. Het is niet alleen ver weg van hier, het ís hier. Het gaat om de waarde van vrijheid en beschaving die wij hier in eeuwen met elkaar hebben opgebouwd.

In die overtuiging kan de VVD-fractie instemmen met het besluit om de strijd tegen ISIS voort te zetten, een strijd die nog vele jaren zal duren. Wij zijn trots op de Nederlandse militairen die wij hebben uitgezonden en nog gaan uitzenden. Zij leveren een bijdrage aan deze essentiële strijd. Dit is onze beschaving tegen hun barbarij. Het zijn echter niet alleen de militairen, maar ook al die vaders, moeders, broers, zussen, partners en vrienden die bezorgd achterblijven en die de dagen tot hun terugkeer tellen en wegstrepen. Ook naar deze mensen, de mensen thuis die de enorme last van onzekerheid dragen, gaan vandaag onze gedachten uit. Ik wens hun allen kracht en onze troepen een behouden thuiskomst toe.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. De internationale coalitie die de strijd tegen Islamitische Staat voert, doet dat op verzoek en met instemming van de regering van Irak. Ik heb in het debat aan de regering gevraagd wie de regering van Irak nu nog vertegenwoordigt, in het verlengde van opmerkingen en analyses van anderen, onder andere het Amerikaanse ministerie van Defensie en ook Nederlandse defensiedeskundigen, die zeggen dat landen als Irak en Syrië, maar ook Jemen en Libië als zodanig niet meer bestaan.

In Irak lijkt de praktijk dan ook te zijn dat de internationale coalitie vooral optreedt als de sjiitische luchtmacht voor de sjiitisch gedomineerde regering in Bagdad. Irak is naar de opvatting van velen — ik deel die opvatting — uiteen aan het vallen, zo niet al uiteengevallen, in drie delen. Met het optreden voor één van de partijen in dat land, voor zover dat nog een land is, zullen de verschillen tussen de groepen in Irak alleen maar toenemen. Een oplossing wordt steeds moeilijker, zeker wanneer die oplossing, zoals ook de regering aangeeft, ook afhankelijk is van een politiek proces waarbij alle groepen in Irak moeten worden ingesloten. Daar is nu helaas geen sprake van. Wij zien een steeds verdere verwijdering tussen de regering in Bagdad en de Koerden in het noorden. Wij zien geen succesvolle pogingen om soennieten, die voor een belangrijk deel de recruteringsbron vormen voor Islamitische Staat, in te sluiten in het politieke proces. Daarmee ligt er een bom onder het hele politieke proces in Irak, om nog maar te zwijgen over de situatie in Syrië.

De SP maakt zich zorgen over de stelligheid waarmee de regering zegt dat er geen volkenrechtelijke bezwaren meer zijn tegen een optreden in Syrië, maar dat eventueel, voordat zoiets aan de orde is, moet worden gekeken naar overeenstemming met andere partners. Ik vermoed dan ook dat deze brief, waarin geen deelname wordt aangekondigd in of boven Syrië door Nederland, wel de opmaat is naar een dergelijk ingrijpen, waarbij opnieuw het politieke proces ondergeschikt gemaakt lijkt te worden aan een militaire interventie. Dat zal de oplossing zowel voor Syrië als voor Irak niet dichterbij brengen.

In mijn bijdrage in het algemeen overleg heb ik veel aandacht gevraagd voor een aantal zaken waarover ik voorstellen wil doen. Het eerste betreft het inrichten van een mechanisme vergelijkbaar als dat in Syrië om toch in elk geval zicht te krijgen op burgerslachtoffers en andere resultaten van de inzet van ook Nederlandse F-16's. Daarom dien ik een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er zorgwekkende berichten zijn over burgerslachtoffers als gevolg van luchtaanvallen in Irak en Syrië op doelen van IS door de coalitielanden, waar Nederland onderdeel van uitmaakt;

van mening dat het belangrijk is dat dergelijke berichten worden onderzocht en burgerslachtoffers of hun nabestaanden toegang hebben tot compensatie;

verder van mening dat het van belang is dat er op regelmatige basis openheid wordt gegeven over aantallen gedode strijders en burgers door luchtaanvallen door Nederlandse F-16's in Irak;

verzoekt de regering, berichten van burgerslachtoffers te onderzoeken, te bevorderen dat er een compensatieregeling voor burgerslachtoffers of hun nabestaanden komt en de Kamer regelmatig te informeren over aantallen gedode strijders en burgers door Nederlandse luchtaanvallen in Irak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 547 (27925).

De heer Van Bommel (SP):

Al veel langer is er een discussie gaande over de rol van Turkije, de dubbelrol van Turkije mag ik zeggen, daar waar Turkije wordt beschuldigd — daar zijn ook beelden van en aanhoudende berichten over — van het doorlaten van wapens, het doorlaten van strijders en het door laten gaan van geld. Daarom dien ik een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er al jaren sprake is van berichtgeving over steun via Turkije aan jihadistische groeperingen in Syrië en Irak, onder meer door middel van wapenleveranties en buitenlandse strijders die de grens oversteken;

van opvatting dat de strijd tegen IS ernstig wordt bemoeilijkt als deze en andere radicale strijdgroepen gemakkelijk aan nieuwe wapens kunnen komen;

verzoekt de regering, zich in te zetten voor onafhankelijk onderzoek om de steun via Turkije aan jihadistische strijdgroepen in Syrië en Irak in kaart te brengen opdat dit beter tegengegaan kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 548 (27925).

De heer Van Bommel (SP):

Er is in het algemeen overleg ook gesproken over de rol van de PKK, een organisatie van Turkse Koerden die nu nog op de lijst van terroristische organisaties staat. Het mag duidelijk zijn dat gezien de rol die zij speelt in Turkije in het vredesproces, met een wapenstilstand, en de rol die zij speelt bij het bestrijden van IS deze organisatie van de lijst van terroristische organisaties moet worden verwijderd. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de PKK op de lijst van terroristische organisaties van de EU staat;

constaterende dat de PKK sinds maart 2013 een wapenstilstand in acht neemt in het conflict met de Turkse overheid;

van mening dat de PKK een positieve rol speelt in het vredesproces in Turkije en in de strijd tegen IS;

verzoekt de regering, te bevorderen dat de PKK van deze lijst wordt gehaald,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 549 (27925).

De heer Van Bommel (SP):

Ten slotte het antwoord op de elementaire vraag of mijn fractie kan instemmen met verlenging van de Nederlandse deelname aan de missie in Irak. Nee, mijn fractie stemt daar niet mee in. Dat laat onverlet dat ook wij de Nederlandse troepen succes wensen en een behouden terugkeer.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik wil de heer Van Bommel vragen of hij er kennis van heeft hoe veel onschuldige burgerslachtoffers de PKK op haar geweten heeft.

De heer Van Bommel (SP):

Precies weet ik dat niet. Dat weet niemand, vrees ik. Dat tienduizenden omgekomen zijn in 30 jaar strijd tussen de PKK en Turkse militairen is een gegeven. Ik ben dan ook erg blij dat er sinds 2013 een staakt-het-vuren is, van de kant van de PKK afgekondigd, dat toch heel behoorlijk wordt nageleefd.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Dat klopt inderdaad. Er zijn heel veel burgerslachtoffers gevallen. Ik vraag me af wat de boodschap is van de SP aan al die vaders, aan al die moeders, aan al die neven en aan al die nichten van mensen die bij die strijd zijn omgekomen. Wat is de boodschap van de heer Van Bommel aan al die mensen, die ook in Nederland wonen?

De heer Van Bommel (SP):

De boodschap aan die mensen is dat vrede tussen de PKK en de Turkse overheid de enige weg is, nadat er opheldering is over de schuldvraag en nadat er opheldering is over wat er in die jaren allemaal precies is gebeurd. En het staat wat mij betreft buiten kijf dat daarbij de rol van de PKK en de strijders tegen het licht moet worden gehouden, net zo goed als de rol van de Turkse overheid en militairen. Er kan echter alleen onderzoek en eventueel ook vervolging komen, als er sprake is van een vreedzame situatie tussen de PKK en de Turkse overheid. Dat hopen wij met deze motie te bevorderen.

De heer Servaes (PvdA):

Voorzitter. De gruweldaden van ISIS komen vrijwel iedere dag en helaas van uit een steeds breder gebied tot ons. Iedere keer zoekt ISIS naar een nieuwe, nog barbaarsere manier om onze waarden van vrede, vrijheid en tolerantie te tarten. ISIS is een ramp voor Irak, een vloek voor de regio en een bedreiging voor onze eigen open samenleving, die we buitengewoon serieus moeten nemen. En dus was en is er nog altijd brede steun voor het bestrijden van dit sinistere hyperextremisme. Zelfs de enige partij — we hoorden het net — die in het algemeen overleg van dinsdagavond herhaalde de Nederlandse bijdrage niet te steunen, erkent dat alleen mét de inzet van militaire middelen ISIS effectief bestreden kan worden.

We hebben dinsdag vastberadenheid getoond om de strijd tegen ISIS vol te houden. Daarnaast hebben we echter een fundamenteel debat gevoerd over de vraag hoe die strijd gestreden moet worden. Kamer en kabinet delen de analyse dat dit nog beter kan en nog beter moet. Ik noem de tegenvallende vechtbereidheid van de Iraakse strijdkrachten, de losgezongen sjiitische milities, die soms meer kwaad dan goed doen en de trage wijze waarop de hervormingsagenda van de regering-Al Abadi leidt tot concrete resultaten voor alle bevolkingsgroepen van Irak. Ik noem ook de manier waarop de internationale coalitie weliswaar diverse sporen en evenzovele werkgroepen heeft opgezet, maar er nog onvoldoende in slaagt om de financieringsbronnen van ISIS droog te leggen of zogenaamde foreign fighters tegen te houden. Op al die punten vragen we het kabinet om zich, samen met partners, met extra energie in te zetten. Militaire inzet is essentieel om de opmars van ISIS te stuiten. Er is echter veel meer nodig om de voedingsbodem voor ISIS weg te nemen en te komen tot een duurzame strategie voor een stabiel Irak, waarin sjiieten, soennieten, Koerden en andere minderheden hun leven weer gewoon op kunnen bouwen. Het gaat niet alleen om het gooien van bommen, maar vooral om de inzet van lokale, gematigde krachten en de samenwerking tussen bevolkingsgroepen.

Zo geldt dat ook voor Syrië, waar de frustratie groot is over de onmacht om de impasse van geweld te doorbreken, zelfs na viereneenhalf jaar burgeroorlog. De energie moet daar nu vooral gericht zijn op het smeden van eenheid onder de oppositie en het werken aan een politieke strategie met regionale, Europese en internationale partners.

Bij iedere missie realiseert de PvdA-fractie zich wat dit voor de uitgezonden militairen betekent. We zien ook welke impact het op de bredere defensieorganisatie heeft. Met waardering voor de flexibiliteit vinden we het belangrijk om daar bij zo'n missiebesluit goed naar te kijken. Vandaar dat wij bij de verlenging doorgevraagd hebben naar wat het besluit precies betekent voor mensen en voor materieel. Zonder in budgettaire discussies te willen treden — ik wil het dus ook niet hebben over zaken als "meebegroten" — vinden we het belangrijk om de informatie over de inzetbaarheid van de krijgsmacht steeds inzichtelijk te hebben. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat deelname aan missies gevolgen heeft voor de operationele gereedheid van de krijgsmacht en dat uitzending van specialistische functies tekorten oplevert bij de betreffende eenheden en staven, met directe (negatieve) gevolgen voor de interne bedrijfsvoering en de gereedheid van eenheden;

overwegende dat onderdeel van een politiek besluit tot deelname aan een missie de langeretermijngevolgen voor de operationele gereedheid zijn, met het oog op mogelijke toekomstige inzet van de krijgsmacht, inclusief het opvangen van de gevolgen van het uitzenden van (specialistische) functies;

verzoekt de regering, in artikel 100-brieven dan wel in andere brieven met betrekking tot de Nederlandse deelname aan missies, zoals voortgangsrapportages, deze gevolgen integraal op te nemen en te expliciteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Servaes en Eijsink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 550 (27925).

De heer Servaes (PvdA):

Een verlenging van een missie betekent dat meer mannen en vrouwen straks worden uitgezonden. Het gaat om trainers die onder zware omstandigheden hun werk doen, piloten van F-16's die letterlijk en figuurlijk het dichtst op de vijand opereren, en zij die hun collega's in staat stellen om deze verantwoordelijke klus te klaren. De PvdA-fractie steunt het kabinetsbesluit tot verlenging van deze missie en zij wenst iedereen die op dit moment een bijdrage levert of dat straks zal doen, veel sterkte en een behouden terugkeer toe. Uiteraard wenst mijn fractie ook het thuisfront alle sterkte toe.

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Dagelijks worden wij geconfronteerd met het leed dat in Syrië en Irak wordt veroorzaakt door ISIS. Dagelijks bereiken ons berichten over vluchtelingen en ontheemden. Ook worden nog steeds dagelijks onze eigen jongeren bereikt door de propaganda van ISIS. Vaak zijn die verhalen aanlokkelijk. Dat is teleurstellend en dat is ook angstaanjagend. D66 was en is van mening dat we bij een dergelijke dreiging niet langs de zijlijn kunnen blijven staan. De Nederlandse bijdrage aan die strijd tegen ISIS, met F-16's en met trainers, is nog net zo noodzakelijk als een jaar geleden. De bevrijding van steden, het terugdringen van ISIS, het vernietigen van materieel: aan al die zaken heeft Nederland een bescheiden maar desalniettemin belangrijke bijdrage kunnen leveren, natuurlijk binnen de coalitie. De heer Ten Broeke zei dat al.

Zorgwekkend is echter wel dat de bredere strategie echt hapert. De Kamer en het kabinet hebben daarbij gisteren uitgebreid stilgestaan. Ik noem de problemen nogmaals: de sjiitische milities, de marginalisering van de soennieten, de houtje-touwtje-uitrusting van de Koerden en de gebrekkige gevechtsbereidheid van Irak. Breed gedeeld was ook de constatering dat er meer nodig was vanuit onze eigen coalitie voor het tegengaan van foreign fighters, het tegengaan van de financiering van ISIS, maar ook het tegengaan van die hatelijke propaganda. Daarover bestaan stevige zorgen. In dat licht wil ik het kabinet graag opnieuw vragen, zoals ik eerder deed tijdens het artikel 100-debat, om alles, alles te doen wat mogelijk is, militair, politiek en humanitair. Ik wil de twee nu hier aanwezige ministers en de minister die er vandaag niet bij is, vragen om een zo groot mogelijke persoonlijke politieke betrokkenheid te tonen.

In dit kader heb ik nog twee vragen. De eerste is of Turkije met instanties als INTERPOL en Europol informatie deelt over in- en uitreizigers, zodat ook elders meer werk gemaakt kan worden van het tegengaan van foreign fighters. Zo nee, waarom dan niet? De tweede vraag is of het kabinet bereid is om, al dan niet in coalitieverband, meer te doen om de peshmerga's in Irak te ondersteunen. Over ondersteuning in de vorm van wapens en munitie heeft het kabinet al gezegd: daar beschikt het kabinet niet zelf over. Maar wellicht beschikt het kabinet wel over de financiële middelen om de Koerden in staat te stellen om zelf meer te doen. Ik heb een motie van deze strekking van de heer Knops meeondertekend.

Er is ook gesproken over Syrië. Daar ligt nu een mandaat. Het is een smal pad met mitsen en maren. Het kabinet zegt echter op dit moment: er ligt geen breed gedragen politieke strategie. Als de Kamer echter vraagt naar de voorwaarden van die strategie, dan zwijgt het kabinet. Dan wordt er geïrriteerd gereageerd. Dat doet het kabinet volgens mij volstrekt ten onrechte, temeer daar de minister van Defensie net — ik meen dat het vandaag was — in de media heeft gespeculeerd over plannen om te bombarderen boven Syrië. Dat brengt mij toch tot de vraag of er nu een strategie ontbreekt, of dat het kabinet het huiswerk gewoon nog niet heeft gedaan.

In dat kader stel ik ook de volgende vraag. Ik stel die nu al voor de derde keer. In resolutie 2209 wordt gesteld dat er hoofdstuk 7-maatregelen mogelijk zijn als Assad blijft doorgaan met het gooien van vaatbommen. Welke hoofdstuk 7-maatregelen heeft het kabinet in gedachten als reactie op die voortgaande bombardering?

Ik kom op het humanitaire aspect. We weten allemaal dat er door de oorlog in Irak en Syrië miljoenen mensen op de vlucht zijn. Dat zet een enorme druk op de buurlanden. Ik noem Jordanië en Libanon, maar dat geldt natuurlijk net zo goed voor Erbil en Bagdad. Ik begrijp dat Guterres dat vanmiddag ook nog een keer tegen de collega's heeft gezegd en dat hij dat op een overtuigende manier heeft gedaan. Ik kon daar zelf helaas niet bij zijn. Het is overduidelijk dat het kabinet, dat Nederland, veel doet als het gaat om de opvang van vluchtelingen in de regio, maar de vraag is of het genoeg is. Na het reces zou ik graag een brief van het kabinet ontvangen over de wijze waarop Nederland meer structurelere steun kan leveren aan de landen in de regio die disproportioneel veel vluchtelingen opvangen. Ik bedoel dan niet multilateraal, maar direct met regeringen ter plekke. Ik krijg graag een toezegging van het kabinet op dit punt.

Ik rond af. D66 is overtuigd van de meerwaarde van deze missie, die noodzakelijk is om de nietsontziende terreurorganisatie ISIS te stoppen en om burgers te beschermen. Daarom moeten wij daar militair, politiek en diplomatiek actief zijn. Daarom steunt de fractie van D66 de verlenging van deze missie. Wij wensen onze mannen en vrouwen veel sterkte en kracht toe bij het uitoefenen van hun taak in zware omstandigheden. Dat geldt natuurlijk ook voor hun thuisfront. Bovenal wensen wij iedereen een behouden thuiskomst.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Door toedoen van de missie in Irak kunnen we vaststellen dat de opmars van IS is gestuit. Op een aantal punten is er ook sprake van een zekere terugdringing van IS. Daarmee kan ook onze fractie vaststellen dat deze missie de afgelopen periode daadwerkelijk heeft bijgedragen aan het beperken van mensenrechtenschendingen tot en met genocide door de afschuwelijke organisatie IS. We kunnen ook vaststellen dat deze kwestie nog niet ten einde is en dat er zeker nog geen sprake is van het vervallen van de noodzaak van het voortzetten van deze missie. Op basis daarvan kan onze fractie dan ook een verlenging van de missie steunen.

Een politieke agenda met ruime aandacht voor de langetermijnopbouw van Irak ontbreekt. Het is essentieel dat dat wel gaat gebeuren en het wordt steeds essentiëler dat dat gaat gebeuren en ook goed gaat gebeuren. Als dat te lang uitblijft, wordt uiteindelijk het effect van militaire inzet tenietgedaan. Dan kan deze missie worden bijgeschreven in een rijtje van niet-succesvolle missies. De aandacht en de inzet zullen nu op de langetermijnopbouw gericht moeten zijn. Hoewel het begrijpelijk is dat dit een kwestie van lange adem is, zou de inzet van de Nederlandse regering nu moeten zijn om daar stappen in te zetten en voortgang op te boeken. Wat onze fractie betreft zou daarbij speciale aandacht moeten uitgaan naar het voorkomen van wraakacties bij het terugdringen van IS. Het kan niet zo zijn dat er wraakacties plaatsvinden, nota bene door militairen of milities die door ons gesteund worden. Dat zou het succes van de missie te gronde richten. Het is dus buitengewoon belangrijk dat daar stevig aandacht voor is en dat daar nog meer aandacht voor komt. In eerste termijn heb ik gevraagd naar de opties om op enigerlei wijze te komen tot een systeem van waarnemers om daar meer zicht en controle op te krijgen. Ik wil de minister van Defensie nogmaals vragen om daarop in te gaan.

Het VN-mandaat, het UNAMI-mandaat, wordt binnenkort verlengd. Daar ligt ook een kans, juist vanuit het VN-perspectief om meer vorm te geven aan de geïntegreerde 3D-benadering en daardoor meer te kunnen werken aan het begin van een vredesproces. Ik heb een motie daarover.

De voorzitter:

Ik denk dat de heer Ten Broeke nog een vraag heeft over het vorige punt.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik kom even terug op het punt van de wraakacties. Naar ik aanneem, doelt de heer Grashoff in het bijzonder op de wraakacties van de sjiietische milities, waarover breed in de Kamer buitengewoon grote zorg bestaat. Hoewel wij het allemaal zien, hebben wij het wel over het Midden-Oosten. Daar is het oog om oog, tand om tand. Het is doden of gedood worden. Wat is dan de oplossing van GroenLinks? GroenLinks steunt deze missie en zij blijft de missie waarschijnlijk ook steunen, maar dit zijn helaas de vuile handen die soms gemaakt moeten worden. Wat is de oplossing van GroenLinks voor het laten afzien van de sjiietische milities van wraakacties? Heeft de heer Grashoff daar een oplossing voor? Dat heb ik in het debat van eergisteren niet meegekregen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Als ik daarvoor een pasklare oplossing had, zou ik die hier uitentreuren en in detail melden, maar die heb ik niet. Ik ben op dit punt zoekend, maar ik kan wel stellen — ik neem aan dat de heer Ten Broeke dit met mij eens zal zijn — dat het ontoelaatbaar is dat mede onder onze verantwoordelijkheid mensenrechtenschendingen op grote schaal zouden plaatsvinden. Wij hebben een verantwoordelijkheid om in internationaal verband het uiterste te doen om dat tegen te gaan.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik deel die morele verontwaardiging met de heer Grashoff, maar het is geen effectief strategisch wapen in de strijd tegen ISIS. Misschien kan ik hem een oplossingsrichting aan de hand doen, hoewel ook die waarschijnlijk met veel vuile handen gepaard gaat. Ik doel nu op het betrekken van de soennieten bij de strijd, in het bijzonder in de provincie Anbar, waar zij achterblijven en niet meedoen. In het verleden is dat gebeurd met zakken geld en beloftes, maar het is heel lastig om dit weer te doen. Ziet GroenLinks ook daar de realiteit onder ogen? Ziet zij dat je in deze strijd helaas soms niet helemaal principieel zuiver kunt blijven?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Dat vind ik geen juiste vraagstelling. Het realisme van oorlogsvoering is mij ruimschoots bekend. Tegelijkertijd staat daartegenover de inspanningsverplichting die wij hebben om tot het uiterste te gaan om dit te voorkomen, mede omdat het de basis zal vormen voor nieuwe conflicten, die elkaar uiteindelijk in stand houden in een vicieuze cirkel. Wij zullen het uiterste moeten doen — laat de heer Ten Broeke dit met mij eens zijn — om dat tegen te gaan.

Ik dien nu mijn motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het VN-mandaat voor UNAMI in juli verlengd wordt;

constaterende dat er op dit moment wel elementen met betrekking tot mensenrechten, zoals de veilige terugkeer van gevluchte bewoners, aanwezig zijn, maar nog in onvoldoende mate;

overwegende dat het ter voorkoming van een nieuw conflict na het verslaan van ISIS in gebieden noodzakelijk is te monitoren of het recht op terugkeer van gevluchte bewoners gerespecteerd wordt en of wraakoefeningen tegen burgers plaatsvinden;

verzoekt de regering, zich in te zetten voor het versterken van het UNAMI-mandaat, gericht op:

  • -het waarborgen van het recht op de veilige terugkeer van gevluchte bewoners;

  • -monitoring en rapportage over wraakoefeningen tegen de burgerbevolking;

bevorderen van een proces dat gericht is op totstandkoming van een vredesplan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 551 (27925).

De heer Grashoff (GroenLinks):

Mijn fractie is van mening dat er op dit moment, op basis van de nu beschikbare informatie en de situatie van dit moment, geen enkele redelijke aanname is dat op een zinvolle manier in Syrië militair ingegrepen kan worden. Mijn fractie stelt vast dat het nu onderzochte volkenrechtelijk mandaat daarvoor ook veel te smal is, omdat het sec uitgaat van een situatie vanuit het Iraaks perspectief. Hoewel daar op dit moment geen beslissing over gevraagd wordt, willen wij in elk geval benadrukken dat wij daar op dit moment en onder deze condities absoluut geen heil in zien.

Daarbij is het volgende nog het meest van belang. Als wij in Syrië verder onderzoek doen naar mogelijkheden, dan moet het gaan om het belang van de bescherming van de burgers in Syrië. De bescherming van de burgers in Irak mag niet ten koste gaan van de veiligheid van burgers in Syrië, of onbedoeld het effect hebben van steun aan het eveneens afschuwelijke bewind van Assad.

Ook de GroenLinks-fractie wil haar respect en waardering uitspreken voor de inzet van onze militairen in Irak. Wij wensen allen een behouden thuiskomst.

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. In het algemeen overleg hebben we uitvoerig gesproken over de verlenging van de missie tegen IS. Die strijd is keihard nodig omdat de dreiging die van IS uitgaat, niet alleen het Westen en Nederland bedreigt, maar ook heel grote delen van deze wereld. Daarom kan het ook niet anders dat de inspanningen die we tot nu toe hebben geleverd, worden voortgezet en dat we deze missie verlengen. Mijn fractie realiseert zich wel dat telkens wanneer we hier besluiten om missies te verlengen, dit niet anders kan betekenen dan dat we degenen die deze taak moeten gaan uitvoeren, de mannen en vrouwen van de krijgsmacht, moeten voorzien van voldoende middelen. De financiering van dit soort missies, en niet alleen van de missies, maar ook van de voorbereiding hiervan en de staande organisatie, moet afdoende zijn. Mijn fractie is buitengewoon kritisch over de wijze waarop de vorige missie, maar ook deze missie gefinancierd is. Dit kan de volgende keer niet meer op deze wijze.

Twee zaken vragen bijzondere aandacht in dit debat en kwamen in het AO aan de orde. Ten eerste het mandaat, het volkenrechtelijk mandaat. Het kabinet heeft erkend dat dit zich kan uitstrekken tot in Syrië. Daarover hebben we uitgebreid gedebatteerd. Het kabinet heeft aangegeven dat het op dit moment nog niet zover is om dat te effectueren. Ik dien op dit punt een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zowel de regering als de extern volkenrechtelijk adviseur van mening is dat een volkenrechtelijke grondslag aanwezig is om ISIS in Syrië aan te vallen, in het kader van collectieve zelfverdediging van Irak;

constaterende dat de regering een breed gedragen politieke strategie voor Syrië, alsmede een gezamenlijke benadering van EU-landen, van belang acht in de gedachtevorming over eventuele militaire inzet van Nederland boven Syrië;

constaterende dat de regering Irak en Syrië beschouwt als één operatiegebied in de strijd tegen ISIS, en de regering bovendien politieke steun heeft uitgesproken voor het optreden van de coalitie tegen ISIS in Syrië;

overwegende dat het op korte termijn moeilijk voorstelbaar is dat grote stappen kunnen worden gezet richting politieke transitie in Syrië, onder meer door gebrek aan bereidheid tot onderhandelen bij de strijdende partijen in Syrië, alsmede de verdeeldheid binnen de Syrische oppositie, de landen in de regio alsmede tussen permanente leden van de VN-Veiligheidsraad;

verzoekt de regering, een breed gedragen politieke strategie voor Syrië, alsmede een gezamenlijke benadering van EU-landen, als wenselijke, doch niet noodzakelijke voorwaarde te hanteren in de besluitvorming over eventuele militaire inzet van Nederland boven Syrië,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Knops. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 552 (27925).

De heer Knops (CDA):

Ten tweede. Mijn fractie heeft ook het punt van de peshmerga ingebracht. Wij sturen onze beste mensen, onze beste trainers om de peshmerga, die de voorhoede vormen in de strijd tegen IS, te trainen. Dat hebben we met eigen ogen kunnen zien; de heer Ten Broeke sprak daar ook al over. Ons is opgevallen dat zij dat met zeer bescheiden en beperkte middelen moeten doen. Met dezelfde of een klein beetje meer inzet kan de effectiviteit van de peshmerga als eerstelijnslinie behoorlijk versterkt worden. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland een belangrijke inspanning levert om de Koerdische peshmerga in Irak te trainen en hiervoor zeer capabele trainers inzet;

van mening dat de peshmerga in Irak een belangrijke bondgenoot zijn in de strijd tegen IS;

constaterende dat de peshmerga met sterk verouderde en gebrekkige wapens uitgerust zijn en een tekort hebben aan onder meer munitie, medisch materiaal en verbindingsmiddelen;

overwegende dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede wapens en munitie de effectiviteit van de peshmerga aanzienlijk vergroot en daarmee ook van de trainingsinspanningen;

overwegende dat de wapenleveranties aan de peshmerga momenteel moeizaam tot stand komen, onder meer omdat het huidige proces via de Iraakse regering in Bagdad traag en bureaucratisch verloopt;

verzoekt de regering, te pleiten voor gezamenlijke inzet van de coalitie om te komen tot betere coördinatie en effectievere leverantie van wapens en andere benodigdheden voor de peshmerga in Irak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Knops, Ten Broeke, Van der Staaij, Sjoerdsma en Voordewind.

Zij krijgt nr. 553 (27925).

De heer Knops (CDA):

De CDA-fractie vindt dat de strijd tegen IS onverminderd moet worden voortgezet. Daarom zullen wij ook voor deze missie stemmen. Wij wensen alle militairen, mannen en vrouwen, veel succes bij deze missie, die vaak onder moeilijke omstandigheden wordt uitgevoerd. Uiteraard betrekken wij daarin ook het thuisfront. Door die inzet vervullen Nederlandse militairen een cruciale rol in de strijd tegen IS. Die zal net zo lang moeten duren tot IS verslagen is, want dat is een belang van ons allemaal.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Eerder deze week hebben wij een goed debat gevoerd over het kabinetsbesluit om de Nederlandse bijdrage tegen terrorisme van ISIS te verlengen tot oktober 2016. Ik wil dit debat hier niet overdoen. Ik wil slechts vooral de politieke conclusie trekken. Die politieke conclusie is dat de SGP voluit dit besluit van het kabinet steunt.

Het lag op mijn lippen om te zeggen: "van harte steunt", maar ik aarzelde daarbij, omdat er ook altijd iets van pijn in het hart is als we tot militair geweld, met alle gevolgen van dien, de toevlucht moeten nemen, als de weg van overreding en gesprek niet succesvol is. We realiseren ons bovendien dat we met deze missies ook altijd mannen en vrouwen die we uitzenden, aan gevaren blootstellen. Vandaar dat ik toch maar niet de woorden "van harte" heb gebruikt, maar ik wil wel beklemtonen dat we met volle overtuiging dit kabinetsbesluit steunen, want het moet wel gebeuren. De gruwelen van ISIS moeten gestopt worden, voor de mensen daar, maar ook voor onze veiligheid hier.

Twee opmerkingen wil ik nog maken in deze afronding. De eerste betreft een kwestie waarover we het in het debat ook hebben gehad, namelijk wel of niet optreden op Syrisch grondgebied. Ik wil namens de SGP nog de conclusie trekken dat als het voor een effectieve strijd tegen ISIS in Irak nodig is om ook boven Syrisch grondgebied op te treden, mijn fractie daar geen bezwaren tegen heeft, als het ook geen onaanvaardbare bijwerkingen oplevert, zeg ik erbij. Dat is de formule waarmee de SGP-fractie de eventuele verdere besluitvorming van het kabinet zal beoordelen.

Ik wil over een ander punt nog een motie indienen, om het belang te onderstrepen van het perspectief bieden aan minderheden in gebieden die eerst door ISIS verdreven zijn en vervolgens proberen terug te komen in gebieden waar ISIS zelf weer verdreven kon worden. In de praktijk is het voor hen buitengewoon lastig om daar weer voet aan de grond te krijgen. Ik hoorde dat pas op een internationale conferentie, waar ik sprak met een parlementariër uit Irak. Ik heb beloofd om hun zorg en pijn in dit parlement naar voren te brengen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op de zogenaamde Ninivévlakte vele christenen, Yazidis, Shabaks en andere religieuze en etnische minderheden op gruwelijke wijze door IS verdreven zijn;

overwegende dat deze groeperingen momenteel nauwelijks nog perspectief zien om in Irak te blijven en steeds vaker hun toevlucht zoeken in Europa of elders;

verzoekt de regering, in internationaal verband te bevorderen dat genoemde gevluchte minderheden zich opnieuw veilig kunnen vestigen op de Ninivévlakte en hen waar mogelijk bij deze hervestiging zowel in humanitaire als in materiële zin te ondersteunen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Voordewind en Knops. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 554 (27925).

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb een vraag om de intentie van deze motie te verduidelijken. De regering wordt gevraagd om te bevorderen dat deze groepen zich weer op de Ninivévlakte kunnen vestigen. Er is eerder gesproken over het inrichten van een safe haven of over een no-flyzone. Wat is de intentie bij deze motie? Waar vraagt u concreet om?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is een andere discussie. Er was ook de vraag of je niet een heel bijzonder gebied moet inrichten. Dat is een andere politieke discussie. Het is goed dat de heer Van Bommel daarop duidt. Bij deze motie gaat het mij om mensen die daar eerder woonden, die blij waren dat ze daar een plek hadden, vervolgens door ISIS verdreven zijn en nu proberen terug te komen, nu ISIS daar weer is verdreven. Dat is voor hen heel moeilijk. In de motie wordt verzocht om hen te helpen op hun oorspronkelijke woonplek terug te komen. Dat is de beperkte scope van deze motie.

Tot slot wil ik in het bijzonder alle Nederlandse militairen, de trainers die daarheen gaan en hun thuisfront toewensen dat zij daar een goede bijdrage mogen leveren en dat zij behouden mogen terugkomen. Ik wens hen Gods bescherming toe.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De gruwelijkheden van ISIS moeten worden gestopt en wel op een krachtigere en effectievere wijze dan tot nu toe het geval is. Daartoe leidt nu ook een volkenrechtelijk mandaat om in Syrië ISIS te bestrijden. Alleen ontbreken er nog een politiek draagvlak en een politieke strategie in Europa. Ook de fractie van de ChristenUnie is niet voor een alleingang van Nederland en wenst een heldere strategie voor wat we willen bereiken en hoe wij voorkomen dat de burgerbevolking bij het ingrijpen nog slechter af zal zijn. Dat is ook de grote les van het ingrijpen in Irak geweest. Op dit moment zijn er geen betrouwbare partners in Syrië te vinden waarmee wij op de grond kunnen samenwerken, behalve de Koerden. Zo blijkt ook uit ook uit het optreden van de Amerikanen, die de bombardementen en de luchtsteun nauw afstemmen met de Koerden in Syrië.

Inmiddels heeft de Britse minister van Defensie ook zijn voornemen uitgesproken om ISIS via de lucht te bestrijden in Syrië. Kent de minister van Buitenlandse Zaken deze overwegingen? Weet de minister wat zijn beweegredenen zijn en wat zijn visie op de politieke strategie is? Is de minister bereid hiernaar navraag te doen als hij dat nog niet weet en de Kamer hierover te informeren?

In mijn eerste termijn heb ik namens de ChristenUnie-fractie al gezegd dat het voor ons niet een kwestie was of de missie moet worden verlengd, maar op welke wijze dat moet gebeuren. ISIS moet effectiever bestreden worden dan tot nu toe het geval is geweest. De Koerden in zowel Irak als Syrië moeten daartoe beter worden uitgerust. In lijn hiermee heb ik met volle overtuiging de motie van de heer Knops medeondertekend. Als wij echt willen dat ISIS bestreden gaat worden, moeten de Koerden in Irak beter worden toegerust. Dat betekent meer munitie en betere bewapening. Dat geldt niet alleen voor de Koerden in Irak, maar ook voor de Koerden in Syrië. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Europees Parlement 11 maart jl. een resolutie heeft aangenomen waarin wordt opgeroepen om de Koerden in Syrië te ondersteunen, dat de Amerikanen de luchtaanvallen met de Koerden in Syrië afstemmen en dat Nederland de gematigde krachten, waaronder de Koerden, met drie miljoen euro ondersteunt;

constaterende dat er inmiddels sprake is van een adequaat volkenrechtelijk mandaat conform artikel 51 VN-Handvest om ISIS ook in Syrië te bestrijden;

overwegende dat de Koerdische strijdkrachten binnen Syrië aangemerkt kunnen worden als gematigd, dat zij tot nu toe zeer effectief zijn gebleken in de strijd tegen ISIS en dat zij onder meer samenwerken met minderheden;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken, en steun te verwerven bij bondgenoten, om de Koerden in Syrië verder te ondersteunen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van der Staaij en Knops. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 555 (27925).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Tot slot dien ik een motie in over de bescherming van de minderheden op de Ninivévlakte, een beetje in lijn met de motie van collega Van der Staaij.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister gaat onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor het ondersteunen van de Koerdische Regionale Regering en peshmerga in Irak in de strijd tegen ISIS;

constaterende dat de omstreden status van grote delen van de provincie Ninivé en rivaliserende claims van de regering in Bagdad en de Koerdische Regionale Regering, sterk bijdragen aan het potentieel voor nieuwe gewelddadige conflicten, evenals gedwongen terugkeer of selectieve hervestiging van IDP's (ontheemden);

verzoekt de regering om bij het verkennen van mogelijkheden voor steun aan de Koerdische Regionale Regering, voorwaarden te stellen aan deze steun, waaronder het respecteren van het recht op terugkeer van ontheemden, alsook adequate bescherming van de ontheemden bij terugkeer naar de Ninivévlakte,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 556 (27925).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ter afronding. Nu de missie zal worden verlengd, mét steun van de ChristenUnie, wens ik hierbij de Nederlandse militairen die worden uitgezonden, heel veel sterkte en een behouden thuiskomst.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Voorgaande sprekers hebben het consequent gehad over de zogenaamde "Islamitische Staat" of over "ISIS". Dit is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. We hebben namelijk te maken met een terroristische beweging, en het grootste aantal slachtoffers daarvan bestaat uit moslims. As we speak, is deze zogenaamde "Islamitische Staat" tijdens de ramadan, de islamitische maand van vrede, aan het vechten. Hij voert zelfs op vrijdagen aanvallen uit op moskeeën. Als we de term "Islamitische Staat" gebruiken, is dat koren op de molen van een terroristische groepering, die de islam gebruikt als dekmantel voor haar vreselijke daden.

Ik ben niet de enige met deze mening. Ook het Britse Lagerhuis en Prime Minister Cameron hebben er gisteren mee ingestemd om de zogenaamde "Islamitische Staat" voortaan "Daesh" te noemen. Dat geldt ook voor Frankrijk en Turkije. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de zogenaamde "Islamitische Staat" niet te verenigen is met de islam en een zeer ongepaste en misplaatste benaming is voor de contraproductieve terroristische guerrilla in het Midden-Oosten;

constaterende dat landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Turkije deze terroristische organisatie inmiddels "Daesh" noemen, een Arabische afkorting voor "Al Dawla al-Islamyia fil Iraq wa'al Sham";

constaterende dat dit een positieve invloed zal hebben op de beeldvorming over moslims die niets met deze terroristische organisatie te maken hebben en te maken willen hebben;

verzoekt de regering, de huidige terminologie zoals "Islamitische Staat", "IS", "ISIS" of "ISIL" voortaan in overheidscommunicatie "Daesh" te noemen en de publieke omroep te vragen dat ook te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 557 (27925).

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik zou natuurlijk kunnen ingaan op de omvang van het probleem in het Midden-Oosten en die naamgeving, maar dat doe ik liever niet. Ik heb wel een vraag over het dictum. Je mag de regering natuurlijk verzoeken om iets te doen en wellicht zou de regering ook nog wel willen bemiddelen, maar de heer Kuzu vraagt de regering om de publieke omroep een opdracht te geven. Ik vraag hem hoe hij dat voor zich ziet.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Het is de publieke omroep, dus uw omroep en ook mijn omroep. In het dictum vráág ik de regering om dit te doen. Het is dus bedoeld als een verzoek, niet als een opdracht. Ik neem aan dat de publieke omroep in dit soort kwesties, waar een beeld en sentiment worden neergezet, best wel oren heeft naar wat de volksvertegenwoordiging en het kabinet hierover zeggen.

De heer Sjoerdsma (D66):

In dat geval toch een serieuze vraag hierover. Ik koester de onafhankelijkheid van onze media heel erg en hoop dat het kabinet dat ook doet. Waarom zou het kabinet of dit parlement de publieke omroep of journalisten moeten vragen om iets te gaan doen of om op een andere manier hun vak uit te voeren? Ik vind dit een heel vreemd verzoek. Als het verzoek zo blijft staan, zal mijn fractie daarom niet voor uw motie kunnen stemmen, hoewel ik de strekking van de rest van de motie wel sympathiek vind, al vind ik dit niet het kernpunt van dit debat.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik snap dat en zal dat meenemen bij mijn overwegingen. Het gaat mij erom dat wij met hetgeen wij hier in het parlement doen, een beeld neerzetten. Dan moet in de media wel hetzelfde beeld van de Islamitische Staat of ISIS weerklank vinden. Dat moet u absoluut niet zien als een opdracht, maar als een verzoek. Ik hoop dat de vaderlandse media ook luisteren naar dit debat en dat zij het sentiment begrijpen, gezien het voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.

Wat heeft de war on terror ons sinds 2001 opgeleverd: meer of minder terreur? De bommen werken averechts. Dat moet inmiddels toch wel duidelijk zijn. Volgens mij moeten we de Nederlandse deelname aan die militaire missie stoppen. Wat voegt de Nederlandse bijdrage toe? Onze kracht is gelegen in diplomatie, wederopbouw en ontwikkeling, niet in het gooien van bommen. Dat het gooien van bommen en daarna weggaan niets oplost, hebben de situaties in Afghanistan en Irak ons geleerd. Hoe meer je bombardeert zonder langetermijnstrategie, hoe meer je landen ontregelt; hoe meer je landen ontregelt, hoe meer je terroristische bewegingen voedt. Daarmee wordt de kans op aanslagen in Nederland steeds groter. Dat wordt ook duidelijk uit de brieven van de minister van Veiligheid en Justitie.

Wij stellen dus voor om te stoppen met het gooien van bommen, te stoppen met machogedrag en te stoppen met de cyclus van geweld dat reageert op geweld dat nogmaals reageert op geweld. De war on terror werkt niet en heeft alleen in Irak en Afghanistan al 1 miljoen slachtoffers gemaakt. Wij zijn tegen iedere vorm van geweld, maar wij weten ook dat de militaire missie zal doorgaan. Daarom willen wij onze militairen, onze jongens en meisjes, veel succes en een behouden thuiskomst toewensen.

De voorzitter:

Daarmee is er een einde gekomen aan de eerste en laatste termijn van de Kamer. Dit was eigenlijk de derde termijn. De bewindspersonen hebben gevraagd om een korte schorsing.

De vergadering wordt van 19.56 uur tot 20.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken voor zijn antwoorden en beoordeling van de moties.

Minister Koenders:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de leden voor de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen en voor de brede steun die er in de Kamer bestaat voor de artikel 100-brief die voorligt. Ik denk dat we een heel goed debat hebben gevoerd. Ik geloof niet dat ik op alle aspecten wil terugkomen, niet alleen gezien de tijd maar ook met het oog op de afbreuk die dat zou doen aan de besluitvorming die voorligt.

Er zijn een paar punten overgebleven. Ik denk dat iedereen het er in ieder geval over eens is dat die belangrijke strijd moet worden voortgezet, dat we daar militaire, politieke en ontwikkelingsmiddelen voor hebben, dat die goed op elkaar moeten worden afgestemd, dat die strijd nog niet over is en dat we vooral onze militairen die daar keihard werken, alle ondersteuning moeten geven om dat belangrijke werk te doen. Dat is zowel in het belang van de mensen in de regio als van essentieel belang voor onze eigen Nederlandse burgers. De strijd tegen ISIS is een lange. ISIS zal hard bestreden moeten worden. Die strijd zal moeten bijdragen aan het voorkomen en beëindigen van mensenrechtenschendingen en aan het beschermen van de burgerbevolking in de regio en de mensen hier in Europa en in Nederland.

We hebben in het debat ook gesproken over de verschillende sporen en over de wijze waarop die op elkaar inwerken. We hebben gesproken over de problematiek in Irak en in Syrië, hoe die gedeeltelijk met elkaar samenhangen en gedeeltelijk ook weer verschillend zijn en hoe we daar volkenrechtelijk mee omgaan. Daarover bestaan verschillende opinies. Die hebben we de afgelopen dagen uitgebreid gedeeld. Ik denk dat het een heel goed en belangrijk debat is geweest, waarin we overigens ook vrij dicht bij elkaar zijn gekomen. Dat geldt niet voor iedereen. Natuurlijk zijn er ook fracties die het moeilijk vinden om hier steun aan te geven, in alle legitimiteit. Maar iedereen heeft gezegd: we steunen de mensen die dit belangrijke werk moeten gaan doen.

De heren Ten Broeke en Servaes hebben gewezen op het belang van de politieke strategie in Irak en in Syrië. Het is van belang dat de Nederlandse regering zich daar ook zeer proactief voor inzet, als het gaat om de inclusiviteit, de leiders van soennitische tribalen en het daadwerkelijk stimuleren en zo u wilt zelfs proactief interveniëren op politieke wijze om ervoor te zorgen dat het leger in Irak ook eenduidiger wordt. We moeten er ook voor zorgen dat de relatie tussen de Koerden in het noorden en de regering in Bagdad goed blijft. We moeten dat ondersteunen en we moeten ons realiseren dat er ook belangen zijn van de verschillende regionale machten die niet altijd voordelig uitwerken op de situatie in Irak. Daar zijn we zeer alert op. Ik zie me door de Kamer gesteund om dat zowel in Irak als in Syrië vorm te geven, binnen de mogelijkheden die Nederland heeft samen met onze partners in de alliantie, in de Europese Unie, en uiteraard ook trans-Atlantisch.

Dat gezegd hebbende, wil ik ingaan op de moties. Ik wil echter eerst nog even ingaan op een vraag van de heer Voordewind over het debat in het Verenigd Koninkrijk. De informatie die de heer Voordewind naar voren brengt, is onjuist. Er zijn in het Verenigd Koninkrijk twee debatten geweest. Er heeft inderdaad een debat plaatsgevonden over de bewoording "daesh", waar premier Cameron zich nogal achter gesteld heeft. Het andere debat verliep eigenlijk langs precies dezelfde lijnen als het debat dat wij hier hebben gevoerd. Het kabinet in het VK heeft gezegd: omdat er een nieuwe regering en een nieuw parlement is, gaan we opnieuw naar die vraag over Syrië kijken. Het hanteert dus precies dezelfde invalshoek als wij. Er is geen concreet voorstel over tafel gegaan. Er is ook niet vooruitgelopen op de een of andere besluitvorming. Er is ook gezegd: we gaan met de bondgenoten bekijken of dat zinnig is of niet. Er is ook niet over een tijdpad gesproken.

In het parlement van het Verenigd Koninkrijk is precies dezelfde vraagstelling aan de orde geweest met betrekking tot de internationaalrechtelijke motivering, maar wij zijn ze al een stapje voor. Daar is, ook naar aanleiding van het debat dat in Engeland is gevoerd over de oorlog in Irak, nu gevraagd: kan de Attorney-General daar ook niet naar kijken? Daar kijkt men dus ook naar de situatie vanuit een bepaald belang. Om dezelfde redenen ziet men het belang ervan in om er nauwkeurig naar te kijken.

Ik zou in dat debat toch niet op iets heel anders uit willen komen dan op de conclusie die wij als regering hebben getrokken. Het kabinet constateert dat de aanwezigheid van een volkenrechtelijke grondslag op zichzelf onvoldoende is om te besluiten tot een Nederlandse militaire inzet boven Syrië. Een breed gedragen politieke strategie ter oplossing van het conflict in Syrië ontbreekt vooralsnog. Het kabinet zal de uitkomsten van internationale initiatieven nauwgezet volgen, waaronder besprekingen tussen oppositiegroeperingen en het VN-consultatieproces in Genève, waaraan ook Nederland deelneemt. Het kabinet zal ook de trainingsinspanningen ten behoeve van de gewapende Syrische oppositie van bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Turkije en Qatar volgen. De Nederlandse steun in Syrië richt zich nu op het ondersteunen van de inzet van De Mistura. Ook steunt Nederland de gematigde groeperingen. Indien het kabinet zou besluiten tot militaire inzet in Syrië, wordt de Kamer daarover tijdig geïnformeerd. Daarbij onderstreept het kabinet het belang van een gezamenlijke benadering van de EU-landen.

Dit hebben wij ook in de artikel 100-brief geschreven. In dat licht wil ik ook een oordeel uitspreken over de moties. Wij stellen verder geen voorwaarden in die brief. Wij hebben het over een aantal overwegingen die van belang zijn. Zoals de heer Ten Broeke terecht zei, ligt het initiatief bij de regering om op het moment dat zij geschikt acht om uit te zenden, middels een artikel 100-brief de Kamer hiervan op de hoogte te brengen. Wij vonden het wel noodzakelijk om de Kamer op de hoogte te brengen van dit volkenrechtelijk advies en om een nadere beschrijving te geven van de situatie in Irak en Syrië.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik weet niet welke bronnen de minister van Buitenlandse Zaken gebruikt. Ik heb hier wel een citaat van de Britse minister van Defensie, Michael Fallon. Hij zegt: the extremist needed to be targeted at source. Daar bedoelt hij Syrië mee. Hij zegt ook in dit stuk dat hij dit nu zal voorstellen aan het parlement. Afhankelijk van de instemming van het parlement, zal hij wel of niet doorzetten. Daaruit blijkt wel dat de minister van Defensie namens het kabinet het voornemen heeft om te bombarderen in Syrië.

Minister Koenders:

Het schijnt dat de heer Voordewind het beter weet dan wij op basis van de contacten die wij hebben met de ministers daar. Ik weet niet precies wat er allemaal in de pers verschijnt. Dit is in ieder geval het beeld dat wij hebben, ook van de contacten met het Verenigd Koninkrijk. Dat is ook zinnig. Elke regering bekijkt het zo. Iedereen ziet dat het een urgente zaak is, dat er één militair theater is en dat er tegelijkertijd belangrijke politieke afwegingen zijn. Die afwegingen zijn ook uitgebreid besproken: waar is de source, hoe kun je die het beste aanpakken? Uiteraard zegt het Engelse kabinet dat ook. Er moet goed bekeken worden wat dit betekent, ook voor de situatie in Syrië. We kunnen hier eindeloos over praten, maar de regering blijft bij haar standpunt zoals dat zeer nauwkeurig en precies is beschreven in de artikel 100-brief. Wij hebben dat debat reeds gevoerd. Ik zou de motie-De Roon op stuk nr. 546 om die reden willen ontraden.

De voorzitter:

We gaan toch eerst even terug naar de heer Voordewind. Hij heeft nog een vervolgvraag op uw antwoord.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het citaat dat ik noemde, is van een paar uur geleden. Als de minister zegt dat hij nog recentere informatie heeft, die direct afkomstig is van het ministerie van Buitenlandse Zaken of van het ministerie van Defensie, dan neem ik dat van hem aan. Maar ik vraag hem nogmaals of hij niet van het voornemen of van een plan om te bombarderen in Syrië heeft gehoord dat zou worden voorgelegd — ik zeg niet dat ze het doen — aan het Britse parlement.

Minister Koenders:

Allereerst gaat het om opmerkingen van de minister van Defensie van het Verenigd Koninkrijk. De heer Voordewind kan ervan op aan dat datgene wat ik zeg, is gebaseerd op de contacten die wij hebben met het Verenigd Koninkrijk. Zij hebben ons gemeld hoe zij hierin staan.

De heer De Roon (PVV):

Voordat de minister verdergaat met de beoordeling van mijn motie, heb ik een vraag over zijn betoog tot dusver. Is het juist dat, als er geen uitzicht wordt geboden op een politieke strategie in Syrië in de richting van een goede afloop daar, de regering dan in geen geval zal besluiten tot militair ingrijpen tegen ISIS in Syrië? Ook al duurt het tot sint-juttemis, de regering zal dat dan niet doen. Heb ik dat goed begrepen? Of zijn er toch voorwaarden waaronder dit wel zou kunnen gebeuren?

Minister Koenders:

Dat heeft de heer De Roon niet goed begrepen. De essentie van het belang van dit debat is juist dat ik mij niet laat verleiden tot precieze ijkpuntjes en tot uitspraken over hoe een en ander zal aflopen. Het zou best kunnen dat het om een andere reden noodzakelijk is. Wij vinden dat politieke en militaire middelen bij elkaar horen. Ik zie datgene wat er gebeurt in Genève met een realistische bril. Zo zie ik ook het debat dat we hebben gevoerd over de risico's en mogelijkheden. De regering regeert. Indien het kabinet zal besluiten tot militaire inzet in Syrië, wordt de Kamer daarover uiteraard tijdig geïnformeerd. Daar verbind ik nu geen voorwaarden aan. Ik zal ook niet precies een lijstje aflopen. Uit het verleden en uit jarenlange ervaring in vredesoperaties heb ik geleerd dat dit geen goed plan is. We hebben een toetsingskader. Daar kijken we naar. Op basis daarvan zal de regering de Kamer hierover zo nodig inlichten.

De heer De Roon (PVV):

Dan constateer ik dat we een stuk verder zijn gekomen. Al is er geen uitzicht op een politieke strategie die wijst in de richting van een goede oplossing voor Syrië, ook dan kan het zich voordoen dat de regering besluit om in Syrië militair in te grijpen tegen Islamitische Staat. Daar ben ik blij mee.

Minister Koenders:

Het enige wat ik hierover zeg, is dat dit niet voor de hand ligt. Ik ga hier niet op allerlei manieren criteria langslopen. Ik denk dat we heel duidelijk zijn geweest. Dit gaat over een artikel 100-brief die niets te maken heeft met Syrië, maar met Irak. We hebben een oordeel geveld over wat we volkenrechtelijk belangrijk vinden. Ik zou nog eens willen zeggen, ook in de richting van de CDA-fractie, dat dit niet ineens een nieuwe visie is, maar dat dit juist gebaseerd is op die elementen die te maken hebben met één militair theater. Zoals ik zei: als het kabinet zou besluiten tot militaire inzet in Syrië, dan wordt de Kamer daarover tijdig geïnformeerd. In dat licht zou ik de motie willen ontraden.

De voorzitter:

U bedoelt dan de motie op stuk nr. 546.

Minister Koenders:

Ja, inderdaad.

De heer De Roon (PVV):

Ik vraag mij toch af of de minister de strekking van de motie begrijpt. Deze vraagt niets anders dan dat de regering ofwel komt met een artikel 100-brief gericht op militair optreden tegen ISIS in Syrië, ofwel met een bericht waarin ze zegt dat ze dat niet wil, of nog niet wil, en waarin de redenen daarvoor nog eens even helder worden neergezet. Dat is het enige wat deze motie vraagt: óf het een, óf het ander.

Minister Koenders:

Nogmaals, ik ontraad de motie. Ik kies graag mijn eigen woorden en niet de woorden uit de motie. Wij hebben gezegd wat we doen. Indien het kabinet besluit tot militaire inzet in Syrië dan wordt de Kamer daarover tijdig geïnformeerd. Dat is de woordkeuze van de regering op basis van het toetsingskader in artikel 100. Ik heb dus geen behoefte aan moties die een andere invalshoek kiezen of ander taalgebruik hanteren. Ik vind dat we juist bij het uitzenden van missies zeer precies moeten zijn.

De heer De Roon (PVV):

De minister heeft altijd gelijk als hij zegt dat hij zijn eigen bewoordingen kiest. Ik constateer echter ook dat hij volledig om de strekking en de intentie van mijn motie heen fietst en er gewoon niet op reageert.

Minister Koenders:

Dat ontken ik. Ik dacht dat ik in de afgelopen debatten vrij diepgaand ook op de redeneringen van de heer De Roon ben ingegaan. We zijn het voor een groot gedeelte helaas oneens. In die zin kan ik dan ook niet met de motie van de heer De Roon meegaan.

De motie op stuk nr. 547 wordt behandeld door de minister van Defensie. Zo kom ik op de motie op stuk nr. 548, van de heer Van Bommel. Daarover zou ik ten eerste willen zeggen dat Turkije een land is dat, zoals misschien bekend, 1,6 miljoen vluchtelingen opneemt. Men neemt daarmee een zeer grote verantwoordelijkheid. Ik heb vandaag nog eens met de heer Gutiérrez mogen bespreken dat de mensen zeer gastvrij in Turkije worden ontvangen. Het is misschien belangrijk om dat te zeggen.

Het kabinet is bekend met de diverse berichten over mogelijke steun van Turkije aan jihadistische organisaties in Syrië en Irak. Die berichten duiken inderdaad met enige regelmaat op. Het blijven echter onbevestigde berichten, die bovendien herhaaldelijk zijn ontkend door de Turkse autoriteiten. Turkije heeft er daarnaast alle belang bij om terrorisme bestrijden. Het is er zelf herhaaldelijk het slachtoffer van geworden. Nog tijdens de Turkse verkiezingscampagne ontploften bommen in Zuid-Turkije die vermoedelijk door ISIS-aanhangers zijn gelegd. Dat Turkije een grens van bijna 900 kilometer door soms ontoegankelijk terrein niet voor honderd procent kan afsluiten, is evident. Daar moet dus aan gewerkt worden. Nu de grensovergang bij Tel Abyad aan Syrische kant niet meer in handen is van ISIS — en het is nog onduidelijk hoe de verhoudingen daar nu precies liggen — mag verwacht worden dat het moeilijker wordt wapens of personen de grens over te smokkelen. Ik zie dan ook geen aanleiding om gehoor te geven aan verzoeken om een internationaal onderzoek in te stellen naar de Turkse rol bij de bestrijding van ISIS, of daarvoor te pleiten. Ook internationaal is daar geen enkel draagvlak voor. Daarnaast vraagt de heer Van Bommel om een onafhankelijk internationaal onderzoek. Hij moet echter niet de regering vragen om de opdracht daartoe te geven. Ik zou deze motie dus willen ontraden.

De heer Van Bommel (SP):

Ook mijn fractie heeft grote waardering voor de inspanningen van Turkije om grote groepen vluchtelingen op te vangen; geen enkel misverstand daarover. Ik vraag mij wel af waarom de regering stelt dat de berichten bekend zijn, maar dat daarvan geen bevestiging is, als de regering op geen enkele wijze wil bijdragen aan een mogelijke bevestiging dan wel het tegenspreken van die berichten. Ik mag dan toch aan de minister vragen: vindt hij het wel belangrijk om daar zekerheid over te hebben? Als die berichten kloppen, zitten wij toch met een heel groot probleem met Turkije?

Minister Koenders:

Op als-danvragen zal ik in ieder geval niet ingaan, zoals u weet. Het gaat om niet-bevestigde berichten. Wij hebben uiteraard constant contact met de coalitiepartner die Turkije is in de strijd tegen ISIS. Dan is het niet zinnig als een coalitiepartner vervolgens om een onafhankelijk internationaal onderzoek vraagt. Dat lijkt mij een contradictio in terminis.

De heer Van Bommel (SP):

Laat er geen misverstand bestaan over de intentie van deze motie. De minister zegt: hoe kun je nu vragen naar een onafhankelijk onderzoek? Daarmee bedoel ik natuurlijk een onderzoek dat niet wordt verricht door Turkije op de eerste plaats. Turkije is een NAVO-bondgenoot. Er gebeurt wel vaker onderzoek in landen die lid zijn van de NAVO.

De voorzitter:

Uw toelichting is duidelijk.

Minister Koenders:

Ik dank de heer Van Bommel voor zijn nadere kwalificatie van het onderzoek. Zijn interpretatie van wat een onafhankelijk onderzoek moet zijn, is kennelijk alleen dat Turkije daar zelf niet bij betrokken is. Ook dat lijkt mij onjuist. Het lijkt mij juist van belang dat Turkije er wel bij betrokken wordt als het al wenselijk zou zijn. Het belangrijkste vind ik dat wij geen aanleiding hebben voor internationaal onderzoek, gezien de manier waarop wij informatie kunnen vergaren. Daarom ontraad ik de motie.

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat is eigenlijk de standaardreactie geweest van de afgelopen kabinetten: wij hebben het niet kunnen bevestigen. Zou ik het mogen omdraaien? Is de minister tevreden over de manier waarop Turkije informatie deelt met Interpol en Europol over personen die al dan niet over het grensgebied van Turkije trekken?

Minister Koenders:

Wij hebben veel contacten met Turkije, omdat wij het van belang vinden, ook in het licht van het mogelijke vertrekken van Nederlandse burgers naar Irak, om nauwe betrekkingen met Turkije te onderhouden. Dan is het niet het meest logisch om te zeggen: wij vertrouwen u niet en gaan een onafhankelijk onderzoek doen. Maar los daarvan: als Nederland informatie heeft over personen die als uitreiziger zijn gesignaleerd, gebruikt Turkije vervolgens het Interpolkanaal om Nederland hierover te informeren. Daarnaast stelt Turkije zich tijdens Interpolbijeenkomsten zeer coöperatief op. Turkije heeft regelmatig met ons een overzicht gedeeld van foreign terrorist fighters. Dat vind ik de essentie: als wij de Nederlandse belangen willen dienen, zullen wij juist de samenwerking verder willen intensiveren. Ik vind ook dat de samenwerking steeds beter wordt. Wij hebben de samenwerking met een aantal landen in de regio heel hard nodig, juist om het grote probleem van foreign terrorist fighters effectief te bestrijden.

De heer Sjoerdsma (D66):

De samenwerking wordt beter en wij moeten die intensiveren, oké. De vraag was: zijn wij op dit moment tevreden met de medewerking van Turkije als het gaat om Interpol en Europol?

Minister Koenders:

Het antwoord is ja.

Ik geloof dat ik de motie op stuk nr. 549 van de heer Van Bommel al heel vaak heb zien langskomen. Dat gebeurt nu opnieuw en ik zal de motie opnieuw ontraden. De PKK staat op de EU-lijst van terroristische organisaties. Binnen de EU is er geen enkele bereidheid om de PKK van de lijst te halen, gezien ook het grote aantal doden en aanslagen. Ook Nederland ziet de PKK nog steeds als een terroristische organisatie. Uiteraard vinden wij het wel van belang om het vredesoverleg verder te brengen en om ervoor te zorgen dat dit tot een positief resultaat leidt. Daar hebben wij ook op aangedrongen, zowel bij de Turkse regering als in indirecte contacten die er zijn met de verschillende Koerdische partijen in Turkije.

De motie op stuk nr. 550 wordt behandeld door de minister van Defensie.

Dan kom ik op een vraag van de heer Sjoerdsma. De vraag gaat over resolutie 2209. Ik dacht, eerlijk gezegd, dat ik die vraag tijdens het algemeen overleg al behandeld had. Het gaat over dat grote probleem van die dictator waar we deze dagen — het heeft mij wel enigszins bevreemd — eigenlijk heel weinig woorden aan vuil hebben gemaakt, namelijk Assad. Het OPCW bevestigt dat chlooraanvallen deel uitmaken van een "chemisch wapentuig", om het zo maar even te zeggen. Chloor als zodanig is geen verboden stof, maar chloorgas als wapen is uiteraard niet geaccepteerd in gewapende conflicten. Zoals de heer Sjoerdsma weet heeft de OPCW zelf geen mandaat om schuldigen aan het gebruik van chloorgas vast te stellen. Alleen Assad heeft echter helikopters die in verband worden gebracht met chloorgasbommen. Het gaat hier dus om resolutie 2209. Dit is overigens een van de dossiers waarover ik met de Russen gesproken heb, om ervoor te zorgen dat zij niet tegenliggen op dat punt van hoofdstuk VII.

Resolutie 2209 impliceert niet automatisch actie onder hoofdstuk VII van het Handvest. Hier moet een nieuw besluit van de VN-Veiligheidsraad voor komen. Maar Nederlands is uiteraard uitgesproken tegen de inzet van die wapens. Waar we kunnen, oefenen we daar druk op uit, zoals ik net al in een voorbeeld noemde. Het werk van de OPCW is van essentieel belang. Er is niet veel bereikt in Syrië wat betreft de bescherming van de bevolking. Laten we daar eerlijk over zijn. Maar in ieder geval is er wel een VN-1-resolutie, die door Luxemburg is ingediend, over humanitaire toegang. Deze heeft in ieder geval tot effectieve actie geleid met betrekking tot de chemische wapens. Nu gaat het erom ervoor te zorgen dat de actie ten aanzien van resolutie 2209 daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

Dan kom ik op een punt waar ik het zeer mee eens ben. We zijn vanmorgen en vanmiddag uitgebreid gebriefd door de heer Gutiérrez. Ik zou daar lang over kunnen praten, maar dat doe ik niet, gezien de tijd. De Kamer kan ervan op aan dat de Nederlandse regering, ook mijn collega Ploumen, een zeer persoonlijke betrokkenheid heeft bij Jordanië en Libanon. Naast de inzet die wij als grote donor hebben, zetten we voor de opvang van vluchtelingen in de regio uiteraard versterkt in op een meer geïntegreerde, structurele inzet van hulp. Daarbij worden twee accenten gelegd. Ten eerste is er meer aandacht en ruimte voor de zelfredzaamheid van vluchtelingen, om hen in staat te stellen om zelf in middelen van bestaan te voorzien. Ten tweede proberen we de steun aan vluchtelingen meer in balans te brengen met de steun aan de gemeenschappen in de landen van opvang, die vaak lijden onder de gevolgen van de instroom van grote aantallen vluchtelingen, die gebruik moeten maken van dezelfde voorzieningen.

Het beleid wordt op dit moment concreet uitgewerkt, waarbij de focus zal liggen op de buurlanden van Syrië en de Hoorn van Afrika. We hebben dit, dacht ik, ook besproken met minister Ploumen, in het kader van een aantal andere debatten, zoals het asieldebat dat we hier gevoerd hebben. Het is overduidelijk dat Jordanië en Libanon een zware last dragen, met de opvang van respectievelijk 620.000 en 1,5 miljoen Syrische vluchtelingen. Het is een drama. We zijn ook allemaal in die regio geweest: mijn collega van Defensie en minister Ploumen. Nederland zal ook de komende periode, naar mogelijkheden en redelijkheid, humanitaire hulp blijven verlenen aan Syrische vluchtelingen in de buurlanden en de gastgemeenschappen. Binnen het kader van de ontwikkelingssamenwerking wordt niet gewerkt met tijdelijke partnerlanden. De inzet is echter, met uw Kamer, voor langere termijn bepaald. Het kabinet is daarom geen voorstander van het aanmerken van tijdelijke partnerlanden, maar zal zich beraden op de vraag of extra hulp aan Jordanië en Libanon mogelijk is.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 551 van de GroenLinks-fractie. De punten in die motie liggen in lijn met de Nederlandse inzet ter zake. Ze zijn ook in lijn met de activiteiten van UNAMI en andere VN-actoren. Ik moet u wel zeggen dat mandaatwijzigingen van de Verenigde Naties over het algemeen zeer lastig zijn. Ik zou echter, gezien de aard en de tekst van de motie, het oordeel aan de Kamer willen overlaten.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 552 van de heer Knops. Ik wil die ontraden, om dezelfde reden als bij de motie van de heer De Roon. Het verzoek in het dictum is prematuur. We hebben gezegd dat het kabinet aan zet is. Dat heb ik ook gezegd in reactie op de motie van de heer De Roon. Ik zal de Kamer dus waar nodig inlichten volgens de artikel 100-procedure, zoals we al eerder hebben gezegd.

De heer Knops (CDA):

Dat verzoek kan in de ogen van de minister prematuur zijn. Toch heeft de minister van Defensie vandaag in een interview gezegd dat bombardementen niet afhankelijk zouden moeten worden gemaakt van een volledig en breed gedragen strategie. "Want dan kun je wel tot sint-juttemis wachten", zegt de minister, waarbij ik me afvraag wie sint-juttemis precies is. De vraag is dus welk probleem de minister nu precies met dit dictum heeft. Ik krijg het idee, ook uit het debatje tussen de heer De Roon en de heer Ten Broeke, dat de misvatting bestaat dat de Kamer geen overwegingen mee zou mogen geven aan het kabinet, waarbij het kabinet uiteraard een eigenstandige beslissingsbevoegdheid heeft. Het kabinet informeert de Kamer middels een artikel 100-brief over haar besluit. Dat ontneemt de Kamer echter toch niet het recht om mee te denken en om het kabinet dingen mee te geven, zeker als de regering daartoe aanleiding geeft?

Minister Koenders:

Uiteraard niet. De Kamer mag van alles meegeven. Ik dacht dat dat in de afgelopen dagen in het debat ook veelvuldig is gebeurd. Ik merk hieruit echter dat de heer Knops ook weer eigen taalgebruik heeft. Hij heeft het in zijn motie over "als wenselijke, doch niet noodzakelijke voorwaarde". Hij heeft de brief goed gelezen. Wij vinden bij een politieke afweging volgens artikel 100 de politieke strategie en ook een gezamenlijke benadering van EU-landen van belang. Daarvan hebben we verder geen aparte voorwaarde gemaakt, maar dat is een van de vele factoren die beoordeeld zullen worden. De heer Knops verengt het nu tot specifieke punten die hij past in "wenselijk", "niet noodzakelijk" et cetera. Het enige wat wij hebben geconstateerd is dat er een volkenrechtelijk mandaat is, dat er één militair theater is, dat er op het terrein van de politiek ook overlap is, dat er een aantal initiatieven is in de Verenigde Naties die volgens mij van essentieel belang zijn, dat bij elke militaire strategie ook een politieke strategie hoort en dat alleen op die manier het militaire instrument ook effectief kan werken. Op basis daarvan zal de regering waar nodig de Kamer in een artikel 100-brief inlichten. De taal die in de motie staat, is niet de taal van de regering, zeg ik nogmaals. Daarom ontraad ik deze motie.

De heer Knops (CDA):

Het probleem is niet zozeer dat het dictum van de CDA-motie onduidelijk is, als wel dat de brief van het kabinet volstrekt onduidelijk is. Daarin wordt erkend dat er een volkenrechtelijk mandaat is, maar daar wordt vervolgens aan toegevoegd dat we wel een gemeenschappelijk gedragen politieke strategie nodig hebben. Nu wijs ik op een uitspraak van de minister van Defensie. Zij zegt dat het kabinet de besluitvorming niet afhankelijk kan maken van een breed gedragen strategie omdat we dan wel tot sint-juttemis kunnen wachten. Voor de duidelijkheid zeg ik: ik ben het daarmee van harte eens. Maar als de minister van Defensie dit zegt, dan kan de minister van Buitenlandse Zaken, als we uitgaan van het principe van eenheid van het kabinetsbeleid, toch niet nu het dictum van mijn motie op deze wijze ontraden?

Minister Koenders:

In de eerste plaats geeft de heer Knops een bepaalde duiding aan de woorden van de minister van Defensie. Zij zal straks zelf het woord voeren. Ja, het kabinetsbeleid is eenduidig. De Kamer is ook eenduidig ingelicht. Iedereen vindt het van belang dat een artikel 100-brief wordt geschreven op basis van een aantal elementen. Waar dat nodig is, zullen wij de Kamer die op het juiste moment doen toekomen. De heer Knops wil nu bepaalde specifieke elementen gaan afvinken. Daartoe laat ik me echt niet verleiden. Dat is niet de manier waarop wij omgaan met militaire missies. Ik dacht dat wij dat in het verleden allemaal hadden geleerd, maar kennelijk is dat toch niet het geval. Ik vind in ieder geval het dictum prematuur. Ik ontraad dus de motie.

De voorzitter:

Dank u wel, gaat u verder.

Minister Koenders:

De motie op stuk nr. 553 zal worden behandeld door de minister van Defensie. Daarmee kom ik op de motie-Van der Staaij c.s. op stuk nr. 554. Laat ik vooropstellen dat het kabinet uiteraard bekend is met de ernstige problemen van vele vluchtelingen als gevolg van de situatie in Irak en Syrië en meer specifiek op de Ninivévlakte. Het is volgens mij juist dat hierbij de minderheden extra kwetsbaar zijn, ook als het gaat om terugkeer. Wij maken geen onderscheid tussen bevolkingsgroepen en tussen aanhangers van de verschillende religies. Wat de heer Van der Staaij zegt, is echter zeker juist; dit geldt zeker ook voor christenen. Nederland zet in coalitieverband via de werkgroep stabilisatie in op het scheppen van voorwaarden voor veilige terugkeer. Dit betekent dat, nadat een gebied is bevrijd van ISIS, ervoor moet worden gezorgd dat er sprake is van een voldoende veilige omgeving en van een snel herstel van basisvoorzieningen, zodat gevluchte groepen kunnen terugkeren. Ik kom nog even terug op het belang van de 3D-benadering. Dat is dus ook een militaire benadering. Als je er niet voor zorgt dat er ook direct sprake is van stabilisatie, krijg je direct een probleem in de volgende fase. Inclusiviteit is het kernwoord daarbij. Demographic engineering, zoals dat weleens genoemd wordt, moet dus voorkomen worden.

Nederland draagt ook bij aan stabilisatie en terugkeer door middel van financiële bijdragen aan projecten gericht op ontmijning. De Mines Advisory Group en Handicap International werken gefinancierd door Nederland al in Irak. Zij zullen binnenkort nog extra fondsen ontvangen voor een uitbreiding van hun activiteiten, ook in de recentelijk heroverde gebieden. De additionele projecten hebben als doel om te werken aan een veilige toegang van teruggekeerde IDP's tot veiliggestelde gebieden en om het aantal doden en gewonden ten gevolge van oorlogsresten te reduceren.

Daarnaast onderstreept het kabinet het belang van verzoening, ook in het kader van terugkeer. Wij financieren met het oog daarop samen met Duitsland een project van UNAMI. Dat is gericht op het ondersteunen van de Iraakse overheid bij het aanpassen en ontwerpen van wetgeving die relevant is voor verzoening. Ook draagt Nederland bij aan humanitaire hulp. Zoals aangekondigd op 24 juni doen wij een additionele bijdrage aan de Verenigde Naties. Hiermee komt de totale Nederlandse bijdrage aan humanitaire noodhulp in Irak op 28,3 miljoen sinds juni 2014. Gelet daarop beschouw ik deze motie als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel daarover daarom aan de Kamer.

Ik kom op de motie op stuk nr. 555. Dat is een ingewikkelde motie. De regering wordt daarin verzocht om de mogelijkheden te onderzoeken en steun te verwerven bij bondgenoten om de Koerden in Syrië verder te ondersteunen. Laat ik vooropstellen dat de Syrische Koerden geen homogene groep zijn. Het is misschien ook niet goed om zelf in sektarisme te vervallen door te zeggen: we gaan die of die groep steunen. Wij maken ons ook zorgen over berichten over mensenrechtenschendingen door onder andere de YPG. Daar hebben wij gisteren even over gesproken. Wij verschillen daarover van mening. Ik denk echt dat daar genoeg berichten over zijn. Daarnaast constateert het kabinet dat er banden zijn tussen de PKK en verschillende gewapende Koerdische groeperingen. Ik heb gezegd dat die op de lijst staan van terroristische groeperingen. Nog los van volkenrechtelijke aspecten maakt dat het leveren van wapens op zijn minst problematisch. In dat licht ontraad ik de motie. Er zit ook een probleem in de constatering. De bewering dat Nederland de gematigde krachten waaronder de Koerden met 3 miljoen steunt, laat ik voor rekening van de heer Voordewind. Dat is geen uitspraak van het kabinet. In het belang van de veiligheid van de bij Nederlandse steun betrokken partijen doet het kabinet op dit moment geen uitspraken over de groeperingen die worden ondersteund. Ik ontraad de motie dus.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dit is een citaat van de minister zelf. Hij heeft dat gezegd tijdens een debat dat we alweer een jaar geleden hebben gehad. De minister zei daarin: naast de gematigde krachten steunen wij ook de Koerden in Syrië met 3 miljoen. Vandaar dat de constatering zo is geformuleerd. In de motie wordt niet opgeroepen tot militaire steun, maar tot het onderzoeken van mogelijkheden om de Koerden in Syrië te kunnen ondersteunen. Het is dus heel voorzichtig onderzoeksmotie-achtig geformuleerd.

Minister Koenders:

Maar toch vind ik het lastig. De Syrische Koerden zijn geen homogene groep. Ik ben er niet voor om aan aparte groeperingen geld te geven, behalve als dat een militair doel dient zoals we dat bijvoorbeeld doen met de Peshmerga's. Daarnaast worden de Koerden daar beheerst door de YPG. Er is sprake van mensenrechtenschendingen. In het kader van alles wat wij doen, zie ik dit dus niet als prioriteit en ontraad ik de motie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan kan ik de eerdere opmerking van de minister nog niet plaatsen. Eerder in het debat heeft hij gezegd: wij steunen de gematigde krachten en de Koerden met 3 miljoen. Daar ben ik eigenlijk op aangeslagen. Ik heb het daarom ook niet over "gaan ondersteunen", maar over "verder te ondersteunen". Misschien hebben wij elkaar niet goed verstaan in dat debat, maar zo heb ik het begrepen.

Minister Koenders:

Ik denk dat dit een misverstand is geweest. Ik hoop dat dat hierbij is rechtgezet, maar ik ben er niet voor om daar op dit moment apart extra fondsen aan te besteden. De motie ontraad ik dus.

Ik kom op de motie op stuk nr. 556 van de heer Voordewind en de heer Van der Staaij. Daarin wordt de regering verzocht om bij het verkennen van mogelijkheden voor steun aan Koerdische Regionale Regering voorwaarden te stellen aan deze steun, waaronder het respecteren van het recht op terugkeer van IDP's alsook adequate bescherming van IDP's bij terugkeer naar de Ninivévlakte. Wij onderzoeken inderdaad de mogelijkheden van aanvullende steun aan de Iraakse strijdkrachten, zoals ook straks aan de orde zal komen in de beantwoording van de minister van Defensie. Nederland levert echter in algemene zin alleen steun aan partijen die de mensenrechten respecteren. Het is echt niet gebruikelijk om daar vervolgens nog eens aparte voorwaarden bij te stellen. Dit betekent niet, zeg ik er direct bij, dat het recht op terugkeer van IDP's geen belangrijk onderwerp is. Integendeel; daar heeft de heer Voordewind volstrekt gelijk in. De veilige terugkeer van IDP's en de bescherming van IDP's is van groot belang. Het stellen van voorwaarden aan het leveren van materiële steun is volgens het kabinet niet de beste manier om de autoriteiten dit belang te laten naleven. Ik denk dat het niet zal werken als wij op deze manier even een aantal voorwaarden aan onze steun verbinden. Nederland doet dit volgens mij krachtiger door de Koerdische regionale regering en ook de regering in Bagdad bilateraal en in coalitieverband aan te spreken op de rechten van de IDP's en de plicht om de IDP's van de nodige bescherming te voorzien.

Het stellen van voorwaarden brengt ook het risico mee dat er een vorm van sektarisme komt. Ik denk echt dat dit niet de meest effectieve manier is. In de coalitie wordt als onderdeel van stabilisatie de terugkeerproblematiek aan de orde gesteld bij de Iraakse autoriteiten. Ik vind dat van belang, maar ik vind het geen goede zaak om specifiek te zeggen dat wij er een apart voorwaardenbeleid aan verbinden. De motie is sympathiek, maar ik moet haar ontraden vanwege het dictum.

De voorzitter:

Voor ik de heer Voordewind het woord geeft, merk ik voor de Handelingen op dat met "IDP's" in het Nederlands "ontheemden" worden bedoeld.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat is correct. Uit de woorden van de minister begrijp ik dat hij zegt dat hier scherp op gelet wordt, omdat het van belang is dat die minderheden kunnen terugkeren, ook naar Ninivé, dat er geen selectie plaatsvindt en dat de mensen ook veilig kunnen terugkeren. Dat staat natuurlijk in het dictum van de motie. Als de minister zegt dat daarop gelet wordt in gesprekken met de Koerden, kan ik bij dezen de motie intrekken. Kan de minister dit bevestigen?

Minister Koenders:

Zeker. Wij zullen ons daar echt voor inzetten. Ik vind dat een heel belangrijk punt.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Voordewind c.s. (27925, nr. 556) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Koenders:

Over de motie op stuk nr. 557, ingediend door de heer Kuzu, kan ik een aantal dingen zeggen. Over het onderwerp dat in de motie wordt aangesneden, is gisteren ook een debat gevoerd in het Lagerhuis. Wij hebben daarover eerder afspraken gemaakt in de coalitie. Het beste is eigenlijk om te spreken over "Daesh". In die zin sta ik sympathiek tegenover de motie. Ik meen dat premier Cameron dat gisteren — of misschien was het vanmiddag — heel goed gezegd heeft in het Lagerhuis. Ik begrijp wel wat in de motie gezegd wordt. Elke keer dat gesproken wordt over "Islamitische Staat", wordt die naam er steeds meer ingepompt. In die zin ben ik positief over de motie. Wij doen het gevraagde in de motie al, want in alle internationale vergaderingen wordt alleen maar over "Daesh" gesproken.

Wel heb ik een probleem met de motie. Ik verwijs naar de opmerking van de heer Sjoerdsma dat wij er geen gedachtenpolitie op kunnen zetten. Er is ook nog zoiets als de vrije mogelijkheid van de publieke omroep om de termen te gebruiken die hij wil. Wel hebben wij in de coalitie afgesproken dat wij het woord "Daesh" gebruiken. "ISIL" wordt ook nog wel gebruikt, omdat ook dit woord niet direct die specifieke connotatie heeft. Laten wij er ook meteen bij zeggen dat ook "Daesh" precies hetzelfde aantal woorden heeft dat verwijst naar de islam. In die zin blijft het een terroristische organisatie, hoe zij zich ook noemt. Ik begrijp echter het punt. Wij hebben dat ook eerder besproken met het Verenigd Koninkrijk en in de coalitie. Ik moet de motie toch ontraden, omdat ik niet kan instemmen met een verzoek aan de regering om de publieke omroepen te vragen iets al dan niet te doen. Ik vind dat de in de motie genoemde zaak niet opgelegd kan worden. Wel vind ik het voor de overheidscommunicatie van belang.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Het was ook niet mijn bedoeling om dat op te leggen aan de publieke omroep. Als daar een misverstand over ontstaat, ben ik graag bereid om dat hier weg te nemen. Ik snap ook dat de motie een brug te ver is, in het licht van de opmerkingen die collega Sjoerdsma heeft gemaakt. Daarom stel ik voor de zinsnede "en de publieke omroep te vragen dat ook te doen" uit het dictum van de motie te schrappen.

De voorzitter:

U wijzigt nu de motie. U schrapt "en de publieke omroep te vragen dat ook te doen".

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Dat schrap ik uit de tekst en daarmee neem ik aan dat het oordeel "ondersteuning beleid" wordt.

De voorzitter:

De gewijzigde motie-Kuzu (27925, nr. 557) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de zogenaamde "Islamitische Staat" niet te verenigen is met de Islam en een zeer ongepaste en misplaatste benaming is voor de contra productieve terroristische guerrilla in het Midden-Oosten;

constaterende dat landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Turkije deze terroristische organisatie inmiddels Daesh noemen, een Arabische afkorting voor Al Dawla al-Islamyia fil Iraq wa'al Sham;

constaterende dat dit een positieve invloed zal hebben op de beeldvorming over moslims die niets met deze terroristische organisatie te maken hebben en te maken willen hebben;

verzoekt de regering, de huidige terminologie zoals "Islamitische Staat", "IS", "ISIS" of "ISIL" voortaan in overheidscommunicatie Daesh te noemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 558, was nr. 557 (27925).

Minister Koenders:

In die zin is de motie dus overbodig. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter. De motie-Van Bommel op stuk nr. 547 gaat over berichten over burgerslachtoffers. Ik heb in het debat eerder deze week uitgebreid toegelicht hoe de targetingprocessen eruitzien en welke processen doorlopen worden na een bombardement. Ik heb de leden van de vakcommissie Buitenlandse Zaken uitgenodigd voor een bezoek aan het missiegebied, zodat zij daar ook helemaal in worden meegenomen. Derhalve acht ik deze motie overbodig, zelfs niet wenselijk. Ik ontraad de motie om die reden. Ik herhaal kort dat alle berichten worden onderzocht. Ik heb gemeld dat er in een voorkomend geval sprake zal zijn van een compensatieregeling. Als er sprake is van burgerslachtoffers door Nederlands optreden, wordt de Kamer daarover geïnformeerd, uiteraard na onderzoek. Wat we tot nu toe niet hebben gedaan en wat ik ook niet zou willen — dat heeft te maken met het dreigingsniveau en eventuele risico's die je daarmee over jezelf afroept — is het publiekelijk doen van uitlatingen over het aantal strijders dat is omgekomen bij bombardementen. We hebben geen body counts en geen boots on the ground. We kunnen dat niet letterlijk nagaan en kunnen het niet uitsplitsen per partner binnen de coalitie. Met andere woorden: dat deel van de motie acht ik niet haalbaar. Daarmee zou ik haar willen ontraden. Het antwoord op de vragen of alle berichten worden onderzocht, of er sprake is van een compensatieregeling en of de Kamer wordt meegenomen als wordt vastgesteld dat er burgerslachtoffers zijn gevallen na het uitvoeren van een bombardement door Nederlandse F-16's, is "ja".

De motie-Servaes/Eijsink op stuk nr. 550 gaat over het meer expliciet informeren over de gevolgen van een missie voor de krijgsmacht. We hebben daarover kort gesproken tijdens het debat eerder deze week. In deze motie wordt daarop nader ingegaan en wordt dat verder uitgewerkt. Ik denk dat ik deze motie moet zien als een verdere verbijzondering van mijn streven om zo transparant mogelijk te opereren en derhalve duidelijk te zijn over de impact van de missie op de bedrijfsvoering en de generieke geoefendheid en om die ook voor de Kamer veel inzichtelijker te maken. Ik begrijp die wens en heb die zelf eigenlijk ook wel. Intern kan er van alles en nog wat bekend zijn, maar het is ook goed als het naar buiten toe bekend is wat de impact van een missie is op de organisatie en wat dit doet met de bedrijfsvoering en de generieke geoefendheid. Ik wil het advies "oordeel Kamer" geven, maar ik vraag dan wel of ik "de specialistische functies" — dat vind ik een beetje een ingewikkelde term voor de krijgsmacht — kan lezen als "de individueel uitgezonden militairen en de individueel samengestelde eenheden". Dan kan ik de motie beter plaatsen.

De voorzitter:

Ik zie dat daarmee wordt ingestemd door de indieners.

Minister Hennis-Plasschaert:

Het oordeel over deze motie laat ik in dat geval aan de Kamer.

De motie-Knops c.s. op stuk nr. 553 gaat over een gezamenlijke inzet van de coalitie om te komen tot betere coördinatie en efficiëntere leverantie van wapens en andere benodigdheden voor de peshmerga in Irak. Ik heb in het debat al aangegeven dat dit niet alleen geldt voor de peshmerga, maar ook voor de Iraakse security forces. Ik heb toen ook al toegezegd dat de distributie van materieel en het uitgifteproces moeizaam verlopen en dat de coalitie daarvoor nu heel veel aandacht heeft. Dat moet in coalitieverband gebeuren, maar ook in overleg met de Iraki's. Met het oog op wat Nederland op dit moment aan materieel levert, als ik de motie zo mag lezen, moeten we wel enige realiteitszin hebben in het kader van wat de rol van Nederland in dezen precies betekent. Dus ja, we gaan ervoor pleiten. Ik heb dat in feite ook gezegd. We gaan er zeker aandacht voor vragen. Maar aangezien we zelf nauwelijks materieel leveren, zijn er ook wat andere landen die daarin het voortouw nemen. Ik zie de motie als ondersteuning van het beleid. We doen het en we blijven het doen, maar ik vraag wel om enige realiteitszin, want Nederland gaat het niet in zijn uppie organiseren.

De heer Knops (CDA):

Dat staat er ook niet. Daarom vraag ik de minister om een oordeel te geven over het dictum als zodanig. Dat is volgens mij volstrekt helder. Dat gaat over betere coördinatie en effectievere leveranties als gezamenlijke inzet van de coalitie.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik zei net dat ik de motie zie als ondersteuning van het beleid, maar ik wilde even aan verwachtingsmanagement doen. In de motie wordt alleen gewezen op de peshmerga, maar het uitgifteproces voor de Iraakse security forces is net zo problematisch.

De heer Knops (CDA):

Ik heb geen enkel probleem met een verruiming van het dictum, maar ik heb wel moeite met caveats. Daarom kan ik mij aansluiten bij de laatste opmerking van de minister hierover. Is het toegestaan om nog een vraag aan de minister van Defensie te stellen?

De voorzitter:

U hebt het woord. Een laatste vraag.

De heer Knops (CDA):

Ik heb de minister van Buitenlandse Zaken zojuist bevraagd op de uitspraken die de minister van Defensie voor de radio gedaan heeft. De minister van Buitenlandse Zaken zegt dat er eenheid van kabinetsbeleid is en dat er helemaal geen verschil van mening is. Ik heb heel nauw aangesloten bij de woorden die de minister van Defensie zelf uitsprak, maar ik kreeg vervolgens "ontraden" als oordeel. Neemt de minister de uitspraken van vanmiddag terug of hebben we die verkeerd begrepen? Ik heb ze echt letterlijk op papier staan.

De voorzitter:

Welke motie is dat?

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik heb het interview zelf gegeven, dus het hoeft niet letterlijk te worden voorgelezen.

De heer Knops (CDA):

De minister van Buitenlandse Zaken maakte net zo'n beweging van: u zult de tekst wel hebben …

De voorzitter:

Als u mij nog even het nummer van de motie geeft …

De heer Knops (CDA):

Het is geen motie, voorzitter.

De voorzitter:

Oké, dan geef ik het woord aan de minister. Dan kan zij haar eigen woorden duiden.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik heb vanmiddag op BNR een interview van twintig minuten gegeven over de wereld, onder andere Rusland, maar ook de strijd tegen ISIS. Ik weet niet of de heer Knops tijd heeft gehad om de hele tien of twintig minuten af te luisteren, maar dan zal hij de nodige nuance hebben meegekregen. De vraag was waarom we niet gingen bombarderen, nu is vastgesteld, ook door de externe volkenrechtelijke adviseur, dat er sprake is van een mandaat. Daarop heb ik gezegd dat er vele overwegingen een rol spelen. Het sec vaststellen dat er nu sprake is van een volkenrechtelijk mandaat leidt niet automatisch tot het bombarderen door Nederlandse F-16's. Het gesprek ging vervolgens verder. Ik gaf nog meer zicht op de afwegingen waar het kabinet voor staat, zoals ook uiteengezet door mijn collega van Buitenlandse Zaken, tijdens het debat eerder deze week. Een voorbeeld van een vraag die je moet stellen is: als je ISIS hebt verdreven uit Syrië, wie komt er dan aan de macht? We zitten ook nog met iemand als Assad, die verantwoordelijk is voor grove mensenrechtenschendingen en vele doden. Dat zijn allemaal serieuze punten waar dit kabinet graag de tijd voor wil nemen. Dat heb ik vanmiddag ook gezegd. Toen werd mij de vraag gesteld of een breed gedragen politieke strategie een noodzakelijke voorwaarde is. Toen zei ik: nee, het is ook weer niet helemaal de andere kant op. Er zat voldoende nuance in die tien minuten om juist de eenheid van het kabinetsbeleid goed weer te geven.

De heer Knops (CDA):

Laten we positief eindigen. Ik ben buitengewoon ingenomen met de toelichting van de minister van Defensie en met haar uitspraken. Als ik moet kiezen tussen de twee uitspraken, die van de minister van Buitenlandse Zaken en die van de minister van Defensie, kies ik toch voor die van de minister van Defensie.

De voorzitter:

Daarmee is de cirkel dan weer rond, denk ik.

Minister Hennis-Plasschaert:

Het goede nieuws is dat de minister van Buitenlandse Zaken en ikzelf het geheel eens zijn. De heer Grashoff verdient nog een reactie …

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Hennis-Plasschaert:

De heer Ten Broeke maakt een grapje, geloof ik.

De voorzitter:

Ja, dan raak je ook wel van je à propos.

Minister Hennis-Plasschaert:

Eerder deze week hebben wij gesproken over het monitoren van de mensenrechtenschendingen. Ik had de heer Grashoff toegezegd er vandaag kort op terug te komen. Ik zei al dat het allemaal fantastisch klinkt. Het landde op zichzelf goed bij mij, maar ik wilde wel even de haalbaarheidstoets eroverheen laten gaan. Daar zijn wij nog niet mee klaar, maar de eerste inventarisatie is dat het voorkomen van mensenrechtenschendingen vooropstaat. Alleen al daarom investeert Nederland in een training voor de bewustwording van die militairen. Binnen de coalitie, maar ook binnen de Nederlandse krijgsmacht, werd terecht opgemerkt dat in feite elke militair zijn eigen gedrag en dat van zijn collega's monitort.

Ook alle andere coalitiepartners besteden op dit moment in de training volop aandacht aan de naleving van het humanitaire oorlogsrecht. Dat gebeurt op een heel praktische wijze. Niet met colleges en lezingen, maar wel door scenariosessies waarbij onze trainers echt in gesprek gaan met de trainees. Het spreekt voor zich dat wij ook vanuit het kabinet, met name de collega van Buitenlandse Zaken, ikzelf en de collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, in onze contacten met de Iraakse autoriteiten spreken over de naleving van het humanitaire oorlogsrecht en het respecteren van de mensenrechten door de veiligheidstroepen en de milities. Dat gebeurt niet alleen door ons. Dat gebeurt natuurlijk ook in coalitieverband, in EU-verband, in VN-verband en ga zo maar door.

In theorie is het een heel mooi voorstel. Het probleem bij de haalbaarheid ervan is dat het Iraakse leger en de peshmerga nu al heel veel moeite hebben om voldoende militairen van voldoende kwaliteit te rekruteren. Wij hebben daarover eerder deze week ook kort gesproken. Intern is bij ons vanmiddag gezegd dat het juist nu prioriteit heeft om de rekruten die worden binnengehaald individueel te trainen op die bewustwording in plaats van het apart aanstellen van monitors. Dat is ook het gevoelen in de coalitie. Daarmee is de kous overigens nog niet helemaal af. Ik heb gezegd dat ik nu snel een quickscan zal doen van wat mogelijk is en wat de gedachten daarover zijn, maar ik heb ook gezegd dat ik hierop sowieso zal terugkomen in de eerstvolgende voortgangsrapportage. Dat zal ik dan ook doen. Dan zal ik dit al dan niet nader uitwerken en de heer Grashoff van een nadere toelichting voorzien.

Dan rest mij om, zeker als minister van Defensie, onze militairen heel veel succes te wensen en natuurlijk een behouden thuiskomst. De woorden van de heer Servaes spraken mij heel erg aan. Hij zei: het bestrijden van dit sinistere hyperextremisme is absolute noodzaak en heeft grote urgentie. Ik sluit mij daar van harte bij aan.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee is een einde gekomen aan de derde termijn in deze artikel 100-procedure. Wij stemmen hedenavond over de ingediende moties.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Bosma

Naar boven