26 Tijdelijke huisvesting van jongeren

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het Voorstel van wet van het lid Schouten tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Huisvestingswet 2014 en de Woningwet (aanvulling van de opzeggingsgrond dringend eigen gebruik voor de tijdelijke huisvesting van jongeren) (34156).

(Zie vergadering van 10 december 2015.) 

De voorzitter:

Vandaag volgt de beantwoording van de vragen die de Tweede Kamer in eerste termijn heeft gesteld. Voor de goede orde deel ik even mee wie er vandaag in vak-K zitten. Dat is uiteraard de initiatiefneemster, mevrouw Schouten. Naast haar zit de minister voor Wonen en Rijksdienst, de heer Blok. Verder zitten er drie adviseurs, namelijk Matthijs de Snoo van jongerenorganisatie PerspectieF, die heeft meegeschreven aan het wetsvoorstel, Maik Schumacher, ondersteunend jurist van het ministerie, en Frank Visser, beleidsmedewerker van de ChristenUnie-fractie in de Tweede Kamer. Ik wens iedereen heel veel succes bij de behandeling en geef graag het woord aan mevrouw Schouten. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is zeer terecht dat u een aantal mensen achter mij benoemt, want zij hebben inderdaad ontzettend veel tijd in het wetsvoorstel gestoken. Zij verdienen daar alle lof voor. 

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun constructieve inbreng in de eerste termijn. Ik benadruk graag nogmaals waarom wij dit wetsvoorstel hebben geschreven. Het is voor jongeren op dit moment niet eenvoudig om snel een huurwoning te krijgen, met name in de steden waar de schaarste groot is. Wij kennen, denk ik, allemaal zelf wel voorbeelden van jongeren die lang aan het zoeken zijn, terwijl ze al langer een baan hebben of misschien wel een baan willen krijgen. Wij kennen ook voorbeelden van jongeren die op een leeftijd zijn dat ze graag uit huis willen, maar deze mogelijkheid niet hebben. Vanuit die gedachte is de jongerenorganisatie van de ChristenUnie, PerspectieF, naar de Tweede Kamerfractie gekomen met de vraag of wij zouden kunnen meedenken over een oplossing. 

Allereerst wil ik zeggen dat ik niet pretendeer dat dit wetsvoorstel de oplossing van alle problemen is. Ik wil wel graag dat wij met dit wetsvoorstel in ieder geval een stapje in de goede richting zetten om ervoor te zorgen dat onze jongeren een eerlijke kans krijgen op de woningmarkt. 

De leden hebben een aantal belangrijke vragen gesteld. Ik zal die naar eer en geweten een voor een doorlopen. Graag wil ik dat in een logische volgorde doen en daarom heb ik een aantal blokjes geformuleerd; het is voor de leden misschien wel handig om te weten op welke manier ik de beantwoording ga doen. 

Ik ga in het eerste blok in op een aantal algemene opmerkingen. In mijn tweede blok ga ik in op de doelgroep van het wetsvoorstel en op wat het wetsvoorstel voor hen concreet betekent. In het derde blok zal ik stilstaan bij de vraag op welke woningen het wetsvoorstel van toepassing is en bij de rol van de gemeente in dit verband. In het vierde blok ga ik in op de relatie van het wetsvoorstel tot het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015 dat wij vanavond zullen behandelen en dat in het kerstreces naar de Kamer is gestuurd. Het vijfde blokje gaat over de beëindiging van de huur. Het zesde blokje gaat over de overige punten en de evaluatie van het wetsvoorstel. Als laatste zal ik ingaan op de ingediende amendementen. 

Allereerst ga ik in op een aantal algemene vragen en opmerkingen. Ik ben het met de heer Koolmees van D66 eens dat de gebrekkige doorstroming op de sociale huurmarkt een belangrijk probleem van onze woningmarkt is. Met mijn initiatiefwetsvoorstel wil ik een bescheiden bijdrage leveren aan de oplossing van dit probleem. In dit geval is dat door de woningmarkt toegankelijker te maken voor jongeren, door te stimuleren dat deze jongeren na een paar jaar weer verhuizen. 

De heer De Vries van de PvdA wees er terecht op dat de huurbescherming een groot goed is. Het gaf tegelijk ook aan dat huurbescherming vooral de zittende huurders beschermt, maar niet de nieuwe huurders die naarstig op zoek zijn naar een woning. Ik ben ook blij met de mededeling van de heer Ronnes van het CDA dat de grotere beschikbaarheid van woningen voor jongeren hem waarschijnlijk over de streep zal trekken. Ik wil hier, na alle woordvoerders, benadrukken dat de huurbescherming ook voor ons een belangrijk onderdeel is. 

De heer Bashir van de SP vroeg of dit wetsvoorstel helpt om de woningnood op te lossen die er in veel plaatsen is. Dat antwoord is "nee". Het wetsvoorstel helpt echter wel de schaarste eerlijker te verdelen. In die zin wordt er wat gedaan aan de woningnood van jongeren die soms heel lang op een woning wachten. Maar dat is niet genoeg voor het oplossen van de woningnood. Ik onderschrijf dan ook helemaal de stelling van onder meer de heer De Vries van de PvdA, de heer Bashir van de SP en de heer Koolmees van D66, dat woningen bouwen de beste oplossing is en dat dit veel meer moet gebeuren dan nu het geval is. De heer Bashir verwees wat dit betreft ook terecht naar artikel 22, lid 2 van de Grondwet, dat stelt dat de bevordering van voldoende woongelegenheid een voorwerp van zorg van de overheid is. Ik constateer dat de overheid dat ook doet. Maar meer bouwen kost tijd. Een verschil in vraag en aanbod zal er altijd zijn. Dit hoeft niet alleen een kwantitatief verschil te zijn. Het kan ook een kwalitatief probleem zijn. De vraag aan ons is op welke wijze we zo goed mogelijk omgaan met deze schaarste. Met de heer Van der Linde van de VVD deel ik de mening dat doorstroming van belang is, zodat sociale huurwoningen zo veel mogelijk worden gebruikt door de doelgroep. 

De heer Bashir gaf aan moeite te hebben met het maken van onderscheid tussen oud en jong en studerend en niet-studerend, omdat iedereen het recht heeft op een betaalbare woning, zonder wachtlijsten. Ik zou ook het liefste een wereld willen zonder wachtlijsten. Maar juist vanwege de schaarste die er is, maken we dit onderscheid bij de campuscontracten wél al jaren, en naar volle tevredenheid. Ook voor jongeren maken we het onderscheid al jaren via labels. Het nieuwe element in mijn voorstel is de mogelijkheid van het opzeggen van het contract na vijf jaar op grond van dringend eigen gebruik. In een ideale situatie zou mijn wetsvoorstel niet nodig moeten zijn. Wellicht gebeurt het inderdaad nog een keer dat een van mijn opvolgers het jongerencontract afschaft. Als de reden daarvoor is dat er voldoende woningen voor deze doelgroep zijn, zou ik daar geen seconde treurig om zijn, maar dat is de toekomst. 

De heer Bisschop plaatste mijn wetsvoorstel in historisch perspectief en schetste het beeld van jonge stelletjes bij ouders op zolder, in de jaren van grote woningnood, vlak na de oorlog. Het lijkt knus, maar volgens mij was het niet ideaal. Gelukkig is de woningnood niet meer zo hoog. Wel zijn er nog steeds wachtlijsten. Om nog even bij het beeld van de heer Bisschop te blijven: ook niet alle ouders hebben een zolder. Dat is precies de reden voor dit wetsvoorstel. 

De heer Bashir vroeg of de keuze tussen noodgedwongen thuis blijven wonen of een tijdelijk contract in plaats van zekerheid, wel een keuze is. Dat is voor iedereen anders. Ik ben er echter van overtuigd dat heel wat jongeren blij zijn als ze zo sneller aan een woning kunnen komen. Zij zijn op het ogenblik de outsiders op de woningmarkt. Mijn wetsvoorstel wil deze outsiders meer mogelijkheden geven bij het vinden van een woning. Dat vraagt om een zorgvuldige balans tussen hun belangen en die van de zittende huurders. Mijn uitgangspunt is geweest om de rechten van de huurders zo veel mogelijk overeind te houden. 

Ik kom daarmee op de specifieke vragen die zijn gesteld, allereerst over de doelgroep. Het wetsvoorstel is gericht op jongeren tot en met 27 jaar. De heer De Vries en de heer Koolmees gaven terecht aan dat onder de huidige omstandigheden op de woningmarkt met name deze jongeren in de knel komen. Met dit wetsvoorstel wordt geprobeerd deze groep tegemoet te komen door een deel van de voorraad expliciet beschikbaar te maken en te houden voor deze jongeren. Dit past bij uitstek bij deze doelgroep. 

De heer De Vries en de heer Van der Linde, maar ook andere woordvoerders, gaven terecht aan dat er juist bij de starters een grote groep zal zijn die er in beperkte tijd in zal slagen om carrière te maken en die daardoor in staat zal zijn om een volgende stap te zetten in de wooncarrière. Maar niet iedereen kan deze stap zetten. Er zijn jongeren die ook na afloop van het jongerencontract aangewezen zullen blijven op een sociale huurwoning. 

De heer Bashir wees terecht op een aanpassing in mijn wetsvoorstel ten opzichte van een eerder concept. Juist om de jongeren te helpen heb ik in het wetsvoorstel als extra waarborg geregeld dat jongeren die een jongerencontract aangaan, hun reeds opgebouwde inschrijfduur behouden. Zo blijven hun kansen op een reguliere sociale huurwoning gelijk en kunnen zij hun inschrijfduur verder opbouwen tijdens de looptijd van het jongerencontract. 

De heer Madlener sprak van een serieus probleem in de studentenhuisvesting. Ik ben het met hem eens dat studentenhuisvesting in sommige steden nog steeds een groot probleem is, al is er de laatste jaren wel fors bijgebouwd en hebben de campuscontracten goed geholpen. Om misverstanden te voorkomen, mijn wetsvoorstel gaat niet over studenten, maar wel over afgestudeerden en andere jongeren. Wel is het zo dat studenten ook van het jongerencontract gebruik kunnen maken. De doelgroep is immers afgebakend op basis van leeftijd en niet op basis van de vraag of iemand student is of niet. Voor studenten zal het campuscontract echter vaak aantrekkelijker zijn, omdat dit contract net zo lang duurt als de studie, ook als je studievertraging oploopt. 

De heer Madlener maakte verder terecht een vergelijking met zijn eigen studietijd, waarin studentenkamers onnodig lang bezet werden gehouden. Precies dat proberen wij met dit wetsvoorstel te voorkomen, maar dan voor de jongerenwoningen. Bij studentenkamers is dat via de campuscontracten al geregeld en dat succes wil ik doortrekken naar de jongerenwoningen. 

De heer Madlener (PVV):

Het gaat dus niet om studentenwoningen. Dat is kennelijk een misverstand. Het gaat om iedereen in Nederland tot 27 jaar. Nu is dat ook precies de groep asielzoekers die massaal ons land binnenstromen. Dat zijn heel vaak jonge mannen, de testosteronbommen tot 27 jaar. Geldt uw plan ook voor deze groep, bijvoorbeeld voor statushouders? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Madlener maakt terecht onderscheid tussen asielzoekers en statushouders. Statushouders mogen hier in Nederland verblijven. Wanneer statushouders voldoen aan de voorwaarden van deze wet, dus inderdaad tussen 18 en 27 jaar zijn, kunnen zij hier ook gebruik van maken. Mijn wetsvoorstel maakt geen onderscheid op basis van achtergrond. 

De voorzitter:

Mijnheer Madlener, zullen we die kwalificaties achterwege laten? Dan mag u een vervolgvraag stellen. 

De heer Madlener (PVV):

Ik ga over mijn eigen woorden en dat wil ik maar zo houden. Dat we in deze zaal vrij kunnen spreken, lijkt mij ook heel belangrijk, ook voor D66, hoop ik. 

De voorzitter:

Mijnheer Madlener, ik zit hier niet als Kamerlid van D66, maar ik ben de voorzitter van dit debat. Ik vraag u om geen kwalificaties te geven over mensen die zichzelf niet kunnen verdedigen. Voor de rest gaat u geheel over uw eigen woorden. U mag een vervolgvraag stellen. 

De heer Madlener (PVV):

Ik wil mij op mijn manier hier uitdrukken, zodat mensen in het land begrijpen waar ik het over heb. Dat wil ik op een vrije en ongestoorde manier doen. Ik vind het heel vreemd dat ik op deze manier door de voorzitter wordt terechtgewezen, dus ik ga gewoon maar door met mijn verhaal. 

In een heleboel landen, zoals in Duitsland, is het bijna niet mogelijk om aan een woning te komen, vooral voor asielzoekers of statushouders. Nu gaat dit voorstel het veel beter maken, juist voor deze groep. Dat heeft een enorme aanzuigende werking. Heeft mevrouw Schouten daarover nagedacht? Ik heb daarover niets kunnen teruglezen in haar voorstel. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb niet de indruk dat er nu een ontzettende toestroom van asielzoekers naar Nederland komt omdat dit wetsvoorstel mogelijk aangenomen gaat worden, dus die aanzuigende werking zie ik niet zo een, twee, drie. Het is wel een feit dat iemand die in Nederland mag blijven wonen, dezelfde rechten heeft als alle Nederlanders hebben. Dat geldt ook voor de groep statushouders. Als de heer Madlener daar anders over denkt, kan hij daar zelf voorstellen voor indienen, maar ik ben daar niet toe genegen. Ik vind namelijk dat mensen die deze rechten hebben, die ook moeten krijgen. 

De voorzitter:

Mijnheer Madlener, ik zie dat u wilt interrumperen, maar we doen interrupties in tweeën. Ik vraag mevrouw Schouten om haar betoog te vervolgen. Mevrouw Schouten, ga uw gang. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer De Vries vroeg of er na afloop van het huurcontract, dus na vijf jaar en in uitzonderingsgevallen na zeven jaar, in alle woningmarkten in Nederland voldoende aanbod zal zijn voor jongeren die dan inmiddels niet meer onder de sociale doelgroep vallen. Zij hebben immers niets aan het doorlopen van de inschrijfduur. Ik denk dat de heer De Vries hier een belangrijk punt aansnijdt. Misschien is het wel de grootste uitdaging in onze huidige woningmarkt om in Nederland meer middeldure huurwoningen te krijgen, nu de toegangsdrempel tot de koopmarkt ook niet bepaald laag is. Dit reikt echter veel verder dan mijn wetsvoorstel. Dit lijkt me dan ook een goede vraag voor degene die de Kamer adviseert vanuit het kabinet. Hoe kan het middensegment dat buiten de sociale huurmarkt valt, vergroot worden? 

De heer Albert de Vries (PvdA):

Ik dank mevrouw Schouten voor haar antwoord, maar het ging me vooral om het volgende. Als we de inschrijfduur vijf of zeven jaar door laten lopen, is het dan bij de huidige omstandigheden een gerede verwachting dat de jongeren die nog aangewezen zijn op een sociale huurwoning, daar in grote delen van Nederland ook echt een goede kans op maken? Dat vind ik echt belangrijk, want mevrouw Schouten gaat er eigenlijk van uit dat dat zo is. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat is een andere vraag dan de vraag die ik heb beantwoord. Bij mijn weten ging de vraag van de heer De Vries in zijn eerste termijn over de groep die juist niet meer onder de sociale huursector zou vallen. Deze groep zou zich, bijvoorbeeld omdat men te veel is gaan verdienen, op het geliberaliseerde segment moeten gaan richten of zich op de koopmarkt moeten gaan begeven. Mijn antwoord ging dus over de vraag of er een gerede kans is dat zij dan wel een woning in de sociale huursector kunnen krijgen. Met het oog daarop laten wij die inschrijfduur juist doorlopen, want het kan inderdaad zo zijn dat zij toch gedurende vijf of zeven jaar hun inschrijfduur behouden. De jongeren weten ook dat ze, als ze in zo'n woning zitten, daar dan na een bepaalde periode uit moeten. Dat kan hun zoekgedrag op dat moment ook beïnvloeden. Ik kan niet garanderen dat ze in het centrum van Amsterdam een woning zullen krijgen. Daar loopt de lengte van de wachttijden echt op. Ik denk echter wel dat zij, juist met zo'n lange, doorlopende inschrijfduur, zeker nog wel op een redelijke afstand zo'n huurwoning kunnen krijgen omdat de wachtlijsten daar dan wel in voorzien. 

De heer Albert de Vries (PvdA):

Ik snap natuurlijk ook wel dat niet alle mensen in het centrum van Amsterdam kunnen wonen, want daar is de schaarste wel het allergrootst van het land. Het gaat mij om het volgende. Kun je, als de inschrijfduur doorloopt, in redelijkheid verwachten dat jongeren die na een inschrijftijd van vijf tot zeven jaar nog op de sociale sector zijn aangewezen, dan ook een redelijke kans maken om binnen geringe tijd een woning te vinden? Daarmee staat of valt immers het wetsvoorstel van mevrouw Schouten. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat is een terecht punt. Het lijkt me ook terecht om je af te vragen — daar komen we vanavond nog over te spreken — of er inderdaad in de toekomst voldoende huurwoningen zullen zijn. Ik kan niet nu al in de toekomst kijken hoe zich dat ontwikkelt. Deze vraag lijkt mij dan ook een warme aanmoediging voor degene die de Kamer hierover adviseert om te zorgen dat er voldoende woningen overblijven in dat segment. Op basis van de gegevens die we nu hebben, moet dat met een inschrijfduur van vijf tot zeven jaar grotendeels lukken. 

De PvdA vraagt ook of we voor de jongeren daarnaast nog iets extra's moeten doen, zoals bijvoorbeeld een variabele tweede termijn voor jongeren met inkomens boven die van de sociale doelgroep. Dat is de groep waar ik het net over had, die dus niet meer onder de sociale huursector valt. Deze jongeren hebben, gelet op het aanbod in de betreffende woonregio, geen kans meer om uit te stromen uit de sociale voorraad, of ze hebben daar meer tijd voor nodig. Die gedachte vind ik interessant maar die ontstijgt weer een beetje dit wetsvoorstel en roept ook wel de vraag op waar dan die grens zou moeten liggen. We zeggen bijvoorbeeld ook niet tegen jongeren die nog thuis wonen of uit een andere regio komen: u behoort niet tot de sociale doelgroep maar omdat u geen middeldure huurwoning of koopwoning kunt vinden, bieden we u alsnog een sociale huurwoning aan. Ik denk dat we die weg niet op moeten. Zoals ik net al heb aangegeven, is het een opgave voor ons allemaal en met name voor het kabinet om ervoor te zorgen dat het middensegment zich verder gaat ontwikkelen. 

Ik kom op mijn derde blokje. Om welke woningen gaat het en wat is precies de rol van de gemeente? De gemeente heeft nu al de bevoegdheid om samen met toegelaten instellingen en huurdersorganisaties in algemene zin afspraken te maken over de verdeling van woonruimte. Dit kan via de prestatieafspraken. Je zou dan bijvoorbeeld kunnen denken aan een minimum- en een maximumaantal woningen dat verhuurd wordt met een jongerencontract of aan afspraken over het aantal voor jongeren gelabelde woningen met een regulier huurcontract. Daar komt nog bij dat een gemeente in de huisvestingsverordening nog specifieker zaken mag regelen. Een extra wettelijke waarborg is daarvoor dus overbodig. 

Over de rol van de gemeente bij het jongerencontract is door de heer De Vries een amendement ingediend op stuk nr. 9. Ik deel de mening van de heer De Vries dat de gemeenteraad een deel moet kunnen sturen. Dat is nu ook al het geval via de prestatieafspraken of indien die er is, de huisvestingsverordening. De heer De Vries vraagt met het amendement op stuk nr. 9 om in een nieuw lid 2 van artikel 7 van de Huisvestingswet 2014 duidelijk en duurzaam aan te wijzen welke woningen worden verhuurd met een jongerencontract. Ik heb best even goed moeten kijken wat de heer De Vries precies bedoelt met dit amendement. Ik vermoed dat hetgeen de heer De Vries vraagt, nu al kan zonder dit amendement. Ik gaf dat net al aan: het kan via de prestatieafspraken of via de huisvestingsverordening. Misschien wil de heer De Vries hierop een toelichting geven. Het amendement kan namelijk ook zo worden gelezen dat de gemeenteraad kan bepalen hoeveel jongerencontracten er zijn en dat dit dus niet mogelijk is buiten de gereguleerde sector. Misschien kan hij daarover zelf wat duidelijkheid geven, want ik vond het moeilijk om het amendement op dat punt goed te interpreteren. 

De heer Albert de Vries (PvdA):

Het amendement is bedoeld om te bestendigen dat eenmaal voor jongeren gelabelde woningen in de lucht moeten blijven voor toekomstige generaties jongeren. Ik heb het nog eens goed bekeken. Mevrouw Schouten heeft gelijk dat de gemeente in de huisvestingsverordening al een hoop dingen kan regelen en tevens een heleboel afspraken kan maken via de prestatieafspraken. Het lijkt mij ook belangrijk dat wordt gebruikgemaakt van de bepaling dat men de woning na afloop van het contract voor eigen gebruik nodig heeft. Dat betekent, als ik het althans goed zie, dat de woning opnieuw aan een jongere moet worden verhuurd. Als dat zo is, als mevrouw Schouten dat bevestigt, wordt mijn amendement wat overbodig. Als zij dat bevestigt, ben ik bereid om het in te trekken. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat kan ik helemaal bevestigen. Dit voorstel is er juist op gericht dat een woning die onder het jongerencontract valt, ook onder dat jongerencontract blijft vallen. Daarvoor is inderdaad de term "dringend eigen gebruik" in de wet toegepast. Mocht dat niet zo zijn, dus als een verhuurder uiteindelijk besluit om niet meer aan de doelgroep te verhuren, dan kan de oorspronkelijke huurder bij de rechter daarop terugkomen en aangeven dat het buiten het contract om gaat. De gemeente kan daar ook nog wat van vinden. 

De heer Albert de Vries (PvdA):

Er is dus ook handhaving geregeld? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Jazeker. 

De heer Albert de Vries (PvdA):

Dat is voldoende voor mij om het amendement in te trekken, voorzitter. 

De voorzitter:

Het amendement-Albert de Vries (stuk nr. 9) is ingetrokken. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. De heer Bisschop vroeg waarop de verwachting is gebaseerd dat jongerencontracten vooral zullen worden ingezet bij woningen die nu al voor jongeren worden ingezet. Dat komt simpelweg omdat dit het type woning is waarnaar jongeren vooral op zoek zijn, omdat zij deze woningen kunnen betalen en omdat gemeenten hierover vaak al afspraken hebben gemaakt met de corporaties. Gemeenten kunnen op eenzelfde manier ook afspraken maken over het aantal jongerencontracten. Het ligt voor de hand dat dit om dezelfde woningen zal gaan. Ik ben er dan ook niet zo bang voor dat andere groepen dan jongeren verder in de knel zullen komen. Het is eerder omgekeerd: doordat de jongeren worden gestimuleerd om door te stromen, blijven er meer doorgaans kleinere huurwoningen over voor andere doelgroepen. Ik sluit zeker niet uit dat meer woningen als jongerenwoningen zullen worden gelabeld. Als dat echter leidt tot een betere doorstroming, zal dit per saldo een positief effect hebben op andere doelgroepen. 

De heer Bisschop vroeg of het jongerencontract straks niet oneigenlijk kan worden gebruikt als een ruimere proefperiode om risico's te verkleinen. Die vrees lijkt mij niet gegrond. Als jongerencontracten na vijf jaar massaal zouden worden omgezet in contracten voor onbepaalde tijd, kunnen de toegelaten instellingen niet meer voldoen aan hun afspraken met de gemeenten — de prestatieafspraken — tenzij ze dit volledig compenseren door de bouw van nieuwe woningen met jongerencontracten. 

Bestaat dan niet het risico dat ook jongeren met voldoende inkomen tegen een tijdelijk contract aanlopen, zo vroeg de heer Bisschop. Dat zou dan, gezien het passend toewijzen, alleen in de geliberaliseerde huursector kunnen. De kans dat daar het jongerencontract als een soort proefcontract wordt ingezet, lijkt mij ook klein. Een proefperiode van vijf jaar is immers wel een zeer ruime periode. Bovendien is de eis voor opzegging in het contract dat er weer een nieuwe jongere klaarstaat voor deze woning. Het jongerencontract zal vooral worden gebruikt door die partijen die zich tot doel hebben gesteld om jongeren te huisvesten en dat blijvend willen doen. 

Ik kom bij blokje vier: de relatie met het wetsvoorstel van de minister. 

De voorzitter:

Voordat we daaraan beginnen, heeft de heer Madlener nog een vraag. 

De heer Madlener (PVV):

Ik neem aan dat het hier om alleenstaande jongeren gaat. Om welk type woning gaat het? Is het bijvoorbeeld een eengezinswoning? Stel dat een particuliere verhuurder het leuk vindt om zijn eengezinswoning te verhuren met een proefperiode, zonder dat hij er gelijk aan vastzit, en daarom besluit om er een jongerenwoning van te maken, gebruikmakend van dit wetsvoorstel. Is dat dan mogelijk? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat is mogelijk, maar dan zit hij er wel voor vijf jaar aan vast. Hij weet bovendien dat de opvolgende huurder ook een jongere moet zijn. 

De heer Madlener (PVV):

Waarom zou de opvolgende huurder ook een jongere moeten zijn? Dat hoeft toch niet? Hij kan toch besluiten om het na de eerste periode niet meer te doen? 

Ik heb nog een vraag. Wat gebeurt er als een jongere de woning na vijf jaar moet verlaten en geen andere woning heeft? Dat kan vaak voorkomen, want het is moeilijk om een woning te vinden. Dan wordt zo iemand op straat gezet. Wat gebeurt er dan? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

In reactie op dat eerste punt: dat is juist de kern van het wetsvoorstel. Het haakt aan bij het zogenaamde "dringend eigen gebruik", een term die in het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd. Als de opvolgende huurder niet onder dezelfde doelgroep valt, kan de oorspronkelijke huurder zeggen dat er niet meer aan de eisen van het contract wordt voldaan. Hij kan dan eisen dat hij in die woning mag blijven wonen, tenzij bepaalde kosten vergoed worden en een financiële tegemoetkoming gedaan wordt. De drempel om het contract dan niet meer aan een jongere aan te bieden, is dus erg hoog. Door zulke vrij rigide voorgeschreven bepalingen zullen het vooral partijen zijn die het oogmerk hebben om deze woningen langdurig aan jongeren te verhuren. 

De voorzitter:

Omdat uw eerste vraag erg kort was, sta ik voor deze keer nog een vervolgvraag toe, mijnheer Madlener. 

De heer Madlener (PVV):

Ik ben bang dat niet alleen de eigenaars van een eenpersoonswoning voor een eenpersoonshuishouden gebruik zullen maken van deze regeling, maar dat verhuurders zullen besluiten om ook eengezinswoningen of driekamerappartementen hiervoor in te zetten, bijvoorbeeld om er asielzoekers in te huisvesten voor een bepaalde duur. Dat levert een verdringing op de arbeidsmarkt op voor mensen die al jaren op een wachtlijst om juist dit type woning te krijgen. En wat gebeurt er daarna, als je op straat komt te staan? Dan zal de gemeente toch een plicht tot herhuisvesting hebben, want dakloos worden kan niet in dit land. Op die manier kan er via een omweg misbruik worden gemaakt van deze regeling. Is daar goed over nagedacht? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Als er meerdere personen in één woning wonen, heb je niet meer te maken met een zelfstandige woonruimte. Dan gaat het om een onzelfstandige woonruimte. Daar ziet dit wetsvoorstel niet op. Het gaat om zelfstandige woonruimte voor vijf jaar voor een afgebakende doelgroep, jongeren tussen de 18 en 27 jaar. Als daarvan afgeweken wordt, kan bij de huurder bij de rechter eisen dat hij daar mag blijven of dat bepaalde kosten worden vergoed. Dat zijn voor een verhuurder zulke hoge drempels om hiermee aan de slag te gaan dat dit alleen verhuurders zal aantrekken die echt het oogmerk hebben om deze doelgroep te bedienen. Het gaat bovendien om sociale huurwoningen, dus niet om woningen in het geliberaliseerde segment. Dat kan wel voorkomen, maar gezien de grootte van de woningen en de manier waarop zulke woningen zijn ingericht, zullen ze met name in de sociale huursector zitten. Het zal dus niet zo'n vaart lopen. Er zitten behoorlijk wat regels aan vast. En nogmaals, het is niet zo makkelijk om iemand even op straat te zetten omdat je denkt dat er makkelijk een ander in kan, die niet onder de doelgroep valt. Voor de huurbescherming gelden nu al heel strenge regels, en die zijn ook op dit contract van toepassing. 

Ik kom nu bij het vierde blokje: de relatie met het wetsvoorstel van de minister. Toen wij dit wetsvoorstel in december behandelden, was het wetsvoorstel van de minister nog niet bij de Kamer ingediend. Inmiddels is dat wel gebeurd, rond kerst. Het voorstel voor de Wet doorstroming huurmarkt 2015 behandelen wij hier over een paar uur. De collega's hebben zelf kunnen lezen hoe de twee wetten zich tot elkaar verhouden. Ze hebben ook kunnen zien dat er een samenloopbepaling is opgenomen voor overlap tussen dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel dat wij vanavond behandelen. 

De SP-fractie sprak haar zorgen uit over de steeds verdere uitbreiding van tijdelijke contracten. Ook de PvdA-fractie was erop tegen om over de hele linie tijdelijke huurcontracten mogelijk te maken en sprak uit dat vaste huurcontracten de norm moeten blijven. Laat ik duidelijk zijn dat ook ik van mening ben dat vaste huurcontracten de norm moeten zijn. In sommige gevallen zijn tijdelijke contracten wel goed verdedigbaar, maar dan moeten we het wel zo goed mogelijk regelen. 

De heer Bashir wees op het ontbreken van rechten bij de antikraakcontracten en vroeg of ik deze contracten wilde verbieden. Naar mijn mening zijn de antikraakcontracten de beste reden om dit soort jongerencontracten mogelijk te maken. Heel veel jongeren betreden de woningmarkt met inferieure contracten, zonder huurbescherming en zonder enig recht op opbouw. Juist die jongeren bieden wij met dit wetsvoorstel een kans om die rechten wel op te bouwen en huurbescherming te genieten en om na een bepaalde periode naar een fatsoenlijke woning te kunnen doorstromen als hun inkomen wat hoger is of wanneer zij een langere inschrijfduur hebben opgebouwd. 

Bij het wetsvoorstel van de minister komen we ongetwijfeld nog te spreken over de vraag waar we tijdelijke huurcontracten nog wel en waar niet acceptabel vinden. Dat zal per fractie verschillen. Wat betreft mijn wetsvoorstel kan ik opmerken dat in september het rapport Passend wonen door onderzoeksbureau ABF is uitgebracht. De heer Van der Linde verwees daar ook al naar. Dit rapport is opgesteld in opdracht van Aedes en de Woonbond. De conclusie in het rapport is dat tijdelijke huurcontracten voor jongeren goed zijn voor de beschikbaarheid van woningen en dat zij helpen tegen scheefwonen. Het rapport beveelt aan dit soort contracten te gaan gebruiken. Als er zo'n breed draagvlak is voor deze contracten, dan ben ik blij als we die ook gaan regelen. 

De heer De Vries maakte nog een interessante opmerking over de stapeling van flexibiliteitsbepalingen via de route van het Burgerlijk Wetboek. Hij denkt dat het beter is om "dringend eigen gebruik" in een andere, meer op het publiek gerichte wet te codificeren. De huurbescherming is een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen verhuurder en huurder en hoort thuis in het Burgerlijk Wetboek. Natuurlijk speelt de gemeente een rol, zoals hiervoor reeds gemeld, maar zij grijpt niet in in de verhouding tussen de verhuurder en de huurder. Of er verder nog een discussie moet worden gevoerd over de term "dringend eigen gebruik" en wat daar allemaal aan wordt opgehangen, is een overweging waard, maar wij hebben in dit wetsvoorstel aansluiting gezocht bij de jurisprudentie die al met deze term is opgebouwd, bijvoorbeeld met betrekking tot de campuscontracten. 

De heer Bisschop vroeg naar het draagvlak in mijn wetsvoorstel en de behoefte aan extra woonruimte voor asielzoekers met een verblijfsvergunning. Dit onderwerp komt aan de orde in het door de minister ingediende wetsvoorstel. 

Ik kom bij het vijfde blokje, het punt van de beëindiging van de huur. Er is meermalen gevraagd hoe het nu precies zit met de beëindiging van de huur bij de jongerencontracten. De heer Ronnes stelde dat met het wetsvoorstel de jongerencontracten van rechtswege na vijf jaar worden beëindigd. Ik vind het wel belangrijk om hier te benadrukken dat dit in dit wetsvoorstel niet het geval is. Die contracten vervallen niet van rechtswege. Er moet door de verhuurder worden opgezegd en vervolgens blijft een rechterlijke toets mogelijk als de huurder daarom vraagt of feitelijk gewoon blijft zitten. 

De heer Madlener vroeg of het niet beter is om juist wel van rechtswege de huur na vijf jaar te laten vervallen. Hij heeft echter zelf al de argumenten gegeven waarom dat niet verstandig zou zijn. De rechterlijke toets is een laatste bescherming die in bijzondere gevallen nodig kan en wat mij betreft ook moet zijn. Overigens weten huurders heel goed dat de huur kan worden opgezegd. Het opzeggen van de huur van de campuscontracten wordt ook nauwelijks aangevochten bij de rechter. Bovendien is het opzeggen van de huur in mijn wetsvoorstel minder ingewikkeld voor de verhuurders dan bij de campuscontracten, omdat niet hoeft te worden vastgesteld of iemand al afgestudeerd is of niet. Vanaf de start van het huurcontract is exact duidelijk wanneer de huur kan worden opgezegd. 

De heer De Vries vond het niet zo consequent dat het jongerencontract automatisch een huurcontract voor onbepaalde tijd wordt als geen van beide partijen opzegt. Dat is echter nu ook al het geval bij de campuscontracten en in de praktijk gebeurt dit nauwelijks. Ik heb dit zojuist al aangegeven. Het is immers de verhuurder zelf die heeft gekozen voor deze contractvorm en die heeft er baat bij dat de mogelijkheid tot opzegging gebruikt gaat worden. Juist ter bescherming van de huurder is er een actie nodig van de verhuurder en kan de jongere in het uiterste geval een beroep doen op de rechter. De consequentie daarvan is dat het mogelijk is dat een huurcontract permanent wordt als de verhuurder de huur niet opzegt. Ik zie niet in waarom het automatisch omzetten naar een contract voor onbepaalde tijd oneigenlijk gebruik zou zijn. De opzegmogelijkheid van het jongerencontract is juist de uitzondering op de hoofdregel van het vaste contract. 

De heer De Vries stelt dat op die manier een voor jongeren geoormerkte woning uit de voorraad zou kunnen verdwijnen. Dat is echter niet het geval, want het huurcontract is wat anders dan het label. Het label blijft gewoon in stand, ook als het huurcontract voor onbepaalde tijd is gaan gelden. Dat is nu ook het geval. Het jongerencontract maakt dat doorstroming straks het uitgangspunt is. Bij de huidige jongerenlabels zonder jongerencontract is er geen mogelijkheid om huurders die niet meer tot de doelgroep behoren te laten doorstromen. Dat gaat mogelijk straks wel gebeuren. 

De heer Bisschop wil meer helderheid over de koers bij het verlengen van het jongerencontract. Hij stelt dat het wetsvoorstel geen inhoudelijke beperking stelt aan de verlenging. Dat klopt. Het gaat inderdaad alleen om de wilsovereenstemming tussen huurder en verhuurder. Veel gedetailleerder is dit naar mijn idee in algemene zin niet te regelen. Het klopt dat dit onderdeel in de memorie van toelichting vooral wordt geplaatst in de context van bijzondere omstandigheden. Daarmee heb ik ook uitgedrukt dat het niet iets is waar de huurder vooraf op kan rekenen. Als de mogelijkheid echter niet was ingebouwd, had de verhuurder geen enkele mogelijkheid gehad om zo'n verlenging wel aan te bieden anders dan door het huurcontract om te zetten in een contract voor onbepaalde tijd. Juist dat is volgens mij onwenselijk wanneer het bijzondere omstandigheden betreft. De verhuurder kan hierdoor ook in de knel komen met de afspraken met de gemeenten over het aantal jongerencontracten. 

De heer Koolmees vroeg hoeveel jongeren gebruik zullen maken van de verlengingsoptie van het contract en wat dit zegt over de effectiviteit hiervan. Ik kan dat niet op voorhand voorspellen. Kon ik het maar. Ook al zouden het er maar een paar zijn, dan wil dat niet zeggen dat het niet effectief is. Het biedt ruimte voor maatwerk voor verhuurders dat net een oplossing kan bieden voor individuele jongeren, zonder dat de verhuurder alsnog moet overstappen op een contract voor onbepaalde tijd en zonder dat de huurder of de jongere meteen in grote problemen komt. 

Ook vroeg de heer Koolmees of vijf jaar niet te kort is, omdat soms de wachttijden langer zijn. Daar is ook een vraag over gesteld door de heer De Vries. In het Amsterdamse experiment met het jongerencontract maakten jongeren zich alsnog zorgen over het vinden van een sociale huurwoning. De heer Ronnes heeft deze vraag ook gesteld. Dit wetsvoorstel zorgt voor een prikkel om daadwerkelijk aan de slag te gaan met het zoeken naar een nieuwe woning. Als de termijn langer zou worden, zou die prikkel wat minder kunnen worden en zou het wetsvoorstel het doorstroomeffect dat er juist mee wordt beoogd kwijt kunnen raken. Daarom heb ik geregeld dat de inschrijfduur behouden blijft, zodat jongeren echt een kans krijgen bij een volgende stap op de woningmarkt. 

Ik kom op het zesde blok, dat over de overige punten. Allereerst de evaluatie van het wetsvoorstel. De PvdA vindt een evaluatie na vijf jaar te vroeg, omdat de situatie met eventuele verlenging van jongerencontracten dan nog niet te meten is. Ik zie dat er een amendement is ingediend dat regelt dat daarom na tien jaar nog een tweede keer wordt geëvalueerd. Dat lijkt mij een prima voorstel. Bij het eerste evaluatiemoment kun je zien hoe het gaat met de instroom en bij tweede hoe het gaat met de doorstroom. Ik kan nu al aangeven dat het wat mij betreft een goed amendement is, maar mijn adviseur zal daar ook nog wel een mening over hebben. 

De SP vroeg op welke manier mijn wetsvoorstel de woningbouw gaat stimuleren. Door jongerencontracten sec komen er in directe zin niet meer woningen bij. Doordat het wetsvoorstel doorstroming stimuleert, wordt het echter voor aanbieders aantrekkelijker om voor de doelgroep die de jongerenwoning verlaat te investeren. Door het mogelijk maken van jongerencontracten wordt het daarnaast voor toegelaten instellingen aantrekkelijker om kleine woningen te bouwen voor deze categorie woningzoekers. Het wordt immers voor jongeren in hun zoektocht naar een woning aantrekkelijker om een kleine woning te accepteren met een jongerencontract, doordat de inschrijfduur behouden blijft. In indirecte zin kan mijn wetsvoorstel dus wel bijdragen aan woningbouw, vooral aan een aanbod dat meer aansluit bij de vraag. 

De heer Bashir gaf verder aan bezorgd te zijn dat de leeftijdsgrens van 27 jaar straks zal opschuiven, waardoor steeds meer doelgroepen te maken krijgen met huurcontracten die kunnen worden opgezegd op grond van dringend eigen gebruik. De leeftijdsgrens wordt met dit wetsvoorstel in de wet verankerd. Dat betekent dat wijziging alleen mogelijk is door de wet opnieuw te wijzigen. Hierover zal de Kamer dan moeten beslissen. Daar is de heer Bashir, of een van zijn opvolgers, dan zelf bij. 

De heer Bashir vroeg ook nog wat ik ga doen met de verhuurdersheffing in relatie tot de investeringscapaciteit van corporaties. Deze vraag valt buiten de orde van dit wetsvoorstel, maar zoals de heer Bashir weet, komt er een evaluatie van de verhuurderheffing. We komen daar dan ongetwijfeld meer over te spreken. 

De heer Bisschop stelde een vraag over onderdeel a van het wetsvoorstel. Dit wordt even wat technisch. In dit onderdeel wordt aan Burgerlijk Wetboek Boek 7, artikel 274, lid 4 een volzin toegevoegd waarin jongeren worden ingevoegd in het reeds bestaande artikel over de campuscontracten. De heer Bisschop vroeg hoe dit gelezen moet worden, aangezien dit wetsvoorstel niet over de campuscontracten gaat. Zijn vraag was dus of ik hier niet iets dubbel aan het regelen was. Ik kan de heer Bisschop geruststellen. Met de zin die ik toevoeg, verandert er niets aan de doelgroep van de campuscontracten. Ik heb in het nieuwe voorgestelde artikel 274a, lid 5 over de jongerencontracten een spiegelbeeldige zin opgenomen. Die twee zinnen regelen dat er enige flexibiliteit wordt geboden aan verhuurders van campuswoningen en jongerenwoningen. Het uitgangspunt is dat campuswoningen opnieuw aan een student moeten worden verhuurd, en jongerenwoningen opnieuw aan een jongere. Deze twee zinnen maken het mogelijk om een campuswoning te gaan verhuren aan een jongere en een jongerenwoning aan een student, indien dat hoogstnoodzakelijk zou zijn. Beiden vallen dan uiteraard wel binnen de doelgroep zoals die in de wet is vastgesteld. 

Hiermee kunnen verhuurders inspelen op een veranderende marktvraag. Dat biedt een beetje flexibiliteit, bijvoorbeeld als het aantal studenten sterk daalt maar het aantal jongeren dat een woning zoekt nog wel groot is. Ik moet daarbij wel gelijk aantekenen dat het voor wat betreft sociale huurwoningen begrensd kan worden door de prestatieafspraken met de gemeente of door regels over het gebruik van campuscontracten en jongerencontracten in de gemeentelijke huisvestingsverordening. 

De heer De Vries stelt dat voorkomen moet worden dat verhuurders de regeling van het jongerencontract aangrijpen om bij iedere mutatie de huur te verhogen, waardoor de woning onbereikbaar wordt voor jongeren. De heer Koolmees vroeg of mijn wetsvoorstel niet een averechts effect heeft op de betaalbaarheid van huurwoningen. Ik snap deze zorg. Huurverhoging bij mutatie is inderdaad mogelijk. Dit is niet nieuw, maar als er vaker nieuwe huurders komen, kan er vaker geharmoniseerd worden. Het is echter net zo goed denkbaar dat als een verhuurder weet dat een woning vaker muteert, hij de hoogte van de huurharmonisatie beperkt, omdat hij weet dat hij na vijf jaar weer kan harmoniseren. Bovendien geldt uiteraard altijd nog de maximale huurprijs op basis van het woningwaarderingsstelsel. 

De heer Koolmees vroeg of er al gemeenten zijn die hebben aangegeven graag met het wetsvoorstel aan de slag te gaan. Ik weet dat het jongerencontract al is besproken in verschillende gemeenten, zoals Amsterdam, Utrecht, Nijmegen en Haarlem. Ik heb nog niet gehoord dat er voornemens zijn om prestatieafspraken te maken over het minimum- en maximumaantal woningen met een jongerencontract. Dat kan ook pas als het wetsvoorstel is aangenomen. De belangstelling bij verhuurders is in mijn optiek behoorlijk, met name bij partijen die nu al experimenteren met de jongerencontracten. Zij vroegen mij de afgelopen weken regelmatig wanneer de behandeling in de Tweede Kamer zou worden afgerond. 

De heer Bashir vroeg of mijn wetsvoorstel nog gevolgen heeft voor de binding die mensen hebben met de wijk of de buurt, gezien het tijdelijke karakter van het jongerencontract. Ik denk dat mijn wetsvoorstel op dit punt geen grote gevolgen heeft. De mate van binding hangt denk ik in grote mate samen met de levensfase van mensen. Bij gezinnen met kinderen lijkt me dat veel meer het geval dan bij jongeren, die vaker van baan wisselen of van een baan naar een opleiding gaan. Bij hen is er toch al heel veel mutatie, ook op het gebied van de woningmarkt. 

De heer Van der Linde heeft niet zo heel veel vragen gesteld, maar één opmerking van hem wil ik hier nog graag genoemd hebben. Hij denkt dat een kleine verhuurder veel sneller geneigd is een woning in de markt te zetten als hij makkelijker van een huurcontract af kan. Ik heb daar op zich geen specifieke aanwijzingen voor. Als verhuurder heb je wel de zekerheid dat je de woning na afloop van het jongerencontract weer kunt inzetten voor de doelgroep. Maar als dat verhuurders over de streep zou trekken, dan zou dat natuurlijk heel erg mooi zijn. 

Ik ben bijna aan het einde gekomen van mijn beantwoording. Ik kom nu op de ingediende amendementen voor zover ik die nog niet behandeld heb. Ik heb het amendement op stuk nr. 9 van de heer De Vries en zijn evaluatie-amendement al behandeld. 

Het amendement-Albert de Vries op stuk nr. 10 vraagt corporaties jongeren met een aflopend jongerencontract die op grond van hun inkomen nog tot de doelgroep behoren, ondersteuning te bieden die in redelijkheid van hen gevergd kan worden bij het zoeken van een andere woning. Dat is het dwang- en drangamendement voor de verhuurder om ervoor te zorgen dat de jongere nog door kan stromen. Mij is niet duidelijk wat de heer De Vries precies vraagt van de corporaties, want het begrip "redelijkheid" is wel een heel open norm. Ik zou bijna de wedervraag willen stellen wat de heer De Vries denkt bij de term "redelijk". Wat vindt hij redelijk? 

De heer Albert de Vries (PvdA):

Uiteraard heb ik nog hier en daar mijn licht opgestoken over de vraag in hoeverre dit handhaafbaar is in de praktijk en in welke mate corporaties sowieso genegen zijn om jongeren die in zo'n situatie verkeren, een steuntje in de rug te geven. Eerlijk gezegd twijfel ik daardoor ook aan de juridische kracht van het amendement. Ik ben wel wat gerustgesteld door de opvattingen die ik hier en daar van de corporaties hoor. Daarom heb ik dit amendement willen vervangen door het amendement over die extra evaluatie. Dan kunnen wij goed monitoren of wat wij verwachten, ook in de praktijk gebeurt. Dus ik ben bereid om het amendement over de zorgplicht in te trekken, zeker nu mevrouw Schouten het andere amendement van mij heeft overgenomen. Ik hoop dat de adviseur dat ook doet. 

De voorzitter:

Het amendement-Albert de Vries (stuk nr. 10) is ingetrokken. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik dank de heer De Vries voor de toelichting. Ik denk dat alle woningcorporaties die meeluisteren, zijn woorden hebben gehoord en hopelijk ook ter harte nemen, zodat ze jongeren waar dat kan informeren, adviseren en tegen hen zeggen: pas op, dit is een tijdelijk huurcontract; dit betekent ook iets. Maar ik denk dat iedereen gehoord heeft wat de heer De Vries daarover te zeggen had. Dank voor het intrekken van het amendement. 

De voorzitter:

Ik heb nog even een technische vraag. Het overnemen van een amendement betekent dat het vanaf dat moment integraal deel uitmaakt van het initiatiefwetsvoorstel. Maar u hebt aangegeven dat u het amendement positief beziet en dat u nog even het advies van de adviseur namens het kabinet afwacht. Er is dus een positief oordeel gegeven over het amendement, maar dat is nog iets anders dan het overnemen van het amendement. Graag krijg ik een bevestiging. 

De heer Albert de Vries (PvdA):

Voorzitter, u hebt veel meer ervaring dan ik. Dat blijkt nu maar weer. Zoals u het ziet, heb ik het ook bedoeld. 

De voorzitter:

Dat vroeg ik voor alle zekerheid. Hartelijk dank. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. 

Dan kom ik bij het amendement-Bisschop op stuk nr. 11, dat regelt dat het voorgestelde jongerencontract ook gebruikt kan worden voor jongeren onder de 18 jaar. 

De voorzitter:

Mevrouw Schouten, ik heb alweer een technisch punt. Het amendement op stuk nr. 11 is inmiddels vervangen door het amendement op stuk nr. 12. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Excuus, voorzitter. U bent in ieder geval sneller dan menigeen. Prima, het gaat dus om amendement-Bisschop op stuk nr. 12. De heer Bisschop wees er in zijn termijn al op dat er regelmatig aansluitingsproblemen ontstaan bij snelle leerlingen, die de overstap naar het hoger onderwijs maken. Hij vroeg waarom deze leerlingen geen gebruik zouden mogen maken van dit wetsvoorstel, terwijl studenten die enkele maanden ouder zijn dit wel mogen. Is de leeftijdsgrens van achttien jaar in mijn wetsvoorstel wel zo noodzakelijk? Ik kan meteen zeggen dat ik blij ben met het amendement dat de heer Bisschop heeft ingediend. Nu is het al zo dat je in principe pas kunt huren zodra je meerderjarig bent. Toch kunnen minderjarigen een huurovereenkomst sluiten. Dit kan als zij handelingsbekwaam zijn verklaard of als er geen beroep wordt gedaan om de overeenkomst te vernietigen. Er zijn situaties waarin dit overduidelijk is. Hierdoor kunnen corporaties in deze situaties maatwerk bieden aan minderjarigen. Met het amendement staat er niets in de weg om hetzelfde maatwerk te bieden in de vorm van jongerencontracten. Kortom, ik zie het amendement als een verbetering van mijn wetsvoorstel en zou het een positief oordeel willen geven. Uiteraard ben ik ook benieuwd naar de mening van mijn adviseur hierover. 

Ik heb hiermee alle amendementen behandeld en hopelijk heb ik ook alle vragen van de leden beantwoord. 

De voorzitter:

Hartelijk dank. Ik kijk nog een laatste keer rond naar de leden. Vervolgens gaan we over naar de adviseur namens het kabinet, minister Blok voor Wonen en Rijksdienst. 

Minister Blok:

Voorzitter. Ik wil allereerst mevrouw Schouten en haar adviseurs complimenteren met het verzette werk en met de inhoud van dit wetsvoorstel. In onze democratie is één van de meest wezenlijke rechten van de Kamer, misschien wel het meest wezenlijke recht, het recht om zelf wetten te mogen indienen. Ook als een regering mocht treuzelen of het met een wet niet eens mocht zijn — dit is hier in beide gevallen niet aan de orde — kan de volksvertegenwoordiging haar belangrijkste machtsmiddel gebruiken en zelf een voorstel doen om het gewenste resultaat te bereiken. 

Inhoudelijk herken ik zeer de behoefte die er bestaat aan deze jongerencontracten. Jongeren zijn nieuwkomers op de woningmarkt en zij trekken op dit moment vaak aan het kortste eind. Tegelijkertijd kun je constateren dat er te weinig doorstroming is op de woningmarkt. Doorstroming is een belangrijk onderwerp van het regeringsbeleid. Dit wetsvoorstel pakt dit probleem goed bij de kop, zonder de fundamenten van de huurbescherming af te breken. Het doorlopen van de inschrijftermijn voor de wachtlijst voor sociale huurwoningen bijvoorbeeld, betekent dat jongeren niet in een slechte positie komen als zij na afloop van die periode nog steeds een inkomen hebben dat hen kwalificeert voor een sociale huurwoning. Mochten ze inmiddels een hoger inkomen hebben, dan wordt hen terecht gevraagd om plaats te maken voor mensen die op dat moment aangewezen zijn op een sociale huurwoning. Vanavond spreken wij met elkaar over een aantal voorstellen van de regering rond de doorstroom op de huurmarkt. Hoe dan ook, het is mijn opzet om het voorstel van mevrouw Schouten naadloos in de wetgeving te laten opgaan. 

De heer De Vries heeft mij specifiek gevraagd welke maatregelen het kabinet gaat nemen om het middensegment te vergroten, want de jongeren die doorstromen zullen, als zij niet naar een koopwoning doorstromen, doorstromen naar een middeldure huurwoning. Daartoe is een pakket aan maatregelen genomen. Ik noem twee voorbeelden. Het helder maken van het taakgebied van woningcorporaties waardoor investeerders zoals pensioenfondsen weten dat zij op een gelijk speelveld investeren. Het bevriezen van de liberalisatiegrens waardoor dat deel van de huurmarkt waar juist de meeste vraag naar is, net boven de liberalisatiegrens, bij de investeerder niet de onrust oproept of hij zal worden ingehaald door de liberalisatiegrens en de scherpere huurwetgeving die dan van toepassing is. 

Ik hoop de Kamer op korte termijn te berichten over de motie van indertijd nog de heren Monasch en Van der Linde waarin de regering wordt verzocht om het woningwaarderingsstelsel zo aan te passen dat ook net boven die sociale huurgrens gebouwd kan worden. 

De wet die we vanavond behandelen, biedt naar mijn overtuiging ook stimulansen om juist in het middensegment meer aanbod te creëren. Daarnaast weet de Kamer dat ik veel energie investeer in gesprekken met beleggers in binnen- en buitenland over de grote vraag naar middeldure huurwoningen en dat ik hun uitleg dat de wetswijzigingen die in Nederland hebben plaatsgevonden het aantrekkelijker maken voor hen. Die berichten vallen niet helemaal in dovemansoren, want we zien een toename van de productie. Ook recentelijk was er weer een publicatie in de pers waaruit bleek dat beleggers enige miljarden willen investeren in Nederlandse vrijesectorhuurwoningen. Het komt niet zo vaak voor dat we in deze Kamer mogen constateren dat er geld klaarligt op zoek naar een bestemming. Overigens hebben ook de gemeenten hierbij een belangrijke rol. Traditioneel stellen die een deel van de bouwgrond ter beschikking aan woningcorporaties en een ander deel tegen een zo hoog mogelijke prijs voor koopwoningen. Het is van groot belang dat gemeenten juist ook een belangrijk deel van de grond toewijzen aan het middeldure huursegment, omdat daarmee de middeninkomens een plaats blijven vinden in die gemeenten. 

Ik kom bij de advisering over de amendementen. De heer De Vries heeft inmiddels twee amendementen ingetrokken. Ik sluit mij overigens geheel aan bij de argumentatie van mevrouw Schouten. 

Over wat de heer Bisschop voorstelt in zijn gewijzigde amendement op stuk nr. 12 zou ik willen zeggen: ik had het zelf moeten bedenken, maar dat heeft de heer Bisschop gedaan. Ik heb afgelopen zomer namelijk zelf een huurcontract voor mijn 17-jarige zoon ondertekend. De verhuurder had namelijk bedacht dat hij niet handelingsbekwaam was — mijn zoon dacht daar overigens anders over — en daarom heb ik het maar ondertekend. Hij had immers een kamer nodig. Dit illustreert precies dat de wetgeving hier net tekortschoot. Ik vind altijd dat de vinder ook vindersloon verdient. Ik denk dat het het meest chic is dat het amendement gewoon het amendement-Bisschop blijft en dat ik ook van de kant van de regering het amendement van harte aanbeveel bij de Kamer. 

Hetzelfde geldt voor het amendement-Albert de Vries op stuk nr. 13, waarin wordt geregeld dat er ook na tien jaar een heldere evaluatie plaatsvindt. De woningmarkt is nu eenmaal een markt waarop bewegingen vrij traag plaatsvinden. Daarom ben ik het met de heer De Vries eens dat je na vijf jaar een belangrijke eerste indicatie hebt, maar dat het ook goed is om na tien jaar nog eens te kijken. 

Met deze warme aanbevelingen hoop ik de vragen van de Kamer aan de regering beantwoord te hebben. 

De voorzitter:

Dat is bijna geheel het geval, met uitzondering van de vraag van de heer Madlener. 

De heer Madlener (PVV):

Ik wil graag nog antwoord op mijn eerdere vraag. Het is voor een verhuurder soms aantrekkelijker om dit soort huurcontracten aan te bieden dan reguliere huurcontracten. Je hebt een soort proefperiode, waardoor je er niet zo aan vastzit. Zou het kunnen leiden tot een soort verdringing op de woningmarkt in de zin dat bijvoorbeeld eengezinswoningen of tweekamerappartementen die bedoeld zijn voor stelletjes, maar niet voor deze doelgroep, wel naar deze doelgroep gaan? Vooral gezien de enorme instroom van minderjarige, maar ook van meerderjarige asielzoekers onder de 28 jaar, zij kunnen allemaal onder deze vlag de huurmarkt op. Ziet de minister dat gevaar? Zo ja, kan hij dat wegnemen? 

Minister Blok:

Mevrouw Schouten wees er al terecht op dat het voor een verhuurder niet alleen maar aantrekkelijk is om deze regeling te gebruiken omdat alleen een beroep kan worden gedaan op de opzeggingsgrond als de volgende huurder ook weer een jongere is. Om die reden zal een verhuurder dit nooit massaal gaan gebruiken, maar zal hij die wel inzetten bij het type woningen dat bij uitstek geschikt is voor jongeren. Of het gaat om een stelletje of om een alleenstaande hangt meestal alleen van de breedte van het bed af. Ik ben ervan overtuigd dat die opzeggingsgrond niet massaal of uitsluitend op die manier gebruikt zal worden. Wat betreft statushouders weet de heer Madlener dat we in de wetgeving geen onderscheid maken op grond van de verblijfsvergunning van mensen, maar dat de regering in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een bestuursakkoord heeft gesloten waarmee we geld beschikbaar stellen voor extra onzelfstandige woonruimte, om daarmee extra woonruimte te creëren. Een onderdeel van het akkoord is om, op verzoek van de woningcorporaties, een vijfjaarscontract mogelijk te maken. Woningcorporaties willen na zo'n periode namelijk kunnen zeggen: misschien is er nu minder vraag naar onzelfstandige woonruimte, we slaan er een tussenmuurtje uit — zo praktisch is het dan meestal — en maken er een zelfstandige woonruimte van. Dat is nadrukkelijk een ander soort contract dan waarover we het hier nu hebben. Kortom: ik deel de zorg van de heer Madlener niet. 

De heer Madlener (PVV):

Ik blijf toch zorgen hebben, zeker gezien de uitleg van de minister. Dit voorstel staat wellicht haaks op het eerdere voorstel van de regering, want onderscheid maken tussen statushouders en Nederlandse burgers gebeurt natuurlijk wel. Er is immers gekozen voor sobere huisvesting voor statushouders en dat is niet wat dit voorstel beoogt. Het zou dus best kunnen dat corporaties zeggen: laten we het maar gaan gebruiken voor statushouders in plaats van meer personen in één woning gaan zetten met een tussenmuurtje. Waarom zou dat dan niet gebeuren? 

Minister Blok:

De formulering van de heer Madlener kan nog aan precisie winnen. Hij zei dat de regering heeft gekozen voor sobere huisvesting voor statushouders. De regering heeft gekozen voor een uitbreiding van de voorraad met sobere huisvesting. We hebben namelijk op korte termijn snel huisvesting nodig en belastinggeld is nu eenmaal schaars. Overigens is ook breder in de samenleving behoefte aan snel toegankelijke, sobere huisvesting. We hebben daarbij echter uitdrukkelijk ook aangegeven dat het niet de bedoeling is dat het aparte complexen worden. Dat is niet goed voor de integratie, niet goed voor de mensen die komen en niet goed voor Nederlandse dorpen en steden. Onderdeel van de afspraken met gemeenten is juist ook dat het steeds zou gaan om gemengde complexen. 

De voorzitter:

De vraag is nu twee keer gesteld en beantwoord. Er is ook nog een tweede termijn, zeg ik tegen de heer Madlener. Daartoe kunnen we dan nu overgaan. Ik dank de minister hartelijk voor zijn antwoorden. 

De heer Madlener (PVV):

Voorzitter. Enerzijds is het natuurlijk een heel sympathiek voorstel. Ik begrijp het probleem dat hier speelt. Ik ken het probleem dat in grote steden jongerenwoningen bezet blijven door jongeren die geen woning kunnen vinden, waardoor de woning niet meer beschikbaar is. Dit wetsvoorstel beoogt die jongeren dan na vijf jaar eruit te zetten, met enige dwang van het contract. Ik kan dat begrijpen. Anderzijds heb ik de zorg, die de minister ook niet heeft kunnen wegnemen, dat dit toch ingezet zal gaan worden voor statushouders. Ik kan niet zo goed overzien welke gevolgen dit kan hebben. Ik zal voor een definitief oordeel dus nog nader in beraad moeten, ook met mijn fractie. 

De heer Albert de Vries (PvdA):

Voorzitter. Zoals ik in mijn eerste termijn al zei, is de echte oplossing voor het probleem dat wij hier bespreken, ervoor zorgen dat er voldoende woningen bij worden gebouwd. Alle inspanningen van de minister zijn daarop gericht, maar het tempo is nog erg laag. Daardoor komen groepen mensen in de knel. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat groepen die eigenlijk kansloos zijn — jongeren en starters — nu geholpen gaan worden. Daar zijn wij per saldo blij mee, want deze groepen verdienen het om huisvesting te krijgen. Je ziet aan de campuscontracten dat dit kan werken. Voor de PvdA behoort het vaste contract het uitgangspunt te blijven. Tijdelijke contracten moeten dus als uitzondering worden gehanteerd, maar als daar goede redenen voor zijn, moet dat kunnen. We hebben er ook vertrouwen in dat de lokale politiek in de prestatieafspraken en in de huisvestingsverordeningen afspraken zou kunnen maken als dingen uit de rails lopen. We hebben het ABF-rapport gelezen. Daarin zien wij de bevestiging die ook mevrouw Schouten daarin heeft gezien. Net als mevrouw Schouten hopen we dat wij bij de tweede evaluatie van de wet kunnen vaststellen dat de wet niet meer nodig is en dat er dan voldoende woningen zijn. Als we dat kunnen bereiken, hebben we die periode heel mooi overbrugd en hebben we alle jongeren een kans gegeven om prettig te wonen. 

De heer Van der Linde (VVD):

Voorzitter. Mevrouw Schouten zei dat antikraakcontracten inferieur van kwaliteit zijn. Daar wil ik nog wel even tegenaan duwen. Ik vind die contracten echt ideaal, zeker in een land waarin kraken nog steeds op heel veel plaatsen, met de grote steden voorop, mogelijk blijkt. Zij bieden bovendien een mogelijkheid om heel goedkoop heel veel vierkante meters te huren. Bijvoorbeeld voor beeldende kunstenaars is dat nog steeds hartstikke mooi. Ik schat dat wij ongeveer in dit verband binnenkort komen te spreken over de evaluatie van kraken en leegstandsbeheer. Dan kom ik hier uitgebreid op terug. 

Mevrouw Schouten betwijfelt of je echt nieuwe verhuurders over de streep trekt met tijdelijke huurcontracten. Dat was wel de strekking van het ABF-rapport. Daarin staat dat tijdelijke huurcontracten goed zijn voor de beschikbaarheid van die woningen. Daar komen we vanavond nog uitgebreid op terug, maar als mevrouw Schouten dat niet met mij eens is, hoor ik dat graag vanavond. 

Ik wens mevrouw Schouten nogmaals geluk. Ik zie dit wetsvoorstel echt als een kickstart voor een heleboel andere dingen die wij vanavond ook gaan bespreken. We leveren hiermee echt een grote bijdrage aan de beschikbaarheid van jongerenwoningen. 

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. Ik begin met het complimenteren van mevrouw Schouten voor de beantwoording van de vragen van de Kamer. Ik moet zeggen dat zij volgens mij alle vragen is langsgegaan en dat er geen onbeantwoorde vragen zijn overgebleven. Daar kunnen heel veel bewindspersonen iets van leren. 

Vervolgens enkele inhoudelijke opmerkingen. Mevrouw Schouten heeft in haar beantwoording gezegd dat de woningnood niet zal worden opgelost met haar wetsvoorstel. Tegelijkertijd heeft zij gezegd dat met haar wetsvoorstel de woningbouw niet, althans niet direct, zal worden gestimuleerd. Ook heeft zij gezegd dat zij ervoor is om vaste contracten als norm aan te houden en niet van tijdelijke contracten de norm te maken. Toch heeft mevrouw Schouten heel veel energie en tijd gestoken in het maken van dit wetsvoorstel. Ik vraag mij af waarom zij niet de problemen bij de kern aanpakt. Wij hebben momenteel gigantische wachtlijsten. Heel veel mensen wachten op een woning. Dat probleem kunnen wij aanpakken door echt te gaan bouwen, bouwen en nogmaals bouwen, maar ook door iets te doen aan de verhuurderheffing. Aan de cijfers zien wij dat er steeds meer jonge starters op de woningmarkt komen. Wij kunnen met de woningcorporaties afspraken maken en in prestatieafspraken vastleggen dat zij moeten gaan bouwen. Sterker nog, als dat niet genoeg gebeurt — dat is het geval, want wij hebben al sinds de jaren vijftig woningnood; er wordt wel gebouwd, maar de wachtlijsten nemen niet af — kunnen wij als wetgever bepalingen opnemen waaraan een toegelaten instelling moet voldoen. Het zou niet gek zijn om op te nemen dat zij moeten gaan bouwen. Ik vind het jammer dat mevrouw Schouten haar energie niet daarin heeft gestoken. In dat geval hadden wij echt een revolutie kunnen hebben, namelijk woningen voor iedereen. 

De heer Ronnes (CDA):

Voorzitter. Ook van mijn kant allereerst complimenten voor de initiatiefneemster voor haar uitgebreide en kundige beantwoording in eerste termijn. Wat dat betreft ben ik gerustgesteld op één van de punten die wij hebben ingebracht in eerste termijn: wat te doen op het moment dat het contract afloopt? Hoe zorg je ervoor dat de betrokken bewoner of bewoonster dan in beeld blijft voor een opvolgende woongelegenheid? Mevrouw Schouten heeft nadrukkelijk gezegd dat de mogelijkheid om op de wachtlijst te blijven staan, bij de betrokkenen de zorg kan wegnemen dat zij de in het verleden opgebouwde rechten verliezen. 

De vorige keer eindigde ik met de opmerking dat het effect dat er meer beschikbare woningen zullen komen, ons over de streep heeft getrokken. Dat is juist, zoals mevrouw Schouten nogmaals heeft gememoreerd in haar bijdrage in eerste termijn. Uiteindelijk biedt dit meer kansen voor de jongeren die op zoek zijn naar huisvesting. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik wil de indienster graag feliciteren met de wijze waarop de beantwoording plaatsvond. Ik vind het heel knap, zeg ik met collega Bashir, dat er geen vraag gemist is. Overigens geldt dezelfde waardering voor de bewindspersoon. Ook hij heeft van de zaken die hem regarderen niets gemist. 

Ook dank ik voor het positieve advies bij het amendement. Ik denk dat het amendement het voorstel op dit onderdeel net iets sterker maakt. Daarmee kan het wetsvoorstel zijn weg gaan. 

De heer Koolmees (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank mevrouw Schouten en haar adviseurs voor de heldere, kundige en volledige beantwoording. Het was goed georganiseerd en gestructureerd. Een paar weken geleden hebben wij hier al gezegd dat D66 het een goed initiatief vindt. Inderdaad is het wetsvoorstel, zoals mevrouw Schouten zelf ook zegt, niet dé oplossing voor alle problemen op de woningmarkt. Ook ik had, net als de heer Bashir, graag gezien dat die wet vandaag had voorgelegen, maar soms is dat niet zo gemakkelijk. Het is echter wel een goede stap in de goede richting. Ik denk dat de doorstroming op de huurmarkt hierdoor inderdaad wordt bevorderd en dat er meer flexibiliteit en ook meer maatwerk komt. Vanavond gaan wij uitgebreid praten over het andere deel van de woningmarkt. 

Mijn fractie adviseerde om voor het wetsvoorstel en voor de ingediende amendementen te stemmen. Nogmaals wil ik mevrouw Schouten complimenteren met haar initiatief. 

De voorzitter:

Hartelijk dank. Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de tweede termijn van de kant van de Kamer. We gaan luisteren naar de beantwoording door mevrouw Schouten. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ga kort de vragen en de opmerkingen langs van de verschillende leden. 

De heer Madlener vreest dat dit toch misbruikt gaat worden voor de statushouders. Ik zou hem terug willen geven dat ik denk dat jongeren een kans wordt ontnomen op het moment dat deze vrees, die waarschijnlijk ook nog onterecht is, zwaarder weegt. Ik vraag de heer Madlener om dat in zijn overweging mee te nemen. 

Ik dank de heer De Vries voor zijn opmerkingen en voor het meedenken over amendementen om het wetsvoorstel te verbeteren. 

De heer Van der Linde was wat kritisch over mijn opmerkingen over antikraak. Een antikraakcontract kan op sommige momenten en voor sommige personen een goed alternatief bieden, maar ik denk dat het voor jongeren die juist wat langduriger in een bepaalde woning willen wonen, goed is om een huurbescherming te hebben die net wat verdergaat dan de antikraakcontracten. Daarom hebben wij dit contract ook gemaakt. 

Wat betreft mijn twijfel of de nieuwe huurders ook over de streep worden getrokken: ik gaf alleen aan dat ik het niet zeker weet en dat ik hoop dat het zo is. Ik weet dus niet of het een twijfel is. Ik hoop alleen dat uit de evaluatie over vijf jaar — en ook over tien jaar als het aan het amendement van de heer De Vries ligt — zal blijken dat de heer Van der Linde gelijk heeft gehad. 

De heer Bashir gaf zelf al bijna het antwoord op de vraag die hij mij stelde: waarom het probleem niet bij de kern aanpakken? Hij zegt daarop: bouwen, bouwen, bouwen. Tegelijkertijd constateert hij zelf dat er al sinds de jaren vijftig woningnood is. Met andere woorden: ik denk niet dat het alleen aan de verhuurderheffing ligt dat er nu niet voldoende gebouwd wordt. Sterker nog: als wij al sinds de jaren vijftig woningnood hebben en we niet al sinds de jaren vijftig de verhuurderheffing hebben, dan spelen er andere factoren mee waardoor er te weinig woningen worden gebouwd. Ik sta naast de heer Bashir in deze discussie. We moeten bekijken hoe we die drempels wél gaan wegnemen. Misschien kan ik hem daarvoor een suggestie doen. Dit wetsvoorstel is namelijk mede op initiatief van onze jongerenorganisatie tot stand gekomen. Matthijs de Snoo, de vertegenwoordiger van de jongerenorganisatie, zit hier. Hij heeft heel veel werk in dit wetsvoorstel gestoken. Misschien kan de heer Bashir met vertegenwoordigers van ROOD een eigen wetsvoorstel opstellen, waarin hij gaat regelen dat er gebouwd, gebouwd, gebouwd gaat worden. Dan denk ik dat ik, als het zover is, ook instemmend op zijn plek in de Kamer sta om te zien hoe we dat gaan organiseren. Het is een suggestie; misschien kan hij die oppakken. 

Ik dank de heer Ronnes en de heer Bisschop. Zij maakten de opmerking dat er geen vragen zijn gemist. De heer Koolmees merkte dat ook op. Ik wil daarbij nog een aantal mensen specifiek bedanken, want ik heb die vragen niet alleen zitten beantwoorden; daar heb ik deskundige begeleiding bij gehad van Maik Schumacher en nog twee ambtenaren, Frenk Wiersma en Elise Bijl. Hen wil ik ook hartelijk bedanken voor het ondersteunende werk dat zij geleverd hebben voor dit wetsvoorstel. Uiteraard dank ik ook mijn medewerker Frank Visser, die echt uren en dagen hierin heeft gestoken. Ik ben er trots op dat we met elkaar dit wetsvoorstel, als ik dat zo proef, tot een meerderheid in deze Kamer kunnen brengen. 

De voorzitter:

Hartelijk dank. Ik bekijk even of de minister als adviseur nog een laatste woord wil spreken. Of heeft hij ons al zijn advies al gegeven? Dat zou natuurlijk ook kunnen. 

Minister Blok:

Voorzitter. Beroemde laatste woorden zijn altijd gevaarlijk. Die zitten altijd in de sfeer van "van rechts komt echt niks" en "op deze afstand schieten ze toch niet raak". Er zijn aan mij geen aanvullende vragen gesteld. Ik meende bij een enkele spreker nog een spoor van twijfel te bespeuren over de voordelen van de wet. Ik zou, wellicht ten overvloede, toch nog het volgende pleidooi willen houden. Wetend hoe lastig het is voor jongeren om een starterswoning te vinden, maar ook wetend hoe natuurlijk jongeren het vinden om na een bepaalde periode weer een vervolgstap te zetten, zoals we eigenlijk allemaal hebben gedaan in onze wooncarrière, en de brede steun kennend die dit voorstel heeft van organisaties die betrokken zijn bij jongerenhuisvesting, zou ik toch een beroep willen doen op de twijfelaars om uiteindelijk het oordeel ten voordele van de wet en mevrouw Schouten uit te laten vallen. Dank u wel. 

De voorzitter:

Hartelijk dank. We komen daarmee aan het eind van de behandeling van dit wetsvoorstel. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Er zijn geen moties ingediend. De stemming over het wetsvoorstel en de amendementen zal aanstaande dinsdag plaatsvinden. Naar het zich laat aanzien zou dat weleens goed kunnen komen, maar dat zien we natuurlijk allemaal aanstaande dinsdag. 

De vergadering wordt van 17.30 uur tot 18.15 uur geschorst. 

Voorzitter: Arib

Naar boven