Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 10 februari 2010 over zorg veteranen en nazorg missies.

De voorzitter:

Ik deel u mee dat dit VAO om 13.45 echt afgerond moet zijn. We gaan dus spoed maken.

Ik wil als eerste het woord geven aan de heer Pechtold. Ik zie hem echter nergens. Dan de heer Brinkman. Hem zie ik ook niet. Dat gaat lekker. Dan de heer Ten Broeke. Hij is er wel, maar ik begrijp dat hij geen tekst heeft. Dan kom ik bij mevrouw Aasted, maar die is er ook niet. Dit gaat geweldig.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb een punt van orde. Ik denk dat een aantal collega's op dit moment met hun motie die moet worden ingediend naar de plenaire zaal holt. Ik geef toe dat dat lastig is, maar ik probeer even de tijd vol te praten zodat de heer Pechtold aan zijn termijn kan beginnen. Kijk daar is hij. Zou u hem in de gelegenheid willen stellen om dat te doen?

De voorzitter:

U kunt in uw tweede carrière altijd nog als spreekstalmeester verder gaan.

De heer Ten Broeke (VVD):

U moest eens weten, voorzitter.

De voorzitter:

Ik zie dat u zich al aan het voorbereiden bent.

De heer Pechtold is inmiddels in de zaal aanwezig en ik geef hem het woord.

De heer Pechtold (D66):

Met excuses aan de staatssecretaris, met dank aan collega Ten Broeke en met dank aan u, voorzitter. Ik weet ook nog waar ik het over ga hebben.

Vorige week hebben wij gesproken over het veteranenbeleid. Tijdens dat AO bleek dat wij de nazorg, de veteranenzorg bij missies, nog steeds niet op een goede en bij deze tijd passende manier hebben geregeld. Wij hebben commissiebreed besproken dat de definitie van "veteraan" zou moeten worden aangepast. Zelfs bij de staatssecretaris proeven wij dat zo'n verzoek in goede aarde zou vallen. Het is erop gericht om actief dienenden, mensen die uitgezonden zijn, maar nog wel in dienst zijn, onder de definitie van veteraan te kunnen laten vallen om hen ook een zekere rechtszekerheid te geven wat betreft de nazorg. Daarom hebben wij de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat na jarenlange discussie over het begrip "veteraan" de op te stellen veteranenwet een heldere definitie behoeft;

spreekt uit dat onder "veteraan" ook actief dienenden worden verstaan indien zij op buitenlandse missie uitgezonden zijn geweest,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold, Eijsink, Ten Broeke en Poppe. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67(30139).

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Ik ben blij dat de staatssecretaris tussen de bezoeken aan de Huishoudbeurs door toch tijd heeft om naar de Kamer te komen.

De voorzitter:

Bent u jaloers, mevrouw Eijsink?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ja, ik had die laatste serie Brabantiapannen ook wel willen zien.

De voorzitter:

Geen reclame!

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik weet dat de staatssecretaris meer tijd heeft voor zulke dingen.

Aansluitend op wat de heer Pechtold zojuist zei, is het natuurlijk wel van belang dat ook over de zorg voor veteranen wordt gesproken met de belangenorganisaties. Wij hebben het vorige week gehad over de kaderwet die in de steigers staat. Tot mijn grote verbazing zei de staatssecretaris dat de vakbonden pas in dat traject aan bod komen ná de ministerraad. Dat lijkt me heel vreemd. Je wilt toch weten wat de belangenorganisaties vinden? Dit kabinet gaat over "Samen werken, samen leven". Dat is dan ook "samen voorbereiden", lijkt me. Vanwege de verontrustende uitspraak van de staatssecretaris dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat alle regelgeving aangaande de nazorg voor veteranen ook gerekend moet worden tot de primaire of secundaire arbeidsvoorwaarden van actief dienende militairen;

verzoekt de regering derhalve, militaire vakbonden op een wijze als bedoeld in artikel 3, lid 3, van het Besluit georganiseerd overleg sector Defensie te betrekken bij de voorbereiding van nieuwe wetgevingsvoorstellen aangaande de nazorg van veteranen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Eijsink, Pechtold, Poppe, Brinkman en Peters.

Zij krijgt nr. 68(30139).

De heer Ten Broeke (VVD):

In de motie geeft mevrouw Eijsink aan dat er reeds een regeling is op basis waarvan dat sociale overleg moet plaatsvinden. Ondertussen heeft dat overleg de facto ook plaatsgevonden. Wat is nu de toegevoegde waarde van deze motie als wij daartoe nog een keer proberen op te roepen?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Met deze vraag moet ik uit de school klappen. Dat overleg heeft plaatsgevonden, maar heeft maar tien minuutjes geduurd. Dat was op de dinsdag voordat wij ons algemeen overleg hadden. Dat is ook in het debat aan de orde gekomen en daar was de heer Ten Broeke ook bij. Ik ben het volstrekt met hem eens dat zo'n motie eigenlijk overbodig zou moeten zijn. Als je wetgeving wilt, wil je overleggen met de mensen die betrokken zijn, met de organisatie, zoals ik in mijn inleiding heb gezegd. Ik val dus een beetje in herhaling. Juist ik heb mijn verontrusting uitgesproken. Ik ben het met de heer Ten Broeke eens als hij vraagt of dit nodig is. Ik heb het Sectoroverleg Defensieartikelen voor mij liggen. Ik heb al gezegd dat het mij verontrust dat de staatssecretaris heeft gezegd dat dit pas wordt gedaan als het naar de ministerraad is geweest. Wij weten allemaal dat het besluit dan al is genomen en dat het enorm veel tijd vergt om een besluit te herstellen of te wijzigen. Dat wil ik onze mensen niet aandoen. Zoals de heer Ten Broeke weet, laat de veteranenwet al veel te lang op zich wachten en had die er al lang moeten liggen en in werking moeten zijn.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Voorzitter. Iedereen heeft vorige week in het algemeen overleg heel duidelijk uitgesproken hoe belangrijk de zorg voor militairen en de nazorg voor veteranen is, en dat de kosten die daarmee gemoeid zijn geen beperking mogen opleveren voor die zorg. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Defensie een brede zorgplicht kent;

overwegende dat deze zorgplicht met zich brengt dat door Defensie voorzien wordt in de zorgkosten voor uitgezonden personeel, en dat er wat betreft de financiering daarvan niet op voorhand budgettaire beperkingen behoren te zijn;

constaterende dat de regering in het kader van de evaluatie van de missie in Uruzgan de mogelijkheden onderzoekt om te komen tot verruiming van de HGIS-afspraken over de financiering van de additionele kosten van crisisbeheersingsoperaties;

overwegende dat de aan missies verbonden zorgkosten voor uitgezonden defensiepersoneel momenteel niet onder deze HGIS-afspraken vallen;

verzoekt de regering, bij de evaluatie van de HGIS-afspraken over de financiering van de additionele kosten van crisisbeheersingsoperaties ook de zorgkosten voor uitgezonden defensiepersoneel te betrekken, zonder dat dit ten koste gaat van de operationele aanspraken die Defensie mogelijk al zou kunnen doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aasted Madsen-van Stiphout en Ten Broeke. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69(30139).

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Wat mevrouw Aasted Madsen vraagt, is uitstekend, maar voor zover ik mij herinner is dit al eerder met de staatssecretaris gewisseld en is de toezegging gedaan om het te onderzoeken en mee te nemen. De afgelopen missie stond dit er nog als p.m.-post in. Mevrouw Aasted Madsen weet dat wij daarover vaker van gedachten gewisseld hebben. Voor zover ik weet, heeft de staatssecretaris dit al toegezegd en moet dit onderzoek lopen.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

De kosten die onder de HGIS kunnen vallen, worden onderzocht. Momenteel zitten daar de zorgkosten niet bij. Bovendien gaat niet alleen deze staatssecretaris over de HGIS-pot. Daarom is het heel goed dat de Kamer uitspreekt dat zij het van groot belang vindt dat die zorgkosten daarin worden meegenomen. De staatssecretaris kan namelijk wel wensen dat dit gebeurt, maar er zitten meer mensen rond de tafel. Ik denk dat wij hiermee uiteindelijk de wens van de Kamer kunnen uitspreken dat de zorgkosten erbij horen.

Staatssecretaris De Vries:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn bij dit VAO.

De heer Pechtold heeft terecht de breed geuite wens en het belang benadrukt van goede zorg voor veteranen en actief dienende militairen, juist vanwege de impact van missies zoals die van dit moment in Afghanistan. Ik deel dit volledig met de Kamer. Ik heb aangegeven dat de definitiekwestie over wie onder de veteranen valt geen principiële discussie is, maar een discussie die raakt aan wetgevingstechnische overwegingen en aan het feit dat er vier verschillende groepen worden gecreëerd. Belangrijker nog is dat voor de actief dienende militairen juist de rechtszekerheid van nazorg en zorg, waarover de heer Pechtold sprak, nadrukkelijk al goed is geregeld en dat dit juist voor de postactieven extra moet worden geregeld. Zoals gezegd, het zijn praktische overwegingen en geen principiële. Over deze motie zal ik, zoals in het debat aangekondigd, het oordeel graag aan de Kamer overlaten, zodat ik die verder kan betrekken bij de vormgeving van deze kaderwet. Mevrouw Eijsink vroeg hoe het daarmee stond. Deze week is die door het ambtelijk voorportaal gekomen en het voorstel kan dus naar de onderraad van de ministerraad. Wat dat betreft zit er schot in.

Ik kom vervolgens bij het overleg van de bonden over deze kaderwet veteranen. In de motie van mevrouw Eijsink wordt artikel 3 genoemd. Artikel 3 over het instemmingsrecht van de bonden ziet slechts toe op één onderdeel van de kaderwet. Dat zijn niet de zorg en de sociale zekerheid, omdat die in algemene wetten geregeld zijn. Het ziet slechts toe op het derde deel, namelijk de militaire pensioenen. Daarop is artikel 3 van toepassing. Daarover geeft artikel 3 ook aan dat het overleg plaatsvindt na vaststelling van wat het kabinet vindt, lees: de ministerraad, voordat het naar de Raad van State gaat. Wij geven dus uitvoering aan artikel 3, waaraan de motie refereert. In het algemeen overleg is ook toegezegd dat ik dat zal doen. Dat overleg zal plaatsvinden.

De derde ingediende motie van mevrouw Aasted Madsen betreft de zorgkosten en de HGIS. Daarin wordt gevraagd om de zorgkosten nadrukkelijk te betrekken bij missies. Dat is toegezegd. Het nieuwe in het debat was dat een Kamermeerderheid vond dat de zorgkosten onder de HGIS konden worden gebracht. Dat is op dit moment nog niet goed geregeld. Het is dus een steun in de rug als de Kamer dit zou uitspreken. Dan kan ik daarmee naar de collega's in het kabinet. Daarmee ben ik dus positief over de motie.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik heb geluisterd naar de reactie van de staatssecretaris op de motie. Ik ken het artikel. Ik herhaal dat voldoende overleg en inhoudelijke afstemming nodig zijn, voordat het naar de ministerraad gaat. Dat moge duidelijk zijn.

Staatssecretaris De Vries:

Dan wijs ik mevrouw Eijsink erop dat het inhoudelijke overleg, behalve in het overleg waarop zij wijst, ook tijdens de rondetafelconferentie met de bonden heeft plaatsgevonden. Er wordt alle ruimte geboden om extra ideeën voor de kaderwet aan te dragen. Daarover hoeft dus volstrekt geen misverstand te bestaan. Als zij praat over artikel 3, over formeel instemmingsrecht bij het pensioendeel van de kaderwet, is het conform dat artikel op dat moment, namelijk als er een standpunt van het kabinet is. Ik kan het niet anders maken.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemming over de moties zal vandaag plaatsvinden bij de eindstemming.

Ik ben aan het uitzoeken of de minister al aanwezig is voor het VAO sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Tot dat moment schors ik de vergadering.

De vergadering wordt van 13.35 uur tot 13.45 uur geschorst.

Naar boven