Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Alsnog toekennen van rechtskracht aan enkele planologische kernbeslissingen (Wet rechtskracht diverse planologische kernbeslissingen) (26129).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Wijmen (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie heeft kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Zij blijft echter grote moeite houden met het wetsvoorstel. Het verlenen van terugwerkende kracht op zichzelf acht de CDA-fractie al een brevet van onvermogen en een juridisch monstrum. Dit zijn zware woorden, maar wij vinden dit de wetgever onwaardig. Het kabinet had telkenmale kunnen zien aankomen dat desbetreffende PKB ging verlopen. Soms is zo'n PKB al jarenlang verlopen. Telkens had uitdrukkelijk de procedure die voorzien is in de WRO – artikel 2b – kunnen worden gevolgd. De wet schrijft daar voor, dat de betrokken ministers uiterlijk één jaar voordat de geldingsduur verstrijkt aan de Staten-Generaal mededelen of en in hoeverre zij toepassing wensen te geven aan de herzieningsprocedure. Men had daar ook van af kunnen zien, met als gevolg dat zo'n PKB gewoon zijn geldigheid verliest, zoals de rechter ook heeft geconstateerd. Een en ander kan voor een burger van direct belang zijn en wel voorzover een PKB concrete beleidsbeslissingen bevat, omdat dit besluiten zijn in de zin van artikel 1.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen zulke besluiten bestaat een bepaalde vorm van rechtsbescherming in de vorm van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De regering heft de barrière op tegen de PKB Waddenzee die bestaat in de vorm van artikel 24 WRO. Het is mogelijk dat daarmee een gat gedicht is, maar wij zijn daar niet zeker van. Ook andere PKB's kunnen besluiten bevatten in de zin van artikel 1.3. Op grond van zo'n 'verlopen' PKB kunnen bovendien besluiten zijn genomen die een burger onmiddellijk raken in bijvoorbeeld zijn positie als eigenaar van een stuk grond. Keerde hij zich tegen zo'n besluit, dan had de afdeling het beroep wellicht gegrond verklaard, zoals ook is gebeurd met betrekking tot de aanwijzing van de luchthaven Beek in de uitspraak van 8 januari 1998. Maar een burger die geen beroep instelde omdat hij meende dat dit onmogelijk was, loopt achteraf op tegen de formele rechtskracht van zo'n besluit. En daar is geen kruid tegen gewassen. Hiertegen helpt ook geen onrechtmatigedaadactie bij de burgerlijke rechter zoals in de nota naar aanleiding van het verslag staat. Dergelijke bezwaren voeren de CDA-fractie naar een negatief standpunt over het wetsvoorstel. Bestuurlijk onvermogen moet niet achteraf door de wetgever met een systematisch gezien gebrekkig instrumentarium worden gerepareerd. Niets stond de regering in de weg om de desbetreffende PKB's te herzien op de manier zoals in de WRO voorzien is, zodat alsnog de koninklijke weg kan worden bewandeld. Als het instrumentarium dat voorhanden is niet of verkeerd gebruikt wordt, moet men niet hoeven te grijpen naar het middel van wetgeving met terugwerkende kracht. Dit kan met name niet, omdat nooit de zekerheid kan worden geboden dat een burger daardoor geen rechtsbeschermingsmogelijkheden verspeelt.

Deze mogelijkheden kunnen bijvoorbeeld worden geboden uit hoofde van het EVRM, artikel 6. Hierbij dient ook te worden gekeken naar artikel 1 van het eerste protocol bij dit verdrag. Als er op grond van een PKB een bestemmingsplan tot stand is gekomen waartegen op grond van artikel 24 van de Wet op de ruimtelijke ordening geen rechtsmiddelen openstonden, kan bijvoorbeeld via een weigering van een vergunning een situatie zijn ingetreden die een ernstig nadeel oplevert, in inkomen of vermogen. Er kan zelfs sprake zijn van een de facto onteigening. Hierover is veel te doen rond artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM. Daartegen helpt achteraf niet dat je artikel 24 buiten toepassing brengt. Ik heb al gezegd waarom dit het geval is. Het geldt bovendien alleen voor de PKB Waddenzee, want dat is de enige PKB, volgens de nota, die concrete beleidsbeslissingen zou bevatten. Ook hierin schuilt volgens onze fractie een beoordelingsrisico. De regering zegt dat zij alle vier de PKB's is nagelopen op grond van de criteria die de rechter heeft gevormd voor de vraag of er sprake is van concrete beleidsbeslissingen. Dan is het de vraag of er een voldoende afgewogen beslissing in zit en of die voldoende bepaald is naar gebied en naar project. Het valt echter niet uit te sluiten dat ook in een van de andere PKB's wel degelijk zulke beslissingen zitten en dat burgers dus anderszins direct in hun burgerlijke rechten zijn geraakt door vervolgbesluiten. Denk maar weer aan de zaak Beek. Je kunt nu eenmaal niet de rechter de generieke vraag voorleggen of de desbetreffende PKB wel of niet zulke concrete beleidsbeslissingen bevat en waar die dan zitten. De rechter zal dan zeggen: je bent niet ontvankelijk met je vraag, want ik ben er niet voor om dat te beoordelen.

Ik geef even een voorbeeld van zo'n situatie. In het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen lijkt wel degelijk een concrete beleidsbeslissing te zitten die voldoet aan de criteria die ik net noemde. Dan gaat het om de verlenging van de hoofdbaan met 700 meter. Dat staat in paragraaf 6.4. De strook grond die voor de verlenging nodig is, is 900 bij 440 meter. De strook is zeer concreet afgebakend en aangeduid in paragraaf 10.4. Ik zou best durven verdedigen dat hierbij sprake is van een concrete beleidsbeslissing en dat er rechtsschendingen mogelijk zijn. Om redenen van rechtszuiverheid en rechtszekerheid acht de CDA-fractie de methode die de regering voorstaat, namelijk reparatie achteraf met terugwerkende kracht, niet juist, temeer daar de normale weg van het in procedure brengen van een herzieningsvoorstel, inhoudend dat de duur van de PKB wordt verlengd, allang bewandeld had kunnen en moeten worden.

Men zal vragen: wat gebeurt er nu? Welnu, uiteindelijk menen wij dat wij ten principale toch niet onze goedkeuring aan het wetsvoorstel moeten onthouden. Wij vinden het wetsvoorstel een wangedrocht, maar ons stemgedrag voor de wet is alleen gelegen in de omstandigheid dat de CDA-fractie het vacuüm dat zou ontstaan bij verwerping van het voorstel, een groter onheil acht dan aanvaarding van het voorstel. Als het voorstel wordt verworpen, zou bijvoorbeeld elk planologisch kader voor de Waddenzee wegvallen. Om deze reden zullen wij uiteindelijk met pijn in het hart vóór het wetsvoorstel stemmen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Kunt u aangeven wat de CDA-fractie nu en in de nabije toekomst van plan is met de Waddenzee? U prikkelt toch wel mijn nieuwsgierigheid.

De heer Van Wijmen (CDA):

Hiermee loopt u vooruit op hetgeen andere sprekers dadelijk zullen zeggen, naar ik heb vernomen. Ik wil er toch wel enigszins op ingaan. Over de Waddenzee maken wij ons het meeste zorgen, want de PKB Waddenzee is verouderd. Ik hoop dus dat wij er vandaag gezamenlijk bij de minister met succes op zullen aandringen dat de Waddenzee een aparte behandeling krijgt. Er zijn verschillende modaliteiten denkbaar. Er is al een motie van de heer Stellingwerf in beeld geweest en daarom ben ik zo vrij hier nu over te praten, overigens zonder daarbij iemand voor de voeten te willen lopen. Je kunt overwegen een tijdshorizon aan te brengen, korter dan vijf jaar, voor de herzieningsverplichting. Omdat wij dat ene jaar misschien niet halen en omdat wij dan weer in een tijdsklem komen, kun je ook zeggen dat je de regering aanspoort de zaak heel vlug ter hand te nemen. Beide denklijnen hebben, naar ik mag aannemen, de sympathie van de CDA-fractie. Wij vinden namelijk dat het vacuüm dat ontstaat, zo kort mogelijk mag duren. Reparatie is een monstrum. Je moet de inhoudelijke herziening van de PKB's, met de afweging, daarom zo snel mogelijk ter hand nemen. Dat geldt ook voor de andere PKB's. De PKB burgerluchtvaartterreinen is zo onderhand al twintig jaar oud.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U gaat nu sterk in op de procedure. Mijn vraag was meer of u namens de CDA-fractie al iets kunt zeggen over datgene wat er moet gebeuren met de Waddenzee, als het gaat om de natuurwaarden. Hoe kijkt u bijvoorbeeld aan tegen de gasboringen daar? Over de procedure kunnen wij nog wel met elkaar twisten, maar ik hoor graag wat meer inhoudelijks van u.

De heer Van Wijmen (CDA):

Dat is eigenlijk een beetje buiten de orde, zo denk ik, voorzitter, maar dat is aan u. De nieuwe PKB zal de natuurwaarde van de Waddenzee nooit lager kunnen inschatten dan de oude PKB dat deed. Er zijn immers alleen maar meer gegevens gekomen, meer wetlandindicaties en meer habitatindicaties; er zijn voorts dwingende indicaties vanuit de Europese regelgeving, die hier al geïmplementeerd zijn of nog moeten worden geïmplementeerd. Ik denk dat ook de discussie over maatschappelijke noodzaak daar een aardige rol speelt. Voorts denk ik dat de maatschappelijke noodzaak van het Waddengas, relatief gezien, er niet groter op wordt, als je bijvoorbeeld maar eens kijkt naar de sterk dalende energieprijzen. Dat Waddengas gaat dan bijna in de ramsj, terwijl het, als het er blijft liggen, altijd nog aanboorbaar is en een heel waardevolle grondstof vormt. Ik vermoed dus dat hierover het laatste woord nog niet gezegd zal zijn. Het is evenwel een beetje buiten de orde, zo vind ik zelf, voorzitter.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Na kennisgenomen te hebben van de voorliggende reparatiewet en de nota naar aanleiding van het verslag, heeft de fractie van de VVD nog behoefte om enkele opmerkingen te maken.

Op de eerste plaats is de VVD-fractie van mening dat de voorliggende procedure niet de schoonheidsprijs verdient. Wij hopen dat een dergelijke procedure in de toekomst ook zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Als ik in de nota naar aanleiding van het verslag lees dat de voorliggende wetswijziging door de leden van mijn fractie goed ontvangen is, dan wil ik daar toch wel de voorgaande kritische kanttekening bij plaatsen.

Afgezien daarvan, voorzitter, wil ik opmerken dat wij, evenals de regering, tot het moment dat de rechter zijn uitspraak deed, van mening waren dat de betreffende PKB's op een juiste wijze waren verlengd. Hierover zijn, bij mijn weten, eerder in de Kamer geen twijfels gerezen en dus ga ik ervan uit dat het ook zo bedoeld was. Als hierbij onbedoeld sprake is geweest van een vormfout, vinden wij dat die hersteld moet worden. Het kan immers niet zo zijn dat er een vacuüm blijft bestaan met betrekking tot de rechtsbasis van bestaand ruimtelijk beleid op diverse terreinen. Daarom vinden wij dat de regering ervoor moet zorgen dat dit vacuüm wordt opgevuld en dat beleid waartoe eerder is besloten, gewoon zijn doorgang kan vinden.

Over de inhoud van dit beleid willen wij bij deze gelegenheid geen debat voeren. Wij vinden dat dit thuishoort bij de door de regering aangekondigde evaluaties en actualisaties van de afzonderlijke PKB's. Te zijner tijd zullen wij daar graag op terugkomen. Kan de minister aangeven wanneer we de actualisaties van de vier betreffende PKB's tegemoet kunnen zien?

Voor dit moment is voor ons vooral relevant de vraag of de reparatie van de formele rechtskracht van de PKB's op een effectieve wijze geschiedt en of deze niet ten koste gaat van de rechtsbescherming. De regering is in de memorie van toelichting al zeer uitvoerig op dit punt ingegaan. De VVD-fractie heeft, evenals de overige fracties, daarover nog vragen gesteld in het verslag. Dat heeft geleid tot een toelichting op verscheidene punten. Ook de Raad van State heeft dit punt doorgelicht. Voor ons was het nog een vraag of er geen strijdigheid was met het Europese verdrag voor de rechten van de mens. Als de regering, alles afwegende, de overtuiging heeft dat de terugwerkende kracht geen strijdigheid oplevert met het Europese verdrag voor de rechten van de mens en dat het wetsvoorstel ook geen verlies aan inspraakmogelijkheid voor de burger meebrengt, dan is dat voor mijn fractie een belangrijk punt in de uiteindelijke afweging.

Geïnspireerd, voorzitter, door de situatie zoals die nu is ontstaan, willen we nog een opmerking maken van meer algemene aard. Laat ik eerst zeggen dat de fractie van de VVD het belangrijk vindt dat een planologische kernbeslissing een actueel karakter houdt. Dat moet ook verder een aandachtspunt blijven. Aan de andere kant hoeft het ook weer niet zo te zijn dat elke vijf jaar het beleid aan een totale herziening toe is. Een PKB-herziening of het maken van een geheel nieuwe PKB is tijdrovend. Er kunnen heel veel redenen zijn om voor een dergelijke procedure te kiezen. Echter, als het de opvatting is dat in een bepaalde situatie, voor een bepaalde periode, het vigerende PKB-beleid inhoudelijk geen wijziging hoeft te ondergaan en dus ongewijzigd kan blijven, dan is de procedure voor het ongewijzigd verlengen van een PKB wel buitengewoon complex, zo stelt de VVD-fractie vast. Het is daarom dat wij de regering hebben gevraagd of zij wil overwegen in de Wet op de ruimtelijke ordening een expliciete verlengingsprocedure voor PKB's op te nemen. Een goed moment voor zo'n afweging zou kunnen zijn het moment van de voorgenomen herbezinning op de WRO.

Het is niet zo, zoals in de nota naar aanleiding van het verslag door de regering is geconcludeerd, dat de VVD-fractie van opvatting is dat deze herbezinning als alternatief voor het onderhavige reparatiebesluit zou kunnen dienen. Wij zijn met de regering van mening dat een meer fundamentele aanpassing van de WRO in dit geval geen soelaas kan bieden. Laat daarover geen misverstand ontstaan!

Meer in het algemeen willen wij de vraag aan de regering voorleggen of zij met het oog op de toekomst een procedure voor het ongewijzigd verlengen van de PKB in de WRO wil overwegen. Ik besef dat het iets ruimer moet worden afgewogen, dus ook in het licht van het ongewijzigd verlengen van andere ruimtelijke plannen. Ik wijs ook naar het bestemmingsplan, waarop wij bij een latere gelegenheid nog terugkomen. Wij moeten dit alleen doen als wordt bijgedragen aan stroomlijning en helderheid van wetgeving. Kan de minister daarop een reactie geven?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Mijn fractie wil allereerst dank uitbrengen voor de uitgebreide beantwoording in de schriftelijke ronde. Wij zijn blij dat wij daarnaast de gelegenheid krijgen om hier nog eens over dit punt met elkaar van gedachten te wisselen.

Voorzitter! Ik zal in mijn betoog ingaan op een aantal zaken in het wetsvoorstel in zijn geheel. Vervolgens zal ik mijn verhaal toespitsen op het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen (SBL) en de PKB Waddenzee.

Het moet mij van het hart dat wij het een zeer slechte zaak vinden dat deze PKB's zijn verlopen. De minister zegt in de beantwoording dat hij daar onaangenaam verrast over is. Dat lijkt mij voorzichtig uitgedrukt, want wij praten over een belangrijk instrumentarium voor de ruimtelijke inrichting. Wij vragen ons af hoe het mogelijk is dat niemand binnen het apparaat van VROM heeft geweten dat de rechtskracht van deze PKB's aan een beperkte termijn was gebonden, die dus in de loop der tijd zou gaan verlopen. Dat moet toch meer zijn dan een mysterie, want dat heeft te maken met de organisatie op het ministerie. Heeft de minister maatregelen genomen om een dergelijke omissie in de toekomst te voorkomen?

Uit de schriftelijke ronde blijkt dat de minister de noodzaak tot de verheldering van de verlengingsprocedures van de PKB's nader wil bezien. Onderkent de minister inmiddels de noodzaak om de verlengingsprocedure van PKB's te verbeteren? Of is hij van mening dat na afloop van de oorspronkelijk voorziene looptijd PKB's direct moeten worden geactualiseerd. Kan de minister aangeven wanneer in alle vier de PKB's waarover wij vandaag praten, de actualisering zal plaatsvinden?

De minister zegt verscheidene keren dat justitiabelen niet in hun rechtsmogelijkheden worden beperkt door dit voorstel. GroenLinks is dat nog niet helemaal met hem eens. Justitiabelen hebben de verlenging die een langere geldigheid bewerkstelligt, niet kunnen voorzien en zij hebben hier dus niet op kunnen anticiperen. Hoe moet dat worden opgelost? Daar komt nog bij dat de PKB's stammen uit de jaren tachtig. Op dit moment is er gelukkig op een aantal terreinen sprake van nieuwe beleidsinzichten. Als voorbeeld noem ik de intrinsieke natuurwaarde van de Waddenzee, die nu gelukkig breed wordt onderkend, en de negatieve houding ten opzichte van de kleine luchtvaart: de binnenlandse en de recreatieve vluchten. In een debat dat ik gisteren met deze minister had, sprak hij over het oergebied Waddenzee dat beschermd moet worden. Ik ben dat van harte met hem eens, maar wij zullen dat nu op een goede manier met elkaar moeten regelen.

De Raad van State betwijfelt of de voorliggende wet een eventuele toetsing bij de rechter zou doorstaan. Waarom is dit voor de minister geen aanleiding geweest om alsnog aanpassingen te plegen? Wat zal zijn reactie zijn op een mogelijke afwijzing van deze reparatiewetgeving?

Voorzitter! Tot zover mijn algemene deel. Ik ga nu verder met het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen. Met name voor het SBL vindt GroenLinks het onwenselijk dat een verlenging met vijf jaar wordt voorgesteld door de minister. Ik heb daarvoor een aantal redenen.

Ten eerste liep de oorspronkelijk voorziene looptijd van de PKB tot en met het jaar 2000. Dit wetsvoorstel betekent dus een sluipende verlenging met drie jaar. Ik heb begrepen dat collega Stellingwerf straks een amendement zal indienen, waarin wordt gevraagd om binnen één jaar een nieuw structuurschema Burgerluchtvaartterreinen te maken. Ik vraag wat dat betekent voor de inspraak. Is deze wel gewaarborgd? Ik wacht het antwoord af voordat ik hierover een standpunt inneem.

Ten tweede had de inhoud van het SBL al veel eerder moeten worden heroverwogen. Gezien het verschijnen van drie nationale milieubeleidsplannen en de nut- en noodzaakdiscussie over de luchtvaart is het voor ons onbegrijpelijk dat een dergelijke verlenging wordt voorgesteld. Is dat niet een beetje te veel uitstel van goede ideeën die hierover bestaan?

Ten derde heeft de minister tot onze vreugde kort na zijn aantreden uitgebreid gepleit voor een beperking van de recreatieve en binnenlandse vliegbewegingen. Hoe verhoudt dit pleidooi zich tot het nog vijf jaar in stand houden van de mogelijkheid tot baanverlenging op vliegveld Eelde?

Ik kom bij de PKB Waddenzee. Ook hiervoor geldt dat tot op heden een bepaalde looptijd was voorzien, met een eventuele verlenging tot december 1999. GroenLinks is van mening dat het natuurgebied Waddenzee eindelijk eens serieus moet worden genomen. Wij krijgen daar gelukkig steeds meer medestanders voor. Het Europese gidsland Nederland blijkt erg grijs als het om economische voordelen op de korte termijn gaat. Ik heb begrepen dat collega Ravestein hierover een amendement gaat indienen, teneinde de actualisering van de PKB Waddenzee eerder te laten plaatsvinden. Dat lijkt mij heel zinvol. Ik had ook een dergelijk amendement willen indienen, maar je moet natuurlijk geen dubbel werk doen. Ik ben benieuwd hoe de minister daar straks op reageert.

Graag had ik van de CDA-fractie willen horen of zij reeds een standpunt heeft bepaald over de natuurwaarden en de gasboringen in het Waddengebied. Ik vind het een beetje teleurstellend dat de heer Van Wijmen op mijn interruptie een wat bureaucratische reactie geeft. Hij gaat in op de procedure en komt mij slechts een klein beetje tegemoet door te spreken over de economische waarde die een stuk achteruitgaat, maar het gaat natuurlijk ook om de natuurwaarde van het gebied. Ik herinner mij echter ook zijn hartstochtelijke pleidooien voor het milieu bij de VROM-begroting. Ik hoop van harte dat ook de CDA-fractie uiteindelijk zover komt dat zij het oergebied, het Waddenzeegebied wil beschermen.

Indien de minister ons kan overtuigen van de houdbaarheid bij de rechter van deze wet, gaan wij op dit moment akkoord met de terugwerkende kracht. Wat het structuurschema Buisleidingen en het structuurschema Militaire terreinen betreft, vragen wij ons af of een verlenging met vijf jaar wel noodzakelijk is. Een spoedige actualisering aan nieuwe beleidsinzichten heeft onze voorkeur. Wat de PKB Waddenzee en het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen betreft, ondersteunen wij de verlenging met één jaar, maar zeker niet langer. Graag hoor ik wat dit voor de inspraak betekent. Vijf jaar is onverantwoord. Daarmee wordt te weinig rekening gehouden met nieuwe inzichten.

Mevrouw Ravestein (D66):

Mevrouw de voorzitter! Begin dit jaar oordeelde de Raad van State dat de wijze van verlenging van de geldigheidsduur van het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen onjuist was. Het SBL zou, zo vond de rechter, binnen een jaar een rechtsgeldige grondslag moeten krijgen. Dit wetsvoorstel voorziet in die grondslag, niet alleen voor het SBL, maar ook voor de structuurschema's Militaire terreinen en Buisleidingen en, last but not least, voor de PKB Waddenzee, die weliswaar nog twee weken geldig is, maar waarvan de verlenging ook op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. De Raad van State sprak van een omissie van de regering. Feit is in ieder geval dat deze vier PKB's als gevolg van slordigheden in de lucht zijn komen te hangen.

D66 vindt met het kabinet dat deze vier PKB's hun rechtsgeldigheid moeten terugkrijgen. Wij steunen dit wetsvoorstel dan ook, voorzover het de gevolgen van de rechterlijke uitspraak opvangt. Dit wetsvoorstel moet dezelfde situatie creëren als die van voor de uitspraak, maar dan zonder de juridische mankementen. Wij moeten dan constateren dat het wetsvoorstel veel verdergaat dan noodzakelijk is. Dan kan het al gauw lijken op het misbruik maken van de situatie en neerkomen op het belonen van slecht gedrag. Daarbij gaat het ons vooral om de PKB Waddenzee.

In december 1997 heeft het kabinet bij brief de geldigheidsduur van de PKB Waddenzee verlengd van eind 1998 tot eind 1999. Daarbij gaf het kabinet aan dat het voor 9 december 1998 een beslissing zou nemen over de status van de PKB Waddenzee. Nu de rechter die verlenging bij brief heeft afgekeurd, kiest het kabinet voor verlenging bij wet, maar niet voor één jaar maar meteen maar voor vijf jaar. Dat vindt D66 niet terecht, alleen al om een formele reden. Afspraak is immers afspraak. Verlenging met één jaar is iets anders dan een verlenging met vijf jaar. Wij hebben het bovendien niet over zomaar een PKB, maar over een PKB voor de Waddenzee, een uniek en internationaal erkend natuurgebied. Een nieuwe PKB is hier dan ook hard nodig. De Europese habitat- en vogelrichtlijn moet hierin worden verwerkt. De rechterlijke uitspraken over de gasboringen geven daar volgens ons ook alle aanleiding toe. Vandaar ons amendement op stuk nr. 8, dat rechtskracht verleent aan de verlenging van december vorig jaar tot eind 1999 en de facto eind volgend jaar zal moeten leiden tot een nieuwe PKB. Ook het amendement van de heer Stellingwerf over het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen heeft onze instemming.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ik voer mede het woord namens de fracties van RPF en SGP.

Met haar uitspraak over de rechtsgeldigheid van het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heel wat losgemaakt. Tot die uitspraak werden het SBL en de drie andere PKB's waar wij het vandaag over hebben, als geldig gezien door kabinet, parlement, rechters en samenleving. Dat laatste verklaart ook de coulance van de afdeling, die de wetgever de ruimte gaf om binnen een jaar voor een rechtsgeldige grondslag te zorgen.

Ik wil het in het vervolg van mijn korte betoog vooral hebben over het SBL, mede op verzoek van de heer Stellingwerf, die op dat gebied een zekere staat van parlementaire verdienste heeft verworven. In december 1993 werd het SBL verlengd door middel van een brief aan de Tweede Kamer, op zichzelf al een wat curieuze procedure. Deze brief werd voor kennisgeving aangenomen en dat is om twee redenen goed te begrijpen. Allereerst werd geen gebruik gemaakt van de geëigende procedure, namelijk die van artikel 2b van de Wet op de ruimtelijke ordening. Als dat wel was gebeurd, was de verlenging aan de instemming van de Tweede Kamer onderworpen geweest. De Kamer had dan ook meer bewust bepaald of een ongewijzigde verlenging wel op haar plaats was. Ook ongewijzigd verlengen betekent immers een politieke keuze. Bovendien werd in de brief nog eens duidelijk aangegeven dat er een gewijzigd of nieuw SBL in het verschiet lag, namelijk nadat meer duidelijkheid zou zijn ontstaan in de discussie over Relus en de luchtvaartwet. Kortom, ik denk dat de Kamer niet zoveel te verwijten valt. Het blijft echter, zeker na wat wij nu weten, nogal curieus dat je bij brief zulke belangrijke stukken als PKB's kunt verlengen.

Overigens is de toen aangegeven verlenging met drie jaar allang en breed verlopen. Is de PKB daarna nog een keer verlengd? Wij hebben ons best gedaan om daar ook een bijpassende brief voor te vinden, maar dat is ons niet gelukt. Wij krijgen dus graag verheldering op dat punt. Ook moeten wij constateren dat door het spoedeisende karakter dit wetsvoorstel nog steeds voorbijgaat aan de geëigende procedure volgens de Wet op de ruimtelijke ordening. Een inhoudelijke heroverweging en bijvoorbeeld een MER ontbreken. Dat laatste is natuurlijk een interessant punt. Toen wij in 1980 begonnen met de PKB SBL was er geen MER-plicht, maar die is er inmiddels wel. Kun je dan bij deze verlenging afzien van die MER-plicht? Heeft de minister zich er voldoende van verzekerd dat deze reparatie met terugwerkende kracht niet opnieuw juridische problemen van dit type zal oproepen? Hoe groot is overigens de haast met of de noodzaak van dit wetsvoorstel, nu wij vernamen dat de aanleiding daartoe, namelijk de oost-westbaan van Maastricht Aachen Airport, van de baan is? Hoe dan ook, wij hebben op dit moment te maken met een juridisch of een rechtsvacuüm, terwijl tot voor kort werd uitgegaan van geldige PKB's. Dat is natuurlijk een ongewenste situatie. De betrokken overheden, organisaties en burgers kunnen wij niet met deze situatie van rechtsonzekerheid en bestuurlijke stuurloosheid laten zitten. De coulance van de rechter spreekt wat dat betreft boekdelen. Van een direct verwijtbare fout lijkt geen sprake. De wetgever krijgt een jaar de tijd. In navolging van die soepele opstelling verdient het juridische herstel dan ook steun. Collega Van Wijmen hield een krachtig oppositioneel betoog, maar hij moest die toch afronden met een opmerking over de gouvernementele instelling, want hoe je het ook wendt of keert, er moet worden gerepareerd. Dat zeg ik hem op mijn manier graag na.

Dit neemt echter niet weg dat wij hier te maken hebben met een structuurschema – ik ga weer naar het SBL terug – dat stamt uit 1979, terwijl de discussie over de luchtvaart sindsdien een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt. Ook de minister heeft zijn sporen op dat gebied al zichtbaar gemaakt. De vraag dient zich aan wat de consequentie is van het herstellen van de oude PKB en het nog uitblijven van de nieuwe. Neem bijvoorbeeld de plannen voor de luchthaven Eelde. In het SBL lees ik daarover dat 'voor een volledige inschakeling van de luchthaven in het Europese luchtverkeer een verlenging van de hoofdbaan met 700 meter nodig' is. Het kabinet achtte deze verlenging wenselijk, maar gaf de plaatselijke overheden ruimte voor de uiteindelijke afweging. Nu wordt in de inspraakprocedure over de ontwerpaanwijzing voor de baanverlenging niet ingegaan op de discussie over nut en noodzaak, behalve dan door te verwijzen naar de inhoud van het SBL en de discussie die daaraan voorafging. Hier wringt volgens mij de schoen. Formeel is er wellicht geen vinger tussen te krijgen, maar hiermee worden de nieuwe beleidsinzichten in de voortdurende luchtvaartdiscussie genegeerd en loopt de regio mogelijk achter de feiten aan. Dat zullen wij ons moeten aanrekenen. Waarom discussiëren wij hier anders? Wat doet de minister met dit signaal? Ziet hij dit als een regionale aangelegenheid zonder nationale consequenties, of acht hij het verstandig om dit bij de betrokken overheden aan te kaarten?

Het behoeft geen betoog dat een snelle vervanging van het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen hoogst noodzakelijk is. Het is daarom vreemd dat er is gekozen voor een verlenging van de PKB-periode met vijf jaar. Het argument dat hiermee gekozen is voor een algemene formule voor de vier PKB's, omdat dit overzichtelijk zou zijn, is wat mij betreft nietszeggend. We hebben het over vier totaal verschillende plannen. Van achter het bureau van een ambtenaar is het misschien overzichtelijk, maar verder niet.

Het argument dat we moeten voorkomen dat de PKB opnieuw verloopt zonder dat er een nieuwe PKB van toepassing is, achten wij niet valide. De regering moet zich er alles aan gelegen laten liggen om zo snel mogelijk met een nieuwe PKB te komen. Het SBL is geschreven voor de periode tot het jaar 2000 en de beleidsdiscussie is ver genoeg om binnenkort met een nieuwe PKB-tekst te kunnen komen. Het verbaast mij ook dat de uitspraak over de onrechtmatige verlenging van het SBL kennelijk, althans voorzover wij hebben kunnen waarnemen, niet heeft geleid tot een versnelling van de voorbereidingen voor een nieuwe PKB. Wil de minister hierover tekst en uitleg geven? En hoe snel kan volgens de minister een nieuwe PKB tot gelding komen? Het amendement op naam van collega Stellingwerf – ik neem de verdediging daarvan nu over – is bedoeld om de termijn van verlenging in te korten. Wat is de reactie van de minister op dit amendement en op de daarin genoemde termijn?

Tot voor kort ging iedereen ervan uit dat wij met een geldig SBL te maken hadden. Vergelijkbare opmerkingen kunnen worden gemaakt over de andere PKB's. Aan de andere kant hadden wij ook met meer en actueler geldend beleid te maken. Denk aan de drie NMP's. Daar praten wij niet voor niets over, ook al hebben die geen directe rechtsgevolgen. Het gevoel blijft daarom hangen dat wij hier te maken hebben met een historisch document dat nu met terugwerkende kracht als actueel wordt aangemerkt. Op dit moment ontkomen wij daar niet aan, want het juridisch vacuüm moet worden gedicht. Die koninklijke weg moet echter wel een nieuwe PKB als eindstation hebben.

Mevrouw Van Dok-van Weele (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Wat doet een gewoon mens als die een fout maakt? Hij verontschuldigt zich, herstelt de fout en zorgt ervoor dat de schade voor zichzelf maar vooral voor anderen beperkt blijft of wordt hersteld. Tevens neemt hij maatregelen dat het niet meer gebeurt.

Voor ons ligt een voorstel dat ertoe strekt om een aantal fouten tegelijk te herstellen, namelijk een reparatie van het ten onrechte verlengen van een viertal PKB's over gevoelige onderwerpen die de bevolking raken. Het moet mij van het hart dat dit reparatievoorstel niet helemaal voldoet aan de normale lijn die ik in mijn inleiding beschreef. Het ademt mij iets te veel de geest van 'foutje, bedankt'.

De Partij van de Arbeid heeft zich in haar vragen in het verslag al kritisch uitgelaten en de antwoorden van de minister nemen niet al onze kritiek weg. Met name de vraag hoe de fout hersteld wordt en hoe de schade beperkt wordt voor anderen, komt er wat bekaaid af. Ook het antwoord op de vraag hoe ervoor gezorgd wordt dat het niet weer gebeurt, had wat mij betreft wat ruimhartiger kunnen worden ingevuld. Want, mevrouw de voorzitter, reparatie met terugwerkende kracht betekent hier dat directbetrokkenen, bijvoorbeeld rond de luchthaven Eelde, geen mogelijkheden hebben tot inspraak. Bovendien heeft het op een hoop vegen van de betrokken onderwerpen tot gevolg dat de Kamer ook wat minder gedetailleerd kan ingaan op de merites van elk onderdeel afzonderlijk. Genoemd is al de Waddenzee. Op de vraag van de Partij van de Arbeid wat de gevolgen zijn voor bestemmingsplannen die verband houden met de ongeldige PKB's, antwoordt de minister op bladzijde 3, ik citeer: 'Hierover kan worden opgemerkt dat in algemene zin niet voor de rechtsgeldigheid van bestemmingsplannen behoeft te worden gevreesd. Er kan zich overigens wel een situatie voordoen dat bij de totstandkoming van een bestemmingsplan ingevolge een aanwijzing op basis van het SBL een belanghebbende zich beroept op het gegeven dat de onderliggende aanwijzing niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Het ontbreken van een rechtsgeldige PKB kan in die situatie de totstandkoming van een bestemmingsplan en mogelijke vergunningen op die basis frustreren.'

Voorzitter! U kunt zich voorstellen dat zo'n antwoord niet bevredigt, maar dat het eerder de vraag oproept welke voorbeelden van frustraties van bestemmingsplannen en vergunningen er zijn.

Ik noem nog een voorbeeld. Volgens eerdere informatie zou de PKB Waddenzee al op 9 december zijn afgelopen. Dat was voor mij reden om bij de voorzitter van de vaste commissie voor VROM aan te dringen op spoed. Toen wees informatie van het departement uit dat 1 januari de fatale datum zou zijn. Aangezien wij niet ver af zijn van noch 9 december noch 1 januari en er nog het een en ander moet gebeuren, hecht ik er erg aan dat de minister hier uitlegt wat er aan de orde is en of hij inderdaad kan bevestigen dat termijnen worden gehaald.

Ongeacht onze opmerkingen van kritiek beseffen wij heel wel dat snel herstel wenselijk is om rechtskracht te verlenen. Voor ons is dan niet hét argument dat het hier slechts gaat om beleidsarme beslissingen; dat vinden wij niet steekhoudend, omdat de interpretatie van zo'n begrip sterk afhankelijk is van de positie die je inneemt. Ik denk dat mensen in Eelde er anders over denken dan wij hier in Den Haag. Bovendien blijkt een dergelijke waardering al helemaal niet relevant omdat de wet zo'n beleidsarme verlenging blijkbaar niet kent. Anders stonden wij hier niet.

Een stoplap zoals hier beschreven kan noodzakelijk zijn, maar zelfs de slordigste naaister laat zo'n ding niet vijf jaar zitten. De minister geeft aan dat de termijn van vijf jaar relatieve betekenis heeft omdat actualisering eerder is te verwachten. Wij vinden dat de minister zich aan een zo kort mogelijke termijn moet binden. Binnen een jaar moet hij voorstellen tot actualisering doen. Het is duidelijk dat de vooral de Waddenzee veel eerder aan de orde moet komen. Wij hebben daar al het nodige over gezegd. Wij komen hierop terug bij de daadwerkelijke actualisering van die PKB. Nu gaat het erom de voorwaarden te scheppen voor een zo goed mogelijke procedure. Wij vinden dat de minister opdracht moet worden verleend om die actualisering zo snel mogelijk te doen plaatsvinden. Afhankelijk van de reactie van de minister, overweeg ik in tweede termijn een motie op dit punt in te dienen.

Voorzitter! Een alternatief is om de werking van de actualisering tot een jaar te beperken. Daarmee wordt een krachtig signaal gegeven: nog een jaar, maar dan moet het over zijn. De vraag daarbij is wie wij tot spoed willen aanzetten. De minister en wij moeten zo snel mogelijk de zaak inhoudelijk goed regelen. Uit de praktijk blijkt echter dat er voor de behandeling van onderwerpen die maatschappelijk sterk leven, veel overleg nodig is. Onder dreiging van het nogmaals met een jaar moeten verlengen, mag niet hetgeen wij absoluut niet willen, namelijk derden beperken in de inspraakmogelijkheden, impliciet worden bewerkstelligd. Ik heb veel sympathie voor de benadering om de werkingsduur te beperken, maar dit is een signaal in de verkeerde richting.

Voorzitter! Blijft de vraag hoe wij kunnen voorkomen dat dit nogmaals gebeurt. Ik denk dat een en ander het beste handen en voeten kan krijgen tijdens de voorgenomen uitgebreide behandeling van de Wet op de ruimtelijke ordening. Ik teken daar op voorhand bij aan dat de effecten van een ongewijzigde verlenging heel goed moeten worden bekeken. Gelet op de ervaringen met bestemmingsplannen kan dit eerder een verschraling dan een verrijking betekenen.

De voorzitter:

Mevrouw Van Dok, er heerst enige verwarring. U heeft destijds de tweede termijn van de heer Duivesteijn bij de begrotingsbehandeling van VROM overgenomen, omdat hij in het buitenland was. Een aantal betrokkenen meent echter dat u vandaag uw eigenlijke maidenspeech als Kamerlid heeft gehouden. U heeft ons al vele malen vanaf een andere plaats in de Kamer toegesproken, maar desalniettemin feliciteer ik u toch met uw eerste bijdrage.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Pronk:

Mevrouw de voorzitter! Laat ik beginnen met degene die de maidenspeech heeft uitgesproken, te weerspreken. Het is geen kwestie van 'foutje, bedankt'. Ik heb in de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel de term 'onaangenaam verrast' gebruikt. Dat is een diplomatieke formulering, maar daar zal ik maar niet verder op ingaan. Zo'n wetsvoorstel komt als eerste op mijn bureau, zodra ik bij het departement binnenkom, en dan wordt er een fout gemaakt.

Toen heb ik ook de vraag gesteld: 'Hebt u zitten slapen?' Het antwoord was: 'Nee, wij hebben niet zitten slapen'. Dat kan ik natuurlijk niet controleren. Het heeft ook anderen verrast, zoals de geachte afgevaardigde mevrouw Verbugt heeft gezegd, maar ik wil de bal uiteraard niet terugspelen naar de Kamer. De verantwoordelijkheid ligt geheel en al op het departement. Ik neem deze volledig over. Ook wanneer je niet slaapt, kun je met open ogen worden verrast. Het zal niet nog een keer gebeuren. Zo'n verrassing is een zodanige schok dat je moet voorkomen dat iets dergelijks nog een keer gebeurt. Er zijn procedures in het leven geroepen om alert te blijven. Er is een goed monitoringsysteem.

Ik merk op dat dit niet exemplarisch is voor de wijze waarop het departement werkt, want het is een uitstekend georganiseerd departement. Alles loopt op rolletjes. Het kan wel eens wat langzaam gaan, maar het loopt. Ik ben verder nooit een fout op het departement tegengekomen. Hierover werd een vraag gesteld door een van de geachte afgevaardigden, maar het antwoord daarop is 'nee'. Ik heb geen enkele reden te veronderstellen dat uit dit incident een algemeen oordeel over de organisatie kan worden afgeleid.

Dat brengt ons op het hoofdterrein. Hoe kunnen wij de gemaakte fout het best weer herstellen? Wij hebben gekozen voor het gezamenlijk, met terugwerkende kracht opnieuw geven van de formele status van PKB aan de desbetreffende PKB's. Daarmee worden zij vanaf de datum dat zij zijn gevallen, aangemerkt als een plan in de zin van artikel 2a van de Wet op de ruimtelijke ordening. Wij hebben een zeer uitvoerige en intensieve schriftelijke behandeling gehad van dit wetsvoorstel, waarin alle juridische argumenten zijn gewisseld. Ik heb deze zeer uitvoerig bekeken.

Het blijft een oplossing waarbij wellicht ook andere oplossingen gekozen hadden kunnen worden. Een van de alternatieven was om niet een verzamelwet, maar enkele afzonderlijke wetten te maken. Dat is niet gedaan omwille van de ordelijkheid. In deze verzamelwet zijn wel een aantal afzonderlijke artikelen opgenomen die afzonderlijk amendeerbaar zijn, zoals de geachte afgevaardigden hebben geconstateerd. Het is dus niet een kwestie van een pakket verkopen. Ik zal in het vervolg van mijn betoog ingaan op de afzonderlijke PKB's.

De heer Van Wijmen heeft het probleem aan de orde gesteld dat je iets met terugwerkende kracht kunt herstellen, maar dat het de vraag is of dat materieel dan altijd helemaal volledig gebeurt. Dat is wellicht de beste weergave van zijn in juridische termen geformuleerde vraag. Immers, als de situatie anders zou zijn geweest, zouden mensen wellicht andere beslissingen hebben genomen. Zij zouden bijvoorbeeld wel in beroep zijn gegaan, terwijl zij dat met het oog op een bepaalde situatie niet hadden gedaan. Dat is natuurlijk nooit meer helemaal te repareren.

Verschillende afgevaardigden hebben gezegd dat dit wetsvoorstel een voorbeeld is van een juridisch monstrum, terwijl anderen zeggen dat het de beste stoplap is die je kunt aanbrengen. Ik geloof toch dat deze methode de beste is. Het is immers noodzakelijk om geen vacuüm te laten voortbestaan. Dat vacuüm moet worden opgevuld. Daarom is het dus noodzakelijk om het met terugwerkende kracht rechtskracht te geven. Als wij dat niet zouden doen, dan zou dat vacuüm nog groter worden. Dit is derhalve de beste oplossing.

Een andere vraag die uitvoerig aan de orde is geweest, luidt: als je dat met terugwerkende kracht doet, hoever vooruit wil je dan gaan werken? Ik ben het eens met enkele leden, dat het wellicht beter is om hier niet op de inhoud in te gaan, maar eerst de zaak zo goed mogelijk te repareren. Ik kan straks echter wel iets zeggen over de wijze waarop wij met de afzonderlijke PKB's denken om te gaan.

Voorzitter! Ik wil eerst nog een algemene opmerking maken. Door enkele woordvoerders is gevraagd of het niet verstandig zou zijn om de procedure voor ongewijzigd verlengen van PKB's, die helder doch complex is, op een specifieke manier vast te leggen, bijvoorbeeld ter gelegenheid van de herziening van de Wet op de ruimtelijke ordening. De Raad van State heeft aangegeven dat die verlenging nu plaatsvindt via artikel 2b van de Wet op de ruimtelijke ordening. Het lijkt mij inderdaad verstandig om ons te buigen over de vraag of er een duidelijk omschreven, specifieke nieuwe procedure zou moeten worden vastgelegd in de Wet op de ruimtelijke ordening. Gezien datgene wat zich heeft voorgedaan, ben ik daartoe geneigd.

Ik kan op dit moment niet op alle juridische consequenties ingaan. Mevrouw Verbugt heeft gewezen op de consequenties voor streekplannen en bestemmingsplannen. Het lijkt mij op zichzelf een zinvolle suggestie om de helderheid die is ontstaan door de uitspraken van de Raad van State, nader te verfijnen en te omschrijven. Het lijkt mij derhalve ook zinvol om na te denken over de vraag hoe de procedure voor het ongewijzigd verlengen eruit moet zien en hoe die op een heldere manier in de Wet op de ruimtelijke ordening kan worden opgenomen. Ik ben het immers eens met de geachte afgevaardigden die vinden dat die procedure momenteel nogal complex is. Het is natuurlijk een kwestie van afwegen tussen de actualiteit en de complexiteit van een en ander. De PKB behoort actueel te zijn; er zijn niet altijd nieuwe inzichten en de termijnen verschillen natuurlijk per PKB, omdat het onderwerp aanzienlijk kan verschillen. Het lijkt mij verstandig om na te gaan of er geen expliciete verlengingsprocedure dient te worden afgesproken; ik zal de Kamer van de uitkomst van mijn overwegingen op de hoogte stellen. Ik heb goed begrepen dat de geachte afgevaardigde mevrouw Verbugt zo'n procedure niet ziet als een alternatief voor het ingediende wetsvoorstel – volgens mij was die indruk even ontstaan in de schriftelijke behandeling – omdat die louter toekomstgericht is geformuleerd. Dat lijkt mij inderdaad een gangbare weg.

Voorzitter! Dat brengt mij bij de vragen over de actualisaties van de afzonderlijke PKB's. Met betrekking tot het structuurschema Buisleidingen stel ik in het algemeen vast dat ik er echt op zal toezien dat een en ander spoedig zal gebeuren wanneer dit wetsvoorstel operationeel zal worden; daar wil ik graag op vooruitlopen. Ik wil niet vooruitlopen op de discussie over afzonderlijke amendementen, maar met de algemene formule – verlenging met terugwerkende kracht en dan vooruit met vijf jaar – hebben wij niet de bedoeling om die vijf jaar te gebruiken. Ik heb goed begrepen dat sommige van de geachte afgevaardigden de mening zijn toegedaan dat het argument dat wij moeten voorkomen dat het nog eens gebeurt en dat je daarom kiest voor vijf jaar, eigenlijk niet zo geloofwaardig is. Vijf jaar is inderdaad een beetje lang. Wij moeten er ook voor oppassen om, als wij werken met een verlenging van vijf jaar, rustig achterover te gaan leunen omdat het toch vijf jaar duurt. Dat is pertinent niet mijn bedoeling. Ik heb al eens gewaarschuwd tegen 'normopvulling': als je ergens een norm stelt, wordt die norm in de praktijk altijd heel dicht benaderd. Als je vijf jaar de tijd hebt, bestaat de kans dat je die vijf jaar ook gaat gebruiken, maar dat is dus niet de opzet. Wij hebben echter wel met een aantal procedures te maken. Het gaat om wetten en die zijn gebonden aan ingewikkelde procedures, ook met betrekking tot overleg. Er moet met zeer veel instanties overleg gevoerd worden; het gaat niet alleen om departementen die met elkaar overleg moeten voeren, maar ook om alle mogelijke speciale overheden en het bevoegd gezag ter plekke. Daaraan moet inhoud worden gegeven; dat is geen kwestie van een formaliteit, van een vergadering en vervolgens weer verdergaan. Er zijn ook overlegtermijnen voorgesteld.

Een tweede aspect is de inspraak van burgers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. Als je een en ander in een keurslijf van een heel korte periode perst, loop je het risico dat je afbreuk doet aan datgene wat je wilt bereiken, namelijk een actualisering, herzie ning of specifieke verlenging van een PKB op een wijze die tot consensus kan leiden. Het is niet de intentie om die vijf jaar te gebruiken. Een heel korte periode kan echt contraproductief zijn voor hetgeen wij allemaal willen, onafhankelijk van de opvatting die eenieder heeft over specifieke materie betreffende een PKB.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De minister heeft gezegd dat het tijdpad van vijf jaar wel een beetje lang is en legt dat vervolgens uit als het gaat om de procedures. Gesteld dat wij morgen starten met die procedures. Wat is dan het tijdpad? Tussen één en vijf jaar ligt nogal wat tijd.

Minister Pronk:

Daar ga ik op in. Dit was een algemene opmerking vooraf. Ik heb net ook gezegd dat vijf jaar nogal een tijd is. De intentie is om die vijf jaar niet te gebruiken. Ze zijn meer bedoeld als een terugvalpositie. Ik heb er zelf ook de opmerking bij gemaakt dat het je niet tot luiheid moet verleiden. Deze algemene opmerking vond ik nodig, voordat ik op de individuele PKB's inging.

Voorzitter! Het eerste dat ik aan de orde wil stellen, is het structuurschema Buisleidingen. De Kamer weet dat het onderwerp buisleidingen wordt bezien in het bredere kader van het ondergrondse transport, dat ook besproken zal worden met de Kamer. De ambtelijke formulering is dat ernaar wordt gestreefd om de buisleidingen mee te nemen in het SVV-3. Hoe je buisleidingen mee kunt nemen in een nota, is vooralsnog de vraag, maar het gaat erom het onderwerp buisleidingen mee te nemen in het derde structuurschema Verkeer en vervoer. Je hebt daar natuurlijk ook enige tijd voor nodig. Er moet een algemene discussie kunnen zijn over het onderwerp ondergronds transport. Met betrekking tot deel 1 van het derde structuurschema Verkeer en vervoer wordt verwacht dat het in de tweede helft van 1999 in procedure wordt gebracht. Ik heb niet de indruk dat er wat dit onderwerp betreft een probleem is als wij deze PKB buisleidingen met terugwerkende kracht voor de komende periode vijf jaar verlengen. Dit is ook niet door de geachte afgevaardigden genoemd. Daarom ben ik er maar mee begonnen.

Het structuurschema Militaire terreinen is het tweede onderwerp. Defensie legt momenteel de laatste hand aan een stuk dat wordt opgesteld ten behoeve van de herziening van het structuurschema Militaire terreinen. Deel 1 van de herziening van dat structuurschema wordt net als het structuurschema Buisleidingen in de tweede helft van 1999 in procedure gebracht. Ik heb de indruk dat de termijn ook wat dat betreft geen probleem is, maar ik zal de wens van de Kamer om snel te werken, bespreken met mijn beide collega's, collega Netelenbos en collega De Grave.

Het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen is een onderwerp dat uitvoerig aan de orde is geweest in de inbreng van een aantal geachte afgevaardigden. Het gaat over de regionale en de kleine luchtvaartterreinen, waar wij de afgelopen jaren nota's over gewisseld hebben. Er vindt momenteel een project plaats van het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen. Dat heet het project Hero. Daarin wordt bezien welke rijksverantwoordelijkheden en -bevoegdheden ten aanzien van de regionale en de kleine luchtvaartterreinen kunnen worden gedecentraliseerd. Dat is de Kamer ongetwijfeld bekend. Wij hebben de uitkomsten van die heroriëntatie op de bevoegdheden van het Rijk ten aanzien van die regionale en die kleine luchtvaartterreinen uiteraard nodig voor de actualisering van het beleid voor die kleine en regionale luchtvaartterreinen. Ik heb geen inzicht in de vraag wanneer dat project is afgerond. Ik ben bereid de Kamer spoedig, bijvoorbeeld per brief, te melden wanneer dit het geval is. Hierover moet ik uiteraard met mijn collega overleg voeren. De wens van de Kamer om met het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen op te schieten, zal ik hierbij betrekken.

Omdat wij terzake meer willen gaan decentraliseren, moeten er kaders – milieugrenzen – worden aangegeven. Ik ben van plan om zeer scherp op de milieugrenzen te letten met betrekking tot de regionale en kleine luchtvaartterreinen. Mij is gemeld dat de actualisering van het structuurschema mogelijkerwijze gestalte kan krijgen in het derde SVV en het nationaal verkeers- en vervoersplan. Ik wil hierover echter eerst nadere informatie krijgen van mijn collega.

In dat verband maak ik een opmerking over de verlenging van de baan van Eelde. Dit is een specifieke beslissing die in beginsel was overgelaten aan de regio. Inmiddels zijn er nieuwe inzichten ontstaan en het is de vraag of een dergelijke beslissing, die te maken heeft met de 'inpassing van Eelde in het internationale luchthavennetwerk', op deze wijze tot stand moet komen. Ik meen dat dit onderdeel dient te zijn van de vraag in welke mate dient te worden gedecentraliseerd. Ik doe op dit moment geen uitspraak over de vraag in hoeverre al beslissingen zijn genomen. Mijn insteek is dat dit dient te worden bekeken in het algemene kader. Ik meen namelijk dat milieugrenzen scherp dienen te worden getrokken. Dit heeft natuurlijk consequenties voor de vraag hoe groot de desbetreffende luchtvaartterreinen zullen zijn.

De Kamer weet dat het een en ander wordt opgenomen in deel 1 van SVV-3. Daarna volgt weer een lange periode in verband met de inspraak, advies en bestuurlijk overleg. Een definitief SVV zal enkele jaren op zich laten wachten. Ik heb hier voor mij liggen een tentatief tijdschema, waarbij ervan wordt uitgegaan dat een definitief structuurschema Verkeer en vervoer in het kader van de hele procedure, nadat het is behandeld en nadat alle adviezen zijn uitgebracht, toch een aantal jaren op zich zal laten wachten, ook al wordt de perspectievennota van het SVV-3 in het voorjaar van 1999 uitgebracht. Hier gaat het zelfs om een jaar of vier.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De minister zegt dat hij niet een precieze termijn kan aangeven. Hij houdt een heel pleidooi. Als ik akkoord ga met die lange termijnen, wat betekent dat dan concreet, gezien in het licht van de opmerking die de minister net maakte over de baanverlenging van het vliegveld Eelde? De minister zei dat hij er niet inhoudelijk op inging, maar betekent het dat de baanverlenging van vliegveld Eelde op dit moment niet op zijn instemming kan rekenen? Zegt hij dat er eerst nadere studie verricht moet worden?

Minister Pronk:

Ik weet niet wat ik kan op dit punt. Dit wordt een inhoudelijke discussie. Ik zal niet ingaan op de inhoud. Ik kan op dit punt ook niet spreken namens het kabinet. Het antwoord op deze vraag geef ik daarom graag in een later stadium, want anders zou ik misschien dingen zeggen die ik niet namens mijn collega's kan zeggen. Het doet er niet toe wat ik er zelf wel of niet van vind.

Ik kan wel het volgende zeggen. Over de baanverlenging heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden in de regio en met de regio. Dat bestuurlijk overleg heeft geruime tijd geduurd. Het is al lang geleden gestart. In dit bestuurlijk overleg is toen ingestemd met de baanverlenging. Ik heb begrepen dat het zo lang heeft geduurd, dat wij nu kunnen vaststellen dat de inspraak heeft plaatsgevonden, dat adviezen zijn verkregen en dat het overleg is afgerond. Ik zal mij daarover uiteraard buigen. Ik heb nog geen stukken ontvangen. Ik neem kennis van de procedure. Er was overleg, dat ergens toe geleid heeft. Waartoe het geleid heeft, zal mij bereiken. Als dat gebeurt, kan ik mij daarover uitspreken, ook in het licht van de nieuwe inzichten die inmiddels wellicht zijn ontstaan. Ik vind dat iets dergelijks ook dient te worden bezien in het kader van TNLI in het algemeen. Daarover hebben wij op dit moment een uitvoerige discussie. Ik ben van plan om mijn inzichten in het kader van TNLI in het algemeen mede te toetsen aan datgene wat uit het bestuurlijk overleg naar voren is gekomen. Het wordt niet een kwestie van een paraaf zetten onder de uitkomst van het overleg dat heeft plaatsgevonden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Als het gaat om de baanverlenging van vliegveld Eelde, constateer ik dat een nieuwe discussie noodzakelijk is, gezien voortschrijdende inzichten over zeer scherpe milieugrenzen. Wat mij betreft kan de minister daar alleen 'ja' op antwoorden. Ik hoop althans dat hij dat doet.

Minister Pronk:

Als ik het woord 'noodzakelijk' mag vervangen door 'wenselijk', is mijn antwoord hierop: ja. Ik kan een en ander natuurlijk niet los zien van de hele discussie die momenteel plaatsvindt over Schiphol in het kader van TNLI. Dan gaat het dus over de internationale luchtvaartverbindingen.

Mevrouw Van Dok-van Weele (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben een indicatie gekregen van de procedure van het nieuwe SVV. De minister zegt dat hij er meer informatie over moet hebben om het exacter te kunnen bepalen. Ik ben wel heel benieuwd naar die termijn. Meer nog ben ik benieuwd naar de wijze waarop de reparatie wordt gebruikt. Worden er, hangende de voorbereiding van het nieuwe SVV, geen ingrijpende beleidsbeslissingen voorgesteld of genomen op basis van deze reparatiewet?

Minister Pronk:

Ik ben een beetje voorzichtig, want ik kan niet zelf bepalen wat de termijnen zijn in deze procedure. Inhoudelijk valt het immers onder collega Netelenbos. Ik gaf al aan dat de perspectievennota van het derde structuurschema Verkeer en vervoer in het voorjaar van 1999 wordt verwacht. Dan wordt verwacht, op basis daarvan, de eerste PKB in de tweede helft van 1999. Daarna gaan we een adviesronde in, een inspraakronde en bestuurlijk overleg. In de aantekeningen die ik heb gekregen, is daar drie jaar voor genomen. Nu, degene die dat heeft opgeschreven, schrok daarvan en heeft er twee jaar van gemaakt; we praten echter over jaren. Dan komt er uiteraard een behandeling van de PKB bij de Kamers en is het aan de Kamers om erover te beslissen hoe lang dat duurt. Een hele ruwe schatting van degenen die mij dit hebben aangereikt, is dat het twee jaar kost, maar dat lijkt mij toch overdreven. Het wordt dan 2004 voordat het structuurschema zou worden vastgesteld. Wel, dat lijkt mij lang en als de Kamer zelf van mening is dat het allemaal zou moeten opschieten, dan heeft de Kamer de gelegenheid om daar zelf wat aan te doen. Ik zal er uiteraard ook bij mijn collega's op aandringen.

Het ligt natuurlijk voor de hand dat ingrijpende beslissingen niet kunnen worden genomen los van die procedure. Dat was ook de vraag en dat is een reden temeer, als je overweegt ingrijpende beslissingen te nemen, om ook bestuurlijk en politiek ernst te maken met een snelle procedure.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Als de minister zelf zo geporteerd is voor snelheid – ik val hem daarin graag bij – hoe verstandig is het dan om alles met alles te verbinden? Kijk, het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen is al bijna twintig jaar oud; daar is de veroudering goed toegeslagen. Als ik de minister goed begrijp – ik ben ook niet zo thuis op dit terrein – wordt een herziening daarvan gekoppeld aan het nieuwe SVV, met weer de extra vertraging die dat oplevert. Is die beslissing overigens al genomen: is daar al een kabinetsbesluit over, of is het een voornemen dat wij nu horen? Ik zeg dit ook een beetje in anticipatie op het commentaar van de minister op het amendement van de heer Stellingwerf.

Minister Pronk:

Om te voorkomen dat ik mijzelf zou moeten herstellen of corrigeren, merk ik het volgende op. Voorzover ik in mijn herinnering kan teruggaan, is dit een voornemen en geen reeds door het kabinet genomen besluit. Mocht het anders zijn, dan zal ik u dit laten weten. En wat de termijnen betreft, lees ik u nu iets voor dat mij is aangereikt met betrekking tot de termijnplanningen die kennelijk worden overwogen op het betrokken departement. Ik ben evenwel met de Kamer van mening dat je, gegeven het feit dat het al heel lang bestaat – maar je moet uiteraard zeer zorgvuldig met dit onderwerp omgaan –, nu inderdaad tot enige versnelling zou moeten overgaan.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Nog één opmerking, voorzitter. De discussie over de burgerluchtvaart enz. is een vrij hevige en een belangrijke. Eerlijk gezegd, we nemen onszelf als politiek niet meer serieus als we weer alles aan alles gaan verbinden en belangrijke besluiten, waar burgers lang op zitten te wachten, weer jaren voor ons uitschuiven. Maar goed, ik wacht nu verder maar even het commentaar van de minister af op het amendement dat voorligt. Ik begrijp best de aarzeling van de minister – die heb ik ook enigszins – maar er moet toch een keer gestemd worden.

Minister Pronk:

Ja, we begrijpen elkaar.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen heeft enige tijd moeten wachten op de beleidsvoornemens en het debat over de nota Relus. Die nota is in de vorige kabinetsperiode uitgebracht en daar is ook het debat over geweest. Als ik nu de minister uitspraken hoor doen over de luchthaven Eelde, althans heel voorzichtige woorden in de richting van een uitspraak, dan zou ik toch de minister willen vragen of hij zich conformeert aan de uitkomsten van dat debat en de beleidsvoornemens inzake de nota Relus.

Minister Pronk:

Ik moet me uiteraard conformeren aan de uitkomst van het debat voorzover dat in de Kamer heeft plaatsgevonden, aan het resultaat van dit overleg tussen regering en Kamer. Toen ik zo-even sprak over het overleg, bedoelde ik het overleg dat heeft plaatsgevonden met de regionale overheden. De uitkomsten van dat overleg en de uitkomsten van al die adviezen en de inspraakprocedure hebben mij nog niet bereikt en ik vind dat je op basis daarvan weer een oordeel moet uitspreken. In dat oordeel zal ik mij uiteraard baseren op het oordeel van het kabinet dat destijds is ingebracht in het overleg met de Kamer. Dat neemt niet weg – ik ben voorzichtig – dat zich natuurlijk altijd weer nieuwe inzichten voordoen. Alles hangt wel met alles samen. Wij praten momenteel ook over de toekomst van Schiphol. In zoverre de regionale luchthaven Eelde geen regionale luchthaven is maar meer dan dat, een onderdeel in het internationale luchtvaartverkeer, zal het niemand verbazen dat het mijn inzet is om een en ander te bezien in het kader van andere beslissingen omtrent internationale contacten.

Mevrouw de voorzitter! Dat brengt mij bij de vierde PKB, de PKB Waddenzee. Aan de herziening van de PKB Waddenzee dient een evaluatie van het Waddenzeebeleid vooraf te gaan. Ik heb ervoor gezorgd dat ik die evaluatie gisteren heb ontvangen, want dat heeft inderdaad haast. Op basis van die ontvangen evaluatie moet een brief met hoofdlijnen over het Waddenzeebeleid naar de Kamer worden gestuurd. Dat doen wij zo spoedig mogelijk, maar dat vereist overleg tussen mij en mijn collega's, maar ook met de regio. Dat ligt zeer voor de hand. De Kamer zou niet anders willen. Ik zal dat overleg zeer intensief ingaan. Zo spoedig mogelijk na de afronding van dat overleg met mijn collega's en met de regio – met regio bedoel ik niet alleen maar het bevoegd gezag ter plekke maar ook anderen – zal ik de brief met hoofdlijnen naar de Kamer sturen. Op basis van de discussie die wij dan met de Kamer hebben gehad over de brief met hoofdlijnen, ben ik van plan om deel 1 van de herziening PKB Waddenzee in procedure te brengen. Ik hoop dat medio 1999 te kunnen doen. De volgorde is dus: evaluatie, brief met hoofdlijnen, discussie met de Kamer nadat het overleg heeft plaatsgevonden en vervolgens deel 1 van de herziening van de PKB Waddenzee in procedure brengen. De mate waarin en de wijze waarop die PKB zal worden herzien, zal onderwerp uitmaken van het overleg. Ik zal daarbij zeer goed luisteren naar wat de Kamer te melden heeft op basis van de brief met hoofdlijnen over het Waddenzeebeleid die ik naar de Kamer zal sturen. Ik hoop dat dit allemaal zal kunnen gebeuren voor het zomerreces. Ik beoog dat en het is mijn intentie en inzet, maar of het kan is een tweede.

Mevrouw Van Dok-van Weele (PvdA):

Voorzitter! Wij zouden deze minister heel graag willen steunen in zijn voornemen om dit allemaal in 1999 samen met zijn collega's waar te maken en om voortgang te boeken. Het gaat dan niet om de versnelling als zodanig, maar vanwege het reparatiekarakter. Constateer ik terecht dat met een jaar, dus in het jaar 1999, de voorstellen in ieder geval van kabinetswege klaar kunnen zijn, zodat de bezwaren die ik schetste over tussentijdse beslissingen binnen een jaar kunnen worden ondervangen? Is die conclusie juist?

Minister Pronk:

Nee. Deel 1 van de herziening van de PKB kan medio 1999 in procedure worden gebracht. Dat betekent natuurlijk niet dat de procedure in 1999 ook wordt afgerond.

Mevrouw Van Dok-van Weele (PvdA):

Voor alle vier de PKB's geldt dus dat het in 1999 in procedure brengen een haalbare zaak is.

Minister Pronk:

Ik heb net uitgesproken dat dat met betrekking tot de PKB Waddenzee politiek wenselijk is. Wat het structuurschema Buisleidingen betreft heb ik de tweede helft van 1999 genoemd. Voor het structuurschema Militaire terreinen geldt hetzelfde. Voor het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen heb ik gesproken van eind 1999 op basis van de perspectievennota van het derde structuurschema Verkeer en vervoer. Ik ben natuurlijk een beetje afhankelijk van datgene wat er met betrekking tot al die andere nota's gebeurt. Voor elk van de vier heb ik aangegeven dat deel 1 in procedure zou moeten kunnen worden gebracht ergens in de loop van 1999. Daarna komt er natuurlijk nog de procedure die tijd kost. Uit het ingediende amendement had ik de indruk dat de procedure binnen een jaar moest kunnen worden afgerond. Dat lijkt mij onmogelijk. Als de procedure, inclusief advisering en inspraak, serieus wordt genomen, is zij niet te realiseren binnen een jaar nadat dit wetsvoorstel operationeel is geworden.

Mevrouw Ravestein (D66):

De minister vindt vijf jaar veel te lang. Hoeveel tijd denkt hij nodig te hebben voor de afronding van de besluitvorming?

Minister Pronk:

Wij hebben gekozen voor een termijn van vijf jaar. Dat is niet gebeurd omdat wij die termijn ook vol willen maken. De termijn zal per individuele PKB op een verschillende manier worden gedekt. De procedure zal voor de ene PKB korter zijn dan voor de andere. Het is moeilijk om in plaats van een algemene termijn van vijf jaar een algemene termijn van drie of vier jaar te nemen. De algemene termijn van vijf jaar dekt ook de 'worst case'. Ik vermijd een algemene termijn die korter is dan vijf jaar. Ik kan slechts een politieke inzet formuleren. Met deel 1 zal voor elk van de vier in 1999 worden begonnen. De procedures zal zo goed mogelijk inhoud worden gegeven. Wij zijn daarbij echter afhankelijk van een aantal wettelijke termijnen voor inspraak, advisering en overleg. Mij is een voorbeeld verstrekt voor het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen. Daarin wordt gerekend met een maximale termijn van vier jaar voor inspraak, advies, bestuurlijk overleg en behandeling in Eerste en Tweede Kamer. Ik vind dat overdreven. Gezamenlijk – Kamers en overheden – zouden wij dat moeten kunnen terugbrengen tot drie jaar na de indiening van deel 1. Dan hebben wij in totaal maximaal vier jaar nodig. Ik denk nu hardop.

Mevrouw Ravestein (D66):

En voor de PKB Waddenzee?

Minister Pronk:

Daarvoor wil ik hetzelfde schema hanteren. Voor deze PKB zal zeer veel overleg nodig zijn. Ik wil snel zijn, maar ik wil op geen enkele manier Kamer noch bevoegd gezag korten op de mogelijkheid om er werkelijk maximaal bij betrokken te zijn. Ik verwacht ook heel wat discussie over het desbetreffende onderwerp. Voor beide andere onderwerpen zijn de problemen niet zo groot en verwacht ik minder discussie. Daarbij zou de termijn korter kunnen zijn.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik vind het antwoord inzake het SBL toch bepaald teleurstellend. Het SBL is het langstlopende en meest verouderde structuurschema. Nu het gekoppeld is aan het nieuwe SVV, wordt dat ook nog het laatst in vernieuwde vorm gepresenteerd. Daar heb ik ernstige bezwaren tegen. Aanvaarding van het amendement betekent ook een ontkoppeling tussen het SBL en het nieuwe SVV. Daar zou ik een groot voorstander van zijn. Ik wil best met de minister praten over de termijn die in het amendement is vastgelegd. Nu is daarin sprake van één jaar, om de discussie even op scherp te zetten. Ik wil daar best twee jaar van maken. Maar inmiddels moet op de diverse departementen wel een paar meter aan gegroeide inzichten op dit gebied aanwezig zijn. Enige snelheid moet dus mogelijk zijn. Ik wil, zoals gezegd, best een andere termijn in het amendement noemen als de minister mij daartoe uitnodigt. Maar dan praten wij ook ten principale over een ontkoppeling van deze PKB en het SVV. Ik zie dat de minister aarzelt. Als hij nog eens met zijn collega van Verkeer en Waterstaat overleg wil voeren, mag dat van mij. Maar dit is wel mijn insteek.

Minister Pronk:

Als ik het allemaal zelf voor het zeggen zou hebben en alles zou lopen via één departement, zou het geen probleem zijn. Dan zou ik een inzet kunnen formuleren en ervoor kunnen zorgen dat die inzet ook de uitkomst wordt, want dat is een kwestie van goed management. Maar ik kan natuurlijk moeilijk spreken over procedures en inzet van andere departementen. Ik wil anderen niet voor de voeten lopen. Als mij wordt gevraagd wat mogelijk is, naast datgene wat de Kamer wenselijk acht, dan zou ik daarover overleg moeten hebben met mijn collega's. Mijn oordeel over het amendement is nu negatief, gegeven de termijn van één jaar. Maar de geachte afgevaardigde is bereid om zijn amendement te wijzigen. Ik zou mij het definitieve oordeel over dat amendement in het licht van de nadere discussie willen voorbehouden. Ik zou dat later kunnen geven.

De voorzitter:

In mijn herinnering was dit een van de wetsvoorstellen die aan het eind van deze week bij de Eerste Kamer moeten zijn ingediend, omdat zij per 1 januari moeten ingaan. Dat betekent dat wij er vanmiddag over stemmen.

Minister Pronk:

Ik had mij niet gerealiseerd dat vanmiddag de stemmingen zouden plaatsvinden.

De voorzitter:

Dat is niet omdat wij dat hier zo graag willen, maar omdat u met grote klem heeft verzocht om het wetsvoorstel deze week in de Kamer af te handelen zodat het per 1 januari kan ingaan. Als dat niet zo is, hebben wij samen geen probleem.

Minister Pronk:

Mevrouw de voorzitter! Ik stel uw alertheid zeer op prijs. Ik probeerde de geachte afgevaardigde ter wille te zijn, omdat ik zeer goed zijn wens om snelheid begrijp. Ik vind ook dat wij snel moeten zijn, maar ik kan niet sneller zijn dan mogelijk is. Ik heb die mogelijkheid niet zelf in de hand. Daarom wilde ik daarover enig overleg plegen. Mijn oordeel over het amendement in de huidige vorm is negatief. Ik hoorde echter dat de geachte afgevaardigde zijn amendement aan het heroverwegen is.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik voel mij ook wel verplicht om de minister bij te vallen als hij graag vandaag stemming wil, omdat wij met elkaar het rechtsvacuüm zo vervelend vinden. Als ons amendement wordt ingetrokken, dan nog heeft het kabinet alle vrijheid om een zelfstandige PKB-procedure te starten en af te zien van het voornemen om dat te koppelen aan het SVV. Dan wordt die snelheid betracht die wij op prijs stellen. Dat kan betekenen dat ik snel voor de tweede termijn een daarop gerichte motie moet opstellen.

De voorzitter:

Ik denk dat u daarin gelijk kunt hebben, maar wij horen dat zo wel van de minister.

Mevrouw Van Dok-van Weele (PvdA):

Voorzitter! Ik help de minister even. Wanneer wij de toezegging om haast te maken met de voorbereiding van de actualiseringen wat meer formaliseren, kan het indienen van het amendement wellicht worden voorkomen door de minister in die zin te ondersteunen. Ik heb het dan over het in procedure brengen van de zaken binnen één jaar. Dat is wat anders dan: gehouden zijn aan inspraaktermijnen en dergelijke. Kan de minister daarmee leven?

De heer Van Wijmen (CDA):

Voorzitter! Ik heb de minister zojuist horen zeggen, nadat hij daar uitdrukkelijk naar was gevraagd, dat hij de vier PKB's in 1999 gefaseerd in procedure wil brengen; de ene voor het reces, de andere liefst in het najaar. De minister koppelt dat aan zijn gedeelde verantwoordelijkheid met andere departementen. Dat heeft te maken met vragen rond het SVV, bijvoorbeeld met betrekking tot het SBL. Als dit het geval is – de minister knikt – en als de minister zijn voornemen waar kan maken, valt de vervolgprocedure onder zijn en onze directe verantwoordelijkheid. Dan kunnen wij ervan uitgaan dat wij voor 1 januari 2001 klaar kunnen zijn. Ik kan mij voorstellen dat het amendement-Van Middelkoop op die manier wordt aangepast en dan door de minister wordt aanvaard. Het tweede traject van de verantwoordelijkheid kan de minister immers tot zich nemen.

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik heb toegezegd dat ik zo snel mogelijk zal werken, want dat zijn wij de Kamer verschuldigd, gegeven datgene wat zich sinds januari van dit jaar heeft voorgedaan. Als de Kamer dat wil formaliseren via een motie – er is meegedeeld dat daarover een motie wordt ingediend – laat ik het oordeel daarover graag aan de Kamer over. Ik heb verder toegezegd dat ik mij zal inzetten – dat kan ik op basis van de gegevens die mij hebben bereikt – om de vier PKB's, deel 1, in de loop van 1999 afzonderlijk in te dienen. Ik heb er verschillende termijnen voor genoemd. Daarna valt de procedure inderdaad onder mijn verantwoordelijkheid, maar die houdt ook in de verantwoordelijkheid voor de zorgvuldigheid met betrekking tot adviezen en inspraak. Het zorgvuldig nemen van adviezen en inspraak van derden kan betekenen dat mijn departement er soms op mikt om niet al te snel te werken, nadat deel 1 is ingediend. Anderen zouden soms wel sneller willen werken, maar ik ben voorzichtiger met betrekking tot de termijnen daarna. Als de Kamer zich daar verder over wenst uit te spreken, dan lijkt mij het goed – ik ga hier graag weg met de zekerheid dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk wordt aangenomen – als dit in moties, in plaats van in amendementen wordt vastgelegd.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Ik kan kort zijn. Eén ding is voor mijn fractie duidelijk. Het rechtsvacuüm kan niet blijven bestaan. In dat verband stemmen wij in met het voorliggende wetsvoorstel. Ik doe ook een beroep op u, voorzitter, om ervoor te zorgen dat wij daar nog vandaag over stemmen, want anders ontstaat het rechtsvacuüm alsnog. Dat kan niet de bedoeling zijn.

De vraag is hoe wij een dergelijk onaangename verrassing – zo zei de minister het – in de toekomst voorkomen. Ik ben blij dat de minister positief heeft gereageerd op onze suggestie om na te gaan of er een duidelijke procedure voor het ongewijzigd verlengen van de PKB in de Wet op de ruimtelijke ordening kan worden opgenomen. Wij zien die uitwerking met veel belangstelling tegemoet. De minister geeft aan dat hij hard gaat werken aan de actualisatie van de desbetreffende ruimtelijke beleidsvelden. Het lijkt misschien een goede zaak om uit te spreken dat wij het kabinet aanmoedigen om voor het jaar 2000 op de diverse terreinen een deel 1 van de PKB in procedure te brengen. Ik meen dat dit ook strookt met de inspanningen die de minister zo-even heeft verwoord. In dat verband kunnen wij er dus mee leven.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! De intentie die de minister heeft uitgesproken over de lengte van de procedures is op zichzelf wel goed, maar als ik hem hoor spreken over de herziening van de PKB Waddenzee, dan komt het mij voor dat de daarmee samenhangende termijn van drie jaar toch wel behoorlijk lang is. Mijns inziens zou het tijdpad van de verschillende procedures toch wat explicieter kunnen worden gesteld. Uiteraard moet bij een PKB zoals die met betrekking tot de Waddenzee, de inspraak goed gewaarborgd zijn, maar beseft moet wel worden dat wij het hierbij niet hebben over een totaal nieuw onderwerp. In dat licht vraag ik of het niet mogelijk is om er een maximumtermijn van twee jaar aan te verbinden. Als de intentie in die richting kan worden uitgesproken, lijken mij moties hieromtrent niet echt nodig.

Ik begrijp mevrouw Van Dok ook niet helemaal waar zij zegt dat de procedure binnen een jaar wordt opgestart. Volgens mij kun je er nu al mee beginnen in plaats van elf maanden te treuzelen om er in de twaalfde maand mee te starten.

Erg verheugd ben ik over het voortschrijdend inzicht ten aanzien van de luchthaven Eelde. Het is inderdaad wenselijk om de discussie over de baanverlenging te heropenen. Dan kan men wel met Relus aankomen, maar politiek bedrijven is toch ook rekening houden met nieuwe inzichten, hetgeen zeker aan de orde is met betrekking tot genoemde baanverlenging.

Kortom, wij zijn best bereid om er in het kader van een soort noodprocedure mee in te stemmen, maar wij zouden toch graag wat meer toeschietelijkheid van de minister willen zien wat betreft de lengte van procedures. Wij zijn het erover eens dat de inspraak goed gewaarborgd moet zijn zonder dat dit echter tot getreuzel leidt. Met name bij de PKB Waddenzee lijkt mij een procedure van maximaal twee jaar voldoende.

Mevrouw Ravestein (D66):

Voorzitter! Ik zal mij beperken tot de PKB Waddenzee waarover ik namens mijn fractie een amendement heb ingediend. De minister is wel heel erg pessimistisch over de tijd die nodig is om de procedure terzake af te ronden, hoewel wij wellicht wat te optimistisch waren. De minister heeft toegezegd zo snel mogelijk de hoofdlijnen aan de Kamer voor te leggen. Natuurlijk willen ook wij recht doen aan inspraak en overleg, maar het moet naar onze mening toch wel degelijk sneller kunnen. Het rekensommetje dat er al met al vier jaar nodig zal zijn, maakt het des te vreemder dat er een brief naar de Kamer is gestuurd die strekt tot verlenging met een jaar. Wij zien dus nog geen aanleiding om het amendement in te trekken, wel om het te wijzigen in de zin dat één jaar twee jaar wordt.

Mevrouw Van Dok-van Weele (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag naar de effecten op vergunningen en bestemmingsplannen. Als de minister daar niet mondeling op kan ingaan, krijg ik graag een schriftelijke reactie. Dit is een zeer belangrijk punt.

De minister heeft mij ervan kunnen overtuigen dat wij geen verkeerd zwaard van Damocles moeten gebruiken. Ik doel op het beperken van de rechtskracht. Ik heb al gezegd dat ik er beducht voor ben dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van het overleg. Als wij ergens waarde aan hechten, is het wel daaraan.

Mij moet echter wel van het hart dat wij geen harde uitspraak van de minister hebben gehoord over het in procedure brengen en over de afwerking, mede in het licht van de inkadering in het SVV. De intentie van de minister was wel duidelijk, maar hij wil op dit punt zijn collega's niet voor de voeten lopen. Dat is normaal gesproken een goed gebruik, maar nu hebben wij het wel over een zeer specifiek punt, namelijk de door mij genoemde stoplap. Niet alleen deze minister is daar verantwoordelijk voor, maar het gehele kabinet en ook de Kamer. Ik wil meer druk uitoefenen op het in procedure brengen van de voorstellen. Ik zeg tegen mevrouw Van Gent dat dit meer inhoudt dan het sturen van een kaartje dat je ergens mee begonnen bent. Er zal voor moeten worden gezorgd dat in het jaar 1999 de procedures zodanig zijn dat er geen onnodige en onwenselijke beslissing hoeft te worden genomen op basis van een noodwet. Wij willen de periode van inhoudelijke behandeling zo kort mogelijk laten duren. Ik dien op dit punt een motie in.

De Van Dok-van WeeleKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat reparatie van de onderhavige PKB's gewenst is om een rechtsvacuüm in het ruimtelijk beleid te voorkomen;

overwegende, dat momenteel gewerkt wordt aan actualisering van de PKB's;

overwegende, dat er sprake kan zijn van veranderde omstandigheden en veranderde beleidsinzichten op basis waarvan besluiten van ruimtelijke aard genomen zullen worden;

van mening, dat een verlenging van de onderhavige PKB's met vijf jaar zeer ruim is;

verzoekt de regering de actualisering zeer voortvarend ter hand te nemen en deze uiterlijk 1 januari 2000 in procedure te brengen, waarbij de actualisering van de PKB Waddenzee op de kortst mogelijke termijn met voorrang moet worden aangepakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dok-van Weele, Van Wijmen, Verbugt, Van Middelkoop en Van Gent.

Zij krijgt nr. 9 (26129).

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Het is geen alledaags tafereel om minister Pronk voorzichtig en aarzelend te zien opereren. Omdat ik ook geen echte deskundige op dit terrein ben, heb ik er alle begrip voor. Het is een lastige materie. In het verslag hebben wij gevraagd waarom alleen minister Pronk dit wetsvoorstel heeft getekend en niet de andere voor de onderscheiden PKB's verantwoordelijke ministers. Die vraag is keurig beantwoord, maar voor de behandeling was het wellicht beter geweest als de andere ministers hier ook aanwezig waren. In dat geval was de discussie waar ik mij in het bijzonder mee heb beziggehouden, wellicht iets bevredigender verlopen, omdat dan de minister van Verkeer en Waterstaat had kunnen reageren.

Ik wil nog antwoord krijgen op twee vragen. Het structuurschema Burgerluchtvaartterreinen is destijds per brief voor drie jaar verlengd. Wij weten inmiddels dat dit niet de meest elegante manier is. Die termijn is ook alweer voorbij. Is deze daarna verlengd? Het is een feitelijke vraag, maar geen onbelangrijke. Iets belangrijker is de vraag of voor zo'n verlenging ook een MER-plicht geldt. Toen wij begonnen met het SBL, gold deze niet.

Er ligt een amendement op stuk nr. 7 van de heer Stellingwerf over de vernieuwde PKB, maar hij heeft mij gemachtigd om dat in te trekken.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Stellingwerf (stuk nr. 7) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Het is ons duidelijk geworden dat amendering op dit moment noch bij de minister noch bij een meerderheid van de Kamer veel sympathie zal verwerven. Ik kan daar enig begrip voor opbrengen. In het debat is wel duidelijk geworden dat het SBL extra vertraging oploopt als het wordt gekoppeld aan het SVV. Ter voorkoming daarvan dien ik een motie in die het ingetrokken amendement vervangt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - het in het huidige SBL geformuleerde luchtvaartbeleid reeds twintig jaar oud is;

  • - de beleidsontwikkeling met betrekking tot de luchtvaart in die periode enorm is geweest;

  • - nieuw beleid met betrekking tot het luchtvaartbeleid hoge prioriteit dient te krijgen;

verzoekt de regering een nieuwe PKB SBL apart en ten spoedigste in procedure te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Middelkoop en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (26129).

De heer Van Middelkoop (GPV):

Deze motie is in zekere zin te beschouwen als een motie specialis van een motie die eerder is gediend door mevrouw Van Dok en niet als een lex specialis. Ik hoop dat dit nog enigszins begrijpelijk taalgebruik is.

Minister Pronk:

In antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde de heer Van Middelkoop kan ik zeggen dat ik inderdaad voorzichtig ben. Dat heeft alles te maken met het feit dat ik mijn collega's op geen enkele manier voor het blok wens te zetten. Het gaat hier om procedures en inzetten die gezamenlijk werk zijn. Ik wil hier geen toezeggingen doen die ik niet kan nakomen omdat ik niet alles zelf in de hand heb.

Voorzitter! Mevrouw Verbugt heeft een aantal opmerkingen gemaakt die onderstrepen wat ik heb gezegd. Ik ben dankbaar voor haar instemming met hetgeen ik naar voren heb gebracht. Ik zal mijn toezegging om na te gaan of er een procedure moet komen voor die ongewijzigde verlenging, tijdig nakomen.

De vraag van mevrouw Van Dok wil ik schriftelijk beantwoorden. Ik kan daar op dit moment geen antwoord op geven.

Er is een specifieke vraag gesteld door de geachte afgevaardigde de heer Van Middelkoop over het SBL. In december 1973 is dat middels een brief verlengd. Daarna is het niet nog een keer verlengd. Waarom niet? Er is tussen 1993 en heden een PKB voor Schiphol opgesteld en een TNLI gekomen. In het TNLI zijn de lijnen uitgezet voor het beleid voor de regionale en kleine luchtvaart. Dat is toen met de Kamer besproken. Waarschijnlijk is men er toen van uitgegaan dat een tweede verlenging niet afzonderlijk nodig was. De procedure is gevolgd en een en ander is meegenomen in de discussie over TNLI en Schiphol.

Er is nu een verlenging nodig vanwege nieuwe inhoudelijke beleidslijnen, maar toen werd een verlenging beoogd zonder inhoudelijke wijzigingen. Deze is doorkruist door de uitspraak van de Raad van State. Inmiddels is dat andere traject van het SVV-3 inclusief het luchtvaartdeel van start gegaan.

Voorzitter! De heer Van Middelkoop heeft in eerste termijn gevraagd of er voor de verlenging van de PKB's een MER nodig is. Die vraag heb ik inderdaad in eerste termijn over het hoofd gezien. De Nederlandse MER-regeling eist voorafgaande aan een wet geen MER. De Europese MER-regeling stelt vaststelling van in beginsel MER-plichtige activiteiten bij wet ook vrij van een MER-plicht. Terugkijkend naar het vacuüm dat is ontstaan, was er dus op dat punt geen probleem. Dat is dus een formeel en juridisch antwoord. Of je het inhoudelijk ook wenselijk acht om een MER te vragen en uit te brengen, is een andere aangelegenheid. Die komt later ongetwijfeld aan de orde bij de herziening van de afzonderlijke PKB's. Ik denk bijvoorbeeld dat zo'n MER noodzakelijk is bij de PKB Waddenzee.

Ik wil ingaan op de moties en zal allereerst iets zeggen over de motie van mevrouw Van Dok en anderen. In deze motie wordt mij gevraagd om de actualisering zeer voortvarend ter hand te nemen en uiterlijk 1 januari 2000 in procedure te brengen, waarbij de actualisering van de PKB Waddenzee met voorrang moet worden aangepakt. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van het door mij beoogde beleid. Ik heb dat toegezegd. Ik heb echter ook aangegeven dat ik mij zal inzetten, maar dat ik het niet helemaal in mijn eentje kan doen. Deze motie komt mij dan ook zeer te stade in het overleg met mijn collega's.

Mevrouw Ravestein heeft gevraagd of een andere termijn dan de in haar amendement genoemde termijn dienstig zou zijn. Zij dacht daarbij aan een termijn van twee jaar. Ik stel vast dat deel 1 van de PKB voor 1 januari 2000 moet worden uitgebracht. Daarna geldt een wettelijke maximumtermijn van negen maanden voor deel 3. Dan zijn wij dus een deel van het komende jaar – gemiddeld zeven à acht maanden – en daarna negen maanden kwijt tot aan deel 3. Vervolgens zijn beide Kamers aan zet. Wat dat betreft kan ik alleen maar kijken naar de ervaringen in het verleden en kan ik de Kamer terzake niet beïnvloeden. Ik weet dat de Kamer natuurlijk ook graag ernst wil maken met een en ander. De ervaring uit het verleden leert dat de totale termijn, dus inclusief de voorbereiding van deel 1, de negen maanden tot deel 3 en de discussie op basis van deel 3 met beide Kamers, drie jaar zal zijn. Die termijn kan worden teruggebracht als de Kamer daaraan meewerkt. Ik wens echter geen termijn te noemen, omdat ik niet kan instaan voor datgene wat ook de Kamer zelf noodzakelijk acht.

Mevrouw Ravestein (D66):

De minister heeft toch kunnen horen dat de Kamer van goede wil is. Hij noemt nu ineens 1 januari 2000, terwijl hij in eerste termijn zei dat hij voor de PKB Waddenzee deel 1 voor de zomer van 1999 zou uitbrengen.

Minister Pronk:

Ik sprak in het algemeen over de gemiddelde termijn. In de motie staat uiterlijk 1 januari 2000, waarbij de actualisering van de PKB Waddenzee met voorrang moet worden aangepakt. Daarvan heb ik dus gezegd: voor de zomer van het komende jaar. Ik gaf dus een gemiddelde, algemene berekening van de verschillende PKB's. Toegespitst op de Waddenzee, betekent dat: 1 juli 1999; dat is dus ongeveer zeven maanden. Voor de PKB deel 3 is er vervolgens negen maanden. Dat is dus zestien maanden; daarna is de Kamer aan zet en moet het wetsvoorstel worden afgerond en in het Staatsblad worden gepubliceerd. In totaliteit is dus een periode van ongeveer drie jaar nodig, maar de tweede helft van die periode, na de eerste zestien maanden, heb ik niet zelf in de hand.

Mevrouw Ravestein (D66):

Wij denken nog steeds dat het binnen de daarop volgende acht maanden afgerond moet kunnen worden.

Minister Pronk:

De heer Van Middelkoop heeft een motie ingediend over het SBL. In die motie wordt de regering gevraagd om een nieuwe PKB SBL apart en ten spoedigste in procedure te brengen. Het antwoord daarop is dat mijn collega erop mikt om het SBL en het SVV-3 inderdaad in samenhang en gecombineerd aan de orde te stellen en dus te integreren. Dat is haar voornemen en om die reden ontraad ik deze motie op dit moment.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik zie de problemen voor deze minister wel, maar dat zijn niet mijn problemen. Afgezien van de voorgeschiedenis en van het feit dat wij onszelf ook op dit punt serieus moeten nemen, wijs ik erop dat het onderwerp van de luchtvaartterreinen ondersneeuwt als er inderdaad sprake zou zijn van een koppeling tussen het een en het ander. Juist deze minister heeft er een zeker belang bij dat dit niet gebeurt. Daarom zal ik deze motie toch in stemming laten brengen, zodat de Kamer het kabinet – ik zeg met nadruk: het kabinet – het signaal geeft dat deze materie, die moet worden neergelegd in die nieuwe PKB, echt voorrang verdient en ten spoedigste in concept bij de Kamer moet komen.

Minister Pronk:

Ik kan niet anders zeggen dan dat ik deze motie namens het kabinet en mijn collega op dit moment ontraad. Het is natuurlijk aan mijn collega om, als de motie wordt aangenomen, de Kamer mee te delen wat zij ermee denkt te kunnen aanvangen. Als de motie wordt aangenomen, zal ik uiteraard met haar spreken over de wens van de Kamer, ook in het licht van datgene wat hier vandaag aan de orde is geweest.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik stel het op prijs dat de minister al nadenkt over wat er moet gebeuren als de motie wordt aangenomen. Ik denk dat de Kamer op dit moment nog alle vrijheid heeft om deze motie aan te nemen, omdat er nog geen definitief besluit over die koppeling is genomen. Ik hoef hier geen pleidooi te houden voor mijn eigen motie, maar als zij de minister ertoe aanzet om samen met zijn collega van Verkeer en Waterstaat nog eens te overwegen of die koppeling inderdaad in het belang van de zaak zelf is, is deze motie de moeite waard.

Minister Pronk:

Ik heb dat niet weersproken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen later vandaag over dit wetsvoorstel stemmen; het precieze tijdstip van die stemming kan ik niet aangeven.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven