Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van wet van de leden Wolfsen en Luchtenveld tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met de mogelijkheid van een dwangsom bij niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan (Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen) (29934).

De voorzitter:

Ik heet in het vak K naast de initiatiefnemers, de leden Wolfsen en Luchtenveld, hun medewerkers en adviseurs bij dit initiatiefwetsvoorstel, de heer Langenhuyen en mevrouw Winklaar, hartelijk welkom. Ook heet ik de minister van Justitie en de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties hartelijk welkom in hun rol van adviseur van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Schijndel (VVD):

Voorzitter. Het is een ernstige en zorgwekkende zaak te moeten vaststellen dat wettelijke termijnen door overheden vaak worden overschreden. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de overheid de wet naleeft. Het is daarom met enige gêne dat wij nu zijn genoodzaakt om een additioneel middel te creëren om diezelfde overheid tot het niet plegen van wetsschennis te prikkelen.

De VVD-fractie verwelkomt het wetinitiatief van de leden Luchtenveld en Wolfsen. Voor ons staat naming en shaming daarbij voorop en niet de bescheiden financiële prikkel. Dit is geen stap in de vermarkting van het openbaar bestuur om door middel van het geven van beschikkingen zijn kerntaken en de rechten en verplichtingen van burgers bindend vast te stellen.

De Algemene wet bestuursrecht geeft termijnen aan waarbinnen de overheid moet beslissen. Termijnoverschrijding leidt dan tot begrijpelijke en volkomen gerechtvaardigde ergernis bij aanvragers van een beschikking. De burger die te maken krijgt met een bestuur dat niet tijdig een besluit neemt, heeft realiter geen mogelijkheid daaraan iets te doen. Hij kan weliswaar bezwaar of beroep instellen, maar dat rechtsmiddel heeft niet het beoogde effect. De burger krijgt dan immers niet eerder de vergunning. Met andere woorden, bezwaar en beroepsmogelijkheden leiden op zichzelf niet tot snellere besluitvorming van bestuursorganen, eerder tot het tegendeel. Tegelijk gelden voor de burger wel zware sancties indien termijnen worden overschreden. Dit is een scheve situatie. Bestuursorganen hebben dan ook een stok achter de deur nodig om binnen de gestelde termijn beslissingen te nemen. Dit voorstel voorziet daar ten dele in. Voorts versterkt dit wetsvoorstel de rechtsbescherming en de rechtszekerheid van de burgers.

Namens mijn fractie wil ik benadrukken dat het voorbijgaan aan de dwangsommogelijkheid – aanvragers kunnen daar om voor hen moverende redenen voor kiezen – uiteraard niets afdoet aan de rechten van aanvragers en betrokkenen op een tijdige beslissing c.q. op schadevergoeding wegens ontijdig beslissen door het bestuursorgaan.

Mijnheer de voorzitter. Een drietal amendementen is ingediend of wordt voorbereid. Er is een amendement opgesteld waarmee wordt beoogd om de voorgestelde regeling niet vijf jaar facultatief te laten zijn, doch slechts twee of drie jaar. De fractie van de VVD acht deze kortere periode ruim voldoende om ons openbaar bestuur de mogelijkheid te geven om zich op de dwangsomregeling in te stellen.

Verder is een amendement in voorbereiding waarmee wordt beoogd om het complementaire wetsvoorstel van de regering te incorporeren in het onderhavige. De fractie van de VVD vindt dat de aanvrager de keuzemogelijkheid moet worden geboden om bij het uitblijven van de beslissing de bezwaarfase over te slaan. Voor de bijzondere regeling van de dwangsom, waarover wij het met name hebben, willen wij de bezwaarfase onmogelijk maken. De reden daarvoor is dat het daarbij gaat om een betrekkelijk simpele en een bij uitstek juridische vaststelling of al dan niet sprake is geweest van niet-verschoonbare termijnoverschrijding.

Er is verder een amendement uitgedeeld waarmee een uitzondering wordt gemaakt voor procedures op grond van de Vreemdelingenwet. Deze wet valt onder het regime van de Algemene wet bestuursrecht, maar de behandeling van gevallen op grond daarvan is vaak van zoveel externe factoren afhankelijk, dat het gewettigd is om dit rechtsgebied uit te zonderen.

De heer Dittrich (D66):

Uit de jaarverslagen van de Nationale ombudsman blijkt dat met name over de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de IND, heel veel klachten binnenkomen. Men kan spreken van het grossieren in klachten doordat deze dienst te laat reageert op aanvragen van burgers. Waarom wilt u juist de IND uitzonderen? Juist deze organisatie moet geprikkeld worden om tijdig te reageren en om haar werk op tijd te doen.

De heer Van Schijndel (VVD):

Het is een slechte zaak dat juist bij die dienst de termijnen dikwijls worden overschreden. Dat neemt niet weg dat veel factoren bij de behandeling van een aanvraag aan de orde zijn en men op die factoren geen enkele greep heeft. Die factoren kunnen ertoe leiden dat een termijn wordt overschreden. Ik denk aan het inwinnen van inlichtingen. Dit kan een belangrijke oorzaak zijn voor het overschrijden van termijnen.

Verder wijs ik erop dat dit wetsvoorstel ten principale is bedoeld voor het scheppen van rechtszekerheid voor Nederlanders. Vreemdelingen zijn absoluut niet rechteloos. Voor hen zijn er allerlei rechtsingangen. Wij menen dat de aard van het bijzondere terrein van het vreemdelingenrecht en het feit dat men daar te maken heeft met externe factoren waarop men geen greep heeft, het maakt dat het niet verstandig is om dit initiatiefvoorstel ook voor dat rechtsgebied te laten gelden.

De heer Dittrich (D66):

Uw antwoord is ten principale onjuist. U zegt namelijk dat de IND bij zijn werk afhankelijk is van allerlei factoren en daardoor niet op tijd een beslissing kan nemen. In artikel 4.16 wordt een aantal uitzonderingsgronden vermeld. Als het overheidsorgaan buiten zijn schuld niet tijdig kan beslissen, heeft het daarvoor dan een plausibele reden. Het overheidsorgaan moet dat natuurlijk wel aan de aanvrager melden. Bij de IND zijn er vaak andere redenen. De VNG schrijft dat het vaak de overheidsorganisaties als organisatie zijn die hun werk niet goed doen. Het zijn dan geen van buitenaf komende factoren. Is het in dat licht bezien logisch om vreemdelingenzaken hiervan uit te sluiten?

De heer Van Schijndel (VVD):

Die bepaling zit er inderdaad in. Het is een oordeel over de vraag of een termijnoverschrijding verwijtbaar is. Wij hebben te maken met een bijzondere realiteit. De omgeving waarin de dienst functioneert zit zo in elkaar, dat er helaas veelvuldig termijnen niet gehaald worden. Wij zijn er niet aan toe om dit initiatiefvoorstel ook te laten gelden voor beschikkingen op grond van de Vreemdelingenwet.

De heer Dittrich (D66):

Ik concludeer dat u de weg van de minste weerstand kiest en de burgers in de kou laat staan.

De heer Van Schijndel (VVD):

Het gaat om de Vreemdelingenwet en dus niet om Nederlandse burgers of ingezetenen. Dat is een principieel punt. Wij geven al uitermate veel rechtsbescherming aan buitenlanders, aan niet-Nederlanders die een beroep op die Vreemdelingenwet kunnen doen. Het is niet gewettigd om dat uit te breiden met een dwangsomregeling.

De heer Van der Staaij (SGP):

Deze redenering vind ik erg onbevredigend. In de Vreemdelingenwet is nu juist rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden die in het geding zijn. Er is een heel lange beslistermijn gekozen. In artikel 25 gaat het om zes maanden, terwijl er nog zes maanden uitstel kan worden gegeven. De Vreemdelingenwet is een moderne wet, die voorziet in reële termijnen.

De heer Van Schijndel (VVD):

In de Vreemdelingenwet wordt daar terecht rekening mee gehouden. De wetgever kan echter niet alles voorzien. Hij heeft uitstelmogelijkheden geschapen, maar deze zijn begrensd. Wij vinden het onjuist als niet-Nederlanders via dwangsombepalingen geld ontvangen dat verschaft is door de Nederlandse belastingbetaler.

De heer Van der Staaij (SGP):

Juist als het gaat om de Vreemdelingenwet heb ik de VVD-fractie altijd zo begrepen, dat termijnen moeten worden gehaald en dat slepende zaken moeten worden voorkomen. In feite wordt nu het politieke signaal gegeven dat de VVD zich erbij neerlegt dat een hoop termijnen in de praktijk niet gehaald worden.

De heer Van Schijndel (VVD):

Het is heel belangrijk dat de dienst goed georganiseerd is en beter gaat functioneren. Daar wordt ook aan gewerkt. In het wetsvoorstel zit een regeling voor het voor vijf jaar facultatief stellen. Wij zijn ervoor om uit te gaan van twee of drie jaar. Het is niet verstandig om de Vreemdelingenwet mee te nemen in de dwangsomregeling.

De heer Slob (ChristenUnie):

Is het niet ontzettend arbitrair om deze ene wet eruit te lichten? In artikel 4:17 staan vijf uitzonderinggronden voor de dwangsom, hetgeen ook al heel wat afdekt. Hoor ik de heer Van Schijndel zeggen dat hij een dwangsom oneigenlijk vindt omdat het om vreemdelingen gaat? Dat lijkt mij wel een heel dunne motivering.

De heer Van Schijndel (VVD):

Ik vind dat niet arbitrair. Het vreemdelingendomein kent bijzondere kenmerken, die het rechtvaardigen om dit terrein uit te zonderen. Ik vind het wel degelijk relevant dat wij met de dwangsomregeling tot doel hebben om Nederlandse staatsburgers te helpen. Er zijn genoeg landen in de wereld waar vreemdelingen niet de rechten hebben die wij terecht aan onze staatsburgers toekennen, maar er is wel een onderscheid en daaraan wil ik in dit geval een gevolg verbinden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vraag mij sterk af of datgene wat de heer Van Schijndel bepleit, grondwettig is. Graag wil ik het oordeel van minister Pechtold daarover. Ik vraag mij namelijk af of het is toegestaan om onderscheid te maken tussen buitenlanders en Nederlanders die onder hetzelfde overheidsgezag en dezelfde overheidsregelingen vallen. De heer Van Schijndel gaat ervan uit dat alleen vreemdelingen onder de Vreemdelingenwet vallen. Dat is niet juist: Als iemand in Nederland een mvv aanvraagt voor een persoon in het buitenland, raakt dat ook Nederlanders. Op welke wijze wil de heer Van Schijndel dat regelen? Hij wil immers niet dat de Nederlandse belastingbetaler de dupe wordt van vreemdelingen die door de Nederlandse overheid slecht zijn behandeld. Hoe regelt hij het dan onder de Vreemdelingenwet voor Nederlanders tegen wie de overheid in gebreke is gebleven?

De heer Van Schijndel (VVD):

Er zijn natuurlijk grensgevallen. Het is evident dat de mogelijkheid bestaat dat Nederlanders een belang hebben. Als wij hiervoor kiezen, zullen wij ergens een grens moeten trekken. Mevrouw Halsema wil die grens niet trekken, maar wij willen dat wel op grond van de door mij gegeven argumenten. Mevrouw Halsema heeft verwezen naar artikel 1 van de Grondwet: gelijke monniken, gelijke kappen. Wij menen dat er een gerechtvaardigd onderscheid kan worden gemaakt tussen vreemdelingen en Nederlanders en dat het behoorlijk kan zijn om daarmee rekening te houden bij de vormgeving van deze dwangsomregeling.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Waar trekt de heer Van Schijndel de grens? Bedoelt hij te zeggen dat iedereen die een beroep doet op de Vreemdelingenwet niet in aanmerking komt voor een dwangsom indien de overheid in gebreke blijft, of dat dit alleen geldt voor de vreemdelingen?

De heer Van Schijndel (VVD):

Wij zullen met een scherpe definitie moeten komen. Het logische gevolg is dat wij de hele wet uitzonderen, dus alle beschikkingen die zijn gegeven op basis van de Vreemdelingenwet. Dat zullen meestal beschikkingen betreffen die betrekking hebben op vreemdelingen, maar het is ook mogelijk dat derden op die wet een beroep hebben gedaan. Ik doel dan op belanghebbende Nederlanders. In dat geval zullen zij van die regeling geen voordeel hebben.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voor mij wordt de redenering van de heer Van Schijndel steeds onlogischer, afgezien van de eventuele principiële bezwaren die daartegen kunnen worden geuit. De heer Van Schijndel is zijn betoog stellig begonnen met de opmerking dat het hem gaat om de naming en shaming in plaats van om financiële prikkels. Moet ik uit zijn betoog ook de conclusie trekken dat de Wet SUWI "genamed" en "geshamed" mag worden op het moment dat de overheid tegenover de burger in gebreke blijft en dat dit voor de IND niet geldt?

De heer Van Schijndel (VVD):

Mevrouw Halsema herhaalt haar betoog. Zij is van mening dat het onderscheid dat de VVD-fractie wil aanbrengen niet gerechtvaardigd is. Daarover zal tussen ons vermoedelijk een verschil van mening blijven bestaan.

Ik doe enige suggesties aan de indieners van het initiatiefwetsvoorstel. Als motivering voor de ingebrekestelling wordt de financiële prikkel genoemd. Aangezien het maximum van de dwangsom geen wereldbedrag is, vermoeden wij dat vooral het naming- en shamingeffect van de dwangsom een prikkel zal geven om binnen de wettelijke termijn te beslissen. Wat is de visie van de indieners en de regering daarop?

Kunnen de initiatiefnemers een motivatie geven voor de hoogte van de dwangsom en met name voor het voorstel om het bedrag te maximeren? Waarom is hiervoor gekozen? Waarom is niet gekozen voor hogere bedragen dan wel voor het niet stellen van een maximum?

Het wetsvoorstel voorziet in een tweewekentermijn na de ingebrekestelling. Pas na het verstrijken van deze twee weken gaat de dwangsom lopen. Waarom is er niet voor gekozen om de dwangsom met terugwerkende kracht te laten ingaan? Er zou niet moeten worden begonnen na twee weken, maar vanaf het ogenblik dat de wettelijke termijn wordt overschreden.

Ik heb ook nog een procedureel punt. Het bestuursorgaan bepaalt zelf of er sprake is van termijnoverschrijding die aanleiding geeft tot een dwangsom, en stelt de hoogte daarvan vast. Hoe komt de burger te weten dat het bestuursorgaan meent dat er geen dwangsom is verschuldigd en dat het orgaan het vervolgens nalaat om dit aan de burger te berichten? Mijn fractie vraagt zich af hoe de burger in die situatie moet handelen.

Tot slot doe ik een suggestie ten aanzien van de griffiekosten. Het lijkt mij te billijken dat, als de dwangsomprocedure niet heeft geleid tot een beschikking van het bestuursorgaan en daardoor de aanvrager zijn gelijk bij de rechter tracht te halen, de griffiekosten dan automatisch ten laste van het bestuursorgaan komen. Immers, indien het bestuursorgaan binnen de wettelijke termijn tot een besluit was gekomen, was de gang naar de rechter niet nodig geweest. Hoe kijken de indieners en de regering aan tegen de mogelijkheid om het terugkrijgen van het griffierecht zo te regelen?

De heer Van de Camp (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Allereerst spreek ik mijn hulde uit aan de initiatiefnemers. Ik weet uit eigen ervaring hoeveel werk er gemoeid is met een initiatiefwetsvoorstel. Het is te loven dat de collega's zich op hun medewetgevende taak hebben gestort. De Tweede Kamer mag in dit hijgerige tijdsgewricht deze taak niet verwaarlozen. Daarnaast – dat is mij de afgelopen dagen weer gebleken – is de Algemene wet bestuursrecht complex en kent hij vele dwarsverbanden waarmee wij bij initiatiefwetgeving gedetailleerd rekening dienen te houden.

Het initiatiefwetsvoorstel komt naar onze beoordeling voort uit de gedachte dat de diverse overheidsorganen op dit moment niet snel en efficiënt presteren. Inmiddels zijn er vele initiatieven genomen om tal van werkwijzen te verbeteren, dit alles onder de paraplu van het programma Andere Overheid. Dit programma heeft naar onze mening als kernboodschap een snelle efficiënte overheid, dienstbaar naar burgers en bedrijven, die beslissingen neemt zonder onnodige administratieve lasten. Geconstateerd kan worden dat velen van deze bestuurlijke omslag overtuigd zijn, maar dat de weerbarstige praktijk een snelle verbetering nog te veel blokkeert.

Strikt genomen is het treurig dat het paardenmiddel van de dwangsom nodig is om bestuursorganen tot een besluit te pressen. De bestuurspraktijk van de afgelopen jaren heeft echter geleerd dat dit paardenmiddel helaas noodzakelijk is geworden. Om die reden hebben wij reeds eerder gepleit voor de introductie van fatale termijnen bij de overschrijding van beslistermijnen door bestuursorganen op bepaalde vergunningaanvragen. Dit lijkt ons nog steeds een doeltreffender middel om een goede dienstverlening aan de burger te realiseren. Wij vragen het kabinet hoe het staat met het uitvoering geven aan de motie-Koopmans/De Krom onder het bekende nummer 29383, stuk nr. 3. De inhoud van de motie komt er kort samengevat op neer dat de aanvrager een positieve beschikking krijgt bij een overschrijden van de besluitvormingstermijn door het bestuursorgaan. Wie de diverse beschouwingen over deze motie leest, zal merken dat het voorstel dat met deze motie wordt gedaan, steeds meer kansen van slagen heeft in de bestuurspraktijk. Besluiten zonder een groot belang van derden, waarbij de aanvrager direct geholpen kan worden, zouden afgegeven kunnen worden als er na de uiterste datum nog geen beslissing is genomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor besluiten over bepaalde typen sociale uitkeringen of over parkeervergunningen. Waarom neemt het uitvoering geven aan deze motie zo veel tijd? Is er sprake van een lichte onwil bij het kabinet? Ik zie de minister van Justitie nu ja knikken. Vandaar dat ik het ook vraag.

Niettemin beschouwt de CDA-fractie het initiatiefwetsvoorstel dat wij vandaag bespreken als een aanvulling op het instrumentarium van burgers om een beslissing van een bestuursorgaan af te dwingen. Centrale vraag voor ons is vandaag wat de relatie is met het onlangs ingediende regeringsvoorstel. Dit voorstel is voor een groot deel gebaseerd op de voorstellen van de Commissie wetgeving algemene regels van bestuursrecht, ook wel aangeduid als de commissie-Scheltema. De Kamer heeft zeer onlangs een verslag uitgebracht bij dit wetsvoorstel. Volgens mij is het kernverschil tussen beide wetsvoorstellen, dat in het voorstel van de initiatiefnemers een bestuursorgaan na ingebrekestelling direct een dwangsom wordt opgelegd, terwijl in het kabinetsvoorstel daarvoor twee maal de bestuursrechter te hulp moet worden geroepen. Dit laatste vindt de CDA-fractie erg omslachtig.

Hoewel er overlappingen zijn tussen beide wetsvoorstellen, zijn zij op onderdelen ook complementair. Na het opleggen van een dwangsom kan een direct beroep op de rechter de vervolgstap zijn om het bestuursorgaan tot een beslissing aan te zetten. Ik heb de indruk dat in de Kamer breed de wens leeft om in één wetgevingsproces één integrale, niet onnodig complexe regeling voor het niet tijdig beslissen tot stand te brengen. Wat is op dit moment de stand van zaken? Is er overleg tussen de initiatiefnemers en het kabinet en, zo ja, wat is dan de stand van zaken van dit overleg? Wanneer kan dit worden afgerond? Welke onderdelen uit het kabinetsvoorstel zouden de initiatiefnemers kunnen overnemen? Ik sprak zojuist al over onderdelen van de beide wetsvoorstellen die complementair zijn. Een voorbeeld daarvan is de directe gang naar de bestuursrechter, zonder bezwaarfase als een bestuursorgaan na oplegging van de dwangsom nog verzaakt om een besluit te nemen. Ik voeg daar, geheel voor rekening van de CDA-fractie, aan toe dat de rechter in tweede instantie een meer inhoudelijke beoordeling kan geven over het te nemen besluit, een en ander conform de afwegingen in de paragrafen 7 en 10 van de memorie van toelichting bij het voorstel van de regering. Op deze manier kan naar onze mening nog meer druk tot tijdig beslissen op het bestuursorgaan worden gelegd.

Wij danken de initiatiefnemers voor de uitgebreide nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging op stuk nr. 9. Wij zijn op zichzelf content met het overnemen van het idee om tot een glijdende schaal van de boetehoogte te komen, de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40. Resteert nog wel de indringende vraag of een maximale boetehoogte van € 1260 echt indruk maakt op het desbetreffende bestuursorgaan als er grote belangen, bijvoorbeeld vergunningaanvragen waarmee miljoenen euro's gemoeid zijn, in het spel zijn. Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen dit bezwaar? Aan het kabinet vraag ik of het mogelijk is om per soort besluit de hoogte van de maximale dwangsom vast te stellen, bijvoorbeeld bij algemene maatregel van bestuur.

Dit brengt mij op een ander punt. Een bestuursorgaan kan zelf en per soort besluit vaststellen of het de voorgestelde dwangsomregeling van toepassing verklaart. De eerste vijf jaar na inwerkingtreding is die dwangsomregeling nog facultatief. Daarna geldt de dwangsomregeling voor alle bestuursorganen en alle soorten besluiten. De initiatiefnemers willen de bestuursorganen de gelegenheid bieden om te zorgen dat hun werkwijze sneller, efficiënter en meer dienstbaar aan burgers en bedrijven wordt, zodat deze meer Andere Overheid-proof wordt.

Op zichzelf vinden wij het goed dat de bestuursorganen vijf jaar lang kunnen laten zien dat zij de dwangsomregeling gaan toepassen en hoe zij dat doen. Een dergelijke aanpak past in de opzet van de Algemene wet bestuursrecht. Zelfbinding aan de dwangsomregeling is in de meeste gevallen beter dan wettelijke dwang. De bestuursorganen kunnen de dwangsomregeling inpassen als ultieme sanctie in hun verbeterde werkwijze, als uitvloeisel van het programma Andere Overheid. Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen deze meer stapsgewijze benadering?

Door collega Van Schijndel en door andere fracties in het verslag is de vraag gesteld of deze periode wel vijf jaar moet duren. Er wordt al meer dan drie jaar over het programma Andere Overheid gesproken. Wanneer een sanctie nog eens vijf jaar kan uitblijven, verwordt het programma Andere Overheid wel een beetje tot een farce.

Mevrouw Fierens (PvdA):

De heer Van de Camp zegt dat vijf jaar wel mooi is, want dan heeft iedereen de tijd om fijn intern te gaan reorganiseren, maar dat het programma Andere Overheid dan wel een beetje flauw wordt. Het programma Andere Overheid speelt al drie jaar, maar de ombudsman hamert al tien jaar op dit punt. Er zijn ook allemaal raadsleden en gedeputeerden. Wat is het ambitieniveau van het CDA?

De heer Van de Camp (CDA):

Het ambitieniveau hangt samen met het feit dat de dwangsomregeling voor een aantal typen overheidsbesluiten niet geschikt kan zijn. Wij hebben net de interventie bij de heer Van Schijndel gehad over de Vreemdelingenwet. Als je het aan de CDA-fractie in optima forma vraagt, vind ik dat ieder overheidsorgaan bij ieder type besluit moet zeggen dat de dwangsomregeling wordt toegepast, op die en die manier en met die en die boetes, maar dat sommige besluiten zich daar niet voor lenen. Het ambitieniveau is niet om botweg te zeggen: overal een dwangsom en wij zien wel waar het schip strandt.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik ben heel benieuwd wat die uitzonderingen zijn, afgezien van de uitzondering die collega Van Schijndel heeft genoemd.

De heer Van de Camp (CDA):

Dat vraag ik mij in deze eerste termijn ook af. Wij hebben wel enkele vingeroefeningen gedaan. Er zijn sociale uitkeringen waarbij je snel moet beslissen, want anders krijg je virtueel een positieve beslissing, dus met een fatale termijn. Er zijn ook sociale uitkeringen waarbij eerst het fraude-element moet worden onderzocht en moet worden bekeken of de aanvrager wel zuivere koffie schenkt. Daarover moet ik eerst het oordeel van het kabinet en wellicht van de initiatiefnemers hebben, voordat ik kan zeggen dat het initiatiefvoorstel in combinatie met het regeringsvoorstel onze instemming heeft. Ik weet niet of de complexiteit recht wordt gedaan door op voorhand te zeggen dat het bij alle besluiten en op alle momenten kan worden toegepast.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Zijn de in het wetsvoorstel opgenomen uitzonderingsgevallen onvoldoende uitgewerkt?

De heer Van de Camp (CDA):

Dat kan ik nog niet zeggen. Een beetje slim bestuursorgaan kan met deze uitzonderingsmogelijkheden al een hele hoop. Er ligt nu een regeringsvoorstel naast. Zeker daarom zie ik graag dat de bewindslieden aangeven in welk geval wij in grote moeilijkheden komen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Van de Camp heeft het voorbeeld van de sociale uitkeringen gegeven. De verslagen van de Nationale ombudsman laten zien dat de overheidsorganen die het vaakst de beslistermijn overschrijden de IND en het UWV zijn. Wordt bij het per besluit of per overheidsorgaan aangeven van uitzonderingen niet het gevaar gelopen dat juist die organen die het vaakst de beslistermijnen overschrijden worden beloond met een beroep op de complexiteit?

De heer Van de Camp (CDA):

Dat is een risico. Ik loop daar niet voor weg. Als het bestuursorgaan gemotiveerd kan aantonen bij een dwangsomregeling tegen moeilijkheden aan te lopen, wil ik echter optima forma van die mogelijkheid gebruik kunnen maken. Die basisgedachte zit echter niet in het initiatiefwetsvoorstel. Als een bepaald bestuursorgaan in het kader van de Werkeloosheidswet of de Wet werk en bijstand zegt alle besluiten in een uitzonderingsregeling onder te willen brengen, heeft dat bestuursorgaan het niet begrepen. Die mogelijkheid wil ik niet openen. De afgelopen weken hebben wij daarover al informeel van gedachten gewisseld. De heer Van Schijndel heeft een amendement gemaakt voor de totale Vreemdelingenwet. Wij vragen ons af of een dergelijke uitzonderingsmogelijkheid niet breder moet worden vastgelegd, zodat ook andere bestuursorganen en wetten daaronder kunnen vallen. Het pats, boem, totaal uitzonderen van een wet raakt het initiatiefwetsvoorstel in het hart. Ik sta echter open voor gemeen overleg in de Kamer.

De heer Eerdmans (LPF):

De heer Van de Camp kiest voor verschillende modaliteiten. Hij stelt de vraag in welke fase en bij welke beschikking het instrument het meest effectief is. Dat is een logische vraag. Vindt de heer van de Camp de dwangsommethodiek echter voldoende? Zijn de bedragen hoog genoeg? Ik noem het bedrag van € 1000 maximaal en de verschillende glijdende schalen. Een bedrag van € 20 lijkt mij ongelofelijk laag voor een orgaan. Die trekt zich daarvan niets aan.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik heb zojuist aan de initiatiefnemers gevraagd of het bedrag niet te laag is, zeker als het over miljoenenprojecten gaat. De heer Van Schijndel spreekt terecht van naming en shaming. Als de gemeente Hillegom in het jaarverslag moet laten zien dat zij zestig keer een boete van € 1260 heeft betaald, is dat geen reclame voor de betreffende gemeente. Daarnaast denk ik dat de dwangsomregeling wel eens niet voldoende kan zijn. Gemeenten kunnen de dwangsom betalen en denken daarmee klaar te zijn. Vandaar dat ik in aansluiting op de dwangsomregeling een vereenvoudigde gang naar de rechter wil zien. In de stukken wordt de term Droste-effect genoemd. Het gemeentebestuur reageert steeds niet. De dwangsom wordt automatisch verbeurd verklaard. Er gebeurt verder niets. Daarom zou ik een vervolgstap naar de bestuursrechter zonder bezwaarfase en direct de procedure van het regeringsvoorstel een mooie combinatie vinden, uiteraard met gedifferentieerde dwangsommen.

De heer Van Schijndel (VVD):

Er zijn twee overwegingen bij de hoogte van de dwangsommen. Het gaat om belastinggeld. Kun je als overheid, die zich aan termijnen moet houden, de dwangsom zo hoog stellen dat er veel belastinggeld aan gespendeerd kan worden? Een termijnoverschrijding, zeker bij grote projecten, betekent een onrechtmatige daad. Je kunt naar de rechter stappen en een claim neerleggen. Daar heb je die dwangsom helemaal niet voor nodig.

De heer Van de Camp (CDA):

Als de truc van het wetsvoorstel alleen de hoogte van de dwangsom is, dan bereiken wij niets op het terrein van het programma Andere Overheid. Het gaat erom dat de werkwijzen worden veranderd. Nu zal de waarheid wel weer ergens in het midden liggen. Ik denk dat bepaalde gemeentebesturen niet zullen schrikken van € 1260. Om nu een dwangsom op te leggen van € 20.000 per niet genomen besluit, gaat wel wat ver. Stel dat de accountants van de VNG in het jaarverslag van de gemeente opnemen dat er tien boetes zijn uitbetaald van € 20.000. Ik denk dat het wetsvoorstel dan zijn doel voorbijschiet. Laat de initiatiefnemers maar eens reageren op de vraag of de boete adequaat is. Naar mijn mening is dat niet altijd het geval.

Voorzitter. Er is al gediscussieerd over het amendement inzake de vreemdelingenwetgeving. Ik heb geprobeerd dat iets te verbreden door andere uitzonderingsmogelijkheden op te sommen. Ik wil niet zomaar een heel departement buiten haken plaatsen.

Ik merk nog op dat wij op dit moment kunnen instemmen met de laatste wijziging in stuk nr. 9. Als gevolg daarvan kunnen de decentrale dwangsomregelingen maximaal vijf jaar blijven bestaan.

De voorzitter:

In vak K heeft als adviseur van de initiatiefnemers de heer Crince Le Roy plaatsgenomen. Ik heet hem van harte welkom.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Namens mijn fractie complimenteer ik de initiatiefnemers, de heren Wolfsen en Luchtenveld, met dit wetsvoorstel. Zij hebben een bij uitstek maatschappelijk relevant onderwerp gekozen voor het initiatief. De heer Luchtenveld heeft zich al eerder een scherp jurist betoond bij het schrijven van initiatiefwetsvoorstellen. Ik maak van de gelegenheid gebruik om te zeggen dat wij het betreuren dat hij binnenkort de Kamer zal verlaten om wethouder in de gemeente Amersfoort te worden. Met het schrijven van dit initiatief bewijst hij de burgers van Amersfoort in elk geval een goede dienst.

Het is natuurlijk wel treurig dat dit initiatief nodig is om mensen een wapen in handen te geven tegen overheidsorganen die in gebreke blijven, tegen overheidsorganen die niet op tijd beslissen over aanvragen. Verschillende wetten schrijven verschillende beslistermijnen voor. Het is mij een doorn in het oog dat mensen vaak met een kluitje in het riet worden gestuurd en dat zij machteloos staan wanneer zij de overheid op de vertraging willen aanspreken. Wanneer een burger een termijn overschrijdt, wordt dit vaak bestraft met een niet-ontvankelijkheidsverklaring. Wij vinden dat het sanctiearsenaal ongelijk verdeeld is. Daar moet verandering in komen. Met het in werking treden van dit initiatiefwetsvoorstel kan iets van het geschonden vertrouwen van de burgers in de rechtsstaat worden hersteld.

De overheid staat er niet best op. Als ik de jaarverslagen van de Nationale ombudsman lees, blijkt dat vooral de IND en het UWV grossieren in klachten, vaak terecht. Soms hangt er veel van af. Denk bijvoorbeeld aan het jonge gezin waarvan de moeder in het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf heeft aangevraagd, waar maar niet over wordt beslist. Relaties kunnen stuk gaan door de stroperigheid van overheidsorganisaties. Gezinnen leven soms noodgedwongen een halfjaar of langer gescheiden van elkaar, alleen omdat de overheid niet op tijd met een stempeltje komt. Of denk aan de uitkering die het UWV zou moeten verstrekken, maar waar men te laat mee is. Mensen kunnen daardoor in vreselijke geldnood komen. Tot nu toe kon men alleen klagen over te late beslissingen. Met dit initiatiefwetsvoorstel in de hand kan daar verandering in komen.

De kern van het initiatiefwetsvoorstel is dat als een bestuursorgaan niet tijdig een beschikking op een aanvraag geeft, door de aanvrager in gebreke is gesteld en daarna niet alsnog binnen twee weken de beschikking geeft, het nalatige bestuursorgaan een dwangsom aan de aanvrager moet betalen. Die kan oplopen tot € 1260. Wij steunen die gedachte. Het is een prikkel om de overheid aan te sporen om haar werk naar behoren te doen. Eerdere sprekers hebben de vraag al gesteld: is een bedrag van € 1260 wel indrukwekkend genoeg voor nalatige bestuursorganen? Waarom is niet gekozen voor een hoger maximum? Overigens wil de D66-fractie verder gaan dan dit initiatief. Met de Taskforce Vereenvoudiging Vergunningen vinden wij dat er situaties zijn waarin de overheid echt het deksel op de neus moet krijgen: als een burger een vergunningsaanvraag heeft ingediend waarop niet tijdig wordt beslist, dan wordt de vergunning geacht te zijn verleend. Dit komt neer op het introduceren van een fictieve positieve beslissing of een fatale termijn. Dit is een rigoureuze stap, die zeker gezet kan worden bij relatief eenvoudige zaken en daar waar de belangen van derden niet in het geding zijn. Wanneer komt de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing met concrete voorstellen naar de Kamer om fatale termijnen in te voeren?

Hoe komt het toch dat overheidsorganen vaak zo laks zijn, terwijl commerciële bedrijven veelal wel een goede service verlenen? Volgens de VNG heeft dat te maken met het feit dat de organisaties niet op orde zijn. Wil de regering daarover haar licht laten schijnen? Er wordt namelijk al wel twintig jaar geklaagd over het gebrekkig functioneren van overheidsorganisaties. Hoe komt het toch dat wij anno 2006 nog steeds geen wezenlijke verbetering in de serviceverlening van die overheidsorganisaties zien?

De D66-fractie steunt de hoofdlijnen van het initiatiefwetsvoorstel, maar ik wil de initiatiefnemers nog wel een aantal opmerkingen en vragen voorhouden. De commissie-Scheltema stelt voor om bij het niet tijdig beslissen op een aanvraag de bezwaarfase over te slaan en meteen maar een beroep bij de rechter in te stellen. Hoe staan de initiatiefnemers en de regering daartegenover? Er zitten voordelen aan, maar ook een nadeel. Dit kan niet onvermeld blijven. In de bezwaarfase komen allerlei argumenten van de aanvrager en de overheidsorgaan op tafel, waardoor zaken worden verhelderd. Dit maakt de beroepsbeslissing veel eenvoudiger. Als de bezwaarfase wordt overgeslagen, komen de partijen pas ten overstaan van de rechter met elkaar in contact, zonder dat voorwerk heeft plaatsgevonden. Dat levert de rechter meer werk op om het conflict te beslechten. Wat vinden de regering en de initiatiefnemers van dat bezwaar?

Lokt de dwangsomregeling zoals die wordt voorgesteld, geen calculerend gedrag bij aanvragers uit? Ik wil dit toespitsen op juridische stalkers, belagers, querulanten die keer op keer een aanvraag indienen en zodoende zand in de machine van het overheidsorgaan strooien. Zo verhogen zij de kans dat er te laat wordt beslist en kunnen zij als het ware binnenlopen met de verbeurde dwangsommen. Artikel 4.17, waarin de uitzonderingsgronden worden genoemd, sluit naar mijn mening juridische stalkers niet uit. Graag krijg ik daar een reactie op.

Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat als bijvoorbeeld een gemeentelijke sociale dienst flink veel dwangsommen verbeurt, de gemeente niet besluit om de gemeentelijke belastingen te verhogen? Hoe voorkomen wij dat de financiële risico's op alle inwoners van de gemeente worden afgewenteld? Achten de initiatiefnemers en de regering het gewenst dat bestuursorganen een financiële voorziening treffen waaruit zij de dwangsommen betalen? Zij moeten in de eigen portemonnee voelen dat zij nalatig zijn geweest.

Zijn de bestuursorganen verplicht om in hun jaarverslagen melding te maken van de dwangsommen die zij hebben moeten betalen? Maximale openheid zal organisaties stimuleren om hun werk beter te doen. De gemeenteraad heef uiteraard ook een rol, vanuit zijn controlerende taak. Is het een verplichting om te melden hoeveel dwangsommen zijn betaald?

Mevrouw Fierens (PvdA):

U vraagt aan de initiatiefnemers of gemeenten en bestuursorganen worden verplicht om dit op te nemen in burgerjaarverslagen of jaarverslagen. Wat is uw eigen mening hierover? Voordat wij het weten gaan wij aan deze eenvoudige wet allerlei dingen hangen waardoor deze heel ingewikkeld en nodeloos administratief lastig wordt. Hoe verhoudt uw voorstel zich tot het programma Andere Overheid?

De heer Dittrich (D66):

Het gaat ons erom dat de rechtspositie van burgers wordt versterkt. Ik denk dat die wordt versterkt als mensen kunnen zien of een gemeente of een bestuursorgaan zijn werk goed doet of niet. Als een bestuursorgaan in een gemeente heel vaak dwangsommen moet betalen, moet dat naar buiten kunnen komen. Mensen kunnen dan met een beschuldigende vinger naar de overheid wijzen en zeggen dat zij haar werk beter moet doen. Daarom is het noodzakelijk dat er maximale openheid is. Ik vind zelf dat deze informatie in jaarverslagen moet worden opgenomen. De heer Van de Camp sprak al over het burgerjaarverslag. De Raad van State heeft daar ook opmerkingen over gemaakt. Als er geen verplichting is of wij in de praktijk niet zien dat overheidsorganen open kaart spelen en laten zien hoe vaak zij een dwangsom hebben moeten betalen, ben ik bang dat de werking van de wet minder is dan wij willen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Er moet sprake zijn van maximale transparantie. Ik vraag mij af in hoeverre u erop vertrouwt dat bestuursorganen en gemeenteraden dat zelf zullen doen, zonder dat wij het allemaal dichtregelen.

De heer Dittrich (D66):

Ik zal eerlijk zeggen dat het vertrouwen niet zo groot is. In de jaarverslagen van de laatste twintig jaar van de ombudsman zie ik keer op keer de IND of UWV voorbijkomen. Keer op keer wordt gemeld dat bestuursorganen te laat beslissen. Ik vind dat een kwalijke zaak. Daar moet iets tegen gebeuren. Wij kunnen uiteraard niet alle gemeenteorganen over één kam scheren. De ene gemeente doet het heel goed en de andere wat minder. Er is een divers beeld. Ik denk dat transparantie van belang is om echt een vuist te kunnen maken.

Volgens artikel 4:18 stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vast. Is dat niet een uitnodiging aan bestuursorganen om moeilijk te gaan doen? Zou het niet zuiverder zijn om dat door een onafhankelijke instantie te laten bepalen?

De initiatiefnemers vermelden dat soms de beslistermijnen die de wet aan bestuursorganen geeft, te kort zijn en verlenging behoeven. Ik zou daar graag een aantal voorbeelden van horen. Ik vind het niet handig dat de initiatiefnemers dit als argument ten tonele voeren, want daarmee ontkrachten zij eigenlijk een van de drijfveren van hun initiatiefwetsvoorstel. Zeggen dat de termijnen te kort zijn, is de kat op het spek binden. Het gevaar bestaat dat de termijnen dan worden verlengd. Uiteindelijk moet je namelijk nagaan of, als een burger bijvoorbeeld een aanvraag indient, er binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen. Ik zou het jammer vinden wanneer er als gevolg van dit initiatiefwetsvoorstel een actie op touw gezet wordt om allerlei beslistermijnen te verlengen.

De vraag is al gesteld waarom het wetsvoorstel pas na vijf jaar verplicht in werking treedt voor elk bestuursorgaan. Duurt dat niet veel te lang? De fractie van D66 steunt daarom de initiatieven die de periode verkorten, bijvoorbeeld naar drie jaar. Daar zullen wij straks wel meer over horen.

Ik had in mijn tekst staan dat de fractie van D66 het zeer op prijs zou stellen, als juist IND en UWV de regeling voor zichzelf van toepassing verklaarden. Naar aanleiding van het interruptiedebat dat ik echter met de heer Van Schijndel van de VVD gehad heb, wil ik zeggen dat ik het voorstel van de VVD merkwaardig vind om de werking van dit initiatiefwetsvoorstel eigenlijk tot Nederlanders te beperken. Zo beluister ik hem, als hij namens de VVD zegt: wij moeten de Vreemdelingenwet in haar geheel uitzonderen.

Ik wil graag de volgende vragen aan minister Pechtold stellen. Hoe verhoudt zich het voorstel van de VVD tot artikel 1 van de Grondwet, waarin toch staat dat iedereen die zich in Nederland bevindt in gelijke gevallen op gelijke wijze behandeld moet worden? Wordt door het voorstel van de VVD hierin een rangorde aangebracht? Hoe staat het met EU-onderdanen, onze mede-Europeanen? Is de VVD met dit voorstel nu niet meer een internationaal gerichte partij? Is hiermee eigenlijk geen heel fout signaal gegeven, namelijk dat de overheid wel slordiger mag omgaan met de belangen van vreemdelingen dan van mensen die in Nederland wonen? Op basis van het onderhavige wetsvoorstel zou dat niet het geval zijn.

De heer Van Schijndel (VVD):

Het onderscheid tussen burgers en vreemdelingen is essentieel. EU-burgers mogen onder het verdragsrecht natuurlijk niet gediscrimineerd worden. Dat zou dus anders worden. Wij menen evenwel dat de meest praktische en eigenlijk best verdedigbare positie is om de hele Vreemdelingenwet uit te zonderen.

De heer Dittrich (D66):

En dat vind ik een kwalijke zaak. U geeft hiermee namelijk het signaal af dat de Nederlandse overheid niet thuis hoeft te geven als vreemdelingen, mensen met een niet-Nederlandse nationaliteit, een bepaalde aanvraag doen. Dat is een enorme stap terug en dat valt mij bijzonder tegen van de VVD. Als dit de achterliggende gedachte is van het amendement daarover van uw hand, dat ik overigens nog niet gezien heb, kan ik alvast aankondigen dat dat bij ons de prullenbak in gaat.

De heer Van Schijndel (VVD):

Het gaat niet alleen om het geven van signalen, maar ook om goede wetgevingstechniek. Voorts gaat het om het punt dat de heer Van de Camp heeft aangeroerd, dat bepaalde wetten zich soms niet kunnen lenen voor een dwangsomregeling. Daar moeten wij zorgvuldig naar kijken.

De voorzitter:

Ik begrijp dat u eigenlijk niets van de heer Dittrich wilt vernemen.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil toch wel reageren. U geeft daarmee het signaal af dat sommige belangen van burgers minder wegen dan andere belangen van burgers. De kracht van dit initiatiefwetsvoorstel is nu juist dat wij de positie van mensen die in verhouding tot de overheid, overheidsorganen, staan, proberen te versterken. U gaat er allerlei uitzonderingen op maken. DittrichIk voel mij daar niet thuis bij.

De heer Van de Camp (CDA):

Daar staat wel tegenover dat wij wetgeving moeten maken die onder vele omstandigheden bestand is tegen de inventiviteit van sommige burgers. Het verbaast mij enigszins dat u nu het amendement van de heer Van Schijndel helemaal van u weg schopt, duwt.

De heer Dittrich (D66):

In de prullenbak.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik wil u toch de vraag voorleggen of u zich enigszins kunt voorstellen dat mensen van buiten de Europese Unie om tal van redenen een aanvraag indienen om in Nederland te komen en dat, wanneer de IND die aanvraag niet op tijd kan beantwoorden, dit altijd ten nadele van de IND is.

De heer Dittrich (D66):

Ik sprak zojuist over artikel 4:16, maar het moet natuurlijk artikel 4:17 zijn. Daarin is een aantal uitzonderingsgronden genoemd. Als de IND kan aantonen dat er op gegevens moet worden gewacht die mensen zelf moeten verstrekken – denk bijvoorbeeld aan een geboorteakte met een apostille erop – dan kan het niet tijdig beslissen door de IND niet aan de IND worden tegengeworpen. Daar is een uitzondering voor. Daar bestaat een karrenvracht aan jurisprudentie over, op grond van de Algemene wet bestuursrecht. De uitzonderingen zijn dus goed geregeld.

We hebben het nu echter over de overheid en de vraag hoe een overheid moet functioneren. Wat ons betreft moet de overheid op een servicegerichte manier op aanvragen van mensen reageren. Als we de jaarverslagen van de Nationale Ombudsman serieus nemen, moeten wij allemaal constateren dat het daar enorm aan schort bij sommige overheidsdiensten. Ik vind dus niet dat wij het signaal moeten afgeven dat dit moet worden uitgezonderd. Dan blijft het hommeles. Dat moeten wij niet willen.

De heer Van de Camp (CDA):

Nu is de keurig gemotiveerde uitzonderingsgrond van de IND niet in São Paulo aangekomen. Wat gebeurt er dan?

De heer Dittrich (D66):

Wat is niet in São Paulo aangekomen? De motivering van de IND waarom...

De heer Van de Camp (CDA):

...waarom het besluit niet op tijd kan worden genomen.

De heer Dittrich (D66):

Wat bedoelt u daarmee? Dat de post niet goed heeft gewerkt?

De heer Van de Camp (CDA):

Bijvoorbeeld. De vraag is dus wanneer de dwangsom verplicht wordt.

De heer Dittrich (D66):

De regeling is daar heel duidelijk over. Er wordt een ingebrekestelling verstuurd aan het overheidsorgaan. Vervolgens gaat een termijn van veertien dagen lopen. Als er dan nog niet is beslist, gaat de dwangsomtermijn lopen. Die loopt uiteindelijk op tot € 1260. Ik vond het oorspronkelijke voorstel van de initiatiefnemers overigens helderder dan de nota van wijziging, waarin die staffeling is opgenomen. Op zichzelf kan ik dat nog wel steunen, maar het was een vrij heldere regeling.

Stel dat er meer aanvragers zijn. De initiatiefnemers hebben daarvoor geregeld dat dan maar één dwangsom is verschuldigd. Lok je daarmee niet uit dat aanvragers die nu als groep optreden en gezamenlijk een aanvraag doen, dan redeneren dat een bepaald overheidsorgaan niet goed functioneert om vervolgens verschillende aanvragen in te dienen en op verschillende dagen, zodat het aparte verzoekschriften worden? Dat levert misschien een verzwaring op van de taken van dat bestuursorgaan dat al niet tijdig reageert. Ook leidt dit tot een lastenverzwaring. Dit lokt uit dat niet op een efficiënte manier wordt omgegaan met dat soort aanvragen. Ik krijg daar graag een reactie op.

Ik ga ervan uit dat de initiatiefnemers op een adequate manier op de vragen en opmerkingen van mijn fractie zullen ingaan. Als dat zo is, maar dat blijkt bij de beantwoording, zal ik mijn fractie adviseren om voor het wetsvoorstel te stemmen.

Voorzitter: Hamer

Mevrouw Fierens (PvdA):

Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij de felicitaties voor dit prachtige wetsvoorstel. Het wetsvoorstel mag worden gezien, want het is heel overzichtelijk. De wet geeft burgers meer macht. De wet geeft burgers ook de kans een te trage overheid aan te pakken. Dat is pure winst. Collega Luchtenveld durft ook pas nu naar Amersfoort te gaan. Hij zou dat niet eerder hebben gedurfd. Nu mag hij, want het is een mooie wet. Het is afgelopen met dat eindeloze wachten, zoals dat bijvoorbeeld mijnheer Bruinsma overkwam. Ik noem een paar voorbeelden. Hij kreeg een WOZ-beschikking die € 100.000 hoger uitkwam dan de prijs waarvoor hij zijn huis had gekocht. De heer Bruinsma tekent bezwaar aan. Hij krijgt nog een ontvangstbevestiging, maar acht maanden later heeft hij nog niets gehoord. Hij trekt aan de bel en jawel, de taxateur zal komen. De heer Bruinsma neemt een vrije dag, maar de taxateur komt niet. Hij hoort bovendien niets meer. Er komt een tweede aanslag. Terwijl op het eerste bezwaar nog geen reactie is gekomen, rolt de volgende envelop alweer in de bus. De heer Bruinsma tekent weer bezwaar aan, maar stilte aan de andere kant is zijn lot. Met deze wet zal de gemeente waarin de heer Bruinsma woont, moeten betalen bij een dergelijke vertraging. Dat is terecht, want dit kan niet.

Zo zijn er talloze voorbeelden. Mijn buurtbewoners wachten eindeloos op vergunningen voor nieuwe dakkapellen, maar ook de waterpolovereniging wacht al zeer lang op uitsluitsel over haar zeer bescheiden subsidieverzoek voor de competities. Ik begin maar niet over de honderden klachten bij het UWV. Iedereen kan voorbeelden geven van een trage overheid. Voor de PvdA-fractie is deze wet daarom een aanwinst en een zeer concrete invulling van een werkelijk andere overheid. Een simpele brief is immers genoeg om het bestuur terecht te wijzen. Dit krijgt vervolgens twee weken de kans om een besluit te nemen. De teller gaat lopen als dit vervolgens niet gebeurt.

Ook geeft de wet bijvoorbeeld een gemeentebestuur een behoorlijke prikkel om termijnen wel te halen, want falen wordt door de wet extra zichtbaar omdat dwangsommen worden opgenomen in het burgerjaarverslag. Hierover heb ik zojuist met de heer Dittrich gedebatteerd. Dat is zeer zichtbaar. Ik verzeker de Kamer als oud gemeentesecretaris, dat deze zich diep schaamt als zoiets in het burgerjaarverslag komt te staan. Dat wil de gemeentesecretaris niet zien en niet lezen. De hele gemeente leest dan dat termijnen niet zijn gehaald, dat termijnen zijn overschreden en de zaak in de gemeente intern niet op orde is.

De wet dient dus niet alleen de burger, maar is vooral een stimulans voor een betere dienstverlening.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik ben benieuwd wat er vervolgens gebeurt als mevrouw Fierens zich als gemeentesecretaris zo diep schaamt. Verandert er dan iets? Ik krijg uit de verslagen de indruk dat dit niet gebeurt en mensen niet achter hun oor krabben om het beter te gaan doen. Het wordt eigenlijk alleen maar slechter.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Daarom is deze wet ingediend. Nu komt een termijnoverschrijding in het burgerjaarverslag te staan. De dwangsommen moeten worden verantwoord in de begroting en in de rekening. Nu wordt heel zichtbaar dat de overheid zo traag besluiten neemt. Dit had natuurlijk veel eerder moeten gebeuren. Daarover zijn wij het uitgesproken met elkaar eens. Ik meen dat de wet een zeer goede stimulans is voor die betere dienstverlening waarop de heer Eerdmans en ik allebei wachten. Hij sluit naadloos aan bij bewegingen die gaande zijn, zoals de commissie-Jorritsma over de gemeentelijke dienstverlening. Er zijn meer initiatieven. Zelf heb ik eerder gepleit voor een keurmerk dienstverlening. Ik vind het eigenlijk onbegrijpelijk dat er reacties komen op deze wet – om aan te sluiten bij de heer Eerdmans – bijvoorbeeld van de Brabantse voorzitter van de hoor- en adviescommissie. Deze zegt dat hij soms meer tijd nodig heeft om een besluit te nemen, omdat het een goed besluit moet zijn. Daar komt hij niet mee weg, want de kwaliteit van besluitvorming is wat ons betreft zowel de inhoud als het tempo. Inwoners balen er echt enorm van dat zij zo lang in onzekerheid zitten. Juist dergelijke zaken maken de overheid onbetrouwbaar. Dat willen wij toch aanpakken? Andersom geldt dit toch ook? Een inwoner wordt zeer snel niet ontvankelijk verklaard als hij een dag te laat is met het indienen van een bezwaar.

De wet is eenvoudig in gebruik en in uitvoering. Extra administratieve lasten worden tot een minimum beperkt en de gang naar de rechter wordt voorkomen. Ook dit is pure winst. De wet geeft ook de urgentie aan. Al tien jaar wordt het trage beslissen steevast aan de orde gesteld en al tien jaar heeft dit niet geleid tot een hoog gevoel voor urgentie, zodat te laat beslissen niet meer voorkomt. Als wij de kloof met de burgers echt willen dichten, moeten wij de overheid hard aanpakken. Ik heb daarom niet veel begrip voor reacties als: gun ons de tijd om via reorganisaties onze organisatie op orde te brengen in plaats van met wetgeving te komen. Het kan echt niet meer. Traagheid is irritatie. Traagheid is killing voor mensen met een klein inkomen, die wachten op een financiële beslissing. Traagheid kost geld en is niet goed voor de economie. Ik wil dat benadrukken, want time is money en een te late besluitvorming betekent dat een aantal zaken later wordt uitgevoerd.

De grote omwenteling in een betere dienstverlening is wel iets op gang gekomen, maar toch is het te weinig en te laat. Wij spreken als overheid burgers graag aan op hun eigen verantwoordelijkheid. Dat moet toch ook vice versa het geval zijn? Dit is een mooi voorbeeld: als men één kilometer te hard rijdt, komt er een rood verlicht bordje met de tekst "u rijdt te hard", met zo'n waarschuwende vinger erbij. Maar als men uren in de file staat, verschijnt er geen bordje met de tekst "excuses, u staat al uren in de file en dat is dankzij het beleid".

Niet voor niets wordt deze wet warm aanbevolen door pleitbezorgers van een betere overheid, zoals de ombudsman en de Taskforce Vereenvoudiging Vergunningen. De ombudsman en de Rekenkamer hebben aangegeven dat de termijnen voldoende zijn voor een overheid om te reageren.

Ik heb een paar verbetervoorstellen en een paar vragen aan de indieners en de regering. Mijn eerste vraag betreft de termijnen. Bij besluiten waartegen meer mensen bezwaar kunnen maken, kan meteen op de eerste dag bezwaar worden gemaakt en diegene moet vervolgens binnen zes weken uitsluitsel krijgen. Sommige mensen zullen echter pas op de laatste dag bezwaar maken. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Als een overheidsorgaan snel reageert, staat degene die laat is met het aantekenen van zijn bezwaar in feite al voor een gesloten deur en zijn de stellingen al ingenomen. Er wringt iets in die termijnen. Mijn inziens moet de afhandeltermijn pas ingaan op de laatste dag van de bezwaartermijn. Ik hoor graag een reactie van de indieners.

Nu kom ik bij mijn verbetervoorstellen. Ik ben teleurgesteld en verbaasd over het feit dat bestuurders vijf jaar de kans krijgen om hun organisatie op orde te brengen. Vanwaar deze mildheid bij de indieners? Zij steken veel tijd in het maken van een wet om bestuurders tot actie te brengen en toch gunnen zij bestuurders vijf jaar om te reorganiseren. Daarmee ondergraven de indieners de urgentie van hun eigen wet.

Ik heb samen met collega's een amendement voorbereid, dat nog moet worden ingediend. Wij overleggen nog over het verkorten van de termijn. Wat mij betreft wordt die termijn twee jaar.

Een ander punt betreft de voorstellen van minister Donner, die ook gaan over een trage overheid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb een vraag over die termijn van vijf jaar. Elke inperking ervan wordt door mijn fractie toegejuicht. Ik begrijp dat mevrouw Fierens er nog niet uit is of het twee of drie jaar moet worden. Maar waarom zou men eigenlijk überhaupt een termijn handhaven?

Mevrouw Fierens (PvdA):

Het is een poldertermijn, laat ik hem maar zo noemen. De wet wordt nu ingevoerd en ik denk dat een termijn van twee jaar redelijk is. Een subsidieaanvraag is heel gemakkelijk, maar bij de iets moeilijkere trajecten is het redelijk om het zodanig te organiseren dat besturen het voor elkaar kunnen krijgen. Een termijn van twee jaar gun ik de bestuurders van dit land wel om de boel op orde te brengen. Vijf jaar is mij echt te lang. Ik sta ook te trappelen van ongeduld, hoor. Ik vind eigenlijk een week al te lang, gezien de situatie. Maar de redelijkheid brengt mij ertoe om een termijn van twee jaar aan te houden. Natuurlijk kunnen bestuursorganen meteen al aan de slag gaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ja, natuurlijk! Zij mogen hem volgende week invoeren, dat is het punt niet. Maar u en ik voelen aan ons water dat dat niet zal gebeuren. Men zal vaak tegen de uiterste termijn aan gaan zitten. Ik weet niet waarom de heer Donner nu lacht, het zou ermee verband kunnen houden... Of het nu een, twee of drie jaar is, het blijft arbitrair. Waarom een bestuursorgaan nog twee jaar de gelegenheid bieden om de beslistermijnen te overschrijden, terwijl je ten principale vindt dat dat niet mag? Moeilijk functionerende diensten als de IND werken al met langere beslistermijnen. Met die diensten is als rekening gehouden. Ik zie dan ook helemaal niet in waarom dit soort ruimhartigheid nodig is. Bovendien: waarom zou men dan niet de termijn op een halfjaar stellen? Als burgers moeten wennen aan nieuwe wetgeving, wordt meestal ook maar een overgangstermijn van een halfjaar in aanmerking genomen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Twee jaar lijkt mij een redelijke overgangstermijn. Ik vind haar royaal en loyaal. Zij is voldoende om een aantal zaken echt op orde te brengen. Na die twee jaar valt de bijl.

Tot slot wil ik het hebben over het voorstel van minister Donner. Dat betreft ook de trage overheid. Ik was verrast dat hij zoveel jaren na het uitbrengen van de adviezen door de commissie-Scheltema met dit voorstel kwam. Ineens worden de adviezen omgezet in wetgeving. Blijkbaar werd de minister zo gestimuleerd door de actie van de heren Wolfsen en Luchtenveld dat hij dacht: komaan, laat ik spoorslags een wet indienen die ertoe leidt dat bij niet tijdig beslissen actie wordt ondernomen. Ik ben er maar van uitgegaan dat de heer Donner voor deze wetgeving door anderen werd geïnspireerd en gestimuleerd. Met dit voorstel kan de burger bij het uitblijven van een beslissing nadat hij eerst het bestuursorgaan in gebreke heeft gesteld, direct beroep instellen bij de rechter. De fractie van de Partij van de Arbeid vindt het jammer dat dit voorstel toch nog de gang naar de rechter met zich meebrengt. Wij willen juist de rechter ontlasten en bovendien kan de gang naar de rechter met zich meebrengen dat het proces heel lang gaat duren. Zoals de indieners hebben gezegd, kan het voorstel van de regering op een onderdeel aanvullend zijn op hun voorstel. Dat is voor mij reden om in overleg met de collega's een amendement in te dienen betreffende de vereenvoudigde gang naar de rechter. Graag hoor ik daarop de reactie van de minister en die van de indieners van het initiatiefwetsvoorstel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik begrijp niet op welke manier het voorstel van de commissie-Scheltema met dit wetsvoorstel verwoord kan worden. In mijn visie zijn dat namelijk concurrerende voorstellen. In het ene geval gaat het om een dwangsom en in het andere geval om de gang naar de rechter. Ik vind het ook veel beter om de druk op de rechterlijke macht niet te verhogen. Ik snap echter niet hoe beide mogelijkheden met dit wetsvoorstel verenigd kunnen worden zonder de kracht van de dwangsom te ondermijnen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik vind de dwangsom een heel goed en ook eenvoudig middel. Daarom ben ik terughoudend met het aanbrengen van differentiatie. Daarmee zou het voorstel weer complex worden en zouden wij voor ons zelf een val opzetten. De mogelijkheid van een dwangsom kan echter tot gevolg hebben dat toch geen beslissing wordt genomen. Dan komt het wetje-Donner om de hoek kijken. Dat gaat wel over termijnen en kan dan haar werking hebben. In die zin zijn de twee voorstellen niet strijdig met elkaar. Ook de indieners hebben in de nota naar aanleiding van het verslag heel goed aangegeven dat dit voorstel heel goed met een amendement zijn beslag kan krijgen. Als het om de eenvoudige en dagelijkse bezwaren gaat, bijvoorbeeld vanwege het niet tijdig afgeven van een beschikking door een gemeente of een ander bestuursorgaan, ligt toepassing van de wet van de heren Wolfsen en Luchtenveld zeer voor de hand.

Minister Donner:

Voorzitter. Voor alle duidelijk wijs ik erop dat het hier niet om mijn voorstel, maar dat van het kabinet gaat.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Voor burgers is vertrouwen in de overheid van groot belang. Dat is van cruciale betekenis voor het functioneren van de rechtsstaat. Het vertrouwen van burgers in de overheid is tanend. Dat blijkt uit het onderzoek dat niet zo lang geleden door het Sociaal en Cultureel Planbureau is uitgevoerd. Met het voor ons liggende wetsvoorstel willen de indieners een bijdrage leveren aan de poging om het tij te keren. Hulde daarvoor! Graag feliciteer ik de initiatiefnemers met hun wetsvoorstel. Voor collega Luchtenveld is het al zijn zoveelste initiatiefwetsvoorstel op rij. Ik ben bang dat hij met dit initiatiefwerk zodanig de smaak te pakken heeft gekregen, dat de stap naar een wethouderszetel vergemakkelijkt is.

Voorzitter. Het gaat met dit wetsvoorstel om een concreet en praktisch instrument dat rechtstreeks gerelateerd is aan belangen van burgers. Telkens blijkt weer dat de trage besluitvormingsprocessen bij de overheid bij veel burgers leiden tot een deuk in het vertrouwen in de overheid. Het raakt hen heel direct. Ten tijde van de laatste gemeenteraadsverkiezingen kwam op de vraag wat er volgens de burgers moest veranderen om hun vertrouwen in de overheid weer te doen groeien, heel vaak de kwestie van de termijnen aan de orde. Ik hoorde bar weinig over een gekozen burgemeester of over een wijziging van het kiesstelsel. Juist dit soort praktische punten speelt een belangrijke rol. Iemand gaf het voorbeeld van een vriendelijke reactie op een aanvraag: wij zullen binnenkort een beslissing nemen. Een aantal weken later stuurde hij een mailtje met de vraag waar de beslissing bleef. Daarop kwam de reactie dat het mailtje in behandeling was genomen onder nummer 14617. Het was een keurige reactie, maar weer niet inhoudelijk. Mede daarom ben ik blij dat wij dit wetsvoorstel nu kunnen behandelen.

Het beeld is niet dat bestuursorganen er in het algemeen een potje van maken. Wel blijven dingen te vaak liggen. Een extra prikkel is nodig, ook in het licht van de vele discussies die wij er de afgelopen jaren aan gewijd hebben.

Een overgangstermijn in de vorm van een facultatieve periode van vijf jaar lijkt de SGP-fractie erg ruim. Er zijn alternatieve voorstellen gedaan, waarop hopelijk een reactie van de indieners komt. Een kortere periode is goed voorstelbaar.

Met het voorstel krijgen burgers een middel in handen om druk uit te oefenen op bestuursorganen om tijdig te beslissen. De burgers moeten daarvoor wel zelf aan de bel trekken. Die drempel is goed. De dwangsom begint in principe twee weken na de ingebrekestelling te lopen. Het is zaak dat voldoende druk wordt ervaren. Is de tariefstelling daarvoor wel adequaat? Met de glijdende schaal is het wel verbeterd, maar het blijft de vraag of de prikkel sterk genoeg is. Je kunt wel zeggen dat het voor een gemeente niet leuk is om in het verslag aan te treffen dat zij in zoveel gevallen een dwangsom heeft moeten betalen, maar de reactie die dan vaak komt is bekend: gemiddeld genomen doen wij het in vergelijking met andere gemeenten nog niet zo gek.

Wij voelen voor de gedachte om juist in specifieke gevallen, waarin het om grote belangen gaat, met een hogere dwangsom te kunnen werken. Als er echter hogere bedragen in het geding zijn, kan er behoefte zijn aan een rechterlijke toetsing. Het regeringsvoorstel biedt, in navolging van de commissie-Scheltema, een interessant aanvullend instrument. Ik vraag zowel de indieners als de bewindslieden in hoeverre zij andere voorstellen tegen traagheid effectief achten, als alternatief of aanvullend.

Met het voorstel wordt ook beoogd om de druk op de rechterlijke macht te doen afnemen. Of dat effect ook zal optreden, is onzeker. De vraag is met name of de uitzonderingsgronden van artikel 4:17, lid 5, niet tot juridisering aanleiding kunnen geven. In dat lid zit voor ons de belangrijkste zorg. Zal het niet heel veel concrete geschilstof gaan opleveren? Het gaat dan niet zozeer om de interpretatie van de gronden als zodanig. Terecht zeggen de indieners dat er in de jurisprudentie al mee gewerkt wordt. Maar het moet wel een keer in concrete situaties worden toegepast en dat kan wel degelijk de nodige geschilstof opleveren. Wat ons betreft moeten die uitzonderingsgronden dus zo sober en scherp mogelijk geformuleerd zijn. Wij krijgen het idee dat er in dit geval wat kwistig is gestrooid met uitzonderingsgronden. Als uitzonderingsgrond wordt onder andere genoemd het al dan niet onredelijk laat in gebreke gesteld zijn. Is dat werkelijk nodig? Kan die uitzonderingsgrond zich juist niet tegen die burgers keren die zich niet druk maken als het nemen van een beslissing wat meer tijd vergt, maar wel als het op een gegeven moment echt begint te knellen? Met een dergelijke uitzonderingsgrond zetten wij mensen als het ware onder druk om al eerder om een dwangsom te vragen, terwijl zij daar niet op zitten te wachten. Hoe kijken de initiatiefnemers tegen dat risico aan?

Een andere uitzonderingsgrond is of betrokkene al dan niet akkoord is gegaan met uitstel. Dat mag in de jurisprudentie wel duidelijk zijn geformuleerd, maar daarover kan nog wel discussie ontstaan. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de betreffende ambtenaar zegt dat hij telefonisch contact heeft gehad met de aanvrager en dat laatstgenoemde heeft gezegd dat hij daartegen geen enkel bezwaar had. Daarover kan gedoe ontstaan en dat kan tot gevolg hebben dat die zaak aan de rechter wordt voorgelegd. Waarom wordt niet op z'n minst de eis gesteld dat er een schriftelijke akkoordverklaring met uitstel moet worden opgesteld? Daarover heb ik een amendement ingediend.

Het niet tijdig beslissen, te wijten aan de aanvrager, is ook een uitzonderingsgrond. Moet dat in overwegende mate te wijten zijn aan de aanvrager? Hoe wordt omgegaan met de situatie waarin er zowel bij het bestuursorgaan als bij de burger iets is misgegaan? Hebben wij die uitzonderingsgrond wel nodig? In het algemeen bestuursrecht kennen wij immers de regeling voor het geval dat iemand bij een aanvrager onvolledige informatie heeft ingediend. In dat geval gaat de termijn in principe nog niet lopen. Wordt er met het systeem niet van uitgegaan dat datgene wat van de aanvrager mag worden verwacht, al in het voortraject moet zijn aangeleverd? Dan ligt het niet voor de hand dat het niet tijdig nemen van een beslissing aan betrokkene te wijten is.

Is het criterium van het kennelijk niet ontvankelijk of niet gegrond verklaren werkelijk nodig? Dat kan stof voor discussie opleveren. Juist dan is het immers goed mogelijk om tijdig te beslissen. Het behoort dan in ieder geval tot de mogelijkheden om die twee weken van de termijn van ingebrekestelling te gebruiken om vast te stellen of een aanvraag kennelijk ongegrond of kennelijk niet ontvankelijk is.

Ik heb al gevraagd in hoeverre de regeringsvoorstellen tegen bestuurlijke traagheid als alternatieven of als aanvullende instrumenten kunnen worden beschouwd. De CDA-fractie heeft een pleidooi gehouden over fatale termijnen in de zin dat men, als er niet tijdig wordt beslist, automatisch een positieve beslissing krijgt. Dat klinkt sympathiek maar naarmate wij onze gedachten daarover langer laten gaan, blijken er steeds minder beslissingen over te blijven die daarvoor in aanmerking komen. Daarmee kunnen belangen van derden worden geschaad – dat kan nadelig zijn voor het algemeen belang – of het is niet heel belangrijk. In het laatste geval is de vraag of een vergunningensysteem nodig is. Onze gedachten zijn wat dat betreft in lijn met de reactie van de regering op de motie die op dit punt door de Kamer is aangenomen. Naar ons idee zijn er niet veel mogelijkheden voor een positieve beslissing als blijkt dat het bestuursorgaan de beslistermijn heeft overschreden. Onze zorg is dat dit aanleiding geeft tot extra procedures. Door juristen wordt immers gesmuld van uitspraken in het geval dat het bestuursorgaan niet tijdig een beslissing heeft genomen op grond van een bouwaanvraag van een burger. Laatstgenoemde zou automatisch een bouwvergunning krijgen. Voor zijn buurman, die meent daar tegenop te kunnen, zou de vraag zijn of die vergunning tijdig was verstrekt. Daarmee zouden wij dus een zeer ingewikkelde systematiek van stal halen. Het voorliggende initiatiefvoorstel is realistisch, al roept dat bij ons nog wat vragen op.

Tot slot vraag ik de indieners een reactie op het risico dat bestuursorganen om termijnen te halen, onvoldragen beslissingen gaan produceren. Het is denkbaar dat zij, om een dwangsom te voorkomen, tijdens de termijn van ingebrekestelling snel een afwijzende beslissing afscheiden omdat een en ander in de bezwaarfase eventueel wel weer hersteld kan worden. Is dit geen gemakkelijke vluchtroute voor de bestuursorganen? Dit onderstreept in ieder geval het belang van het stellen van realistische termijnen. De indieners zeggen in navolging van de Raad van State dat dit systeem van dwangsommen bij niet tijdig beslissen vraagt om een precisie in de termijnstellingen. Ik heb de indruk dat de termijnen door de bank genomen wel in orde zijn, mede omdat na de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht in allerlei specifieke wetten langere beslistermijnen zijn opgenomen. Ik kan mij echter voorstellen dat in incidentele gevallen een langere termijn aangewezen kan zijn. Hoe denken de indieners hierover?

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Het was eigenlijk de bedoeling dat wij vorige week donderdag de eerste termijn zouden houden, maar omdat de agenda toen wat uitliep, is die doorgeschoven naar deze week. Ik ben daar eigenlijk wel blij om, want anders was het qua verhouding PvdA-VVD wel een heel rare week geworden. Allereerst zette beoogd lijsttrekker voor de VVD, mevrouw Verdonk, de deur open voor de PvdA. In dezelfde week werd gesproken over het initiatief-Duivesteijn/Hofstra. Als toen ook nog het initiatief-Wolfsen/Luchtenveld was behandeld, was dat volgens mij iets te veel van het goede geweest. Ik kan hier nu trouwens ook nog de opmerking aan toevoegen dat wij, als wij de behandeling van het wetsvoorstel wat in de tijd spreiden, de heer Luchtenveld wat langer in ons midden kunnen houden. Dat is een overweging voor de Voorzitter die zich wat zorgen maakt over Kamerleden die hun arbeid voor de publieke zaak op een andere plek willen voortzetten.

Ik complimenteer de indieners met het initiatiefvoorstel, zoals dat aan ons is voorgelegd. Zij hebben het gevoel over het veel te laat beslissen door bestuursorganen, waar wij al heel lang over spreken, omgezet in concrete daden. Mijn fractie waardeert dat. Uit diverse onderzoeken weten wij wat de tekortkomingen van het bestuur zijn. De gehanteerde beslistermijnen zijn erg groot en dat moeten wij niet willen accepteren. De wettelijke beslistermijnen worden veelvuldig overschreden. De Nationale ombudsman heeft ons daar veelvuldig over gerapporteerd en heeft dit punt ook bovenaan een lijstje van klachten gezet. De mogelijkheid van het instellen van bezwaar of beroep blijkt in de praktijk toch onvoldoende te zijn. Daarom vinden wij het goed dat er een extra prikkel wordt ingevoerd, al blijft het treurig dat dit middel – collega Van de Camp noemde het zelfs een paardenmiddel – toegepast moet worden. Als het moet, is het echter niet anders.

Ondanks deze lof willen wij toch nog een paar vragen stellen, mede naar aanleiding van de schriftelijke beantwoording. Om te beginnen, vraag ik aandacht voor de verhouding van dit wetsvoorstel tot het wetsvoorstel van het kabinet. Met beide voorstellen wordt hetzelfde beoogd, namelijk het opvoeren van de druk op bestuursorganen om sneller te beslissen. De indieners hebben in de nota naar aanleiding van het verslag aangegeven dat de twee voorstellen complementair aan elkaar zijn. Wij zijn benieuwd of de regering daar op dezelfde manier tegen aankijkt. Met het oog op de eenduidigheid – de indieners hebben bij de behandeling van andere voorstellen, zoals dat inzake de bestuurlijke boete, zelf ook aangegeven dat wij moeten oppassen voor lappendekens en het naast elkaar bestaan van regelingen – zouden wij het plezierig vinden als bekeken wordt of het mogelijk is om de wetsvoorstellen in elkaar te schuiven. Immers, de doelstelling is uiteindelijk hetzelfde. Misschien zal het wat geven en nemen zijn voor zowel de regering als de indieners, maar dat heeft wel onze voorkeur. Een aantal maanden geleden hebben wij eenzelfde situatie meegemaakt op het gebied van onderwijs. De voorzitter weet dat. Er lag een initiatiefwetsvoorstel van de leden Hamer, Dijsselbloem en Kraneveldt en er lag een wetsvoorstel van minister Van der Hoeven. Daar zaten wel wat verschillen tussen, maar uiteindelijk zijn zij er uitgekomen. Ik geloof dat zij een uurtje of iets langer opgesloten hebben gezeten in de ministerskamer.

De voorzitter:

Ik heb geen ministerskamer gezien.

De heer Slob (ChristenUnie):

In ieder geval hebben zij met elkaar gesproken en zijn zij tot één wetsvoorstel gekomen. Ik dacht dat dit voorstel zelfs de unanieme steun van de Kamer heeft gekregen. Om dat ook hier te laten lukken, moet toch een lonkend perspectief zijn voor de indieners en de regering.

Het naast elkaar bestaan van verschillende voorstellen kan wat onduidelijkheden met zich meebrengen. De indieners verwachten bijvoorbeeld dat bij eenvoudige beschikkingen de burger de voorkeur zal geven aan de dwangsom, en dat er eerder naar de beroepsprocedure uit het kabinetsvoorstel gegrepen zal worden naarmate het belang groter wordt. Het voorstel van de indieners gaat daarnaast ook uit van de reguliere bezwaarprocedure uit de AWB. De fractie van de ChristenUnie zou het chiquer en overzichtelijker vinden als het mogelijk zou zijn om verschillende elementen bij elkaar te voegen. Een ander verschil is dat in het voorstel van het kabinet een belanghebbende geen ingebrekestelling hoeft te verzenden als dit redelijkerwijs niet van hem kan worden verwacht. De indieners hebben ervoor gekozen om dit niet in hun wetsvoorstel op te nemen. Ik vraag hun om dit in hun eerste termijn wat te verduidelijken. Voor de bestuursorganen zijn er namelijk wel uitzonderingsgronden opgenomen. Het lijkt dan niet meer dan redelijk dit ook voor de aanvrager te regelen.

Wij hebben aandacht gevraagd voor de introductie van de verschillende dwangsomcategorieën. Op de vraag die wij daarover schriftelijk hebben gesteld, hebben wij nog niet echt een antwoord gekregen. Het gaat niet om de afstemming per individueel geval, maar om die per categorie van beschikkingen. Zien de indieners dit nog als een mogelijkheid? Zij hebben in de nota van wijziging wel een glijdende schaal mogelijk gemaakt, zoals bijvoorbeeld de CDA-fractie wenste. Maar welke keuze ligt eraan ten grondslag om geen categorieën te hanteren? Er kan op die manier recht worden gedaan, zij het in beperkte mate, aan het belang dat de aanvrager heeft bij het tijdig nemen van een besluit, hoewel wij dit natuurlijk niet moeten gaan overwaarderen. Kan men hierop reageren?

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die door een groot aantal collega's zijn gemaakt over de wel heel lange invoeringstermijn van vijf jaar. Het zou jammer zijn als men daar waar de uitvoering wat de beslistermijnen betreft niet veel problemen oplevert, dit wetsvoorstel wel snel implementeert, maar dat men daar waar de problemen juist liggen, een zo lange periode hanteert. Ook onze fractie had een periode van twee jaar in gedachte, maar ik geef mevrouw Halsema gelijk dat dit ook een arbitraire termijn is. Maar laat de boodschap zijn dat wij af moeten van de periode van vijf jaar. Laten wij daarna met elkaar verder spreken over wat reëel is.

Bij mijn fractie is enige vrees voor de effecten van dit wetsvoorstel op het beroep dat op de rechterlijke macht zal worden gedaan. Ik vraag de indieners daar in hun termijn op in te gaan. De bestuursorganen stellen zelf de dwangsombeschikking op; zij moeten bepalen of zij in aanmerking komen voor een van de uitsluitingsgronden. Het is eenvoudig in te zien dat het beroep op de rechter aanzienlijk kan toenemen, zeker nu er nogal wat ruim te interpreteren begrippen zijn opgenomen; de heer Van der Staaij vroeg voor dit laatste ook al aandacht. Met name de tweede uitzonderingsgrond, het niet tijdig beslissen dat te wijten is aan de aanvrager, is dermate vaag en ruim geformuleerd, waardoor het misschien wel vaak kan worden toegepast, dat daarmee mogelijkerwijs de werking van dit wetsvoorstel volledig teniet zal worden gedaan. Dat lijkt ons niet de bedoeling van de indieners. Ik vraag hun daarop te reageren.

In het schriftelijk verslag hebben wij aandacht gevraagd voor het gezamenlijk procederen. De indieners hebben daarop gereageerd. Zij hebben op zichzelf gelijk als zij stellen dat het natuurlijk wel gaat om beschikkingen die gelden voor een individueel geval. Dat neemt niet weg dat als derden bezwaar aantekenen tegen een beschikking, het niet loont om dat zo veel mogelijk gezamenlijk te doen omdat dan de dwangsom wordt verdeeld. Wij zien daarin toch een probleem ontstaan. Het is volgens ons iets wat wij met elkaar niet zouden moeten willen. Mijn fractie wil dan ook graag weten wat er zich tegen verzet om de dwangsom per bezwaarmakende uit te keren.

Met betrekking tot de discussie over het hanteren van de fatale termijnen moge het bekend zijn dat mijn fractie destijds voor de desbetreffende motie-Koopmans/De Krom heeft gestemd. Ook mijn fractie is van mening dat de fatale termijnen niet voor alle beschikkingen zouden moeten gelden, maar alleen in die gevallen waarin het belang van derden en het algemeen belang dat toelaat en waarin de voorwaarden volstrekt helder zijn. Die mogelijkheden zouden wel degelijk in overweging moeten worden genomen. Het had onze voorkeur gehad wanneer dat meteen met elkaar besproken had kunnen worden, hetgeen helaas nu niet het geval is. Ook op dit punt was het wellicht overzichtelijker geweest als er overleg was geweest met het kabinet omdat het kabinet in zijn wetsvoorstel aangeeft dat voor het bijzondere bestuursrecht in een afzonderlijk project zal worden nagegaan op welke gebieden de fatale termijn kan worden ingevoerd. Nogmaals, het zou plezierig zijn geweest als wij dat nu in een keer hadden kunnen bespreken.

Wij zijn niet zo enthousiast over het voorsorteren op eventuele aanpassingen van de wettelijke termijnen. Ik deel de terughoudendheid die collega Dittrich in eerste termijn heeft verwoord. Waarom zouden wij nu al gaan voorsorteren? Ik denk dat dit een verkeerd signaal is. Laten wij daar maar een streep door zetten. Ik hoop dat de indieners hier in eerste termijn op willen reageren.

Afsluitend. Wij staan zeer positief tegenover de doelstellingen van het wetsvoorstel. Er zijn nog wel enkele aarzelingen over de effecten, de uitwerking en de verhouding tot het wetsvoorstel van de regering, maar het moge duidelijk zijn dat wij een positieve grondhouding hebben om met de indieners en de regering te zoeken hoe wij tot een stem voor dit wetsvoorstel kunnen komen. Ik hoop dat wij er op afzienbare termijn uit kunnen komen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Allereerst merk ik op dat ik hier Marijke Vos vervang die in vergelijkbare omstandigheden verkeert als de heer Luchtenveld. Net als de anderen stel ik het bijzonder op prijs dat de heer Luchtenveld nog in de gelegenheid is om dit wetsvoorstel te verdedigen. Heel af en toe overkomt het je dat je een beetje jaloers wordt en dat had ik bij dit wetsvoorstel. Toen ik het las, dacht ik: dit is een mooi, klein, logisch wetsvoorstel. Ik wou dat ik het zelf verzonnen had, maar dat heb ik niet. Ik ben blij dat de indieners het wel hebben verzonnen.

Ik vind dat dit met recht een wetsvoorstel is dat de volksvertegenwoordiging toekomt. De indieners proberen oplossingen te formuleren voor de problemen die veel burgers ondervinden als zij afhankelijk zijn en wachten op het besluit van een bestuursorgaan. Ik moet zeggen dat ik dit ook een charmanter voorstel vind dan het voorstel dat met vier jaar wachttijd is ingediend door het hele kabinet, omdat dat naar mijn idee de druk op de rechterlijke macht vergroot. Ik denk dat minister Donner als eerste moet erkennen dat wij dat moeten proberen te verhinderen. Ik vind het voorstel van beide indieners wat dat betreft beter.

In 2004 publiceerde de Algemene Rekenkamer het rapport met de poëtische titel "Beslistermijnen. Waar blijft de tijd?". De Rekenkamer constateerde in dit rapport dat termijnoverschrijdingen van de kant van de overheidsorganen hardnekkig zijn. Hij stelde daarbij het volgende: dat de wettelijke termijnen worden gehaald, is belangrijk voor het behoud van de democratische rechtsstaat, voor de rechtszekerheid van burgers, bedrijven en instellingen en voor de geloofwaardigheid van de overheid. Bovendien neemt de overheidsinstantie door niet tijdig te beslissen het risico zichzelf en andere instanties, zoals de Nationale ombudsman, met extra werk te belasten.

Dat argument heb ik nog niet gehoord in het debat. Met andere woorden, het is ook een wetsvoorstel dat de overheid helpt. De Rekenkamer noemt twee argumenten, waarvan het ene principieel en het andere praktisch is, waarom het cruciaal is dat de overheid zich aan de gestelde wettelijke beslistermijnen houdt. Het zijn doorgaans de wetgever en de beleidsmaker zelf die de beslistermijnen formuleren. Naar mijn idee is het dan ook niet meer dan vanzelfsprekend dat de overheid zich aan haar eigen regels houdt, zeker waar het vermaledijde gedogen permanent voorwerp is van spot, niet in de laatste plaats van dit kabinet. Dat is vaak terecht, maar dan zou ik ook zeggen dat er opgetreden moet worden wanneer de overheid haar eigen regels overtreedt en haar eigen overtredingen gedoogt.

Ik neem aan dat de Nationale ombudsman er vaak radeloos van kan worden. In het meest recente jaarverslag, over 2004, lezen wij dat de Nationale ombudsman 11.156 klachten ontving over de overheid. 33% van die klachten gaat over het gebrek aan voortvarendheid. Dat zijn bijna 4000 burgers die zich hebben beklaagd. De grootste overtreders zijn de IND en het UWV, zoals ook door anderen is gezegd. Beide overheidsorganen houden zich bezig met mensen die zich in buitengewoon precaire, soms zelfs schrijnende omstandigheden bevinden. Het zijn mensen, vaak Nederlanders, die om hereniging met hun partner of kinderen verzoeken. Het zijn mensen die werkloos zijn geworden en het hoofd boven water moeten zien te houden. Naar de opvatting van mijn fractie mogen deze mensen niet door een overheidsorgaan aan het lijntje gehouden worden.

Ik moet zeggen met enige verwondering te hebben geluisterd naar de dubbele moraal van sommige fracties. De VVD is de eerste die pleit voor hogere en meer straffen als het om burgers gaat. Die partij gelooft ook in de opvoedkundige waarde van het straffen, dat zou leiden tot minder criminaliteit en tot minder fraude bij de sociale zekerheid. Als de overheid beboet moet worden omdat zij zich niet aan de eigen regels houdt, is er ineens koudwatervrees. De VVD gaat er bovendien van uit dat de overheid blijft recidiveren. Het heeft dus geen zin. Men gaat er ook van uit dat de overheid hiermee de belastingbetaler op kosten zal jagen. Het is geen consequente criminologische theorie.

Mijn fractie juicht elk initiatief toe dat burgers soelaas kan bieden. Toch heb ik enkele vragen. Op de eerste plaats vraagt mijn fractie zich af waarom ervoor gekozen is, het wetsvoorstel facultatief te maken. De termijn van vijf jaar is gek en weinig geloofwaardig. Inperking tot drie jaar is een grote verbetering. Inperking tot twee of een jaar is nog beter. Ik wil bovendien opgemerkt hebben dat met tijdige besluitvorming door de overheid ten principale niet te marchanderen moet zijn. Ik vind niet dat bestuursorganen tijd vergund moet worden om zich voor te bereiden op het volledig van kracht worden van deze wet. Laat ik daarbij stellen dat burgers ook bij nieuwe wetgeving die tijd zelden wordt vergund. Ik vraag de indieners om op dit punt een nota van wijziging te overwegen. Hierover zijn al van verschillende kanten opmerkingen gemaakt. Ik hoop dat wij in staat zijn om consensus te vormen over een periode van een jaar.

Op de tweede plaats vraag ik mij af of de in dit wetsvoorstel voorgeschreven dwangsommen met een maximum van € 1260 voldoende prikkels in zich bergen om bestuursorganen van hun heel soms luie krent af te krijgen. Ik vraag mij af of de verbeuring van de dwangsommen overheidsorganen werkelijk raakt. Graag een reactie.

De heer Van Schijndel (VVD):

In het bestuursrecht en de verhouding tussen overheid en burger is de dwangsomregeling iets heel uitzonderlijks. Het is een soort noodgreep. De overheid hoort zich aan de termijnen te houden. Daar schort het echter al sinds twintig jaar aan. Is mevrouw Halsema van mening dat afhankelijk van het belang, bijvoorbeeld bij grote projecten, veel hogere dwangsommen verbeurd moeten kunnen worden?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb de vraag opgeworpen naar het risico dat zeker lage dwangsommen ingecalculeerd worden. De overheden gaan er rekening mee houden dat burgers de dwangsommen krijgen en boeken die gewoon in bij de financiën. Dan moet wellicht overwogen worden om de dwangsommen hoger te stellen. Ik ga ervan uit dat de overheden lerende organisaties zijn. Een hogere prikkel kan er misschien toe leiden dat zij zich beter aan de eigen beslistermijnen houden. De heer Van Schijndel hoeft dan niet bang te zijn dat de belastingbetaler op kosten wordt gejaagd.

De heer Van Schijndel (VVD):

De burger kan toch altijd naar de bestuursrechter of naar de rechter voor een kort geding om een voorziening of eventueel schadevergoeding te vragen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Waarom zou je dat doen als je het gemakkelijk kunt regelen? De burger staat in zijn recht op dat moment. De overheid heeft zich immers aan de eigen beslistermijnen te houden. De heer Van Schijndel zegt tegen de burger: de overheid heeft dat niet gedaan en u kunt vervolgens een ingewikkelde gerechtelijke gang beginnen. De burger staat in zijn recht, de beslistermijnen zijn niet gehaald: hatsiekiedee! De overheid zal de gevolgen daarvan moeten merken. Ik vind dat overigens ook niet heel erg gek. Het is heel logisch, wij hadden het eigenlijk veel eerder moeten doen. Niemand is echter eerder op het idee gekomen, althans niemand heeft het eerder tot een initiatiefwet gebracht. De commissie-Scheltema heeft wel een vergelijkbaar idee naar voren gebracht, maar dat vond de regering de afgelopen vier jaar niet interessant.

Op de derde plaats lees ik in de herziene memorie van toelichting dat geen dwangsom verschuldigd is als de ingebrekestelling onredelijk laat plaatsvindt. Dat is riskant. Hoeveel burgers gaan er niet van uit dat dé overheid heus nog wel met een beslissing komt? Is het redelijk dat zij in de kou komen te staan en geen dwangsom krijgen als dé overheid, waarop zij trouwhartig hebben gewacht, uiteindelijk geen beslissing neemt? Burgers die te goeder trouw zijn, worden gestraft voor het in gebreke blijven van de overheid. Dat is een rare constructie. Willen de indieners daar toch nog eens naar kijken? Als de overheid langer wacht, moet dat in alle gevallen voor rekening van de overheid zijn.

Tot slot: is het eigenlijk wel juist om de verschuldigdheid van de dwangsom te laten vaststellen door het overheidsorgaan dat zelf verantwoordelijk is voor de trage besluitvorming? Dat is toch een beetje hetzelfde als de kalkoen laten beslissen over het kerstdiner. Willen de indieners daarop ingaan? Dit klemt eens te meer nu bestuursorganen ook een beslissing moeten nemen over de vraag of de burger wel tijdig het bestuursorgaan in gebreke heeft gesteld. Het bestuursorgaan wordt zo op een aantal momenten in staat gesteld om de burger af te wimpelen terwijl hij gewoon een redelijke claim neerlegt.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Mevrouw Halsema vindt het niet wenselijk als het bestuursorgaan daar zelf over beslist. Er zou dan een derde moeten zijn die dit bepaalt. Dat maakt de procedure wel ingewikkelder. Wij moeten oppassen voor de valkuil dat wij een eenvoudige wet steeds ingewikkelder maken. Hoe gaat de GroenLinks-fractie om met dat dilemma? Nu is het heel helder, klip en klaar: de bestuurder wordt in gebreke gesteld door de burger. Een derde partij maakt het onnodig complex.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Misschien vergis ik mij, maar het kan toch gewoon bij wet worden vastgesteld, of is dat onzin? Ik hoor daar graag het oordeel van de indieners over. Het is niet de bedoeling om het onnodig te compliceren, maar wellicht kan het niet anders. Ik dacht dat de mogelijkheid bestaat om dit in die wet te regelen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Het hart van dit voorstel is – dat is ook het aantrekkelijke ervan – een simpele procedure: een briefje naar het bestuursorgaan en de tikker gaat lopen. Als je die procedure ingewikkelder maakt, zorgt dat voor meer administratieve lasten, meer kosten en meer vertragingen. Hoe staat mevrouw Halsema in dit dilemma?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Nu snap ik eerlijk gezegd niet meer precies wat mevrouw Fierens bedoelt, maar dat zal wel aan mij liggen. Het probleem is dat het bestuursorgaan zelf vaststelt of al dan niet een dwangsom is verschuldigd. Dat is een beetje gek; dat moet mevrouw Fierens toch met mij eens zijn.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Dat het zo is geregeld, is juist zo prettig eenvoudig. Dat willen wij: een eenvoudigere en snellere overheid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voordat ik mij in een wespennest steek en uitkom op iets wat ik zelf niet heb bedoeld, zal ik er nog eens naar kijken. Daarna leg ik iets voor aan de indieners.

De heer Van Schijndel (VVD):

Op het gemeentelijke niveau is er vaak al een onafhankelijke instantie: de gemeentelijke rekenkamer. Dat is een onafhankelijke instantie die eventueel zou kunnen worden belast met die taak. Het bestuursorgaan kan de ingebrekestelling doorgeven aan de rekenkamer en die kan deze vervolgens afhandelen. Het is maar een idee.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik schuif deze vraag graag door naar de indieners.

De heer Van der Staaij (SGP):

In hoeverre denkt u dat er in de praktijk een probleem aan de orde is? Het kan zijn dat burgemeester en wethouders die moesten beslissen de aanvraag nog niet hebben gezien omdat die op een afdeling is blijven liggen. Het zou kunnen dat een andere afdeling over de dwangsommen gaat. Wellicht kan het via een organisatorische scheiding worden opgelost in de praktijk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Die vraag schuif ik ook door. Als dat de oplossing is, ben ik van mijn probleem af.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Ook de LPF-fractie complimenteert de indieners met het wetsvoorstel. Het is op zijn plaats om de heer Wolfsen en de heer Luchtenveld een hart onder de riem te steken. Wij kunnen ons goed vinden in de gedachte achter het wetsontwerp. Er wordt een dwangmiddel geïntroduceerd om trage overheden sneller te laten beslissen. Het is een uitstekend drukmiddel.

Ik zie wel een risico. Op pagina 8 van de memorie van toelichting staat iets over het moment dat de ingebrekestelling wordt ontvangen. Een bestuursorgaan zou ter voorkoming van het betalen van een dwangsom heel snel een slecht onderbouwd afwijzend besluit kunnen nemen om tijd te winnen. Hoe taxeren de indieners dat risico? Hoe moet daarmee worden omgegaan? Zij schrijven dat er een politieke prikkel moet zijn om dat risico niet te lopen. Men zal toch die boete willen betalen, want anders kan het gebeuren wat mevrouw Fierens schetste, namelijk dat iedereen op het stadhuis zich kapot zit te schamen. Dat zou prachtig zijn, maar het is de vraag of men ervan leert. Bestaat het risico dat men de zaak ontloopt?

Ik vind de boetes laag. Ik weet niet of een bestuursorgaan er echt last van heeft het betalen van een dwangsom van € 1200. Ik wil ook van de ministers een oordeel horen over de hoogte van de bedragen. Is het geen heel kleine stok waarmee de hond wordt geslagen?

Een ander punt is de gewenningstermijn van vijf jaar. Ik ben het met mevrouw Halsema eens dat de overheid nog vijf jaar de tijd geven feitelijk een loyaliteit is naar wangedrag. Wij zeggen dan: u mag nog twee jaar uit de pas lopen en pas daarna grijpen wij in. Dat moeten wij burgers niet voorhouden en ook onze overheden niet. Ik ben voor een veel kortere termijn. De week die mevrouw Fierens voorstelde, vind ik wel prettig overkomen.

Wij spreken vandaag over een schandpaal waar wij overheden aan willen nagelen op weg naar een beter en efficiënter apparaat. Misschien kan dit ook nog op een andere wijze worden uitgevent. Kan er niet nog meer worden gedaan dan alleen maar boetes opleggen? Er zijn verslagen van de ombudsman. Ik dacht zelf aan advertenties, zoals oproepingen van de kantonrechter in de kranten aan mensen die moeten voldoen aan een vordering. Er staan dan rijen namen in de krant. Is het niet een idee om in de krant te zetten: vandaag wordt opgeroepen de gemeente Sassenheim, Nieuwerkerk, Amersfoort enzovoort, dus gemeenten die in gebreke blijken te zijn? Dat zou misschien een extra element aan deze schandpaal kunnen zijn om overheden ertoe te bewegen om beschikkingen op tijd af te geven.

De heer Dittrich vroeg zich in zijn betoog af hoe het komt dat de overheid zo traag is, zo tragisch langzaam en zo laks. Ik denk dat het antwoord daarop is dat er geen concurrentie is. De overheid is zo traag en laks omdat zij geen concurrenten kent. Kijk naar een tv-zender als Talpa. Daar worden momenteel met veel geld bedroevend slechte programma's gemaakt. Wat zien wij? De kijkers lopen weg; mensen kijken naar RTL of naar de publieke omroepen. Ik noem ook het voorbeeld van politieke partijen: sommige partijen worden momenteel leeggezogen. In dit verband kunnen wij elkaar aankijken. Andere partijen winnen daarbij.

Dat is een gezond systeem. Immers, er is concurrentie. Als iemand faalt, kijken de mensen waar de boterham wel gesmeerd kan worden. Dat is ook steeds mijn fundamentele kritiek. Ik kijk nu minister Pechtold aan. Misschien kan hij hierop ingaan. Hoe komt het dat de overheid zo slecht in staat is om haar eigen concurrent te spelen? Waar blijft de spiegel? Waar blijft het antwoord om inefficiënties op te lossen, om veel effectiever te zijn en om sneller beschikkingen te maken? Blijkbaar is er geen gezond verstand om burgers snel service te verlenen. Dat mechanisme ontbreekt en daarom vind ik het heel goed dat wij extra kritisch zijn op het overheidsoptreden, het functioneren van de overheid. Daarom vind ik het ook goed dat er boetes worden uitgedeeld, als service achterwege blijft.

Tegen deze achtergrond maak ik nogmaals mijn complimenten aan de indieners. Ik voer hierbij graag als laatste spreker het woord. Namens de LPF spreek ik steun voor dit wetsvoorstel uit.

De heer Slob (ChristenUnie):

De heer Eerdmans beoogt toch niet de marktwerking te introduceren bij bijvoorbeeld de verlening van bouwvergunningen?

De heer Eerdmans (LPF):

Nee, je kunt geen tweede overheid opbouwen, al zou je dat willen. Dit geeft wel nogmaals aan dat je veel kritischer in de spiegel moet kijken, als het om het eigen functioneren gaat. Als je geen concurrent hebt, zul je die dus zelf moeten creëren door heel kritisch te zijn. Ik vind dat ambtenaren en overheidsdienaren, ook wijzelf, extra kritisch moeten zijn op het eigen functioneren, omdat de burger geen andere kant op kan dan die van de overheid.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Op een nader te bepalen moment wordt de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel voortgezet.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven