Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 april 2003 over de Arbowet.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Vorige week hebben wij een uitgebreid algemeen overleg gehad over verschillende onderwerpen betreffende arbeidsomstandigheden. De staatssecretaris heeft daarbij op alle vragen een duidelijk en uitgebreid antwoord gegeven, op één punt na. Dat betrof de discussie over het FNV-preventieplan, met name over de vermindering die dat zou betekenen voor de WAO-instroom. Ik heb in het algemeen overleg aangegeven dat ik graag een second opinion over het FNV-onderzoek wil. De staatssecretaris acht dat overbodig. Ik zal daarom niet om een second opinion over het hele FNV-preventieplan vragen. Wel vraag ik om meer recente en gedetailleerde gegevens over werkgerelateerde instroom in de WAO. Ik zie daarvan een bevestiging in een artikel dat deze week in verschillende kranten stond, namelijk dat de Brancheorganisatie Arbodiensten (BOA) laat zien dat het langdurig verzuim met tientallen procenten daalt, dat meer werk wordt gemaakt van preventie, maar ook dat er nog steeds veel kan worden gedaan aan het vermijden van risico's in de werksfeer. Omdat ik die gegevens zeer belangrijk vind om de WAO-instroom te verminderen en de preventie te verbeteren, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het FNV-preventieplan volgens TNO-Onderzoek een vermindering van de WAO-instroom met 20% zal betekenen;

overwegende dat de regering dit percentage onrealistisch acht, omdat de FNV het werkgerelateerde aandeel in de WAO-instroom zou overschatten;

overwegende dat de regering hierbij verwijst naar opvattingen van werkgevers en bedrijfsartsen, maar geen concrete percentages en gegevens noemt;

verzoekt de regering, de Kamer de meest recente en gedetailleerde cijfers en gegevens te doen toekomen over werkgerelateerde instroom in de WAO, alsmede over de oorzaken en aanpak ter voorkoming van werkgerelateerd en vermijdbaar ziekteverzuim,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Van Gent en De Ruiter. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(25883).

De heer De Ruiter (SP):

Voorzitter. Vandaag las ik in het Algemeen Dagblad het volgende. "Ongeveer een derde van de WAO'ers is deels arbeidsongeschikt geworden door klachten aan de rug en ledematen. Minimaal de helft van de werkgevers doet te weinig om de risico's van het tillen te voorkomen. Dat blijkt althans uit een onderzoek van de Arbeidsinspectie bij industriebedrijven." Het artikel meldt verder dat werkgevers wettelijk verplicht zijn om aan die naleving te doen. Dat is prachtig, maar het niet naleven van die wettelijke verplichting is dat niet.

Veel mooier is het nog als je investeert in de preventie, waarmee je bereikt dat mensen minder ziek worden en vooral ook dat een lagere WAO-instroom optreedt. De FNV wil dat ook, zodat het komt met een onderzoek, waarbij een cijfermatige onderbouwing wordt geleverd die de relatie moet aantonen tussen de preventie op de werkvloer en de afname van ziekte en de instroom in de WAO. Naar mijn mening is dat redelijk goed aangetoond. De staatssecretaris heeft in het algemeen overleg gezegd dat die cijfermatige onderbouwing niet klopt. Gaat hij nu heel nieuwe cijfers aanleveren, althans niet de cijfers die hij gebruikte in het algemeen overleg? Kan hij dat aan mij, en het liefst aan de hele Kamer toezeggen?

Staatssecretaris Rutte:

Voorzitter. De heer De Ruiter is ingegaan op de cijfers. Mijn probleem met het WAO-preventieplan van de FNV is dat verschillende details onvoldoende worden becijferd. Er zijn wel wat algemene cijfers, maar die geven niet al te veel vertrouwen op het punt van individuele deugdelijkheid. Ik geef twee voorbeelden. In het WAO-plan van de FNV wordt gesteld dat 100% van de RSI-gevallen voortkomt uit werkgebonden omstandigheden en dat het mogelijk zou zijn om 100% van de RSI-problemen ook daadwerkelijk op te lossen. De plannen die in het plan zijn opgenomen, beperken zich echter tot beeldschermwerk. Wij weten dat het daarbij slechts om 40% van de RSI-problemen gaat. Er is dus wel een poging gedaan door de FNV om zaken te onderbouwen, maar de onderbouwing is niet gedegen. Het tweede voorbeeld heb ik al in het AO genoemd, te weten de cijfers over het percentage werkgebonden omstandigheden die leiden tot WAO-instroom. In het FNV-plan wordt gesteld dat dit 50% is. Onderzoeken van TNO tonen aan dat dit zou gaan om een percentage rondom de 35. Als deze cijfers nog eens tegen het licht gehouden worden, kunnen zij nog worden opgerekt tot 40%, maar hoger kom je niet. Op de paar punten waarop in het FNV-plan wel cijfers worden genoemd, heb ik dus reden om te zeggen dat zij niet gedegen zijn.

Ik heb in het AO al gezegd dat ik er niet veel voor voel om al gauw – ik heb de kosten laten berekenen – zo'n € 100.000 publiek geld uit te geven voor een nieuwe doorrekening. Daarbij komt dat ik in algemene zin bezwaren heb tegen het plan van de FNV. Ik ben overigens wel blij met de creatieve bijdrage van de FNV aan het debat. Ik ben überhaupt blij met die bijdrage, want er zitten goede elementen in, maar op het hoofdpunt, te weten de wijze waarop de problemen getackeld kunnen worden, is het plan toch te dirigistisch. Er wordt te veel uitgegaan van het centrale niveau en er wordt te weinig geprobeerd om de sectoren zelf op een goede wijze te laten kijken naar verbetering van de arbeidsomstandigheden. Ik heb dus beleidsinhoudelijk de nodige bezwaren. Er zijn dan ook te weinig aanknopingspunten voor een second opinion naar de cijfers.

In de motie van mevrouw Bussemaker wordt hier ook niet om gevraagd. Er wordt gevraagd om de Kamer de meest recente informatie te verstrekken. Ik heb na het AO uitgezocht hoe het hiermee zit. In het onderzoek van TNO-arbeid "Kerncijfers maatschappelijke kosten van arbeidsomstandigheden in Nederland" is het belangrijke thema aan de orde van de werkgerelateerde instroom. Dit onderzoek is eerder naar de Kamer gestuurd. Ik heb het voornemen om, als onderdeel van mijn toezegging in het AO, de Kamer begin 2004 te informeren over een aangepast model inzake causale verbanden tussen Arbobeleid en effecten op ziekteverzuim. Een ander onderdeel van mijn toezegging is een update van eerdergenoemd onderzoek.

Mevrouw Bussemaker is ingegaan op de oorzaken van de werkgerelateerde WAO-instroom. Ook daarvoor geldt dat in het onderzoek uit 1997 al een uitsplitsing wordt gegeven van de onderliggende oorzaken. Ik zeg graag toe dat ik als onderdeel van het bericht dat begin 2004 verschijnt over het aangepaste model naar causale verbanden tussen Arbobeleid en effecten op ziekteverzuim en WAO-instroom ook het element van de oorzaken opnieuw zal wegen, zodat er een goed overzicht is.

Ten aanzien van de aanpak verwijs ik opnieuw naar mijn brief van 3 april aan de Kamer, ons kenmerk 0324498, waarin ik een reactie geef op het WAO-preventieplan. Ik vind dat ik uitgebreid in vier hoofdstromen het beleid van de regering aangeef op het gebied van de arbeidsomstandigheden.

Samenvattend, ik vind het een goede motie, maar zij is al uitgevoerd.

De voorzitter:

Mevrouw Bussemaker is het daar niet mee eens.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Nee. Als ik de staatssecretaris goed beluister, zegt hij dat de motie al in 1997 is uitgevoerd door zijn voorganger. Dat is natuurlijk wel wat lang geleden, want wij zijn intussen meer dan vijf jaar verder. Er zijn verschillende onderzoeken. De staatssecretaris verwijst nu naar een onderzoek van TNO. Ik heb eerder schriftelijke vragen gesteld naar aanleiding van een onderzoek van bedrijfsartsen, waaruit blijkt dat 15% van het totale verzuim problematisch c.q. vooral werkgerelateerd is. Ik denk dat met al die verschillende cijfers veel sneller dan in 2004 een overzicht is te maken van alle gegevens die wij nu hebben, waarbij ook wordt aangegeven hoe de staatssecretaris die weegt en wat de oorzaken daarvan zijn. In die zin wil ik mijn motie toch in stemming brengen. Dat laat onverlet dat de staatssecretaris in 2004 met een uitgebreider onderzoek komt, maar juist omdat de discussie over de WAO en over verzuim nu belangrijk is, vraag ik de staatssecretaris om op dit verzoek in te gaan.

Staatssecretaris Rutte:

Ik ben het er natuurlijk mee eens dat dat onderzoek inmiddels al wat langer geleden is uitgevoerd. Daarom heb ik in het AO toegezegd om begin 2004 met een uitgebreid onderzoek te komen. Het is goed dat ik in deze context kan specificeren dat dit aspect daarbij nadrukkelijk zal meewegen. Daarbij gaat het zowel om de cijfers als om de onderliggende oorzaken van die werkgerelateerde instroom. Ik zeg hier nog niet toe dat ik de Kamer al eerder cijfers laat toekomen, maar wel dat ik nog eens heel goed wil bekijken welke recente cijfers er zijn en of zij op een simpele manier, zonder dat het geld gaat kosten, tot een overzicht kunnen leiden. Als dat zo is, stuur ik de Kamer dat overzicht graag toe, maar als dat weer allerlei apart onderzoek vergt, wil ik dat echt niet doen. Ik vind dat zonde van het geld als dat uitgebreidere stuk toch al begin 2004 naar de Kamer gaat. Als het simpel te doen is, zeg ik de Kamer echter graag toe dat ik dat zal bekijken en dat ik de Kamer dat dan zal toesturen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Als de staatssecretaris daarbij een termijn kan noemen, ben ik graag bereid om mijn motie aan te houden in afwachting van die brief, die wij dan wel binnen afzienbare tijd van hem zouden moeten krijgen.

Staatssecretaris Rutte:

Daar kan ik goed mee leven. Ik stel voor dat ik de Kamer binnen vier weken laat weten of de cijfers die wij in huis hebben, het nu al mogelijk maken om te komen tot een update, zonder extern aan te besteden aanvullende onderzoeken. Als dat niet het geval is, houd ik staande dat ik dat niet eerder wil doen dan in het bredere stuk van 2004. Uiteraard verneem ik tegen die tijd wel wat de Kamer met de motie doet die dan nog hangende is.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Dan kondig ik alvast aan dat ik bereid ben om mijn motie aan te houden.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Bussemaker stel ik voor, haar motie (25883, nr. 15) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven