Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 74, pagina 4559-4570 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 74, pagina 4559-4570 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 13 april 2005 over het asiel- en terugkeerbeleid.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Voorzitter. Wij hebben met elkaar gesproken over hoe het staat met de uitvoering van de Terugkeernota. Hoewel velen zeggen dat het heel goed gaat, heb ik in het algemeen overleg geconstateerd dat ik daar nog niet van overtuigd ben. De bedoeling van de Terugkeernota was dat er een rigoureuze breuk werd gemaakt met het verleden, toen te weinig zaken werden afgehandeld, deze te langzaam werden afgehandeld en veel mensen met onbekende bestemming vertrokken.
De praktijk is dat wij nu te maken hebben met een wonderlijke voorlopige afloop. Van de 26.000 dossiers die nog moesten worden behandeld, waarvan er 16.000 pas de komende tijd behandeld gaan worden, is ongeveer 40% goed geweest voor een vergunning. Daarvan was bijna de helft goed voor een asielvergunning. Ik heb de minister gevraagd om de Kamer inzicht te geven in de duur van de procedures van degenen die een asielvergunning hebben gekregen. Ongeveer 3450 personen van de 9800, dat is circa 35%, zijn toch weer administratief verwijderd en niemand weet waar zij zijn gebleven. Er wordt gespeculeerd over de vraag of het aannemelijk is dat zij illegaal in ons land verblijven of niet. Misschien krijgen wij daar ooit meer inzicht in. Het resultaat is in elk geval niet wat wij beoogden toen wij zeiden dat er geen mensen meer op straat terecht moesten komen en dat wij zouden moeten weten waar zij blijven. Er zijn ook nog 1700 mensen zelfstandig vertrokken en 550 uitgezet. Dat is bij elkaar niet zo'n geweldig imponerend getal.
Gezien het feit dat 40% alsnog een vergunning heeft gekregen en een groot aantal mensen is verdwenen, kan men zich afvragen of het niet beter zou zijn geweest om indertijd die pardonregeling wat ruimer te maken. Dat had heel wat menselijk leed voorkomen en het had ook heel wat extra werk voorkomen. Er moeten immers nog steeds een heleboel dossiers worden bekeken. De minister is zo langzamerhand burgemeester van de grootste onzichtbare stad in Nederland, namelijk die van naar schatting 250.000 illegalen. Dat getal is in de loop der jaren wel aanzienlijk opgelopen in de schattingen. Het kan niet anders dan dat het beleid van de minister daar ook een bijdrage aan levert. Daarom dien ik een motie in over een pardon.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat door de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 de procedures met betrekking tot de behandeling van asielverzoeken zijn gestroomlijnd en bekort;
overwegende dat na invoering van deze wet nog moest worden beslist op vele duizenden asielaanvragen die onder de oude vreemdelingenwet waren ingediend;
overwegende dat het kabinet op grond van het Hoofdlijnenakkoord voor een deel van deze asielzoekers een pardonregeling heeft getroffen (Staatscourant van 3 oktober 2003), waardoor een groep van 2100 mensen een verblijfsvergunning heeft gekregen;
overwegende dat deze regeling echter geen oplossing biedt voor asielzoekers die, soms zelfs op aanraden van de overheid, onder de toenmalige wetgeving gebruik hebben gemaakt van hun recht om een tweede of volgende (asiel-) verzoek in te dienen;
overwegende dat deze asielzoekers meer dan vijf jaar in ons land wonen, in ons land zijn ingeburgerd en in veel gevallen een gezin hebben met kinderen die hier zijn geboren en opgegroeid,
overwegende dat in de samenleving een groot draagvlak bestaat om ook aan deze asielzoekers alsnog een verblijfsvergunning te verlenen;
verzoekt de regering, na te gaan hoe alsnog een substantiële verruiming van de eenmalige regeling voor asielzoekers kan worden gerealiseerd en deze aan de Kamer voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries, De Wit, Vos en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 914(19637 /29344).
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Voorzitter. Ik dien over het verkrijgen van een laissez-passer de volgende motie in, die voor zich spreekt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat uit het "Overzicht aanvraagprocedures van verwijderingen per land van bestemming" van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, alsmede uit het onderzoek van het Schoordijk Instituut "Terugkeermogelijkheden van vreemdelingen in vreemdelingenbewaring" blijkt dat de aanvraag van laissez-passers bij diplomatieke vertegenwoordigingen ten behoeve van terugkeer van asielzoekers soms maanden kan duren;
overwegende dat asielzoekers 28 dagen de tijd krijgen om hun laissez-passer te regelen ten behoeve van terugkeer naar hun land van herkomst en dat na ommekomst van die termijn de opvangvoorzieningen voor de desbetreffende asielzoekers worden beëindigd;
overwegende dat in individuele gevallen de beëindiging van de opvang na ommekomst van de 28-dagentermijn, gelet op de lange duur van de behandeling van laissez-passer aanvragen, niet redelijk is te achten, zeker daar waar betrokkenen meewerken aan hun vertrek;
verzoekt de regering, asielzoekers die meewerken aan hun vertrek en langer de tijd nodig hebben dan de 28-dagentermijn voor het verkrijgen van hun laissez-passer, opvang te verlenen voor de duur van de afgifte van hun laissez-passer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Klaas de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 915(19637 /29344).
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Voorzitter. Ik overwoog om nog een motie in te dienen over de buitenschuldverklaringen. Daarvoor is een nieuwe regeling opgenomen in de Vreemdelingencirculaire, maar naar mijn smaak is nog steeds volstrekt onduidelijk waaraan de vreemdeling moet voldoen. De minister heeft gezegd dat het hierbij gaat om een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden. Als iemand echter vier of vijf keer bij een ambassade is geweest en als vaststaat dat er geen vergunning wordt verkregen, moet de IND op een gegeven moment toch ook kunnen zeggen aan welke prestatie men moet voldoen en dat men anders een buitenschuldverklaring krijgt. Als mensen niet weten waar zij aan toe zijn, blijven zij rondhangen, ook buiten de opvang. Dat vind ik zeer kwalijk. Het zou prettig zijn, als de minister hier nog even helder op wil ingaan.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. In het algemeen overleg over het terugkeerbeleid heeft de Kamer uitvoerig stilgestaan bij de zogeheten 14-1-brieven. Dit zijn brieven die mensen aan de minister schrijven, aan wie zij zich als laatste strohalm vastklampen. In die brieven doen zij een beroep op schrijnendheid van hun situatie in de hoop dat de minister daar goed naar wil kijken en hun alsnog een verblijfsvergunning verleent.
Inmiddels staat vast dat het antwoord van de minister op die brieven een belangrijk juridisch moment is. De Raad van State heeft ook uitgemaakt dat dit kan worden aangemerkt als een beslissing, die vervolgens kan leiden tot een volgende procedure. Zeker in het licht dat hierop eigenlijk de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, dienen de antwoorden van de minister deugdelijk gemotiveerd te zijn. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Raad van State heeft geoordeeld dat een zogeheten 14-1-brief beschouwd moet worden als een aanvraag en het antwoord op een dergelijke brief als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);
overwegende dat artikel 3:46 van de Awb stelt dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering en dat artikel 3:47 Awb voorschrijft dat deze motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit;
overwegende dat veel antwoorden op 14-1-brieven slechts van een zeer summiere motivering zijn voorzien;
verzoekt de regering om de antwoorden op 14-1-brieven te allen tijde te voorzien van een deugdelijke motivering, waaruit helder blijkt waarom de minister het verzoek om een verblijfsvergunning heeft afgewezen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 916(19637 /29344).
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Er is een roep in de samenleving om een generaal pardon. Ik onderschrijf volledig wat de heer De Vries hierover zojuist heeft gezegd. Ik heb dan ook zijn motie ter zake van harte mede ondersteund. Gelet op wat er nu in de samenleving gebeurt, vind ik namelijk dat er een dringend beroep op de regering gedaan moet worden om af te stappen van de huidige handelwijze en te kijken naar de ruimere mogelijkheid van een generaal pardon. Daarmee hangt de positie van kinderen samen, zoals ik tijdens het algemeen overleg heb gezegd. Ik heb het afgelopen weekend in mijn woonplaats gezien dat de politie een gezin met kinderen in de berm van het asielzoekerscentrum plaatste. Wat moet er met deze mensen gebeuren? Gelukkig hebben de burgemeesters inmiddels ingegrepen, maar het gebeurt nog steeds. Ik vind dit onverantwoord. Het is ook niet in overeenstemming met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Kinderen die hier geboren zijn of totaal geen herinneringen hebben aan het land van herkomst, laat staan daar ooit geweest zijn, worden uitgezet naar een land dat zij niet kennen. Vandaar dat ik de volgende motie indien.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat Nederland partij is bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (VRK);
overwegende dat artikel 3 VRK voorschrijft dat bij alle maatregelen die betreffende kinderen worden genomen, de belangen van het kind de eerste overweging moeten vormen;
overwegende dat Nederland op grond van artikel 6 VRK gehouden is om in de ruimst mogelijke mate de ontwikkeling van het kind te waarborgen;
overwegende dat het (terug)sturen van een kind van asielzoekers, dat gedurende lange tijd in Nederland heeft verbleven, naar een land dat hij/zij niet kent of zich niet kan herinneren, naar een cultuur die hem/haar vreemd is (geworden) en waar hij/zij de taal niet of niet meer van spreekt, schadelijk is voor zijn/haar ontwikkeling en daarmee in strijd met de belangen van het kind;
overwegende dat de eventuele eigen verantwoordelijkheid van de asiel aanvragende ouder(s) voor de lange verblijfsduur van henzelf en hun kind(eren) in Nederland het kind niet mag worden aangerekend, aangezien de belangen van het kind en zijn/haar recht op een optimale ontwikkeling van zijn/haar persoonlijkheid op grond van de artikelen 3 en 6 VRK voorop moeten staan;
overwegende dat de Nederlandse overheid verzoeken van buitenlandse ouders om hun minderjarige kinderen naar Nederland te halen, afwijst indien het kind in het land van herkomst vijf jaar of langer is opgegroeid, omdat het daar dan geworteld is, waardoor het redelijk is om aan te nemen dat eenzelfde termijn van verblijf in Nederland leidt tot worteling en een contra-indicatie vormt voor (gedwongen) terugkeer;
verzoekt de regering om de rechten van kinderen van asielzoekers, wanneer zij vijf jaar of langer in Nederland hebben verbleven, te erkennen en hun een zelfstandig verblijfsrecht toe te kennen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Klaas de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 917(19637 /29344).
De heer Visser (VVD):
Voorzitter. In november 2004 besloot de Raad van State dat de zogenoemde 14-1-brieven, brieven die waren geschreven naar aanleiding van de oproep van de toenmalige minister Nawijn, formeel gezien moesten worden gekenmerkt als een aanvraag. Tegen de reactie van de minister daarop kon men in bezwaar gaan, omdat de afwijzing ervan een formeel besluit was. De minister heeft zich daaraan gehouden, maar heeft er vier maanden over gedaan om nieuw beleid te formuleren. Dat nieuwe beleid zou in moeten gaan op de datum waarop de Raad van State zijn uitspraak deed. Met andere woorden: het nieuwe beleid gaat met terugwerkende kracht in. Ik geloof dat ik namens vele Kamerleden spreek als ik zeg dat wij daar onze vraagtekens bij hebben gezet en de minister ons er niet van heeft kunnen overtuigen dat het goed is en zo moet worden gedaan. Als mensen ergens op moeten kunnen rekenen, is het wel een betrouwbare en voorspelbare overheid. Een overheid die beleid formuleert, neerlegt en enkele maanden daarvoor laat ingaan, getuigt daar niet van. Vandaar dat ik de volgende motie aan de Kamer wil voorleggen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat op basis van de uitspraak van de Raad van State d.d. 19 november 2004 bepaalde "14-1-brieven" formeel als een aanvraag moeten worden beschouwd en het antwoord formeel als een besluit waartegen rechtsmiddelen mogelijk zijn;
overwegende dat het kabinet voorstelt om een onderscheid te maken tussen brieven die voor en na 19 november 2004 zijn ontvangen en al of niet beantwoorde brieven, wat een verschil in behandeling tot gevolg heeft;
overwegende dat het kabinet eerst pas op 18 maart 2005 dat verschil in behandeling – derhalve het beleid met betrekking tot de "14-1-brieven" – openbaar heeft gemaakt en aan de Tweede Kamer heeft meegedeeld;
overwegende dat personen die het betreft niet eerder dan 18 maart 2005 konden weten in welke zin het kabinet gehoor zou geven aan de uitspraak van de Raad van State;
verzoekt het kabinet om het nieuwe beleid inzake de "14-1-brieven" op 18 maart 2005 in werking te laten treden, zijnde de datum van openbaarmaking van de brief aan de Tweede Kamer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Visser, Van Fessem, Lambrechts, Klaas de Vries, De Wit, Van der Staaij, Huizinga-Heringa en Vos.
Zij krijgt nr. 918(19637 /29344).
De heer Visser (VVD):
Ik heb nog een tweede punt waarbij iets boven de markt is blijven hangen. Ik heb gewezen op het feit dat het helaas voorkomt dat mensen die in een asielprocedure zitten criminele activiteiten ontplooien, zoals diefstallen of andere zaken. De vreemdelingenpolitie komt soms in dergelijke gevallen tot een ongewenstverklaring. Toen wij de eenmalige maatregel bespraken, hadden 1100 mensen contra-indicaties. Daarover hebben wij nog een heel debat gevoerd. Ik heb gezegd dat het mij niet wenselijk lijkt dat in die gevallen een ongewenstverklaring zomaar op de stapel blijft liggen en dat er niet een stevige reprimande wordt gegeven aan die activiteiten. Het kan soms nog een jaar duren voordat de asielprocedure over is. Het lijkt mij dat je in dat soort gevallen snel moet ingrijpen. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het kader van de uitwerking van de "Eenmalige maatregel" aan ongeveer 1100 asielzoekers geen verblijfsvergunning is gegeven in verband met de contra-indicaties, en niet duidelijk is wat sindsdien is gebeurd;
constaterende dat asielzoekers delicten plegen die de vreemdelingenpolitie kunnen doen besluiten personen tot "ongewenst vreemdeling" te doen laten verklaren;
constaterende dat het huidige beleid en de huidige aanpak niet leidt tot versnelde afhandeling van de asielaanvragen van deze personen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst en vervolgens tot vertrek uit Nederland;
constaterende dat het resultaat hiervan is dat criminaliteit onbestraft blijft en in bepaalde gevallen voort kan gaan;
van mening dat in dergelijke gevallen de asielprocedures niet in het afgeven van verblijfsvergunningen mogen uitmonden;
verzoekt de regering, asielaanvragen waarbij sprake is van contra-indicaties en asielaanvragen van personen die ongewenst zijn verklaard met voorrang te behandelen, en vervolgens versneld te werken aan het vertrek van betrokken personen uit Nederland,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Visser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 919(19637 /29344).
De heer Visser (VVD):
Laat ik er voor de volledigheid bij zeggen dat ik hier niet het beeld wil scheppen dat dit in groten getale voorkomt. Als het tien keer voorkomt, is het tien keer te veel.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
De heer Visser pleit er dus voor dat de asielaanvrage van iemand die ondertussen iets doet wat hem in conflict brengt met het strafrecht versneld wordt afgehandeld. Hij pleit er naar ik meen niet voor dat iemand die iets heeft gedaan wat een conflict met het strafrecht oplevert wordt uitgezet voordat over zijn asielaanvrage is beslist. Is dat juist?
De heer Visser (VVD):
Ik vind dat dit meteen moet kunnen worden besloten. De minister heeft in het debat aangegeven dat er een relatie is tussen de vraag of iemand echt vluchteling is en de overtreding zelf. Daarmee moeten wij rekening houden. Mevrouw Vos heeft in een ander debat gevraagd wat te doen als het gaat om een tube tandpasta. Het vragen van een ongewenstverklaring gebeurt pas nadat er zeer ernstige delicten zijn gepleegd. Ik vind dat in die gevallen de asielaanvraag moet worden afgehandeld en bekeken en dat er snel moet worden beslist opdat het ongewenste gedrag niet voortgaat. Ik krijg te veel signalen dat het nog wel eens een jaar kan duren voordat er wordt beslist. In dat jaar gaat het gedrag door.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Dat begrijp ik, maar u zou het dus onjuist vinden als iemand wordt uitgezet voordat op zijn asielaanvrage is beslist.
De heer Visser (VVD):
Ik denk dat dit afhangt van het delict zelf. Wij hebben al eerder met de minister gesproken over een glijdende schaal. Het kan voorkomen – daarover hebben wij eerder schriftelijke vragen gesteld – dat iemand een eerste procedure achter de rug heeft en dat hij dermate grote overtredingen heeft begaan dat de Vreemdelingenpolitie hem echt het land uit wil zetten.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Zullen wij het beperken tot de eerste procedure?
De heer Visser (VVD):
Dan vind ik dat de asielprocedure versneld moet worden afgehandeld en dat een beslissing moet worden genomen. Dat bedoel ik.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Spreekt de heer Visser nu over zeer grote criminele activiteiten? In dat geval zou ik zeggen dat je die mensen natuurlijk gewoon moet vastzetten en vervolgen. Daarover krijg ik graag duidelijkheid van hem. Vindt hij dat elk strafbaar feit, hoe klein ook, onder diezelfde categorie valt en tot versnelde afhandeling van de procedure moet leiden? Er zijn nogal wat mensen die heel kleine delicten hebben gepleegd. Ik hoor graag preciezer hoe hij dit ziet.
De heer Visser (VVD):
Er zit een relatie tussen het delict zelf en de mate waarin het een rol speelt in de afweging of op een aanvrage nee kan worden gezegd en of iemand kan worden uitgezet, dat begrijp ik. Als iemand een echte vluchteling is en een delict heeft gepleegd, heb je een probleem. Dat snap ik ook wel. Die relatie bestaat. Wij hebben niet voor niets gesproken over een glijdende schaal. Het is een stapsgewijze beoordeling. Ik wil het niet laten gebeuren dat delicten worden gepleegd die op de plank blijven liggen. Ik krijg teveel signalen dat dat gebeurt. Ik wil de zekerheid hebben dat het niet meer gebeurt. Dat is de bedoeling die ik heb met deze motie.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. In dit VAO is een diversiteit aan onderwerpen aan de orde. Over een aantal onderwerpen heb ik al moties van collega's medeondertekend. Ik kan dus eenvoudig verwijzen naar hun toelichting, zoals die van collega Visser over de verschoonbare termijnoverschrijding en een motie die mevrouw Huizinga nog zal indienen. Zelf wil ik nog op één onderdeel terugkomen. Het betreft het niet uitvoeren van een motie die in najaar 2004 door de Kamer is aangenomen. Deze vroeg om asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet het land zijn binnengekomen, die tijdens hun asielprocedure voor de Nederlandse wet met iemand getrouwd zijn en die daarna een verzoek tot gezinsvorming hebben gedaan, vrij te stellen van het mvv-vereiste. Er zou voor hen dus dezelfde lijn moeten worden gevolgd als voor de gezinsherenigers het geval is. Anders moeten zij teruggaan naar hun herkomstland en maandenlang van hun gezin gescheiden zijn, puur om een formaliteit. Omwille van deze onbillijkheid die wij ervaren, blijven wij vasthoudend om over dit punt met de minister te debatteren. Haar telkens wisselende argumentatie om de motie nog niet uit te voeren, heeft ons niet kunnen overtuigen. Praktische problemen die zijn aangevoerd, moeten opgelost kunnen worden. Zij vormen geen alibi voor de minister om een motie naast zich neer te leggen. Ik zie mij daarom, samen met collega Klaas de Vries, genoodzaakt opnieuw een motie in te dienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet heeft aangegeven vooralsnog niet bereid te zijn de aangenomen motie-Van der Staaij/Klaas de Vries (19637, nr. 836) uit te voeren;
van mening dat hiermee geen recht wordt gedaan aan het probleem dat ook voor gezinsvormers die zijn binnengekomen onder de oude Vreemdelingenwet het alsnog tegenwerpen van het mvv-vereiste niet billijk is indien louter sprake is van een administratieve handeling;
overwegende dat de door de regering aangedragen bezwaren tegen vrijstelling voor gezinsvormers voor een belangrijk deel ook aan te voeren zijn tegen gezinsherenigers, maar er niet aan in de weg hebben gestaan om vrijstelling te verlenen aan die categorie;
van mening dat aan de door de regering genoemde bezwaren tegemoet kan worden gekomen door een heldere afbakening en het zo nodig stellen van aanvullende voorwaarden of voorschriften, waardoor misbruik kan worden tegengegaan;
verzoekt de regering, alsnog uitvoering te geven aan genoemde motie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Klaas de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 920(19637 /29344).
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. Ook mijn fractie heeft de motie van de heer De Vries waarin nogmaals een beroep op de regering wordt gedaan om te komen tot een genereus pardon van harte medeondertekend. Ook mijn fractie is van mening dat de commotie die rondom het asielbeleid in de samenleving blijft bestaan, een teken is dat grote delen van de samenleving van de samenleving niet kunnen begrijpen dat het rechtvaardig zou zijn om mensen die vaak al vele jaren in ons land zijn ons land uit te zetten om redenen die niet, of in ieder geval niet alleen, aan henzelf te wijten zijn. Er komen allerlei zaken bij zoals het uitzetten van gezinnen en gescheiden uitzettingen. Wij zien al dergelijke zaken met een bijna wekelijkse regelmaat in de media langskomen. Het laat zien dat in de samenleving groot onbegrip bestaat voor het beleid van deze minister. Ook de ChristenUnie doet een oproep aan haar om nog eens na te denken over een genereuzer pardon.
In het algemeen overleg dat wij vorige week hebben gevoerd, heeft de minister toegezegd dat zij in de loop van juni van dit jaar zal komen met een notitie waarin zij ingaat op de problemen rond de vreemdelingen die rechtmatig in ons land zijn maar die geen recht hebben op onderdak.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de minister heeft toegezegd in de loop van juni 2005 met een nadere notitie te komen inzake de wijze van handelen rondom vreemdelingen die nog in een procedure verkeren, maar niet onder de normale opvangfaciliteiten vallen;
verzoekt de minister, tot het moment dat deze notitie is gepresenteerd gemeenten en andere organisaties die zich bezighouden met de opvang van mensen uit deze groep, ruimhartig de ruimte te laten aan deze opvang gestalte te geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Huizinga-Heringa, Klaas de Vries en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 921(19637 /29344).
De heer Van Fessem (CDA):
Voorzitter. De CDA-fractie is van oordeel dat het goed gaat met het terugkeerbeleid. Laten wij eerst vaststellen dat dit kabinet, deze minister, er echt werk van heeft gemaakt. Wij hebben een rapport besproken over een evaluatie van het terugkeerbeleid vanaf 1999. Dat is allemaal niet zo goed afgelopen, maar nu wordt het toch ter hand genomen. Wij zijn er tevreden over. Er komen geluiden over een ruimer pardon, een genereus pardon. De heer De Vries zegt dat het minder werk is: al dat werk hoefden wij niet op ons te nemen. Het kan natuurlijk geen reden zijn om iets wat moeilijk is niet te doen, dan maar iets anders te doen en het te laten gaan.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Daar ben ik het mee eens, maar mijn hoofdreden was natuurlijk een andere.
De heer Van Fessem (CDA):
Dat is helder. Daar doe ik niet aan af; ik haal alleen naar voren wat mij aanspreekt. Er wordt vaker gezegd: al dat moeilijke gedoe, laten wij maar toegeven. Dat is niet de lijn van de CDA-fractie.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Nee nee ...
De heer Van Fessem (CDA):
Misschien hebt u het zich laten ontvallen, maar u hebt het wel gezegd.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Dat heb ik ook gezegd, maar mijn hoofdreden was een andere. Die heb ik ook genoemd. Waarom gaat iemand van het CDA niet op die hoofdreden in?
De heer Van Fessem (CDA):
Ik begin met een citaat: "Het is meestal niet waar dat mensen heel lang op een beslissing hebben moeten wachten. De mensen hebben niet berust in de beslissing. Het antwoord was namelijk: nee, u moet hier weg. Vervolgens hebben mensen ervoor gekozen – dat recht en die mogelijkheid hadden zij – om door te procederen. Dat kunnen mensen ervaren als een periode van onzekerheid. Het is echter niet zo dat zij door traag handelen van de overheid heel lang in onzekerheid hebben verkeerd. Men heeft de beslissing van de overheid in eerste instantie niet willen aanvaarden."
Deze zinnen hadden zo uit de mond van deze minister kunnen komen, maar ze zijn uitgesproken door ex-staatssecretaris Kalsbeek namens het kabinet-Kok op 9 april 2002, drie jaar geleden. Toen is er een motie ingediend om een onderzoek te doen naar een ruimer pardon. De heer De Vries moet het mij niet kwalijk nemen, maar elke keer als hij over een pardon begint, begin ik daarover. Toen is er een kans geweest om onderzoek te doen, maar dat is mede dankzij de PvdA-fractie niet doorgegaan. Enige consequentie zou ik toch op prijs stellen.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Wij hebben het er vaker over gehad. Ik vind het ook helemaal niet erg dat de heer Van Fessem mij eraan herinnert, want dan kan ik hem eraan herinneren dat er toen een heel duidelijke reden was voor de PvdA-fractie, die achteraf naar mijn smaak ongelukkig is geweest. Men zei: dit regelen wij bij de komende kabinetsformatie. Voor wat het waard is, maar dat is de verklaring geweest. Ik heb hier al eerder gezegd dat het jammer is dat het zo is gelopen, maar ik weet ook niet of bij de verkiezingen gevolg zou zijn gegeven aan die motie. U kent de uitslag van de verkiezingen.
De heer Van Fessem (CDA):
Ik weet niet of de prognoses op 9 april 2002 al zo slecht waren, maar het is duidelijk dat het niet is gebeurd. Ik vind het niet zo interessant om dan een onderzoek af te wijzen en, nu er geen regeringsverantwoordelijkheid is, goede sier te maken. Ik zou nog meer kunnen citeren, maar zal dat niet doen.
Ik kom bij de 14-1-brieven. Wij ondersteunen de motie van collega Visser, omdat wij niet overtuigd zijn door de antwoorden van de minister. Daarin zijn wij niet de enigen. Er zal toch worden geprocedeerd. Naar mijn idee is het zinvol die procedures op dat terrein in ieder geval voor te zijn. Voor de procedure en de inspanningen maakt het op zichzelf niet uit. Dit is naar mijn idee inderdaad de meest fatsoenlijke weg die wij als overheid kunnen bewandelen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter. Jarenlang hebben 26.000 kinderen, mannen en vrouwen gewacht en dat doen zij nog steeds. Dat zijn mensen die al 5, 6 of zelfs 10 jaar in Nederland zijn. De kinderen zijn Nederlands en zij kennen geen ander land. Door hen wordt terugsturen naar het land van herkomst als verbanning beschouwd.
De minister is van mening dat het beleid dat is gericht op deze groep van 26.000 mensen succesvol is. Mijn fractie vindt dat dit absoluut niet het geval is. Ik meen dat de minister dat zou moeten erkennen nu zij ziet dat een redelijk groot deel van de door haar behandelde groep mag blijven. Daarbij komt dat een deel dat bijna net zo groot is in Nederland is verdwenen, terwijl zij heeft gezegd dat zij dat wilde voorkomen. Mijn fractie meent dat dit niet geslaagd is. Het maatschappelijk verzet is enorm en wij moeten voor deze lang wachtende groep een rechtvaardig pardon invoeren. Ook wij hebben de motie-De Vries daarom van harte ondertekend. Ook de motie-De Wit, waarin speciale aandacht wordt gevraagd voor de kinderen, zullen wij van harte onderschrijven.
De minister moest met betrekking tot de 14-1-brieven bakzeil halen. Er is namelijk wel beroep mogelijk. Zij zegt nu dat zij in een afwijzingsbrief geen motivering zal vermelden. Naar ons oordeel is zij daartoe echter moreel en op grond van het bestuursrecht verplicht. De motie-De Wit op dat punt zullen wij dan ook mede ondersteunen.
De minister heeft gezegd dat alle mensen die na 19 november een dergelijke brief aan haar sturen leges zullen moeten betalen. Dat zal ook gelden voor de personen van wie de brieven nog niet zijn beantwoord. Tevens zal voor hen een mvv-verplichting gelden. Mijn fractie kan dat niet volgen en zij zal dat niet accepteren. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de minister voornemens is bij verblijfsverzoeken wegens schrijnendheid van de omstandigheden die na 19 november 2004 zijn ingediend een mvv en leges te eisen;
overwegende dat de argumenten om een mvv en een legesbetaling te verlangen niet overtuigen;
verzoekt de regering, af te zien van het eisen van een mvv en legesbetaling bij verblijfsverzoeken wegens schrijnendheid van de omstandigheden, die na 19 november 2004 zijn ingediend,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 922(19637 /29344).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter. De minister heeft tegen de gemeenten die uitgeprocedeerde personen willen opvangen dreigende taal gesproken. Wij hebben ook vastgesteld dat er vanuit gemeenten veel klachten worden geuit over de onduidelijkheid van de afspraken. Daarom leg ik de volgende motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de minister in haar nota Terugkeerbeleid toegezegd heeft samen met COA, IND en gemeenten gemeentelijke taakgroepen in te stellen die individuele dossiers zouden bespreken en de schrijnendheid van de zaak te beoordelen;
overwegende dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een onafhankelijke klachtencommissie wil om de uitvoering van het terugkeerbeleid te monitoren;
overwegende dat onduidelijk is of elke gemeente een dergelijke gemeentelijke taakgroep heeft ingesteld en op welke wijze de voortgang van de uitzetting en de schrijnendheid van de zaak beoordeeld wordt;
verzoekt de regering, te inventariseren welke gemeenten inmiddels een gemeentelijke taakgroep hebben ingesteld, op welke wijze deze taakgroepen de voortgang van de uitzetting en de schrijnendheid van asielzaken beoordelen en de Kamer daarover te berichten;
verzoekt de regering, een onafhankelijke klachtencommissie in te stellen die de uitvoering van het terugkeerbeleid kan monitoren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 923(19637 /29344).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat uit onderzoek van prof. Van Kalmthout naar terugkeerbevorderende en terugkeerbelemmerende factoren bij vreemdelingen in vreemdelingenbewaring blijkt dat de inzet van de IOM in het terugkeerproces tot positieve resultaten leidt;
overwegende dat de ACVZ de aanbeveling doet nader te onderzoeken om het proces van terugkeer bij een onafhankelijke terugkeerorganisatie onder te brengen;
verzoekt de regering, de IOM te betrekken bij de terugkeer van alle uit Nederland te verwijderen van vreemdelingen en nader te onderzoeken welke bijdrage een onafhankelijke terugkeerorganisatie kan leveren aan het terugkeerbeleid en de Kamer daarvan te berichten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 924(19637 /29344).
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Verdonk:
Voorzitter. De heer De Vries heeft herhaald dat hij graag inzicht wil hebben in de duur van de procedures. Dat heb ik toegezegd. Wij zijn daarmee aan het werk. Het antwoord op die vraag zal hem dus zo spoedig mogelijk bereiken.
Dan kom ik op de motie van de heer De Vries waarin de regering wordt verzocht na te gaan hoe alsnog een substantiële verruiming van de eenmalige regeling voor asielzoekers kan worden gerealiseerd en het resultaat aan de Kamer voor te leggen. Wij hebben uitgebreid gesproken over de groep van langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet een asielaanvraag hebben ingediend. Dat heeft tot een eenmalige regeling geleid. Bovendien heb ik verblijfsvergunningen verleend op grond van mijn discretionaire bevoegdheid en dat doe ik nog steeds. Ook het terugkeerbeleid voor deze groep asielzoekers is met de Kamer besproken. Dat beleid is hier aanvaard en wordt al geruime tijd uitgevoerd in het project "Terugkeer". Op dit moment zijn 10.000 asielzoekers die tot de doelgroep van dit project behoorden, uitgestroomd. Zij hebben ofwel gebruikgemaakt van de faciliteiten voor het vrijwillig vertrek of ervoor gekozen om zonder ondersteuning de asielopvang te verlaten, zij zijn gedwongen uitgezet of hun is een verblijfsvergunning verleend. Kortom, de discussie is wat mij betreft gevoerd. Alle argumenten zijn uitvoerig besproken en het beleid is volop in uitvoering. Ik ontraad dan ook het aannemen van deze motie.
De heer De Vries heeft ook een vraag gesteld over het buitenschuldcriterium. Morgen spreken wij wederom met elkander, en wel over de brief. Dan zullen wij ook ingaan op het buitenschuldcriterium.
In een andere motie verzoekt de heer De Vries de regering om asielzoekers die meewerken aan hun vertrek en langer de tijd nodig hebben dan de termijn van 28 dagen voor het verkrijgen van hun LP, opvang te verlenen tot de afgifte van hun LP. Hierover wil ik een aantal opmerkingen maken. Indien een vreemdeling meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en van zijn nationaliteit, kan binnen heel beperkte tijd een reisdocument worden verkregen. De vreemdeling weet reeds ver voor de aanvang van de termijn van 28 dagen dat hij moet terugkeren en dat hij daarvoor reisdocumenten moet aanvragen. Ik wil geen opvang verlenen aan vreemdelingen die te laat zijn begonnen met de aanvrage van documenten. Ik ontraad daarom ook het aannemen van deze motie.
Dan kom ik op de motie van de heer De Wit, waarin de regering wordt verzocht om de antwoorden op 14-1-brieven te allen tijde te voorzien van een deugdelijke motivering waaruit helder blijkt waarom de minister het verzoek om een verblijfsvergunning heeft afgewezen. Wij hebben daarover ook reeds tijdens het AO gesproken. De uitspraak van de afdeling bevat geen overwegingen over de motivering van besluiten waarin wel of niet gebruik wordt gemaakt van een discretionaire bevoegdheid. De uitspraak brengt daarin dan ook geen verandering. Ik heb al meermalen gezegd dat het niet mogelijk is om criteria te geven omdat het gaat om unieke zaken. In de gevallen waarin ik niet tot de conclusie kom dat ik gebruik zal maken van mijn discretionaire bevoegdheid, geef ik dan ook aan dat ik daar geen aanleiding toe heb gevonden. Ik ontraad dan ook het aannemen van deze motie.
De heer De Wit (SP):
Dan is het wachten op de volgende uitspraak van de Raad van State, maar dat even terzijde.
Het staat gewoon in de Algemene wet bestuursrecht. Nu de Raad van State heeft uitgesproken dat de beslissing die de minister neemt, een beslissing is die eventueel vatbaar is voor beroep, is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. En daar staat in dat beslissingen gemotiveerd moeten worden. De minister handelt zelfs in strijd met de wet als zij het niet doet. Mijn simpele vraag is om voor mensen inzichtelijk te maken waarom de minister deze beslissing neemt. Niet meer en niet minder. De vraag is of zij bereid is om de wet na te leven.
Minister Verdonk:
Bij de 14-1-brief spreken wij over een uitspraak van de Raad van State. Die uitspraak gaat over het totaal en bevat geen overwegingen over de motivering van besluiten. Ik zie geen reden om niet door te gaan op de ingeslagen weg. Het gaat om de discretionaire bevoegdheid. Dat is een samenspel van omstandigheden. Ik heb dat reeds meermalen duidelijk gemaakt. Ik zal dat ook nu niet veranderen. Dit is de manier waarop ik gebruik maak van de discretionaire bevoegdheid.
De heer De Wit (SP):
Het zegt niets dat dit niet in de uitspraak van de Raad van State staat. De Raad van State gaat ervan uit dat de minister de wet kent en dus haar beslissingen goed motiveert.
Minister Verdonk:
De Raad van State is een toetsorgaan, dat toetst hoe ik mijn werk doe. De Raad van State heeft niet geoordeeld dat ik dat niet op een juiste manier doe. De uitspraak bevat geen overwegingen met betrekking tot de motivering.
In de motie van de heer de Wit wordt de regering verzocht om kinderen van asielzoekers te erkennen en hen een zelfstandig verblijfsrecht toe te kennen, wanneer zij vijf jaar of langer in Nederland hebben verbleven. Het is niet wenselijk in het algemeen een verblijfsrecht toe te kennen aan kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland in de procedure zitten. Een zelfstandig verblijfsrecht voor kinderen betekent in vele gevallen dat ook aan de ouders een verblijfsrecht moet worden toegekend. Dat is de omgekeerde wereld. Wij spreken steeds over ouders die de verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun kinderen. Ik ontraad dan ook het aannemen van deze motie.
De heer De Wit (SP):
Ik verzoek de minister uitdrukkelijk te reageren op de kern van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin is vastgelegd dat het belang van het kind voorop dient te staan, dat men dat los dient te zien van de positie van de ouders en dat, wanneer kinderen langdurig in Nederland verblijven, het belang van het kind juist met zich meebrengt dat men daarover zelfstandig een beslissing moet nemen. Dat zeggen ook de geleerden die zich hierover uitlaten.
Minister Verdonk:
Wij hebben in Nederland heel duidelijke procedures. Ik zie geen enkele reden om op dit moment procedures te wijzigen en aan kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland zijn een zelfstandig verblijfsrecht toe te kennen. Ik vind dat de omgekeerde wereld en ik zal daartoe niet overgaan.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Kan de minister zeggen wat voor belang zij hecht aan het Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Minister Verdonk:
Natuurlijk handel ik binnen het kader van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Kan de minister daarover iets meer zeggen? Zij wijst rigoureus alles af wat uit het verdrag voortvloeit.
Minister Verdonk:
Ik ben het niet met de heer De Vries eens. Natuurlijk handelen wij heel zorgvuldig als het om kinderen gaat, maar als kinderen langer dan vijf jaar in Nederland zijn, komt dat door een keuze die de ouders hebben gemaakt om meerdere keren een asielprocedure in te gaan en om langdurig in onzekerheid te verkeren. Het is de eigen keuze van mensen voor een verblijf in Nederland. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders om te zorgen dat kinderen een zo goed mogelijk leven hebben.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Dat ben ik voor een belangrijk deel met de minister eens. Het verdrag legt verantwoordelijkheden echter ook neer bij de staat. In welk opzicht maakt de minister ooit de verantwoordelijkheid waar die in het verdrag is neergelegd ten opzichte van kinderen van asielzoekers? Zij zet hen op straat en stuurt hen het land uit, maar ik heb nooit gemerkt dat zij dacht: dit zijn kinderen, daarmee moeten wij op een andere manier omgaan. Kan zij daarvan een voorbeeld geven?
Minister Verdonk:
In het verdrag staat niet dat een kind alleen maar gelukkig is in Nederland.
Ik kom aan de motie van de heer Visser.
De voorzitter:
Bovenaan staat de datum 19 november 2005. Dat moet zijn 19 november 2004.
Minister Verdonk:
Dank u. De motie verzoekt het kabinet het nieuwe beleid inzake de 14-1-brief op 18 maart 2005 te laten ingaan, zijnde de datum van openbaarmaking van de brief aan de Tweede Kamer. In mijn brief van 18 maart 2005 ben ik uitgegaan van 19 november 2004 als peildatum voor de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen. In die brief en tijdens de AO's op 31 maart en 7 april heb ik uitgelegd hoe ik aan die datum ben gekomen.
Ik vat het nog even kort samen. De uitspraak van de Afdeling was bekend, gelet op de publiciteit, althans kon bekend zijn. Uit de uitspraak en de publiciteit was duidelijk dat er kon worden geprocedeerd tegen de reactie op een 14-1-brief. De omstandigheid dat mijn beleid naar aanleiding van de uitspraak nog niet bekend was gemaakt, stond er niet aan in de weg dat rechtsmiddelen tegen de reactie op een 14-1-brief konden worden aangewend en dat die mogelijkheid duidelijk was of kon zijn.
De datum van 19 november 2004 sluit aan bij de vaste jurisprudentie, volgens welke de vreemdeling bezwaar moet maken, zo spoedig mogelijk nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de mogelijkheid daartoe. Ik heb ook toegelicht dat de regels voor de bezwaar- en beroepstermijn en de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding van openbare orde zijn. De uitdrukking "bepalingen van openbare orde" is bestuursrechtelijk jargon voor rechtsregels die de rechter ook moet toepassen als partijen daar niet om vragen, en zelfs tegen de uitdrukkelijke wil van die partijen in.
Dat betekent dat de rechter zelfstandig vaststelt of de bezwaar- en beroepstermijn is overschreden en of die overschrijding verschoonbaar is, zelfs als het bestuursorgaan zelf geen punt wil maken van die termijnoverschrijding. Het is dan ook heel goed mogelijk dat de rechter bij 18 maart 2005 als peildatum beslissingen op bezwaarschriften vernietigt, omdat de rechter oordeelt dat ik het bezwaarschrift niet ontvankelijk had moeten verklaren in plaats van het bezwaarschrift inhoudelijk te behandelen.
Ik ontraad de aanneming van de motie zowel juridisch als in zoverre zij ervoor is bedoeld dat ik vanaf 18 maart het mvv- en legesvereiste zou mogen tegenwerpen. Dat zou betekenen dat ik voorbij moet gaan aan de eisen die aan aanvragen worden gesteld in de Vreemdelingenwet en de lagere regelgeving. Het bezit van een mvv is een inhoudelijke toelatingsvoorwaarde. De legesheffing is een procedureel vereiste voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Dat zijn de normale vereisten. Ik ontraad de aanneming van de motie op de gronden die ik net heb genoemd.
In de motie van de heer Visser wordt de regering verzocht, asielaanvragen waarbij sprake is van contra-indicaties en van personen die ongewenst zijn verklaard, met voorrang te behandelen en vervolgens versneld te werken aan het vertrek van betrokken personen uit Nederland. In deze motie gaat het om 1100 mensen die niet in aanmerking kwamen voor de eenmalige regeling vanwege contra-indicaties. Ik benader deze motie met een positieve grondhouding, maar ik moet wel kijken hoe zij praktisch uit te voeren is. Ik kan zeggen dat ik geen bezwaar heb tegen aanneming van deze motie.
In de motie van de heren Van der Staaij en De Vries wordt de regering verzocht om de motie over gezinsvormers die al eerder aan de orde is geweest, alsnog ten uitvoer te leggen. Ik merk daarover een aantal zaken op. Wij praten over een voorstel om mensen niet meer te laten voldoen aan het mvv-vereiste. Het mvv-vereiste is een van de hoofdregels in de reguliere verblijfsprocedure en is niet voor niets opgenomen. Met dit vereiste is wettelijk verankerd dat de Nederlandse overheid voorafgaand aan de komst van een vreemdeling wil controleren of deze echt aan alle verblijfsvoorwaarden voldoet. Voorkomen moet worden dat de overheid zonder een dergelijke controle bij de komst van een vreemdeling naar Nederland voor voldongen feiten wordt geplaatst. Dit is waar het om draait in de mvv-procedure. In de toelichting op de Vreemdelingenwet staat nadrukkelijk dat het geen vrijstelling van het mvv-vereiste oplevert, als iemand in Nederland een asielprocedure doorloopt en vervolgens een reguliere aanvraag indient.
De heer Van der Staaij vraagt naar een afbakening van de groep, maar deze groep is niet of nauwelijks af te bakenen. Er zijn geen cijfers over het aantal vreemdelingen dat door deze vrijstelling mogelijk alsnog in bezit komt van de vergunning voor gezinsvormers. Het is ook niet mogelijk om een onderscheid te maken in het soort relatie. Het is op grond van de Vreemdelingenwet en regelgeving zoals de richtlijn gezinshereniging en artikel 3.14 Vreemdelingenbesluit 2000 niet mogelijk om een onderscheid te maken naar het soort relatie dat is aangegaan. Een nieuwe vrijstelling voor gezinsvormers zal zich dan ook niet kunnen beperken tot huwelijken die in Nederland voor de wet zijn gesloten. Ook geregistreerde en niet-geregistreerde partnerschappen zullen onder deze vrijstelling vallen. Met name bij de laatste groep is er het probleem van de controleerbaarheid van het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie. Dat onderscheid is dus juridisch niet mogelijk.
Naar verwachting zullen, naast de vreemdelingen uit de groep van 26.000, veel anderen alsnog een procedure starten. Alleen al het indienen van de aanvraag loont, omdat er door het indienen van de reguliere aanvraag rechtmatig verblijf ontstaat en de mvv nog even niet wordt tegengeworpen. De vrijstelling van de mvv-vereiste wordt pas getoetst nadat eerst is bezien of aan alle voorwaarden wordt voldaan, zoals het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie, middelen, paspoort, openbare orde etcetera. Daarna kan men ook weer in bezwaar en beroep gaan. Aan de ene kant vraagt de Kamer mij om procedures te beperken en te verkorten, maar hiermee lopen wij het risico dat er stapels brieven, aanvragen en verzoeken binnenkomen, die allemaal moeten worden bezien.
Ik verwijs naar een eerdere speciale regeling uit 1999, op grond waarvan voor vreemdelingen in Nederland een vrijstelling van de mvv-eis gold, alsmede een peildatum. Ik heb het over de zogenaamde witte-illegalenregeling. Die regeling heeft geleid tot bijna 9000 reguliere aanvragen, waarvan het grootste deel niet voor inwilliging in aanmerking kwam. Zelfs tot in 2005 dienden er procedures bij de rechtbanken.
Ik ontraad de aanneming van de motie.
De heer Van der Staaij (SGP):
Als ik de argumentatie van de minister hoor, lijkt het bijna alsof wij voor de categorie van de gezinsherenigers niet een vrijstelling hebben getroffen. Voor hen geldt toch ook een heel groot deel van die bezwaren? Of betreurt de minister het dat zij voor die categorie een vrijstelling heeft ingevoerd?
Minister Verdonk:
Voor gezinsherenigers is het criterium heel duidelijk: het gezin bestond reeds in het land van herkomst.
De heer Van der Staaij (SGP):
U verwijst naar de witte-illegalenregeling, maar ik heb het over een voorbeeld van een vrijstelling voor de af te bakenen groep van de mensen die onder de oude vreemdelingenwet zijn binnengekomen. Waarom zou dit ook niet kunnen voor de groep van de gezinsvormers? U hebt daartegen nog geen overtuigende bezwaren genoemd. U zegt dat de groep lastig is af te bakenen, maar dat heeft toch niets te maken met deze motie? Dat heeft te maken met de eigen definities van de mogelijkheid tot gezinsvorming. De kwestie van het mvv-vereiste doet daaraan niets toe of af. Daarbij gaat het om criteria die sowieso gelden.
Minister Verdonk:
De gezinsvormers kunnen komen uit de groep van 26.000. Inmiddels spreken wij van een groep van 16.000, omdat 10.000 mensen in het kader van het Project Terugkeer al zijn uitgestroomd. Het kan echter zijn dat degenen die met onbekende stemming zijn vertrokken, dan wel reeds naar het land van herkomst zijn teruggegaan, of degenen die een vergunning hebben gekregen, alsnog een aanvraag indienen voor gezinsvorming. Die aanvragen moeten worden getoetst. Uit de ervaring met de witte-illegalenregeling weten wij dat slechts in een heel klein deel van de 9000 aanvragen een vergunning is verleend. Dit betekent dus weer enorm veel werk. Er moeten enorm veel zaken worden getoetst door de IND. Wij kunnen wel zeggen dat degene die de aanvraag doet, moet bewijzen dat hij een relatie heeft, maar beperking tot een huwelijk is niet mogelijk, in de trant van: laat maar een boterbriefje zien en dan is de zaak rond. Dat kan dus niet, want ik kan de groepen niet splitsen. Ik moet daarbij ook de verschillende soorten partnerschap betrekken. Verder heb ik bezien of beoordeling op basis van een datum een mogelijkheid zou zijn, maar ook dat is geen mogelijkheid, omdat ik steeds te maken heb met een aanzuigende werking van mensen die al weg zijn en alsnog een aanvraag kunnen indienen. Ik voorzie heel grote problemen als wij dit inderdaad gaan invoeren, en ik zie er ook geen reden toe. De basis van het reguliere vergunningenstelsel is dat de mvv wordt aangevraagd in het land van herkomst. Ik verbied geen huwelijken, helemaal niet. Ik zeg alleen maar tegen mensen die een gezin willen vormen: luister, u bent hier naartoe gekomen; u hebt een asielaanvraag ingediend die is afgewezen, misschien wel meerdere keren; u hebt zelf de keus gemaakt om hier in Nederland een gezin te vormen; u bepaalt niet hoe wij hier in Nederland de regelgeving in elkaar zetten, het is aan de Nederlandse Staat om dat te bepalen. Die regelgeving zegt dat u terugmoet naar het land van herkomst om uw mvv aan te vragen. Dan wordt er natuurlijk getoetst of u aan alle voorwaarden voldoet en als dat zo is, kunt u terugkomen naar Nederland.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Ik heb afrondend nog twee punten. De minister zegt eerst: ik zie het probleem eigenlijk niet. Misschien is dát wel het probleem. Misschien is het probleem juist dat de minister het probleem niet ziet, want het probleem bestaat natuurlijk wel bij mensen die hier al jaren geleden een gezin hebben gevormd en die nu alsnog maandenlang van hun gezin weer gescheiden moeten worden om een formaliteit te vervullen, om ergens in een herkomstland een briefje te halen, terwijl zij voor het overige aan alle voorwaarden voldoen. Over die groep mensen hebben wij het. Dat is mijn eerste punt.
Mijn tweede punt is dat de minister zegt: er kunnen allerlei nieuwe aanvragen komen en hoe moet ik daar dan weer mee omgaan. Dat lijkt mij toch een kwestie van heldere afbakening en daar biedt de motie nu juist een handvat voor. Kortom, waarom kijkt de minister niet meer naar hoe zij problemen kan oplossen, in plaats van telkens nieuwe problemen op te werpen?
Minister Verdonk:
Voorzitter. Ik werp geen problemen op. Ik heb aan alle kanten bekeken of ik een mogelijkheid kan vinden om dit te realiseren. Ik krijg het niet voor elkaar. Ik zie het probleem. Ik heb het probleem gezien. Ik heb het probleem van alle kanten bekeken en ik heb geprobeerd om allerlei oplossingen te verzinnen. Het is niet zo dat men naar het land van herkomst gaat om alleen een formaliteit te vervullen. Het gaat erom dat meteen getoetst wordt of er inderdaad aan alle voorwaarden wordt voldaan en dat is in heel veel gevallen niet zo. Voorzitter. Ik zie het probleem. Ik probeer niet meer problemen op te werpen dan dat er toch al zijn, ik doe mijn best om procedures te beperken, om het aantal procedures terug te brengen. Als wij dit gaan doen, dan hebben wij weer heel veel procedures erbij. Dan heb ik weer stapels brieven waarvan de IND moet bewijzen dat wat men beweert, niet waar is. Voorzitter. Ik ontraad de aanneming van deze motie.
Dan kom ik bij de motie van de leden Huizinga-Heringa, De Vries en Van der Staaij. De minister wordt verzocht tot het moment dat de notitie er is die ik heb toegezegd voor juni, gemeenten en andere organisaties die zich bezighouden met de opvang van mensen uit deze groep ruimhartig de ruimte te laten aan deze opvang gestalte te geven. Voorzitter. In zijn algemeenheid wil ik benadrukken dat het uitgangspunt niet moet zijn dat de overheid verantwoordelijk blijft voor de opvang van vreemdelingen die asielprocedure op asielprocedure stapelen. Wij zijn gehouden de merites van het asielverzoek zorgvuldig te beoordelen, maar niet om opvang tot in het oneindige te blijven verstrekken. Er is bij de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 weloverwogen besloten, het recht op opvang in sommige gevallen te laten eindigen, terwijl de vreemdeling nog rechtmatig in Nederland verblijft. Dat is gedaan om te voorkomen dat het behoud van opvangvoorzieningen de reden wordt om een nieuw asielverzoek in te dienen. Willen wij hier iets aan veranderen, dan ben ik geneigd in de eerste plaats te kijken naar de mogelijkheden om de procedures te versnellen of te bekorten. Tot de tijd dat de notitie er ligt, zal ik het huidige beleid handhaven. Ik ontraad dus aanneming van deze motie.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik begrijp dit niet zo goed, want de minister heeft tijdens het algemeen overleg gezegd dat zij inderdaad begrijpt dat dit een probleem kan zijn voor mensen die op straat staan, die in ons land mogen zijn, maar geen dak boven hun hoofd hebben. De minister zei: ik zie het probleem en ik probeer er iets aan te doen. Het kan best zijn dat zij dat doet door het bekorten van de procedure, maar daarmee bestaat het probleem op dit moment natuurlijk nog steeds. Alles wat de motie wil, is dat de mensen die op straat staan op de manier opgevangen moeten kunnen worden, waarop dat tot nu toe ook gebeurd is, totdat de minister gekomen is met een notitie waarin zij zegt hoe zij dat probleem wil oplossen.
Minister Verdonk:
Voorzitter. Mevrouw Huizinga doet alsof de wereld bestaat uit opvang en géén opvang. Er is echter ook nog een derde mogelijkheid, namelijk dat men naar het IOM gaat en daarmee de terugkeer regelt. Dat kan namelijk ook, voorzitter.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
U kunt van mensen die zitten te wachten op de uitkomst van een procedure waarvan zij hoop hebben dat die zal zijn dat zij in Nederland mogen blijven, toch moeilijk verwachten dat zij naar het IOM gaan om ons land te verlaten?
Minister Verdonk:
Ik wijs erop dat deze mensen allemaal al een procedure hebben doorlopen. Mensen die in hun eerste procedure zitten, hebben recht op opvang. In de tweede, derde, vierde of vijfde procedure is er geen recht op opvang. Zo zit de wet in elkaar. Ik heb al toegezegd dat ik in de notitie van juni allerlei mogelijkheden zal onderzoeken om de procedures te versnellen en verkorten.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
Het is mij niet duidelijk waarom u tegen gemeenten en organisaties die zich het lot aantrekken van mensen die u op straat zet, zegt dat zij dat niet zouden moeten doen. Dat begrijp ik niet. Daarmee zegt u eigenlijk dat u vindt dat deze mensen op straat moeten verblijven en moeten omkomen terwijl zij wachten op de uitslag van een asielverzoek. Dat is toch werkelijk bij de spinnen af.
Minister Verdonk:
Er is ook een spreekwoord dat zegt: het is bij de konijnen af. Ik wijs erop dat deze mensen allemaal een eerste asielprocedure hebben doorlopen. De Vreemdelingenwet 2000, totstandgekomen onder vorige kabinetten, zegt dat er in dergelijke gevallen wel recht is op rechtmatig verblijf en geen recht op opvang. Ik heb toegezegd dat ik naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State zal bekijken welke maatregelen ik kan nemen om ervoor te zorgen dat de procedures worden verkort en versneld. Ik wijs erop dat men er in plaats van het indienen van een tweede, derde of vierde asielprocedure, ook voor kan kiezen om naar het IOM te gaan en terug te keren naar het land van herkomst.
De heer Klaas de Vries (PvdA):
In deze motie wordt de minister gevraagd om gemeenten en andere organisaties ruimhartig te ruimte te laten om aan opvang gestalte te geven. De minister heeft tot nu toe gezegd dat zij vindt dat als deze mensen op straat komen, zij daar maar moeten blijven en moeten verhongeren of dat zij naar het IOM moeten gaan en maar moeten kijken in het land van herkomst of zij nog een asielaanvraag ingewilligd krijgen.
Minister Verdonk:
Dit is een waarneming die ik bij de konijnen af vind. Daar laat ik het maar even bij.
In de motie van mevrouw Vos wordt de regering verzocht om af te zien van het eisen van een mvv en legesbetaling bij verblijfsverzoeken wegens schrijnendheid van de omstandigheden die na 19 november 2004 zijn ingediend. Uit de uitspraak van de afdeling Rechtspraak van 19 november 2004 vloeit voort dat de meeste 14-1-brieven moeten worden beschouwd als aanvragen. De eisen die aan aanvragen worden gesteld, staan in de Vreemdelingenwet 2000 en in lagere regelgeving. Het bezit van een mvv is een inhoudelijke toelatingsvoorwaarde en de legesheffing is een procedureel vereiste voor het in behandeling nemen van een aanvraag. Dit zijn de normale vereisten. De uitspraak zegt dat ik de meeste 14-1-brieven moet beschouwen als aanvragen. De wet- en regelgeving is duidelijk: als er sprake is van een reguliere aanvraag, zijn leges verschuldigd en geldt de mvv-plicht. Ik ontraad het aannemen van deze motie.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Er zijn zeer veel brieven aan u geschreven over gevallen waarvoor geen mvv-vereiste bestond en geen leges werden geheven. Die brieven hebt u allemaal behandeld. Tegen die mensen zegt u nu ook niet met terugwerkende kracht dat het anders had gemoeten, dat zij maar terug moeten gaan en eerst een mvv-aanvraag moeten indienen in het land van herkomst. Ik vind het niet consequent. Ik vind ook dat u het in feite onmogelijk maakt voor mensen om u nog een brief schrijven waarin zij een beroep doen op de bijzondere schrijnendheid van hun situatie. U maakt het onmogelijk voor deze mensen, want zij kunnen onmogelijk terug naar hun land herkomst om daar een mvv-aanvraag in te dienen. Ik zou dat toch graag opgehelderd zien.
Minister Verdonk:
Ik heb al eerder gezegd dat die eisen niet worden gesteld in gevallen waarin er een bezwaarschrift is en deze vereisten destijds niet zijn tegengeworpen in de reactie op 14-1-brief. De Raad van State heeft een uitspraak gedaan. De brief met een verzoek om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid is te beschouwen als een aanvraag en zal dus moeten voldoen aan de eisen die aan een aanvraag worden gesteld.
De motie verzoekt de regering om een onafhankelijke klachtencommissie in te stellen die de uitvoering van het terugkeerbeleid kan monitoren. In het AO heb ik al aangegeven dat ik goed contact heb gehad met de Vereniging van Nederlandse gemeenten. Daarin ben ik haar tegemoet gekomen door op mijn departement een servicepunt in te richten. Daar kan iedereen terecht met vragen, opmerkingen en klachten. Binnen twee weken na de vergadering met de VNG is dat servicepunt ingericht. Ik zie nu dan ook geen enkele reden om een klachtencommissie in te stellen. Ik ontraad derhalve aanvaarding van deze motie.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Dat is duidelijk. In mijn motie doe ik de regering eigenlijk twee verzoeken. Wil de minister ook ingaan op het andere verzoek over de gemeentelijke taakgroep?
Minister Verdonk:
In het AO heb ik aangegeven dat er alleen een lokale taakgroep voor een gemeente wordt ingericht, wanneer er in die gemeente ook asielzoekers uit de doelgroep verblijven. Dat gebeurt ook via het project; langs die weg wordt dat ook gemonitord. Ik kan toezeggen dat ik in de periodieke rapportage aangeef hoeveel van die lokale taakgroepen er zijn.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik dank de minister voor deze toezegging. In mijn motie vraag ik evenwel iets meer: op welke wijze deze taakgroepen de voortgang van de uitzetting en de schrijnendheid van asielzaken beoordelen. Is de minister bereid om ook daarover in de voortgangsrapportages aan de Kamer te berichten?
Minister Verdonk:
In de motie staat: verzoekt de regering te inventariseren welke gemeenten inmiddels een gemeentelijke taakgroep hebben ingesteld. Daarover heb ik al een toezegging gedaan. Verder staat daarin: op welke wijze deze taakgroepen de voortgang van de uitzetting en de schrijnendheid van asielzaken beoordelen en de Kamer daarover te berichten. Dit wordt reeds gemonitord via het project. De beschikbare gegevens daarover kan ik dus in de periodieke rapportage opnemen. Volgens mij gebeurt dit al.
Voorzitter. In een andere motie van mevrouw Vos wordt de regering verzocht om het IOM te betrekken bij de terugkeer van alle uit Nederland te verwijderen vreemdelingen en nader te onderzoeken welke bijdrage een onafhankelijke terugkeerorganisatie kan leveren aan het terugkeerbeleid en de Kamer daarvan te berichten. Allereerst wijs ik erop dat het IOM op het ogenblik een heel belangrijke rol vervult. De samenwerking met het IOM is heel goed. Het IOM vervult ook een belangrijke rol bij de ondersteuning van de vreemdeling bij zijn of haar terugkeer. In de terugkeernotitie heb ik al aangegeven op welke wijze de rol van het IOM is ingevuld. Wat mij betreft, is dit deel van de motie dus overbodig.
Voorts ben ik van mening dat een organisatie die de terugkeer van uitgeprocedeerden moet bewerkstelligen, onder mijn verantwoordelijkheid valt. Derhalve kan een dergelijke organisatie nimmer onafhankelijk zijn. Indien vreemdelingen niet zelfstandig terugkeren, zal de overheid in casu ik met behulp van de sterke arm de terugkeer moeten forceren. Ik ontraad dan ook aanvaarding van dit deel van de motie.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik doel ook op ondersteuning door het IOM bij de terugkeer van vreemdelingen die in de vreemdelingenbewaring zitten. Ik vind dat de minister wat dat betreft terughoudend en niet duidelijk is geweest. Juist op dat punt doet het rapport van de heer Van Kalmthout de aanbeveling om het IOM daarin een veel actievere rol te geven. Is de minister daartoe bereid?
Minister Verdonk:
Hierover zijn mevrouw Vos en ik het helemaal met elkaar eens. Ik heb ongeveer drie weken geleden een bespreking gehad met het IOM en daarin heb ik afgesproken dat er in mei door het IOM een spreekuur gehouden wordt, bijvoorbeeld bij de vreemdelingenbewaring in Tilburg. Ik ben het met haar eens dat die rol van het IOM heel belangrijk is, ook daar.
De heer Visser (VVD):
Bij de beantwoording van mijn motie op stuk nr. 919 zei de minister dat zij geen bezwaar had tegen de aanneming ervan. Zij zei dat zij die zelfs zou uitvoeren et cetera. Als wij kunnen afspreken dat die motie wordt uitgevoerd zonder dat zij wordt ingediend en dat de minister het punt van de contra-indicaties inzake het ongewenst verklaren uitvoert en de Kamer op een bepaald moment inlicht over de manier waarop, kan ik mijn motie intrekken.
Minister Verdonk:
Dat kan ik toezeggen, zij het binnen de praktische mogelijkheden die ik heb.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Visser (19637/29344, nr. 919) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Over de ingediende moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd.
Sluiting 20.08 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20042005-4559-4570.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.