Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een schriftelijk overleg over de actuele ontwikkelingen op het terrein van Q-koorts (28286, nr. 375).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Er is schriftelijk overleg gevoerd over de actuele ontwikkelingen rond de Q-koorts. Het antwoord op enkele verzoeken leidde mij ertoe samen met enkele collega's de volgende Kameruitspraak voor te bereiden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zowel in de eerste ruimingsronde ter bestrijding van de Q-koorts als in de controleronde schijndrachtige melkgeiten en -schapen worden geruimd;

overwegende dat met name in een verdergevorderd stadium van de dracht het onderscheid tussen dracht en schijndracht goed te maken is;

overwegende dat in de literatuur de aanwezigheid van steriel vruchtwater een kenmerk van schijndracht genoemd wordt;

overwegende dat veterinair deskundigen aangeven dat bij schijndracht geen vruchtvliezen en geen vrucht aanwezig zijn en de kans op vermeerdering van de Q-koortsbacterie daarom zeer klein is;

van mening dat de risico's van het niet ruimen van schijndrachtige melkgeiten en -schapen voor de volksgezondheid zeer beperkt en daarom aanvaardbaar zijn;

verzoekt de regering, per direct geen schijndrachtige melkgeiten- en schapen meer te ruimen, tenzij op grond van een gedegen risicoanalyse van RIVM/CVI blijkt dat met het niet ruimen van deze niet-drachtige dieren onaanvaardbare risico's genomen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Ormel, Thieme, Snijder-Hazelhoff, Cramer, Dibi en Agema.

Zij krijgt nr. 377(28286).

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Ik zou namens de SP-fractie graag de volgende motie willen indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat natuurgebieden met lammerende schapen en geiten zoals de Kale Duinen bij Appelscha en Heidestein in Zeist worden afgesloten door betreffende natuurbeherende organisaties;

van mening dat eenduidigheid en voorzichtigheid gewenst is;

verzoekt de regering, voor 1 maart 2010 een brief te doen uitgaan naar de Nederlandse natuurbeherende organisaties met een duidelijke richtlijn wat betreft Q-koorts waarbij de volksgezondheid en het voorzorgsprincipe centraal staan en maatregelen voor gebiedsafsluiting dan wel het plaatsen van waarschuwingsborden worden voorgesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 378(28286).

Minister Verburg:

Voorzitter. Mede namens collega Klink zal ik de twee ingediende moties van een oordeel voorzien.

De eerste motie is ingediend door de heer Van der Vlies, mede namens de leden Ormel, Thieme, Snijder-Hazelhoff, Cramer, Dibi en Agema. Het is juist moeilijk om in de tweede ronde dat onderscheid te maken. Ik denk dat het niet verstandig zou zijn om het risico te lopen, een drachtig dier te laten staan in de tweede ruimingsronde, die tegelijkertijd ook de laatste ruimingsronde is, zij het dat we met de bokken nog een gang te maken hebben. We moeten op enig moment ook gewoon met ruimen stoppen. Onduidelijk is of er wel of niet bacteriën zijn en worden uitgescheiden. Dat betekent dat het risico te groot is dat we schijndrachtige dieren laten staan en dat ze toch een risico zijn voor de volksgezondheid. Daarom ontraad ik deze motie op grond van elementen van voorzorg. Laat ik vanavond in uw Kamer ook nog eens benadrukken dat ik hoop dat de wijze van ruimen die wij nu vanwege het voorzorgprincipe voor de lammerperiode 2010 hebben moeten doorzetten, zo snel mogelijk kunnen afronden, want het is buitengewoon ingrijpend, maar met het oog op de voorzorg en met het oog op de volksgezondheid hebben we daartoe toch moeten besluiten.

De heer Van Gerven verzoekt de regering in zijn motie om voor 1 maart 2010 een brief te doen uitgaan naar de Nederlandse natuurbeherende organisaties met een duidelijke richtlijn voor wat betreft Q-koorts, waarbij de volksgezondheid en het voorzorgprincipe centraal staan en maatregelen voor gebiedsafsluiting dan wel het plaatsen van waarschuwingsborden worden voorgesteld. Dit lijkt mij niet nodig, gelet op de wijze waarop natuurbeschermingsorganisaties zelf een weging makenvan wat nodig is en hoe ze het aanpakken om de verantwoordelijkheid voor hun gebied ook goed te kunnen oppakken. We zien dat natuurbeschermingsorganisaties – de heer Van Gerven noemt de Kale Duinen en Heidestein – een zorgvuldige weging maken. Er wordt ook zorgvuldig advies ingewonnen en het lijkt mij dat een algemene maatregel en een algemeen voorschrift niet noodzakelijk is. Dat is de reden waarom ik de aanneming van deze motie ontraad.

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter.

De voorzitter:

Nee, ik ga geen discussie aan, of u moet zeggen dat u iets met de motie wilt doen, maar ik ga geen discussie aan.

De heer Van Gerven (SP):

Mag ik nog een vraag stellen? In de motie gaat het namelijk ook om de eenduidigheid en om de vraag wie die afweging maakt. Kunt u daar nog op ingaan?

Minister Verburg:

Dat doet de terreinbeherende organisatie zelf. Dat is hetzelfde beleid als bij kinderboerderijen. Daar hebben we natuurlijk gezegd dat de geiten en de schapen in afzondering moeten aflammeren. Dat kan op de kinderboerderij zelf, maar het zou ook ergens anders kunnen gebeuren. Ik heb sterk de indruk dat de terreinbeherende organisaties die afweging gewetensvol maken en ook heel zorgvuldig tot een besluit komen inzake hoe om te gaan met de dieren en de natuur op hun terrein alsook eventuele risico's van bezoekers.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, om over de moties die tijdens dit VSO en tijdens het voorgaande VAO zijn ingediend, vanavond aan het einde van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Voorzitter: Verbeet

Naar boven