Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer de erkenning en financiering van de publieke omroep (31804)

, en van:

- de motie-Bosma over toepassing van de nulmeting op bestaande omroepen (31804, nr. 32);

- de motie-Bosma over opheffing van de Wereldomroep (31804, nr. 33);

- de motie-Bosma over het onderbedelen van VARA en NPS bij het maken van informatieve programma's (31804, nr. 34);

- de motie-Jasper van Dijk over heldere en toetsbare criteria voor de beoordeling door de visitatiecommissie (31804, nr. 35);

- de motie-Jasper van Dijk over een onderzoek naar reclamevrije publieke omroep (31804, nr. 36);

- de motie-Van Dam over het indirect meebetalen door kijkers en luisteraars aan commercials (31804, nr. 38);

- de motie-Atsma/Remkes over 2 mln. extra voor regionale omroepen (31804, nr. 39);

- de motie-Atsma c.s. over een onafhankelijke raad van toezicht voor NOS RTV (31804, nr. 40);

- de motie-Atsma c.s. over volwaardige dagprogrammering door de publieke omroep (31804, nr. 41);

- de motie-Atsma c.s. over ruimte voor de publieke omroep om nieuws te duiden (31804, nr. 42);

- de motie-Voordewind/Atsma over overleg met de omroepen over de quotaregeling Europese onafhankelijke producties (31804, nr. 43);

- de motie-Peters over onderzoek naar de gevolgen van de economische crisis voor de publieke omroep (31804, nr. 44).

(Zie vergadering van 19 maart 2009.)

De voorzitter:

Ik heet de minister van OCW welkom. Dit is een heropening van een debat dat heeft plaatsgevonden. Wij kunnen dus kort en krachtig zijn.

De algemene beraadslaging wordt heropend.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Wat fijn dat wij het instrument e-mail hebben. De afgelopen dagen en uren is er heel veel ge-e-maild tussen het ministerie, het Bureau Wetgeving en de verschillende woordvoerders om ervoor te zorgen dat wij op een aantal punten aanscherpingen en aanvullingen konden aanbrengen.

Na goed overleg met het ministerie zijn de heer Jasper van Dijk en ik gekomen tot een aanpassing van het amendement dat wij over de evaluatie hebben ingediend. Van de minister heb ik begrepen dat deze versie van het amendement zijn goedkeuring kan wegdragen. Alle technische problemen zijn opgelost.

Een ander punt is dat van de lokale omroep. De minister heeft toegezegd dat hij de overeenkomst met BZK naar ons zal sturen. Het CDA en de PvdA hebben indertijd de motie-Bakker gesteund. Het goede is dat er wat meer zekerheid komt voor lokale overheden. Zij hebben recht op financiering. Er is een evaluatie ingebakken. Mocht de huidige systematiek niet voldoende werken, dan kunnen wij na drie jaar bekijken of het systeem moet worden aangepast. Wij hadden graag een bedrag in het wetsvoorstel gezien; in de toelichting wordt het bedrag van € 1,30 genoemd. Dat zou niet overeenkomstig de regels van het Gemeentefonds zijn. Wij vinden het van belang dat € 1,30 per huishouden door gemeenten als uitgangspunt wordt genomen. Het is bewegen binnen de marges van het Gemeentefonds, maar toch wil ik hierover samen met collega Van Dijk een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat lokale omroepen moeten kunnen rekenen op een degelijke financiering;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en bij haar aan te bevelen om als streefbedrag voor financiering van de lokale omroep als uitgangspunt te kiezen € 1,30 per woonruimte,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59(31804).

De heer Remkes (VVD):

Morgen praat deze Kamer over de parlementaire zelfreflectie.

De voorzitter:

Dat klopt, maar die is nu niet aan de orde.

De heer Remkes (VVD):

Dat weet ik, maar ik wil de heer Van der Ham de volgende vraag stellen. Met deze motie richt de Kamer een aanbeveling aan de VNG. Hoe verhoudt zo'n motie zich tot het beeld van de Kamer dat ik ongetwijfeld met de heer Van der Ham deel? De Kamer hoort niet te opereren als Kamer van aanbeveling in de richting van de VNG, maar gewoon als leeuw.

De heer Van der Ham (D66):

De wens van de D66-fractie op dit punt is bekend. Wij willen het Gemeentefonds graag openbreken. Daar is echter geen meerderheid voor. Er is nu een amendement ingediend dat meer zekerheid geeft voor de financiering van lokale omroepen. Dat is grote winst. Het is goed dat wij dit bij amendement kunnen inbrengen, zodat de gemeenten er per 1 januari 2010 direct mee aan de slag kunnen. Ik geef toe dat het niet de krachtigste motie is. De Kamer kan helaas niet afdwingen wat er precies met het bedrag uit het Gemeentefonds gebeurt. Wij kunnen wel proberen er, bijvoorbeeld via een raamovereenkomst, voor te zorgen dat het in de richting van dat bedrag gaat. Krachtiger mogelijkheden hebben wij niet; dat hebben wij in andere wetgeving uitgesloten.

De voorzitter:

Zou u wat korter willen antwoorden op interrupties?

De heer Remkes (VVD):

Collega Van der Ham en ik hebben beiden een verleden in een politieke jongerenorganisatie. Ik herinner mij nog heel goed dat wij toen de Verenigde Naties opriepen om al het goede te doen voor de mensheid. Daaraan doet deze motie mij denken. Mijn advies is: dien de motie niet in of trek haar terug.

De heer Van der Ham (D66):

Dat zal ik niet doen, want ik denk dat een overleg met de VNG, een goed gesprek met de minister, kan bijdragen aan een poging om het wenselijke te bevorderen. Daaraan kan deze motie een, geringe, bijdrage leveren, binnen de marges van het Gemeentefonds die wij onszelf als Kamer hebben opgelegd.

De heer Atsma (CDA):

De heer Remkes snijdt een interessant thema aan. Toon je een leeuw, zegt hij tegen de heer Van der Ham over het aanspreken van de VNG. Ik herinner mij heel goed de discussie over de fiscalisering van de omroepbijdrage en de discussie rond de "omroepeuro" voor de lokale omroepen. Als iemand in die fiscaliseringsdiscussie geen leeuwenhart en niet de klauwen van een tijger heeft getoond, was het Paars. Ik herinner de heer Remkes er nog maar even aan.

De voorzitter:

Blijft u rustig zitten, mijnheer Van der HamRemkes.

De heer Van der Ham (D66):

Het wordt een gezellige avond!

De heer Atsma (CDA):

Dat voor de geschiedschrijving. De € 1,30 waarover de heer Van der Ham spreekt heeft toch iets van "een onsje ham en nog een plakje extra".

De heer Van der Ham (D66):

Dat kunt u mij niet kwalijk nemen.

De heer Atsma (CDA):

Is het niet verstandiger om gewoon over de afspraak van destijds te spreken, inclusief de indexering?

De heer Van der Ham (D66):

Dat is een goede aanvulling. In het amendement is toegelicht dat het bedrag van € 1,30 te maken heeft met indexering. Deze oproep is extra toegevoegd om ervoor te zorgen dat de regering met de VNG in overleg treedt om kenbaar te maken dat dit volgens de regering en de Kamer het meest wenselijk is. De afweging is echter uiteindelijk aan gemeenten en vanzelfsprekend moet het bedrag ook geïndexeerd worden. Dat staat ook in de toelichting van het amendement.

Tijdens het debat van vorige week is discussie gevoerd over de 2.42-omroepen, in de volksmond ook wel de 39f-omroepen genoemd. Ik heb begrepen dat er meer draagvlak zou kunnen zijn voor die richting, als wij daarom via een motie zouden verzoeken, in plaats van via een amendement. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het tot de taken van de publieke omroep behoort om aanbod te verzorgen van levensbeschouwelijke aard, zoals de uitzending van kerkdiensten of programma's die kijkers en luisteraars informeren over de verschillende religies in de Nederlandse samenleving;

overwegende dat dit aanbod momenteel grotendeels verzorgd wordt door kerkgenootschappen of genootschappen op geestelijke grondslag, op basis van afdeling 2.2.4 van de Mediawet 2008, en dat de meeste van deze genootschappen hun waarde bewezen hebben;

overwegende dat de aanwijzing van deze genootschappen leidt tot een complexe taak voor het Commissariaat voor de Media, aangezien dat moet beoordelen welke organisatie de beste representant is van een geloof of overtuiging;

overwegende dat omwille van het onafhankelijk verzorgde aanbod, bestuurlijke eenvoud en een efficiënte besteding van gemeenschapsgeld integratie van de taken van deze omroepen met de taken van omroepverenigingen en taakorganisaties een optie zou kunnen zijn;

verzoekt de regering, met inachtneming van het nog te verschijnen visitatierapport, binnen een jaar een onderzoek te doen naar de haalbaarheid van integratie van de taken van deze omroepen met de taken van omroepverenigingen en taakorganisaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Remkes en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60(31804).

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb de tekst van de motie nog niet voor mij, maar ik heb wel goed geluisterd. Ik constateer dat de operatie in het amendement aan een tijdpad is gebonden – binnen zoveel jaar enzovoort – en dat dit nu niet meer het geval is. Heb ik dat goed geconstateerd?

De heer Van der Ham (D66):

De regering wordt wel verzocht om binnen een jaar te bekijken wat er mogelijk is. Het mag, ook uit de beraadslagingen van vorige week, duidelijk zijn dat de meerderheid van de Kamer het van belang vindt dat er wordt gekeken naar een andere, geconcentreerde constructie. Ik noem D66, de PvdA, de PVV en de SP. In ons amendement werd gezegd dat het binnen vier jaar moest gebeuren omdat anders de bijl zou vallen. In deze motie staat dat een en ander binnen een jaar geïnventariseerd moet worden. Ik hoop echter dat de bedoeling is overgekomen – ik zie de minister knikken – namelijk dat er serieus naar moet worden gekeken en dat het niet kan blijven zoals het nu is omdat dat niet zo efficiënt is. Dat moet onderdeel zijn van het gesprek.

De heer Atsma (CDA):

Wat als voor een deel wel sprake kan zijn van integratie en voor een deel niet? Ik hoor u niets zeggen over het geld. Wilt u met uw motie uitspreken dat bij integratie van bijvoorbeeld RKK en KRO – daar kan iedereen zich wel iets bij voorstellen – het huidige RKK-budget een-op-een meegaat?

De heer Van der Ham (D66):

Laten wij even van voor naar achteren redeneren. Wij willen niet dat op de huidige uitzendingen wordt beknibbeld. Ik heb dat vorige week in de toelichting op mijn amendement gezegd, en daarover zijn wij het eens. Als hetzelfde kan worden geleverd voor een lager bedrag, zullen wij daarvoor kiezen. Ik weet de uitkomst van het onderzoek van de minister nog niet. Mocht daar financiële winst uit komen, dan is dat mooi meegenomen.

De heer Atsma (CDA):

Ik ken natuurlijk een beetje de andere agenda van de tweede ondertekenaar, collega Remkes. Ik zou er zeer aan hechten om als vertrekpunt te nemen dat het geen bezuinigingsoperatie is.

De heer Van der Ham (D66):

Wij willen dat de programma's die worden gemaakt kunnen blijven bestaan. Als het voor minder geld kan is dat mooi, maar dat is niet de eerste insteek van de motie.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Ik heb een van mijn amendementen heel licht gewijzigd. Het gaat om het oorspronkelijke amendement op stuk nr. 24, wat nu nr. 56 heeft gekregen. Dat amendement ging over de nevenactiviteiten, de glossy's. Het is goed om dat toe te lichten, omdat wij daarover vorige keer hebben gedebatteerd en het stenogram ongetwijfeld ook door het Commissariaat voor de Media zal worden gebruikt om te bekijken wat de wetgever precies heeft bedoeld. Ik had in de toelichting op het amendement staan dat nevenactiviteiten slechts zouden moeten worden toegestaan als zij zijn gekoppeld. In het amendement staat dat nevenactiviteiten direct gerelateerd moeten zijn aan media-aanbod van de publieke omroep. Er stond verder "... die gekoppeld zijn aan een bestaand programma ..." waarvan ik heb gemaakt "... een of meerdere programma's ..." Dat biedt iets meer ruimte dan in de oorspronkelijke toelichting. Daarmee lijkt mij de bedoeling van het amendement duidelijk. Ik hoor graag de reactie van de minister op het gewijzigd amendement van de heren Atsma en Van Dijk over televisie overdag. Mij lijkt dit een verbetering.

De heer Atsma (CDA):

Dank dat collega Van Dam de wijziging van ons amendement een verbetering vindt. Dat vinden wijzelf trouwens ook, anders waren wij er niet mee gekomen. Goed dat de minister dat ook weet. Nog even naar het amendement van de heer Van Dam over Eva of Maria. Bedoelt u eigenlijk te zeggen dat de bladen, de nevenactiviteiten, inhoudelijk moeten aansluiten bij het programma-aanbod van de betreffende omroepen? Dan is de formulering zodanig dat de omroepen ermee uit de voeten kunnen, en wordt recht gedaan aan wat het Commissariaat voor de Media nu toetst, zodat de cirkel weer rond is. Eigenlijk bent u een beetje in die richting opgeschoven, wat ik alleen maar waardeer.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik bedoel wel gewoon wat ik net heb uitgesproken, namelijk dat er een relatie moet zijn met een of meerdere programma's van de omroep. U zegt dat het inhoudelijk moet aansluiten bij de programma's van de omroep. Ik vrees dat u bedoelt dat het blad het katholieke levensgevoel moet uitstralen, maar dat was nu juist niet de bedoeling. Even kijken of wij hetzelfde bedoelen: ik bedoel een relatie met de programma's die een omroep maakt. Ze moeten te maken hebben met de omroeptaak, en niet alleen met het gevoel dat een omroep toevallig wil delen.

De heer Atsma (CDA):

Nee, dat begrijp ik heel goed. Het programma-aanbod van een omroep over een heel jaar is natuurlijk groot. Als je het programma Boer zoekt vrouw naast het magazine Maria plaatst, alle twee van de KRO, passen die wel bij elkaar als je een beetje creatief denkt. De heer Van Dam moet iets scherper formuleren wat hij precies bedoelt. Ik zou het jammer vinden dat hetgeen hij nu voorstelt, haaks staat op wat wij met zijn allen vinden wat zou moeten kunnen.

De heer Van Dam (PvdA):

Na de stemming zal blijken wat wij met zijn allen vinden wat zou moeten kunnen. Ik leg een voorstel neer over wat ik vind wat zou moeten kunnen of vooral over wat ik vind wat niet zou moeten kunnen. Daarom is natuurlijk de wetstekst in mijn amendement ongewijzigd en heb ik in de toelichting slechts een drietal woorden vervangen. Er staat nu niet langer dat het blad of een andere nevenactiviteit alleen kan als het gekoppeld is aan één programma; het mogen van mij ook twee of drie programma's zijn. Het mag echter niet gekoppeld zijn aan het gevoel dat een omroep wil uitstralen of aan de toevallige identiteit van een omroep. De activiteit moet heel helder zijn, direct gerelateerd aan de omroeptaak: de programma's die een omroep maakt. Het zijn immers omroepen en niet gewone organisaties die op allerlei vlakken actief zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Toch nog even om het duidelijk te krijgen. U spreekt over verschillende omroepen. Ik vind dat in ieder geval al een verbetering, maar het kan natuurlijk ook breed worden opgevat. Wanneer sluit je aan bij een programma als blad zijnde, hoe moet je dat uiten? In de letterlijke tekst van het artikel staat "media-aanbod"; dat kan ook internet, radio of iets anders zijn. Hoe combineer je dat nu in verschillende programma's en hoe sluit je dan bijvoorbeeld bij een blad aan?

De heer Van Dam (PvdA):

De heer Atsma zei daarnet dat je er van alles in kunt lezen met een beetje creativiteit. Het is nu juist de bedoeling dat er een beetje minder creativiteit wordt gehanteerd door het Commissariaat voor de Media dan in het afgelopen jaar het geval was. Daar is het amendement voor bedoeld. Het is echt bedoeld om de mogelijkheden van nevenactiviteiten in te perken. Het betekent dus ook dat algemene bladen zoals wij die het afgelopen jaar heben gezien, niet meer kunnen als dit amendement wordt aangenomen. Een omroep heeft primair een audiovisuele taak, dus het maken van radio of tv. Tot op zekere hoogte hoort daar webcontent bij. Nevenactiviteiten moeten echt bij die primaire taak aansluiten. Het mag niet gaan om het opzetten van een reisbureau of een uitgeverij voor leuke glossybladen. Dat is juist nadrukkelijk niet de bedoeling. Ik vind dat wij dat moeten inperken met dit amendement.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Als er een serie programma's is, bijvoorbeeld van de EO, die gaat over de positie van de vrouw dan zou de Eva daar prima bij passen en zou die gewoon kunnen blijven bestaan, zo begrijp ik van de heer Van Dam.

De heer Van Dam (PvdA):

Het is aan het Commissariaat voor de Media om zich daarover te buigen. Met dit amendement krijgt men duidelijker richtlijnen mee dan waarvan het afgelopen jaar sprake was.

Mijn slotopmerking betreft de lokale omroep. De vorige keer is de vraag aan de orde geweest of het niet goed zou zijn om ten behoeve van de zorgvuldigheid een aparte wetsbehandeling te doorlopen. Als ik het goed begrijp, is het wetsvoorstel ook nu inpasbaar in deze wet en zouden alle partijen daar min of meer mee kunnen leven. Het is een stap vooruit als gemeenten een bekostigingsplicht krijgen ten aanzien van omroepen die een representatieve taak hebben en die als een lokale omroep fungeren. Waar het die lokale omroepen ook om te doen is, is de omvang van die bekostiging. Er zijn reeds vele debatten in deze Kamer gevoerd over de wenselijkheid van het oormerken van budget in het Gemeentefonds. Over het algemeen zijn de Kamer en de minister van BZK met elkaar van mening dat dit niet wenselijk is. Wel heb ik de vraag aan de minister hoe je zeker weet dat er voldoende bekostigd wordt wanneer er sprake is van een bekostigingsplicht. Ziet de minister heil in het voorstel van de heer Van der Ham om te proberen te komen tot nadere afspraken met de VNG daarover, in de zin dat de bekostigingsplicht alleen maar zin heeft als er een bepaalde omvang aan gekoppeld wordt die weliswaar niet in de wet staat maar die voor het voortbestaan en het functioneren van de lokale omroep wel relevant is?

De heer Atsma (CDA):

Ik ben vergeten iets te melden. Ik bedankte collega Van Dam over zijn positieve bejegening van het toen nog niet ingediende amendement. Daar ben ik blij om. Inmiddels is het amendement op stuk nr. 10 ingediend dat het amendement op stuk nr. 27 vervangt over de dagprogrammering.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Laat ik direct beginnen met de beantwoording van de punten die de heer Van der Ham heeft ingebracht. Daarmee is dan meteen een aantal thema's dat wij nog moeten behandelen besproken.

Allereerst het amendement op stuk nr. 57 dat de twee eerder ingediende amendementen op stukken nrs. 12 en 22 vervangt, die beide beoogden om de evaluatie te versnellen en daarmee de achterdeur op een ruimere kier zetten. Het betreft het amendement van de heren Jasper van Dijk en Van Dam. Ik dank de leden dat zij deze amendementen in elkaar hebben geschoven en laat het oordeel hierover graag aan de Kamer.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister had toegezegd de juridische aspecten van dit amendement uit te zoeken. Wat gebeurt er op het moment dat je een concessie aangaat voor vijf jaar en je halverwege stopt?

Minister Plasterk:

Ik heb dat in de eerste termijn toegezegd en ik heb dat in de tweede termijn vermeld. Het is een geldige intrekkingsgrond. Bij de erkenning wordt het als intrekkingsgrond vermeld. Dat is juridisch geen probleem.

De heer Van der Ham (D66):

De minister laat het oordeel inzake het amendement-Van der Ham/Van Dijk aan de Kamer. Hij erkent dus, voor de goede orde voor de collega's op dit late tijdstip, dat het overeenkomstig is met wat hij juridisch zo had moeten regelen. Dat is er nu in verwerkt.

Minister Plasterk:

Absoluut. Ik denk dat dit een verrijking is van het systeem. Dat was de achtergrond van mijn opmerking.

Zonder de discussie over de lokale omroepen helemaal open te trekken: we hebben tussen twee klippen moeten zeilen. Ik heb dat in een eerdere ronde al aangegeven. Aan de ene kant kennen wij de autonomie van het lokale bestuur. Aan de andere kant is er de wens van de Kamer om ervoor te zorgen dat er op elke plek in het land een lokale omroep kan en zal zijn. Wanneer je heel zuiver in de leer bent, zeg je dat het een taak is zoals bij het leidingwater: kraanwater waarvan wij vinden dat het overal moet worden aangeboden. Wij maken dan een waterleidingwet en regelen het landelijk. That's it. Het alternatief is dat je het overlaat aan het lokale bestuur. Dat is ook een democratisch gelegitimeerd bestuur. Wanneer het mensen niet aanstaat wat daar gebeurt omdat zij het geld liever besteden aan lantaarnpalen, moeten zij bij de volgende verkiezingen op een andere partij stemmen. Het zit er in die zin tussenin, dat wij budget en taak gedecentraliseerd hebben, voor de regionale omroep naar de provincie en voor de lokale omroep naar het gemeentebestuur.

Toch leeft er een sterk gevoel in de Kamer dat het niet zo kan zijn dat in sommige gemeenten helemaal geen lokale omroep meer aanwezig is. Daarom heb ik gezocht naar een oplossing. Die heb ik genoemd en dat is vervolgens door de heer Van der Ham in dit amendement vastgelegd. Wij leggen vast dat er een financieringsverplichting bestaat, maar wij gaan niet zo ver dat wij de exacte hoogte van die financiering vastleggen. In de toelichting staat dat het bedrag dat indertijd is meegedecentraliseerd met de taak naar de gemeente wordt geïndexeerd voor de prijsstijging. Dat komt uit op die € 1,30 per woonruimte. Dat kan een richtlijn zijn voor het vaststellen van de hoogte daarvan.

Het lijkt mij dat dit de lokale omroep in een goede positie brengt. Met verwijzing naar wat hier in de toelichting op het amendement staat, wat onderdeel is van de wetsgeschiedenis, kan men bij het gemeentebestuur bepleiten dat dit bestuur dan ook iets in die richting onderneemt. Ik denk dat dit zover is als wij redelijkerwijs kunnen gaan zonder in het budgetrecht van het lokaal bestuur te treden. Ik laat het oordeel over het amendement graag aan de Kamer.

De motie richt zich niet tot de VNG, maar tot de regering. Het is een verzoek aan de regering om in het overleg met de VNG nadrukkelijk te pleiten voor verhoging van de vergoeding. Dat lijkt mij consistent. Ik zal dat doen.

Tot slot de 39f-motie, met daarin het verzoek om binnen een jaar onderzoek te doen. Het oordeel over die motie laat ik graag aan de Kamer. Zojuist zijn hierover wat opmerkingen gemaakt. Ik wil duidelijk maken dat de doelstelling wat mij betreft niet is om te bezuinigen. De doelstelling is om, waar naar de smaak van velen in de Kamer sprake is van een ingewikkeld systeem, hiervoor een oplossing te zoeken. Er is dus niet op voorhand sprake van een bezuinigingsdoelstelling. Met die kanttekening laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer.

De heer Atsma (CDA):

De vervolgvraag ligt voor de hand. Als na het onderzoek een deel van de Kamer vindt dat de 39f-omroepen kunnen integreren in de reguliere omroep- en taakorganisaties en omroepverenigingen, is voor mij de vraag of dat niet strijdig is met de uitgangspunten van het huidige mediabeleid. Ik ben benieuwd naar het oordeel van de minister.

Minister Plasterk:

Zo komen wij wel heel erg in alssituaties terecht. De Kamer is er nog altijd zelf bij. Er gebeurt niks zonder instemming van de Kamer. De Kamer vraagt mij om een onderzoek te doen. Ik zeg dat toe en kom vervolgens met het onderzoek terug naar de Kamer. Sommige indieners van de motie vermoeden een bezuinigingsdoelstelling. Dat is wat mij betreft niet het geval. Als het onderzoek klaar is, zal ik met de Kamer in gesprek gaan over de conclusies.

De heer Atsma (CDA):

De minister zegt dat de Kamer er zelf bij is. Ik hoop dat de minister er dan ook bij is.

Minister Plasterk:

Daar gaat de Kamer over. Ik heb het vertrouwen van de Kamer nodig om hier te kunnen opereren.

De heer Atsma (CDA):

Laten wij ervan uitgaan dat wij er beiden nog zullen zijn. Acht de minister het denkbaar dat een dergelijk fundamentele stelselaanpak in de huidige kabinetsperiode gerealiseerd kan worden, ook in het licht van het regeerakkoord?

Minister Plasterk:

Zo heb ik de vraag hierover niet begrepen. Het amendement, dat verder gaat dan de motie, rept van de ingang van de volgende concessieperiode als datum. Dat is in 2015 en dus zelfs voorbij de levensduur van dit kabinet. Het huidige kabinet is weliswaar niet weg te krijgen, maar aan de levensduur daarvan zit een grens en die ligt vóór 2015. In die zin gaat zelfs het amendement ervan uit dat een en ander niet eerder zijn beslag krijgt dan in 2015. Er is dus geen sprake van een voornemen om het nog binnen twee jaar te doen.

Dat is ook consistent met het punt dat bij het uittreden van omroepen is gezegd dat tussen het moment van besluit en het moment van uittreden al een jaar moet zitten. Wij verplichten ons nu tot een onderzoek voor een jaar. Wij zijn dus al minimaal twee jaar verder.

Ik dank de heer Van Dam voor het bijstellen van het amendement op stuk nr. 56 over de glossy's. Eerder kon wellicht de indruk bestaan dat een glossy slechts naar één televisieprogramma mocht verwijzen. Nu is het ook goed wanneer het gekoppeld is aan meerdere programma's. Dan moet er wel een relatie zijn. Het mogen dus geen algemene glossy's zijn. Ik laat het oordeel over dit amendement graag aan de Kamer. Ik interpreteer het amendement zo dat de betrokkenheid vanzelfsprekend verder moet gaan dan het herkennen van een nestgeur of een gevoel. Het enkele feit dat een omroep programma's maakt over vrouwen, legitimeert daarmee niet elk vrouwentijdschrift. Dat kan niet de bedoeling zijn en zo is het tot op heden overigens ook niet door het Commissariaat geïnterpreteerd.

De heer Atsma (CDA):

De minister kent de bladen als de Eva en de Maria, want ik weet dat daar op het ministerie ook met veel interesse naar is gekeken en dat ze zelfs zijn bestudeerd. Het Commissariaat heeft er een oordeel over uitgesproken. Verwacht de minister dat die twee bladen op basis van de huidige tekst zoals die door collega Van Dam is voorgesteld kunnen blijven bestaan zo de omroepen of uitgevers dat willen?

Minister Plasterk:

Ik snap die vraag, maar ik wil mij daar toch niet in begeven. Dit is naar mijn mening een taak die bij het Commissariaat voor de Media ligt. De toelichting van de indiener is helder. Ik heb aangegeven hoe ik dit interpreteer. De uiteindelijke toepassing is aan het Commissariaat. Ik zou anders in zijn plaats ook zeggen: dan moet de minister het maar helemaal uitmaken.

Ik zal tot slot ingaan op het inmiddels kennelijk als het amendement op stuk nr. 10 ingediende amendement en dan zal ik nog iets zeggen over een paar technisch aangepaste amendementen. Over het amendement van de heren Atsma en Van Dijk over de dagprogrammering kan ik zeggen dat er wat mij betreft geen bloed uitvloeit. Het dictum van het amendement is dat er een evenwichtige verdeling van de programmering moet zijn tussen zeven uur 's morgens en twaalf uur 's avonds. Dat is redelijk ruim genomen. Ik kan ook neuzen tellen. Uit de ondertekening leidt ik af dat hier wellicht ook wat draagvlak voor is, maar ik wil consistent blijven en handhaaf de opvatting dat wij hier niet aan programmering moeten doen. Het plaatsen van programma's is aan de omroep. Daarom ontraad ik ook dit amendement.

De heer Atsma (CDA):

Maar wij programmeren helemaal niet! Wij zeggen gewoon als een omroep ...

De voorzitter:

Een ogenblik, mijnheer Atsma. De minister spreekt over het amendement op stuk nr. 10, maar ik heb het amendement op stuk nr. 61 voor mij liggen.

Minister Plasterk:

Excuus, ik krijg nu iets anders aangereikt.

De voorzitter:

Voor de duidelijkheid, wij praten nu over het amendement op stuk nr. 61.

Minister Plasterk:

Dat heb ik hier niet.

De heer Atsma (CDA):

Dat is het nummer dat volgens mij door de Griffie is gegeven aan het amendement dat voorheen nummer 10 had en daarvoor 27.

Minister Plasterk:

Het lijkt er ...

De voorzitter:

... verdacht veel op? Zo kunnen wij een misverstand voorkomen.

De heer Atsma (CDA):

Er is geen sprake van programmering door of programmeerdrift van de Kamer.

Minister Plasterk:

Dat zeg ik ook niet.

De heer Atsma (CDA):

De minister suggereerde dat de Kamer wil programmeren. Wij zeggen dat er tussen zeven uur 's morgens en twaalf uur 's avonds sprake moet zijn van een evenwichtige spreiding et cetera. Wij hebben daar met name aan toegevoegd dat dit alleen mogelijk zou moeten zijn voor die omroepen die voor programmering overdag in aanmerking zouden willen komen. Ik heb in eerste termijn een paar voorbeelden gegeven van omroepen die daarvoor ongetwijfeld hun vinger zullen opsteken. Van programmering in algemene zin is geen sprake en die zorg van de minister wil ik wegnemen als hij dat eruit zou lezen.

Minister Plasterk:

Het is goed om dat te horen, maar dit blijft voor mij net een slag te dicht bij de taak van de publieke omroep om het oordeel aan de Kamer te laten. Ik erken dat de ruimte die hiermee wordt geboden, vrij groot is.

Ik kom nu op de amendementen die technisch of anderszins zijn veranderd. Het eerste is het amendement van de heer Bosma op stuk nr. 45 dat een aanpassing behelst van het amendement op stuk nr. 17. Het advies blijft hetzelfde. Dat geldt ook voor het amendement op stuk nr. 48 van de heer Remkes. Om wetstechnische redenen vervangt dat stuk nr. 16.

Als ik het wel heb, bestond het amendement op stuk nr. 49 van de heer Van Dam over de rol van het College voor de Omroepen uit twee onderdelen, waarvan ik het ene met klem heb ontraden en het andere zonder klem. Dank ervoor dat het deel over het coördinatiereglement, dat ik met klem ontried, is verwijderd. Het deel dat ik zonder klem had ontraden, blijft over. Mijn advies blijft overigens hetzelfde.

Mevrouw Peters splitste het amendement op stuk nr. 15 in twee onderdelen. Mijn advies met de motivatie voor ieder van de twee onderdelen blijft hetzelfde.

De heer Remkes had zijn eerdere amendement op stuk nr. 46 vervangen door stuk nr. 53. Mijn advies hiervoor blijft ook hier hetzelfde, evenals dat voor stuk nr. 55 dat stuk nr. 47 vervangt.

Hiermee heb ik alle amendementen besproken. Ook alle moties heb ik besproken.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dank aan de minister. Ik begrijp dat het wenselijk is om vóór 1 april over dit wetsvoorstel te stemmen? Dat zou inhouden dat dit donderdag moet gebeuren.

Minister Plasterk:

Ik dank de Kamer op dit late uur voor haar bereidheid hiertoe; zo kan het proces nog goed verlopen. Ik dank de leden ook voor hun inspanningen voor de lokale omroepen. De heer Van der Ham heeft er heel lang aan gesjord om deze kwestie tot een goed einde te brengen. Afhankelijk van de stemmingen zou dat einde dus kunnen komen en ik wil hem daarvoor danken.

De voorzitter:

Maar u deelt de conclusie dat het wenselijk is dat er donderdag wordt gestemd?

Minister Plasterk:

Absoluut, dat zou ik zeer op prijs stellen.

De voorzitter:

Dan zal ik het zo inplannen.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter. Daar heb ik een opmerking over. Dit mag niet op een of twee dagen vastzitten. Als ik de afgelopen dagen tot mij laat doordringen, zie ik amendementen en gewijzigde teksten ons om de oren vliegen. Ik vind de zorgvuldigheid van het wetgevingsproces belangrijk. De stemming kan evengoed aanstaande dinsdag.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Volgens mij is die zorgvuldigheid betracht. Met deze heropening heeft iedereen het zijne kunnen zeggen over de gewijzigde amendementen. Ik verzoek u toch echt om hierover overmorgen te kunnen stemmen.

De voorzitter:

Ik zie dat niemand anders hierover een opmerking wil maken. Ik zal dit doorgeleiden en de stemming donderdag laten agenderen. Mocht dat problemen opleveren, dan horen wij dat nog.

Sluiting 22.52 uur

Naar boven