Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over bewoning van recreatiewoningen (29800 XI, nr. 110).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil de minister hartelijk welkom heten. Het is fijn dat u weer in de Tweede Kamer bent. Uiteraard wil ik u ook veel sterkte in de komende tijd wensen.

De permanente bewoning van recreatiewoningen maakt al jarenlang heel wat los in Den Haag en zeker in de omstreken van Den Haag. Er zijn al veel discussies over geweest. Ik hoop dat wij vandaag een aantal lijnen kunnen uitzetten, zodat iedereen weet waar hij of zij aan toe is bij het bewonen van een recreatiewoning.

Fase 1 was dat de permanente bewoning aangepakt moest worden. Ik ben er jaren geleden mee begonnen. Daarvoor was een aantal argumenten, onder andere dat de natuur niet volledig versteend zou worden, dat er heldere regelgeving zou komen en dat aan een onduidelijke situatie een eind zou worden gemaakt. Ik zit helemaal op een lijn met minister Dekker, die in een brief die wij eind vorige week hebben gekregen zegt: het is niet de bedoeling dat wij overgaan tot een generaal pardon, maar dat wij een aantal zaken nog beter regelen.

Fase 2 was dat er voor schrijnende gevallen – ik noem de motie-Van Gent/Van der Ham – een aantal uitzonderingsregels zou komen. Als bijvoorbeeld jarenlang door de gemeente was gedoogd, zouden die mensen door middel van een persoonsgebonden beschikking permanent in de recreatiewoning kunnen blijven wonen. Het is een hele zin, maar zo zit het wel. Mevrouw Veenendaal zal een motie indienen, die ik graag heb ondersteund, over het stellen van regels om die persoonsgebonden beschikkingen mogelijk te maken. Het gaat om een uniforme regeling, zodat je niet in de ene gemeente wel van alles mag en in de andere gemeente niet.

Ik kom bij fase 3: de controles op de permanente bewoning van recreatiewoningen. Ik ben voor controle, maar niet zoals dat op dit moment gebeurt: glurende ambtenaren met nachtkijkers in de bosjes. Ik heb dat niet zelf verzonnen, maar het gebeurt: effe checken, maar dan wel op een heel ingrijpende wijze, of mensen daar permanent wonen. Er worden vuilniszakken uitgeplozen. Dat is niet de goede weg. Het gaat niet om criminelen. Ik ben er dan ook voor om de bewijslast voor permanente bewoning om te draaien. In mijn ogen is dat eenvoudig, effectief, eerlijk en efficiënt. Daarom dien ik graag een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een deel van de gemeenten een actief handhavingsbeleid voert bij de aanpak van permanente bewoning van vakantiewoningen;Van Gent

overwegende dat de bewijsvoering kostbaar en tijdrovend is voor de gemeenten;

overwegende dat door de gebruikte opsporingsmethoden de privacy van de bewoners vaak wordt aangetast;

van mening dat bewoners van een recreatieverblijf die middels betalingsbewijzen van huur of hypotheek, lokale lasten, energie-, water- en telefoonkosten, kunnen bewijzen elders hun hoofdverblijf te hebben, niet aangemerkt kunnen worden als permanente bewoners;

verzoekt de regering, te onderzoeken of een dergelijke omkering van de bewijslast binnen wettelijke kaders tot de mogelijkheden behoort en de Kamer daarover uiterlijk 1 juni 2005 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent en Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 115(29800 XI).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Minister Dekker weet heel goed dat er in Nederland veel woningnood en een schaarste aan bouwlocaties is. Mijn insteek is die schaarse bouwlocaties niet in te zetten voor tweede huizen of recreatiewoningen, maar voor woningzoekenden die helemaal geen dak boven het hoofd hebben. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veel gemeenten ruimte hebben binnen hun bestemmingsplan om het aantal recreatiewoningen uit te breiden, terwijl onduidelijk is of hieraan behoefte bestaat;

overwegende dat veel gemeenten tegelijkertijd kampen met een gebrek aan plancapaciteit om de noodzakelijke uitbreiding van de reguliere woningvoorraad te realiseren;

verzoekt de regering, provincies en gemeenten op te roepen om hun plancapaciteit bij voorrang in te zetten voor het oplossen van tekorten in de reguliere woningvoorraad,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Veenendaal, Verdaas en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 116(29800 XI).

Mevrouw Schreijer-Pierik moest zich verontschuldigen.

De heer Van As (LPF):

Voorzitter. Over de recreatiewoningen is al veel te doen geweest. Over dat onderwerp zijn verschillende algemene overleggen gevoerd en ook bij de beschouwingen van de begroting van het ministerie van VROM is daarover het nodige opgemerkt. De fractie van de LPF neemt wat dat betreft een duidelijk standpunt in.

Sinds in de wet de mogelijkheid is gecreëerd om burgers te verbieden in sommige woningen permanent te wonen, terwijl veel locaties zich in de praktijk niet onderscheiden van reguliere woningen, is de permanente bewoning van zogenaamde recreatiewoningen onderwerp van discussie geweest. Naar ons idee zal daarin geen verandering komen. Dat onderwerp zal tot eindeloze debatten aanleiding geven, zolang de wet onderscheid maakt in het gebruik van woningen zonder dat dit op planologische criteria is gestoeld. Dat is de crux van het verhaal.

In de praktijk blijkt het handhaven van naleving van recreatiebestemmingen onder de huidige wet vrijwel niet mogelijk. Ik noem de gemeente Harderwijk. Naar ons idee is dit voldoende reden om het over een andere boeg te gooien. Er is behoefte aan centrale regie door de rijksoverheid. Uit brieven van de burgers blijkt dat zij zich vaak het slachtoffer voelen van willekeur van de desbetreffende gemeente. In bepaalde gevallen is men pas heel laat tot actie overgegaan. Niet alleen het beleid tussen de onderlinge gemeenten is verschillend, maar ook binnen gemeenten zelf heeft dit beleid nogal eens drastische veranderingen ondergaan. Ik zal daarom een motie indienen met als doel de minister op te roepen desnoods gebruik te maken van de aanwijzingsbevoegdheid om eenduidig beleid af te dwingen. Het mag niet zo zijn dat burgers die zich aan de wet hebben gehouden ten opzichte van personen die dat niet volledig hebben gedaan, worden benadeeld. De mensen die in het verleden permanent in een recreatiewoning wilden verblijven maar dat niet hebben gedaan omdat zij daarvoor geen toestemming kregen, dienen naar ons idee voor gedoogbeschikking in aanmerking te komen; dit, indien in een vergelijkbaar geval een dergelijke beschikking aan permanente bewoners in hetzelfde gebied wordt verstrekt. Wij dienen daartoe twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeentelijk beleid en handhaving door gemeenten inzake het permanent bewonen van recreatiewoningen gedurende het afgelopen jaar niet eenduidig is geweest;

overwegende dat aan het verschaffen van duidelijkheid aan de burger over het permanent bewonen van recreatiewoningen bovengemeentelijke belangen ten grondslag liggen;

van mening dat de richtlijn van de minister aan gemeenten tot dusver grote verschillen in beleid tussen gemeenten onderling niet heeft kunnen voorkomen;

voorts van mening dat voor een oplossing binnen bestuurlijke kaders een centrale regie dringend gewenst is;

verzoekt de regering, aan de VROM-inspectie opdracht te geven te onderzoeken welke recreatiewoningen voor een herziening van het bestemmingsplan in aanmerking komen;Van As

verzoekt de regering voorts, in het uiterste geval gebruik te maken van de ministeriële aanwijzingsbevoegdheid aan Gedeputeerde Staten om een herziening van het bestemmingsplan te bewerkstelligen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 117(29800 XI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister van VROM gemeenten de mogelijkheid biedt bewoners van een recreatiewoning een persoonsgebonden beschikking voor permanente bewoning te verschaffen, dan wel de recreatiebestemming voor een woning op te heffen als hierin permanent wordt gewoond;

van mening dat burgers waarvan in het verleden een verzoek tot bestemmingswijziging of gedoogbeschikking is afgewezen en welke conform de wet zich niet permanent hebben gevestigd in deze woning, het niet verdienen te worden achtergesteld ten opzichte van individuen die wél tot permanente bewoning van een recreatiewoning zijn overgegaan;

verzoekt de regering, de mogelijkheden voor legalisering van het permanent bewonen van een recreatiewoning van toepassing te laten zijn op alle burgers die hiertoe tevergeefs vóór 1 januari 2005 een verzoek bij hun gemeente hebben ingediend,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 118(29800 XI).

De heer Verdaas (PvdA):

Voorzitter. Het doet mij deugd dat veel van mijn collega's in het kader van het ruimtelijk beleid moties indienen waarin om centrale regie, centrale kaders wordt gevraagd. In het kader van de Nota Ruimte is dat wel eens anders gegaan, maar je moet ergens beginnen. Die regie is op dit dossier hard nodig. Wij hebben lang hierover gesproken. Ook voor ons telt dat je in gelijksoortige situaties toch moet proberen, de gelijke behandeling door middel van een persoonsgebonden gedoogbeschikking te organiseren. Daarom zullen wij de motie-Veenendaal/Van Gent steunen. Dat geldt ook voor de motie-Van Gent/Schreijer-Pierik over het omkeren van de bewijslast. Daarover kunnen dan geen misverstanden ontstaan.

Ik dien zelf ook een motie in. Het handhaven van de recreatieve bestemming van woningen levert veel problemen op. Het omkeren van de bewijslast is mogelijk een goede eerste stap, maar wij weten niet of dit ook daadwerkelijk zal gebeuren en wat dit dan oplevert. In mijn motie vraag ik om een wettelijke norm voor wanneer er al dan niet sprake is van permanent gebruik van een recreatiewoning. Juist die onduidelijkheid maakt dat de handhavingslast oploopt en dat er het gehele jaar controles uitgevoerd moeten worden. Recent stond in de krant dat de Raad van State bewoners in het gelijk stelt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de huidige wet- en regelgeving een uniforme, heldere en eenvoudig handhaafbare norm ontbreekt die bepaalt wanneer een recreatiewoning permanent bewoond wordt of niet;

overwegende dat langs de lijn van het ruimtelijk beleid moet worden bepaald of op een locatie het permanente gebruik van een woning wenselijk is of niet;

overwegende dat de handhavingslasten voor gemeenten groot zijn juist omdat zo'n norm ontbreekt en de bewoner/eigenaar in plaats van het gebruik in het handhavingsbeleid centraal staat;

overwegende dat het voor de effecten op de omgeving niet relevant is of een woning permanent door één en hetzelfde huishouden of door meerdere opeenvolgende huishoudens wordt bewoond;

overwegende dat daar waar permanent gebruik niet wenselijk wordt geacht een eenvoudig te handhaven norm moet worden gesteld, bijvoorbeeld dat zo'n woning een aaneengesloten periode van minimaal drie maanden niet gebruikt mag worden voor bewoning;

verzoekt de regering, het toekomstige beleid ten aanzien van de permanente bewoning van recreatiewoningen, voorzover deze niet bedrijfsmatig geëxploiteerd worden, dusdanig vorm en inhoud te geven – en de wet- en regelgeving zodanig te wijzigen – dat:

  • - het ruimtelijk beleid leidend is voor de vraag of woningen permanent gebruikt mogen worden of niet;

  • - het van ondergeschikt belang is of het permanente gebruik van woningen door een of meerdere huishoudens gebeurt;

  • - voor woningen die niet permanent gebruikt mogen worden een heldere en eenvoudig te handhaven norm te formuleren, bijvoorbeeld dat de woning per jaar minimaal drie maanden aaneengesloten niet gebruikt mag worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdaas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 119(29800 XI).

Ik had tijdens het voorlezen van de motie een bepaalde uitdrukking op mijn gezicht, omdat ik haar wat lang vind.

Mevrouw Veenendaal (VVD):

Terecht stelt de heer Verdaas dat er geen duidelijke norm is, behalve dat een woning in een recreatiegebied een recreatiewoning is. Sommige gemeenten staan toe dat daar 365 dagen per jaar wordt gerecreëerd. Hoe wilt u daarmee omgaan?

De heer Verdaas (PvdA):

Als een gemeente dat toestaat, legaliseert zij het permanent bewonen. Als een gemeente de bouw van een woning met de bestemming recreatief gebruik toestaat, wil ik dat in een wettelijk norm helder staat wat daaronder wordt verstaan. Die norm is er niet, waardoor het onduidelijk is wanneer daar wel of geen sprake van is. In mijn motie – die ik zorgvuldig heb geformuleerd, waardoor zij wellicht lang is – wordt gevraagd om die norm te stellen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb het idee dat wij te maken krijgen met de bureaucratische methode-Verdaas (PvdA), terwijl er een werkbare methode-Van Gent/Schreijer-Pierik is. De omgekeerde bewijslast dekt dit af. Hoe wilt u controleren dat mensen drie maanden niet in de woning verblijven? Dan krijgen wij weer ambtenaren met nachtkijkers in de bosjes of de vuilniszakkencontrole. Het probleem is nu juist dat dit niet te checken is. Ik vraag u om op uw schreden terug te keren, want dit werkt niet.

De heer Verdaas (PvdA):

Als uw motie tot resultaat leidt, wordt mijn motie uiteindelijk overbodig, maar die zekerheid hebben wij nog niet. Als dat niet lukt, zijn wij beter af met een norm die helder aangeeft hoeveel dagen bewoning nodig zijn.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat valt niet te controleren.

De heer Verdaas (PvdA):

Nee, maar het is nog niet uitgezocht of het omkeren van de bewijslast in juridisch opzicht gaat lukken. Daarom dien ik nu deze motie in. Als dat niet lukt, kunnen wij in ieder geval drie kwart van de administratieve lastendruk terugbrengen. Mevrouw Van Gent moet niet zeggen dat de PvdA een bureaucratische partij is, want wij gaan de bureaucratie juist terugdringen.

Volgens mij heb ik mevrouw Van Gent nog niet overtuigd.

De voorzitter:

Dat is ook heel moeilijk. Daar heb ik al 23 jaar ervaring mee!

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Bedankt voor dit compliment, voorzitter.

Mevrouw Veenendaal (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Bij bijna alle sprekers tot nog toe heb ik geen reactie gehoord op de brief die wij van de minister hebben gekregen over het onderzoek naar het Deense model. Daarom werd gevraagd naar aanleiding van het algemeen overleg. De minister heeft aangegeven dat zij daar nog wat meer tijd voor nodig heeft. Zij heeft kort enkele ideeën geuit, maar wij moeten een oplossing vinden voor de toekomst. Mijn motie regelt iets in het verleden, maar niets voor de toekomst. De tijd die de minister zegt nodig te hebben, zal zij nodig hebben, maar hoe eerder wij iets hebben, hoe liever het mij is.

In het algemeen overleg heb ik al aangegeven dat er nog heel veel nieuwbouw plaatsvindt. De afgelopen week heb ik naar een programma gekeken waarin werd aangegeven dat in Flevoland 250 huizen worden gebouwd van zo'n € 450.000. Daarvan mogen 50 huizen permanent worden bewoond. Bij de andere 200 mag dat niet. Dat maakt het heel erg wazig. Welke van die 250 mogen dan permanent worden bewoond? Hoe kan men dan zeggen "jij wel en jij niet"? Daar wil ik graag duidelijkheid over hebben.

Ik ben het dan ook eens met de heer Verdaas dat wij eigenlijk geen norm hebben waaruit blijkt wat een recreatiewoning is, behalve dan het feit dat die woning op een recreatiepark moet staan.

Voor het verleden wil ik graag de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een groot aantal gemeenten in het verleden de permanente bewoning van recreatiewoningen heeft gedoogd;

overwegende dat de minister van VROM gemeenten gevraagd heeft een keuze te maken voor legaliseren, handhaven of het afgeven van een persoonsgebonden gedoogbeschikking;

overwegende dat dit in vergelijkbare situaties tot uiteenlopende beslissingen leidt over de mogelijkheid om recreatiewoningen permanent te mogen bewonen;

overwegende dat belanghebbenden momenteel hun zaak aanhangig maken bij het Europese Hof en deskundigen van mening verschillen over de te verwachten uitspraak van het Europese Hof;Veenendaal

overwegende dat de bewoners van recreatiewoningen vaak gedwongen een tweede woning aanhouden als woonadres, waardoor deze woningen niet beschikbaar zijn op de toch al krappe woningmarkt;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat in gemeenten die niet aantoonbaar helder en consequent zijn geweest in hun handhavingsbeleid, bewoners die permanent in een recreatiewoning willen wonen en dit voor de peildatum van 31 oktober 2003 ook al deden, een persoonsgebonden gedoogbeschikking kunnen krijgen en deze beschikking ook bij de gemeente op kunnen eisen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Veenendaal, Van Gent, Verdaas, Van Velzen en Van As.

Zij krijgt nr. 120(29800 XI).

Minister Dekker:

Voorzitter. Ik dank mevrouw Van Gent en anderen voor het welkom en de ondersteuning en voor alle blijken van medeleven die ik heb mogen ontvangen in deze voor mij moeilijke periode.

Mijn eerste overweging is dat ik er niet voor kies om tot een generaal pardon te komen, maar wel probeer om zoveel mogelijk schrijnende gevallen op te lossen. Ik heb dat aangegeven door een onderzoek aan te kondigen naar het Deense model, zoals dat zo mooi is genoemd. Ik zal dat in ieder geval doen. Ik heb daar inderdaad wat meer tijd voor nodig, zoals mevrouw Van Veenendaal opmerkte, omdat ik vind dat wij dat zorgvuldig moeten doen. In Denemarken gaat men natuurlijk ook uit van het ruimtelijk beleid. Dat betekent dat de gebieden zijn ingedeeld in een stedelijk en een landelijk gebied en zones voor recreatiewoningen. Vanuit dat ruimtelijk beleid wil ik een Nederlands model voorstellen dat is geïnspireerd op het Deense model. Daar sta ik positief tegenover en dat komt nog voor de zomervakantie. Daarbij worden aspecten meegenomen zoals wat dit betekent voor de plancapaciteit en voor de bedrijfsmatige recreatiewoningen.

Na deze overwegingen kom ik terug op de omkering van de bewijslast in de motie van mevrouw Van Gent. In het algemeen overleg van 1 maart heb ik gezegd dat de wijze van controleren en handhaven mij soms een gruwel is. Ik vind dat daarbij naar behoren moet worden gehandeld. De motie tot omkering van de bewijslast komt echter wel wat vroeg, omdat ik met IPO en VNG bezig ben om te kijken naar het hele handhavingsinstrumentarium. Ook daar wil ik voor 1 juli antwoord op geven. De omkering van de bewijslast is juridisch lastig, maar ik zet het onderzoek in en ik zal aangeven wat er kan. Ik geef mevrouw Van Gent in overweging om de motie aan te houden en te wachten tot ik daarover informatie heb verstrekt.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Als ik het goed begrijp, neemt de minister de intentie van de motie over en zal zij de Kamer voor 1 juli 2005 informeren over wat er in de motie wordt gevraagd. Zij knikt. Ik wil de motie wel intrekken, maar dan moet ik even met mijn kameraad mevrouw Schreijer-Pierik overleggen, die hier niet is. Dat zal ik buiten deze zaal doen en dan zal ik voor de stemming bekendmaken wat er met deze motie gebeurt. Ik ben blij met de toezegging.

Minister Dekker:

Ik heb niet alleen geknikt, maar ik spreek ook uit dat ik dat toezeg. Wij zijn er al mee bezig, maar ik weet dat er toch nog wel wat haken en ogen aan zitten.

Dan heeft mevrouw Van Gent een motie ingediend over de schaarste van de plancapaciteit en het bij voorrang inzetten op de reguliere woningvoorraad. Ik wil de heer Verdaas nog eens in overweging geven dat plancapaciteit en bestemmingsplannen nu juist de bevoegdheid zijn van de gemeenten, die in hun woonvisie moeten aangeven dat zij in de eerste plaats kiezen voor de woningvoorraad. Als het gaat om bedrijfsmatig uitgevoerde recreatie, moet daar ook een noemer voor zijn.

Misschien mag ik in herinnering roepen wat ik op 1 maart heb gezegd. Ik vind het ook van belang om inzicht te krijgen in de behoefte aan recreatiewoningen en aan bedrijfsgerichte recreatie. Dat neem ik ook mee in het onderzoek naar het Deense model, omdat het daarmee samenhangt. Ik wil de verantwoordelijkheid voor de plancapaciteit leggen waar zij hoort: bij de gemeenten en de provincies. Dit hoort te gaan met bestemmingsplannen en streekplannen. Daaraan wil ik niet tornen. De inzichten en de overwegingen die een gemeente moet hebben voor die plancapaciteit worden daarin natuurlijk meegenomen. Ik wil niet tornen aan de bevoegdheid van een ander. Hiermee geef ik in feite ook antwoord op de vraag van mevrouw Van Gent. De uitspraak dat bedrijfsmatige recreatie niet kan gebeuren in kwetsbare gebieden is al een kader in het ruimtelijk beleid. Ik zal de aanname van deze motie ontraden als wordt vastgehouden aan de formulering "oproepen om". Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten om de plancapaciteit in te vullen. In dat kader acht ik de motie overbodig. Ik roep de indiener op om nog eens heel goed naar het ruimtelijk beleid te kijken.

De heer Van As vraagt om een centrale regie binnen de bestuurlijke kaders. Hij verzoekt de regering, de VROM-inspectie opdracht te geven om te onderzoeken welke recreatiewoningen voor een herziening van het bestemmingsplan in aanmerking komen. Ook hier is het de gemeente die de bestemming moet willen wijzigen. Sinds twee jaar hebben wij trouwens een goed inzicht in alle bestemmingsplannen. Het onderzoek hiertoe zullen wij op niet al te lange termijn herhalen. Dat is normaal, regulier werk. Het inzicht is er dus. Ik zal de provincies en de gemeenten niet alleen oproepen om ruimhartiger te zijn met de persoonsgebonden beschikkingen. Ook indien goede overwegingen bestaan om het bestemmingsplan van een gebied met recreatiewoningen te wijzigen, zal ik de provincies en gemeenten zeker nog eens daartoe oproepen ter ondersteuning en verlenging van mijn beleid van 11 november 2003.

De heer Van As (LPF):

Ik heb geen enkele twijfel aan de goede intentie van de minister. Ik kijk echter ook naar het verleden en naar het verschil in beleid tussen gemeentebesturen. Er is geen eensluidend beleid tussen gemeentebesturen onderling, waardoor de burger de dupe is. In gemeente A wordt toegestaan wat in gemeente B verboden is. Daarbij komt nog de willekeur van bepaalde colleges van Gedeputeerde Staten. In Gelderland wordt een heel ander beleid gevoerd dan elders. Ik vraag de minister om op dat punt toch haar tanden te laten zien en zo nodig een aanwijzingsbevoegdheid te geven. Er moet namelijk een streep onder het verleden worden gezet. Sans rancune moet er een structurele oplossing komen. Ik wil de minister hierin van harte ondersteunen.

Minister Dekker:

Ik wil van harte mijn tanden laten zien, maar wellicht niet op dit dossier, althans niet anders dan ik al heb gedaan. Als gemeenten een bestemmingswijziging overwegen, moet dat bij de provincies met goede argumenten worden ondersteund. Ik zal de gemeenten en provincies opnieuw daartoe oproepen. Het kan niet in de natuurgebieden, dat hebben wij heel duidelijk gezegd. Er kunnen wel persoonsgebonden beschikkingen worden gegeven. Het kan wel in gebieden waar daartoe aanleiding bestaat. Een aantal gemeenten heeft daartoe al besloten. Een aantal gemeenten moet dat nog via de provincies geleiden. Ik heb al laten blijken in een overleg met het IPO dat ik wil weten wat de argumenten zijn als de provincies het niet willen doen. Op die wijze zal ik er invulling aan geven. Een aanwijzing gaat mij op dit moment te ver. Ik wil eerst weten wat de argumentatie is. De motie is strikt geformuleerd; in zoverre wil ik de aanname ervan ontraden. Ik heb de heer Van As nu verteld op welke wijze ik hiermee wil omgaan.

De heer Van As heeft een motie ingediend over de mogelijkheden van legalisering van het permanent bewonen van recreatiewoningen, ook voor hen die tevergeefs vóór 1 januari 2005 een aanvraag hebben ingediend. Ik maak nog even een punt wat betreft de datum. Mijn uitgangspunt is steeds geweest dat de grens ligt op 31 oktober 2003. Toen, op 11 november 2003, is het beleid aangekondigd. Ik hecht aan de datum, omdat wij anders calculerend gedrag krijgen. Ik zal de gemeenten oproepen er nog eens naar te kijken. Ik heb de ruimte gegeven. De gemeenten moeten een en ander zelf invullen. Ik zal de oproep alsnog doen. Ik hoor de laatste tijd dat veel gemeenten de beweging aan het maken zijn. Zoals de motie is geformuleerd, zet zij de deur open voor niet-permanent bewoonde woningen. Het is met terugwerkende kracht lastig vast te stellen. Het leidt weer tot nieuwe behoeften. Ik hecht aan die 1 november 2003. Natuurlijk kunnen mensen zelf bij de gemeenten aankloppen. Gemeenten moeten het ook goed afwerken en met een echte beschikking komen. Dan heeft men namelijk rechtszekerheid. Ik zal daartoe dan ook oproepen. Ik zal erover overleggen met de gemeenten. Vanwege de striktheid van de motie zal ik aanvaarding ervan dus ontraden. Ik zeg nogmaals toe dat ik de uitvoering op de manier die ik vertelde, zal uitvoeren.

De heer Verdaas zei met vreugde dat hij wat het ruimtelijk beleid betreft nu een ander begin zou hebben. Ik heb hem hopelijk al duidelijk aangegeven dat mijn uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid zijn zoals ze zijn. Het uitgangspunt is in ieder geval decentralisatie. Dat is heel belangrijk. Dat het ruimtelijk beleid leidend is voor de vraag of woningen permanent gebruikt mogen worden, staat eigenlijk al genoemd in de Nota Ruimte. In feite is het overbodig om het hier te noemen, omdat het al is genoemd. Met de woorden "het van ondergeschikt belang is of een permanent gebruik van woningen door een of meerdere huishoudens gebeurt" refereert de heer Verdaas aan de recreatieve bewoning. Dat zou je inderdaad gelijk kunnen stellen met permanente bewoning, maar permanente bewoning vraagt toch meer. Zij vraagt bijvoorbeeld van de gemeente, onder meer in de voorzieningensfeer, andere faciliteiten dan recreatief gebruik.

In de motie wordt ook gevraagd "voor woningen die niet permanent gebruikt mogen worden, een heldere en eenvoudige norm te formuleren". De heer Verdaas heeft in die zin wel een punt als hij vraagt wat wordt verstaan onder "niet-permanent". In lijn met wat mevrouw Van Gent zegt, merk ik op dat wij als wij de omgekeerde bewijslast voldoende helder krijgen, daarin een aanknopingspunt vinden. Mevrouw Van Gent heeft wat dat betreft gelijk. In die richting zou ik een en ander willen zoeken.

De heer Van Bochove (CDA):

Wat is het definitieve eindoordeel van de minister over de motie? Op welke manier gaat zij ermee om? Ontraadt zij aanvaarding ervan met kracht?

Minister Dekker:

Op dit moment vind ik haar overbodig. Ik heb mijn aanknopingspunt genoemd. Ik leg de oplossing vooral bij de omkering van de bewijslast.

Voorzitter. Mevrouw Veenendaal vroeg een brief van mij over het Deense model. Ik heb al gezegd dat ik dat onderwerp positief zal bejegenen. Vóór de zomer ontvangt u daarover van mij de uitkomst. Nogmaals, wat mij betreft moeten de criteria op dat punt heel helder, controleerbaar en handhaafbaar zijn. Ze moeten heel duidelijk zijn voor zowel burgers als bestuur. Het laatste moet een en ander immers toekennen.

Het programma over Lelystad en het X-aantal huizen heb ik niet gezien. Ik kan alleen maar zeggen dat ik het merkwaardig vind. Verder ken ik het niet. In een motie wordt mij het volgende gevraagd. Ik moet ervoor zorgen dat in de gemeenten die niet aantoonbaar helder en consequent zijn geweest in hun handhavingsbeleid, bewoners die permanent in een recreatiewoning willen wonen en dat al deden, een persoonsgebonden beschikking kunnen krijgen. Zij zouden deze beschikking ook moeten kunnen opeisen. Daar zit 'ie weer. Dat vind ik toch wel een hele stap. Ik denk dat wij een heel eind zouden kunnen komen – ik kijk ook een beetje terug – als wij een goede uitwerking van het Nederlandse model hebben naar Deense inspiratie. Kan de motie misschien even worden aangehouden?

De heer Verdaas (PvdA):

Ik zal mijn motie aanhouden totdat wij duidelijkheid hebben over het omkeren van de bewijslast.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Verdaas stel ik voor, zijn motie (29800-XI, nr. 119) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De heer Verdaas (PvdA):

De minister gaat het Deense model verder onderzoeken. Daar komen waarschijnlijk voorstellen uit over hoe wij daar in Nederland mee om willen gaan. Alleen lopen wij dus nu het risico dat gemeenten in het kader van de handhaving mensen uit hun huizen zetten, waarvan wij over een half jaar besluiten dat zij eigenlijk toch hadden mogen blijven wonen in hun woning. Dat is volgens mij ook de reden waarom de Kamer zegt: ga op dit moment met persoonsgebonden gedoogbeschikkingen aan de slag, want anders raakt straks echt iedereen in de war, de gemeenten én de mensen.

Minister Dekker:

Voorzitter. De gemeenten hebben die bevoegdheid. Ik heb al via IPO en VNG een oproep gedaan, zodat deze aanvragen goed worden behandeld. Dat ga ik overigens opnieuw doen.

De heer Van Bochove (CDA):

Voorzitter. Ik herhaal de vraag die ik straks bij een vorige motie ook stelde. De minister zegt: houdt u de motie maar even aan. Maar zij geeft daarmee geen eindoordeel over deze motie. Ik zou dat toch graag in dit debat willen horen.

Minister Dekker:

Voorzitter. Het is goed dat de heer Van Bochove mij nog even scherp houdt met deze vraag. Het gaat om het opeisen. Het gaat altijd om iemand die dat verzoek indient en bij de gemeente dan ook een overweging moet kunnen horen. Ik vind opeisen eigenlijk een beetje te ver gaan. Er is gewoon op dit moment al de mogelijkheid dat mensen dit kunnen doen. Dus ontraad ik de aanneming van deze motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ook van mijn kant spreek ik namens de leden en de medewerkers onze vreugde uit dat de minister weer in ons midden was en is.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Ten Hoopen

Naar boven