Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap tot beperking van meervoudige nationaliteit en tot invoering van het verlies van het Nederlanderschap wegens het toebrengen van ernstige schade aan de essentiële belangen van het Koninkrijk of van een of meer van zijn landen (30166, R1795).

(Zie vergadering van 4 oktober 2007.)

De voorzitter:

Aan de orde is de behandeling in tweede termijn. Met de spreektijd zal ik enige, maar geen onbeperkte soepelheid betrachten, aangezien niet alle woordvoerders van vandaag aan de behandeling in eerste termijn hebben meegedaan.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Sterk (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording in eerste termijn. De tweede termijn wil ik gebruiken om terug te kijken en in te gaan op de kwestie rond de latente Nederlanders.

In eerste termijn heb ik aangevoerd om welke redenen mijn fractie kan instemmen met het wijzigingsvoorstel dat vandaag voorligt. Het uitgangspunt is voor ons dat nationaliteit een ondeelbaar begrip is. Van een staatsburger verwachten wij betrokken deelname aan ons land en de rechten en plichten die dat met zich meebrengt. Het veronderstelt dat er een reële band is met het land waarvan men staatsburger is en het vraagt een bewuste keuze.

Ik heb een aantal redenen gegeven waarom dit ook tot problemen kan leiden: dienstplicht en consulaire bijstand. Verder heb ik aangegeven dat men natuurlijk sterke gevoelens bij het land van herkomst kan hebben. Om de woorden van mijn collega Dijsselbloem te gebruiken: het doorknippen van het oude paspoort maakt niet dat het land van herkomst of van herkomst van de ouders uit hoofd en hart verdwijnt, maar het geeft wel aan dat er een bepaalde keuze wordt gemaakt.

De wetswijziging is majeur voor degenen die het aangaat. Daarom is het zaak om mogelijk onbedoelde gevolgen goed in het oog te krijgen. De CDA-fractie heeft mede daarom sympathie voor het amendement van de ChristenUnie, dat regelt dat er via een AMvB nadere regels worden gesteld aan het huwelijk van de verzoeker met een Nederlander. Deze AMvB zal worden opgesteld na een onderzoek naar de mogelijk ongewenste gevolgen voor buitenlanders die met een Nederlander trouwen.

De CDA-fractie stelt verder vast dat de minister heeft toegezegd dat de AMvB die regelt dat de nationaliteit kan worden ontnomen bij terroristische misdrijven aan de Kamer wordt voorgelegd. Graag krijgen wij daarvan nog een bevestiging van de minister.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Als dat amendement van mevrouw Huizinga ertoe leidt dat er een onderzoek komt en dat uit het onderzoek blijkt dat er allerlei onbedoelde gevolgen zijn waardoor de groep van gehuwde personen in deze uitzonderingscategorieën niet wordt meegenomen, dan blijft de reikwijdte van het wetsvoorstel beperkt tot 2,7% van alle naturalisandi. Graag een reactie.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik begrijp de vraag niet helemaal, maar ik voel wel aan wat mevrouw Azough van mij wil horen. Wij hebben ons altijd druk gemaakt over derdegeneratiemigranten die in Nederland zijn geboren, wier ouders in Nederland zijn geboren en wier grootouders heel lang in Nederland hebben gewoond. Wij vinden het vreemd dat deze mensen nog steeds een dubbele nationaliteit zouden moeten hebben. Die dubbele nationaliteit willen wij zo veel mogelijk terugdringen. Ik denk dan ook aan personen van de tweede generatie die meerderjarig worden. Op dit moment gaat het daarbij om 2,1%, maar het effect is natuurlijk breder. Het zal uiteindelijk een piramidewerking geven.

Als wetgever hebben wij tot taak dat voorstellen en wijzigingen die wij doorvoeren, inderdaad die gevolgen hebben die wij graag zien. In dat opzicht vind ik het vanzelfsprekend dat wij een onderzoek laten plaatsvinden om te bekijken wat de gevolgen zullen zijn. Ik ben daar iets minder negatief over dan mevrouw Azough. Het is heel goed mogelijk om zaken in een ander artikel van de wet te regelen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ben verbijsterd dat u de proportionaliteit van deze maatregel voldoende vindt waar wij het hebben over 2,1% van alle naturalisandi. Een dergelijke maatregel leidt tot allerlei discussies, inclusief over de heer Aboutaleb en mevrouw Albayrak. Ik verbaas mij over uw opstelling.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik zie dat toch anders. Het gaat om de tweedegeneratiemigranten die dan een keuze zullen moeten maken. Het heeft ook effecten voor de derdegeneratiemigranten. Ik probeer aan te geven dat het effect uiteindelijk groter zal zijn, omdat je ergens begint en er sprake zal zijn van een breder gevolg. Ons is het er in eerste instantie om begonnen dat het in dit artikel geregeld wordt voor de derdegeneratiemigranten. Wij willen graag ook nog verder-gaan. Dat is de reden waarom wij heel positief staan tegenover dit wetsvoorstel. Als wetgever hebben wij als taak ervoor te zorgen dat wetgeving de effecten heeft die wij beogen. Daarom vind ik een onderzoek zeer op z'n plaats. Er vinden wel vaker onderzoeken plaats in het kader van wetsvoorstellen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Kunt u aangeven wat volgens u het verdere effect zal zijn van dit wetsvoorstel? U refereert voortdurend aan de enorme schokgolven die dit wetsvoorstel zal veroorzaken. Ik zie dat nog niet terug.

Mevrouw Sterk (CDA):

Zoals u weet, krijgen mensen ook kinderen. Het betekent dan in ieder geval dat die kinderen niet de dubbele nationaliteit zullen hebben waardoor er meer mensen in Nederland zullen komen met een enkelvoudige nationaliteit. Ons grote probleem met de dubbele nationaliteit is dat onze wetgeving ervan uitgaat dat één nationaliteit de norm is. Op dit moment is de uitzondering de regel geworden. Het wetsvoorstel draagt ertoe bij dat dit nog verder wordt teruggedrongen. Ik ga ervan uit dat het onderzoek zal uitwijzen dat het ook mogelijk zal zijn om dat te doen ten aanzien van verzoekers die met een Nederlander trouwen. Dan hebben wij in ieder geval de randen opgezocht van wat mogelijk is. Wij hadden wellicht wat verder willen gaan, maar dat is gewoon niet mogelijk.

De heer Teeven (VVD):

Ik deel de verbazing van mevrouw Azough en ik ben ook wel een beetje bang dat het allemaal langzamerhand niets meer voorstelt. Leidt uw sympathie voor het amendement van mevrouw Huizinga-Heringa er niet toe, dat als het onderzoek gereed is, wij eigenlijk helemaal niets meer gaan doen met de werking van artikel 9, lid 3? U schuift het nu een beetje op de lange baan waardoor er wellicht nooit meer wat van terechtkomt.

Mevrouw Sterk (CDA):

U heeft toch ook de taak als medewetgever om ervoor te zorgen dat de wetgeving die wij hier aannemen klopt? U heeft blijkbaar twijfels over het onderzoek en de uitkomsten ervan, want u gaat er al van uit dat het zal betekenen dat het wetsvoorstel een veel kleinere reikwijdte zal hebben. Ik heb al aangegeven dat ik dat niet deel, maar dat ik het wel goed vind om er nog eens goed naar te kijken.

De heer Teeven (VVD):

Ik geloof dat mevrouw Sterk mij niet helemaal goed begrijpt. Het gaat mij erom dat met het onderzoek de werking van het artikel op de lange baan wordt geschoven. Als VVD-fractie zouden wij graag zien dat het meteen was gaan werken. Tot voor kort hadden wij begrepen dat de CDA-fractie dat ook wilde, maar ik constateer dat zij nu een bochtje gaat maken met dit onderzoek.

Mevrouw Sterk (CDA):

U heeft het eerste deel van het debat niet meegemaakt, dus u heeft inderdaad mijn inbreng daarin niet gehoord. Wij hebben steeds gezegd dat wij in principe voorstander zijn van het terugdringen van de dubbele nationaliteit, met name vanuit het oogpunt van derdegeneratiemigranten. In dat opzicht zijn wij ook heel blij met dit voorstel. Tegelijkertijd hebben wij de taak als wetgever om ervoor te zorgen dat de wetgeving dát doel bereikt dat wij beogen. Daarop is het onderzoek gericht, ook om na te gaan of wellicht nog kleine aanpassingen in het wetsvoorstel nodig zijn. Ik vind het lastig uit te leggen om met terugwerkende kracht tegen iemand te zeggen: u heeft weliswaar de dubbele nationaliteit op moeten geven maar eigenlijk moeten wij nu met elkaar constateren dat het niet verstandig was, gezien de uitkomsten van het onderzoek. Dan heb ik liever dat wij het heel even uitstellen en dat het kabinet het onderzoek snel start, zodat wij over enkele maanden hier weer kunnen staan om ervoor te zorgen dat het desbetreffende artikel in deze wet kan worden geïmplementeerd.

De heer Teeven (VVD):

Het is bijzonder aardig dat u verwijst naar de Handelingen. Ik heb die goed gelezen maar ik heb er niet in teruggevonden dat u zo'n onderzoek nodig vond. Dat is blijkbaar sinds kort bij u naar boven gekomen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik probeer u steeds uit te leggen dat de wetgeving die wij als medewetgever implementeren het doel dient te bereiken dat wij beogen. Om die reden hebben wij nu deze tweede termijn en niet onmiddellijk na de eerste termijn. Er waren namelijk nog een aantal zaken die nader onderzoek behoefden. Wij zijn inmiddels tot de conclusie gekomen dat ten aanzien van de verzoeker die met een Nederlander trouwt, het goed zou zijn als wij nog iets meer inzicht zouden krijgen in de precieze gevolgen en de mogelijk onwenselijke gevolgen. Dat staat ook in de toelichting op het amendement. Daarnaast gaan wij straks nog spreken over het latente Nederlanderschap dat dit wetsvoorstel ook regelt.

Ik wil ten slotte nog even terugkomen op de discussie uit de eerste termijn rond de latente Nederlanders. In de eerste termijn stelde ik dat de CDA-fractie graag het recht op gelijkheid van kinderen van een Nederlandse moeder of vader die met een buitenlander is getrouwd, wil herstellen. De minister reageerde op ons amendement met een nota van wijziging. Naar aanleiding daarvan is het amendement opnieuw aangepast. Wij blijven bij het uitgangspunt dat de gelijkstelling totaal zou moeten zijn; dus ook voor die personen die voor 1964 als kind van een Nederlandse moeder zijn geboren. Daarom zullen wij het amendement van de heer Dijsselbloem steunen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik vervang mijn collega Tineke Huizinga, die op dit moment, zoals u misschien zult begrijpen, met andere dingen bezig is.

Het wetsvoorstel inzake meervoudige nationaliteit kent een lange voorgeschiedenis. In de discussies in en buiten de Kamer heeft het ook de nodige emoties losgemaakt. In de eerste termijn is mijn collega Tineke Huizinga al duidelijk geweest over de wijze waarop wij tegen dit wetsvoorstel aankijken. Wij zijn voor beperking van de meervoudige nationaliteit. Dat staat ook in ons verkiezingsprogramma. Wij hebben het echter wel steeds geplaatst in het teken van integratie. Met die ogen hebben wij naar het wetsvoorstel gekeken. Wij hebben ook bekeken of het in de praktijk wel haalbaar is en of je daarmee de doelen bereikt die je wilt bereiken. Dat heeft geleid tot een groot aantal kritische vragen van onze kant. Die zijn allemaal netjes in het stenografisch verslag terecht gekomen.

Wij hadden de meeste moeite met de voorstellen over de gehuwden met een Nederlander. Wij hadden drie bezwaren. Allereerst tref je een groep die voor een groot deel geen integratieproblemen kent. Dat is een risico. Ten tweede kan een vreemdeling die zijn oude nationaliteit opgeeft, problemen ondervinden bij bijvoorbeeld familiebezoek of terugkeer wegens calamiteiten of bij echtscheiding. Ten derde zou een vreemdeling die trouwt met een Nederlander kunnen worden gestimuleerd om op het moment dat hij moet kiezen, zijn oude nationaliteit vast te houden en niet te verzoeken om het Nederlanderschap. Dat zou dan weer strijdig zijn met het belang van een gezamenlijke nationaliteit in een gezin. Wij hebben toch met elkaar onderstreept dat dat wel van belang is.

De heer Fritsma (PVV):

Ik begrijp niet helemaal wat u bedoelt met uw opmerking dat er geen integratieproblemen spelen bij de groep mensen die met een Nederlander zijn gehuwd. Het komt namelijk veel voor dat partners uit Turkije en Marokko worden gehaald en trouwen met een Turk of Marokkaan die in Nederland woont en de Nederlandse nationaliteit heeft. Er is bij deze groep wel degelijk sprake van een integratieprobleem.

De heer Slob (ChristenUnie):

Als ik aangeef dat je groepen zou treffen die voor een groot deel geen integratieproblemen kennen, ontken ik niet dat er ook groepen zijn waar dat wel speelt. Het is echter een generieke maatregel die voor iedereen geldt, voor alle nationaliteiten. Het is dan ook de vraag of je met een generieke maatregel wel het doel bereikt dat voor ons van belang is: de discussie rond de beperking van de meervoudige nationaliteit te zien in het teken van de integratie. Daar hebben wij vragen over gesteld. Ik meen dat de eerste termijn voor de verkiezingen is gehouden. U kunt er via het verslag kennis van nemen dat wij dat bij de minister hebben neergelegd.

Voorzitter. Wij hebben nog eens nagedacht hoe wij nu verder moeten met dit wetsvoorstel. Dat heeft uiteindelijk geresulteerd in een amendement van onze kant, waarin aan de regering wordt overgelaten om op een bepaald moment bij koninklijk besluit met een uitwerking te komen. Het wetsvoorstel treedt dus niet op een van te voren vastgesteld moment in werking. Het moet natuurlijk op een bepaald moment in werking gaan treden, maar voordat dat definitief kan gaan gebeuren, moet er, gezien de zorgen en vragen die wij hebben, een onderzoek plaatsvinden, waaruit moet blijken of onze zorgen terecht zijn. Het zou kunnen dat dat niet zo is, maar wij hebben daar onvoldoende zicht op om nu al definitief te zeggen hoe het moet gaan. Wij zouden dat onderzoek, uiteraard met het commentaar van de regering, graag weer in de Kamer bepreken, zodat het parlement zijn verantwoordelijkheid kan nemen en tot definitieve conclusies kan komen. Ik heb overigens weinig behoefte om op de uitkomsten van dit onderzoek vooruit te lopen. Als je om een onderzoek vraagt, moet je ook afwachten wat het oplevert. Als de resultaten daarvan bekend zijn, kunnen wij een definitief oordeel over dit onderdeel van het wetsvoorstel geven.

Wij zijn zeer benieuwd naar de reactie van de minister op ons amendement. Wij wachten de beantwoording met belangstelling af.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Tussen de eerste en tweede termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel is in onze visie op de hoofdlijnen bitter weinig veranderd. Wij verzetten ons zeer tegen de politieke context, de ideologische lading die aan het debat rond de dubbele nationaliteit is gegeven. Deze zou ongewenst zijn en de vraag is welke impliciete boodschap daarvan uitgaat voor de meer dan één miljoen bipatride of zelfs tripatride Nederlanders. Deze mensen leiden hier gewoon hun leven en zijn volstrekt loyaal aan Nederland. Het is volstrekt ongepast om daar langs deze lijn twijfel over te zaaien. De verdachtmakingen strekken zich nu zelfs uit tot kandidaatbewindslieden. Mijn fractie verwerpt deze redeneertrant met kracht.

De heer Fritsma (PVV):

Ik verbaas mij erover dat de heer Dijsselbloem zegt dat iedereen met een dubbele nationaliteit loyaal is aan de Nederlandse samenleving. Er zijn heel veel mensen met een dubbele nationaliteit die al jaren in Nederland wonen, maar geen Nederlands spreken en weinig bereidheid tonen om zich aan te passen aan de Nederlandse samenleving. Zij delen ook de kernwaarden niet en zijn dus niet loyaal aan de Nederlandse samenleving. Die mogelijkheid wordt door de heer Dijsselbloem kennelijk uitgesloten. Dat is het ontkennen van de realiteit.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Er dreigt nu een herhaling van de discussie in eerste termijn. Toen is de verschillende voorstanders van dit wetsvoorstel gevraagd om een onderzoek waarin deze relatie wordt onderbouwd, maar die onderzoeken zijn er niet.

Wij hebben al het nodige gezegd over de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen. Die zal buitengewoon gering zijn. Wij juichen het amendement van de fractie van de ChristenUnie zeer toe. Aanvaarding daarvan betekent dat die effectiviteit nog geringer zal worden.

Ik heb gevraagd of iemand die zijn oude nationaliteit heeft laten vervallen, deze later toch weer opnieuw kan aanvragen. De minister heeft bevestigd dat dit mogelijk is. Ik heb er niet voor gepleit om die route op te heffen, maar ik constateer wel dat de minister er buitengewoon laconiek over doet. Eerst zegt zij dat er een probleem is en dat zij het aantal bipatriden wil beperken. Als ik er dan op wijs dat er een route is waarlangs betrokken opnieuw een dubbele nationaliteit kunnen krijgen, gaat zij daar nauwelijks op in. De vraag is wat wij hier aan het doen zijn.

De minister werpt ook de vraag op of het niet beter is om iemand niet meer te naturaliseren als hij zijn oorspronkelijke nationaliteit niet kan verliezen. Zij beantwoordt die vraag in feite zelf al door op te merken dat zij hier voorstander van is. Nu zijn wij bij de kern van de zaak. Wij zijn het hier fundamenteel mee oneens. Het is zeer ongewenst dat als gevolg van dit soort beleid minder buitenlanders die zich blijvend in Nederland hebben gevestigd en wier kinderen hier opgroeien zich laten naturaliseren. Gelukkig is de effectiviteit van de maatregel inmiddels teruggebracht tot 2%, zoals een van de collega's opmerkte. Zo groot zal het effect dus niet zijn.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik heb u tot nu toe veel kritiek op het wetsvoorstel horen uiten. Dat is prima, want ik ben het daar volledig mee eens. Dit geldt zeker voor de kritiek op het sentiment waartoe dit wetsvoorstel aanleiding geeft bij partijen zoals de Partij voor de Vrijheid. U moet mij echter toch nog eens uitleggen waarom dit wetsvoorstel volgens u per se deze week behandeld moest worden.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat is een wonderlijke vraag. Ik namens mijn fractie en ook namens de fracties van CDA en ChristenUnie om twee redenen om uitstel van de tweede termijn gevraagd. Ten eerste zou dit punt onderdeel zijn van de formatiebesprekingen. Uiteindelijk is het niet in het regeerakkoord opgenomen en daarmee is een vrije kwestie geworden, ook voor de coalitiefracties. Ten tweede was met het ministerie een overleg gaande over één bepaald amendement dat nogal ingewikkeld was. Dit overleg is geweest, het amendement is aangepast en het debat kan worden hervat. Ik heb geen redenen en argumenten meer om het uit te stellen. Als u die wel had, had u ze naar voren moeten brengen, maar u had ze ook niet, behalve dat u tegen het wetsvoorstel bent. Dat geldt echter ook voor mij. De PvdA-fractie heeft echter de vrijheid om tegen dit wetsvoorstel te stemmen, en ik neem aan dat u die vrijheid ook heeft.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Gelukkig geldt die vrijheid voor ons allen om voor of tegen dit wetsvoorstel te stemmen, maar het gaat mij erom dat het tijdstip van behandeling van een wetsvoorstel wordt bepaald door een meerderheid van de Kamer. Als u vóór uitstel van de behandeling van dit wetsvoorstel had gestemd, was de behandeling wel degelijk uitgesteld en bij een bewindspersoon van uw eigen partij terechtgekomen. Zij had wellicht een eigen invulling kunnen geven aan het beleid. Daarnaast vraag ik u of u nog een keer kunt ingaan op mijn eerste vraag. Wat is er precies besproken over dit punt binnen de formatieonderhandelingen?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Op dit punt is besproken dat de fracties vrij zijn om hun politieke visie en stemgedrag te doen gelden. Wij zeggen dus wat wij hiervan vinden. Ik neem geen blad voor de mond. Ik vind dit wetsvoorstel op het onderdeel "dubbele nationaliteit" kwestieus en zeer afkeuringswaardig. Tegen het onderdeel "het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit" heb ik principiële en praktische bezwaren. Het door de PvdA-fractie ingebrachte onderdeel juich ik echter zeer toe. Zo staan wij erin. U vraagt mij om dit wetsvoorstel te filibusteren, dat wil zeggen voor eeuwig in de ijskast te zetten, maar ik heb er belang bij dat dit wetsvoorstel wordt afgerond. Ik heb bijvoorbeeld het onderdeel "latente Nederlanders" ingebracht. Ik weet dat er een groep mensen is die duidelijkheid wil hebben over de vraag hoe een en ander nu verder gaat. Ik voel niet zoveel voor dit soort destructieve methodes. Ik ben voor open politiek en daarom geef ik u mijn standpunt. Ik voel niets voor twee onderdelen van dit wetsvoorstel, maar ik ben zeer vóór het derde onderdeel. Ik hoop dat dit onderdeel snel aangenomen kan worden.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dit is natuurlijk een onlogische redenering. Als u wilt dat het wetsvoorstel beter wordt, had u ervoor kunnen zorgen dat er op korte termijn, in het nieuwe kabinet, een wetsvoorstel ligt dat een oplossing biedt voor het latente Nederlanderschap maar dat die andere elementen niet meeneemt. Dat heeft u echter niet gedaan.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dit is mij iets te opportunistisch. Als in deze coalitie alles tot op de millimeter was vastgespijkerd, had mevrouw Azough als eerste aan de interruptiemicrofoon gestaan om te protesteren tegen het feit dat fracties niet de vrijheid hebben om een politiek standpunt in te nemen. Mijn fractie is vrij om met het wetsvoorstel om te gaan zoals wij zullen doen. De PvdA-fractie zal met name vanwege het eerste onderdeel tegen dit wetsvoorstel stemmen. Mijn fractie zal zeer blij zijn als het derde onderdeel tot wet wordt verklaard.

Dan kom ik op het onderdeel van de terroristische misdrijven en het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit. Ik heb de volgende vraag aan de VVD-fractie: bestaat het door oud-collega Visser ingediende amendement op stuk nr. 15 nog? Ik zou daar zeer voor zijn, omdat dat amendement de zware voorhangprocedure op een nette manier regelt. Een toezegging van de minister dat het aan de Kamer zal worden voorgelegd, is immers nog geen zware voorhangprocedure. Misschien kunnen wij dus preciezer aangeven wat wij daarover hebben geregeld.

De minister is niet ingegaan op mijn vragen over de uitzetbaarheid naar landen waar mensenrechten worden geschonden. Die discussie heeft in het Verenigd Koninkrijk volop gespeeld. De minister kijkt mij verbaasd aan, maar ik zou zeggen: lees nog even de eerste termijn. Ik heb daar uitgebreid over gesproken en heb daar vragen over gesteld.

Tot slot het derde onderdeel, de latente Nederlanders. Ik dank de minister en haar ambtenaren voor de steun die wij hebben gehad bij het opstellen van het amendement. Een aantal problemen zijn weggenomen en opgelost. Het nieuwe amendement dat wij hebben gemaakt, werkt niet meer terug tot de geboorte. Dat lost een aantal problemen op. Het amendement werkt ook niet automatisch door voor latere generaties, want dat zou consequenties hebben die wij niet beogen. Die latere generaties krijgen wel een eigenstandig optierecht. Resteert het punt van de leeftijdsgrens van 21 jaar, die gold ten tijde van de optieregeling in 1985. Daarover zijn wij en de minister het niet eens geworden in de besprekingen. Dat debat moet dus hier worden gevoerd. Voor 1964 was de hoofdregel dat een Nederlandse vrouw die met een buitenlandse man trouwt, haar nationaliteit moest opgeven. Zij werd dan een buitenlandse. Daarop waren enkele uitzonderingen. Het gold bijvoorbeeld niet voor een paar landen. Wij vinden dat ook die vrouwen, die hun Nederlandse nationaliteit dus konden houden ook al waren zij met een buitenlandse man getrouwd, nu onder dit amendement gebracht zouden moeten worden. Althans, om heel precies te zijn: hun kinderen. Ook dat zijn immers kinderen van Nederlandse moeders.

Ons is tegengeworpen dat het ook gaat om een aantal grotere immigratielanden; wat halen wij dus over ons heen? Ik stel voorop dat wij zover mogelijk willen gaan in het principieel rechtzetten van deze ongelijke behandeling van mannen en vrouwen. Wij zeggen dus niet bij voorbaat dat wij hiervan terugwijken omdat het om 100 of misschien zelfs 1000 mensen extra zou kunnen gaan. Wij hebben echter wel goed bekeken hoe groot die groep zou zijn. Men moet zich realiseren dat de grote immigratiestromen naar deze landen voor het overgrote deel hebben bestaan uit jonge gezinnen of alleenstaande jonge mannen. De categorie alleenstaande Nederlandse jonge vrouwen die naar die landen toe gingen om met buitenlandse mannen te trouwen, was in die totale immigratiestroom echt veel kleiner. De tweede vraag is natuurlijk of iedereen gebruik zal maken van het optierecht. Uiteraard niet, want daarvan gebruikmaken heeft ook allerlei consequenties in juridische zin, zoals voor de positie van staatsburger van een ander land, voor het erfrecht et cetera. Lang niet iedereen zal daar dus gebruik van willen maken.

Door het hanteren van de 21-jaarsgrens, die al in de originele optieregeling van 1985 stond, kunnen er binnen een gezin voor verschillende kinderen verschillende rechten gelden. Het ene kind is voor 1964 geboren en het andere misschien daarna. De een krijgt daarmee het recht om Nederlander te worden en de ander niet. Dat is een ongewenst effect van het vast blijven houden aan de grens van 21 jaar.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Laat ik maar met de deur in huis vallen. Wij stemmen tegen deze wet. Volgens de minister bevordert deze wet de integratie. Die redenering is echter erg naïef en simplistisch. Integratie hangt niet af van een document. Je kunt het hart van mensen niet beheersen met een bureaucratische maatregel. Dit wetsvoorstel is wat de fractie van D66 betreft symboolwetgeving als gevolg van een doorgeslagen maakbaarheidsdenken. Enkele partijen in de Kamer hebben hetzelfde idee. Alles wat vreemd is, brengt angst met zich. Dat lijkt mij niet correct handelen.

Het bevorderen en versnellen van integratie gaat niet via deze wet, maar via onderwijs, werk en meedoen in de samenleving. Deze wet creëert problemen in plaats van die op te lossen, zeker voor mensen die in Nederland met een buitenlandse partner zijn getrouwd en die na scheiding niet meer terug kunnen naar het eigen land.

De emancipatie van het nationaliteitsrecht is voor D66 zeer belangrijk. Het amendement van de heer Dijsselbloem steunen wij dan ook. Het wordt immers tijd dat mannen en vrouwen ook in het nationaliteitsrecht gelijk worden behandeld.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vind het oprecht jammer dat wij niet met een nieuw bewindspersoon over dit wetsvoorstel debatteren. Zeker gezien de harde kritiek van verschillende fracties, ook van de VVD in eerste termijn, is het onbegrijpelijk dat kritische partijen zoals de PvdA en de ChristenUnie deze laatste stuiptrekking van het demissionaire kabinet mogelijk maken.

In de discussie over het wetsvoorstel wordt regelmatig de demagogische indruk gewekt dat tegenstanders van deze wetswijziging geen waarde aan staatsburgerschap hechten. Alsof oprechte vaderlandsliefde alleen voorbehouden is aan degenen die naturalisatie tot de Nederlandse nationaliteit als de hoofdprijs zien. Zo is het debat wat mij betreft terechtgekomen in een context waarin benauwend denken de hoofdtoon vormt. Onzin. Ik vraag mij af wie Prins Claus een slechte Nederlander durft te noemen omdat hij ooit stelde eerst wereldburger, dan Europeaan en dan Nederlander te zijn.

Het eerste en belangrijkste onderdeel van de wetswijziging betreft de verdere beperking van het aantal Nederlanders met een dubbele nationaliteit omdat het tot een bewuste keuze voor het Nederlanderschap zou leiden. Die redenering is opmerkelijk, aangezien menig Nederlander nooit stil hoeft te staan bij zijn of haar Nederlanderschap. Dat is een vanzelfsprekendheid. Toch wordt hun Nederlanderschap niet voortdurend in twijfel getrokken, zoals door de heer Wilders zelfs bij mevrouw Albayrak en de heer Aboutaleb. Dat is een gotspe. De heer Aboutaleb is in veel opzichten meer Nederlander en veel calvinistischer dan anderen. Ik vind het bovendien verwerpelijk dat dit soort sentimenten wordt opgewerkt door dit wetsvoorstel.

De heer Fritsma (PVV):

Er worden voortdurend verkeerde voorbeelden gebruikt. Prins Claus was een voorbeeldig burger. Dat neemt niet weg dat er grote groepen mensen met de dubbele nationaliteit zijn die niet loyaal aan Nederland of niet uitsluitend loyaal aan Nederland zijn.

De voorzitter:

Dit is een gelegenheid voor een vraag en niet voor een nieuw betoog.

De heer Fritsma (PVV):

Vindt mevrouw Azough niet dat je voor de volle honderd procent achter de Nederlandse nationaliteit moet staan en bewust die keuze moet maken?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Volgens mij gebeurt dat bij menigeen ook, zelfs als dat tot een dubbele nationaliteit leidt. Ik heb de voorbeelden van de heer Aboutaleb en mevrouw Albayrak niet aangehaald, maar ze zijn door uw eigen fractievoorzitter aangehaald. Ik vind het verbazingwekkend dat u mij nu bekritiseert op wat uw fractie zelf heeft gedaan. Het zijn wat mij betreft voorbeelden van voorbeeldige Nederlandse burgers aan wier loyaliteit of Nederlanderschap absoluut niet getwijfeld mag worden.

Voorzitter. Ook mensen met een dubbele nationaliteit maken een bewuste keuze voor de Nederlandse nationaliteit, inclusief naturalisatietoets en inburgeringcursus. Daarom ben ik niet verbaasd over de uitkomsten van een onderzoek naar de mate van integratie onder allochtone inwoners en staatsburgers. Die uitkomsten duiden erop dat naturalisatie tot Nederlander goed is voor de integratie. Genaturaliseerde Nederlanders zijn meer gericht op de Nederlandse samenleving en beter geïntegreerd dan mensen die niet genaturaliseerd zijn, ook als het gepaard gaat met dubbele nationaliteit. Op de effectiviteit van dit wetsvoorstel kom ik later terug.

Uit vergelijkbare situaties in andere landen blijkt dat veel meer mensen afzien van het Nederlanderschap vanwege het duivelse dilemma tussen kwijtraken van hun oude nationaliteit of naturalisatie. Dan komen er niet meer Nederlanders met een enkele nationaliteit, maar juist meer buitenlanders in Nederland. Het aantal naturalisaties is al gedaald de afgelopen tijd. Dat moet de heer Fritsma toch niet aanspreken dat er meer buitenlanders in Nederland komen?

De heer Fritsma (PVV):

Er is een paar keer gezegd dat mensen met een dubbele nationaliteit beter geïntegreerd zijn dan mensen zonder een dubbele nationaliteit. Dat is logisch, omdat mensen met een dubbele nationaliteit hier vaak langer wonen dan mensen met alleen een verblijfsvergunning. Zij zijn dus ook genaturaliseerd. Gelooft mevrouw Azough niet dat mensen met een enkele nationaliteit, de Nederlandse nationaliteit, nog beter geïntegreerd kunnen zijn dan mensen met een dubbele nationaliteit?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik vraag mij dat inderdaad af, want uit dit wetenschappelijke onderzoek dat op precies dezelfde variabelen en indicatoren is gebaseerd, blijkt dat mensen die voor naturalisatie kiezen zich veel meer tot die Nederlandse samenleving wenden. Als wij naturalisatie inperken, zeker in combinatie met een restrictief toelatingsbeleid, dan zorgen wij ervoor dat meer mensen geen Nederlander worden. Zij blijven buitenlander in Nederland. Ik ben het er niet mee eens dat dit een goede zaak is. Daarin verschillen wij pertinent van mening.

De voorzitter:

Ik wijs u erop dat dit een tweede termijn is. Wilt u daar rekening mee houden? Als u de collega's zo vaak rechtstreeks aanspreekt, dan zitten wij hier de hele dag. Ik wijs erop dat het de laatste dag voor het reces is.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Alleen de heer Fritsma voelt zich aangesproken.

De voorzitter:

U begrijpt mijn boodschap.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik zal verder gaan met mijn betoog.

Ik ga in op de effectiviteit. Hoeveel mensen treft dit wetsvoorstel nu eigenlijk? Het gaat in totaal om ongeveer vijfduizend mensen en in de meeste gevallen, 12%, gaat het om mensen die getrouwd zijn met Nederlanders. Het amendement van mevrouw Huizinga-Heringa heeft tot gevolg dat dit voor de groep gehuwden mogelijk pas in werking treedt na onderzoek en hernieuwd debat. Dat is een prima amendement dat ik van harte zal steunen, maar ik moet zeggen dat het de effectiviteit van het wetsvoorstel onderuithaalt. Dit voorstel zal dus gelden voor een groep van 2,7%: een gotspe. Als het uiteindelijk doorgevoerd wordt, ook voor de gehuwden, dan zal het voor een beperkte groep tot schrijnende gevallen leiden. In eerste termijn hebben wij een aantal voorbeelden aangehaald, waarvan ik hoop dat de minister erop reageert. Hoe gaat zij om met de Cubaan, die na zijn huwelijk nooit meer naar Cuba mag van de Cubaanse autoriteiten? Hoe gaat zij om met de vrouw die na echtscheiding of overlijden van haar partner wil teruggaan naar het land van herkomst? De minister is hier niet op ingegaan. Zij heeft niet beargumenteerd waarom deze uitzonderingscategorieën nu plotseling wel zonder problemen afstand kunnen nemen. Als de minister daar niet op ingaat, gaat zij voorbij aan haar ministeriële verantwoordelijkheid om de verhouding tussen algemeen belang en individueel belang af te wegen, zeker gezien het geringe effect dat haar voorstel sorteert.

Ik maak een opmerking over de gevolgen voor de lange termijn van dit wetsvoorstel. Als wij overgaan tot een steeds restrictiever naturalisatiebeleid, dan hebben wij de plicht te kijken naar de positie van inwoners die niet genaturaliseerd zijn en dus geen staatsburgers zijn. De fractie van GroenLinks pleit al langer voor migrantenkiesrecht op nationaal niveau. Dit is een dure plicht, omdat er anders een democratisch lacune ontstaat. Ik krijg nog graag een reactie van de minister op deze vraag.

In de eerste termijn heeft de minister gezegd dat zij op korte termijn – dat was in oktober – met de Iraanse autoriteiten van gedachten zou wisselen over de catch 22-situaties waarin Iraniërs verkeren die Nederlander willen worden. Heeft dit overleg al plaatsgevonden? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan?

Het blijft de vraag waarom het kabinet per se wil ingrijpen in de nationaliteit. Ik heb daar moeite mee, omdat zij een definitie van nationaliteit hanteert die benauwend en restrictief is en de individuele vrijheid ingrijpend beperkt. Prins Claus had in Griekenland of Marokko, landen die die vrijheid niet kennen, niet kunnen zeggen wat hij in Nederland wel zonder schroom kon zeggen. Die weg moeten wij in Nederland niet opgaan.

Het tweede onderdeel heeft betrekking op verlies van het Nederlanderschap vanwege het toebrengen van ernstige schade aan essentiële belangen. Ik herhaal de vragen waarop de minister nog geen antwoord heeft gegeven. Waarom dit wetsvoorstel, want wat de minister nu voorstelt, kan in principe al? Waarom wordt de definitie van misdrijven vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur? Mijn fractie vindt het belangrijk dat bij zo'n zwaar instrument de betreffende misdrijven expliciet in de wettekst worden opgenomen, juist omdat duidelijk moet zijn waar het over gaat en aanpassingen niet zo maar aangebracht moeten kunnen worden. Hoe uitzetbaar zijn deze terroristen? Er zijn immers maar weinig landen die hen met open armen zullen ontvangen en uitzetting naar een land met een geschiedenis van marteling kan niet. De belangrijkste vraag is of het niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als Nederlanders met een dubbele nationaliteit wel het Nederlanderschap kan worden ontnomen en enkelvoudige Nederlanders niet.

Ik ga nog kort in op de amendementen die ik heb ingediend. Ik herhaal dat mijn fractie naturalisatie belangrijk vindt, juist vanwege de integratie. Daarom zijn wij kritisch over dit wetsvoorstel dat naturalisatie moeilijker maakt. In onze ogen dient het Nederlanderschap juist ook voor kinderen die in Nederland zijn geboren uit ouders die hier lang en duurzaam verblijf genieten, een permanente verblijfsvergunning hebben, vanzelfsprekend te zijn. Als teken voor het bestaansrecht van deze kinderen in Nederland heb ik een amendement ingediend. Ik hoop dat dit op steun van een Kamermeerderheid kan rekenen.

Daarnaast heb ik een gewijzigd amendement ingediend dat erop toeziet situaties zoals de kwestie-Hirsi Ali te voorkomen. Mijn fractie hecht eraan dat er zo snel mogelijk een oplossing wordt gevonden voor deze heikele kwestie en alle vergelijkbare gevallen die hierdoor zijn getroffen. De brief van de minister leidt er echter nog steeds toe dat oud onrecht niet wordt rechtgezet aangezien haar besluit om slechts bij een expliciet overheidsbesluit en zonder terugwerkende kracht het Nederlanderschap te ontnemen, niet geldt voor personen wier naturalisatiebesluit zijn beslag heeft gekregen. Daarmee komt de rechtszekerheid in gevaar en dreigt er een onrechtvaardig onderscheid op basis van de datum 1 april 2003. Ik heb dit amendement ingediend, omdat de Rijkswet op het Nederlanderschap vandaag op de agenda staat, een meerderheid heeft daarvoor gekozen, en wij zo maar weer een jaar verder zijn zonder dat er een sluitende oplossing is bereikt.

Voor degenen die menen dat dit punt niet in dit debat thuishoort, verwijs ik naar het amendement over de latente Nederlanders. Ook die kwestie moet worden opgelost. Ik begrijp heel goed dat er een poging wordt gedaan om dit op te lossen nu de Rijkswet op het Nederlanderschap op de agenda staat. Ik ondersteun het amendement van de heer Dijsselbloem dan ook volmondig.

De heer De Wit (SP):

Ik heb nog een vraag over het amendement op stuk nr. 14 over de kwestie van mevrouw Hirsi Ali. Mevrouw Azough schrijft in het vierde lid dat intrekking alleen mogelijk is op gronden die voortvloeien uit een rechterlijke veroordeling. Heb ik dit goed begrepen?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik denk dat dit een misverstand is, want dit onderdeel behoort bij het onderdeel over terrorisme. Ik zal hier nog eens goed naar kijken om verdere misverstanden te voorkomen. Ik kom daar bilateraal op terug, als de heer De Wit het goed vindt.

Ik heb nog een vraag aan de minister over het onderwerp latente Nederlanders. Zij zegt voortdurend dat dit amendement zal leiden tot onafzienbare aantallen naturalisaties, de enorme vloedstromen waarover zij ook wel spreekt in het debat over het generaal pardon. Waarop is haar angst gebaseerd? Het gaat immers om een afgebakend tijdperk en dit geldt alleen voor kinderen die zijn geboren uit een huwelijk tussen een Nederlandse moeder en een buitenlandse vader.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. De PVV-fractie vindt het prima dat de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt aangepast, zodat bijvoorbeeld terroristen de Nederlandse nationaliteit kan worden ontnomen, maar deze aanpassing is in onze ogen veel te beperkt. Want waarom kan de Nederlandse nationaliteit van andere criminelen niet ontnomen worden? Als je een dubbele nationaliteit hebt en je brengt de Nederlandse samenleving bij herhaling schade toe door misdrijven te plegen zoals mishandeling of inbraak, dan is het in de optiek van de PVV-fractie een passende consequentie dat ook dan het Nederlanderschap wordt ingetrokken. Dus als je een dubbele nationaliteit hebt, waaronder de Nederlandse, en als die Nederlandse nationaliteit je wat waard is, dan moet je die maar niet op het spel zetten door misdrijven te plegen. Het voordeel van zo'n heldere boodschap is dat dan waarschijnlijk ook veel minder mensen over de schreef gaan. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het niet mogelijk is om het Nederlanderschap te verliezen op grond van criminele activiteiten;

constaterende dat bijvoorbeeld veel Marokkaanse straatterroristen die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezitten, niet kunnen worden gedenaturaliseerd;

overwegende dat het wenselijk is om intrekking van het Nederlanderschap op grond van misdrijven toch mogelijk te maken, zodat de Nederlandse samenleving wordt beschermd tegen criminaliteit en straatterrorisme en zodat er een preventieve werking ontstaat;

verzoekt de regering om te bewerkstelligen dat de volgende categorieën bezitters van een meervoudige nationaliteit de Nederlandse nationaliteit verliezen:

  • - mensen die tweemaal een misdrijf hebben gepleegd waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld;

  • - mensen die driemaal een misdrijf hebben gepleegd waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twee jaar of meer is gesteld;

  • - te bewerkstelligen dat het Europees Verdrag inzake nationaliteit ter zake wordt aangepast dan wel opgezegd,

Fritsma

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(30166, R1795).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik begrijp de heer Fritsma niet. Hoor ik hem goed dat de dubbele nationaliteit niet wordt ingetrokken als er sprake is van een misdrijf?

De heer Fritsma (PVV):

Nee, u hoort mij zeggen dat de Nederlandse nationaliteit wordt ingetrokken als er sprake is van de misdrijven die ik net heb opgesomd.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Als je enkel de Nederlandse nationaliteit hebt, dan kan die toch niet ingetrokken worden?

De heer Fritsma (PVV):

Als je enkel de Nederlandse nationaliteit hebt, niet, maar die categorie bedoel ik dus ook niet.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Hoe wilt u dat dan vormgeven? Ik begrijp het niet. Legt u mij eens uit waar u voor wilt zorgen. Als deze wet straks wordt aangenomen en de dubbele nationaliteit is niet meer mogelijk, hoe wilt u dan aan iemand die slechts één enkele nationaliteit heeft...

De heer Fritsma (PVV):

Nee, het gaat om mensen die een dubbele nationaliteit hebben, die misdrijven plegen en het gaat erom die mensen de Nederlandse nationaliteit te ontnemen. Dan blijft bijvoorbeeld de Marokkaanse nationaliteit over en dan kunnen mensen bijvoorbeeld worden uitgezet.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dit voorstel gaat er toch om dat als je dus een dubbele nationaliteit hebt, er dan slechts een nationaliteit overblijft. Als dat ingang heeft, dan heeft uw voorstel toch weinig nut?

De heer Fritsma (PVV):

Als het ter sprake is gekomen bij de Rijkswet om het Nederlanderschap in te trekken in geval van staatsondermijnende activiteiten zoals terrorisme, dan is het punt juist om dat breder te trekken naar andere criminele activiteiten en om de intrekking van het Nederlanderschap ook voor die categorieën mogelijk te maken.

Wat de meervoudige nationaliteit betreft, vindt de PVV-fractie het onbegrijpelijk dat grote groepen vreemdelingen nooit afstand hoefden te doen van hun oude nationaliteit bij het verkrijgen van de Nederlandse. Velen hebben dan ook een dubbele nationaliteit en dat is onwenselijk. Met een dubbele nationaliteit wordt vaak een focus op het land van herkomst in stand gehouden, waarbij de voordelen van de Nederlandse nationaliteit kunnen worden gezien als een soort bonus die mooi is meegenomen. Een eenduidige keuze voor de Nederlandse nationaliteit werd in ieder geval niet verwacht. De Nederlandse nationaliteit moet natuurlijk veel meer zijn dan iets wat je ergens bij krijgt. Het is iets waar je voor de volle honderd procent achter moet staan en daar hoort exclusiviteit bij. De PVV-fractie wil af van de mogelijkheid om een dubbele nationaliteit te hebben en kan zich daarom vinden in de wetswijziging die dat beoogt, maar vindt die wijziging veel te beperkt. Vreemdelingen die geen afstand kunnen doen van hun oorspronkelijke nationaliteit, kunnen desondanks nog steeds de Nederlandse nationaliteit krijgen en dat is verkeerd. Als bijvoorbeeld Marokko de mogelijkheid niet geeft om afstand te doen van de Marokkaanse nationaliteit, dan moeten wij dat niet zonder meer accepteren door Marokkanen maar een dubbele nationaliteit toe te staan. Het moet een heldere lijn zijn dat dat niet kan en dat het Nederlanderschap voor deze categorie mensen dan ook niet aan de orde is totdat zij wel de mogelijkheid hebben om afstand te doen van de betreffende nationaliteit. Voor zover ook dat aanpassing van het Europees Verdrag inzake nationaliteit vergt, moet de minister zich er sterk voor maken om die aanpassing te bewerkstelligen. Met het oog hierop dien ik de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onwenselijk is dat mensen naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit kunnen bezitten;

overwegende dat het niet afstand kunnen doen van een andere dan de Nederlandse nationaliteit niet mag betekenen dat berust wordt in het toestaan van een dubbele nationaliteit;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat mensen die een andere dan de Nederlandse nationaliteit hebben geen Nederlander kunnen worden en te bewerkstelligen dat het Europees Verdrag inzake nationaliteit ter zake wordt aangepast dan wel opgezegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(30166, R1795).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van groot belang is dat leden van het kabinet en de Staten-Generaal zich uitsluitend inzetten voor het Nederlandse belang;

overwegende dat dit niet te verenigen is met het hebben van een dubbele nationaliteit;

van mening dat het onwenselijk is dat leden van de Staten-Generaal naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit kunnen bezitten;Fritsma

van mening dat het onwenselijk is dat niet wettelijk is geregeld dat leden van het kabinet de Nederlandse nationaliteit dienen te bezitten en dat het ook ten aanzien van hen onwenselijk is, een dubbele nationaliteit te bezitten;

verzoekt de regering, met wetswijzigingen te komen strekkende tot:

  • - het introduceren van een wettelijk vereiste voor leden van het kabinet om de Nederlandse nationaliteit te bezitten;

  • - het onmogelijk te laten zijn dat personen die naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit hebben, lid worden van de Staten-Generaal en het kabinet;

spreekt ten slotte uit dat het wenselijk is dat vooruitlopend op deze wetswijzigingen geen bewindslieden van het kabinet-Balkenende IV worden benoemd die naast de Nederlandse nationaliteit nog de nationaliteit van een ander land hebben, dan wel geen Nederlander zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22(30166, R1795).

De heer Teeven (VVD):

Ik kan mij voorstellen dat mensen die de Nederlandse nationaliteit hebben niet van hun andere nationaliteit af kunnen. Vindt u niet dat er sprake is van discriminatie – waar de PVV naar ik begrijp ook tegen is – dat zij dan geen lid zouden kunnen worden van de Staten-Generaal of van het kabinet?

De heer Fritsma (PVV):

Nee, want wat de reden ook is van het feit dat de nationaliteit niet verloren kan gaan, men blijft onderdaan van twee verschillende landen. Dat kan ertoe leiden dat er conflicterende belangen zijn. Daarom is het nodig om dat tegen te gaan.

De heer Teeven (VVD):

Hoe ik hierover ook denk, sommige mensen kunnen hun nationaliteit niet opgeven omdat hun geboorteland zich daartegen verzet. Is het dan niet discriminatie om te zeggen dat zij geen lid kunnen worden van de Staten-Generaal?

De heer Fritsma (PVV):

Ik begrijp het punt, maar ik keer dat om. Dan is het juist zaak om er alles aan te doen om er bij de landen in kwestie op aan te dringen dat het wel mogelijk wordt gemaakt om afstand te doen van de nationaliteit. Dat is ook een oplossing.

De heer Teeven (VVD):

Het is u waarschijnlijk ook duidelijk dat wij hier een minister voor Integratie hebben, die het wat ons betreft heel goed heeft gedaan in de afgelopen tijd, maar dat in Marokko – daar gaan wij niet over – een minister tegen integratie bestaat, die er juist voor is aangesteld om ervoor te zorgen dat de banden met het moederland blijven bestaan. Dat kan dan toch nooit terugslaan op mensen die hier een dubbele nationaliteit hebben? Ik probeer u te begrijpen maar ik begrijp u niet.

De heer Fritsma (PVV):

Voor de houding van de Marokkaanse autoriteiten mag de Nederlandse samenleving de prijs niet betalen dat wij hier moeten toestaan dat mensen een dubbele nationaliteit hebben.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Zo is wel de werkelijkheid. Als ik het goed begrijp, is wat de heer Fritsma echt wil dat de landen die nu niet toestaan dat hun staatsburgers hun oude nationaliteit laten vervallen het beleid veranderen. Ik stel hem voor dat hij dan zijn motie verscheurt en een nieuwe motie maakt waarin hij uitspreekt wat echt zijn bedoeling is, namelijk dat de Nederlandse regering zal bevorderen bij andere landen dat burgers de vrijheid krijgen om zelf te bepalen of zij hun nationaliteit laten vervallen. Dan zal ik hem steunen, maar dit schandalige en kwestieuze voorstel moet hij niet indienen.

De heer Fritsma (PVV):

Met deze opmerking kan ik niets aan. Ik zal de motie zeker niet verscheuren. Het punt is juist dat het doel voor ons is om het onmogelijk te maken dat iemand twee nationaliteiten heeft. Om daar verandering in aan te brengen, dringen wij er bij de desbetreffende autoriteiten op aan het mogelijk te maken dat afstand doen van die nationaliteit wel mogelijk is. Dan vervalt een deel van het probleem, maar het doel blijft hetzelfde. De PVV wil voorkomen dat mensen naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit kunnen hebben. Daar doen wij verder geen concessies aan.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De heer Fritsma draait de zaken om. Mensen moeten de mogelijkheid hebben hun oude nationaliteit te laten vervallen, maar sommige landen bieden die mogelijkheid nu niet. Dat is het probleem. De heer Fritsma zou de regering in een motie moeten verzoeken om er bij de Marokkaanse overheid op aan te blijven dringen dat staatsburgers uit Marokko ervoor kunnen kiezen die nationaliteit te laten vervallen. Hij moet geen motie indienen waarmee hij mensen verdacht maakt, of in een verkeerd daglicht plaatst.

De heer Fritsma (PVV):

Dat doe ik ook niet. Lees de tekst van de motie er maar op na. De Nederlandse samenleving staat nu voor het voldongen feit te berusten in de situatie dat een groot deel van de bevolking een dubbele nationaliteit heeft, omdat bepaalde landen niet de mogelijkheid bieden afstand van de eerste nationaliteit te doen. Wij vinden het niet eerlijk dat de Nederlandse samenleving door de houding van die andere landen de dubbele nationaliteit moet toestaan. Wij vinden die namelijk zeer onwenselijk. Het kan tot dubbele loyaliteit leiden. Mensen blijven gericht op het land van herkomst. Sommigen staan daar niet op te wachten, maar anderen kiezen bewust voor een dubbele nationaliteit. De Nederlandse nationaliteit behoort een keuze te zijn waar je voor honderd procent achter staat. Daar hoort exclusiviteit bij. Een dubbele nationaliteit is onwenselijk.

De voorzitter:

Ik hoor graag nieuwe argumenten en geen herhaling daarvan.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Over het onwenselijk zijn van de dubbele nationaliteit worden wij het niet eens. Het heeft geen zin de argumenten tien keer te wisselen.

Met zijn twee moties daarover straft de heer Fritsma mensen die in een onmogelijke situatie verkeren. Zelfs als zij zouden willen wat hij hen voorhoudt, kunnen zij dat niet, omdat bijvoorbeeld de Marokkaanse overheid hen dat niet toestaat. De heer Fritsma straft mensen, hij beschuldigt ze en hij zet ze in het verdachtenhoekje, terwijl zij geen kant uit kunnen. Het is niet aan burgers de wetgeving te veranderen. Dat moeten staten doen. Daarom moet de heer Fritsma zich richten tot die staten. Hij moet geen burgers aanpakken.

De voorzitter:

Dat was geen vraag, maar een opmerking.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Is dit geen goedkope stunt van de heer Fritsma? Hij verdedigt het wetsvoorstel. Daarin wordt op zijn minst gedaan wat hij wil. De dubbele nationaliteit wordt bemoeilijkt. Waarom dan die motie? Is die uitsluitend en alleen bedoeld tegen de twee bewindspersonen waarover wij het zojuist hadden? Als dat niet het geval is, vraag ik mij af wat de heer Fritsma met zijn motie wil.

De heer Fritsma (PVV):

Het wetsvoorstel schiet volgens ons te kort. Het maakt het mogelijk het Nederlanderschap van terroristen in te trekken, maar het is niet mogelijk om criminelen het Nederlanderschap te ontnemen. De voorstellen gaan dus niet ver genoeg. Wij willen veel meer.

De heer De Wit (SP):

De heer Fritsma heeft het in deze motie niet over criminelen, maar over leden van het kabinet en leden van het parlement. Er wordt ook gesproken over de onwenselijkheid van dubbele nationaliteit, maar dat is het eerste deel van het wetsvoorstel en niet het tweede.

De heer Fritsma (PVV):

De inhoud van de tweede motie komt erop neer dat het Nederlanderschap moet worden ontnomen bij de categorieën criminelen die ik heb opgesomd.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Er is een tijd van spreken en een tijd van zwijgen. Ik vind dit een tijd van spreken. Ik vind de tweede en derde motie van de heer Fritsma uitermate onkies, een parlement als dit onwaardig.

De voorzitter:

Dat is ook geen vraag, maar een opmerking.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Stemt de PVV tegen het voorstel, omdat het niet ver genoeg gaat? Ik vind dat de PVV angstpolitiek bedrijft en mensen op hun gevoelens aanspreekt. Zonder enig onderzoek stelt de heer Fritsma dat dubbele nationaliteit niet tot loyaliteit leidt.

De heer Fritsma (PVV):

Dat is een beschuldiging van angstpolitiek waar ik niet vatbaar voor ben. Het is ook niet waar. Wij verdedigen gewoon een heel heldere lijn dat een dubbele nationaliteit onwenselijk is om redenen die ik zojuist noemde. Wij verdedigen gewoon een heel heldere lijn dat iemand die misdrijven pleegt, zelf het Nederlanderschap op het spel zet en dat die Nederlandse nationaliteit kan worden ingetrokken. Dat zijn heldere basisprincipes die verder niets met angstpolitiek of dergelijke te maken hebben. Ik maak daar op mijn beurt ernstig bezwaar tegen.

De voorzitter:

Mevrouw Koşer Kaya heeft ook nog gevraagd of u voor of tegen het wetsvoorstel gaat stemmen.

De heer Fritsma (PVV):

Ik ga niet vooruitlopen op stemmingen.

De voorzitter:

Dat is ook een antwoord.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik ontzeg de heer Fritsma niet het recht om hier te pleiten voor wetswijziging en daarvoor moties in te dienen. Ik heb het dan vooral over de derde motie. Het ruikt echter wel een beetje naar actie "beschadiging" als hij het heel direct koppelt aan benoemingen die dit moment zouden moeten plaatsvinden en die conform de wet rechtsgeldig zijn, omdat de wet dergelijke situaties toelaat. Is hij het met mij eens dat het ook staatsrechtelijk gezien dubieus is, als hij vraagt dat soort benoemingen op te schorten totdat het door hem beoogde doel van een wetswijziging gerealiseerd is?

De heer Fritsma (PVV):

Vanavond wordt over de moties gestemd, dus ook over de derde motie.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat is geen antwoord. U legt de Kamer een uitspraak voor waarvan ik u vraag, of u het staatsrechtelijk verantwoord vindt om het te formuleren op de wijze zoals u hebt gedaan in de richting van twee bewindslieden die in de motie niet met name worden genoemd. Maar wij weten allen om wie het gaat.

De heer Fritsma (PVV):

Ik blijf erbij. De derde motie is duidelijk. Wij vinden het onwenselijk dat het voor bewindslieden mogelijk is om een dubbele nationaliteit te hebben. Wij stellen dus ook voor om dat te wijzigen. Daarom heb ik de motie ingediend en die komt vanavond in stemming.

De heer Slob (ChristenUnie):

Tot zo ver uw goed recht. U hebt toen echter geen punt gezet, maar gevraagd om de benoemingen die nu gaan plaatsvinden en die zoals het ernaar uitziet, volkomen rechtsgeldig zijn, niet te laten plaatsvinden omdat u wilt dat de wet wordt gewijzigd zodat het definitief niet kan doorgaan. Daarom is mijn vraag aan u of u het staatsrechtelijk zuiver vindt om het op deze manier te doen.

De heer Fritsma (PVV):

Ja.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dan is dit een uitleg van het staatsrecht die een nieuw hoofdstuk vormt, maar het is niet de wijze waarop wij tot dusverre altijd met het staatsrecht zijn omgegaan. Ik vind het jammer dat de PVV op deze wijze opereert.

De heer Fritsma (PVV):

Het is vooruitlopend op een wetswijziging dat dit kan worden tegengehouden, lijkt mij.

De voorzitter:

Ik vind het heel moeilijk om nu niets te kunnen zeggen. Het woord is aan mevrouw Sterk.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik moet zeggen dat ik deze discussie bijna buiten de orde vind van wat wij hier zouden moeten doen, namelijk praten over een wetswijziging die op een later moment zal ingaan. Ik vind het erg onkies van de PVV om te ontkennen dat het een soort van gerichte actie zou zijn naar de twee bewindslieden, omdat zo wordt benadrukt dat de beëdiging uitgesteld zou moeten worden. Ik sluit mij dus ook aan bij alle voorgaande opmerkingen van mijn collega's hierover.

De heer Fritsma (PVV):

Ik kan hierop alleen zeggen dat het nu inderdaad ook op twee bewindspersonen valt. Ik ontken dat ook helemaal niet, want het is een logisch gevolg van de derde motie.

De voorzitter:

Het probleem van de Kamerleden is, mijnheer Fritsma, dat u met de motie in feite de Kamer verzoekt ermee in te stemmen dat de wet niet wordt uitgevoerd. Daarover gaat nu in feite het debat. Ik ga erover nadenken hoe ik hierin moet handelen, want dat weet ik niet dit moment. Ik verzoek u om uw betoog te vervolgen.

De heer Fritsma (PVV):

Zoals ik al eerder aangaf, is het feit dat het voor veel mensen mogelijk is om een dubbele nationaliteit te hebben een probleem. De gevolgen ervan – ik zeg dit als toelichting op de derde motie – zien wij ook met leden of aspirant-leden van deze Kamer. Wanneer bijvoorbeeld de Turkse genocide op Armeniërs ter sprake komt, zien wij sommigen plotseling met twee petten op praten of zelfs gewoon de Turkse visie op de kwestie schaamteloos verdedigen. Dat is natuurlijk ongewenst. Het is in het verlengde ervan ook onacceptabel dat het dienen van buitenlandse belangen ook zo maar door leden van het kabinet kan gebeuren.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter, ik heb hier ernstige bezwaren tegen. De heer Fritsma zegt dat leden van deze Kamer met dubbele petten en vanuit andere nationale belangen een standpunt zouden hebben. Leden van deze Kamer hebben eigenstandige standpunten die zij verdedigen op basis van hun overtuigingen, van welke partij zij ook zijn. Dit soort verdachtmakingen accepteer ik gewoon niet.

De heer Fritsma (PVV):

Het zijn geen verdachtmakingen. Feit is dat als iemand in deze Kamer een dubbele nationaliteit heeft, van hem of haar toch verwacht wordt het Nederlandse belang te dienen. Dat is niet verenigbaar met die dubbele nationaliteit omdat iemand dan per definitie een onderdaan is van twee verschillende landen.

De voorzitter:

Mijnheer Fritsma, alle leden in deze Kamer hebben een eed afgelegd. Die eed is glashelder. Het betekent dat zij alleen de belangen van de Nederlandse Staat behartigen.

De heer Fritsma (PVV):

Dat klopt en juist dat loopt gevaar.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Fritsma, op het moment dat iemand die eed heeft afgelegd, loopt dat geen gevaar! Ik verzoek u vriendelijk om een paar stappen verder te gaan in uw betoog, want anders moet ik u het woord ontnemen.

De heer Fritsma (PVV):

Ik heb geen paar stappen verder, dus laat ik het hierbij.

De voorzitter:

Dat lijkt mij verstandig.

De heer Fritsma (PVV):

Ik blijf erbij dat...

De voorzitter:

Ik stel u echt voor om hier niets meer over te zeggen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

De schorsing was nodig om ons even te beraden hoe wij verder moeten met de ontstane situatie. Afgesproken is met de heer Fritsma dat er een gewijzigde motie wordt ingediend, waarin de voorlaatste zin wordt geschrapt.

De motie-Fritsma (30166, R1795, nr. 22) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van groot belang is dat leden van het kabinet en de Staten-Generaal zich uitsluitend inzetten voor het Nederlandse belang;

overwegende dat dit niet te verenigen is met het hebben van een dubbele nationaliteit;

van mening dat het onwenselijk is dat leden van de Staten-Generaal naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit kunnen bezitten;

van mening dat het onwenselijk is dat niet wettelijk is geregeld dat leden van het kabinet de Nederlandse nationaliteit dienen te bezitten en dat het ook ten aanzien van hen onwenselijk is een dubbele nationaliteit te bezitten;

verzoekt de regering, met wetswijzigingen te komen strekkende tot:

  • - het introduceren van een wettelijk vereiste voor leden van het kabinet om de Nederlandse nationaliteit te bezitten;

  • - het onmogelijk te laten zijn dat personen die naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit hebben lid worden van de Staten-Generaal en het kabinet,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (30166, R1795).

Ik heb er nog behoefte aan om een deel van de tekst voor te lezen die alle leden hier uitspreken op het moment dat zij worden beëdigd: "Ik beloof trouw aan de Koningin, aan het Statuut voor het Koninkrijk en aan de Grondwet." Dat lijkt mij thans afdoende.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Mag ik beginnen met een formele opmerking over de laatste motie? U heeft gevraagd of die voldoende wordt ondersteund. Ik heb de motie in ieder geval niet ondersteund. Dat wil ik uitdrukkelijk aangetekend hebben.

De voorzitter:

Daarvan maak ik melding.

De heer de Wit (SP):

Dank u wel.

Ik ben helaas niet in de gelegenheid geweest de eerste termijn van dit debat mee te maken en daaraan een bijdrage te leveren. Ik zal in mijn bijdrage dan ook in zijn algemeenheid ingaan op de drie onderdelen van dit wetsvoorstel.

De SP-fractie is van mening dat het beginsel en het uitgangspunt van de Rijkswet op het Nederlanderschap en internationale verdragen die daarover gaan, kunnen worden onderschreven. Dat wil zeggen dat er zo veel mogelijk naar moet worden gestreefd dat men een enkelvoudige nationaliteit heeft. In principe mag worden verlangd dat men een keuze maakt voor de ene of de andere nationaliteit. Dat betekent echter niet dat mijn fractie dit wetsvoorstel zal ondersteunen. Bij het aanvragen van het Nederlanderschap moet de persoon in beginsel al het mogelijke doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen. Die verplichting is in de jaren negentig echter geruime tijd niet toegepast, maar werd weer ingevoerd met allerlei uitzonderingen daarop. De afstandsverplichting bestaat onder meer voor personen die gehuwd zijn met een Nederlander, die in Nederland geboren zijn of hier als kind ten minste vijf jaar hebben gewoond. Dat wil de regering nu wijzigen en daar heb ik een aantal bezwaren tegen.

Mijn fractie is van mening dat je je moet afvragen wat nu het doel van deze wetswijziging is. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het beperken van meervoudige nationaliteit de integratie zal bevorderen. Het argument is dus "integratie". Die stelling is echter tot op heden niet wetenschappelijk onderbouwd of met nadere gegevens door de minister aangetoond. Op grond waarvan komt de regering tot de conclusie dat personen met een dubbele nationaliteit minder zouden zijn geïntegreerd dan personen met een nationaliteit? Jaren geleden wilden wij juist dat er zou worden gekozen voor de Nederlandse nationaliteit met de mogelijkheid van behoud van de andere nationaliteit met het oog op bevordering van de integratie. Waarom zouden wij dan nu de omgekeerde redenering volgen en kiezen voor afstand moeten doen, terwijl wij geen enkel bewijs hebben dat dit de integratie bevordert? Dat is een zigzagbeleid. Het is niet goed voor het rechtsgevoel, zeker niet als er geen gegronde reden wordt opgegeven waarom dit moet en waarom de regeling moet worden aangepast.

In dit wetsvoorstel beperken wij het effect tot zo'n 14% van degenen die met naturalisatie te maken hebben. Als het amendement van mevrouw Huizinga wordt aangenomen, zal het effect nog kleiner zijn. Dus waar praten wij in feite over? Met de heer Dijsselbloem wijs ik op de mogelijkheid van de zogeheten U-bochtconstructie. Als je wordt gedwongen afstand te doen, kun je via de achterdeur toch weer de vreemde nationaliteit aanvragen. Ook dat beïnvloedt het effect van de voorgestelde wetgeving. Mijn fractie ziet dit onderdeel van het wetsvoorstel als symboolwetgeving. Slechts een klein gedeelte van de naturalisandi zal hiermee te maken hebben. Het is absoluut niet aan te tonen dat hierdoor de integratie zal worden bevorderd. Bovendien geldt nu al een strenge naturalisatietoets, die onder andere een redelijke kennis van de Nederlandse taal eist van de persoon die Nederlander wenst te worden. Zou het dan nog echt verschil maken of deze persoon de banden met zijn oude land moet verbreken?

Integratietekorten kunnen verschillende verklaringen hebben. Het is te eenvoudig om nu te stellen dat de integratie is mislukt doordat te veel mensen een meervoudige nationaliteit hebben. Een dergelijke constatering doet geen recht aan de complexiteit van de situatie. Ik ben eerder geneigd te verdedigen dat een maatregel als deze de integratie juist niet zal bevorderen. Door te eisen dat een keuze wordt gemaakt voor de Nederlandse nationaliteit of voor de nationaliteit van oorsprong wordt het maken van de keuze voor de Nederlandse nationaliteit ernstig verzwaard. Dit kan betekenen dat zij die een sterke band met Nederland hebben, toch afzien van het Nederlanderschap, omdat zij de nationaliteit van hun cultuur niet willen opgeven. Dit is in het geheel niet bevorderlijk voor de integratie in Nederland. Integratie kan alleen dan bevorderlijk verlopen wanneer er bijvoorbeeld het vooruitzicht bestaat op en de zekerheid van een permanent verblijf in Nederland. Naturalisatie biedt die zekerheid. Door nu mensen te verplichten hun oude nationaliteit te verlaten bij het aanvragen van het Nederlanderschap, zal het wetsvoorstel zijn doel niet verwezenlijken.

Ik kom op het tweede onderdeel van de wet: het ontnemen van het Nederlanderschap. De minister krijgt de bevoegdheid om mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdrijven, te weten misdrijven waardoor ernstige schade wordt toegebracht aan essentiële belangen van het Koninkrijk, het Nederlanderschap te ontnemen. In het wetsvoorstel wordt ervan uitgegaan dat dat een belangrijke bijdrage is aan de strijd tegen het internationaal terrorisme. Weliswaar maken het volkenrecht en het Europese recht dat mogelijk, maar dat wil niet zeggen dat het daarmee een wenselijk voorstel is. Naar mijn idee is het dat niet. Het is allereerst de vraag of een dergelijke maatregel effectief zal zijn in de strijd tegen terrorisme. De minister kan slechts van die personen het Nederlanderschap ontnemen, die naast het Nederlanderschap nog een tweede nationaliteit bezitten. Immers, personen mogen niet stateloos worden. Dan zou men in strijd handelen met de verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen. Zou een dergelijke mogelijkheid een afschrikwekkend effect hebben op potentiële terroristen? Ik betwijfel dat. Is het intrekken van het Nederlanderschap een effectief middel om deze personen uit Nederland te verwijderen? Ook dat is zeer twijfelachtig. Uitzetting is zeer problematisch, omdat niet automatisch vaststaat dat het land van de tweede nationaliteit bereid is een (ernstige) crimineel terug te nemen. Bovendien is mijn fractie van mening dat Nederlanders die zich aan dit soort ernstige delicten schuldig maken, zo mogelijk onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse nationaliteit moeten worden geresocialiseerd.

De heer Fritsma (PVV):

Ik hoor een aantal praktische bezwaren, maar ik wil een principiële vraag stellen. Vindt de heer De Wit dat een terrorist met een dubbele nationaliteit, iemand die onze samenleving ontzettend veel kwaad wil doen, het waardig is om überhaupt de Nederlandse nationaliteit te hebben?

De heer De Wit (SP):

Het antwoord is heel eenvoudig: ja. Wij hebben die keuze helemaal niet, want bij Nederlanders zonder dubbele nationaliteit speelt het ook niet. Wij bergen mensen verdacht van terrorisme niet levenslang op. Nederland heeft de verantwoordelijkheid om er weer fatsoenlijke burgers van te maken. Het zou bovendien een extra straf zijn. Je mag het niet aan een minister overlaten om die extra straf op te leggen. Ik denk dat het veel evenwichtiger zou zijn, als je dit al mogelijk wilt maken – hetgeen ik niet wil – als de rechter de mogelijkheid wordt geboden om dit te toetsen.

Ik heb in mijn beantwoording in de richting van de heer Fritsma al aangegeven dat het ontnemen van de nationaliteit discriminerend kan zijn in de richting van de navolgende mensen. Mensen met een dubbele nationaliteit worden ongelijk behandeld ten opzichte van de mensen die slechts de Nederlandse of een vreemde nationaliteit hebben. Laatstgenoemde groep kan immers de Nederlandse nationaliteit niet worden ontnomen, omdat zij dan stateloos zouden zijn. Ook vindt er ongelijke behandeling plaats ten aanzien van mensen die geen afstand kunnen doen van hun oorspronkelijke nationaliteit, zoals mensen uit Marokko of Nigeria.

De heer Fritsma (PVV):

Ik maak ernstig bezwaar tegen uw opmerking over discriminatie. Ongelijke gevallen hoeven namelijk niet gelijk behandeld te worden. Mensen met een dubbele nationaliteit zijn anders dan mensen met alleen de Nederlandse nationaliteit. Een belangrijk verschil is dat als je in het onmogelijke geval iemand met alleen de Nederlandse nationaliteit het Nederlanderschap ontneemt, je iemand stateloos maakt. Dat is precies het punt waar het om gaat. Dat gebeurt namelijk niet bij het ontnemen van het Nederlanderschap bij mensen met een dubbele nationaliteit. Het is dus een totaal andere situatie.

De heer De Wit (SP):

Ik heb in ieder geval proberen aan te geven dat er een aantal voorbeelden zijn waarvan ik vind het wel zo is. Daarmee beperk je de reikwijdte van het voorstel erg, maar het betekent ook dat er ongelijkheid ontstaat.

Ik vind dus dat de rechter dat moet beoordelen. Verder vind ik dat het wetsvoorstel tekort schiet omdat niet aangegeven wordt welke delicten in dit geval nu kunnen leiden tot ontneming van de Nederlandse nationaliteit. De minister verwijst naar een algemene maatregel van bestuur. Ik vind dat echter onvoldoende, zeker omdat de minister in de nadere toelichting die zij heeft gegeven in de nota naar aanleiding van het verslag, gevraagd naar welke delicten er moet worden gekeken, zegt dat het dan met name gaat om misdrijven tegen de veiligheid van de Staat en terroristische misdrijven. Het gebruik van de woorden "met name" betekent dat er ook nog andere strafbare feiten zijn waarbij het mogelijk is om de Nederlandse nationaliteit te ontnemen. Waar denkt de minister dan aan? Op dat punt schiet het wetsvoorstel ook tekort, aangezien je dat naar mijn mening niet kunt regelen via een algemene maatregel van bestuur. Dat moet in de wet worden opgenomen.

Mijn laatste argument tegen dit onderdeel van het wetsvoorstel is dat er door de rechtsgeleerden op wordt gewezen dat je bij een dubbele nationaliteit met het afnemen van de Nederlandse nationaliteit, de effectieve nationaliteit ontneemt en dat het de vraag is of dat in het kader van internationaal recht wel geoorloofd is.

Het amendement van mevrouw Huizinga zal mijn fractie ondersteunen. Dat geldt ook voor het amendement van de heer Dijsselbloem. Mijn fractie heeft echter ernstige bezwaren tegen het wetsvoorstel.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Er wordt vandaag heel veel bezwaar gemaakt tegen van alles in dit huis. Ik denk dat wij dat zo veel mogelijk moeten beperken, want het gaat er toch ook een beetje om dat wij het debat met elkaar aangaan. Ik moet u zeggen dat ik als vertegenwoordiger van de VVD-fractie vandaag hier sta met een zeer gemengd gevoel, omdat ik de behandeling in eerste termijn niet heb meegemaakt. Het gevoel dat ik overhoud aan deze behandeling en aan de behandeling op eerdere momenten, is het gevoel van: wat blijft er nu eigenlijk over van deze wetgeving om de meervoudige nationaliteit te beperken? Ik heb goed geluisterd naar de inbrengen van de diverse fracties. Als je het allemaal plust en mint en je kijkt naar de zetelaantallen, vraag je je toch af wat er overblijft van deze wet. Ik ben het wat dat betreft volstrekt oneens met de vertegenwoordiger van de CDA-fractie die denkt dat het nog wat voorstelt. Ik zou het ook in andere woorden kunnen zeggen: als ChristenUnie, CDA en PvdA de grens weer willen openzetten voor huwelijksmigratie, moeten zij dat doen met hun eigen kabinet, want daar hebben wij als VVD niet zo heel veel zin in.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik verbaas mij toch een beetje over deze toch wel ferme woorden die u uitspreekt. Mijn fractie heeft een amendement ingediend en wij moeten nog maar afwachten of dat de eindstreep gaat halen. Dat zal bij de stemming blijken. Wij nemen daarmee echter nog geen voorschot op de uitkomst. Wij vragen om een onderzoek. Ik heb in mijn termijn al aangegeven dat wij nog een groot aantal vragen hebben die onvoldoende beantwoord zijn. Op het moment dat dat onderzoek bekend is en wij duidelijkheid hebben, zou het best kunnen dat wij hetgeen al in de wet staat volledig steunen, omdat het echt uitvoerbaar is. Als dat niet zo is, zijn wellicht nog varianten mogelijk. Kortom, wij lopen daar niet op vooruit. U schijnt dat echter wel te doen. Heeft u dan al informatie die wij niet hebben?

De heer Teeven (VVD):

Ik ben niet tegen het onderzoek, maar dit pleit in onze visie voor uitstel van behandeling. Dat hebben wij afgelopen dinsdag tijdens de regeling ook gezegd. Er zijn trouwens nog meer zaken die tot uitstel zouden moeten leiden. Mevrouw Azough heeft een zeer verstrekkend amendement ingediend. Ik kan mij voorstellen dat de Raad van State daar zijn licht eens over laat schijnen. Ik kan mij ook voorstellen dat de minister, gezien alles wat er in de Kamer over het wetsvoorstel is gezegd, het nog eens in het kabinet wil bespreken. Het wetsvoorstel is op 21 juni 2005 naar de Kamer gestuurd. In het najaar van vorig jaar is dan eindelijk een begin gemaakt met de plenaire behandeling. Ik begrijp werkelijk niet waarom het er nu te elfder ure doorheen moet worden gejast. Het lijkt mij beter om hiervoor de tijd te nemen en het wetsvoorstel door te schuiven naar het nieuwe kabinet. Het is geen onderdeel van het regeerakkoord, maar een vrije kwestie. Iedere fractie moet er nog maar eens goed over nadenken. Er is geen reden om hier haastwerk van te maken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het wetsvoorstel heeft inderdaad lang niet op de Kameragenda gestaan, maar het zal u niet ontgaan zijn dat er de afgelopen maanden in politiek opzicht het een en ander is gebeurd. Daardoor zijn meerdere wetsvoorstellen niet op de agenda geplaatst. Enkele weken geleden is dit wetsvoorstel opnieuw op de agenda gezet. Geen enkele fractie heeft daar toen bezwaar tegen gemaakt. Alleen de fracties van CDA, PvdA en ChristenUnie wilden nog even afwachten of dit onderwerp in de formatie een rol zou spelen. De coalitieonderhandelingen zijn afgerond en er is op dit punt niets in het regeerakkoord opgenomen. Voor ons was er dus geen reden meer voor uitstel en die was er kennelijk voor de andere fracties al eerder niet. In dat licht beschouwd, vind ik uw opmerkingen toch wel een beetje dun, mijnheer Teeven. Dat ben ik niet van u gewend.

De heer Teeven (VVD):

Ik moet u nu toch echt tegenspreken. Ik heb overigens veel meer waardering voor het standpunt van de heer Dijsselbloem. De VVD-fractie werd onaangenaam verrast door het amendement van uw fractiegenote, mevrouw Huizinga-Heringa. Ik begrijp best dat u een groot aantal bouwstenen onder een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel wilt verwijderen, maar dan kunt mij niet verwijten dat ik daar bezwaar tegen maak. Een aantal weken geleden was dat amendement er nog niet en dus konden wij er moeilijk bezwaar tegen maken. U probeert de zaak om te draaien, maar dat moeten wij niet doen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het gaat mij nu alleen om de procedure. U verwees daar ook zelf naar. Het is natuurlijk uw goed recht om bezwaar te maken tegen ons amendement. Het komt overigens niet zo maar uit de lucht vallen. Ik verwijs naar onze inbreng in eerste termijn. U was daar in persoon niet bij, maar een vertegenwoordiger van uw fractie wel. Wij hebben toen bezwaar gemaakt tegen een belangrijk onderdeel van de wet. Omdat wij nog niet overtuigd zijn door de minister vragen wij bij amendement om een onderzoek. Het is vervolgens aan u om af te wegen of u daar voor of tegen zult stemmen. Zo werkt het in een parlementaire democratie.

De heer Teeven (VVD):

Ik heb hier eerder al even rondgelopen en ik weet dat het zo werkt. Ik heb de Handelingen van de eerste termijn gelezen. Ik weet dat uw fractiegenote die bezwaren heeft gemaakt, maar toen was de politieke werkelijkheid anders dan nu. Ik heb niet gelezen dat het toen voor het CDA ook een zwaarwegend punt was. Ik wordt nu geconfronteerd met een amendement van mevrouw Huizinga-Heringa dat ook door het CDA en andere fracties is ondertekend. Dan ontstaat er een andere politieke werkelijkheid. U heeft het over de procedure, maar u moet mij niet tegenwerpen dat ik van mening ben dat er zo veel in het wetsvoorstel wordt veranderd, dat ik mij afvraag of dit er ter elfder ure moet worden doorgejaagd.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het amendement is alleen door mevrouw Huizinga-Heringa ondertekend. Ik begrijp overigens nu wat er aan de hand is. U heeft er bezwaar tegen dat andere fracties positief tegenover ons amendement staan. Ik ben blij dat u dit nu hardop uitspreekt. U ontzegt ons niet het recht om onze mening in dit debat te geven, amendementen in te dienen en af te wachten wat de stemming brengt.

De heer Teeven (VVD):

Ik ontzeg u nooit het recht om uw mening te geven. Sterker nog, graag zelfs, want ik hou heel veel van het debat. Het gaat mij echter om het volgende. De fracties van ChristenUnie, CDA en PvdA willen kennelijk een probleem niet door de eigen bewindslieden laten oplossen, maar deze minister moet dat nog doen. Dat is prima, maar dan vraag ik om er nog eens goed over na te denken. Dan kunnen wij gelijk de resultaten van het onderzoek meenemen. Het lijkt mij beter dat uw eigen bewindslieden in een volgend kabinet het wetsvoorstel verdedigen. Dan is het nog steeds een vrije zaak, maar val dit kabinet daar niet om één minuut voor twaalf mee lastig.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik vraag mij af of er niet nog iets is veranderd na de verkiezingen. De VVD heeft er de afgelopen jaren keer op keer voor gepleit om de dubbele nationaliteit terug te brengen om te zorgen dat terroristische misdrijven kunnen worden aangepakt en om te zorgen dat latente Nederlanders inderdaad Nederlander kunnen worden. Uw voorganger, de heer Visser, heeft zich daar keer op keer hard voor gemaakt. Dezelfde VVD durft nu te zeggen dat er tijd genoeg is om dit wetsvoorstel te behandelen en dat het nog wel een paar maanden later bekeken kan worden. Dit begrijp ik niet, want het wetsvoorstel gaat niet alleen over dat ene amendement van mevrouw Huizinga, het gaat ook over het terugdringen van de nationaliteit voor de tweede generatie. De VVD-fractie zich altijd heel erg uitgesproken voor dit laatste punt. Het wetsvoorstel gaat ook over het afpakken van de dubbele nationaliteit indien terroristische misdrijven worden gepleegd. Het wetsvoorstel gaat ook over het feit dat een hele grote groep kinderen nu in het buitenland afwacht of zij Nederland in kunnen komen, omdat hun moeder en niet hun vader Nederlander was. De heer Teeven zegt dat een en ander op de lange baan kan worden geschoven. Ik stel echter vast dat de VVD-fractie heel veel van de daadkracht, waarmee de minister zich ook altijd heeft getoond, nu ineens achterwege laat.

De heer Teeven (VVD):

Dit zijn grote woorden van deze vertegenwoordigster van de CDA-fractie. Ik begrijp het wel. Het is namelijk niet zo leuk dat ik heb gezegd dat dit wetsvoorstel er nog even snel doorheen wordt gejast. Dit wetsvoorstel ligt er vanaf 21 juni 2005. De CDA-fractie heeft nooit op grote haast aangedrongen en nu moet dit wetsvoorstel er nog om één minuut voor twaalf doorheen worden gejast zonder zorgvuldigheid in acht te nemen. Dat kan de CDA-fractie op dit moment worden verweten. Mevrouw Sterk moet er dan niet mee aankomen dat de VVD-fractie op haar standpunten terugkomt. Ik ben nog niet toegekomen aan de standpunten van de VVD-fractie. Die wil ik in mijn eigen spreektijd uiteenzetten.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik stel in ieder geval vast dat de VVD-fractie haar standpunten niet snel wil realiseren, maar dat dat best nog een paar maanden mag wachten. U kunt mij niet verwijten dat ik de snelheid van het wetsvoorstel zou hebben geblokkeerd. U kunt mij wel zeggen dat ik ervoor zorg dat de behandeling van het wetsvoorstel op een zorgvuldige manier gebeurt. Het ging over het latent Nederlanderschap – hierover is overleg geweest – en het ging ook over het feit dat wij aan het formeren waren. Als één van de onderdelen van dit wetsvoorstel onderdeel is van het formatieproces, is het niet juist als wij in de Kamer over dat punt gaan debatteren. Daarom hebben wij dit punt tijdelijk van de agenda afgehaald. Dit punt is er nu ook al weer snel op geplaatst, zodat wij deze zaken snel kunnen regelen, zoals u ook altijd heeft bepleit.

De heer Teeven (VVD):

Uw snelheid is niet mijn snelheid. Ik begrijp wel dat u dit punt graag in het regeerakkoord wilt regelen. Het zou het CDA als verantwoordelijke partij sieren als het onderzoek, waarnaar de fractie van de ChristenUnie heeft gevraagd, rustig wordt afgewacht, en dat deze minister de tijd wordt gegeven om een heleboel ingrijpende wijzigingen, die in deze amendementen worden voorgesteld, rustig te bekijken. De Raad van State zou bijvoorbeeld ook nog eens rustig kunnen kijken naar het door mevrouw Azough ingediende amendement. Dat gebeurt niet. Nu is er ineens ontzettend veel haast. Dan wekt een beetje de indruk – dat bedoel ik niet onvriendelijk, hoor – dat dit nog even moet worden weggewerkt, omdat het in het regeerakkoord niet goed kon worden geregeld.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik zal de heer Teeven een beetje helpen. Ik begrijp uit zijn woorden dat hij – overigens net zoals de PVV – vindt dat er nu een aantal amendementen liggen die maken dat de wet wordt uitgekleed. Gaat de VVD-fractie voor dit wetsvoorstel stemmen of niet?

De heer Teeven (VVD):

Ik ben nog aan het begin. Ik had drie regels gesproken. Ik had twintig minuten gevraagd. De voorzitter heeft gezegd: doe rustig aan, mijnheer Teeven, want dat is te veel tijd. Als u mij even de kans geeft om te beargumenteren waarom ik wel of niet iets zie, kom ik daar dus vanzelf op terug. Ik had volgens mij pas drie regels gesproken. U bent dus heel snel.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Maar u geeft daar in uw bijdrage dus nog antwoord op.

De heer Teeven (VVD):

Ik ga antwoord geven op uw vraag. U krijgt van een vertegenwoordiger van de VVD-fractie altijd antwoord; daar staan wij om bekend.

Een van de doelstellingen van de Rijkswet op het Nederlanderschap is het beperken van de dubbele nationaliteit. Wij vinden, zeker met het thans voorliggende amendement van mevrouw Huizinga-Heringa, dat de beoogde doelstelling van die wijziging van wetgeving op een belangrijk punt niet meer wordt gehaald. Toen collega Azough en ondergetekende dinsdag verzochten om inhoudelijke behandeling, maakte een Kamermeerderheid van de nieuwe coalitiepartijen en de PVV het mogelijk dat wij vandaag de behandeling van die wijziging dreigen af te ronden. Dat een meerderheid van de Kamer nu ineens zoveel haast maakt, maakt mij wel een beetje achterdochtig. In die zin heeft de bijdrage van de heer Dijsselbloem mij echter gerustgesteld, want hij heeft gezegd dat dit een vrije zaak blijft. Dit kan dus ook onder een nieuw kabinet nog rustig met alle waarborgen goed worden besproken. Daar ben ik blij om. Per slot van rekening heeft de Kamer er zelf lang over gedaan. Vanaf 21 juni 2005, dat is toch een mooie tijd.

Het heeft mij verbaasd dat de PVV zo graag wil voortgaan met de behandeling van een wetsvoorstel dat – dat ben ik met mevrouw Azough eens, maar dan vanuit een heel andere invalshoek – een beetje op symboolwetgeving begint te lijken. Ook de uitspraken in het wetsvoorstel over het afnemen van de nationaliteit in verband met een veroordeling wegens terroristische misdrijven lijken mooier dan zij zijn. Het moet immers gaan om mensen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor terroristische misdrijven. Het gaat nooit om communemisdrijven en het moet ook nog eens gaan om iemand die niet stateloos wordt. Hopelijk zullen slechts weinigen aan die eis voldoen en dan krijgen wij op dat moment ook nog problemen met de uitzetbaarheid. Wellicht kan de minister zich daar nog eens op oriënteren en kan zij dat mee terugnemen voor een nadere standpuntbepaling.

Mijn fractie heeft over de latente Nederlanders een subamendement ingediend. De minister heeft in eerste termijn enkele voorbeelden gegeven over de grens van 21 jaar die ons aanspreken. Wij vinden dat de eis van 21 jaar in de wet moet blijven staan voor de onderdelen i en j.

Mevrouw Sterk (CDA):

Over welke voorbeelden heeft de heer Teeven het?

De heer Teeven (VVD):

De voorzitter heeft mij erop gewezen dat er weinig tijd beschikbaar is. Mevrouw Sterk kan het teruglezen in de Handelingen. De minister heeft een groot aantal voorbeelden uitvoerig besproken. Het lijkt mij onzin om de Handelingen er nu bij te pakken.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik stel vast dat de heer Teeven geen voorbeeld kan noemen. Het enige voorbeeld dat ik mij kan herinneren is dat van een Nederlandse vader en moeder. Dat heeft echter geen betrekking op de wijziging die het amendement van de heer Dijsselbloem beoogt.

De heer Teeven (VVD):

Mijn fractie is voor gelijke berechting van dames en heren. Vanuit liberaal oogpunt zijn wij daar erg voor. Het is echter niet verstandig om te proberen om dingen te repareren die 45 jaar of 80 jaar geleden fout zijn gegaan. Wij kunnen de geschiedenis niet terugdraaien. Dat kan de CDA-fractie ook niet. Het is niet realistisch om het te proberen. Ik haal de bijdrage van mevrouw Sterk aan in het debat van 4 oktober vorig jaar: Het moet nooit om een papieren werkelijkheid gaan, maar om deelname aan de Nederlandse samenleving. Ik ben het daarmee eens. Dan moet niet voorgewend worden belangrijk werk te doen, terwijl er juist ongelijkheid wordt gecreëerd. Ik voorspel dan ook dat er problemen ontstaan door het afschaffen van de grens van 21 jaar.

Ik ben ronduit ongelukkig met het amendement-Huizinga/Heringa. Er had beter bij motie gevraagd kunnen worden naar een onderzoek naar de voor- en nadelen van meervoudige nationaliteit. In elk geval moet het gezichtspunt naar voren worden gehaald dat het niet op voorhand duidelijk is dat het wenselijk is dat binnen een gezin sprake is van een gemeenschappelijke nationaliteit. Als wij dit wetsvoorstel aannemen, wordt de zaak op de lange baan geschoven. Een oorspronkelijk uitgangspunt van de wet laten wij in werkelijkheid vallen. Het gaat om een schijnzorgvuldigheid. Mijn fractie is er dan ook niet zeker van of het wetsvoorstel gesteund moet worden. Ik hoor graag het standpunt van de minister. Ik geef de voorkeur aan een schriftelijke uiteenzetting over de vraag of de nahangprocedure van het amendement van de ChristenUnie de voorkeur verdient. Ondermijnt het voorgestelde amendement van de ChristenUnie niet de daadwerkelijke uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap op dit punt? Kan de minister hier bij voorkeur schriftelijk op terugkomen? Wij zijn vandaag toch niet bij elkaar om te elfder ure een wet te bespreken die bij aanvaarding van bepaalde amendementen zo goed als niets meer voorstelt? Mevrouw Azough ziet dat ook, zij het vanuit een ander perspectief. Als alle amendementen worden aangenomen, krijgen wij grote problemen met deze wet.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik heb geen antwoord gekregen van de heer Teeven. Hij vindt dat met aanvaarding van de amendementen het wetsvoorstel wordt uitgekleed. Gaat de VVD-fractie voor of tegen dit voorstel stemmen?

De heer Teeven (VVD):

Ja en nee zijn mogelijke antwoorden. Er zijn er echter meer. Ik hoor graag van de minister wat zij vindt van het amendement-Huizinga-Heringa. Ik wil daarover graag een schriftelijke uiteenzetting zien. Ik zie ook graag een advies van de Raad van State over het amendement van mevrouw Azough. Ofschoon ik een betrekkelijke nieuwkomer ben, is het volgens mij in dit huis een goed gebruik om niet alleen naar elkaar, maar ook naar de regering te luisteren. Hoewel wij niets voor deze inhoudelijke behandeling vandaag voelden, horen wij graag van deze minister wat zij ervan vindt. Ik vind overigens dat zij het goed gedaan heeft. Mevrouw Koşer Kaya houdt mijn antwoord te goed, maar mocht het tot een stemming komen, dan ben ik het aan haar verplicht om een stemverklaring af te leggen.

Voorzitter. De VVD-fractie geeft sterk de voorkeur aan een schriftelijke reactie van de minister. Het gaat in dit huis om zorgvuldige wetgeving, dus wij moeten ook zorgvuldig zijn en die zorgvuldigheid niet alleen aan de Eerste Kamer overlaten. Ik verwijs naar een opmerking van de heer Van der Staaij op 4 oktober vorig jaar. Hij stelde dat nooit tot intrekking van het Nederlanderschap moet worden overgegaan en dat dit zeer verstrekkende voorstel zeker van advies moet worden voorzien. Ik heb het stuk met die opmerking van de heer Van der Staaij goed in de Handelingen nagelezen. Ik heb over dit voorstel geen advies gezien en er ligt ook geen advies over het amendement van mevrouw Azough. Ik ben het er inhoudelijk absoluut niet mee eens, maar ik vind wel dat deze Kamer het amendement serieus moet bekijken. Wij hebben allemaal vanuit verschillende optieken grote twijfels over de werking van het amendement van mevrouw Huizinga-Heringa. Dan geldt voor deze wet toch zeker: haastige spoed is zelden goed? Laten wij onszelf serieus nemen.

De vergadering wordt van 12.25 uur tot 13.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Normaal gesproken zou nu de regeling van werkzaamheden plaatsvinden. De regeling van werkzaamheden is echter uitgesteld tot 14.30 uur, omdat er nog een procedurevergadering gaande is waarvan de uitkomst mogelijk gevolgen zal hebben voor die regeling.

Wij gaan nu dus eerst door met de behandeling van de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Minister Verdonk:

Mevrouw de voorzitter. Ik wijs erop dat dit de laatste keer is dat ik aan deze kant van de lessenaar sta. De volgende keer ben ik een van de 150 gelukkigen die aan de andere kant van de zaal als volksvertegenwoordiger hun werk doen. Ook daar zal ik mij voor inzetten.

Ik ga kort in op de geschiedenis van het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken. Op 23 november 2003 heb ik in een algemeen overleg toegezegd dat ik terug zou komen op de mogelijkheden tot beperking van de meervoudige nationaliteit. Mevrouw Sterk heeft op 19 december 2003 een motie ingediend waarin de regering wordt gevraagd de wetgeving aan te passen opdat allochtonen vanaf de derde generatie bij het verkrijgen van het Nederlanderschap uitsluitend kunnen beschikken over de Nederlandse nationaliteit. Ik ben met deze weerbarstige materie aan de slag gaan en op 27 augustus 2004 ben ik in een brief aan de Kamer ingegaan op de mogelijkheden om tegemoet te komen aan de motie. Op 21 juni 2005 heb ik het wetsvoorstel ingediend. In het najaar van 2005 heeft de Kamer verslag uitgebracht. Op 27 februari 2006 heb ik de nota naar aanleiding van het verslag aan de Kamer gestuurd. In oktober 2006 was de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel in eerste termijn. Vandaag, 15 februari 2007, is de tweede termijn van deze behandeling aan de orde op mijn laatste dag als minister.

Ik zal nu ingaan op een aantal amendementen, te beginnen met het amendement van mevrouw Huizinga. Zij wil dat er een onderzoek wordt verricht naar de effecten van de voorgenomen maatregelen tot het afschaffen van de vrijstelling van de afstandsverplichting voor de verzoekers die met een Nederlander zijn gehuwd. Ik kan dit niet toezeggen. Er zijn al veel onderzoeken gedaan en wij kunnen natuurlijk nog heel veel verder gaan en allerlei onderzoeksvragen formuleren die ver of minder ver reiken, maar ik kan dit niet overzien. Daarom zal ik mij beraden op de vraag hoever nader onderzoek zou moeten en kunnen reiken en wat dit precies zou kunnen inhouden. Dit amendement kan ernstige consequenties hebben voor hetgeen met dit wetsvoorstel wordt beoogd. Ik moet mij daarop beraden. Ik houd niet van symboolwetgeving. Ik heb mij daar nooit aan bezondigd in de tijd dat ik de minister was en ik kan hier nu ook niet mee uit de voeten. Ik kan geen inhoudelijke uitspraak doen over dit amendement. Ik zal er schriftelijk op terug komen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik begrijp niet zo goed wat een schriftelijke reactie over een paar weken kan opleveren. Er moet eerst een onderzoek worden gedaan voordat de vraag kan worden beantwoord of dit een verstandig amendement is en hoe wij hiermee verder kunnen gaan. Ik begrijp niet wat een schriftelijke reactie hieraan kan toevoegen. Kan de minister uitleggen waarom zij in een schriftelijke reactie meer informatie zou kunnen verstrekken?

Een tweede relevante vraag is wat de minister met dit wetsvoorstel doet als de Kamer vanavond het amendement in stemming brengt en aanneemt.

Minister Verdonk:

Dit wetsvoorstel is door het huidige kabinet op 21 juni 2005 ingediend. Dat is ook het wetsvoorstel waar dit kabinet achter staat. Waar in het amendement om wordt gevraagd, is zo onduidelijk. Het gaat wéér om een onderzoek. Dat hebben wij al eens uitgevoerd; voorafgaand aan het eerste algemeen overleg over dit onderwerp is een onderzoek uitgevoerd. In het amendement wordt gevraagd om een onderzoek naar de voor- en nadelen van een meervoudige nationaliteit vanuit de genoemde drie gezichtspunten. In de motie van mevrouw Sterk werd de regering verzocht om de wetgeving aan te passen zodat allochtonen van de derde generatie uitsluitend kunnen beschikken over de Nederlandse nationaliteit. Daar was een goede reden voor, namelijk de veronderstelling dat een eenduidige keuze voor Nederland de verbondenheid met de Nederlandse samenleving versterkt. In dat kader heb ik juist voorgesteld om mensen die een naturalisatieverzoek doen en gehuwd zijn met een Nederlander hun nationaliteit van het land van herkomst op te laten geven. Het effect daarvan zal zijn dat de oude nationaliteit niet meer wordt doorgegeven. Het opschorten van de inwerkingtreding van de afstandsverplichting voor verzoekers die met een Nederlander gehuwd zijn, treft dan ook dit wetsvoorstel in zijn kern. Ik zal daar eerst de consequenties van moeten bezien. Ik stel dus voor om mij daarop te beraden en daar schriftelijk op terug te komen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Er worden nu twee schriftelijke reacties toegezegd. De minister zei eerst dat zij op het amendement over een onderzoek een schriftelijke reactie zou geven. Nu zegt zij dat als het amendement wordt aangenomen, zij zich beraadt op de situatie en dan schriftelijk reageert. Heb ik dat goed begrepen?

Minister Verdonk:

Ik zal schriftelijk reageren op dit amendement. Het amendement is niet helder. Ik zal mij moeten beraden op de consequenties ervan en ik kom daar schriftelijk op terug.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik snap het nog niet. Het is duidelijk dat in dit amendement wordt gevraagd om een onderzoek naar de gevolgen voor de desbetreffende groep. Ik begrijp dus niet wat in die schriftelijke reactie moet komen te staan. Verder vraag ik de minister wat zij doet als vanavond toch over het amendement wordt gestemd en het wordt aangenomen.

Minister Verdonk:

Ten minste één Kamerlid heeft mij gevraagd om schriftelijk te reageren. Ik stel mij voor dat ik dat doe en dat de Kamer die schriftelijke reactie afwacht. Dat hoort volgens mij ook in het verkeer tussen de Kamer en het kabinet.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik begin het gevoel te krijgen dat een en ander goed is afgestemd tussen de minister en dat ene Kamerlid dat heeft gevraagd om een schriftelijke reactie. Ik vraag de minister en dat Kamerlid wat in die schriftelijke reactie moet komen te staan. Het amendement is duidelijk; daarin wordt gevraagd om een onderzoek voordat het wetsartikel van kracht wordt. Wat zou in die schriftelijke reactie moeten staan? Is dit wellicht een poging om het zaakje uit te stellen?

De heer Teeven (VVD):

Ik heb uitgebreid aangegeven dat ik graag een schriftelijke reactie van de minister ontvang. Het amendement is zeer kort voor de behandeling van het wetsvoorstel ingediend en ik kan mij voorstellen dat de minister zich niet uitgebreid erop heeft kunnen voorbereiden. Ik zie dus graag een studie. Ik begrijp de haast van de partijen aan linker- en rechterzijde ook niet.

Mevrouw Sterk (CDA):

De heer Teeven zegt dat hij het amendement niet vroegtijdig heeft ontvangen waardoor de minister zich niet goed heeft kunnen voorbereiden. Ik vraag mij af sinds wanneer de VVD-fractie zich druk moet maken over het werk van ministers. Verder zegt de heer Teeven dat een onderzoek nodig is. Dat staat juist in het amendement. Ik vraag mij af waar de minister zo bang voor is. De minister zegt zelf dat zij een harde zaak heeft, dat zij duidelijk heeft onderzocht wat er is. Blijkbaar bestaat er bij de Kamer op dat punt nog enige twijfel. Als die twijfel wordt weggenomen, zou de Kamer wellicht ook op dit punt instemmen. Daarnaast kennen wij de minister als een minister die haar wetten graag nog afgehandeld ziet worden in de Kamer binnen haar termijn als minister. Ik zou zeggen: minister, geef dat amendement gewoon een positief advies; dat kunt u met vertrouwen beantwoorden. Daar is geen schriftelijke reactie voor nodig, maar gewoon een inhoudelijke reactie. Noem dat dan het onderzoek en dan kunnen wij er alsnog voor zorgen dat ook het tweede punt in het wetsvoorstel terechtkomt.

Minister Verdonk:

Ik ben blij van mevrouw Sterk te horen dat ook zij voor zorgvuldige wetgeving is. De Kamer heeft er bijna drieënhalfjaar voor uitgetrokken om te komen tot een heel zorgvuldig wetsvoorstel en dan komen er ineens, in de laatste week voordat het kabinet Balkenende III ter ziele is, meerdere amendementen die zo ingrijpend zouden kunnen zijn dat ik aan de Kamer alleen maar de tijd vraag om ze te bekijken. Zorgvuldige wetgeving, dat is toch waar wij voor staan, mevrouw Sterk? Met elkaar!

Mevrouw Sterk (CDA):

Minister Verdonk daagt mij uit en daar ga ik graag op in. Ook wij willen zorgvuldige wetgeving, maar ik bespeur bij de minister enige twijfel over wat dat onderzoek naar boven zou kunnen brengen. De minister ziet allerlei dingen misgaan als dat onderzoek plaats zou vinden. Dan denk ik: waar maakt u zich druk over, minister? Wees blij dat een aantal zaken in ieder geval worden aangenomen. Ik noem de tweedegeneratiemigranten. Daar zijn wij het toch allebei over eens dat het zaak is dat dit snel geregeld wordt. Ik noem terroristische misdrijven. Dat wordt in dit wetsvoorstel geregeld en ook daar willen wij toch vaart achter houden? En ik noem het probleem rondom latent Nederlanderschap. Ik zie niet in – de minister kan mij dat niet uitleggen – waarom het nu ineens zo'n groot probleem is dat er gevraagd wordt om een onderzoek op een punt uit dat wetsvoorstel. Waarom heeft de minister er blijkbaar nogal een zwaar hoofd in dat daar een positieve uitslag uit zou kunnen komen?

Minister Verdonk:

Mevrouw Sterk diende ruim drie jaar geleden een motie in. Ik ga even terug. Dat was de kern van de zaak. In die motie werd de regering gevraagd, ervoor te zorgen dat allochtonen van de derde generatie geen dubbele nationaliteit meer hebben. Mevrouw Sterk is op haar wenken bediend. Ik ben nog nooit zo tegemoet gekomen aan een motie van de Kamer als nu aan deze motie. In plaats van nu te zeggen: dat is een wetsvoorstel waarmee ik uit de voeten kan, doet mevrouw Sterk iets anders. Ik citeer uit de Handelingen. "Ik heb net al aangegeven dat het vooral een principiële discussie is over wat de nationaliteit inhoudt. Het staatsburger zijn in twee landen betekent bijvoorbeeld dat iemand in twee landen kiesrecht heeft of rechter zou kunnen worden. Dit verhoudt zich niet tot elkaar. Het gaat erom waar je je standbeen en waar je je dansbeen neerzet. Van mensen die in Nederland leven, mag je verwachten dat zij kiezen voor het Nederlandse staatsburgerschap." En zeer principieel uitgangspunt van mevrouw Sterk. En nu, na al die tijd zo principieel geweest te zijn, moest er gewacht worden met de behandeling. Dit wetsontwerp stond eerst drie weken geleden op de agenda. Binnen die tijd had ik nog een schriftelijk antwoord kunnen geven. Nu staat het de laatste dag op de agenda. Ik denk dat de Kamer mij in ieder geval – zo is het de regel in een fatsoenlijk verkeer tussen Kamer en regering – de tijd moet geven om mij te bezinnen over wat dit onderzoeksvoorstel inhoudt.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik ben blij dat mijn woorden zo'n enorme indruk hebben gemaakt op minister Verdonk dat zij mij hier ook nog een keer citeert.

Minister Verdonk:

Altijd, altijd.

Mevrouw Sterk (CDA):

Dank daarvoor. Alleen gaat bij de CDA-fractie principieel gedrag ook samen met zorgvuldig kijken naar de gevolgen die een wetsvoorstel mogelijk kan hebben. Dat is waar dit amendement om gaat. U kunt prachtige verhalen houden over hoe lang de procedure al duurt. U bent altijd de minister geweest die graag snel een wetsvoorstel in de Kamer wil hebben. Wij hebben daar afgelopen vrijdag nog kennis van kunnen nemen met een bepaald wetsvoorstel uit de ministerraad.

Het gaat hier om een wetsvoorstel waar u zich blijkens uw woorden erg voor hebt ingespannen. Dan verbaast het mij ten zeerste dat u hier ineens moeilijk gaat doen over de mogelijke ingang van deze wet en tijd vraagt over een klein aspect, dat u – daar ga ik van uit – allang hebt onderzocht, maar waarover bij de Kamer nog enige twijfel bestaat. Het verbaast mij dat u die twijfel niet op korte termijn kunt wegnemen door gewoon zo'n onderzoek toe te zeggen.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik val bijna om van verbazing. Het wetsvoorstel dat deze week is ingediend bij de Kamer, was ook een wetsvoorstel op verzoek van mevrouw Sterk, op verzoek van de CDA-fractie. En ook op dat wetsvoorstel wordt geen prijs meer gesteld. Dat is dan al het tweede wetsvoorstel. Ik vind het belangrijk om in de politiek te staan voor resultaten en niet alleen om politiek te bedrijven.

Mevrouw Sterk (CDA):

Geeft u het amendement dan een positief advies en zorgt u dat wij vanavond gewoon over het wetsvoorstel kunnen stemmen. Dan kunt u dat nog bijschrijven in uw boekje.

Minister Verdonk:

Dat is geen zorgvuldige wetgeving. Ik neem de tijd en doe dat altijd. Mevrouw Sterk weet dat ik altijd probeer om snel te zijn met de beantwoording, maar ik ga dit wel rustig bekijken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik bied allereerst mijn excuus aan voor het feit dat ik iets later binnenkom vanwege een ingelaste en overigens feestelijke fractievergadering die iets uitliep.

De voorzitter:

Bent u gekozen tot fractievoorzitter?

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat is het geval.

De voorzitter:

Van harte gefeliciteerd!

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb een vraag aan de minister omdat ik heb begrepen dat er enige commotie is ontstaan over een amendement van mijn collega Huizinga-Heringa. Wij vinden dat de wet gewoon moet doorgaan maar wij willen er slechts één punt aan toevoegen. Tot nu toe was het de bedoeling dat de verschillende onderdelen in werking zouden treden bij koninklijk besluit, hetgeen zelfs zou kunnen op verschillende momenten. In het amendement hebben wij gevraagd om een onderzoek in te stellen en dat voor te hangen bij de Kamer, die vervolgens een definitief oordeel kan geven. Wij hebben dat nodig om ook dit onderdeel voor onze rekening te kunnen nemen. Dat heeft juist alles met zorgvuldigheid te maken. Bij ons heeft dus juist de zorgvuldigheid vooropgestaan. Bij de totstandkoming van het amendement is goed gelet op de juridische uitwerking van bepaalde formuleringen. Er zijn dus meer mensen bij betrokken geweest dan alleen de fractie van de ChristenUnie.

Minister Verdonk:

Ik feliciteer de heer Slob uiteraard met zijn verkiezing tot fractievoorzitter.

Als het gaat om zorgvuldigheid, gebeurt het vaak dat men daarvoor meer tijd neemt. De Kamer heeft voor dit wetsvoorstel ruim drie jaar genomen omdat de behandeling zeer zorgvuldig moest zijn. Nu, op de laatste dag van mijn ministerschap, komt er een amendement waarin zo veel vraagtekens worden geplaatst bij het wetsvoorstel dat ik mij eerst daarover wil buigen om daarop schriftelijk terug te komen. Dat zie ik als zorgvuldige wetgeving. Daar kan de heer Slob toch helemaal niets op tegen hebben?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb helemaal niets tegen zorgvuldigheid. Ik vind het ook heel plezierig om van minister Verdonk te horen dat zij die zorgvuldigheid graag wil betrachten.

Minister Verdonk:

Altijd!

De heer Slob (ChristenUnie):

Daar twijfel ik niet aan. De vraagtekens die wij hebben geplaatst, komen niet nu ineens uit de lucht vallen. Daarmee zijn wij ook al in de eerste termijn gekomen en op basis daarvan zijn wij met een amendement gekomen. Zo gaat het wel vaker in een ordentelijk debat. Zo gaat het in het verkeer tussen regering en Kamer en zo is het ook deze keer gegaan. Als het gaat om zorgvuldigheid, vind ik dus dat wij de zaak wel in zijn juiste proporties moeten zien. Dat proberen wij te doen. Misschien lukt het de minister ook om dat te doen.

Minister Verdonk:

Weet mijnheer Slob nog wanneer dit wetsvoorstel is ingediend? Dat was op 21 juni 2005.

De heer Slob (ChristenUnie):

De heer Teeven heeft zijn huiswerk ook goed gedaan en heeft dit ook al enkele malen genoemd.

Minister Verdonk:

Dat is anderhalf jaar geleden. Gezien die termijn en gezien de wijze waarop erover in deze Kamer wordt gedebatteerd, vraag ik de Kamer om mij de tijd te geven wat nu precies de impact is van dit amendement. Ik zal daar schriftelijk op terugkomen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Wij gunnen het de minister om in haar laatste dagen deze wet af te ronden. Wij zouden er vanavond graag over stemmen. Hoe zou zij ons bij die stemming adviseren over dit amendement en wat doet zij met het wetsvoorstel als geheel als dit amendement zou worden aangenomen?

Minister Verdonk:

Naar mijn mening is het van tweeën een: ofwel de Kamer stemt over het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt, ofwel de Kamer geeft mij de tijd om op een fatsoenlijke manier te reageren op de amendementen die zijn ingediend. In het laatste geval wordt er niet gestemd.

De voorzitter:

De minister zou moeten weten dat de Kamer dat zelf beslist.

Minister Verdonk:

Dat besef ik maar ik vraag mij af waarom de heer Dijsselbloem dit aan mij vraagt. Misschien kan hij die vraag beter aan de voorzitter stellen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Neen, de Kamer bepaalt zelf of zij vindt dat er vanavond kan worden gestemd over het wetsvoorstel. Mijn indruk is nog steeds dat dit het geval is. Ik vind wel dat de Kamer recht heeft op een stemadvies van de minister over het amendement.

Minister Verdonk:

Ik kan de reikwijdte van de onderzoeksvragen in het licht van dit amendement niet overzien. Het lijkt mij logisch dat ik het amendement eerst in het kabinet bespreek. Daarna kom ik met een schriftelijke reactie. Dat is de normale gang van zaken. Ik stel dat nu ook voor.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik krijg zo langzamerhand een raar gevoel. Ik vraag mij af waarom de collega's van de fracties van het CDA, de PvdA en de ChristenUnie nog vandaag over het wetsvoorstel willen stemmen. De minister geeft duidelijk aan dat de zorgvuldigheid met zich brengt dat zij er nog een keer naar kijkt. Ik steun de minister wat dat betreft. Ik wacht haar advies dus af, maar ik ben wel benieuwd waarom de drie genoemde fracties zich zo opstellen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het is heel eenvoudig. Ik heb de VVD en de minister gevraagd welke nadere informatie dat schriftelijke advies kan opleveren. Ik vind het amendement heel helder. Het brengt een bepaling in de wet waardoor het desbetreffende artikel pas van kracht wordt, nadat een onderzoek heeft plaatsgevonden en nadat dit aan de Kamer is voorgelegd. Dat lijkt mij helder. Als de minister daar niets in ziet, als zij de toegevoegde waarde van het onderzoek niet ziet, dan moet zij een negatief stemadvies uitbrengen over het amendement. Het amendement is helder. Ik begrijp niet wat een nadere schriftelijke brief daarover zou kunnen toevoegen. Laten wij er dus over stemmen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb daar niet veel aan toe te voegen. Het amendement is wat mij betreft ook helder. Onderzoek na onderzoek maakt het wel heel erg ingewikkeld. Laat de minister nu een advies geven. Dan kan de Kamer vervolgens haar eigen conclusies trekken. Wij zien bij de stemming dan wel wat het is geworden.

De voorzitter:

De minister heeft aangekondigd dat zij de Kamer nog een brief stuurt, maar de Kamer bepaalt zelf of zij al of niet wil wachten met de stemming over het wetsvoorstel.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik kom te spreken over het amendement van de heer Dijsselbloem over de latente Nederlander en het loslaten van de 21-jaarsgrens. Ik heb bij Buitenlandse Zaken laten uitzoeken waar het amendement toe kan leiden. Het amendement kan ertoe leiden dat ongeveer 95.000 mensen gaan opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Ik houd niet van lijken in de kast. Ik draag dit dossier dus niet op deze manier over aan een collega. Ik wil mij hier eerst op beraden, want ik wil zeker weten of de gegevens kloppen. Ik zal er schriftelijk op reageren.

Dan ben ik toe aan het amendement van mevrouw Azough op stuk nr. 14 over mijn toezegging aan de heer Van der Vlies. Er is een groot aantal schriftelijke vragen gesteld over de brief die ik heb geschreven naar aanleiding van de toezegging aan de heer Van der Vlies. Ik stel mij voor dat ik die schriftelijke vragen eerst beantwoord, voordat wij er verder over discussiëren.

Ik kom te spreken over het amendement van de heer Visser over het vier weken voorhangen van de AMvB, waarin misdrijven worden aangewezen op grond waarvan iemand de Nederlandse nationaliteit kan worden ontnomen als zo'n misdrijf de essentiële belangen van de Nederlandse Staat schaadt. Ik heb al toegezegd dat deze AMvB met de Kamer wordt besproken. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik toegezegd dat de AMvB niet in werking zal treden, voordat vier weken zijn verstreken nadat de AMvB bekend is gemaakt. Het amendement beoogt de invloed van de Kamer te verzekeren door vast te leggen dat de AMvB niet wordt voorgedragen, alvorens de Kamer vier weken de tijd heeft gehad om erop te reageren. Gezien mijn toezeggingen lijkt het amendement mij onnodig, maar ik heb er ook geen bezwaar tegen. Ik laat het oordeel graag aan de Kamer.

In het amendement-Azough op stuk nr. 9 wordt geregeld dat iedereen die op het Nederlandse grondgebied, in het Nederlandse Koninkrijk, wordt geboren, ambtshalve de Nederlandse nationaliteit krijgt. In eerste termijn ben ik daarop reeds uitgebreid ingegaan. Ik stel mij voor dat wij de argumenten niet wisselen. Ik wil aanvaarding van dit amendement ontraden voor zo ver ik dat kan.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat is niet helemaal juist. U hebt indertijd gereageerd op een ongewijzigd amendement. U stelde toen dat in Nederland vrachtvliegtuigen zouden aankomen met zwangere vrouwen die hier zouden baren en Nederlandse kinderen zouden krijgen. Dit is een ander amendement. Het gaat over kinderen die geboren worden uit ouders, waarvan er in elk geval één voor onbepaalde tijd mag verblijven in Nederland. Ik hoop dat de minister toch nadere argumenten heeft, want het advies dat zij in eerste termijn heeft gegeven, geldt niet meer.

Minister Verdonk:

Als ik mij toch verder ga beraden en schriftelijk terugkom op een aantal zaken, stel ik mij voor dat ik ook hier schriftelijk op terugkom.

De heer Teeven (VVD):

Kan de minister aangeven of zij er iets in ziet om het amendement-Azough nog eens voor advies naar de Raad van State te sturen? Is dat misschien een goed plan?

Minister Verdonk:

Dat zou kunnen. Als het inderdaad de consequenties heeft die mij nu voor ogen staan, is het een heel principiële wijziging van een rijkswet. Dan moet het sowieso naar de Raad van State. Geeft u mij echter nog even de gelegenheid om er schriftelijk op te reageren.

De heer Dijsselbloem vroeg naar het geval dat de Nederlandse nationaliteit wordt ontnomen en wordt uitgezet naar landen waar gemarteld wordt. Ik herinner de heer Dijsselbloem eraan dat ik niet meer over het uitzettingsbeleid ga. Ik neem dat dus mee naar de collega van Justitie.

In de eerste motie van de heer Fritsma wordt de regering verzocht te bewerkstelligen dat mensen die een andere dan de Nederlandse nationaliteit hebben, geen Nederlander kunnen worden en te bewerkstelligen dat het Europees verdrag inzake nationaliteit ter zake wordt aangepast dan wel opgezegd. Ik stel mij voor dat ik voor het opzeggen van verdragen en dergelijke en het uitzetten van nieuw beleid dit overdraag aan mijn opvolger.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik hecht toch wel aan een advies van het kabinet over de motie op stuk nr. 20, waarover de minister sprak.

Minister Verdonk:

U wilt weten welk advies ik aan mijn opvolger zal meegeven?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Als het zo doorgaat, moeten wij het debat maar staken. De minister begrijpt het heel goed. Normaal gesproken geeft de minister een stemadvies aan de Kamer over elke motie. Ik vraag haar om dat nu ook te doen.

Minister Verdonk:

Ik moet zeggen dat ik dit niet reëel vind van de Kamer. Er wordt gevraagd om het Europees verdrag inzake nationaliteit op te zeggen. Ik heb niet principieel iets tegen het opzeggen van verdragen, maar ik kan helemaal niet zeggen of het de juiste maatregel is. Ik heb dus geen oordeel over deze motie en draag haar over aan mijn opvolger.

In de volgende motie van de heer Fritsma wordt de regering verzocht te bewerkstelligen dat bepaalde categorieën van bezitters van een meervoudige nationaliteit de Nederlandse nationaliteit verliezen. Daarbij wordt een aantal categorieën genoemd. Voorts verzoekt de motie te bewerkstelligen dat het Europees verdrag inzake nationaliteit ter zake wordt aangepast dan wel opgezegd. Voorzitter, voor deze motie geldt hetzelfde.

Ik kom bij de motie van de heer Fritsma waarin de regering wordt verzocht met wetswijzigingen te komen, strekkende tot het introduceren van een wettelijke vereiste voor leden van het kabinet om de Nederlandse nationaliteit te bezitten en het onmogelijk te laten zijn om personen die naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit hebben, lid te laten worden van de Staten-Generaal of het kabinet. Hierbij gaat het ook om een wetswijziging. Daarvoor geldt hetzelfde als voor de vorige motie. Ik wil nog wel even in herinnering roepen de discussie in een vorig debat met mevrouw Azough over het hebben van twee nationaliteiten als lid van het parlement, als volksvertegenwoordiger. Ik zou in ieder geval tegen bewindspersonen en volksvertegenwoordigers die een dubbele nationaliteit hebben en hun oorspronkelijke nationaliteit kúnnen opgeven, willen zeggen dat het heel belangrijk is als volksvertegenwoordiger uit te stralen dat je trots bent op het Nederlandse staatsburgerschap en dat je dat wilt laten zien bijvoorbeeld door afstand te doen van je oorspronkelijke nationaliteit.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ben zelden met stomheid geslagen, maar dat is op dit moment wel het geval. Er worden drie zeer principiële moties ingediend waarover de minister een oordeel kan geven. Een van de moties betreft ook bewindslieden die waarschijnlijk binnenkort zullen aantreden. En de minister geeft dit antwoord? Ik vind het een gotspe. Ik vind het eerlijk gezegd schandalig dat de minister kortweg de redeneertrant overneemt van de motie die ingediend is door de PVV.

Minister Verdonk:

Misschien heeft mevrouw Azough op dit onderwerp toch wel wat lange tenen. Ik heb niets anders gezegd dan dat ik met deze motie hetzelfde doe als met de twee vorige moties, namelijk overdragen aan mijn opvolger. Ik heb wel een eerdere discussie tussen mevrouw Azough en mij in herinnering geroepen. Mevrouw Azough stond op het spreekgestoelte te zwaaien met twee paspoorten. Ik heb toen gezegd dat ik vond dat dit geen pas gaf. Ik heb geen oordeel over een wetswijziging of over een verandering van regels. Ik vind wel dat als je in Nederland bewindspersoon of Kamerlid wilt zijn, je moet uitstralen dat je er trots op bent Nederlander te zijn en het hele Nederlandse volk hier te vertegenwoordigen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik word niet alleen beschuldigd van lange tenen – een persoonlijke aanval die wat mij betreft er volstrekt niet toe doet – maar de minister gaat ervan uit dat het hebben van de dubbele nationaliteit kan leiden tot een gebrek aan loyaliteit. Ik werp dat verre van mij. Dat geldt ook voor alle mogelijke andere leden van zowel de Staten-Generaal als van toekomstige kabinetten. Ik vind het voor een minister die gedelegeerd op het departement van Justitie, haar ministerschap onwaardig dat zij op deze manier antwoordt. Zij maakt daarmee de afgelopen vier jaar inderdaad op haar eigen wijze af!

De voorzitter:

Ik vraag de minister slechts een korte reactie te geven en niet een heel debat hierover te starten.

Minister Verdonk:

Nee, voorzitter. Ik heb de laatste vier jaar genoeg persoonlijke aanvallen voor mijn kiezen gehad. Laten wij het daarover niet hebben alstublieft.

Ik heb het woord loyaliteit niet in mijn mond genomen, mevrouw Azough. Ik heb niemand een gebrek aan loyaliteit verweten. Ik ben heel duidelijk geweest over de motie. Misschien kunt u dat scheiden, mevrouw Azough? Ik heb gezegd dat ik de motie doorgeef aan mijn opvolger en geen mening daarover heb. Ik heb wel het debat dat wij eerder gevoerd hebben in herinnering geroepen. Ik heb ook gezegd wat ik vind. Het lijkt mij niet nodig dat te herhalen. De boodschap is luid en duidelijk overgekomen. Ik heb noch gesproken over loyaliteit noch over gebrek aan loyaliteit.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Er zijn in Nederland meer dan één miljoen mensen met een dubbele nationaliteit. Een aantal daarvan – misschien zelfs een groot aantal – is volksvertegenwoordiger of bestuurder in een publiek ambt. Ik heb er de grootst mogelijke bezwaren tegen dat de minister de suggestie wekt dat deze mensen omdat zij een dubbele nationaliteit hebben als het ware een extra loyaliteitstoets moeten ondergaan, dat zij meer dan anderen hun loyaliteit en hun liefde voor het vaderland moeten laten zien, dat voor hen het afleggen van de eed niet voldoende zou zijn en dat er meer moet gebeuren om hun loyaliteit aan Nederland te bewijzen. Ik heb daarmee de grootst mogelijke moeite.

Minister Verdonk:

Er zijn één miljoen mensen met een dubbele nationaliteit en vijftienenhalf miljoen mensen zonder een dubbele nationaliteit, waarvan heel veel hier geboren en getogen zijn. Er zijn ook veel mensen vanuit het buitenland naar Nederland gekomen die oprecht hebben gekozen voor de Nederlandse nationaliteit. Dat kan ook, dat wil ik de heer Dijsselbloem even voorhouden. Ik heb het niet gehad over een extra loyaliteitstoets. Ik heb het alleen gehad over het signaal dat je wat mij betreft moet willen uitdragen naar het Nederlandse volk, of je nu hier bent geboren dan wel de Nederlandse nationaliteit op een andere manier hebt gekregen.

De heer De Wit (SP):

Wat is het nu? In de motie wordt gevraagd om een wetswijziging. De minister zegt: daarover wil ik mij niet uitspreken, dat schuif ik door naar het volgende kabinet. Maar u hebt wel een uiteenzetting gegeven wat een Kamerlid of een minister zou moeten doen met betrekking tot de nationaliteit. Daarop aangesproken zegt u: ik heb dat niet gezegd, want ik heb het alleen maar beperkt tot de motie. U hebt twee dingen gezegd: u hebt die motie besproken en u hebt gezegd dat die mensen dit allemaal moeten uitstralen. Wist u dat er mensen in de Kamer zaten met een dubbele nationaliteit van wie u dacht: die stralen toch de Nederlandse nationaliteit echt niet uit? Ik wist het niet. Het valt absoluut niet waar te nemen, ook nu niet van regeringskandidaten. Waaruit blijkt zoiets? Ik vind dat u die opmerking gewoon niet moet maken en vraag u dan ook die terug te nemen. Als u dat niet doet, heb ik nog een vraag over uw opmerking over het uitkomen voor de nationaliteit, de trots enzovoorts. Is dat ook de mening van het kabinet, waarvan u vandaag nog deel uitmaakt?

Minister Verdonk:

Ik val in herhaling, als ik zeg dat ik de motie doorgeef aan mijn opvolger.

Ik heb teruggegrepen op een eerdere discussie met mevrouw Azough in de Kamer. U kunt dat niet gemist hebben, want volgens mij was u er ook bij toen mevrouw Azough hier stond met twee paspoorten in haar hand. Ik heb gezegd dat ik vond dat het geen pas gaf, omdat ik vind dat Kamerleden een eenduidig signaal moeten uitstralen. Dezelfde boodschap geef ik nu weer.

De heer De Wit (SP):

Is dat de mening van het kabinet of is dat de persoonlijke mening van mevrouw Verdonk?

Minister Verdonk:

Ik sta hier als minister, dus als vertegenwoordiger van het kabinet. Dat heb ik vier jaar gedaan en u kunt ervan uitgaan dat ik dat nu weer doe.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De minister heeft nog een aantal schriftelijke reacties toegezegd. Voorlopig is het wetsvoorstel aangekondigd voor de stemmingen van vanavond. Als de Kamer van mening is dat het anders moet, moet u dat bij de regeling van werkzaamheden of anderszins aangeven. Anders blijft het gehandhaafd op de stemmingslijst.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Onze fractie heeft behoefte aan een duidelijk antwoord op een aantal punten. Wij hebben er ook om gevraagd. Wij twijfelen over een groot aantal amendementen en twijfelen zelfs of de VVD-fractie het wetsvoorstel wel moet steunen. Je moet zorgvuldig zijn. Als er niets overblijft van iets wat ooit is gevraagd in 2003, vragen wij ons af of wij dit wetsvoorstel nog wel moeten steunen. Ik dring erop aan dat de stemmingen worden uitgesteld en dat de minister kans krijgt om antwoord te geven op de gestelde vragen. Zij stelt dat voor: zorgvuldigheid en geen haastwerk.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Ik hecht aan stemmingen vanavond.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Omdat de minister ons niet heeft kunnen overtuigen van de toegevoegde waarde van haar schriftelijke toezeggingen, hechten wij er ook aan om vanavond over de amendementen en de moties te stemmen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Dat geldt ook voor mijn fractie.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Wat de PVV-fractie betreft, kan er gestemd worden.

De voorzitter:

Ik constateer dat er een meerderheid is voor het houden van stemmingen vanavond.

De vergadering wordt van 13.55 uur tot 14.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De ontvangen brieven en wetsvoorstellen staan op een lijst die op de tafel van de griffier ligt. Op die lijst staan voorstellen over hoe de Kamer deze stukken kan gaan behandelen. Als aan het einde van de vergadering geen bezwaar is gemaakt tegen deze voorstellen, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven