Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 26, item 21 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 26, item 21 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties (32640),
en over:
- de motie-Van der Ham/Biskop over meetellen van lesuren als onderwijstijd (32640, nr. 16);
- de motie-Biskop over pilots met 52 weken per jaar lesgeven (32640, nr. 17);
- de motie-Biskop over de medezeggenschapsraad van ouders en leerlingen (32640, nr. 18);
- de motie-Jasper van Dijk/Smits over onderwijsbevoegdheid (32640, nr. 19);
- de motie-Jasper van Dijk/Smits over verantwoordelijkheid onderwijspersoneel (32640, nr. 20);
- de motie-Ortega-Martijn over uitdagend en inspirerend onderwijs (32640, nr. 21);
- de motie-Ortega-Martijn over BES-wetgeving (32640, nr. 22);
- de motie-Klaver over de mogelijkheid om zich tot de inspectie te wenden (32640, nr. 23);
- de motie-Klaver over evaluatie van de verkorting van de zomervakantie (32640, nr. 24).
(Zie vergadering van 8 november 2011.)
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Is dit een derde termijn? Is de minister het eerst aan het woord of komt er eerst een inbreng van de leden? Daarvoor is geen spreektijd vastgesteld. Omdat het een derde termijn is, lijkt het mij dat het heel kort moet kunnen, namelijk een twaalfde van de normale spreektijd. Ik houd het op twee minuten.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. In eerste en tweede termijn heb ik al gezegd dat er heel veel goede elementen in deze wet zitten. De meeste problemen hebben wij ermee dat in het voorstel ingeteerd wordt op de vakantiedagen. Bij goede toepassing van de wet hebben wij dit element immers niet nodig. Het is dus onnodig.
Vervolgens heeft de minister bewogen naar aanleiding van druk vanuit de Kamer, van de SGP en andere fracties, zelfs van mijn fractie. Laten wij proberen dit element uit de wet te halen, was de vraag. Daarop is de minister met een nota van wijziging gekomen waarin zij een beperking van dit element voorstelt. Er blijft dus heel weinig van over. Van de doelstellingen in de memorie van toelichting en de noodzakelijkheid blijft eigenlijk helemaal niks over. Minister, maak het u toch gemakkelijk en schrap het onderdeel gewoon! Er zijn ook amendementen over ingediend. Neem die over met een nota van wijziging zodat alle fracties fris voor de wet kunnen stemmen. D66 zal dat doen. Er zijn dan in de Eerste Kamer geen problemen en ook wordt de onrust in het werkveld weggehaald. Dat is mijn verzoek. Wat blijft er nog over als de minister dit nu voorstelt, in het licht van het voorgaande wetgevingstraject? Als zij dit onderdeel handhaaft, ga ik terug naar mijn fractie voor overleg of wij überhaupt wel vóór het wetsvoorstel stemmen en of wij niet slechts elementen ervan kunnen steunen. Ik hoop dat de minister de slimste is en het onderdeel gewoon schrapt. Dan zijn wij allemaal tevreden.
De heer Klaver (GroenLinks):
Voorzitter. Wij zijn tot dit wetsvoorstel gekomen omdat er problemen waren met de ophokuren. In 2005 is er een commissie ingesteld om te bekijken wat het juiste aantal lesuren is. Met veel vijven en zessen, en zoekend naar draagvlak in het veld, is men gekomen op precies 1000 uur. Daarop kwam er een wetsvoorstel, dat wij inmiddels in twee termijnen met elkaar hebben behandeld. Het aangepaste amendement van de heer Beertema zorgt ervoor dat wij toch weer teruggaan naar de 1040-urennorm. De onderbouwing van de commissie-Cornielje valt daarmee weg, terwijl de minister daarvan toch hoog opgaf in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel.
Ik heb naar aanleiding van de nota van wijziging een aantal aanvullende vragen. Betekent de wijziging dat de vijf roostervrije dagen verspreid over het jaar van het oorspronkelijke wetsvoorstel komen te vervallen? Snijdt de minister op deze manier niet nog verder in het aantal vrije dagen van docenten dan in het oorspronkelijke plan? Moeten die meer vrije dagen inleveren? Op welke wijze worden de maatwerkuren straks verantwoord? Hoeveel flexibiliteit is er straks voor scholen? Is het ook mogelijk om meer maatwerkuren te geven voor bijvoorbeeld de hoog- en laagvliegers in een bepaald vak?
Tot slot een aanvullende vraag over de lesvrije dagen waarover wordt gesproken. Wat is een lesvrije dag? Wordt uitgegaan van een x aantal uren dat de mensen vrij zijn of kan het ook een halve dag zijn of twee halve dagen?
De heer Çelik (PvdA):
Voorzitter. De minister is de PVV tegemoetgekomen, en plotseling hebben we 60 in plaats van 40 maatwerkuren en handhaven we de 1040 uur. Het is een beetje een rare beweging op het laatste moment. Ook de SGP is een beetje tegemoetgekomen, maar de minister heeft de Partij van de Arbeid links laten liggen. Wij waren al niet overtuigd toen we het debat in gingen, waren dat niet na twee termijnen en we zijn het nog steeds niet. Er blijft ontzettend weinig over van de wetgeving die de minister eigenlijk in haar hoofd had. Wij zijn dus niet overtuigd door de nota van wijziging. Wij zijn er niet van overtuigd dat de wijzigingen zullen leiden tot minder ophokuren op school en minder werkdruk voor docenten.
Wat ons met name zorgen baart, is de werkdruk van docenten. Het bepalen van vrije dagen is echt iets voor de sociale partners; werkgevers en werknemers moeten daarover maar onderhandelen. Het is niet aan de politiek om daar iets over te vinden, in ieder geval niet in het kader van deze wetgeving. Wie willen de positie van docenten versterken en hebben niet het gevoel dat dit met deze wetswijziging gebeurt.
De heer Biskop (CDA):
De minister heeft aan het einde van haar tweede termijn een fraaie opsomming gegeven van waar de wet nu echt over gaat. Dat is aanzienlijk meer dan de vakanties en het aantal lesuren. Het gaat over onderwijskwaliteit en de positie van ouders maar ook van docenten in de medezeggenschapsraad. Vanuit mijn gedachtegoed vind ik het belangrijk dat aan het subsidiariteitsbeginsel echt recht wordt gedaan. Veegt de heer Çelik die verworvenheden nu ook maar even onder het tapijt?
De heer Çelik (PvdA):
Dit is een terechte vraag van de heer Biskop. Vanzelfsprekend doe ik dat niet. In de eerste twee termijnen heb ik betoogd dat wij het op heel veel onderdelen eens zijn met de minister; die kunnen we dan ook ondersteunen. Wij gaan, als het goed is, ook stemmen per onderdeel. Als we dat niet doen, moet ik met mijn fractie bespreken of we nog steeds kunnen instemmen met de wetswijziging. Het onderdeel waarin de vakantiedagen worden geregeld, is voor ons echt essentieel. Als we daarover niet apart kunnen stemmen, ben ik bang dat we tegen de wetswijziging zullen stemmen.
De heer Biskop (CDA):
Zoals de heer Çelik al zei, gaat het om onderdelen die ook heel goed door de sociale partners kunnen worden geregeld. Ik hoor de heer Çelik zeggen dat essentiële onderdelen van dit wetsvoorstel de moeite waard zijn. Dan lijkt het me toch ook de moeite waard om voor het wetsvoorstel te stemmen.
De heer Çelik (PvdA):
Als wij over het geheel gaan stemmen, dan moet ik de balans opmaken en bepalen wat zwaarder weegt. De positie van docenten is voor ons ontzettend belangrijk. Met de nullijn die dit kabinet – de partij van de heer Biskop is daar onderdeel van – krijgen docenten twee jaar lang geen loonsverhoging. Met de ambities die wij als Kamer hebben, wordt bovendien de werkdruk hoger. Ik ben bang dat de positie van de docent dan echt in het niets verdwijnt. Er ontstaat een gat en de vergrijzing neemt toe. Ik ben bang dat het vak van docent echt minder aantrekkelijk wordt. Als de balans te veel wordt verstoord, zouden wij daarom tegen het wetsvoorstel kunnen stemmen.
De heer Biskop (CDA):
Voorzitter. In mijn allereerste bijdrage over dit onderwerp heb ik namens de CDA-fractie gezegd dat dit een mooi wetsvoorstel is, juist omdat de minister niet selectief gewinkeld heeft uit de voorstellen van de commissie-Cornielje. Een paar collega's hebben het al gezegd: naarmate de behandeling van dit wetsvoorstel voortschreed, kwamen er wat wijzigingsvoorstellen. De politieke realiteit ging daardoor schuiven. Vooral het amendement-Beertema is voor de CDA-fractie niet nodig. Binnen de voorstellen van de commissie-Cornielje is onzes inziens voldoende beargumenteerd waarom gekozen is voor de norm van 1000 uur, inclusief de 40 maatwerkuren. Het amendement betekent effectief dat het aantal verplichte uren voor leerlingen met 20 toeneemt. Over een heel schooljaar is dat een beperkt aantal, dat ongetwijfeld voor scholen haalbaar moet zijn De CDA-fractie vindt het belangrijker dat de uitbreiding ook is gezocht in de maatwerkuren. Scholen hebben daarmee immers de mogelijkheid om voor de leerlingen die het nodig hebben, 60 maatwerkuren te leveren. Het overleg met docenten, ouders en leerlingen sluit goed aan bij het door onze fractie hooggeachte subsidiariteitsbeginsel. Dit laatste zei ik zojuist al tegen de heer Çelik.
Ik kom bij de roostervrije dagen. De minister stelt voor om negen roostervrije dagen vast te stellen. Daarvan komt een aantal uit de zogenaamde compensatiedagen. Ik vraag de minister of het begrip "compensatiedagen" daarmee geheel van het toneel verdwijnt. Ik neem aan dat we niet tot in de oneindigheid der tijden blijven spreken over de dagen die daaruit komen. Kan de minister aanduiden wat het feitelijke verschil wordt tussen de twee dagen die uit de compensatiedagen komen en de drie andere dagen die uit de "week vrij" komen? Hiervan zou een deel per wet en een deel via een Algemene Maatregel van Bestuur worden toegewezen. Kan de minister daarop nog een heldere toelichting geven?
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Ik vervang vandaag onze onderwijswoordvoerders, die helaas allebei verhinderd zijn.
Wij zijn vandaag opnieuw in debat omdat de minister de vorige keer aan het einde van haar termijn met een forse wijziging op het wetsvoorstel kwam. Het is goed dat wij de tijd hebben gekregen om daarnaar te kijken. Het wetsvoorstel is op twee punten gewijzigd, namelijk op het punt van de urennorm en op het punt van de vakantiedagen.
De minister was aanvankelijk enthousiast over het advies van de commissie-Cornielje. In het voorliggende wetsvoorstel is daarvan weinig over. Heeft de minister overwogen om dit compromiswetsvoorstel te laten schieten? Anders gezegd: is de huidige situatie niet beter dan de situatie die met het wetsvoorstel wordt beoogd?
Ik kom bij de ophokplicht. De problemen met de 1040 urennorm waren de aanleiding voor dit wetsvoorstel. Dankzij de PVV-fractie komt deze norm nu weer terug. Scholierenvereniging het LAKS stelt terecht het volgende. "Hiermee vergeet de minister de 20.000 scholieren die niet voor niets in 2007 staakten tegen de ophokuren. Scholen kregen en krijgen het niet voor elkaar om de 1040 kwalitatief goede lessen te organiseren. Met dit wetsvoorstel zijn we weer terug bij af." Ik hoor hierop graag een reactie van de minister. Het is onduidelijk hoe de scholen deze extra uren moeten betalen, want er komt geen extra geld. De Commissie Onderwijstijd stelde dat het budget toereikend is, mits de urennorm op 1000 wordt gesteld. Ik wil ook graag van de minister een toelichting op de financiële onderbouwing.
De nota van wijziging gaat over de roostervrije dagen. In de eerste versie nam de minister vijf vakantiedagen af van docenten. Bovendien werden vijf feestdagen niet meer gecompenseerd. In de cao hebben docenten en werkgevers deze ruimte gebruikt om de vijf vakantiedagen te compenseren. Toen kwam de SGP met een amendement. De minister wijzigde daarop het wetsvoorstel ingrijpend. Het aantal van vijf vrije dagen uit de cao wordt teruggeschroefd naar maximaal drie. Bovendien worden feestdagen in de vakantie niet gecompenseerd. Kortom, het wetsvoorstel is er met deze wijziging niet beter op geworden, zo vindt mijn fractie. Dat vinden ook de vakbonden, de VO-raad en het LAKS. Zij zien dit voorstel niet zitten. Hecht de minister eigenlijk wel waarde aan draagvlak? Hoopt zij hiervoor alsnog een meerderheid te halen? Moeten wij het onderwijs hiermee wel belasten?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb met stijgende verbazing gadegeslagen wat er allemaal is voorgevallen tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel. Ik ben het eens met de vorige spreekster als zij zegt dat van het advies van de heer Cornielje niet erg veel is overgebleven. In ieder geval zijn de zaken verdwenen die mijn fractie van cruciaal belang vindt. Er lag een mooie afspraak over 1000 lesuren. Ik heb eerder tijdens de behandeling al gezegd dat mijn fractie vindt dat die norm van 1000 uren eigenlijk gewoon onder het "hoe" valt, terwijl mijn fractie er juist een voorstander van is om in te zetten op het "wat". Daarnaast heb ik in een interruptie aan de minister gevraagd wat de VO-raad hiervan zou vinden. De minister was best positief. Ik vraag de minister daarom nogmaals hoe het zit met de VO-raad. Is deze raad het eens met alle wijzigingen die zijn doorgevoerd, onder andere door middel van de nota van wijziging en door middel van het amendement van de heer Beertema?
De nota van wijziging vloeit voort uit het amendement van de heer Dijkgraaf en mij. In deze nota staat niet precies wat wij voor ogen hebben, maar wij kunnen er wel mee leven.
Mijn fractie heeft jammer genoeg twijfels gekregen, terwijl ik vrij positief was begonnen. Ik zal teruggaan naar mijn fractie. Wij zullen ons beraden over dit wetsvoorstel. Ik denk dat ons voorstel zal zijn om te bekijken of wij op onderdelen kunnen stemmen. Ik ben bang dat als dit niet het geval is, wij tegen het wetsvoorstel moeten stemmen.
De heer Elias (VVD):
Voorzitter. De VVD heeft in eerdere onderdelen van deze behandeling duidelijke voorwaarden gesteld om in te kunnen stemmen met het wetsvoorstel. De minister heeft voor mijn fractie belangrijke toezeggingen gedaan en mijn fractie zal in de praktijk nauwkeurig op de naleving daarvan toezien. Indien nodig komt er een Algemene Maatregel van Bestuur, waarvan de minister reeds de hoofdlijnen heeft geschetst. Krijgen leerlingen wel ten minste 1000 uur onderwijs – nu is dit 1040 uur geworden – die voldoen aan de criteria voor onderwijstijd en heeft de medezeggenschap ingestemd met de juiste kwantitatieve en kwalitatieve invulling van die uren? Dat zijn de elementen waarop de inspectie kan en zal toetsen.
De minister kan bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere eisen stellen aan door de scholen te verstrekken informatie inzake de invulling van lesuren. De minister gaat er vooralsnog van uit dat dit niet nodig is, maar daarvoor zijn wel themaonderzoeken nodig. Het eerste onderzoek dat de minister zal verrichten, gaat over het schooljaar 2011–2012. Ik wacht het resultaat van dit onderzoek met belangstelling af. Als het nodig is, komt de Algemene Maatregel van Bestuur er. Die is er dan niet voor niets en kan een stok achter de deur zijn.
Ik wil een beetje relativerend zijn over het voorstel om onder speciale condities naar 1040 uur te gaan. Ik heb niet voor niets in mijn eerste termijn oud-minister-president Van Agt aangehaald. Die zei: dat heb je wel eens in de politiek, de één wil een kameel en de ander wil een paard en uiteindelijk krijg je een dromedaris. Het beest heeft er nu weer een klein bultje bij. Het is niet verschrikkelijk rampzalig. Ik beschouw de uitkomst, met de maatwerkuren, die deels voor leerlingen met een achterstand of voor excellente leerlingen zullen worden ingezet, als een politiek aanvaardbaar compromis, waarmee de VVD kan leven. Dat zal althans mijn advies aan mijn fractie zijn.
De nota van wijziging heeft bepaald niet de voorkeur van mijn fractie, maar is als onderdeel van de totale wet acceptabel, afgezet tegen de situatie waarin deze wet niet tot stand zou zijn gekomen. Collega Van der Ham heeft gevraagd wat er overblijft. De heer Biskop heeft bij interruptie heel helder aangegeven wat overblijft: een heleboel. Daarbij verwees hij naar wat de minister aan het einde van haar verhaal zei. De positie van ouders en andere belangrijke dingen worden geregeld. Voor mijn fractie geeft de doorslag dat deze wet ervoor zorgt dat scholen les moeten geven en dat er minder gehang in de gang en gedrentel op het schoolplein zal zijn. Dat is voor ons de kern. Daarom zal de VVD instemmen met dit wetsvoorstel, als het aan mij ligt.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Wij zijn gelukkig met de dromedaris. Voor ons blijft de 1040 urennorm overeind. Daarmee komt een einde aan de sluipende teruggang in het minimum aantal lesuren van 1076 naar 1040 naar 1000. Met het maatwerkpakket van 60 uur moeten scholen wat ons betreft kunnen uitkomen. Ik wijs er wel op dat dit maatwerkpakket is bedoeld om achterstanden weg te werken. Ik raad ouders en leerlingen dan ook van harte aan om er verstandig gebruik van te maken.
Er is wel kritiek doorgedrongen dat de "ophokuren" zouden terugkeren. Het LAKS waarschuwt daarvoor. Andere beleidsmakers dreigen er enigszins mee. Dat vind ik zorgelijk. De minister stelt nu drie eisen aan de kwaliteit van de uren. Alleen als uren voldoen aan die kwaliteitseisen tellen zij mee als onderwijstijd. Mijn fractie vindt dat een goed verhaal. De uren moeten deel uitmaken van het rooster en van het curriculum, ze moeten gegeven worden door bevoegde docenten en moeten bovendien uitdagend genoeg zijn voor de leerlingen om er iets van te leren. Wat wil je nog meer, zou ik zeggen. Dit geeft uitstekende handvatten.
Ik laat het hierbij, voorzitter.
De heer Çelik (PvdA):
De heer Beertema doet alsof er ontzettend veel is bereikt door het aantal maatwerkuren van 40 naar 60 te brengen. Maar wat is er nou uiteindelijk bereikt? Uiteindelijk kennen wij in ons onderwijs toch al de woorden maatwerk en individuele begeleiding? Daar hebben we toch geen uitbreiding van het aantal maatwerkuren voor nodig? Iedere leerling behoort toch maatwerk te krijgen, of het nu een leerling is met een achterstand of een ontzettend slimme leerling die heel veel aankan? Zou er geen maatwerk zijn voor leerlingen als er geen uitbreiding was van 40 uur naar 60 uur?
De heer Beertema (PVV):
Tja, alle mensen zouden ook gelukkig en gezond moeten zijn, maar zo is het helaas niet. In het onderwijs gaat het ook allemaal zo gemakkelijk niet. Die 60 uur maatwerk is natuurlijk ook een compromis; de heer Elias sprak over de kameel en het paard. Natuurlijk is het een compromis, maar het biedt heel goede mogelijkheden aan alle leerlingen die op de een of andere manier een achterstand hebben opgelopen, en dat zijn er nogal wat. Wat mij betreft vallen leerlingen, of ze nu behoefte hebben aan extra les over de "d's" en de "t's" of recht hebben op en zin in onderwijs voor excellente leerlingen, er allemaal onder. Ik ben blij met het pakket.
Bovendien zijn wij echt erg blij met het feit dat de 1040 urennorm uiteindelijk toch overeind blijft. Kwaliteit en kwantiteit zijn bij ons niet strikt gescheiden. Ik werp alle flauwekul in de trant van: laten we maar teruggaan in uren want scholen kunnen het niet bolwerken, dan ook verre van mij. Er werd al door de inspectie slechts effectief gecontroleerd op 1000 uur. Dat kan niet. De norm was 1040 uur maar er werd effectief gecontroleerd op 1000 uur. Als de norm 1000 uur wordt, wordt er dus effectief gecontroleerd op 960 uur. Zo gaan we al maar verder naar beneden. Ik heb collega's in de Kamer zelfs horen zeggen dat sommige leerlingen genoeg hebben aan 800 uur. Dat kan allemaal wel zo zijn, maar we willen een norm, we willen dat de leerlingen in de klas zitten en we willen dat de leerlingen les krijgen. Dat is het uitgangspunt.
De heer Çelik (PvdA):
Ik zag de minister haar hoofd schudden, dus ik ga ervan uit dat het laatste punt van de heer Beertema niet klopt. Anders heeft de minister ook echt iets uit te leggen, want ik zou het er niet mee eens zijn als het inderdaad zo zou gaan.
Een compromis is van waarde als het iets voorstelt. Ik concludeer dat dit compromis niets voorstelt, want het maatwerk en de 1040 uur zouden klassikaal moeten worden gegeven. Alle leerlingen in de klas zouden dus 1040 uur les moeten krijgen waarvan 60 uur maatwerk. Dan heeft het effect. Ik constateer echter dat de heer Beertema het vooral heeft over individuele begeleiding. Bij wijze van spreken zou het dus gemakkelijk kunnen dat er 5 leerlingen uit een klas van 30 1040 uur les krijgen, een ander deel 1000 uur en weer een ander deel 980 uur.
De heer Beertema (PVV):
Ik laat dat over aan het middenveld. Dat moet er vorm aan gaan geven. Ik vind het echter wel een beetje tegenstrijdig dat ik nu het verwijt krijg dat er helemaal niets is bereikt. De vorige keer stond de heer çelik ook bij de interruptiemicrofoon, maar toen om te zeggen dat er van het hele wetsontwerp niets was overgebleven. De heer Van der Ham vond dat ook. Het is het een of het ander: óf er is niets veranderd óf het is heel erg veranderd. Wat mij betreft is het heel erg veranderd. Die 1040 uur staat overeind. Wij zijn daar gelukkig mee. Ik ga met plezier met deze dromedaris naar de fractie toe en daar positief over adviseren.
De heer Van der Ham (D66):
De heer Beertema doet alsof alles op elkaar lijkt, maar dat is helemaal niet zo. Mijn voornaamste klacht bij het wetsvoorstel gaat over de vakantie-uren. Het punt van die 1040 uren ga ik meenemen naar de fractie en wegen. Hoe zwaar is dat en hoe valt het precies in de praktijk uit? Ik heb echter nooit gezegd dat daarmee niets overblijft van het wetsvoorstel. Er staan heel goede dingen in. Wij hebben problemen met twee onderdelen. Die vakantiedagen zijn het grootste probleem. De heer Beertema is nu tevreden met een ophoging van de uren naar 1040, maar daar zitten zo veel marges in dat nog maar de vraag is of het middenveld, waar de heer Beertema vaak zo kritisch over is, die goed gaan invullen. Dat moeten wij nog maar in de praktijk zien. Er zijn nog heel veel open eindjes.
De heer Beertema (PVV):
Ik weet niet wat de vraag was, maar als ik de heer Van der Ham tekort heb gedaan, dan wil ik dat wel toegeven. Wellicht stond hij niet aan de interruptiemicrofoon, maar iemand anders van de oppositie. Op een gegeven moment beginnen ze allemaal een beetje op elkaar te lijken, neem mij niet kwalijk. Ik word al wat ouder.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Met het wetsvoorstel inzake de onderwijstijd wordt mooi aangegeven dat de basisvaardigheden rekenen en taal terecht in de belangstelling staan, want de behandeling van dit wetsvoorstel is geen schoolvoorbeeld van rekenkunde en communicatie. Het kernprobleem is dat de regering berekeningen maakt zonder te letten op de bestaande praktijk, waarin er al tien zijn. Dan heb je inderdaad heel wat uit te leggen. De noodzaak van niet lesgebonden taken voor de kwaliteit van het onderwijs wordt nog steeds onvoldoende erkend. Het steekt veel leraren dat de bestaande noodzakelijke ruimte moet worden vrijgekocht door vrije dagen in te leveren, terwijl er wel degelijk over extra werkdagen valt te praten.
De tweede nota van wijziging schuift, wat het aantal roostervrije dagen betreft, op in de goede richting. Dat is zeker waar, hoewel de onderbouwing nog steeds niet klopt. Weliswaar worden meer roostervrije dagen erkend ten opzichte van het wetsvoorstel, maar dat zijn er nog steeds minder dan de door de inspectie goedgekeurde huidige praktijk op scholen. Het amendement van ondergetekende en mevrouw Ortega-Martijn om de bestaande praktijk van tien dagen te codificeren is dus beter. Welke inhoudelijke reden heeft de minister eigenlijk om te kiezen voor die negen dagen? Wat doet zij – dat is een cruciale vraag – als dit amendement wordt gehandhaafd en natuurlijk breed gesteund wordt door het parlement?
Het wetsvoorstel kent een aantal niet zo fraaie kanten. De SGP is op zich al geen voorstander van het wettelijk vastleggen van het aantal roostervrije dagen. Laat dat maar gewoon aan scholen over. De overheid moet sturen op hoofdlijnen, in dit geval op het aantal onderwijsuren en de kwaliteit. De extra regels over de inzetbaarheid van deze dagen door de nota van wijziging ontsieren het wetsvoorstel verder.
De SGP beraadt zich nog op het amendement over het aantal uren onderwijstijd. Dat heeft vooral te maken met de procedure. Daar is net al het een en ander over gezegd. Er was na heel veel discussie net een compromis gevonden in de 1000 uren en nu worden die te elfder ure opgehoogd. Scholen hebben zich juist ingesteld op de beleidswijziging die de minister heeft doorgevoerd naar aanleiding van het rapport van de commissie-Onderwijstijd. Welke waarde hecht de minister nu aan de eerder gekozen beslechting van een moeizaam geschil? Is het voor haar op z'n minst denkbaar dat de inspectie daar soepel naar kijkt bij de invoering van het wetsvoorstel als dit amendement wordt aangenomen? Dan heb ik het erover dat de inspectie op z'n minst die 1000 uren moet handhaven – dat wisten scholen immers en dat staat ook al lang in de wet – en dat scholen in problemen, bijvoorbeeld met budget of personeel, in ieder geval een soort ingroeipad wordt gegeven om aan de 1040 urennorm te voldoen. Dat kan in het aantal uren zitten. Dat kan ook in de flexibiliteit van de inzet van die uren zitten. Wij zijn het aan het proces van de totstandkoming van die uren verplicht om niet te zeggen dat het wetsvoorstel, als dat morgen van kracht wordt, overmorgen gehandhaafd wordt. De minister heeft ook iets dergelijks gezegd over de cao, omdat daar ook nog een punt geldt. Zoiets zou hier volgens mij ook kunnen.
Tot slot. Er is gelukkig ook nog winst te behalen door het wetsvoorstel en de behandeling ervan. De minister erkent, in tegenstelling tot de memorie van toelichting, dat er voor leraren en leerlingen meer lesdagen komen. Onderkent zij dat dit zeven dagen zijn? Voor de SGP-fractie zit de winst van het wetsvoorstel vooral in de verantwoording over onderwijskwaliteit. Dat is voor ons een cruciale parameter. Als dat op school geregeld is, kan het Haagse toezicht op afstand blijven.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Voorzitter. Dank voor de inbreng van de Kamer in de vierde termijn ongeveer. Ik ben onderhand de tel een beetje kwijt met al die termijnen. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat de behandeling van dit wetsvoorstel nogal langdradig is geweest. Al voor de val van het vorige kabinet was het ingediend en nu ligt het in een nieuw samengestelde Kamer weer voor. Dat is ook merkbaar in de reacties. In de loop der tijd is er bij diverse Kamerleden sprake geweest van voortschrijdend inzicht, soms de ene kant op en soms de andere kant op. Vervolgens zit je wel met zo'n wetsvoorstel. Uit de initiële consultaties bleek ooit dat er draagvlak voor was, maar dat verandert. Als minister wil ik de belangrijke doelen uit dit wetsvoorstel, die nog altijd recht overeind staan, halen. Daarom zal ik politieke compromissen moeten sluiten. Dat is de werkelijkheid. Dat breng ik nu ook weer in praktijk; met een vrolijk gemoed overigens. Ik vind namelijk dat de wet er goed en evenwichtig komt uit te zien. Dit zal ik aan het eind ook nog even kort recapituleren nadat ik de individuele vragen beantwoord heb.
De heer Van der Ham zei wel degelijk dat er niets meer van over was. Dat wil ik toch even gezegd hebben. Ik heb het hier letterlijk als quote staan. Gelukkig bedacht hij zich halverwege het debat en zei hij dat er nog het nodige van over was gebleven.
De heer Van der Ham (D66):
Nee, het zit zo. De minister deed het voorstel om tien dagen in te ruimen voor vakantiedagen. Over dat onderdeel was ik zeer kritisch. Dat heeft zij vervolgens uitgekleed tot ongeveer twee dagen. Daarover heb ik gevraagd: wat is er dan nog van over? Heeft dat nog wel zin? Haal dat er dan maar uit. Dan hebt u voor de rest een heel aardige wet.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Aha. Daar zal ik dan zo op ingaan. Ik heb het even verkeerd begrepen, net als de heer Beertema overigens. Er is inderdaad veel over van het wetsvoorstel waardoor het relevant is om dit voorstel daadwerkelijk in zijn volle omvang, inclusief amendementen aan te nemen. Dat wil ik graag benadrukken. Ik vind het belangrijk dat het voorstel in balans wordt aangenomen. Ik begrijp dat er ideeën zijn om apart of in delen over het voorstel te stemmen, maar ik wil wel aangegeven hoe ik daar in sta. Ik ga daarbij straks ook in op de vraag van de heer Dijkgraaf. Er blijven drie van de vijf dagen over die sociale partners in het origineel van het wetsvoorstel ter beschikking hadden. Daar kun je op zich mooie dingen mee doen. Ik hoop dat uiteindelijk ooit het licht doorbreekt en dat men die echt gebruikt voor onderwijsdagen of roostervrije dagen, zijnde dagen waarop geen onderwijstaken verricht hoeven te worden, maar waarop er aandacht is voor professionalisering en andere zaken. Ik heb in ieder geval voor de komende cao-periode de sociale partners de ruimte gegeven om dit één jaar zo te laten, maar daarna gaat toch echt de wet in en zullen twee dagen voorbestemd zijn om roostervrij te zijn, maar wel op school voor wat betreft de leraar. Ik hoop dat ook de andere drie dagen ingezet worden zodat de werkdruk nog verder verminderd kan worden.
De heer Klaver vroeg of de vijf roostervrije dagen nu zijn vervallen. Het antwoord is: nee, de vijf roostervrije dagen rond de zomervakantie zijn niet vervallen. Ik heb alleen gezegd: nu het er wat meer zijn geworden, mogen het er maximaal zes zijn. De vijf roostervrije dagen zijn niet vervallen, maar men mag er slechts drie aanwijzen als vrije dagen voor de leraar; de andere twee moeten werkdagen zijn voor de leraar. De vijf dagen blijven dus keurig overeind.
Er is gevraagd of er meer maatwerkuren zijn en of deze kunnen worden ingezet voor hoogvliegers, voor excellente leerlingen. Dat komt heel nadrukkelijk aan de orde in het amendement van de heer Beertema. Ik zie plussen en minnen in dat verhaal; ik vind dat het in balans is. De eerste twee jaar van het onderwijs – dat is voor vwo en havo een jaartje minder dan nu, met de huidige wet – gaan wij terug naar 1040 uur. Voor de rest van het totaal hebben wij in het inspectiekader nu 60 uur. Dat biedt elk jaar de ruimte voor 60 maatwerkuren. Dat zijn geen uren waarin iedereen aan zijn lot wordt overgelaten. De heer Beertema gaf dat ook aan. Maatwerkuren bieden maatwerk aan een aantal leerlingen, maar staan open voor alle leerlingen. Als leerlingen er gebruik van willen maken, kan dat. Zo is het kader voor 40 uur. Dat gaat nu gelden voor 60 uur. Dat betekent: meer ruimte voor maatwerk, voor zowel excellente leerlingen, als leerlingen met een achterstand. In zijn totaliteit vind ik het winst. Aan de ene kant krijgt de school immers wat meer ruimte voor maatwerk. Aan de andere kant is er in de eerste twee jaar van het onderwijs ruimte om iets intensiever les te geven. Bij elkaar is dat naar mijn gevoel in balans en goed haalbaar voor de scholen.
De heer Çelik (PvdA):
Ik begin nu echt te twijfelen aan mijzelf.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Doe dat niet!
De heer Çelik (PvdA):
De 1040 urennorm betreft toch klassikale lesuren? Een klas volgt, klassikaal, 1040 uur, waarvan 60 uur maatwerk. De minister sprak over leerlingen met een achterstand. Niet de hele klas heeft echter een achterstand; individuele leerlingen hebben een achterstand of excelleren. Krijgt nu een deel van de klas 1040 uur onderwijs, waarvan dus 60 uur maatwerk, maar een heel groot deel niet? Ik wil graag zeker weten of ik het nu verkeerd begrijp of dat ik een probleem heb met mijn verstand. Niet heel de klas kan dan toch 1040 uur les krijgen, of ben ik nu gek aan het worden?
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Nou, het wordt wel heftig. Zo zou ik het niet willen benaderen. Eigenlijk is het heel simpel. Er zijn nu 40 maatwerkuren. Nu zijn er 1000 lesuren; voor de bovenbouw blijft dat gelden. Over de 40 maatwerkuren hebben wij met de Kamer in haar vorige samenstelling een afspraak gemaakt. Die uren zijn toegankelijk voor de hele klas, maar hoeven niet verplicht gevolgd te worden. Dat geeft een school de ruimte om in die 40 uur – daar maken wij nu 60 uur van – met kleine groepjes te werken, of een mentoruur te organiseren met een specifieke groep. Nogmaals: alle andere kinderen mogen daarbij aansluiten. De systematiek is niet anders dan wij hadden; wij gaan alleen van 40 uur naar 60 uur.
De heer Çelik (PvdA):
Ik constateer dus dat die 60 uur maatwerk van de verplichte 1040 uur niet klassikaal wordt ingevuld, maar afhankelijk is van individuen. Ik vind dat maatwerk en individuele begeleiding, los van de 60 uur maatwerk, altijd aanwezig zouden moeten zijn, ongeacht het aantal uren. Desnoods is het 200 uur, als een leerling die nodig heeft. Nu is het duidelijk: de wijziging van de heer Beertema stelt dus weinig voor.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Ik kom op de vraag van de heer Klaver over het invullen van de lesvrije dag. Het is gewoon een werkdag zoals wij die op de scholen kennen. Dat kan prima geregeld worden tussen werkgever en werknemer. Men moet een mooi dagprogramma vorm en inhoud geven op zo'n dag, maar dat laat ik graag over aan de scholen zelf.
De heer Çelik zei net dat er weinig over blijft. Dat ben ik niet met hem eens. Ik zal kort en krachtig zeggen waarom ik vind dat er toch echt nog veel in zit. Verderop in het betoog van de heer Çelik beluisterde ik dat hij meent dat er wel degelijk ook waardevolle zaken in zitten. Hij vroeg echter naar de balans. Ik denk dat er een heel mooie balans is ontstaan. Aan de eersteklassers en tweedeklassers wordt er iets meer lesgegeven, maar de moeite om dit op te pakken wordt gecompenseerd doordat de school wat meer maatwerk in het totaal van de jaren kan bieden. Dit is de reden waarom ik niet direct oorlogsgeluiden heb gehoord en rooksignalen heb gezien vanuit de VO-raad. Mevrouw Ortega vroeg daarnaar. Ik heb eigenlijk weinig reactie hierop gekregen. Men kijkt er bij de VO-raad ook verschillend tegenaan. Wij sluiten gewoon een politiek compromis. De werkelijkheid is nu eenmaal dat de Kamer hier regeert en niet de VO-raad.
Ik kom nu op de inbreng van de heer Biskop. Hij had eigenlijk niet veel vragen. De punten die hij naar voren bracht, waren vooral ondersteunend. Als ik iets vergeet, moet de heer Biskop het zeggen, want dan heb ik het niet goed opgepakt. Op mijn papier is er onder de naam heer Biskop een mooi, wit, maagdelijk, open stukje.
De heer Biskop (CDA):
Over de maagdelijkheid laat ik mij niet uit. Ik had echter wel een vraag gesteld over de compensatiedagen: twee dagen, drie dagen, wetsvoorstel, Algemene Maatregelen van Bestuur ... enfin.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Het is echt heel simpel. De heer Dijkgraaf heeft, geloof ik, wat moeite met het berekenen hiervan, maar ik vind het heel simpel. In het oude wetsvoorstel staan er maximaal vijf roostervrije dagen voor en na de vakantie. Het kunnen er dus ook minder zijn, maar er zijn maximaal vijf roostervrije dagen. Op die dagen hebben de kinderen vrij en werken de leraren. Daarnaast stonden vijf dagen ter beoordeling van de sociale partners. Men had die ingetikt als vijf vrije dagen. Hoera!
De heer Dijkgraaf vroeg echter om wat meer roostervrije dagen. Er zijn er al vijf. Ik wil er best nog vier aanwijzen. Die dagen laat ik echter niet alleen "betalen" door de leerlingen die dan opeens minder les krijgen, maar die worden voor een deel ook "betaald" uit de vrij roostervrije dagen die nu geheel ter beslissing van de sociale partners waren. Nu zijn er daarvan nog maar drie over. Ik had het mooie evenwicht van twee dagen en twee dagen tot stand laten komen. De twee andere dagen komen voort uit de compensatiedagen die ik zowel voor de leerlingen als de leraren afgeschaft had. Voor de leerlingen blijven die dagen afgeschaft, lees: vrij. Voor de leraren worden die weer ingevoerd. Daarmee ontstaan vijf plus twee plus twee is negen dagen en drie roostervrije dagen. Voor die laatste drie dagen mag men zelf bepalen of die wel of niet vrij zijn. Ik heb aangegeven dat men die mooi voor een aantal religieuze feestdagen kan benutten of voor Leidens ontzet, het Suikerfeest en noem maar op. Dit is het hele verhaal in al zijn eenvoud.
De heer Biskop (CDA):
Dit is inderdaad heel eenvoudig.
Tot slot maak ik de opmerking dat wij hiermee het begrip "compensatiedagen" uit welke regeling dan ook helemaal hebben doen verdwijnen.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Dat klopt. Daarom vind ik het ook prima dat de wetgever dit doet. Ik zie dat er in de loop der tijd een aantal zaken ingeslopen zijn. Dat is allemaal hartstikke leuk, maar het gaat wel ten koste van de lesdagen van de leerlingen. Daar zijn wij verantwoordelijkheid voor. Daarom ben ik er een groot voorstander van dat de zaken nu worden vastgelegd. Een aantal zaken moet goed afgeregeld worden. Dan is het helder voor eenieder.
Mevrouw Kooiman vroeg of ik belang hecht aan draagvlak. Met dit voorstel heb ik het volgende geleerd: hoe je het ook doet, je doet het nooit goed. Ik kies daarom mijn eigen lijn en probeer aansluiting te vinden bij een meerderheid in de Kamer.
Mevrouw Ortega gaf aan de ene kant aan dat er weinig is overgebleven van het wetsvoorstel. Aan de andere kant vond zij het amendement een verbetering die de fractie van de ChristenUnie misschien wel kan steunen. Ik hoop dat de fractie van de ChristenUnie een goed debat hierover zal voeren en een goede afweging zal maken. Bovendien hoop ik dat de ChristenUnie de zegeningen zal tellen die wel degelijk in dit voorstel zitten.
De heer Elias had een helder, ondersteunend betoog. Ik dank hem daarvoor.
De heer Beertema is gelukkig met zijn dromedaris. Ik ben daar ook gelukkig mee. Ik vind het allemaal zo slecht nog niet. Ik moet slechts een puntje even rechtzetten. De heer Beertema zei: het waren 1040 uren en er werd op 1000 uren gehandhaafd; straks zijn het 1000 uren en wordt er op 960 uren gehandhaafd. Zo is het echter niet. In de Kamer hebben wij met elkaar afgesproken dat de inspectie de ruimte kreeg om op 1000 uren te inspecteren. Daarom heeft de inspectie het zo gedaan. Tot die tijd was de inspectie echter fris en fruitig bezig met het handhaven van 1040 uren.
Mevrouw Kooiman (SP):
De minister geeft aan dat wij een verschil van mening hebben en ik denk dat dit klopt, maar ik heb ook een mijns inziens terechte vraag gesteld. Organisaties als het LAKS maken zich zorgen over de 1040 urennorm en de financiën. Als er geen geld bij komt, kan men de 1040 urennorm niet waarmaken. Ook andere onderwijsorganisaties spreken hun zorgen uit. Ik neem aan dat de minister wel voldoende draagvlak wil hebben om dit wetsvoorstel erdoorheen te krijgen; daarom wil ik graag dat de minister hier antwoord op geeft.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Dat is inderdaad een terechte vraag, die nog op mijn stapeltje lag. Ik zal deze gelijk afhandelen. Wij hebben op dit moment formeel een norm van 1040 uren en er zijn scholen die eraan voldoen. Dat maakt duidelijk dat het wel degelijk kan. In dat licht is het voorstel een kleine verbetering omdat het over de eerste twee jaar gaat en niet over de eerste drie jaar havo/vwo. De lijn is op initiatief van de PVV doorgetrokken vanuit de onderbouw vmbo. Op zich is dat een heldere lijn die het voor iedereen duidelijk maakt. Verder is er meer ruimte voor maatwerk, wat de scholen ook een beetje lucht geeft. In die zin denk ik dus dat het goed mogelijk is om de norm te halen. Wij zien in de praktijk ook dat het sommige scholen heel goed lukt. De keuze die een school maakt, is daarbij erg belangrijk. Bovendien vergeet het LAKS dat er met dit wetsvoorstel ook instemmingsrecht voor leerlingen ontstaat in de medezeggenschapsraad, terwijl dat een heel belangrijk onderdeel is. Leerlingen kunnen straks iets over de kwaliteit van de uren zeggen, terwijl zij vroeger ophokuren voorgeschoteld kregen en daar niets tegen konden doen. Nu hebben zij die ruimte wel en dat vind ik erg belangrijk.
De bekostiging stijgt niet mee, maar er ontstaat dan ook een lagere norm dan de huidige wettelijke situatie, die wij zachtjesaan verlaten hadden. Voor een klein deel keren wij terug naar die situatie en ook de huidige situatie is op dit moment voor een aantal scholen gewoon uitvoerbaar.
Mevrouw Kooiman (SP):
De commissie-Cornielje heeft destijds niet voor niets besloten om de urennorm bij te stellen naar 1000 uren omdat er te weinig financiën waren. Nu wordt de norm weer verhoogd. Allerlei organisaties binnen het onderwijs zeggen dat zij niet meer leerkrachten kunnen leveren, wat wel nodig is om de 1040 urennorm te halen. Daardoor ontstaat de ophokplicht. Verder vergeet de minister dat er 20.000 leerlingen op het Malieveld hebben gestaan die allemaal hun woordje tegen de ophokplicht deden. Nu komt die ophokplicht mogelijk terug, maar er is onvoldoende draagkracht voor. Kan de minister daarop ingaan?
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Ik gaf al aan dat dit wetsvoorstel altijd tot veel discussie heeft geleid en dat er veel verschillende visies op zijn. Het is eigenlijk nooit gelukt om iedereen op één lijn te krijgen. Daardoor moest ik op een bepaald moment mijn eigen verantwoordelijkheid nemen. Vervolgens vindt de een dit te veel en vindt de ander dat te weinig, maar dat is momenteel mijn werkelijkheid. Ik vind het aanvaardbaar dat het op deze manier plaatsvindt. Met dit wetsvoorstel creëer ik meer lesdagen waardoor er meer ruimte is om de uren daadwerkelijk te halen. Bovendien kom ik dichter bij het voorstel van de commissie-Cornielje om de vijf roostervrije dagen te benutten. Indertijd heb ik die dagen in een soort compromis met de toenmalige coalitiepartijen aan de sociale partners ter beoordeling gegeven, maar eigenlijk waren deze dagen bedoeld voor de roostervrije dagen. Ik haal er nu twee van terug door ze aan te wijzen als roostervrije dagen. Op het ene onderdeel gaat er iets van het voorstel van de commissie-Cornielje af, op het andere onderdeel gaat er iets naartoe. Zo blijft de zaak netjes in balans.
De heer Van der Ham (D66):
De minister heeft het compromis met de vakantiedagen helemaal voorgerekend en heeft gezegd dat het een kruising tussen een paard en een kameel is, waardoor het een dromedaris is.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Het was de heer Elias die het zo noemde.
De heer Van der Ham (D66):
Hoe u het ook noemt, u zei wel dat wij blij moeten zijn met deze dromedaris. Dit is echter een kruising tussen een varken en een kikker. Er komt een compromis uit voort dat veterinair en politiek niet uit te leggen is; het is niks meer. De minister kan het wel mooi uitrekenen, maar uiteindelijk is er per saldo weinig van over en zijn alle argumenten verdwenen die de minister in de memorie van toelichting heeft genoemd om te benadrukken hoe belangrijk dit was. De minister heeft alleen nog een klein staartje over, een rare kruising. Nogmaals, het is veterinair en politiek onverantwoord om dat in de wet te laten staan. Schrap het gewoon helemaal! Dan is het probleem van tafel. Wat is het nut van dat kleine restje, dat kruisdiertje, dat er nog in zit?
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Wat wil de heer Van der Ham geschrapt hebben?
De heer Van der Ham (D66):
Het oorspronkelijke amendement van de heer Dijkgraaf. Het hele element dat het in vakantietijd moet gebeuren, dat vakantietijd van docenten wordt gebruikt om bijvoorbeeld te kunnen vergaderen, moet eruit. Laat scholen dat lekker zelf doen. Laat de inspectie controleren of er 1040 uur wordt lesgegeven, maar laat scholen zelf uitzoeken wanneer ze dat doen.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Nu begrijp ik het. U wilt de vakantiedagen in hun totaliteit overeind houden. Dat beoogde ik juist niet, omdat ik vind dat die voor een deel aangewend kunnen worden om, gezien de bestaande werkdruk, nevenactiviteiten en lesgeven beter te spreiden over het jaar heen. Ik ben precies dat aan het doen waarvan ik vind dat ik het moet doen. Met het voorliggende amendement wordt die mogelijkheid versterkt en kom ik tevens tegemoet aan de heer Dijkgraaf, die om meer roostervrije dagen vraagt.
De heer Van der Ham (D66):
Dat is het punt. Vanuit uw perspectief hebt u in de memorie van toelichting et cetera een pleidooi gehouden om die vakantiedagen daarvoor te benutten. Het amendement beweert echter het tegenovergestelde en daarmee bent u niet in het midden uitgekomen maar behoorlijk opgeschoven. Wat is er dan nog over van de oorspronkelijke redenering in uw wetsvoorstel? Heel weinig. Dan denk ik: schrap het dan gewoon.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Volgens mij heeft het amendement van de heer Dijkgraaf wel degelijk ook op dit punt gefocust, als bijkomend punt. Dat staat letterlijk in de toelichting op het amendement. Ik schrap dit niet. Als ik dat namelijk doe, gaat dat ten koste van nog meer lesdagen voor kinderen.
De heer Van der Ham (D66):
Dat hoeft niet.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Jawel, het moet wel ergens vandaan komen. Het komt niet uit de lucht vallen. Dan hebben we straks namelijk vijf vrije dagen die vrij besteed kunnen worden – dat betekent in de praktijk dat leerlingen vrij krijgen – én vijf dagen voor en na de zomervakantie. Ook komen er nog eens vier dagen bij, netto betaald door de lesdagen van leerlingen. Dat ga ik niet doen.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik verdwaal telkens in de rekensommetjes en dat ligt ongetwijfeld aan mij. Voor mij ligt het eraan welk uitgangspunt je hanteert. De minister gaat telkens uit van haar eerste wetsvoorstel. Volgens haar geeft ze er dagen bij. Mijn verhaal is dat er dagen af gaan, want scholen hebben er nu al tien. Ze moeten straks zeven dagen extra lesgeven en ze krijgen minder roostervrije dagen, maar de minister zegt dat de werkdruk omlaaggaat. Dat is een rekensom die ik wetenschappelijk nooit sluitend krijg.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Laten we de bestaande situatie bekijken. Dat was een van de redenen dat leerlingen maar vooral ouders aan de bel trokken over de 1040 urennorm. Daarom zei men: geef ons een norm en ga handhaven. Het was namelijk erg uit de hand gelopen voor en na die zomervakantie. Er werd soms tien dagen compleet geen les gegeven. Dat kan er bij mij niet in. Daar is toen door de heer Cornielje naar gekeken. Ik ben echter ook pragmatisch genoeg. Ik zal mijn wetsvoorstel moeten binnenhalen omdat ik er veel positieve punten in zie. Dus ben ik de heer Dijkgraaf uiteindelijk tegemoetgekomen door van vijf naar negen dagen te gaan. Op slechts 20% na heeft men dus de buit binnen.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ook dat ligt eraan hoe je het bekijkt. Mijn amendement ging uit van het codificeren van de huidige situatie van tien dagen. Daarmee bleven die vijf vakantiedagen nog over. Die zouden eventueel omgezet kunnen worden in extra roostervrije dagen. Dan zou je echt wat doen aan de werkdruk, want dan krijg je er meer dan nu. Ik begrijp de minister wel ten aanzien van dat andere punt van die ouders, maar dan kun je het wetsvoorstel niet gaan verkopen als zijnde een vermindering van de werkdruk ten opzichte van de huidige situatie. Ten opzichte van de huidige situatie betekent het namelijk meer lesdagen en minder roostervrije dagen. Dat is toch onomstotelijk vastgesteld? Dat kan een politieke keuze zijn, maar dan concludeer ik dat mijn amendement een stuk beter is omdat het wel degelijk wat doet aan die werkdruk en meer ruimte biedt. Tegelijkertijd moeten gewoon de uren gehandhaafd worden die in de wet staan. Het is dus terecht dat ouders daarom vragen.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
De heer Dijkgraaf geeft aan dat er straks misschien een ideaalsituatie ontstaat waarin die vijf dagen ook daadwerkelijk ingezet worden als roostervrije dagen. Aan die ideaalsituatie kom ik tegemoet. Ik wijs er namelijk al twee van de vijf aan. Ook komen er lesdagen bij en verhoog ik het aantal taakuren niet. Dat betekent dat er dus een betere spreiding kan ontstaan van de taakuren, zijnde niet-lesgebonden taken en lesgebonden taken, over het jaar heen. Ik ben er echt van overtuigd dat het een bijdrage kan leveren aan de werkdruk. Nu moeten in een te korte tijd veel uren worden gedraaid. Ook dat is de gedachte achter Cornielje. Als de heer Dijkgraaf en ik dat zouden moeten doen, zouden wij er wellicht ook moeite mee hebben.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Voorzitter.
De voorzitter:
Nee, ik had al "tot slot" gezegd.
De heer Dijkgraaf (SGP):
En u bent degene die zegt hoe het hier gaat.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Het gezag gaat steeds meer zegevieren in Nederland. Het wordt hoog tijd!
De voorzitter:
Het lukt mij bij de heer Dijkgraaf.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Zeker. Laat hij een voorbeeld zijn voor velen!
In het debatje met de heer Dijkgraaf heb ik al veel van zijn vragen beantwoord. Hoe ga ik met die 1000 uren om? Ik ga daarmee zorgvuldig om. Het rooster moet eerst opgebouwd worden. Men moet ook met elkaar de discussie aangaan. Als de wet ingaat, zal ik dus niet direct als een idioot op de bres gaan staan. Ik verwacht echter dat men binnen een jaar de zaak netjes op orde heeft en dat de uren dan gewoon echt gegeven worden. Ik wil daar niet te rabiaat in zijn. Het gaat mij om de beweging en dat er straks weer voldoende lesuren gegeven worden.
Wat doet het kabinet als onderdelen van deze wet wegvallen? Ik wil daar heel helder in zijn. Als het zaakje ontwricht wordt door selectief winkelen of selectief stemmen in de Kamer, acht ik de kans groot dat ik uiteindelijk het wetsvoorstel intrek. Ik vind dat wij de zaak uiteindelijk in balans moeten hebben. Ik heb bewust gezocht naar evenwicht. Dat is volgens mij aanwezig in zowel het amendement van de heer Beertema als in het voorstel via de nota van wijziging om de heer Dijkgraaf tegemoet te komen. Dan is het wat mij betreft ook moeilijk aan het worden wat het wetsvoorstel betreft. Ik wil uiteindelijk immers een evenwichtige wet met meerwaarde overeind houden. Het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, is evenwichtig, biedt duidelijkheid en voorspelbaarheid, met ten minste 1000 uur onderwijs in het overgrote deel van de onderwijsperiode en 1040 uur in de eerste twee jaar. Ook komt er een stabiel aantal onderwijsvrije schooldagen, maximaal twaalf per schooljaar, en een fatsoenlijk lesuitvalbeleid. Ook dat is heel erg belangrijk. Ouders en leerlingen worden in positie geplaatst. De definitie van onderwijstijd waarborgt dat de verantwoordelijkheid voor goed onderwijs uiteindelijk ook bij de professionals blijft liggen. Die discussie hebben wij hier ook gevoerd. Ook komt er meer ruimte voor meer innovatie en voor maatwerk voor achterstandsleerlingen en excellente leerlingen.
Ik zie dat er nog steeds vragen leven bij de heer Dijkgraaf. Ik vraag, als de voorzitter het goed vindt, hem om zijn vragen te stellen alvorens ik tot een mooie afronding kom.
De voorzitter:
U helpt mij. Dat vind ik altijd fijn.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dit is een cruciaal punt. Ik hoor de minister iets tussen de regels door zeggen. Ik krijg dat graag scherp. Zegt de minister feitelijk dat als mijn amendement door de Kamer aangenomen wordt, zij het wetsvoorstel uit balans vindt en het dan intrekt?
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Ja. Ik denk dat ik daarin helder moet zijn. Er is een grens aan de compromisbereidheid. Ik vind het erg belangrijk dat er uiteindelijk voldoende lesdagen overblijven. Als het amendement wordt aangenomen, ga ik terug naar de oude wet. Ik vind dat er dan te veel een claim wordt gelegd op de lesdagen van de kinderen. Ik ga dan de ingegroeide praktijken zachtjesaan terugdraaien. Ik heb immers gewoon de wet te handhaven. Die kent het fenomeen van een roostervrije dag helemaal niet. Die kent alleen vakantiedagen en lesdagen. Dan ga ik dat weer netjes handhaven.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dit verbaast mij een beetje, al volgt het op zich wel uit het betoog van de minister. Ik dank haar in ieder geval voor de helderheid. Die is van belang voor de afweging. Ik vind het wel jammer, omdat ik denk een inhoudelijk sterk verhaal te hebben liggen met het amendement. De koninklijke route is dan om de Kamer te laten bepalen.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Zeker, maar ik ben van mening dat ik met dit voorstel goede compromissen heb bereikt. Ik ben de vraagstellers tegemoetgekomen. Sommige mensen vinden dat dit te ver gaat en dat dit te veel is. De heer Dijkgraaf zegt dat hij graag had gezien dat het nog verder gaat. Dat geeft eigenlijk aan dat er een mooi evenwicht is bereikt en daarmee staat er iets waarvoor ik kan staan en dat ik kan verdedigen. Wij gaan zaken veranderen, maar daar zijn goede argumenten voor omdat het echt een meerwaarde heeft. Als dit te veel wordt ondermijnd, is er voor mij ook een grens bereikt.
De heer Van der Ham (D66):
Hier begrijp ik helemaal niets van. De minister zegt – en dat beaam ik – dat deze wet een aantal belangrijke elementen bevat die breed in de Kamer worden gesteund, in ieder geval door mijn fractie. Nu komt het element van de vakanties en de vakantiedagen ter sprake. Er is een amendement ingediend dat beoogt dit uit het wetsvoorstel te schrappen. De minister is een heel eind tegemoet gekomen in die richting en zij laat nog een restje staan waarvan ik denk: als er dan zo weinig van overblijft, schrap dat dan ook. Op het moment dat de Kamer zou persisteren in het geheel schrappen, blijft er nog een fantastische wet over waarin veel andere dingen staan. Ik kan dit niet anders uitleggen dan een beetje machogedrag, een beetje spierballenrollen. Het lijkt mij meer over ego te gaan dan over de inhoud van het wetsvoorstel. Daarom vraag ik aan de minister: hou eens even op. Wij kunnen dit voorstel zonder dit element aannemen en dan is het nog steeds een waardevolle wet. Maar de minister moet niet dreigen dat zij het wetsvoorstel terug zal trekken. Dat heeft niets met de inhoud van het wetsvoorstel te maken en ook niet met de voorstellen van de Kamer.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Je kunt dit verschillend wegen, maar op het moment dat het amendement van de heer Dijkgraaf wordt aangenomen, is er sprake van vijftien vrije dagen voor kinderen die allemaal maar ergens moeten worden gevonden. Ik vind dat niet verantwoord. Ik heb hiermee een maximum willen aangeven en ik wil het daarbij laten. Anders heb ik namelijk mijn oude wet en dan ga ik terug naar 1040 en naar de situatie zonder roostervrije dagen. Ik zal dan eens kijken hoeveel ik zal tolereren en dan heb ik heel veel ruimte om dingen te doen. Ik ben van mening dat hier grote voordelen in zitten, maar ik wil de zaak wel in evenwicht houden.
De heer Van der Ham (D66):
Als de minister handhaaft wat er overigens in de wet staat, namelijk de urennormen en alle andere goede dingen, kan zij scholen die er een potje van maken, dwingen om bijvoorbeeld correct om te gaan met de vakantiedagen. Ik zie die problemen dus helemaal niet. De kwaliteit van het wetsvoorstel is dan ook nog prima in orde en het bevat voldoende instrumenten om te handhaven. De minister heeft dit instrument daarvoor helemaal niet nodig. Dat is ook de mening van het veld en van een paar fracties in deze Kamer. Haal dit er gewoon uit en haal die wet binnen. Nogmaals, dit heeft in mijn beleving meer te maken met ego omdat de minister niet echt door de knieën wil voor de Kamer. "Count your blessings"; raad ik haar aan, als er een meerderheid is, hier of in de Eerste Kamer. Tel uw zegeningen, dan kunt u nog een mooie wet binnenhalen.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Ik ben hier niet over begonnen, maar de vraag werd gesteld en ik ben altijd geneigd om eerlijke antwoorden te geven. Dat geldt ook voor de vraag of ik iets in totaliteit waardevol genoeg vind. Dit heeft niets te maken met machogedrag. Ik heb altijd een hekel aan machogedrag. Het gaat mij om de inhoud. De heer Dijkgraaf stelde een inhoudelijke vraag en die heb ik inhoudelijk beantwoord.
De heer Elias (VVD):
Ik steun de minister, nog los van de vraag of zij tot machogedrag in staat zou zijn. Wij hebben het ook wel eens anders gezien, maar dat doet er niet zo toe. Ik heb namens mijn fractie nadrukkelijk gezegd dat hier sprake is van een politiek compromis op een aantal verschillende terreinen. Ik heb daar ook niet omheen gedraaid. Dat politieke compromis is voor mijn fractie aanvaardbaar in zijn totaliteit. Om die reden vind ik de route die de minister voorstaat, volstrekt begrijpelijk en ook heel logisch.
De heer Çelik (PvdA):
Ik betreur de houding van de minister op dit punt. Ik heb namens de Partij van de Arbeid duidelijk gemaakt dat alle elementen in het wetsvoorstel onze steun hebben, behalve het onderdeel vakantiedagen. Deze houding van de minister verbaast mij enigszins, omdat deze wetswijziging uiteindelijk tot stand is gekomen om het probleem van de ophokuren op te lossen, naar aanleiding van studentenacties. Door op deze manier te werk te gaan, drukken wij de vakantiedagen als een stevig stempel op het geheel terwijl ze er in feite maar een klein onderdeel van uitmaken om de ophokuren op te lossen. Ik zie dit als een middel voor sociale partners die met elkaar in overleg moeten treden over de vraag hoe zij met dit fenomeen omgaan en niet over de kwaliteit van het onderwijs en het aantal lesuren. Het is dan erg jammer dat de minister de Kamer nu zo voor een probleem stelt. Ik vind dat namelijk niet goed in het licht van het oordelen over de wetgeving als geheel.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Ik ben gek op de sociale partners, vooral op alle afspraken die worden gemaakt, maar niet als die ten koste gaan van lesdagen van kinderen. De heer Çelik zegt: we hadden zoveel ophokuren en die zie ik hier nu veranderen in vrije uren; dat betekent compleet "opgehokt" thuis, of hangen op straat omdat de ouders niet thuis zijn. Wat hier ligt, is echt een verbetering. Er komt helderheid over wanneer leerlingen vrij zijn en wanneer ze naar school gaan. Er zijn ook niet te veel vrije dagen rondom de vakanties. Daar maken we ouders echt niet gelukkig mee. Dit alles maakt dat ik zeg dat er met deze nota van wijziging een mooi evenwicht ontstaat. Het is echter wel een subtiel evenwicht, dat wat mij betreft niet uit balans mag raken.
De heer Beertema (PVV):
Ik wil mijn steun uitspreken voor de lijn die de minister nu kiest. Ik zag mijn mooie dromedaris bijna aan de horizon verdwijnen, maar de rechte rug van de minister brengt die weer terug in beeld. Dat is een heel goede zaak.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Dan ga ik nu naar mijn echte afronding. Als dit voorstel wordt aanvaard, dan betekent dat meer les, minder uitval, meer ruimte voor professionalisering – dat is echt winst – meer ruimte voor innovatie en maatwerk dankzij het amendement, betere onderwijskwaliteit en het in positie brengen van ouders en leerlingen. Dit laatste past in de subsidiariteitsgedachte die de heer Biskop naar voren bracht. Dit alles is echt winst en daarom ben ik echt blij met dit wetsvoorstel.
Ik zou willen afsluiten met een sonnet. We hebben hier uiteindelijk besproken of een onderwijsuur ertoe doet. Het is een sonnet van de heer Gerrit Komrij. Hij heeft dit gemaakt ten behoeve van het afscheid van Fons van Wieringen, een eminent onderwijskundig man die jarenlang de Onderwijsraad voorzat. NIEUWE PATRONEN De leraar goot gedachten in je over. (Als dat geen liefde was.) En weetjes. Feiten. Pas als je eigen hoofd ook was betoverd Bezat je kracht genoeg terug te bijten. Voor lege hoofden resten schijngevechten Naast het ravijn – als we de scholen slopen Groeien uit nieuwe meesters oude knechten En mensen gaan weer op vier benen lopen. Wat droomt een hoofd waarin zich niets bevindt? Het droomt van nacht en van vernietiging. Het droomt het liefst van echoput en wind. Elk lesuur is een wonderbaarlijk ding – Ze schenkt materie en herinnering, Zodat je uit droomdraden weefsels spint.
(applaus)
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Dit was een heel mooi gedicht van de heer Komrij. De stemmingen over het wetsvoorstel zijn volgende week dinsdag.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20112012-26-21.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.