23 Islam- en imamopleidingen

Aan de orde is het VAO Islam- en imamopleidingen (AO d.d. 22/01).

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de huidige rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR) op basis van zijn islamitische overtuiging onderscheid maakt tussen man en vrouw, homo- en heteroseksueel, gelovige en geloofsverlater;

van oordeel dat het islamitische kader vanwaaruit de IUR opereert, haaks staat op al onze gedeelde westerse waarden van vrijheid en democratie;

van mening dat het tot de kerntaken van het onderwijs behoort om studenten kritisch te leren denken vanuit onze traditie van vrijheid van meningsuiting, seksegelijkheid, individuele vrijheid en verantwoordelijkheid, wederkerigheid, tolerantie en respect voor andersdenkenden, geloofsverlaters en lhbt'ers;

verzoekt de regering, stappen te ondernemen om het de NVAO wettelijk mogelijk te maken de accreditatie van de IUR en soortgelijke onderwijsinstellingen in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 121 (33750-VIII).

De heer Beertema (PVV):

Dan heb ik nog deze tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het misbruik van hogeronderwijskeurmerken de goede naam aantast van het erkende Nederlandse hoger onderwijs;

constaterende dat het vrije gebruik van de titels "universiteit", "university" en "university of applied sciences" onder de huidige wet- en regelgeving tot misleiding en verwarring kan leiden;

verzoekt de regering, de hogeronderwijskeurmerken een betere wettelijke bescherming te bieden en bij misbruik te voorzien in gepaste sancties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 122 (33750-VIII).

De heer Mohandis van de Partij van de Arbeid geeft aan dat hij afziet van het woord. Ik geef daarom het woord aan de heer Duisenberg.

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. De rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam heeft wederom woorden gebruikt die de integratie eerder in de weg staan dan dat ze integrerend werken en bruggen slaan tussen hen en de samenleving. Daarom denk ik dat het tijd is om heel serieus te kijken naar de accreditatie van deze instelling en van de opleidingen aan deze instelling. Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef wettelijk is vastgelegd in de taakopdracht van alle onderwijsinstellingen;

van mening dat de vrijheid van onderwijs, de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting nooit misbruikt mogen worden om misstanden te tolereren;

van mening dat, gezien de uitspraken van de rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR), onrust veroorzaakt is in de maatschappij en het bestuur geen afstand heeft genomen van de uitspraken;

van mening dat wat de rector in het openbaar zegt niet los gezien kan worden van zijn functie, en dat dit tot gerede twijfel leidt over de waarborging door het bestuur van de onderwijskwaliteit, waaronder onder andere de borging van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef valt;

constaterende dat de minister op basis van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), hoofdstuk 5a, na advies van het accreditatieorgaan NVAO een besluit tot het verlenen van accreditatie kan intrekken;

verzoekt de regering, gebruik te maken van haar bevoegdheid conform WHW 5a en de NVAO te vragen een onderzoek in te stellen ter voorbereiding van intrekking van de accreditatie van de opleidingen aan de IUR en de Kamer hierover voor het herfstreces te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duisenberg en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 123 (33750-VIII).

De heer Duisenberg (VVD):

Dan kom ik nu bij mijn tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de accreditatie een oordeel geveld wordt over onderwijskwaliteit waarbij randvoorwaarden met betrekking tot rechtsstatelijkheid en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef op dit moment in het accreditatiekader geen rol spelen;

overwegende dat de overheid op geen enkele wijze gelinkt mag zijn aan een organisatie die de rechtsstatelijkheid schendt en geen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef toont;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe in de WHW rechtsstatelijkheid en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef opgenomen kunnen worden als randvoorwaarde in het accreditatiekader voor de onderwijskwaliteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duisenberg en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 124 (33750-VIII).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Ik dacht dat dit een VAO over imam- en islamopleidingen was, maar blijkbaar is het een VAO over de Islamitische Universiteit Rotterdam. Maar goed, ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de enige hbo-instelling (Inholland) welke een islamitisch-geestelijk opleidingstraject aanbiedt heeft besloten om hiermee te stoppen;

overwegende dat er nog steeds een tekort aan imams en islamitische geestelijke verzorgers is;

overwegende dat het niet alleen voor studenten met een universitair, maar ook voor studenten met een hbo-niveau mogelijk moet zijn om een opleiding tot islamitisch geestelijke of islamitisch geestelijk verzorger te volgen;

overwegende dat het voor de aansluiting tussen de islam en de samenleving van zeer groot belang is om een hoogopgeleid Nederlands-islamitisch kader te hebben, dat kennis heeft van de gebruiken en waarden van Nederland en de islam;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat er opleidingen tot islamitische geestelijke en islamitische geestelijk verzorger aangeboden zullen blijven op hbo-niveau,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 125 (33750-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat van de drie bekostigde instellingen die middelen hebben ontvangen om islamitisch geestelijk verzorgers, pedagogisch werkers, imams en islamitisch theologen op te leiden, er een heeft besloten hiermee te stoppen;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat er aanvullende en gedegen opleidingen tot imam, islamitisch geestelijk verzorger en islamitisch theoloog aan onderwijsinstellingen komen;

verzoekt de regering tevens, bestaande islamitische instellingen hierbij te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 126 (33750-VIII).

Mijnheer Kuzu, ik wijs u erop dat de overwegingen uit uw tweede motie die u vanwege de tijdsdruk hebt overgeslagen, worden geschrapt in de gedrukte versie. Alleen het gesproken woord geldt.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Het is geloof ik al anderhalf jaar geleden dat wij het algemeen overleg over imamopleidingen in Nederland hebben gevoerd. Mijn motie heeft daar echter nog wel betrekking op.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het merendeel van de in Nederland werkende imams nog steeds uit het buitenland wordt aangetrokken;

van mening dat het van belang is dat er ook imams in Nederland werken die zijn opgeleid aan een in Nederland gevestigde imamopleiding en die onze samenleving van binnenuit kennen;

constaterende dat er op dit moment geen imamopleiding meer bestaat in Nederland;

constaterende dat er animo lijkt te bestaan voor het volgen van een deeltijdopleiding, maar dat het niet is toegestaan een deeltijdopleiding aan te bieden zonder dat er een voltijdopleiding bestaat;

verzoekt de regering, te bezien of deze restrictie, waarbij er alleen een deeltijdopleiding kan bestaan indien er ook een voltijdopleiding wordt aangeboden, kan worden weggenomen;

verzoekt de regering voorts, zo snel mogelijk met betrokkenen om de tafel te gaan zitten om de animo voor een deeltijdopleiding te peilen en de mogelijke vormgeving van een dergelijke imamopleiding te bespreken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 127 (33750-VIII).

De minister heeft nog niet alle teksten van moties ontvangen. Daar wachten wij nog heel even op.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik begin met de motie van de heer Beertema op stuk nr. 121 en de motie-Duisenberg/Jasper van Dijk op stuk nr. 123. Die moties gaan over de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR). Laat ik vooropstellen dat ik het met de leden eens ben dat de uitspraken die de rector van de IUR onlangs weer heeft gedaan, niet passen bij zijn rol van bestuurder van een instelling voor hoger onderwijs. Ik stel ook vast dat het niet de eerste keer was dat dit gebeurde, maar de derde keer. Er is eerder ook al gewaarschuwd. Ik heb de Kamer vandaag dan ook bericht over een gesprek dat ik met de raad van toezicht en het bestuur heb gevoerd. Na een stevig gesprek heb ik gevraagd, maatregelen te nemen. Ik wil dus stappen zetten. De vraag is alleen welke stappen ik kán zetten.

In zijn motie verzoekt de heer Beertema de regering, stappen te zetten om het de NVAO wettelijk mogelijk te maken, de accreditatie van de IUR en soortgelijke onderwijsinstellingen in te trekken. De heer Duisenberg en de heer Van Dijk vragen mij om de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) aan te passen zodat de NVAO een onderzoek kan doen ter voorbereiding van intrekking van de accreditatie, en de Kamer hierover voor het herfstreces te informeren. Deze twee moties hebben veel gemeen. Ik voel het meest voor de motie van de heer Duisenberg en de heer Van Dijk. Die ligt het dichtst bij wat ik al doe. Ik zeg er eerlijk bij dat dit ook ligt aan de overwegingen die gaan over hoe je kijkt naar een islamitische universiteit. Wat mij betreft past een islamitische universiteit bij de diversiteit van het Nederlandse onderwijs. Daarin creëren we ruimte voor verschillende soorten scholen en universiteiten. Tegelijkertijd vragen we van elke universiteit om de normen die wij met elkaar delen, ook uit te dragen. Onder andere daarover ging mijn gesprek met de .

De vraag is nu wat ik de NVAO kan vragen. Ik wil en kan de NVAO niet vragen om het wettelijk mogelijk te maken om de accreditatie van de IUR en soortgelijke onderwijsinstellingen in te trekken, zoals de heer Beertema vraagt. Zijn motie ontraad ik dus. Ik vind namelijk dat er in principe ruimte moet zijn voor een islamitische instelling. Tegelijkertijd heb ik bezwaren tegen de uitspraken van de rector. Tegen de heer Duisenberg zeg ik echter dat er bij de NVAO al een accreditatieproces loopt. De NVAO is bij de IUR geweest. De visitatiepanels hebben nog eens uitdrukkelijk gekeken naar de mate waarin maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef in het onderwijs bij de IUR is verankerd. Ik verwacht de conclusies en de besluitvorming van de NVAO medio juli te ontvangen. Als die negatief zijn, zal de NVAO geen accreditatie voor de master verlenen en zal ik niet schromen om stappen te zetten die moeten leiden tot het intrekken van de accreditatie voor de bacheloropleiding. Het onderzoek waar de heer Duisenberg en de heer Van Dijk om vragen, is dus voor een belangrijk deel al gedaan. Als ik de motie zo mag interpreteren dat zij mij oproept, maximaal mijn mogelijkheden te gebruik om invloed uit te oefenen, dan laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer. Ik zeg er wel bij dat ik van de NVAO geen politiek orgaan wil maken. Daarom ontraad ik de motie van de heer Beertema. Daarom zeg ik ook dat ik niet vanwege mijn politieke opvattingen of vanwege de politieke opvattingen van de Kamer aan de NVAO ga vragen om een opleiding niet te accrediteren. De NVAO moet de kwaliteit van opleidingen beoordelen. Dat moet zij ook doen bij de Islamitische Universiteit Rotterdam. Dat neemt niet weg dat zij ook goed zal kijken naar die maatschappelijke inbedding. Het oordeel dat ik verwacht van de NVAO, zal echter gaan over de kwaliteit van de opleiding.

Ik kom op de tweede motie van de heer Beertema, op stuk nr. 122. Daarin wordt verzocht om de keurmerken voor het hoger onderwijs een betere wettelijke bescherming te geven en bij misbruik te voorzien in gepaste sancties. Deze motie acht ik overbodig. We hebben al eerder met elkaar gewisseld dat ik dit aan het regelen ben. Ik ben daarvoor een wetsvoorstel aan het maken. Door de druk op andere wetsvoorstellen heeft dit wetsvoorstel over de keurmerken enige vertraging opgelopen. Ik ben er echter hard mee bezig. Ik hoop dat ik dit wetsvoorstel aan het einde van dit jaar naar de Kamer kan sturen, zodat het in 2016 in werking kan treden.

Ik keer terug naar de heer Duisenberg en de heer Van Dijk en kom op hun motie op stuk nr. 124. Daarin wordt de regering verzocht, te onderzoeken hoe in de WHW rechtsstatelijkheid en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef opgenomen kunnen worden. Ik verzoek de indieners om deze motie aan te houden tot het debat dat wij zullen voeren over de wetswijziging. De wetswijzigingen die ik net noemde, gaat namelijk ook over het verantwoordelijkheidsbesef dat instellingen moeten uitdragen.

Ik heb overigens ook aan de van de IUR gemeld dat ik niet zal aarzelen om het wetsvoorstel dat ik aan het voorbereiden ben over het verantwoordelijkheidsbesef op de eerste dag dat het ingaat te gebruiken als hij of zijn instelling zelf geen maatregelen neemt. Het verzoek is dus om de motie aan te houden. Mocht de heer Duisenberg dat niet willen, dan ontraad ik de motie, maar dat is dan vooral op procedurele gronden. Ik vind het niet juist om daar nu de randvoorwaarden voor te creëren en om die in het accreditatiekader vast te leggen, want er zijn ook andere en wellicht betere mogelijkheden, bijvoorbeeld via de inspectie. Dan is er een ruimer mandaat dan bij de NVAO om in te grijpen. Als de heer Duisenberg zijn motie niet wil aanhouden, dan ontraad ik haar. Dat is niet omdat ik niet vind dat er ingegrepen moet worden, maar omdat ik het dictum eigenlijk te beperkt geformuleerd vind.

Ik kom op de motie op stuk nr. 125 van de heer Kuzu. Daarin wordt de regering verzocht om er zorg voor te dragen dat er opleidingen tot islamitisch geestelijke en islamitisch geestelijk verzorger worden aangeboden op hbo-niveau. Er vinden op dit moment al constructieve gesprekken plaats met de instellingen. Net als de heer Kuzu ben ik van mening dat het wenselijk is dat er hbo-instellingen zijn die deze opleidingen verzorgen, maar het moeten wel goede opleidingen zijn. Inholland heeft uiteindelijk met pijn in het hart geconstateerd dat de kwaliteit niet goed genoeg was en dat er aansluitingsproblemen waren tussen de opleidingen en de plekken waar geestelijk verzorgers en imams aan de slag zouden komen. Ik ontraad deze motie dus toch, want ik kan niet vooruitlopen op die gesprekken. Ik kan dat niet beloven omdat de kwaliteit boven alles gaat, maar net als de heer Kuzu vind ik het belangrijk om deze opleidingen op hbo-niveau te hebben.

In die motie op stuk nr. 126 van de heer Kuzu wordt de regering verzocht om er zorg voor te dragen dat er aanvullende en gedegen opleidingen tot imam, islamitisch geestelijk verzorger en islamitisch theoloog aan onderwijsinstellingen komen en om de bestaande islamitische instellingen daarbij te betrekken. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van beleid, want ik ben hiermee bezig. Ook ik besef dat het van belang is dat er dergelijke opleidingen zijn. Ik ben ook aan het bekijken of we kunnen samenwerken met instellingen in het buitenland die met name als het gaat om imams, een betere reputatie hebben. Ik heb dat vorig jaar al tegen de heer Kuzu gezegd.

De voorzitter:

De heer Kuzu wil een interruptie plegen, maar we doen alle vragen aan het einde zoals ik ook al tegen de heer Beertema en de heer Duisenberg heb gezegd. Uiteindelijk kunt u dan nog een vraag stellen, mijnheer Kuzu.

Minister Bussemaker:

In de motie van de heer Van Meenen en de heer Van Weyenberg op stuk nr. 127 wordt de regering verzocht om met betrokkenen om de tafel te gaan zitten om de animo voor islamopleidingen in deeltijd te peilen. Deze motie is naar mijn idee overbodig als het gaat om het wegnemen van de restricties. Dat hebben we namelijk al gedaan. Men kan een deeltijdopleiding starten, ook als men geen voltijdopleiding heeft. Dat hebben we de afgelopen jaren sterker gemaakt. Vanaf 2012, als ik het goed zeg, kan dat al. Ik begrijp de wens om zo snel mogelijk om de tafel te gaan zitten om de vormgeving daarvan te bespreken, maar daarvoor geldt eigenlijk hetzelfde als voor de motie van de heer Kuzu, namelijk dat we daar al mee bezig zijn en dat ook ik dat wenselijk acht. In die zin beschouw ik dat deel van de motie als ondersteuning van beleid.

Daarmee heb ik alle moties behandeld.

De voorzitter:

Ik heb niet gehoord wat uw oordeel is over de motie op stuk nr. 126. Dat is de motie van de heer Kuzu. U hebt daar wel iets over gezegd, maar u hebt nog geen oordeel daarover gegeven.

Minister Bussemaker:

Ik beschouw die motie als ondersteuning van beleid.

De voorzitter:

Daarmee is het oordeel dus aan de Kamer.

Minister Bussemaker:

Ja, ik laat het oordeel daarover aan de Kamer. Dat geldt dus ook voor het tweede deel van de motie van de heer Van Meenen en de heer Van Weyenberg. Het eerste deel acht ik overbodig, want er zijn geen restricties meer. Het tweede deel beschouw ik als ondersteuning van beleid. Die motie komt heel dicht bij de motie van de heer Kuzu of andersom: de motie van de heer Kuzu en die van de heer Van Meenen liggen dicht bij elkaar.

De voorzitter:

Ik geef iedereen de gelegenheid om één vraag en één vervolgvraag te stellen. De heer Beertema had zich al eerste gemeld. Ik geef dus het eerste het woord aan de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Dan stel ik één vraag en één vervolgvraag over mijn twee moties. Ik begin bij mijn eerste motie. De minister zegt dat ze wel ruimte ziet voor een islamitische universiteit. In het kader van de multiculturaliteit vindt ze dat zelfs gewenst. Dat zou dan wel een islamitische universiteit moeten zijn die actief de gelijkwaardigheid uitdraagt van man en vrouw, homo- en heteroseksueel, gelovige en geloofsverlater enzovoorts. Ik vraag de minister: is dat zo?

Minister Bussemaker:

Elke instelling moet basiswaarden delen. Ook daarover verschillen wij politiek van mening. De Theologische Universiteit Kampen zal misschien niet op alle onderdelen mijn privémening representeren, maar ook daar moet naar mijn mening ruimte voor zijn. Dat geldt ook voor een islamitische universiteit, maar met bepaalde grenzen. Een rector heeft daarin een voorbeeldfunctie.

De heer Beertema (PVV):

Dan begrijp ik dat de minister de islamitische uitgangspunten vergelijkt met die van de gereformeerden. Ik vind dat een merkwaardige vergelijking. Omdat wij vinden dat juist het onderscheid dat ik zo nadrukkelijk noem tot de kernthema's van de islam behoort, vraag ik de minister nogmaals: welke stroming binnen de islam, die dezelfde waardering voor die gelijkheid en die vrijheid deelt met ons, heeft de minister dan in gedachten?

Minister Bussemaker:

Die vraag zou ik aan de heer Beertema moeten stellen, want hij geeft in de overwegingen van zijn motie allerlei oordelen over de basisbegrippen van de Islamitische Universiteit. Ik wil heel graag een theologische discussie voeren met de heer Beertema, maar niet op dit moment, want ik denk niet dat de voorzitter daar veel waarde aan hecht. Ik ontraad de motie van de heer Beertema, niet alleen op grond van de overwegingen, maar ook vanwege het dictum. Daarin wordt de regering gevraagd het wettelijk mogelijk te maken dat de NVAO kan ingrijpen. Ik denk dat wij daarmee de rol van de NVAO politiseren. Dat vind ik onwenselijk.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Duisenberg.

De heer Beertema (PVV):

Mag ik nog iets zeggen over mijn tweede motie?

De voorzitter:

Nee, want u mocht in totaal één vraag stellen en één vervolgvraag stellen.

De heer Beertema (PVV):

Eén vraag per motie toch?

De voorzitter:

Nee, in totaal. Toen ik dat zei, concludeerde u zelf dat u twee vragen had en dat u de vervolgvraag zou gebruiken. Ik ga dus geen tweede vraag toestaan. Dat heb ik de hele middag al niet gedaan. Ik geef het woord aan de heer Duisenberg.

De heer Beertema (PVV):

Dat is toch flauw! Ik vind dat erg onplezierig, voorzitter.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Duisenberg.

De heer Beertema (PVV):

Ja, dat hoor ik u wel zeggen, maar ik vind het heel onplezierig dat ik nu helemaal niets meer kan zeggen over mijn belangrijke tweede motie.

De voorzitter:

Ik heb gezegd dat ik iedereen één vraag en één vervolgvraag toesta.

De heer Duisenberg (VVD):

De minister vroeg mij om mijn motie op stuk nr. 124 aan te houden. Ik heb even overlegd met mijn collega Van Dijk. Wij staan daar heel positief tegenover, maar dan vragen wij de minister wel of zij in de verdere uitwerking van het wetsvoorstel het volgende kan meegeven aan degenen die zich daarmee zullen bezighouden. Kan bij bepalingen als "maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef" niet alleen worden gekeken naar de hoofdbepalingen binnen de Whw, maar ook naar het accreditatiekader? In dat kader zijn specifieke factoren opgenomen. Dit soort zaken zijn vertaald in dat kader. Als de minister het verzoek kan doorgeven om daar specifiek op te letten, kunnen wij onze motie aanhouden.

Minister Bussemaker:

Ik ben graag bereid om dat te doen. Dit houdt in dat wij bij de uitwerking van het wetsvoorstel een weging maken of het het meest voor de hand ligt om dat verantwoordelijkheidsbesef te koppelen aan de accreditatiewetgeving, of bijvoorbeeld aan de interventiemogelijkheden die de inspectie heeft. Die afweging zal bij het opstellen van het wetsvoorstel gemaakt worden.

De voorzitter:

Dit betekent dat de motie op stuk nr. 124 wordt aangehouden.

Op verzoek van de heer Duisenberg stel ik voor, zijn motie (33750-VIII, nr. 124) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

De minister heeft naar aanleiding van de motie op stuk nr. 125 gezegd dat zij deelt dat er constructieve gesprekken gevoerd worden met hbo-instellingen over de opleidingen tot islamitische geestelijken en islamitische geestelijke verzorgers. Zou zij de motie als ondersteuning van beleid kunnen beschouwen als ik aan het dictum van de motie een zinsnede toevoeg in de trant van: "mits de kwaliteit en de aansluiting op de arbeidsmarkt tot positieve resultaten leiden"?

Minister Bussemaker:

Ik zit een beetje met de zinsnede "er zorg voor te dragen". Het lijkt mij beter dat in de motie wordt uitgesproken dat het wenselijk is en daarbij wordt aangegeven "mits de kwaliteit op orde is". Dat is wel steeds de afweging die wij gemaakt hebben. Overigens hebben wij geconstateerd dat de grootste tekortkomingen zaten bij de universitaire opleidingen. Ik vind de zinsnede "er zorg voor te dragen dat er opleidingen tot islamitische geestelijke en islamitische geestelijk verzorger aangeboden zullen blijven" te sterk uitgedrukt. Als de heer Kuzu in zijn motie stelt dat het wenselijk is dat die opleidingen er zullen blijven, mits de kwaliteit op orde is, dan beschouw ik de motie als ondersteuning van beleid.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Helder. Ik zal de motie aanpassen, want ik vind dit een belangrijk thema. Ik vind het daarnaast belangrijk om ons constructief op te stellen.

De heer Van Meenen (D66):

Als het anderhalf jaar duurt voordat er een VAO is, kan de wet inmiddels zo gewijzigd zijn dat deeltijdopleidingen mogelijk zijn zonder voltijdopleidingen. Dat is fijn. Dat heb ik even gemist, hoewel ik natuurlijk geacht word de wet te kennen.

De voorzitter:

U maakt die zelf, hè!

De heer Van Meenen (D66):

Ik zal de laatste constatering en het eerste verzoek uit de motie schrappen. Ik kom dan nog met een gewijzigde motie.

Voor het stemgedrag over de motie-Beertema op stuk nr. 122 heeft mijn fractie nog het antwoord op de vraag nodig waarom de minister een negatief advies over die motie geeft terwijl de oproep is om het kwaliteitskeurmerk van universiteiten en hogescholen in Nederland te beschermen. Als dat ondersteuning van beleid is, begrijp ik niet waarom die motie een negatief advies krijgt. Ik wil dat toch nog even vragen, mede namens de heer Beertema.

Minister Bussemaker:

Laat ik dan ook coulant zijn. De heer Van Meenen heeft een punt en de heer Beertema kan zijn punt niet meer maken. Ik heb net bij andere moties ook gezegd: als u die motie zus of zo wijzigt, beschouw ik haar als ondersteuning van beleid. Als ik de motie zo mag interpreteren dat zij aansluit bij de mededelingen die ik al eerder heb gedaan dat we de gaan beschermen, dan beschouw ik ook deze motie als ondersteuning van beleid.

De voorzitter:

Dit gaat over de motie-Beertema op stuk nr. 122.

Minister Bussemaker:

Ja.

De voorzitter:

Het oordeel over deze motie is ondersteuning van beleid met de uitleg die de minister eraan gegeven heeft.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven