Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000, alsmede van enkele andere wetten teneinde enkele technische verbeteringen aan te brengen (28630).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Voor ons ligt een wetsvoorstel dat wij ook kunnen omschrijven als een veegwet. Dergelijke veegwetten zijn lang niet ongewoon. Ook bij andere grote wetswijzigende operaties heeft de nieuwe wet vragen opgeroepen in de rechtspraktijk en kwamen de eerste jaren ook kinderziektes aan het licht. Deze moeten natuurlijk kunnen worden verholpen. In dit wetsvoorstel worden maatregelen voorgesteld betreffende ambtshalve te verlenen reguliere verblijfsvergunningen. Wij hebben ons ook gebogen over enkele bijstellingen inzake het hoger beroep in bewaringszaken, met name gericht op schadevergoeding. Mijn fractie heeft geen onoverkomelijke bezwaren tegen dit voorstel. Een punt had zij echter nog graag in deze veegwet opgenomen gezien. Het betreft een naar ons idee hinderlijke omissie in de nieuwe wet waardoor een grote groep vreemdelingen onbedoeld buiten het reguliere, dus het verplichte inburgeringstraject valt. Wij vragen de minister bij dit wetsvoorstel de kans te grijpen deze lacune alsnog te verhelpen.

Bij de overgang van de vorige naar de huidige Vreemdelingenwet is volgens onze informatie aan enkele honderden vreemdelingen direct een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gegeven in plaats van eerst een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Daardoor vallen deze statushouders niet onder het bereik van de Wet inburgering nieuwkomers en komen zij niet in aanmerking voor de verplichte inburgering. In artikel 1 wordt onder "nieuwkomer" verstaan de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Naar het oordeel van mijn fractie had het in de rede gelegen om ofwel deze groep destijds een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te geven ofwel in dit wetsvoorstel ook een wijziging van de Wet inburgering nieuwkomers op te nemen. In de schriftelijke ronde vroegen wij al aandacht voor deze problematiek, maar het antwoord van de minister heeft ons niet gerustgesteld. Hij spreekt over gemeenten die een inburgeringscursus kunnen aanbieden en over de middelen die daartoe ter beschikking staan. Daarmee gaat hij volledig voorbij aan het punt dat deze vreemdelingen buiten het reguliere inburgeringstraject vallen. Mijn fractie wil niet dat deze groep als gevolg van de nieuwe wet tussen de wal en het schip terechtkomt. Zij hecht er daarom aan dat de minister alsnog met een oplossing komt om ook deze groep vreemdelingen in het inburgeringstraject op te nemen.

In het licht hiervan heb ik nog een enkele vraag aan de minister en wellicht een motie. Kan de minister exact aangeven om hoeveel vreemdelingen het gaat? Met andere woorden, hoeveel vreemdelingen hadden drie jaar een VVTV of kwamen daarvoor met terugwerkende kracht in aanmerking, waardoor zij in het kader van de overgang van de oude naar de nieuwe wet direct in het bezit werden gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd? Erkent de minister dat de huidige inburgeringsmogelijkheden voor deze groep zeer vrijblijvend zijn en in die zin niet in lijn zijn met de inburgeringsverplichtingen ten opzichte van de andere nieuwe Nederlanders? Graag krijg ik een reactie.

Voor het overige kunnen wij ons vinden in de beantwoording van onze vragen door de minister en in de nagekomen nota's van wijzigingen. Ter afsluiting wil ik de hoop uitspreken dat de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet slechts met deze ene veegwet gepaard hoeft te gaan. Dat zou veel kunnen zeggen over de goede kwaliteit van deze nieuwe wet. Op andere beleidsterreinen hebben wij dat wel anders meegemaakt.

De heer De Vries (PvdA):

Voorzitter. De wens van mevrouw Van Vroonhoven lijkt mij een vrome wens. Ik vermoed dat zich ook in de toekomst nog wel zaken zullen voordoen die aanpassing van de nieuwe Vreemdelingenwet behoeven.

Dit vermoeden wordt mede ingegeven door een van de eerste opmerkingen in de memorie van toelichting dat de jurisprudentie slechts terughoudend is verwerkt. De minister deelt mede dat hij dit terughoudend heeft gedaan om niet de indruk te wekken dat jurisprudentie die niet strookt met de beoogde doelen, direct tot wetswijziging zal leiden. Het lijkt mij goed als de minister dit toelicht. Wat bedoelt hij precies met de beoogde doelen en op welke jurisprudentie in het bijzonder doelt hij? Er ontstaat nu een zekere incongruentie in de wijze waarop burgers en anderen zich van het recht op de hoogte kunnen stellen. Enerzijds is er de wet, die de oerbron moet zijn, en anderzijds is er jurisprudentie. Kennelijk aarzelt de minister om de wet en de jurisprudentie met elkaar op één lijn te brengen. Ik weet niet of dit verstandig is, maar misschien kan de minister aan de hand van voorbeelden duidelijk maken waarom hij tot deze keuze is gekomen.

Met het volgende hoop ik de vervulling van de wens van mevrouw Van Vroonhoven wat kansrijker te maken. Bij bestudering van de stukken heb ik vooral aandacht besteed aan de opmerkingen van de Raad van State over het hoger beroep inzake schadevergoeding in verband met bewaring. De minister heeft voor deze kwestie een nieuwe regeling voorgesteld. De Raad van State vraagt echter of dit wel de goede regeling is en of de minister dit niet beter op een technisch andere wijze had kunnen doen. De minister is hierop niet overtuigend ingegaan en mijn fractie heeft er vragen over gesteld. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de route die de Raad van State wijst, inderdaad tot een coherentere rechtsbescherming kan leiden dan in het voorstel van de minister thans geschiedt. De Raad van State noemt het opvallend dat de toelichting slechts het geval noemt waarin de Staat hoger beroep instelt tegen een uitspraak van de rechtbank, maar de Staat is natuurlijk niet de enige die hoger beroep kan instellen. Wanneer een dergelijk verzoek niet bij de rechtbank is ingediend, moet hoger beroep over schadevergoeding altijd mogelijk zijn. Aan de hand van de suggesties van de Raad van State heb ik een amendement opgesteld dat gisteren bij de Kamer is ingediend. Ik hoop dat daarmee de congruentie op dit punt in deze wet wordt bevorderd.

Minister Nawijn:

Voorzitter. Mevrouw Van Vroonhoven heeft gevraagd naar de inburgering van vreemdelingen die destijds direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd hebben gekregen en daardoor niet onder de Wet inburgering nieuwkomers vielen. Het gaat om de groep van ex-VVTV'ers, ontheemden die een voorwaardelijke vergunning tot verblijf hebben gekregen en die bij de omzetting van de oude naar de nieuwe vergunningen van de Vreemdelingenwet 2000 niet eerst een nieuwe verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben gekregen. Vanuit de VVTV hebben zij direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd gekregen. Gevallen als deze, waarop de CDA-fractie doelt, doen zich op dit moment niet voor. Door het omzetten van die zaken bestaat dit probleem niet langer. De zaken zijn omgezet, omdat het VVTV'ers betrof die al langer dan drie jaar die vergunning hadden. Destijds mochten mensen met een voorwaardelijke vergunning tot verblijf niet deelnemen aan inburgeringsprojecten, want het was juist de bedoeling om na drie jaar te bekijken of zij terug konden naar het land van herkomst. Dat was de bedoeling van de VVTV. In deze gevallen is dat allemaal na drie jaar bekeken. Het toen geldende beleid was dat men een vergunning tot verblijf voor onbepaalde duur kreeg als men drie jaar een vergunning tot verblijf voor bepaalde duur had gehad. Daar viel deze groep onder. Het is een bewuste keuze van het toenmalige kabinet geweest om voor die omzetting te kiezen en de mensen niet onder de Wet inburgering nieuwkomers te laten vallen.

Bij de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 is de keuze gemaakt om alle houders van een vergunning voor bepaalde tijd onder de Wet inburgering nieuwkomers te brengen. Wie vroeger op grond van categoraal beleid een VVTV zou hebben gekregen, krijgt vanaf 1 april 2001 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Daarmee valt zo'n vreemdeling onder de Wet inburgering nieuwkomers.

Daarnaast is er nog de mogelijkheid om via de oudkomersregeling mensen in de samenleving te laten inburgeren. Daarvoor heeft het kabinet een extra inspanning geleverd. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik ook opgenomen, dat er voor gemeenten diverse mogelijkheden zijn om de inburgering van oudkomers te financieren. Hoewel deze inburgering in principe vrijwillig is, worden er individuele afspraken gemaakt tussen het gemeentebestuur en de oudkomer over het volgen van dit inburgeringstraject. Dat wordt ook vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente en de betrokkene. Door een dergelijke overeenkomst worden wederzijdse rechten en plichten inzake het aanbieden en volgen van het duale traject eenduidig vastgelegd. Met andere woorden: deze wijze van inburgering krijgt met de ondertekening van de overeenkomst voor de oudkomer een verplichtend karakter. Ik weet dat de inburgering voor oudkomers nog niet verplicht is. Het was de bedoeling om de wet zodanig aan te passen, dat de inburgering voor oudkomers verplicht wordt. Daaraan is het kabinet echter nog niet toegekomen. Er wordt nu wel bij de gemeenten op aangedrongen om zoveel mogelijk mensen te benaderen die onder de oudkomersregeling vallen, opdat zij meedoen aan de inburgeringscursussen.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Tot zover is het allemaal oud nieuws, want dat konden wij ook in de nota naar aanleiding van het verslag lezen. Ik heb mijn vragen nu bewust geconcentreerd op het verplichtende karakter. Ik vraag de minister om daarop in te gaan. Ook wil ik weten over hoeveel mensen het gaat.

Minister Nawijn:

Het precieze aantal ken ik niet, maar het gaat om enkele honderden.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Hebben wij het dan over 200 of over 700?

Minister Nawijn:

Dat weet ik op dit moment niet.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik verzoek de minister om dat schriftelijk aan ons te laten weten.

Minister Nawijn:

Ja, dat zeg ik toe.

Ik ben wel doordrongen van de noodzaak tot een effectief en minder vrijblijvend integratiebeleid. In de toekomst zal voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd het WIN-traject met succes moeten zijn doorlopen. Zij die al een vergunning voor onbepaalde tijd hebben, zullen inburgeringsplichtig worden als zij afhankelijk zijn van een uitkering en onvoldoende Nederlands spreken. Het spreekt voor zichzelf dat deze maatregelen mijn grote steun hebben. Voor dergelijke ingrijpende wijzigingen moet de Wet inburgering nieuwkomers worden gewijzigd. Dat ligt buiten het bestek van het nu voorliggende wetsvoorstel waarmee een technische aanpassing van de Vreemdelingenwet is beoogd. Een separaat voorstel tot wijziging van de Wet inburgering nieuwkomers is op dit moment in voorbereiding. In die wetswijziging zal het volgen van een inburgeringscursus voor oudkomers een meer verplichtend karakter krijgen.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Mag ik uit de woorden van de minister opmaken dat de vreemdelingen die bij de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet een status voor onbepaalde tijd kregen en dus buiten het verplichte inburgeringstraject vielen, op grond van de nu aangekondigde wijziging van de WIN wel onder het verplichte traject gaan vallen?

Minister Nawijn:

Ik weet niet of ik dat nog zelf kan doen, want er komt, zoals u weet, een nieuw kabinet. Ik ben evenwel bereid om te bekijken of dit meegenomen kan worden bij de wijziging van de WIN.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Daar houd ik u aan.

Minister Nawijn:

De heer De Vries heeft gevraagd wat ik bedoel met de zinsnede in de memorie van toelichting over het al dan niet opnemen van jurisprudentie in de wettekst. Ik heb daar niet zo heel veel mee bedoeld. Als er jurisprudentie is die moet leiden tot wetswijziging, dan moeten wij dat ook doen. In bepaalde gevallen kan het, omdat de praktijk nu eenmaal rijker is dan de leer, echter ook goed zijn om zaken ter interpretatie aan de rechter over te laten en jurisprudentie te laten ontwikkelen. Dat is eigenlijk het enige wat ik hiermee bedoeld heb. Op zichzelf ben ik er niet tegen dat de rechter de wettekst op een bepaalde manier interpreteert in de praktijk. Als de wetgever echter echt iets anders bedoeld heeft dan de interpretatie van de rechter, dan moet dat leiden tot wetswijziging.

De heer De Vries (PvdA):

Dan zijn wij het daarover eens. Heeft de minister trouwens nog bepaalde onderwerpen op het oog die hij nu niet in wetteksten heeft willen verwerken, omdat hij vindt dat de rechter zich daar maar over moet uitspreken?

Minister Nawijn:

Ik heb in de memorie van toelichting aangegeven welke onderwerpen zich lenen voor aanpassing, maar andersom heb ik niet specifiek onderwerpen op het oog.

De heer De Vries heeft ook gesproken over het hoger beroep bij vreemdelingenbewaring. Bij vreemdelingenbewaring zijn altijd twee zaken aan de orde, namelijk de rechtmatigheid van de bewaring en de eventuele schadevergoeding, als de bewaring onrechtmatig zou zijn. Het is een gekke situatie dat de rechtmatigheid wel in hoger beroep mag worden getoetst, maar de schadevergoeding niet. Dat leidt in de praktijk tot wat vreemde situaties. Niet alleen de Staat, maar ook de vreemdeling heeft er last van dat deze zaken niet gelijkgetrokken zijn. Hier is beoogd om een en ander wel gelijk te trekken. Als onrechtmatigheid wordt vastgesteld en er een schadevergoeding wordt toegekend, maar er wordt in hoger beroep anders geoordeeld, dan mag de rechter de zaken in hoger beroep dus aanpassen aan elkaar. Dat is eigenlijk het enige wat ik met deze wetswijziging beoogd heb. Ik denk dat dit juister is, want het zou een rare situatie zijn dat, als de rechter in hoger beroep oordeelt dat er wel sprake is van rechtmatigheid, de schadevergoeding dan toch in stand zou blijven.

De heer De Vries (PvdA):

Ik ben het er helemaal mee eens dat het dwaas is dat in hoger beroep naar een andere rechterlijke instantie moet worden verwezen om een ten onrechte gegeven schadevergoeding ongedaan te maken. Het tegengestelde kan zich echter ook voordoen, namelijk dat er in hoger beroep een recht op schadevergoeding ontstaat. Dat zal dan in eerste instantie niet genoemd zijn. De Raad van State heeft hierop gewezen en gesteld dat de minister een andere wetstechnische route zou moeten volgen om ervoor te zorgen dat er met betrekking tot de mogelijkheid om in hoger beroep schadevergoeding te geven, volstrekte parallellie is tussen de Staat die in het gelijk wordt gesteld, en de vreemdeling die in het gelijk wordt gesteld. Ik heb een en ander nagetrokken. Ik geloof dat de Raad van State gelijk heeft en daarom heb ik een amendement op dat punt voorbereid. Het is geen wereldschokkend amendement, maar ik denk dat het evenwicht hier wel door hersteld kan worden. De vreemdeling die in hoger beroep eigenlijk recht op schadevergoeding zou moeten krijgen, is thans gehouden om zich rechtstreeks tot de bewindspersoon te wenden en te bekijken of hij dat op een andere manier gedaan kan krijgen, terwijl de rechter dat in een klap zou kunnen regelen, net zoals dat gebeurt wanneer de Staat in het gelijk wordt gesteld.

Minister Nawijn:

Omdat ik het amendement van de heer De Vries net onder ogen kreeg, wil ik er nog even overleg over plegen.

De vergadering wordt van 10.35 uur tot 10.40 uur geschorst.

Minister Nawijn:

Voorzitter. Wat het amendement van de heer De Vries betreft, spreekt het mij erg aan dat daarin een eenvoudiger procedure wordt voorgesteld. We moeten echter wel voorkomen dat daarmee de deur wordt opengegooid voor een extra beroepsprocedure in verband met schadevergoeding. Als de vreemdeling in eerste instantie de rechtmatigheid van zijn bewaring betwist en de rechter is het daarmee eens, dan zou degene die in beroep gaat meteen schadevergoeding moeten vragen voor de dagen dat hij ten onrechte in bewaring heeft gezeten. Als de rechter echter de rechtmatigheid onderschrijft, zodat er geen schadevergoeding mogelijk is, dan kunnen in hoger beroep de rechtmatigheid en de schadevergoeding in één keer worden bekeken. Ik heb er bezwaar tegen dat de vraag over de schadevergoeding een aparte procedure creëert. Ik ben namelijk een groot voorstander van efficiency in procedures. Als de heer De Vries zijn amendement in die zin aanpast – ik denk daarbij aan het vervallen van onderdeel d – komen we een heel eind tot elkaar.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Wij zien graag dat de vergeten groep vreemdelingen die buiten het inburgeringtraject valt, onder de inburgeringplicht terechtkomt, op welke manier dan ook. Ook het leren van de Nederlandse taal is erg belangrijk, juist voor het functioneren in de maatschappij.

De antwoorden van de minister zijn bekend: zie de schriftelijke ronde. Voor ons blijft erg belangrijk hoe de gemeenten kunnen worden verplicht, mee te werken aan de uitvoering van de convenanten. Graag krijg ik hier nog een reactie op. In het verlengde hiervan wil ik de volgende uitspraak aan de Kamer voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een aantal vreemdelingen in het kader van Van Vroonhoven-Kokde overgang van de oude naar de nieuwe Vreemdelingenwet direct in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd;

overwegende dat deze groep daardoor buiten de definitie van nieuwkomer in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers en de daaruit voortvloeiende inburgeringsplicht is gevallen;

verzoekt de regering, maatregelen te treffen om te bevorderen dat deze groep aan de inburgeringsplicht zal voldoen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Vroonhoven-Kok, Rijpstra en Adelmund. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(28630).

De heer De Vries (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Ik ben blij dat de minister het punt kan onderschrijven dat ik in navolging van de Raad van State aan de orde heb gesteld. Het gaat erom dat de congruentie in de positie van partijen in hoger beroep ook in het geval van een schadevergoeding gelijk is. Wanneer de Staat in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld en de vreemdeling in het ongelijk, terwijl deze in eerste instantie een schadevergoeding had, dan moet deze schadevergoeding worden teruggegeven. Het moet echter ook andersom zo zijn dat de cliënt die in hoger beroep gelijk krijgt, ook een schadevergoeding kan vragen als de Staat in het ongelijk wordt gesteld. De minister merkt op dat dit wellicht mogelijk is door een kleine wijziging in het amendement. Ik heb afgeleerd om uit mijn hoofd amendementen te schrijven, maar ik zal kijken of hiervoor vanmiddag nog een oplossing te vinden is. De minister wil daar wellicht ook zijn goede diensten voor aanbieden. Er zou dan naar mijn smaak geen beletsel zijn om vanavond eventueel over het wetsvoorstel te stemmen. Ik neem aan dat dat uw bedoeling is, voorzitter.

De voorzitter:

Dat is zeker de bedoeling.

Minister Nawijn:

Mijnheer de voorzitter. Mevrouw Van Vroonhoven heeft een motie ingediend. Ik heb de tekst nog niet, maar deze motie komt mij uitermate sympathiek voor. Ik zou niets liever willen dan dat iedere vreemdeling die in ons land binnenkomt de inburgeringscursussen volgt om daarmee een goede kans te maken in de Nederlandse samenleving. Ik heb dus geen probleem met de motie. Ik wil er alles aan doen om te kijken of ik deze kan uitvoeren.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Ik heb deze motie niet ingediend opdat de minister haar sympathiek vindt. De minister beseft toch wel dat er van zijn kant ook enige plicht aan gekoppeld is?

Minister Nawijn:

Ik heb al gezegd dat ik zal bekijken hoe ik zoveel mogelijk tegemoet kan komen aan het verzoek in uw motie. Ik zal in ieder geval bij de wijziging van de Win-wet bevorderen dat deze groep specifiek wordt genoemd als een groep die verplicht moet inburgeren. Als dat in het kader van de oudkomersregeling op een andere wijze kan, zal ik dat ook bevorderen. Dat gaat misschien iets sneller. Wij spreken in het kader van de inburgering stevig met de gemeenten over de oudkomersregelingen. De gemeenten doen, gelet op het grote project inburgering, er alles aan om zoveel mogelijk oudkomers te bereiken om aan de plicht tot inburgering te gaan voldoen via convenanten of overeenkomsten. Het mag duidelijk zijn dat ik de motie op zich niet ontraad.

Voorzitter. Ik ben verder gaarne bereid om eventueel met steun van mijn ambtenaren te kijken hoe we het amendement van de heer De Vries kunnen aanpassen. Wij zijn het eens over de wijze waarop dit zou moeten gebeuren. Ik kom hieraan graag tegemoet.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik zal op een nader moment bepalen, wanneer er gestemd zal worden. Dat zal, wanneer het lukt om het amendement te wijzigen, waarschijnlijk nog vandaag het geval zijn.

De vergadering wordt van 10.52 uur tot 11.15 uur geschorst.

Voorzitter: Verburg

Naar boven