Aan de orde is het debat over de Europese top in Helsinki.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Timmermans (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Het is van meer dan symbolische betekenis dat het laatste Kamerdebat van deze eeuw gewijd is aan Europa. De bloedigste eeuw van het aflopende millennium loopt ten einde. Het is mede onze taak om het uiterste te doen om een nieuw millennium te laten beginnen met een meer vreedzame eeuw. Europese integratie – een uniek fenomeen in de wereldgeschiedenis – is daarvoor op ons continent het beste instrument. De afgelopen vijftig jaar zijn grote conflicten uitgebleven in de Europese landen die na de Tweede Wereldoorlog hun vrijheid herwonnen.

Het is nu tijd, hetzelfde recept toe te passen op de landen die pas tien jaar geleden hun vrijheid wisten te verwerven en op alle Europese landen die niet alleen in woord maar ook in daad aangeven, zich bij het unieke integratieproces te willen aansluiten. In dit licht kunnen twee stellingen verdedigd worden: Helsinki was een historische top of Helsinki was een historische flop.

Laat ik eerst de minister-president volgen in zijn redenering dat zo'n top een uitstekend medicijn tegen een opkomende griep kan zijn. Europa heeft zich voor het eerst ontworsteld aan het beeld van een economische reus en een politieke dwerg. In Helsinki heeft de EU vastberaden een stap gezet op weg naar een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat wordt ondersteund door een militaire dimensie. Dit zal de geloofwaardigheid van het GBVB zeer ten goede komen, zal Europa de kans bieden, zijn verantwoordelijkheden ook daadwerkelijk te nemen en zal de banden met onze bondgenoten versterken. Het is goed dat de Nederlandse regering na aanvankelijke aarzelingen constructief aan besluitvorming op dit punt heeft meegewerkt.

Een ander teken dat Europa buitenlandspolitiek de kleuterfase aan het ontgroeien is, was het succesvol optreden van de hoge vertegenwoordiger Solana in Ankara. In een paar uur tijd wist hij, gesteund door een ferm mandaat van de top, een aanvankelijk Turks "nee" tegen de uitgestoken hand om te buigen in een overtuigend "ja". Die uitgestoken hand was een van de meest opvallende gebeurtenissen tijdens de top. Het aanbieden van het kandidaat-lidmaatschap aan Turkije is het juiste en logische gevolg van de dooi in de betrekkingen tussen Turkije en de Unie en vooral ook tussen Turkije en Griekenland. Er zal echter pas met de onderhandelingen worden begonnen als voldaan is aan de politieke criteria van Kopenhagen. Op dit punt is nog een zeer lange weg te gaan. De behandeling van minderheden, een zeer gebrekkige rechtsstaat en de doodstraf zijn formidabele hindernissen die echter wel genomen moeten worden voor de start van het onderhandelingsproces. Dit neemt niet weg dat het beëindigen van een periode waarin de Unie en Turkije met de ruggen tegen elkaar stonden en waarbij vage ongefundeerde cultuurhistorische argumenten werden gebruikt om Turkije buiten Europa te houden, van groot politiek belang is. Het is nu eerst en vooral een aansporing voor de Turken om verregaande hervormingen door te voeren.

Een volgende overtuigende politieke stap vond mijn fractie de verklaring van de top over Tsjetsjenië. Ik begrijp dat deze verklaring is aangescherpt door de regeringsleiders en staatshoofden zelf. Dat is ook een teken van zelfvertrouwen en dit interpreteert mijn fractie als een kentering in het Ruslandbeleid van Europa. In de ruim tien jaar na het vallen van de muur is Rusland steeds weer afgekocht door het Westen: ontwapening, opening van de grenzen met de Oostbloklanden, Duitse hereniging, een ongedeeld Duitsland in de NAVO en uitbreiding van de NAVO met Oost-Europese landen als richtsnoer.

Zo konden Europa en ook de VS zonder geweld de Europese landkaart opnieuw inkleuren. Dat is een historische prestatie, maar Rusland heeft hiervoor een hoge prijs gekregen. Het heeft geleerd dat het door chantage zijn zin kan krijgen, maar dat kan nu niet meer. Er kan niet gezegd worden dat Europa Rusland isoleert. Men was altijd bevreesd Rusland voor het hoofd te stoten. Europa is er nu achter dat Rusland, als het doorgaat met optreden zoals het nu doet, bezig is zichzelf te isoleren. Buitensporig geweld tegen burgers en het afwijzen van de dialoog als middel voor conflictoplossing hebben gevolgen die nog verdergaan dan de verschrikkingen in Tsjetsjenië. Het perspectief op een democratische rechtsstaat en civil society verdwijnt steeds verder achter de horizon. Daarom steunt mijn fractie de zeer duidelijke en forse verklaring van de Europese Raad. Rusland heeft het volste recht te strijden tegen terrorisme. Ook heeft Rusland het recht op territoriale integriteit, maar het lijdt geen enkele twijfel dat Rusland in Tsjetsjenië op grove wijze zijn internationale verplichtingen schendt. Dit kan niet zonder gevolgen blijven voor de betrekkingen met de Unie. De top heeft de Raad van Europa en de OVSE opgeroepen hun eigen instrumenten in stelling te brengen. Maar een dergelijke oproep is natuurlijk ook gericht aan de EU-landen zelf. Dat zijn immers de lidstaten die zich verschuilen achter acroniemen als OVSE en Raad van Europa. Inmiddels hebben de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de Hoge commissaris voor de mensenrechten van de VN en de Hoge commissaris voor nationale minderheden van de OVSE een gezamenlijke verklaring afgelegd, waarin staat dat Rusland gehouden is zijn internationale verplichtingen na te komen. Ook de secretaris-generaal van de Raad van Europa heeft zijn bevoegdheden gebruikt om uitleg aan de Russen te vragen over de wijze waarop in Tsjetsjenië het Europese verdrag voor de rechten van de mens wordt toegepast.

Mijn fractie is van mening dat lidstaten hierbij niet achter kunnen blijven. Als Rusland overgaat tot uitvoering van het militaire ultimatum tegen de burgerbevolking van Grozny, zou Nederland met andere lidstaten van de Raad van Europa een statenklacht tegen Rusland in moeten dienen bij de Raad van Europa. Ik overweeg hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

Mevrouw de voorzitter! De top heeft vastgelegd dat de Unie vanaf nu met 12 van de 13 kandidaten over toetreding gaat onderhandelen. Met deze strategie maakt de Unie een einde aan de situatie van A- en B-kandidaten, een bron van veel frustratie bij de B-kandidaten en die lidstaten die de B-kandidaten als hun protégés zagen. Mijn fractie is dan ook zeer ingenomen met dit besluit. Alle 12 voldoen nu aan de politieke Kopenhagencriteria, maar hebben vaak nog een lange weg te gaan voordat zij in hun economie en hun rechtsstelsels het niveau hebben bereikt dat toetreding tot de Unie mogelijk maakt. Daarom is het niet gezegd dat deze nieuwe strategie, hoezeer wij deze ook toejuichen, op zich zal leiden tot versnelling van de toetredingen. Kandidaten worden geen lid op basis van toezeggingen, maar op basis van het waarmaken van toezeggingen. Dit betreft niet alleen de economische Kopenhagencriteria, maar uitdrukkelijk ook de politieke. Dit betekent dat waakzaamheid geboden blijft en de Unie zich uitdrukkelijk het recht moet voorbehouden om, als landen door de bodem van de politieke criteria zakken, onderhandelingen weer stil te zetten. In geval van regressie moet het proces weer stil komen te staan, zodat wordt voorkomen dat landen omdat zij eenmaal de politieke criteria gehaald hebben, geen haast meer maken met andere politieke hervormingen.

Mijn fractie steunt ook de conclusies over Cyprus. De kwestie Cyprus dient te worden opgelost, maar niet door aan een van de partijen een vetorecht te verlenen. Wij zijn het er daarom mee eens dat de beëindiging van de deling geen absolute toetredingsvoorwaarde is, hoewel het moeilijk voorstelbaar is dat een gedeeld Cyprus volwaardig EU-lid kan worden. De Unie moet alles in het werk stellen om de ontstane toenadering tussen Griekenland en Turkije te ondersteunen, omdat dit het enige pad is waarlangs de Cypriotische deling vreedzaam ongedaan kan worden gemaakt.

De Europese Raad heeft de ingezette lijn in de Balkan versterkt. Solana zal binnenkort een politiek-economische analyse van de toekomstperspectieven van de regio maken. Het bereiken van democratisering in Servië zal hierbij veel aandacht moeten krijgen. In dit verband heeft de PvdA-fractie bij herhaling aan de regering verzocht ten behoeve van de Kamer een evaluatie te maken van de effectiviteit van het sanctieregime, omdat hierover gerede twijfel is gerezen en wij van oordeel zijn dat sancties die ten gunste van het regime uitpakken, dienen te worden beëindigd. Alleen "smart sanctions" leiden onzes inziens tot het gewenste resultaat. Ik herhaal daarom het verzoek om op korte termijn te komen met een evaluatie van het sanctieregime.

Mevrouw de voorzitter! Zoals gezegd, vanuit het perspectief van de buitenlandse politiek kan de top historisch worden genoemd. Een flop dreigt echter als je de top beziet vanuit het institutionele perspectief. De IGC-agenda is in beginsel beperkt tot de drie left-overs van het Verdrag van Amsterdam. Helsinki was in bredere zin het ideale moment om het startschot te doen klinken voor de zo noodzakelijke hervormingen van de Europese instellingen en ook mede daardoor voor het verbeteren van het contact met de Europese burgers. Echter, een meerderheid van de lidstaten was tegen het verbreden van de agenda. Toch is vastgesteld dat op de IGC ook andere kwesties aan de orde kunnen komen. De PvdA-fractie is teleurge steld over de beperkte agenda. De Unie heeft verdergaande aanpassingen nodig, met name in het licht van de uitbreiding. Wij verwachten van de regering dat zij zich ervoor zal inzetten, meer onderwerpen op de agenda te krijgen en tegelijkertijd ook buiten de IGC veranderingen zal bepleiten waarvoor geen verdragswijzigingen nodig zijn. Wij hebben daarover een notitie opgesteld samen met de PvdA-eurodelegatie.

Mevrouw de voorzitter! Dit is geen gezeur van een eurozeloot, hoe laat het ook moge zijn. Mijn zorg is ingegeven door de wens van de uitbreiding vooral een succes te maken. Hervormen wij niet, dan dreigt het geraamte van het Europese huis te bezwijken onder alle etages die erop worden gezet zonder versterking van de fundamenten. Maar bovenal dreigt de afstand tussen Europa en de Europese burgers, die toch al veel te groot is, onoverbrugbaar te worden. Als Europa niet dichter bij de mensen komt te staan, zal niet alleen het wantrouwen in de Europese instellingen verder toenemen, maar verdwijnt uiteindelijk ook het draagvlak voor versterking van de Europese samenwerking en voor uitbreiding. De kansen op een ongedeeld Europa worden daarmee verspeeld. Dit mag niet gebeuren en daarom moet de IGC ook instrumenten opleveren die Bürgernähe bevorderen. Wij verwachten van de regering hierbij een actieve inzet. Dat is realistisch idealisme, zo zeg ik tegen de minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Weisglas (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ten aanzien van de uitbreiding is en blijft voor de VVD-fractie politiek uitgangspunt dat na de val van de Muur Midden- en Oost-Europese landen onderdeel van een vrij en democratisch Europa moeten kunnen worden. Dat spreekt vanzelf. Tegelijkertijd – soms is dat moeilijk en soms een dilemma – moet strikt worden vastgehouden aan de criteria van Kopenhagen. Tegen die achtergrond, die tegelijkertijd ook een voorwaarde is, gaan wij ermee akkoord dat nu onderhandeld zal worden met zes nieuwe landen. Toch heeft de VVD-fractie nog behoefte aan een nadere toelichting op grond van welke criteria de zes nieuwe landen, met name Bulgarije en Roemenië, ook in het licht van recente ontwikkelingen aldaar, aan de politieke criteria van Kopenhagen zouden voldoen. Wij vinden het verstandig dat er geen data genoemd zijn voor de toetreding. Dat wekt alleen maar valse verwachtingen. Het is goed dat er een grotere differentiatie mogelijk is tussen de verschillende landen tijdens het onderhandelingsproces en ook – heb ik dat goed begrepen? – wat het moment van toetreden, het moment van afsluiten van de onderhandelingen betreft.

Mevrouw de voorzitter! Zoals bekend, had het besluit om Turkije aan te merken als kandidaat-lid niet de voorkeur van de VVD. Ik verwijs naar de argumenten die daarvoor zijn genoemd door collega Wilders tijdens het algemeen overleg terzake. Onze opvatting daarover is nog niet gewijzigd. Wij zijn het eens met de voorzitter van het Europees Parlement, die deze opvatting ook naar voren heeft gebracht. Ik neem aan dat de voorzitter van het Europees Parlement in dezen namens alle leden van zijn parlement heeft gesproken. Het is interessant, dat te weten.

Voorzitter! In de publieke opinie, maar ook door anderen, wordt nu al geen onderscheid meer gemaakt tussen Turkije en de andere 12 toetreders. Bijvoorbeeld president Chirac heeft bij de opening van het nieuwe paleis voor het Europees Parlement in Straatsburg alle 13 landen over één kam geschoren. Wat betekent volgens de regering de nieuwe status van Turkije in de huidige praktijk? Kan worden verklaard waarom Cyprus nu ineens wel als gedeeld land tot de Europese Unie kan toetreden? Wij zijn daartegen. Daar zijn wij altijd tegen geweest, net als andere fracties. De PvdA-fractie was daar ook altijd tegen, maar zij is kennelijk opeens om op dat punt.

Dan kom ik op de IGC. Wij weten allemaal dat dit lastig wordt, want het gaat om een werkelijke herverdeling van de macht. Hiermee citeer ik collega Van Middelkoop uit het algemeen overleg van een paar weken geleden. Wij weten allemaal dat een herverdeling van de macht moeilijk is. De agenda wordt na Helsinki, anders dan Nederland wenste, beperkt tot de left-overs van het Verdrag van Amsterdam. De inhoud is nu nog niet aan de orde, maar ik zal kort op de drie bekende punten ingaan. De VVD-fractie steunt de regering in haar opvatting dat er één commissaris per lidstaat moet blijven bestaan. Voor Nederland is een relatief zwaarder stemmengewicht op zijn plaats; ook daarin steunen wij de regering. Wij zijn het ook eens met de regering dat er in bescheiden mate meer besluitvorming bij meerderheid moet plaatsvinden.

Zoals uit het verslag blijkt, wordt volgens de regering gedifferentieerde samenwerking tussen de lidstaten, een nauwere samenwerking op bepaalde terreinen tussen beperkte groepen lidstaten, ook bespreekbaar op de komende IGC. In onze ogen blijkt dat niet duidelijk uit de officiële conclusies van de IGC. Graag hoor ik hierop een nadere toelichting.

Over het Europese veiligheids- en defensiebeleid is bij de twee begrotingsbehandelingen al heel veel gesproken. Daarom maak ik een paar heel korte opmerkingen hierover. De VVD-fractie ziet na Helsinki een aantal positieve punten. De NAVO blijft de primaire veiligheidsorganisatie, ook voor crisisbeheersingsoperaties. Daarbij komt dat het in de praktijk toch ondenkbaar is dat een operatie van bijvoorbeeld een legerkorps van zo'n 60.000 mensen buiten het kader van de NAVO, qua structuur, organisatie en commando-uitvoering, zou plaatsvinden. Er zullen verder samenwerkingsprocedures komen tussen de Europese Unie en de NAVO. Daar is nu geen eindoordeel over te geven, maar het gaat de goede kant op. Er is duidelijk geen sprake van de ontwikkeling van een werkelijk autonome militaire capaciteit van de Europese Unie. Men blijft gebruik maken van de defensieplanningsprocedures van de NAVO. Ten slotte zijn wij positiever gestemd na Helsinki omdat de leden van de NAVO die geen lid zijn van de Europese Unie, worden betrokken bij alle processen.

De besluitvorming van Helsinki komt dus in vergaande mate overeen met de door de VVD hier herhaaldelijk ontwikkelde criteria, al kunnen wij het eindresultaat op dit moment nog niet toetsen. Ik heb de criteria zonet samengevat in de vijf punten die ik noemde.

Ik heb nog een vraag aan de regering, in het bijzonder aan de minister van Buitenlandse Zaken. Is er over de conclusies van Helsinki op dit onderwerp – het Europese veiligheids- en defensiebeleid – gesproken in de gisteren gehouden raad van de NAVO-ministers in Brussel? En zo ja, wat was de reactie in die NAVO-raad op dit punt?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Het is reuze boeiend om te horen hoe de heer Weisglas de geschiedenis herschrijft.

Wij herinneren ons de debatten over de autonome capaciteit. Hij is het toch met mij eens dat de resultaten van de top van Helsinki het mogelijk maken dat Europa in militaire zin – als de NAVO niet kan of wil optreden – autonoom kan optreden? Ik meende even te begrijpen dat hij zei dat dit op basis van deze resultaten niet kan.

De heer Weisglas (VVD):

De geschiedenis herschrijven – als een zo korte geschiedenis over dit onderwerp al herschreven kan worden – is in onze ogen gebeurd in Helsinki en tijdens het proces daaraan voorafgaand, met de Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie als bekwame pennenvoerders. Deze fractie neemt met enige gepaste tevredenheid waar hoe die geschiedenis herschreven is.

Dan de concrete vraag van de heer De Hoop Scheffer. Ja, het is wel degelijk mogelijk dat de Europese Unie voor bepaalde kleinere operaties in een allerlaatste fase een zelfstandige actie onderneemt. In onze ogen kan dat in de praktijk alleen maar wanneer het gaat om werkelijk zeer beperkte activiteiten.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Dit is een geweldig antwoord, maar het staat niet in de conclusies van de top van Helsinki. Aan de vele positieve kwalificaties die ik de heer Weisglas al heb gegeven, kan ik nu de kwalificatie "politiek slangenmens" toevoegen. Ik zeg dat met waardering.

De heer Weisglas (VVD):

Dat vind ik geen compliment. De waardering die u voor uw eigen kwalificatie hebt, kan ik niet delen. Het is ook niet waar, dus het slangenmens blijft tussen u en mij in hangen.

De conclusies van de Europese Raad hebben als bijlage een zeer lange tekst over Oekraïne. De VVD-fractie heeft inhoudelijk geen bezwaar tegen die tekst, maar het is wel een schoolvoorbeeld van een volledig gebrek aan democratische controle op het Europese gebeuren en met name op de Europese Raad. Deze tekst heeft de Kamer nooit gezien en ik neem aan dat dit ook geldt voor onze collega's in de parlementen van de andere lidstaten. Opeens krijgen wij de conclusies van de Europese Raad en daar zit deze tekst bij, in die vorm.

Het onderwerp zelf is natuurlijk wel aangekondigd, maar het gaat in de buitenlandse politiek om precieze woorden. Woorden hebben hun betekenis. Die woorden en die lange tekst hebben wij nooit gezien. Daar is geen enkele controle meer op mogelijk. Het is slikken of stikken als ware het een verdrag. Het verschil is dat een verdrag hier geratificeerd moet worden en een dergelijke tekst niet.

Ik wil niet praten over het onderwerp Oekraïne, want daarover heb ik geen opmerkingen, maar ik neem het onderwerp Oekraïne in de Europese Raad van Helsinki als slecht voorbeeld van het totale gebrek aan democratische controle op de buitenlandse politiek van de Europese Unie. Dat betreuren wij zeer.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Aan de vooravond van de Europese top van Helsinki schreef oud-collega Van den Bos een artikel in NRC Handelsblad met als kop: De top van Helsinki wordt een geslaagde mislukking. Dat is toch wat al te sceptisch. Ik denk ook dat het beter is om na een top een kwalificatie te geven dan voor een top. Ik denk dat de top van Helsinki een behoorlijk succes is geweest. Dat zeg ik de minister-president na.

Als je kijkt naar Helsinki, kun je zeggen dat voor Europa de cirkel rond is. Wij spreken vijftig jaar na dato weer over een Europa met een zwaardmacht, zoals Churchill in een aantal speeches zei aan het eind van de jaren veertig en aan het begin van de jaren vijftig. Hij had misschien het oog op Engeland zelf, maar nu hebben wij de opmaat voor een Europa met een zwaardmacht.

Europa wordt ook weer heel en dat is een bijzonder belangrijke constatering. Met 13 kandidaat-lidstaten is het perspectief van een heel geworden Europa een reëel, levend perspectief. Dat is buitengewoon belangrijk.

Even terug naar de Europese veiligheids- en defensie-identiteit. Europa pakt inderdaad de draad weer op van het begin van de jaren vijftig. In het debat over de begroting van Buitenlandse Zaken heb ik geciteerd uit het debat over de ratificatie van de Europese defensiegemeenschap in de Tweede Kamer. Ik constateerde dat de geloofsgenoten van de huidige politici in 1953 ongeveer hetzelfde zeiden als hun geloofsgenoten nu. De heer Van der Goes van Naters, sprekend namens de Partij van de Arbeid, trok de lijn door van de NAVO naar de Europese defensiegemeenschap. De heer Korthals, sprekend namens de VVD, legde de nadruk op de Atlantische verankering van de Europese defensiegemeenschap. Er waren ook sceptische geluiden van de geloofsgenoten van de heer Van Middelkoop en de Kamerleden van de CPN. Het is een heel interessant beeld om nog eens naar voren te halen.

Heeft Nederland bewogen in die twee jaar van Pörchach, Saint Malo, Keulen, waaraan Kosovo voorafging, en daarna Helsinki? Ja, Nederland heeft bewogen. Zoals de minister van Buitenlandse Zaken weet, heb ik altijd bezwaar gemaakt tegen de tegenstelling die is gecreëerd in dat proces van beweging tussen de practici, degenen die de nadruk legden op capacity building, zoals Nederland, en de visionairen, de systeembouwers en de institutionalisten, zoals Frankrijk en Engeland. Ik herinner mij dat de minister-president bij de algemene beschouwingen zei dat Frankrijk veel bezig is met de instituties, zoals het comité over veiligheids- en defensievraagstukken, maar dat hij graag van onderop werkt. Ik denk dat dit een valse, te scherp aangezette tegenstelling is.

Wat uit Helsinki is gekomen, is van historische betekenis. Europa kan optreden op legerkorpsniveau. Europageleide operaties zijn mogelijk. Wat er niet is gekomen, maar wat ook niet door iemand in deze Kamer werd gewenst, is een afzonderlijk, staand Europees leger als alternatief voor de NAVO. Er staat ook duidelijk in de verklaring van de top: géén Europees leger. Dat heeft ook niemand hier in deze Kamer beoogd. Wel is er sprake van een Europees te vormen leger dat Europese operaties kan uitvoeren.

Voorzitter! Het besluit over de uitbreiding is buitengewoon belangrijk. Er zijn nu 13 landen kandidaat en er worden met 12 landen onderhandelingen gevoerd. Dat betekent een enorme druk op de Unie om ook zichzelf te hervormen en klaar te zijn voor de uitbreiding.

Het is geen geheim dat mijn fractie altijd een warm voorstander is geweest van de toekenning van kandidaat-lidmaatschap aan Turkije. Dat is geen loos gebaar. Het is een buitengewoon belangrijke stap. Het standpunt van het Nederlandse kabinet over het toekennen van de status van kandidaat-lid is altijd buitengewoon positief geweest. Mijn vraag aan het kabinet is nu welke concessies er aan Turkije zijn gedaan en welke concessies van Turkije zijn gevraagd. Ik lees in de stukken de op zichzelf goede bepaling, dat territoriale vraagstukken bilateraal moeten worden opgelost en dat deze, indien zij niet zijn opgelost, uiterlijk in 2004 aan het Hof van Justitie moeten zijn voorgelegd.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Vanmiddag heeft hier een kort plenair debat plaatsgevonden met de staatssecretaris van Justitie waarbij de heer Hoekema ook woordvoerder voor zijn fractie was. Daarbij heeft hij gezegd – en ik respecteer natuurlijk zijn mening – dat hij vindt dat Koerdische asielzoekers uit Turkije niet teruggestuurd mogen worden vanwege bepaalde facetten van de mensenrechtensituatie in Turkije. Is het niet wat vreemd dat toevallig diezelfde woordvoerder van D66 een paar uur later pleit voor een kandidaat-lidmaatschap van Turkije van de Europese Unie? Je kunt je toch eigenlijk niet voorstellen dat je mensen niet terug zou kunnen of willen sturen naar een kandidaat-lid van de Europese Unie. Het is toch of het één of het ander.

De heer Hoekema (D66):

Ik ben blij dat de heer Weisglas die vraag stelt, voorzitter, want ik kan deze zeer gemakkelijk beantwoorden. Juist het feit dat Turkije nu is geaccepteerd als kandidaat-lid van de Unie, zonder dat onderhandelingen worden geopend over toetreding, maakt dat de Unie een drukmiddel heeft om dit land te dwingen de Kopenhagencriteria na te leven. Dat betekent dat van Turkije zal worden gevraagd een betere naleving van de mensenrechten evenals een betere garantie van de democratie. Al deze factoren zouden kunnen worden bevorderd door het kandidaat-lidmaatschap van Turkije. Er moet nog zeer veel verbeteren in Turkije. De heer Weisglas weet dat ook. Het debat van vanmiddag ging over een facet van het Nederlandse asielbeleid. Het is van groot belang dat wij Turkije perspectief bieden op een lidmaatschap op termijn.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Staatssecretaris Cohen heeft vanmiddag onder meer het kandidaat-lidmaatschap van Turkije als argument genoemd waarom het mogelijk zou moeten zijn om mensen terug te sturen. Ik begrijp dat u het daarmee volstrekt niet eens bent.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Dat argument is niet in die zin door de staatssecretaris genoemd. Het gaat om een asielbeleid met een individuele beoordeling van individuele lotgevallen van Koerdische dienstplichtige asielzoekers die terug worden gestuurd. Dat is een heel andere zaak dan het Turkse lidmaatschap van de Unie. De staatssecretaris heeft ook niet gezegd dat vanwege het kandidaat-lidmaatschap van de Unie het Nederlandse asielbeleid kan worden veranderd. Die twee zaken moeten wij echt op dat niveau uit elkaar houden.

Voorzitter! Wat de intergouvernementele conferentie betreft, is de top toch enigszins teleurstellend verlopen. De brief van het kabinet is wat positiever dan de resultaten zijn. De minister-president heeft gezegd dat er een open agenda is. Dat is waar. Je kunt zeggen dat degenen die bepaalde onderwerpen, zoals de flexibiliteit en de individuele verantwoordelijkheid van de commissarissen, niet op de agenda hebben willen zetten, hebben verloren. Dat is juist. Aan de andere kant zal het nog een harde dobber worden om die onderwerpen die Nederland zo'n warm hart toedraagt (de flexibiliteit en de individuele verantwoordelijkheid van commissarissen) op de agenda te krijgen. Ik heb de staatssecretaris gevraagd naar Helsinki een bord mee te nemen met daarop het woord "flexibiliteit". Heeft hij wat aansluiting gekregen achter dat bord? Ik heb de indruk dat de Beneluxlanden en Italië, en misschien ook de Commissie, de enige voorstanders zijn van flexibiliteit.

Het is te prijzen dat er een scherpe tekst door de Unie is opgesteld over Rusland. Het is van belang dat de Unie nu doorpakt. De besluitvorming over TACIS is een belangrijke eerste stap. Voor de eerste keer is er een concrete maatregel genomen tegen Rusland. Mijn voorstel is dat de Unie nu verdergaat en dat er, ook door het Nederlandse kabinet, wordt nagegaan of er in andere gremia sanctiemaatregelen mogelijk zijn tegen Rusland vanwege Tsjetsjenië, zeker als het dreigement tegen de inwoners van Grozny wordt uitgevoerd. Wij zien als mogelijke drukmiddelen de Raad van Europa – en dan refereer ik aan de motie die de heer Timmermans wellicht gaat indienen – de Veiligheidsraad en het Internationaal monetair fonds. Graag krijg ik commentaar van het kabinet op die verschillende mogelijkheden voor sancties tegen Rusland.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ik spreek mede namens de fractie van de RPF.

Hoewel het politiek niet het belangrijkste resultaat van de top van Helsinki is, vind ik de aanbeveling om de conclusies van het voorzitterschap in de toekomst in te korten tot maximaal vijftien bladzijden heel verfrissend, vooral als je daarna meer dan vijftig bladzijden aan bijlagen mag doornemen. Ik zal mij beperken.

Ik begin met Turkije. In Helsinki ging het eerst en vooral over dat land. Turkije heeft nu de kandidaatstatus gekregen. De minister-president schijnt te hebben gezegd: "Een betere afsluiting van dit millennium was niet te bedenken". Het zouden niet mijn woorden zijn geweest. Wij spreken hierover nog wel nader over pakweg een jaar of tien, twintig. Intussen blijven er nog wel vragen te stellen. In een conclusie wordt gesproken over het inclusieve karakter van het toetredingsproces dat thans dertien kandidaat-lidstaten in een enkel kader omvat. Wat betekent dit? Gaat men daadwerkelijk met Turkije onderhandelen zoals met de andere twaalf kandidaten? Nee toch? Dat was in elk geval niet het standpunt van de Nederlandse regering. Of geldt voor Turkije toch nog een aparte procedure, te weten de zogenaamde toetredingsstrategie? Er zal toch in Helsinki niet impliciet zijn gezegd, zoals wel is gezegd met betrekking tot bijvoorbeeld Bulgarije en Roemenië, dat Turkije thans voldoet aan de politieke criteria van Kopenhagen? Als dat het geval is, stellen die criteria nauwelijks nog iets voor. Graag krijg ik daarop een reactie.

Anders dan het aanvankelijke Nederlandse standpunt is het besluit om ook zonder een definitieve regeling van de kwestie Cyprus te zijner tijd een toetredingsbesluit te nemen. Waarom dit andere standpunt en wat is terzake de officiële positie van Turkije geweest?

Na de debatten van vorige week, mevrouw de voorzitter, over het Europese veiligheids- en defensiebeleid kan in elk geval minister Van Aartsen hier frank en vrij zijn gezicht laten zien, al zal hij wellicht enkele zure PvdA-, CDA- en D66-gezichten tegenover zich aantreffen. Immers, er staat in de conclusies heel duidelijk dat er een autonome capaciteit komt om besluiten te nemen, hetgeen niet impliceert – ik volg de tekst van de conclusies – de oprichting van een Europees leger.

Dit wil natuurlijk niet zeggen dat er niets is gebeurd. Daarom wil ik enkele vragen stellen. De Europese defensiestructuur wordt ingebed in de tweede pijler. Klopt mijn analyse dat voor de Europese Commissie in het geheel geen rol is weggelegd en dat ook niet de bevoegdheid van de Raad om op grond van artikel J4, lid 4, van het Verdrag van Amsterdam om de Europese Commissie te vragen passende voorstellen te doen, zal worden benut? Artikel J7 schrijft voor dat, wanneer de Europese Raad besluit tot de bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid de lidstaten wordt aanbevolen een daartoe strekkend besluit aan te nemen "overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen". Is in Helsinki een zodanig besluit genomen? Zo ja, welk nationaal constitutioneel of wettelijke effect dient dit dan te krijgen? Zo nee, wanneer valt dan wel een dergelijk besluit?

Over de IGC is al veel gezegd de laatste weken en er zou nog veel over te zeggen zijn, maar ik zal dat niet doen. Wij krijgen nog wel kansen. Ik kan alleen niet nalaten te constateren dat de betrokkenheid van het Europees Parlement bij de IGC als ik het goed zie is teruggebracht in vergelijking met de vorige. Toen waren het deelnemers zonder stemrecht en nu zijn het alleen maar waarnemers. Klopt deze waarneming van mijn kant?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik ken de heer Van Middelkoop als een buitengewoon zorgvuldig man, maar hij gaat even te vlug als hij het over de conclusies heeft en de minister en de VVD complimenteert. Er staat: "een autonome capaciteit ontwikkelen om besluiten te nemen" en "in gevallen waarbij de NAVO als geheel niet betrokken is door de EU geleide militaire operaties te starten en te voeren bij internationale crises". Dat is de volledige tekst. Dat is iets meer dan alleen besluiten nemen, zal de heer Van Middelkoop met mij eens zijn.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Dat kan moeilijk anders. Dat is de logica van de capaciteit om besluiten te kunnen nemen. Die besluiten moeten wel ergens toe leiden. Waar ze toe moeten leiden, heeft de heer De Hoop Scheffer correct weergegeven. Vorige week is dit uitvoerig aan de orde geweest, zoals geloof ik elke maand het laatste halfjaar is gebeurd. Daarbij is van mijn kant een duidelijke scheidslijn getrokken en dat is zeker niet bestreden. De NAVO heeft een geïntegreerde militaire structuur en heeft eigen hoofdkwartieren. Dat is niet voorgesteld in Helsinki. Als dit wel was gebeurd, of een begin daarvan had de heer De Hoop Scheffer denk ik gelijk gehad en had zijn collega Verhagen ook gelijk gehad toen hij een paar maanden geleden sprak over een autonome militaire capaciteit. Daar is geen sprake van. Wij praten alleen over de bevoegdheid om met gebruikmaking van daartoe bij elkaar gevoegde militaire middelen als Europa iets te doen. De manier waarop heeft de heer Weisglas zo-even heel beeldend weergegeven.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

De heer Van Middelkoop is het er met mij over eens dat het erom gaat om capaciteitbesluiten te nemen en om te handelen. In de discussies die wij hier in de afgelopen maanden herhaalde malen hebben gevoerd, was het van VVD-zijde en van de zijde van de minister vrijwel altijd beperkt tot besluiten nemen en vooral niet handelen. Het gaat echter om beide elementen. Dat vergat de heer Van Middelkoop zo-even. Ik heb niet gesproken over geïntegreerde militaire structuren, want in dit soort gevallen moet je allereerst doublures voorkomen. Daar zijn wij het zeker over eens.

De heer Van Middelkoop (GPV):

De toekomst zal leren wie van ons beiden gelijk heeft. Voorlopig kan ik mij troosten met een verwijzing naar de WEU, waaraan al veertig tot vijftig jaar een besluitvormingscapaciteit is gegeven. Zoals bekend is, is er nergens een WEU-leger van enige betekenis actief geweest.

Voorzitter! Waardering verdient de veroordeling van de Russische tactiek van de verschroeide aarde in Tsjetsjenië. Ik moet eerlijk zeggen dat het bijbehorende sanctiepakket echter erg weinig voorstelt. Voor het overige zal ik mij wat dit betreft graag voegen bij wat de heer Timmermans heeft gezegd. De door hem aangekondigde motie zie ik dan ook met belangstelling tegemoet. Ik denk dat die motie terzake is.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! Allereerst iets over Turkije. Begrijp ik het goed, dat het uitblijven van een politieke oplossing voor de kwestie Cyprus geen belemmering mag zijn tijdens de onderhandelingen met Turkije, al zouden die misschien vijftien jaar duren? Begrijp ik het ook goed dat de kwestie Cyprus aan het einde van het onderhandelingsproces een zodanig relevante factor is dat volledige toetreding tot de Europese Unie daar wél van afhangt? Het is mij niet duidelijk, dus misschien kan de minister-president dat uitleggen.

Wat is nu precies de reactie van Turkse zijde geweest op de voorwaarden van de Europese Raad? Ik denk aan het bezoek van Solana en van Ecevit aan Helsinki. Ik doel met name op de voorwaarde inzake de nodige hervormingen. Ik heb de Kopenhagencriteria er nog even bij gepakt en daarin staat onder "politiek": voldoende stabiele instituties die democratie, rechtsstaat, mensenrechten en bescherming van minderheden waarborgen. Ik ben razend benieuwd wat er van Turkse zijde op deze punten naar voren is gebracht, waarmee misschien het optimisme bij de Europese Raad verklaard kan worden.

In het verlengde hiervan de vraag wat de precieze betekenis is van de gezamenlijke strategie inzake Oekraïne. Wat betekent de opmerking, dat Oekraïne Europese aspiraties heeft en zich nadrukkelijk manifesteert als een Europees land? Is dat eveneens een opmaat naar het kandidaat-lidmaatschap? Zo ja, wat is dan een Europees land en waar liggen volgens de Europese Raad uiteindelijk de grenzen?

Ik maak nog enkele opmerkingen over de IGC. Ik wil graag een nadere opheldering van de passage in de brief van de minister, waarin staat dat de institutionele wijzigingen uiteindelijk de Europese Unie in staat stellen om nieuwe landen op te nemen. De woorden "in staat stellen" vormen welhaast een voorwaarde waaraan voldaan moet zijn, voordat tot uitbreiding kan worden overgegaan.

In het algemeen is de SP geen groot voorstander van de institutionele hervormingen in het algemeen, al zijn er misschien een aantal te vinden waar ook wij mee kunnen instemmen, maar dat debat voeren wij later.

Iets anders is dat steeds als de Europese Raad bijeenkomt er een pleidooi is van de regeringsleiders om Europa als geheel transparanter te maken en de burger er meer bij te betrekken. Ook onder punt twee lees ik weer, dat het noodzakelijk is om te zorgen voor een voldoende draagvlak, zodat voorstellen over ratificaties en verdragswijzigingen soepel kunnen worden aangenomen. De laatste woorden heb ik eraan toegevoegd. Verderop staat er: van Nederlandse kant wordt met de noodzaak van goede publieksvoorlichting en betrokkenheid van harte ingestemd. Ik heb steeds het gevoel dat dit toch wat holle retoriek is. Vandaar de volgende concrete vraag aan de minister-president: zou hij hier een streefcijfer willen noemen voor de opkomst bij de volgende Europese verkiezingen? Dan kunnen wij hem tenminste ergens op afrekenen, als het gaat om de betrokkenheid van de burger.

Ik maak nog enkele opmerkingen over het Europese buitenlands beleid en het euroleger. Het voorzitterschap en de Europese Raad bevestigen opnieuw dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties primair verantwoordelijk is voor handhaving van de internationale vrede en veiligheid. Wil de minister-president ons uitleggen of dit ook betekent dat het euroleger pas uitrukt na een mandaat van de Veiligheidsraad?

Mevrouw de voorzitter! Ook van mijn kant een opmerking over Rusland. De acties die de Unie tegen Rusland wil nemen in verband met de oorlog in Tsjetsjenië zijn niet helemaal duidelijk, om het voorzichtig uit te drukken. De minister spreekt afwisselend over het heroverwegen van de relatie, over herbezinnen, heroriënteren en kritisch bekijken. Wat gaat er nu precies gebeuren? Kan de minister-president duidelijkheid verschaffen? Worden samenwerkingsverbanden met Rusland opgezegd? Ik vraag dat, omdat in bijlage IV op pagina 25 nog gesproken wordt over de mogelijkheid van een hartelijke samenwerking met Rusland. Rusland zou kunnen worden uitgenodigd om samen te werken bij toekomstige militaire operaties van het beoogde euroleger.

Mevrouw de voorzitter! Tot slot nog een opmerking over de Balkan. Hoe waardevol is het project olie voor democratie precies? Wordt dit programma uitgebreid? Welke politieke doelen worden hiermee nagestreefd? Sluit de minister-president uit, dat het olie-voor-democratieprogramma uiteindelijk verwordt tot een olie-op-het-vuurprogramma? Welke andere concrete steun wordt de oppositie in Servië voorgehouden?

In zijn brief vraagt de minister aandacht voor het belang van samenwerking met en tussen alle landen in de Balkanregio. Maar zonder dat te zeggen, valt Servië erbuiten. Hoelang moet deze politieke en economische isolatie nog duren? Wat is het politieke doel? Wanneer of met welke gebeurtenis zal sprake zijn van het bereiken van dat doel?

De Europese Raad onderstreepte voor de zoveelste maal het belang van het weer bevaarbaar maken van de Donau. Wat is daartoe inmiddels concreet ondernomen en welke plannen zijn gereed? Is het niet bijzonder onhandig de Donau op te ruimen en tegelijkertijd te volharden in de isolatie van Servië? Want juist daar is door de NAVO-bombardementen de Donau onbevaarbaar geworden. Op welke manier zal volgens de minister-president deze impasse doorbroken kunnen worden?

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! De millenniumverklaring van de top van Helsinki stelt: Wij zullen de Unie tot een ware ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid maken. Uit deze pretentieuze woorden spreekt weinig historisch besef en bovenal een onverbloemd vertrouwen in onze vermogens om als politici de genoemde idealen te realiseren. Daar tegenover wil ik het Bijbelse woord plaatsen: Zoo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden de bouwlieden daaraan. Laten wij ons vertrouwen in de toekomst toch bovenal stellen op Hem die de Koning der koningen is en hem om wijsheid vragen. Die wens ik de regering van harte toe.

Voorzitter! De SGP-fractie kan niet positief zijn over de uitkomsten van de top van Helsinki. Ik wijs op conclusie 27. Daar wordt gezegd: er wordt geen Europees leger opgericht. De heer Hoekema hoor ik evenwel al juichen vanwege de mogelijkheid van een Europa met een zwaardmacht. Dat is nu precies ons bezwaar. In 2003 moeten namelijk 60.000 manschappen paraat staan. Dat parate leger moet alle Petersbergtaken kunnen uitvoeren, ook zonder de VS, buiten de NAVO om en eventueel zonder NAVO-assets. Ook krijgt de Unie een eigen politiek en militair comité. Onze conclusie is: er komt een autonome capaciteit om tot operaties over te gaan. Kan men nog spreken van het voorkomen van onnodige doublures als allerlei militaire comités worden opgericht? Er kan in zo'n geval toch alleen maar sprake zijn van een doublure van de NAVO en zelfs van een uitholling van de NAVO. Overigens, ik moet constateren dat het Europese defensiebeleid voorlopig nog wel een papieren tijger zal blijven. De capaciteitsdoelstellingen zijn nog niet vastgesteld. De instelling van een ad-hoccomité van contribuanten dat ook beslist wanneer een operatie wordt beëindigd en het creëren van een soevereine beslismacht over de bijdrage van middelen, zullen leiden tot een grote mate van vrijblijvendheid. Beseft onze regering en beseffen de andere Europese regeringen dat voor het creëren van een Europese defensie een sterke stijging van de nationale defensiebudgetten nodig zal zijn? Is de regering bereid het nationale defensiebudget te verhogen?

Voorzitter! Het tweede onderwerp betreft de agenda van de IGC. Die agenda is behoorlijk mager. Conclusie 16 vermeldt de drie bekende left-overs van Amsterdam en eventueel aanvullende onderwerpen. Is dat genoeg voor een Unie die 28 lidstaten moet gaan tellen? Lastige, maar helaas onontkoombare vraagstukken die ook op de agenda hadden moeten staan, zien wij er niet op, zoals de afslanking van het takenpakket van de Unie, zonder meer een noodzakelijk voorwaarde om in de toekomst te kunnen functioneren. In conclusie 23 wordt wel de waarde van het subsidiariteitsbeginsel genoemd, maar wat wordt ermee gedaan? Verder noem ik: de positie van het Hof van Justitie en de structuur van de verdragen. Hoe je het ook wendt of keert en hoe je er ook tegenover staat, om deze kwesties kan de Unie niet heen als zij niet wil vastlopen. Het staat echter niet op de agenda. Het kan dus niet anders of de regering moet er wel ontevreden over zijn, als wij het verslag van de top naast de notitie IGC 2000 leggen. Is de agenda volgens de regering breed genoeg om de Unie op de toetreding voor te bereiden? Of moet er over twee jaar weer een IGC worden georganiseerd? Over de ontwerpen zelf komen wij in de loop van volgend jaar uitgebreider te spreken. Ik ga er nu niet op in.

Eén ding moet zeker bij de IGC aan de orde komen. Brussel moet de enige vergaderplaats worden van het Europees Parlement. Deze geldverslindende rompslomp moet toch eindelijk eens afgelopen zijn. Daarvoor is verdragswijziging vereist, ook al staat het nieuwe gebouw in Straatsburg al te glimmen. De regering mag zich hierin van brede steun uit de hoek van de Nederlandse europarlementariërs en ook van dit parlement verzekerd weten. Wil de regering er iets mee doen?

Dan kom ik bij de uitbreiding. Ons spreekt de gekozen maatwerkbenadering aan om elke kandidaat te beoordelen op zijn eigen merites. De politieke Kopenhagencriteria blijven onbetwistbare uitgangspunten. Wij vragen wel of en, zo ja, hoe voorkomen kan worden dat juist door die maatwerkbenadering de daadwerkelijke toetreding zeer versplinterd zal plaatsvinden. Is een meer clustergewijze toetreding niet wenselijk? Het blijft bovendien de vraag of de Unie met 13 kandidaat-lidstaten niet te veel hooi op haar vork neemt. Het wordt in ieder geval wel heel hard werken. Ik noem alleen maar Roemenië, dat in een crisissituatie verkeert.

Turkije is wat ons betreft een vreemde eend in de bijt van de kandidaten. Het lijkt erop dat de Unie uiteindelijk de Turkse premier heeft gesmeekt om maar te komen. Turkije kon zelfs voorwaarden stellen. Dat is toch een omgekeerde gang van zaken. In ieder geval heeft de Unie er een paar problemen bij: de Koerdische kwestie, de positie van het leger in Turkije en een gedeeld Cyprus, waar Turkije niet vanaf wil. Nu deze stap echter is gezet, neemt onze fractie aan dat de toetredingscriteria die voor deze kandidaat-lidstaat zullen blijven gelden, streng zullen worden gehanteerd. Wat Cyprus betreft, vragen wij opheldering, want conclusie 9 is echt cryptisch. Wanneer en onder welke voorwaarden kan Cyprus nu toetreden?

De verklaring inzake Tsjetsjenië heeft onze instemming: duidelijke taal en logische gevolgtrekkingen. Wij spreken de hoop uit dat uiteindelijk geen herziening van de gemeenschappelijke strategie en de samenwerking met Rusland nodig zal zijn. Dat zal niet nodig zijn, als er een wending ten goede in dit conflict zal plaatsvinden. Daar hopen wij op.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Wij kennen een aantal Europa's. Wij kennen het Europa van de toppen, waarover wij vanavond spreken en waar ambities realiteit zullen moeten worden. Wij kennen het Europa als bemoeial. Dan maak ik mij tot tolk van de glazenwassers: het Europa dat zich bemoeit met de lengte van de ladders. Dat rijst dan tot vragen. Wij moeten op sommige punten meer Europa hebben, maar op andere punten bepaald minder. Wij hebben het Europa van de weg terug. Dat is het Europa van het studiehuis. Als er problemen zijn in het studiehuis – die zijn er – dan schrappen wij een paar moderne talen. Dat is ook Europa. Of liever gezegd, dat is Europa niet.

Dan hebben wij het Europa van de mensen, voor wie afkortingen zoals IGC nog minder zijn dan abracadabra. Die mensen moeten wij toch uitleggen waar wij met Europa heen willen, als zij zich zorgen over de euro die naar beneden gaat; als zij zich zorgen maken of Europa de migratiestroom en de vele mensen wel aankan; als zij zich zorgen maken over de vraag hoe het verder moet met de landbouw als er nieuwe landen bij komen. De minister-president liet weten dat de Unie daarvoor gereed is. Minister Brinkhorst wierp een groot aantal problemen op in verband met de landbouw. Die mensen moeten wij bij de hand nemen en uitleggen waarom wij de uitbreiding willen.

De minister-president zegt terecht dat de regeringsleiders en de presidenten op de top van Helsinki een wissel zijn overgegaan, want het is de ambitie tot de grootste uitbreiding die de Unie ooit heeft gekend. Als je die ambitie verwoordt zoals wij met de regering doen, moet je wel zorgen dat je eigen huis helemaal op orde is. Met eerdere sprekers zeg ik dat er een heleboel is besloten in Helsinki, maar dat ook een aantal belangrijke besluiten niet is genomen. Een aantal onderwerpen in verband met de broodnodige hervorming is niet aan de orde geweest.

Wat de CDA-fractie betreft kan er geen sprake zijn van toetreding van nieuwe lidstaten totdat aan de complete hervorming van de instellingen, van het eigen huis een einde is gebracht: eerst verdieping, dan verbreding. Ik realiseer mij dat de politieke druk de komende jaren heel erg groot zal worden om toch maar landen toe te laten. Mijn stelling is dat dat niet kan als je niet behoorlijk hebt verdiept. Na de top zei de minister-president dat Europa in zijn opvatting voldoet aan de ambitie die is gesteld. Ik vraag hem om dat op institutioneel gebied toe te lichten.

Wij hebben weinig gezien van flexibiliteit. Ik heb het dan niet over flexibiliteit zoals staatssecretaris Benschop het bedoelde toen hij zei: als je het niet eens kunt worden over meerderheidsbesluitvorming, dan kun je het altijd nog zoeken in flexibiliteit. Nee, het gaat om flexibiliteit vanuit de stelling verwoord door de Luxemburgse collega van de minister-president, de heer Juncker, dat als je in een Europa van 25 à 30 landen terechtkomt, je absoluut een avant-garde nodig hebt, omdat anders de langzaamste het tempo gaat bepalen. Als je geen flexibiliteit introduceert, kom je al te gemakkelijk uit bij een Europa à la carte en dus bij desintegratie. Een Europa dat stilstaat, is een Europa dat achteruitgaat. Niemand in deze Kamer zal de stelling willen onderschrijven dat je in een Europa van 25, 26 landen er nog komt met unanimiteit. Het gevaar dreigt dat de wens van sommige lidstaten om het uitbreidingsproces hanteerbaar te houden met een minimum aan institutionele hervormingen gepaard zal gaan. Ik weet dat de IGC een open agenda heeft, maar dat houdt een permanente inspanning van de Nederlandse regering in om waar dat kan aan de left-overs van Amsterdam die heel belangrijke punten toe te voegen. Nogmaals, zonder een adequate verdieping is toetreding ondenkbaar.

De kwestie Turkije is ook voor de CDA-fractie lastig. Wij zijn het eens met datgene waar de Nederlandse regering in Helsinki mee heeft ingestemd. Niet omdat wij denken dat Turkije op korte of middellange termijn lid van de Unie kan worden. Wel omdat wij in die moeilijke afweging het politieke argument de doorslag laten geven. Turkije zou zich, terecht of ten onrechte, in een isolement kunnen gaan voelen en zich op andere delen of landen kunnen gaan oriënteren dan wij buitenlandspolitiek gezien wenselijk achten. Er moet in Turkije nog een heleboel gebeuren; men is er ver vanaf. Wij steunen het besluit dat in Helsinki is genomen.

De heer Hoekema (D66):

Betekent dat dat de heer De Hoop Scheffer afstand neemt van die Europese geloofsgenoten die ooit hebben gezegd dat Turkije niet in Europa thuishoort?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ja, en ik heb uitgelegd waarom.

Met Turkije is verbonden Cyprus. De minister van Buitenlandse Zaken zei in een van zijn commentaren na de top dat er niets veranderd is. Er is echter een heleboel veranderd. In de aanloop naar de top en in de debatten die hier gehouden zijn heeft de Nederlandse regering altijd terecht gezegd dat je een gedeeld Cyprus geen lid van de Unie kunt maken. Een eiland waar een vredesmacht is gestationeerd om twee bevolkingsgroepen uit elkaar te houden kun je niet in de Unie halen, want dan importeer je dat probleem. De CDA-fractie blijft bij het standpunt dat zij over Cyprus heeft ingenomen. Van de minister-president hoor ik graag hoe het op de top is gegaan. Wij kunnen Cyprus natuurlijk ook niet maken tot gijzelaar van de Turkse opvattingen. In die afweging kiest de CDA tegen een gedeeld Cyprus als lid van de Unie.

De heer Timmermans (PvdA):

Turkije krijgt hiermee dus in feite een veto op de toetreding van Cyprus.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

De CDA-fractie is tegenstander van toetreding van een gedeeld Cyprus. In de onderhandelingen met Turkije zal dit een belangrijk element zijn.

Ik zal weinig zeggen over het Europese veiligheids- en defensiebeleid. Misschien mag ik Martinus Nijhoff citeren: "Lees maar, er staat niet wat er staat". Ik complimenteer de minister van Buitenlandse Zaken voor het feit dat hij uiteindelijk door de bocht is gegaan, want in de aanloop van dit alles dreigde hij tussen alle stoelen in te komen zitten. Dat leverde het resultaat van Helsinki op. Ik lees in een avondblad vanavond, dat ook de Amerikanen het daarmee eens zijn. Misschien dat een telefoontje van hem naar de heren Van Middelkoop en Weisglas nog kan helpen; ik weet het niet.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Zou het kunnen dat de Amerikanen nu tevreden zijn omdat zij ook de stukken van Helsinki hebben gelezen en dezelfde conclusie trekken als de heren Weisglas en Van Middelkoop?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Nee, dat denk ik niet. Ik denk dat zij tevreden zijn, omdat er staat dat de NAVO de hoeksteen van het veiligheidsbeleid blijft. Dat is nooit anders geweest, ook voor de CDA-fractie niet. Maar u voegde mij net indirect toe dat het ging om een autonome militaire capaciteit. Maar daar ging het niet over, want het ging om een autonome capaciteit. Wij moeten niet al die discussies overdoen. Zoals gezegd, complimenteer ik de minister van Buitenlandse Zaken voor het feit dat hij uiteindelijk heeft ingestemd met wat er nu is uitgekomen, eigenlijk al na de bel voor de laatste ronde.

Komt dat allemaal op korte termijn tot stand? Nee, natuurlijk niet. Daarvoor zal heel veel moeten gebeuren. Dit besluit heeft onder andere grote financiële implicaties voor Defensie. Ziet de regering dat ook zo? Hoe kijkt zij aan tegen de noodzaak van een verdragswijziging na deze uitkomst van Helsinki? De bepalingen uit het Verdrag van Amsterdam zijn nogal ruim geformuleerd. In de conclusies van Helsinki wordt niet gerept over een eventuele institutionele aanpassing.

Over Tsjetsjenië kan ik kort zijn. De zeer kritische noten die daarover op de top van Helsinki zijn gekraakt, hebben onze instemming. Met andere woordvoerders zeg ik: wij hebben vaak over TACIS gepraat; laat het nu dan ook geïmplementeerd worden. Laten wij niet wachten met het nemen van maatregelen tot Grozny definitief is gevallen. De verklaring van de top van Helsinki is krachtig qua taal, maar wat ons betreft moet die ook krachtig zijn qua uitvoering. Alleen krachtige taal uitslaan helpt niet helemaal.

Ik had het aan het begin van mijn betoog over glazenwassers en daarmee wil ik ook eindigen. Daarmee bedoel ik het volgende. De CDA-fractie heeft de ambitie om Europa op een aantal heel belangrijke terreinen vooruit te jagen. Ik noem veiligheid en defensie, vreemdelingen- en migratiebeleid, het vervolmaken van de interne markt, het brengen van vrede en stabiliteit in landen in Centraal- en Oost-Europa, die daar recht op hebben. Maar dat dwingt ons ook tot minder Europa, dat dwingt ons ook om buitengewoon kritisch te kijken naar de terreinen waarmee Europa zich met ons aller al dan niet stilzwijgende instemming is gaan bemoeien. Wij moeten dus ook de hand in eigen boezem steken. Op een aantal terreinen moeten wij het subsidiariteitsbeginsel veel helderder in de gaten houden en streven naar minder Europa.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik neem aan dat de heer De Hoop Scheffer aan het eind van zijn betoog is, want...

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Nog niet helemaal.

De voorzitter:

Maar u bent wel al over uw spreektijd heen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dan sluit ik mijn betoog af, voorzitter. Wij hadden het over democrati sche controle. Ik wens dat het Europees Parlement, ondanks het volstrekt overbodige gebouw in Straatsburg, volledig betrokken zal zijn bij de IGC, dat het Europees Parlement ook co-decisie zal krijgen als wij overgaan tot meerderheidsbesluitvorming. Laat ik op dit late uur met een positieve noot eindigen. Ik hoop van ganser harte dat de top in Helsinki niet alleen in ons welvarende deel van Europa maar ook bij die mensen die ook recht hebben op stabiliteit en vrede, leidt tot een betrokken samenleving waarin woorden als respect, verantwoordelijkheid en naastenliefde centraal staan. Dat gebeurt niet vanzelf, daar moeten wij buitengewoon hard aan werken.

De heer Marijnissen (SP):

In het begin van uw betoog had u het over de open agenda op de IGC en over de left-overs van Amsterdam. Wat moet er volgens u, naast die left-overs, echt op de IGC aan de orde komen?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik denk dan aan de individuele verantwoordelijkheid van commissarissen, of aan iets schijnbaar triviaals als het talenregime. Gaan wij straks met 30 talen werken? Er moet, afgezien van die left-overs, enorm veel gebeuren. Dat kun je niet afdoen met: wij gaan over de stemmenweging in de Europese Raad praten. Dan zul je uit moeten maken hoe je stemmen weegt. Doe je dat op grond van bevolkingsomvang of op grond van een gecombineerde sleutel? Afhankelijk van de antwoorden van de regering neemt de CDA-fractie zich voor, een motie in te dienen over de IGC-plus. Daarbij gaan wij uit van de stelling dat als je dat nu niet doet, je straks zodanige politieke druk krijgt, dat wij toch landen laten toetreden tot een huis waarvan de muren nog forse scheuren vertonen. Dan heb je een vrijhandelszone. Sommigen willen dat misschien, maar de CDA-fractie wil dat in ieder geval niet.

De heer Marijnissen (SP):

Ik vind het toch wat mager. De stemmenweging is volgens mij één van de left-overs. De individuele verantwoordelijkheid van de commissarissen: ik ondersteun dat. Maar u gaat toch niet instemmen met de opheffing van het Nederlands als taal binnen de EU? Is dit alles, of is er nog meer?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Natuurlijk stemmen wij niet bij voorbaat in met opheffing van het Nederlands. Geen sprake van! Maar ik stel mijzelf wel de meer dan oppervlakkige vraag, hoe je in een gemeenschap van 27 landen verder denkt te gaan met een talenregime. Hoeveel leden heeft het Europees Parlement straks? Gaan wij straks naar 1000 leden voor het Europees Parlement? Met andere woorden: u hoort mij niet zeggen dat de Nederlandse regering is teruggekomen met de left-overs van Amsterdam. In Amsterdam bestond een blokkade, evenals in Helsinki. Ik neem aan dat ik in de geest van de minister-president spreek als ik zeg, dat de Nederlandse regering permanent aan de gang moet blijven om ervoor te zorgen dat de IGC op een zo breed mogelijk terrein praat. Waarom? Omdat ik anders erg benauwd ben dat in een zich uitbreidende Unie de grote landen het uit gaan maken, zoals wij dat hebben gezien in Bosnië en Kosovo. Zullen wij dat ook gaan zien in onvolwaardige Europese instituties? Dan maken de grote landen het uit en zijn de kleinere landen, zoals Nederland, daarvan de dupe. Wij kunnen nu zeggen dat we maar moeten proberen het te regelen met de left-overs, maar dan komen wij onszelf op termijn op een verschrikkelijke manier tegen.

De heer Marijnissen (SP):

U wilt blijkbaar geen duidelijke uitspraak doen over de Nederlandse taal. Daar komt de enorme grootte van het Europees Parlement bij; 1000 leden lijkt mij inderdaad ook lachwekkend. Maar is er nog meer?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik heb een hele lijst genoemd die voor ons buitengewoon belangrijk is om te realiseren. Maar ik weet niet of u nog meer heeft, of dat u de IGC op die drie punten voldoende vindt. Wij niet!

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De minister-president werd naar eigen zeggen op slag beter van de daadkracht van deze Europese top. Hij had het zelfs over een groot succes. Een betere afronding van dit millennium was eigenlijk niet te bedenken. Dat klinkt fantastisch. Er is natuurlijk het nodige bereikt. Er is inderdaad een historische mijlpaal bereikt met deze uitbreiding van kandidaat-lidstaten. Weliswaar komen pas in 2004 de eerste toetreders, maar toch is het een grote stap op weg naar een Europees veiligheids- en defensiebeleid. Er is een top gehouden waar op papier heel veel verplichtingen zijn aangegaan.

Voorzitter! Maar het zijn natuurlijk wel verplichtingen die de Unie de komende jaren nog moet waarmaken. Het moeilijkste gaat dus nog komen. The proof of the pudding is in the eating, om maar eens een kerstvriendelijk Europees spreekwoord aan te halen. Mijn fractie heeft dus de nodige gezonde scepsis over de besluiten die de Unie heeft genomen en hun betekenis. Neem het gedoe rond de toegezegde wederopbouw voor Kosovo. In alle stukken staat dat dat 500 mln. is. Dat geld was toegezegd aan het einde van de crisis, en dat zou er nu ook zijn. Maar in werkelijkheid is er na een halfjaar getouwtrek tussen Raad en Parlement vanmorgen 360 mln. euro in 2000 ter beschikking gekomen. Dat lijkt mij niet de manier waarop het moet gaan. Wat is de conclusie van Helsinki op dit punt waard? Wat is de inzet van de regering op dit punt? Moet de Unie inderdaad niet vasthouden aan haar belofte, 500 mln. euro te geven? Daar krijg ik graag helderheid van de regering over.

Wordt het geen tijd om de economische boycot ter discussie te stellen? Ik ben blij dat de PvdA-fractie dit vanavond aan de orde heeft gesteld. Ik verwacht dan ook mede met haar steun de druk op de regering te kunnen opvoeren. Een verder isolement van Joegoslavië kan wel eens averechts werken. Dit wil overigens niet zeggen dat andere soorten sancties niet aangescherpt moeten worden. Deze maatregelen moeten dan wel specifiek op het regime zijn gericht.

De Unie is blijkbaar van mening dat er hulp verleend moet worden bij het opruimen van het puin in de Donau. Wordt er nu ook binnenkort een schoonmaakoperatie met steun van de EU gestart?

Volgend jaar moeten er conclusies worden getrokken inzake de IGC. Een goede verdragswijziging is een voorwaarde voor een succesvolle uitbreiding. Juist op dit punt vindt mijn fractie de top in Helsinki ronduit teleurstellend. Van een ambitieuze agenda is geen sprake. Uiteindelijk kwam de meest magere agenda uit de bus: de drie left-overs van Amsterdam en hetgeen daar institutioneel nauw mee samenhangt. De regering doet in haar eigen samenvatting aan wishful thinking, want zij gebruikt het begrip "flexibilisering" terwijl dit in het stuk van de voorzitter niet is terug te vinden.

Het is duidelijk dat Engeland en Frankrijk geen zin hebben in uitbreiding. Frankrijk heeft zelfs de formulering "dat er in 2000 afgerond moet worden" weten te wijzigen in "dat er in 2000 afgerond zou moeten worden". Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de Raad met zo'n afzwakking heeft ingestemd? Waarom is niet hard vastgelegd dat eind 2000 de IGC afgerond wordt? Op de top is geen enkele garantie gegeven dat het Europese veiligheids- en defensiebeleid bij de verdragswijziging betrokken zal worden. Voorlopig gaat de Raad verder met dit project. Is de regering ook juichend over deze magere resultaten?

President Chirac heeft bij de opening van het nieuwe Europees Parlement in Straatsburg 1 mld. van de Europese belastingbetaler verspeeld. Hij heeft terzijde gepleit voor flexibiliteit, maar dan in die zin dat de nieuwe toetreders flexibiliteit en meer samenwerking tussen de oude lidstaten niet in de weg mogen staan. Dat riekt toch wel erg naar een Europa van twee snelheden. Heeft de heer Chirac dit ook in Helsinki ingebracht?

Wij zijn teleurgesteld over de top in Helsinki. Dit jaar heeft er bijna een constitutionele crisis plaatsgevonden. De nieuwe voorzitter Prodi had een stevig pakket maatregelen voor een ingrijpende verdragswijziging, maar de Raad heeft hem in de kou laten staan.

Mijn fractie stemt niet in met de uitbreiding van de EU met Turkije. Er mag geen sprake van zijn dat de lat voor Turkije lager gelegd wordt voordat de toetredingsonderhandeling überhaupt gestart kunnen worden. Zijn ook de preaccessiesteun en de communautaire programma's aan voorwaarden gebonden, bijvoorbeeld ten aanzien van de zaak-Öcalan? Er is een harde datum genoemd voor beëindiging van het grensconflict met Griekenland. Ten aanzien van de respectering van de mensenrechten en de opbouw van de rechtsstaat wordt niet zo'n harde datum genoemd. De Koerdische kwestie komt in de stukken helemaal niet aan de orde. De Unie heeft een zware verantwoordelijkheid op zich genomen en de vraag is hoe deze waargemaakt moet worden. Wij waren onprettig verrast door de uitlating van de staatssecretaris dat het feit dat Turkije kandidaat-lid is, meegewogen moet worden bij de eventuele uitzetting van Turkse Koerden. Dat zou het verkeerde argument zijn. Het feit dat Turkije nu kandidaat-lid is, betekent dat dit land fors moet werken aan mensenrechten en de Koerdische kwestie, voordat dit een rol mag spelen in het veilig zijn van Turkije.

De heer Hoekema (D66):

Ik denk niet dat mevrouw Vos geheel recht doet aan de positie van de staatssecretaris. Belangrijker is echter de vraag of zij niet ook denkt dat de kandidatuur van Turkije wellicht een breekijzer kan zijn om Turkije in de goede richting te dwingen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat is een belangrijk argument. Daar heeft u volstrekt gelijk in. Mijn fractie heeft tot nu toe de afweging gemaakt dat er, gezien het feit dat Turkije nog zo ver afzit van de Kopenhagencriteria, eerst belangrijke stappen vooruit moesten zijn gezet voor Turkije kandidaat-lidstaat kon worden. In die zin hebben wij daar een ander oordeel over. Nu is dat een feit. Dat betekent ook iets voor onze positie. Het gaat er nu vooral om, Turkije te toetsen aan de vooruitgang voor er sprake kan zijn van onderhandelingen. Dat vraagt een behoorlijk scherpe inzet van de Europese Unie.

Voorzitter! Een korte opmerking over het Europese veiligheids- en defensiebeleid. Wij kunnen ons redelijk vinden in de afspraken. Het baart ons zorgen dat er nog geen sprake is van een verdragswijziging. Voor ons is een harde voorwaarde dat er een democratische inpassing in de tweede pijler is. Het is goed dat expliciet is afgesproken dat er geen sprake is van opbouw van een Europees leger. Een interventiemacht van 50.000 man lijkt ons ongeschikt om verder te gaan dan peacekeeping. Zo'n macht is niet geschikt voor peace and force in Kosovo. Wij vinden dat eerlijk gezegd prima. Anders zou het wellicht grote budgettaire consequenties hebben voor de lidstaten. Wij voelen daar weinig voor.

Ook positief is het feit dat nu ook niet-militaire conflictpreventie een onderdeel is. Dat is een stap vooruit. De vraag is hoe dat uitgewerkt gaat worden. Is het niet van groot belang dat Europa ervoor pleit om van het terrein van politiemensen en inzet van conflictpreventie een zwaar punt te maken? Daar lopen we voortdurend vast. Wil deze regering zich daar ook voor inzetten?

Wij vinden het belangrijk dat er een scherpe veroordeling ligt met betrekking tot Tsjetsjenië. Er zijn een aantal maatregelen, maar die zouden wat ons betreft scherper en sterker moeten zijn. Wij sluiten ons graag aan bij het voorstel van de heer Timmermans voor een statenklacht. Wij vragen de minister van Buitenlandse Zaken waar hij aan denkt als hij spreekt over een sanctieladder.

Mijn laatste opmerking betreft de burgerbetrokkenheid. Wij vinden transparantie nog steeds een groot punt. Er is weinig sprake van openheid en democratie. Zouden bij de volgende IGC experimenten met democratie en meer openheid niet van belang zijn? Zou de regering zich er niet voor moeten inzetten om te zorgen dat juist die burger echt geïnteresseerd raakt in dit proces van uitbreiding van de Unie?

Minister Kok:

Mevrouw de voorzitter! Dank aan de Kamer voor de inbreng die geleverd is in dit debat. Zoals gebruikelijk in dit soort gedachtewisselingen zullen we de taken achter de tafel verdelen. Collega Van Aartsen en staatssecretaris Benschop zullen op een aantal onderdelen specifieker ingaan. Ik begrijp dat enkele geachte afgevaardigden met gemengde gevoelens kennis hebben genomen van mijn oordeel na afloop van de top, misschien omdat zij niet van mij gewend zijn dat ik grote woorden gebruik. In dit geval waren deze grote woorden op hun plaats. Ook nadat ik naar de geachte afgevaardigden heb geluisterd, is dat nog steeds het geval. Het moet inderdaad allemaal nog worden uitgewerkt en ingevuld. In de praktijk moet nog blijken of we de ambities die zijn geformuleerd, waarmaken. Er moeten nog zeer veel verantwoordelijkheden worden genomen. Als je echter een aantal eerste fundamentele stappen niet zet, kom je aan het vervolg niet toe. Ik vind dat in de samenhang van het voorbereiden van een uitbreiding zonder weerga, van institutionele hervormingen die nodig zijn om als Europa die uitbreiding mogelijk te maken, en van fundamentele stappen op het punt van veiligheids- en defensiebeleid, deze top buitengewoon betekenende resultaten heeft opgeleverd. Deze resultaten leveren voor ons allemaal een verplichting op om nu met kracht in dat vervolg te investeren.

Voorzitter! De uitbreiding is als zodanig niet nieuw, maar wel in deze omvang en van dit karakter. Wij kunnen vaststellen, ook kijkend naar het verleden, dat de verschillende uitbreidingsrondes steeds betrekking hadden op landen die economisch en politiek al dichter bij ons lagen dan een groot aantal van de landen die nu op de uitbreidingslijst staan. Bovendien betreft het veel grotere aantallen. De Europese Raad heeft het groene licht gegeven voor een verbreding van het uitbreidingsproces tot een grote groep landen. Wij zijn daarmee een enorme uitdaging aangegaan. Met de opneming in de Europese constructie van een groot aantal landen in Midden- en Oost-Europa, die allemaal decennialang deel uit hebben gemaakt van de toenmalige communistische wereld, doorbreken wij definitief scheidslijnen die Europa al die jaren verdeeld hielden. De Unie heeft de ambitie om ruimte te scheppen waarin de Europese burger in vrijheid kan leven en zijn rechten beschermd weet en waarin hij democratische controle heeft op de ontwikkeling van de samenleving en de welvaart. De uitdaging die hieraan is verbonden, is dat wij ook pittige problemen moeten oplossen, zoals de welvaartsverschillen tussen de huidige Unie en de meeste nieuwe lidstaten, die niet gering zijn. Het zal van de huidige en de toekomstige landen grote inspanningen vragen om tot elkaar te komen.

De betekenis van het gehele project waar wij nu voor staan, maakt het nodig dat de regering niet alleen in Brussel en met de kandidaten goed moet onderhandelen, maar ook dat de Nederlandse samenleving optimaal betrokken moet worden bij het uitbreidings- en hervormingsproject, direct en via het parlement. Wij zijn voornemens om daarover op korte termijn in het parlement met nadere voorstellen en initiatieven te komen.

Ik heb al gezegd dat Turkije dankzij de beslissingen van Helsinki ook weer tot de groep van kandidaat-lidstaten behoort. De regering is verheugd over de beslissing die in Helsinki mogelijk bleek en de Turkse aanvaarding van de uitnodiging. Er is vanavond gevraagd of er bepaalde voorwaarden zijn gesteld van Turkse zijde. Die zijn mij niet bekend. Er is een reeks van gesprekken geweest tussen het voorzitterschap en de lidstaten, ook met Griekenland. Op de eerste ochtend van de Europese Raad, op vrijdagmorgen, zijn wij op enig moment geconfronteerd met een tekst die naar de mening van het voorzitterschap – vervolgens bleek dat ook zo te zijn – ook aanvaardbaar zou kunnen zijn voor Griekenland, dat met een aantal van de aspecten van dit dossier de grootste problemen had binnen de Unie. Nadat over hetgeen toen voorlag enige gedachtewisselingen hebben plaatsgevonden, van procedurele en soms ook van inhoudelijke aard, is besproken dat de hoge vertegenwoordiger, de heer Solana, naar Ankara zou reizen om daar uitleg te geven, mede in het verlengde van een brief die van het voorzitterschap was uitgegaan over de achtergronden van het besprokene, zodat Turkije uit de eerste hand zou horen hoe een en ander moest worden gezien.

Dit heeft ertoe geleid dat in de loop van de vroege zaterdagochtend bekend werd gemaakt dat Turkije in de personen van de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken naar Helsinki zouden komen om zich te voegen bij het gezelschap van regeringsleiders en ministers van buitenlandse zaken van alle kandidaat-landen. Tijdens de lunchbijeenkomst heeft vrijwel eenieder vanuit de kandidaat-landen opmerkingen gemaakt over hoe men de toekomst ziet. Daarnaast zijn er in de publiciteit berichten hierover verschenen, zoals altijd het geval is. Maar van enigerlei voorwaarden of een bijzonder beding van de kant van Turkije in formele zin, is mij niets bekend. Iets anders is dat wij allemaal weten dat met hetgeen voorligt, nog een buitengewoon lange, moeilijke weg gegaan zal moeten worden. Turkije zal nog belangrijke stappen moeten zetten voordat het aan de politieke Kopenhagencriteria voldoet. Pas daarna kunnen toetredingsonderhandelingen beginnen. Ik vind dat een goed uitgangspunt. Nu blijkt dat Turkije die Europese ambitie heeft, geeft ons dat des te meer recht voorwaarden aan Turkije te stellen en heeft Turkije ook des te meer de plicht daaraan te voldoen en over de voortgang verantwoording af te leggen. In die lijn is het juist om tegen Turkije te zeggen dat wij dit land graag binnen de Unie verwelkomen, maar dat Turkije zich, voordat wij straks tot toetredingsonderhandelingen kunnen overgaan, moet aanpassen aan fundamentele regels op basis waarvan wij allen in de Unie onze samenlevingen hebben georganiseerd.

In Helsinki is onderstreept dat een politieke regeling de toetreding van Cyprus tot de Unie op enig moment zal vergemakkelijken.

De heer Weisglas (VVD):

Ik kom nog even terug op Turkije. Is de minister-president ervan overtuigd dat Turkije ervan doordrongen is dat er een wezenlijk verschil is tussen de twaalf echte kandidaten enerzijds en Turkije anderzijds? Is de minister-president ervan overtuigd dat al zijn collega-leden van de Europese Raad daarvan doordrongen zijn? Ik wijs nu op uitlatingen van president Chirac, die gezegd zou hebben dat er eigenlijk geen verschil is tussen de 12 enerzijds en Turkije anderzijds.

Minister Kok:

Het antwoord op beide vragen is ja.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het viel mijn fractie op dat de Koerdische kwestie niet genoemd wordt in de stukken die voorliggen. Is de oplossing van dit vraagstuk een van de punten waar Turkije uiteindelijk op getoetst zal worden?

Minister Kok:

Ja zeker.

Voorzitter! Ik begrijp dat er bij de heer Weisglas enige verwarring is ontstaan over mijn snelle beantwoording. De eerste vraag was of ik dacht dat Turkije zelf overtuigd was van het belang en de noodzaak van hetgeen het allemaal moet doen. Het antwoord daarop is ja. De tweede vraag was of ik dacht dat alle collega's in Europa dat ook zo zien. Het antwoord daarop is ook ja.

Voorzitter! Cyprus vraagt natuurlijk om enige uitleg. Dat is begrijpelijk. In Helsinki is onderstreept dat een politieke regeling de toetreding van Cyprus tot de Unie op enig moment zal vergemakkelijken. Dat is wel de rustigste manier waarop dat kan worden gesteld. Het is wel duidelijk dat het tot stand komen van een politieke regeling, zulks in het verlengde van de besprekingen die onlangs een ronde hebben gekregen in New York, van cruciale betekenis is. In de tekst staat: mocht onverhoopt geen overeenstemming worden bereikt over een politieke regeling voor het moment van afronding van de toetredingsonderhandelingen, dan zal de Raad op basis van alsdan te maken afwegingen een beslissing moeten nemen over de Cypriotische toetreding. Ik meen dat de tekst van Helsinki hieromtrent als volgt kan worden geïnterpreteerd: voor het kunnen nemen van die beslissing is het geen voorwaarde vooraf dat een politieke oplossing van het Cypriotische probleem is bereikt, maar voor het bepalen van een standpunt over de inhoud van die beslissing op het moment dat die beslissing voor komt te liggen, zal de Raad rekening houden met alle relevante factoren. Daaronder valt de vraag of al dan niet een oplossing is bereikt en als dat eventueel niet zo is, waaraan dat ligt en de vraag hoe dat moet worden beoordeeld. Tot alle relevante factoren behoort ook de verklaring van Italië, Frankrijk, Duitsland en Nederland van oktober 1998. Ik wil op die beslissing van de Raad, die dus te zijner tijd aan de orde kan komen, niet vooruitlopen. Ik wil wel onderstrepen dat wij krachtig hopen dat van deze uitspraak van Helsinki een positief signaal uitgaat naar alle partijen die bij de besprekingen in New York zijn betrokken. De inzet van eenieder moet zijn dat wel een politieke oplossing tot stand komt.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik begrijp de redenering. Begrijp ik het goed dat de minister-president, gelet op de inzet van de Nederlandse regering voor de top en het resultaat van de top, liever een plusje had gehad op deze uitspraak?

Minister Kok:

Ik vind dat deze uitspraak aan landen die hierover een vastberaden opvatting hebben, alle ruimte laat om die opvatting te laten gelden op het moment dat een beslissing aan de raad voorligt. Wij waren altijd van mening dat alles zou moeten worden gedaan om te voorkomen dat een gedeeld Cyprus lid wordt van de Europese Unie. Dat geldt nog. Ik zie het niet anders dan dat in de formuleringen die een zeker compromiskarakter dragen in het licht van de gevoerde voorbesprekingen met een aantal belangrijke spelers, waaronder Griekenland, een zekere souplesse is ingebouwd door de opmerking dat een politieke oplossing de toetreding zal faciliëren. Vervolgens is de zinsnede dat als die beslissing daar is, alle relevante factoren voor ons nog steeds een rol spelen, voldoende reden om te zeggen dat dit voor ons een relevante factor is.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

De deling van het eiland Cyprus kan ook verband houden met de vraag of Turkije in de verre toekomst kan toetreden. Je kunt de medaille ook omdraaien, als ik de premier goed begrijp.

Minister Kok:

In theorie wel, maar de loop der dingen zal wel zijn dat Cyprus zich in het licht van de gevoerde onderhandelingen op een aantal terreinen in principe eerder zal kwalificeren voor toetreding dan Turkije, gezien het lange traject voor Turkije. In principe hebt u gelijk dat het met elkaar kan interfereren.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik doelde op het gijzelscenario waarover de heer Timmermans en ik even wat woorden wisselden.

De heer Weisglas (VVD):

Als ik het goed begrijp, sluit de minister-president ook na Helsinki bij het standpunt van de Nederlandse regering uit dat een gedeeld Cyprus tot de Europese Unie zal toetreden. Dat is altijd het standpunt van Nederland geweest.

Minister Kok:

Het standpunt van Nederland is niet gewijzigd. Ik heb in het overleg van Helsinki nog opgemerkt dat het naar de mening van Nederland wenselijk zou zijn om de woorden dat een politieke oplossing de toetreding zou vergemakkelijken, wat sterker te maken. Enkele leden van de Raad hebben gezegd dat zij het eens waren met de politieke lijn van Nederland, maar zij vonden dat de uitgebalanceerde tekst die in zorgvuldig overleg tussen het voorzitterschap en alle betrokkenen tot stand was gekomen, beter niet kon worden doorbroken. Nederland heeft hier geen breekpunt van gemaakt, omdat blijft gelden dat alle leden van de Europese Unie het recht blijven houden om op basis van de voor hen relevante factoren tot een eindoordeel over dit onderwerp te komen, indien er geen politieke oplossing komt. In die zin is er geen ruimte ontnomen aan een land als Nederland om alles afwegend een eigen eindoordeel te formuleren.

De heer Marijnissen (SP):

Dat is een geruststelling. Acht de minister-president het denkbaar dat Turkije lid wordt van de Europese Unie en dat Cyprus dat niet kan worden, omdat het nog gedeeld is?

Minister Kok:

Daar wil ik liever niet over filosoferen. Ik vind dit een belangrijk signaal voor de besprekingen die in New York van start zijn gegaan om een politieke oplossing te vinden. Wij kunnen eindeloos met elkaar filosoferen over de vraag hoe er allerlei kinken in de kabels kunnen komen tussen nu en de komende jaren. Het is niet verstandig om een vetomogelijkheid in de hand van een van de betrokkenen te geven. In die zin is er veel te zeggen voor deze wat opener benadering. Ik denk dat er nu op iedereen druk ligt om niet alleen formeel te spreken, maar ook materieel alles te doen om die politieke oplossing in de pijplijn te brengen. Ik denk dat wij alle factoren moeten kennen die tussen nu en dan spelen, voordat wij daaraan een politiek eindoordeel kunnen verbinden.

De heer Marijnissen (SP):

De suggestie hiervan is dat het Griekse en het Turkse deel van Cyprus gelijkwaardig zijn, maar de bezetting van Noord-Cyprus door Turkije is nooit erkend, behalve door Turkije zelf, als ik mij niet vergis. Het komt bij mij een beetje raar over, als er wordt gesproken over gelijke partijen.

Minister Kok:

Ik heb niet gezegd dat er in alle opzichten van gelijkwaardigheid sprake is, maar ik heb gezegd dat het goed is als geen van de landen, in dit geval Griekenland en Turkije, in de positie verkeert waarbij men heel gemakkelijk vanwege een reeds ingenomen positie iets kan blokkeren of forceren. Voor het overige wil ik geen opmerkingen maken die iets toe- of afdoen aan de volkenrechtelijke situatie die wij kennen.

Bij de IGC is besloten tot een open formule voor de agenda, waarbij de drie resterende onderwerpen van Amsterdam, die wel eens luchtigjes left-overs worden genoemd, in elk geval worden besproken. Zoals in Keulen was gezegd en nu is bevestigd, zijn er ook andere onderwerpen die met de goede werking van het Verdrag van Amsterdam verband houden. Samengevat: de agenda wordt gevormd door Keulen-plus. Dat wil zeggen dat op de agenda staat datgene waarover in Keulen reeds is besloten (de drie left-overs) met daaraan gerelateerde onderwerpen als flexibiliteit. Flexibiliteit is natuurlijk rechttoe, rechtaan verbonden met kwesties verbandhoudend met het al dan niet nemen van besluiten bij meerderheid. Het heeft ook alles te maken met wat de heer De Hoop Scheffer naar voren bracht toen hij minister-president Juncker citeerde. Niet in de laatste plaats op Nederlands initiatief, hebben wij de afgelopen weken met de Belgen en de Luxemburgers een memorandum opgesteld waarin flexibiliteit een centrale plaats heeft gekregen. Dat Beneluxmemorandum en zeker deze elementen daarin hebben in Helsinki een verrassend belangrijke rol gespeeld. Niet verrassend, omdat wij gewend zijn dat er niet naar ons wordt geluisterd, maar wel verrassend, omdat een groot aantal lidstaten er wat in zag in het kader van de analyse van hoe het nieuwe Europa eruit gaat zien en van wat er in het nieuwe Europa nodig is om te voorkomen dat altijd moet worden gewacht op de laatste twee of drie landen. Het gaat er dus om hoe positief geformuleerde vormen van flexibiliteit kunnen worden ingebouwd, uiteraard conform het verdrag. Daarbij moet geen à la carte-situatie ontstaan waarbij er geen spelregels meer gelden. Wel moet ruimte worden geboden voor een eigen lijn van een groep van landen die ergens klaar voor zijn en daardoor verdragsconform een stap voorwaarts kunnen maken. Zo heb ik overigens ook de woorden van president Chirac begrepen, die hij naar voren heeft gebracht op de veel besproken bijeenkomst in Straatsburg. Hij heeft daar ook in vragende zin een aantal opmerkingen gemaakt over de mogelijkheden van vormen van flexibiliteit. Dat is natuurlijk positief.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Dan begrijp ik de minister-president dus goed als ik zeg, dat er niet om flexibiliteit kan worden geroepen op het moment dat men het niet eens is over meerderheidsbesluitvorming. Het is dus geen alternatief voor meerderheidsbesluitvorming. Als dat wel zo was, zou het snel in de richting gaan van: voor elk wat wils. Daarover zijn wij het eens, begrijp ik.

Minister Kok:

Ik hoop dat ik het er in ieder geval met u over eens ben, dat als op de IGC over de meerderheidsbesluitvorming wordt onderhandeld en er ook wordt gesproken over kansen om meer flexibiliteit conform het verdrag mogelijk te maken, deze zaken aan elkaar gerelateerd zijn. Dat wordt een taai gevecht, omdat het besluit in de IGC slechts door alle vijftien leden samen kan worden genomen. Daar is men dus op consensus aangewezen. Wij weten dat niet iedereen het lied over dit onderwerp op dezelfde toonhoogte zingt. Daarmee hebben wij in Amsterdam zelf en op weg daar naartoe al enige ervaring op gedaan. Om die reden zeg ik ook dat Keulen-plus betekent dat de drie left-overs van Amsterdam plus daaraan gerelateerde onderwerpen als flexibiliteit, onderdeel zullen uitmaken van de besprekingen in het kader van de IGC, naast andere thema's waarover ik straks nog iets zal zeggen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik zou graag met de minister-president de hoop delen dat flexibiliteit zo'n duidelijk onderdeel van de agenda zal uitmaken, maar ik kan dat niet lezen uit de stukken die wij hebben gekregen. Daarin wordt in veel vagere termen gerept van andere verdragswijzigingen die ten aanzien van de Europese instellingen nodig zijn. Als flexibilisering echt zo'n duidelijk onderdeel was van de agenda, dan zou dat toch in deze stukken hebben gestaan? Is deze uitleg geen wishful thinking van het kabinet?

Minister Kok:

Het is volgens mij geen wishful thinking, want dan zouden wij onszelf al heel snel tegen komen. In februari gaan wij beginnen met de IGC. Deze aan de left-overs gerelateerde onderwerpen zitten al in de besluiten van de Europese Raad van Keulen. U hebt wel gelijk dat het woord flexibiliteit niet expliciet wordt vermeld. Dat geeft aan – we moeten het natuurlijk inderdaad niet mooier maken dan het is – dat bij een aantal lidstaten nog niet voluit de wens aanwezig is om als erover wordt gesproken in de lijn van onze opvattingen tot afspraken daarover te komen. Voor mij staat als een paal boven water dat er in de IGC over gesproken gaat worden. Het is qua inhoud een heel lastig thema. Wij zullen er zeker nog met de Kamer over praten. De vraag of het een verboden woord is dat geen onderdeel van de agenda mag uitmaken, kan ik ontkennend beantwoorden. Het is geen verboden woord. Het is een onderdeel van de IGC-agenda, maar het is een heel taai onderwerp, niet alleen omdat het ingewikkeld is, maar ook en vooral omdat er politiek onderscheiden opvattingen over zijn. Onze ervaring in Helsinki was dat een flink aantal lidstaten daaromtrent een zeer positieve tot behoorlijk constructieve houding heeft ingenomen. Het was heel plezierig dat president Chirac een paar dagen na Helsinki zich zelfs nog iets positiever over dit onderwerp heeft uitgesproken dan hij in de Raad had gedaan. Voor het voorzitterschap in de tweede helft van 2000 is dat van bijzonder politiek gewicht.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zegt dat er verschillend over wordt gedacht en dat het misschien niet voor niets is dat het zo in deze tekst is opgenomen. Betekent dit niet dat verschillende andere lidstaten een andere uitleg geven aan wat in Helsinki is afgesproken dan de Nederlandse regering?

Minister Kok:

Die indruk heb ik niet. Als het gaat om de agenda heb ik niet de indruk dat er verschil van inzicht in Europa is in wat in Keulen is besloten, namelijk dat de drie left-overs en gerelateerde onderwerpen, waaronder flexibiliteit, zonder meer onderdeel zijn van de agenda en dat nieuwe onderwerpen, waaronder het EVDB voorzover dit verdragswijziging nodig zou maken, gedurende het Portugese voorzitter schap aan de agenda kan worden toegevoegd. Ik denk dat het probleem veel meer zal zijn – en dan zitten wij pas echt bij de kern – dat, als over die onderwerpen waaronder flexibiliteit wordt gesproken, zal blijken dat fikse verschillen van inzicht bestaan, zoals voor Amsterdam het geval was en zoals in Keulen en tussen Keulen en Helsinki is gebleken. Het vreemde van het debat dat wij nu hebben, is dat wij alleen maar praten over de vraag: is er sprake van een gesloten agenda of van een open agenda, wat staat er zonder meer vast en wat zijn er nog voor mogelijkheden om de agenda uit te breiden? Het inhoudelijke debat over hoe door alle lidstaten over al die aangelegen onderwerpen wordt gedacht, voeren wij nu niet. Dat zal binnenkort plaatsvinden. Ik verzeker de Kamer in elk geval dat het onderwerp "flexibiliteit" onderdeel zal zijn van de besprekingen in de IGC die in februari gaan beginnen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Geldt dat ook voor de verdragswijziging als het gaat om het Europese veiligheids- en defensiebeleid? Zal dat ook een onderwerp van discussie vormen?

Minister Kok:

Ja, zij het dat aan het Portugese voorzitterschap is gevraagd na te gaan of wijziging van het verdrag nodig wordt geacht als gevolg van het EVDB. Naar de mate waarin dat voorzitterschap tot de conclusie komt dat het nodig is, zal men een voorstel doen. Als men vindt dat het niet nodig is, zal men natuurlijk die bevinding ook moeten voorleggen. Aan de hand daarvan zal de uitbreiding van het al vaste deel van de agenda kunnen plaatsvinden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Maar het is toch een uitermate vage opmerking in deze tekst dat het afhangt wat het Portugese voorzitterschap erover beslist?

Minister Kok:

Dat is niet vaag, vind ik. Net ging het over de vraag: betreft het left-overs beperkt of left-overs inclusief gerelateerde onderwerpen waaronder flexibiliteit? Dat is allemaal onderdeel van het menu waarmee wij van start gaan. Daarnaast is tegen het Portugese voorzitterschap gezegd: ga na wat uit hoofde van het EVDB aan verdragswijziging nodig is en voorzover u, na een analyse te hebben gemaakt, vindt dat het nodig is, breng het ter tafel voor de Europese Raad van juni, zodat die Raad kan besluiten om dit onderwerp aan de agenda toe te voegen. Dat is niet vaag. Je kunt dat niet anders verstaan dan: wij denken dat daarmee een verdragswijziging aan de orde is, wij nodigen u uit dat grondig te analyseren en uw bevindingen halverwege het jaar aan de Raad mee te delen, zodat wij daarmee rekening kunnen houden bij het uitbreiden van de agenda op dat punt. Het enige wat vaag is, is dat de uitkomst van die bevindingen niet bekend is, maar daaromtrent worden procedureafspraken gemaakt.

Voorzitter! Ik laat het hierbij, want anders kom ik te veel te praten over de zaken die de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zullen behandelen.

Minister Van Aartsen:

Mevrouw de voorzitter! Er resten mij nog enkele opmerkingen over EVDB, Tsjetsjenië, de Balkan en Oekraïne. Wat het EVDB betreft, lijkt het mij niet goed om nu de zeer uitvoerige discussies over te doen van de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken. De heer Weisglas heeft nog wel gevraagd of het EVDB-kader gisteren ook nog aan de orde is geweest in de NAVO-raad. Dat is het geval geweest en de zes Europese landen van de NAVO, niet zijnde Unielidstaten, hebben zeer positief gereageerd op de besluiten van Helsinki. Elke deelnemer, ook Nederland, heeft natuurlijk geconstateerd dat er het komende jaar onder het Portugese voorzitterschap zeer veel aan gewerkt moet worden. Zo zullen er een aantal elementen goed uitgewerkt moeten worden. Voor de zes niet-EU-NAVO-landen geldt dat met name voor het onderdeel van een goede overeenstemming tussen NAVO en Europese Unie. Dat is voor hen uiteraard een van de belangrijke punten. Het is goed dat zowel de verklaring van Helsinki als het document waarop die verklaring berust, namelijk de stukken van het Finse voorzitterschap, juist dat punt zeer duidelijk benadrukt. Ook van de zijde van met name de Verenigde Staten is tijdens de NAVO-raad ronduit positief op Helsinki gereageerd: wij zijn niet kritisch, wij zijn niet ambigu, maar wij zijn er gewoon voor.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Wij doen het debat niet over; ik heb de minister al mijn complimenten gegeven. Ik begrijp dat de minister na Helsinki achter zijn zinsnede in het artikel in Le Monde blijft staan: onze strijdkrachten moeten veel sneller operationeel zijn, ongeacht of dat nu onder leiding van de NAVO of van de EU is. Dat is toch de kern van het Helsinkiverhaal?

Minister Van Aartsen:

Ik heb dat artikel in Le Monde bij volle bewustzijn geschreven. Dit heb ik overigens al verleden jaar gemeld bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken, alsook in een aantal debatten in de afgelopen maanden. In de afgelopen maanden ging het om het volgende. Dat was ook een beetje de teneur van het artikel in Le Monde. Als wij die ambitie hebben in de Europese Unie, moeten wij het wel goed regelen. Wij hadden allemaal de visie, maar vervolgens moet het gewoon goed in de steigers gezet worden. Als je dus dit soort verantwoordelijkheden neemt als Europese Unie, gaat het niet aan om mannen en vrouwen uiteindelijk onder de vlag van de Europese Unie in het veld te sturen, zonder dat een aantal aspecten echt goed geregeld zijn. Welnu, dat is dus de afgelopen maanden de inzet geweest van de Nederlandse regering.

Wij kunnen allen gelukkig zijn met het feit dat een aantal van die essentiële elementen die neergelegd zijn in het papier van het Finse voorzitterschap, terugkeren in de verklaring van Helsinki. Nu zal er dus werkelijk hard gewerkt moeten worden om een en ander uit te werken. Dit is vanavond ook in de Kamer gezegd. Het leek mij goed om in ieder geval vóór de kerst over dit soort themata nog een bezoek aan Lissabon te brengen om daarover wat uitvoeriger te praten met het Portugese voorzitterschap.

De heer Van Middelkoop vraagt of er bij het voeren van het EVDB een rol voor de Commissie is weggelegd. Zoals eerder aangegeven, is het tout court de bedoeling om het EVDB in de tweede pijler in te bedden. De Europese defensie maakt ook onderdeel uit van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie. In titel 5 van het EU-verdrag staat ook dat de Commissie volledig betrokken wordt bij de werkzaamheden op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Daarmee is aangegeven dat de Commissie hierbij volledig betrokken zal zijn.

De heer Van Middelkoop stelde ook een vraag over de constitutionele constructie van de besluitvorming in Helsinki. In Helsinki is evenwel niet een besluit ex artikel 17 van het verdrag genomen. Zoals bekend, moet over het gehele pakket besluiten van Helsinki, met name over de besluiten betreffende het EVDB, in december 2000 de hamer vallen. Ik denk in dit verband ook aan de besluiten over andere onderwerpen, bijvoorbeeld over de IGC. In december 2000 wordt dus de besluitvorming tot stand gebracht. In artikel 17 wordt bepaald dat ter bevordering van het realiseren van de doelstelling van dat artikel, dus ook ter bevordering van de totstandkoming van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, dit artikel conform de bepalingen van artikel 48, zal worden herzien. Dus de lidstaten zijn ten volle bij dit aspect betrokken.

Mevrouw Vos stelde een vraag over het niet-militaire aspect. Zij noemde het een gelukkige omstandigheid dat het in Helsinki lukte dat op de agenda te hebben. Het was trouwens al een fors onderdeel van het Finse voorzitterschapspapier. Daarover hebben wij ook tijdens de begrotingsbehandeling gesproken. Men zal gezien hebben dat er niet alleen sprake is van een militaire kant van de instituties. Er wordt ook gesproken over een civiele poot. Dat nieuwe element is in Helsinki toegevoegd. De plannen hiervoor kunnen naar mijn mening op een uitstekende manier uitgewerkt worden op basis van de gedachte die Nederland samen met een aantal lidstaten op dit punt heeft verwoord. Ook daarvoor geldt: dit moet gestalte krijgen en in de steigers worden gezet, maar nogmaals, wij hebben op dit punt reeds samen met andere landen ideeën geuit.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb met name gevraagd of de Europese Unie zich niet sterk zou kunnen maken voor het inzetten van politiemensen. Voelt minister daar iets voor?

Minister Van Aartsen:

Nederland heeft samen met Denemarken het voorstel gedaan om in het kader van de Europese Unie een expertisecentrum op te richten. Dat expertisecentrum zou een inventarisatie kunnen doen bij de verschillende lidstaten. Het zou kunnen nagaan welk type opleidingen voor dergelijke politiemensen nodig zou zijn en met welke opdracht deze mensen het veld ingestuurd moeten worden. Overigens zou het hierbij niet alleen gaan om politiemensen. Het kan ook gaan om mensen die je soms in waarnemende zin nodig hebt, mensen die verstand hebben van mensenrechten en die ervaring hebben met de fase na het conflict, met de fase van de vredesopbouw. Nogmaals, samen met de Denen hebben wij op dit punt voorstellen gedaan. Die moeten uitgewerkt worden en dat zouden wij in het komende jaar kunnen doen.

Mevrouw de voorzitter! Met betrekking tot de reactie op de ontwikkelingen in Tsjetsjenië meen ik dat het goed is dat er in de afgelopen dagen sprake is geweest van een aflopende ladder van maatregelen. De Europese Unie heeft een heldere verklaring het licht doen zien en daarmee is de daad bij het woord gevoegd. De Britse collega zei: we hebben gekeken welke relaties de Europese Unie met de Russische Federatie had en vervolgens alles uit de kast gehaald. Ik noem: het herzien van de gemeenschappelijk strategie en het aan de orde stellen van het partnerschaps- en samenwerkingsakkoord. Wij zijn ook van plan om de Russische Federatie harder aan te pakken op een aantal terreinen, met name de handel, waartoe nu mogelijkheden worden geschapen. Dat kan weer op basis van artikel 2 van het partnerschapsakkoord, waarbij de mensenrechtenclausule kan worden ingeroepen. Wij hebben ook de TACIS-middelen ingeroepen, eigenlijk de enige financiële lijn die wij nog met de Russische Federatie hebben.

Na alles wat er overigens in het kader van de Europese Unie aan vooraf is gegaan, is er datgene wat de NAVO-raad gisteren heeft uitgesproken. De NAVO heeft natuurlijk een partnerschapsovereenkomst met de Russische Federatie. Alle 19 NAVO-landen hebben overigens terecht gezegd dat het niet aangaat om nu de contactlijnen met Rusland niet open te houden. De gedachte om de permanent joint council volgende week niet bijeen te laten komen zou een verkeerde gedachte zijn geweest, want dit biedt weer een mogelijkheid om de Russische Federatie duidelijk te maken dat datgene wat men doet niet gepermitteerd is. Wij hebben daarvoor hardere termen gebruikt in onze verklaringen. Verder hebben wij gezegd dat wij, als dit zo doorgaat en Rusland zich niet houdt aan de internationale normen en verplichtingen, naar onze samenwerking met Rusland zullen moeten kijken.

Het valt weliswaar buiten het bereik van datgene wat er de afgelopen dagen is gebeurd, maar het IMF heeft vorige week op basis van hoofdzakelijk technische gronden – het had onder meer te maken met corruptie – gemeld in de richting van de Russische Federatie dat de volgende tranche van de middelen van het IMF in de richting van de federatie geen doorgang zal vinden. Overigens zit de Russische Federatie niet krap bij kas vanwege de olie-inkomsten, die in de afgelopen periode alleen maar zijn toegenomen als gevolg van de stijging van de olieprijs.

Ik kom bij de gedachte die door de heer Timmermans is neergelegd: als het ultimatum wordt waargemaakt, bent u dan bereid om samen met andere landen een statenklacht te overwegen? Dit kan een goede weg zijn. Het is een volgend drukmiddel in de richting van de Russische Federatie. Ik wil wel een zeer dikke streep zetten onder "samen met andere landen". Ik dacht dat de heer Timmermans het zo verwoordde. Ik geloof hierin absoluut niet in een Alleingang. Ik blijf benadrukken dat wij in OVSE-kader de kat de bel hebben aangebonden, maar ons op bepaalde momenten wel redelijk eenzaam hebben gevoeld. Ik meen dat de gedachte van de heer Timmermans een goede is. Het is een volgend drukmiddel dat kan worden benut.

Ik kom bij de Balkan. De heer Marijnissen vraagt hoelang wij de FRJ nog isoleren. Ik geef hierbij mede een antwoord op datgene wat mevrouw Vos opnieuw heeft gezegd over de sancties in de richting van de FRJ, want ook daarover hebben wij vorige week tijdens de begrotingsbehandeling gediscussieerd. Van democratisering in Servië is nul komma nul sprake. Ik wijs op de recente ontwikkelingen, zoals de toenemende druk op de onafhankelijke media en het gewelddadige optreden tegen demonstranten. Door de FRJ wordt een dreigende houding aangenomen tegenover de zeer autonome, maar wel tot de FRJ behorende republiek Montenegro. De FRJ heeft obstructie toegepast bij de uitvoering van het programma "Energie voor democratie". Dit programma heeft ongelooflijk veel zin. Het is van groot belang dat de EU aan de gemeenten en groeperingen die een democratisch Servië willen, uitlegt dat zij wil helpen.

De heer Marijnissen vroeg naar de steun die aan de oppositie wordt gegeven. De EU moet in de komende periode een duidelijke politiek blijven voeren. Het hele vraagstuk van de sancties en de eventuele opheffing ervan moet gekoppeld worden aan de volgende vragen: zou het een bijdrage kunnen leveren aan de democratische ontwikkeling van Servië en zou het kunnen worden uitgelegd als een succes voor de oppositie? Het opheffen van sancties kan alleen maar worden uitgelegd als een signaal aan Milosevic: als je maar lang genoeg doorgaat, gaan ze toch wel door de knieën. Net zo goed als wij dat in de eerste helft van dit jaar hebben gehad, geldt hier dat een zeker doorzettingsvermogen ons zal helpen.

Een intensivering van de dialoog met de oppositie is nodig en vindt ook plaats. Aan de rand van de OVSE-bijeenkomst hebben wij een goede ontmoeting met de oppositie gehad, inclusief Draskovic. Deze dialoog zal worden voortgezet. Morgen zal hopelijk een gesprek kunnen plaatsvinden van de EU-trojka en de Verenigde Staten met de oppositie. Een trilaterale samenwerking met de oppositie zal helpen.

Daarnaast is een uitbreiding van het programma "Energie voor democratie" wenselijk. Nederland en de EU zullen doorgaan met de steun aan onafhankelijke media en NGO's. Overigens geldt dat wij moeten blijven aandringen op eenheid aan het oppositionele front. Ik behoef maar naar Chili in de jaren zeventig te verwijzen om te laten zien hoe succesvol een verenigde oppositie kan zijn.

De heer Timmermans (PvdA):

De minister weet dat de discussie over het sanctiebeleid ten aanzien van Servië uitvoerig is gevoerd. De appreciatie van de effectiviteit van de sancties loopt echter nogal uiteen. Het zou van grote waarde zijn als de minister de Kamer een evaluatie zou kunnen doen toekomen van het sanctiebeleid.

Minister Van Aartsen:

Dit heb ik vorige week al aan de Kamer toegezegd. Er moet een evaluatie komen van de zogenaamde "smart sanctions", mede naar aanleiding van de ervaringen met Servië. Ik herhaal dat het type sancties dat nu getroffen is tegen Joegoslavië, behoort tot de categorie smart sanctions. Denk alleen al aan de luchtvaartboycot. Het staat vast dat een opheffing van deze boycot leidt tot revenuen die beschikbaar komen voor de FRJ. Het gros daarvan komt terecht bij Milosevic en degenen die hem steunen. Ergo, de luchtvaartboycot is een smart sanction.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik denk ook dat die luchtvaartboycot voorlopig moet worden gehandhaafd. Het lijkt mij echter van groot belang dat de regering gaat kijken wat de oppositie in brede zin wenselijk vindt. Ik heb vele mensen van de oppositie gesproken die zeggen: die sancties brengen ons alleen maar verder in een isolement; Milosevic gebruikt ze om te zeggen: kijk eens wat het Westen ons aandoet; ga alstublieft over tot sancties die alleen het regime treffen. Ik doe een dringend beroep op de minister om echt te kijken wat het effect van de sancties op de gewone bevolking en de brede oppositie is. Vorige week was zijn toezegging breder. Het moet specifiek gaan om de situatie in Joegoslavië.

Minister Van Aartsen:

Ik ben niet bereid om het pad op te gaan om te gaan nadenken of wij de sancties tegen de FRJ eraan willen geven. Ik heb vorige week al aangegeven dat dat echt de foute weg is. Ik zeg dat op basis van de gesprekken die met de oppositie hebben plaatsgevonden. Bij de OVSE-top is er zo'n gesprek geweest. Aanstaande vrijdag zal dat overleg ook plaatsvinden. Ik gaf ook aan dat er een koppeling moet zijn met de vraag of het opheffen van de sancties een democratische ontwikkeling in Servië dichterbij brengt. Helpt dat nu, helpt dat de oppositie, kan dat ook worden gebracht als een succes voor de oppositie? Als wij nu de sancties er zomaar aan zouden geven, zou dat echt de verkeerde weg zijn. Dat wil ik de Kamer met klem zeggen. Die weg moeten wij dus niet opgaan. Tijdens de top in Helsinki en ook tijdens de Algemene Raad van vorige week maandag bleek daarover communis opinio in de Europese Unie te bestaan. In de verklaring van de Algemene Raad staat dat zelfs de mogelijkheid van verscherping van sancties wordt opengelaten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U kunt niet zeggen: wij gaan door op die weg totdat Milosevic weg is. Wij moeten ter plekke gaan kijken en breed met mensen van de oppositie spreken. De minister heeft waarschijnlijk alleen met een aantal vertegenwoordigers van de oppositie gesproken, maar er zijn zeer veel groeperingen en veel mensen uit de burgerbevolking die zeggen: de sancties helpen ons absoluut niet vooruit, want wij worden tegen elkaar uitgespeeld en Milosevic komt alleen maar sterker in het zadel te zitten. Dat is mijn dringende beroep op de regering. Zeg nu niet: wij gaan door totdat Milosevic weg is, want dat zou nog wel eens zeer lang kunnen duren.

Minister Van Aartsen:

Ik heb de terminologie "doorgaan tot Milosevic weg is" niet gebruikt. Dat is de interpretatie van mevrouw Vos, maar ik heb juist twee andere ijkpunten genoemd. Ik reik mevrouw Vos ook de volgende gedachte aan: zou er een oppositie zijn zonder sancties?

De heer Marijnissen (SP):

Ik had nog een vraag over de Donau.

Minister Van Aartsen:

De minister-president en ik hebben dat thema bij een aantal gelegenheden binnen de Europese Unie aan de orde gesteld. Het begin van de oplossing is in zicht, omdat de Europese Unie aan de Donaucommissie heeft gevraagd om een oplossing te vinden. Als het mogelijk is om de Donau op te ruimen en het puin te verwijderen en als dat financiering vergt van de Europese Unie of materiaal van de EU-lidstaten, dan staat de Europese Unie klaar. Bij de laatste formele vergadering van de Algemene Raad heb ik commissaris Patten gevraagd: wilt u op zeer korte termijn met een min of meer uitgewerkt plan op dat punt komen? De minister-president heeft tijdens de bijeenkomst in Helsinki hetzelfde gedaan. Commis saris Patten heeft dat ook toegezegd. Het belang hiervan is helder, want dat is vooral te vinden in ondersteuning van de infrastructuur en de economie van buurlanden van Servië en de FRJ. Dan denk ik meer in het bijzonder aan Bulgarije, dat tot en met de havens aan de Zwarte Zee enorm veel last heeft van die blokkade van de Donau.

De heer Marijnissen (SP):

Begrijp ik het goed dat de EU bereid zou zijn, eraan mee te werken dat het onbevaarbaar zijn van de Donau wordt opgelost?

Minister Van Aartsen:

Ja.

De heer Marijnissen (SP):

Dat is wel curieus, in het licht van de discussie die u net met mevrouw Vos voerde.

Minister Van Aartsen:

U kunt het curieus vinden, maar het belang van de economieën om Servië heen weegt voor ons zeer zwaar. Niet voor niets hebben wij een stabiliteitspact ontwikkeld. Hoelang gaan wij door met het zwarte gat? Zolang er geen democratisch Servië is, zo lang moeten wij volhouden.

De heer Marijnissen (SP):

Er is een ander voorbeeld, namelijk Irak. Daarvan is lange tijd gezegd dat Saddam Hussein zou moeten verdwijnen, of er zou gedemocratiseerd moeten worden, of er zouden rechten komen voor minderheden. Maar dat heeft niet gewerkt, ondanks het feit dat het al jaren doorgaat. De bevolking crepeert. Timmermans en Vos hebben gelijk: het moment is daar voor de internationale gemeenschap om in geval van Servië te kijken of het niet contraproductief is.

Minister Van Aartsen:

De heer Saddam Hussein heeft alle mogelijkheden om zijn eigen bevolking te helpen. Ook hij heeft extra olie-inkomsten. Wij hebben hem in Veiligheidsraadsresoluties de mogelijkheid gegeven die inkomsten te gebruiken voor humanitaire steun. President Saddam Hussein doet dat niet. Dat is zijn verantwoordelijkheid.

Voorzitter! De heer Weisglas heeft gelijk dat de gemeenschappelijke strategie inzake Oekraïne niet aan de Kamer is aangeboden. In het verslag van de Algemene Raad van 6 december is gerapporteerd dat de concept-gemeenschappelijke strategie naar de Europese Raad ging. In het verslag is daarop ingegaan. Ik herinner mij een discussie met de Kamer over bepaalde elementen van die gemeenschappelijke strategie. Maar er heeft inderdaad geen werkelijk debat kunnen plaatsvinden. Dat had misschien ook iets te maken met het feit dat de vergadering met uw Kamer hierover enige tijd geleden geen voortgang kon vinden. De heer Marijnissen vroeg nog of de gemeenschappelijke strategie perspectief biedt op toetreding. Oekraïne is niet in de positie als een land als Turkije.

De heer Weisglas (VVD):

Geen misverstand: ik heb geen enkele kritiek op de regering over de gang van zaken met Oekraïne. Ik heb het punt als voorbeeld genomen. Stel dat in de tekst iets zou hebben gestaan waartegen fracties of een fractie zeer wezenlijke bezwaren hadden respectievelijk had? Dan word je daarmee overvallen. Maar wellicht overkomt dat de minister in Helsinki ook. Dan is werkelijke democratische controle zoals wij die hier zouden moeten uitoefenen, eigenlijk onmogelijk. Het is meer een algemeen probleem, dat ook raakt aan de hele democratische controle over alles wat in Europa gebeurt.

Minister Van Aartsen:

Ik geloof dat wij die laatste gedachte in ieder geval kunnen onderschrijven. Ik doel op een democratische ontwikkeling van de EU, op een transparantere Unie. Vanavond is gezegd dat dat allemaal woorden zijn, maar ik denk dat dat woorden zijn die ons aansporen met ambitie aan die meer transparante Unie te werken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over het tijdstip van toetreding van nieuwe landen. Polen zou volgens de minister in 2003 moeten kunnen toetreden. In het voorliggende schema is dat zeer twijfelachtig; dat wordt volgens mij begin 2004. Moet dat niet versneld worden, zodat in ieder geval de eerste landen in 2003 toetreden?

Minister Van Aartsen:

De minister-president en ik hebben die methodiek gebruikt om druk op dat proces te zetten. Een aantal maanden geleden was er namelijk iets minder ambitie dan nu in Helsinki. Wij hebben het volgende tijdpad afgesproken. De IGC wordt eind 2000 afgerond. Op dat moment moet de EU de verdieping beëindigd hebben en moet het huiswerk zijn gedaan. Er moet twee jaar gerekend worden voor het ratificeren. De EU is dan vanaf 1 januari 2003 gereed om nieuwe lidstaten op te vangen.

Het komende jaar kunnen wellicht de voorbereidingswerkzaamheden ten aanzien van enkele kandidaat-lidstaten worden afgerond. In de periode tot en met 31 december 2002 kan dan al gewerkt worden aan het toetredingsverdrag. Als de politieke wil er is, kan 2003 zeker nog gehaald worden. Ik heb de opmerkingen dat het zeker 2004 wordt steeds tegengesproken, zowel hier als in Helsinki. De regering en de Kamer kunnen niet aan de ratificatie van de toetredingsverdragen beginnen als de IGC niet is afgerond.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Begrijp ik u goed dat de ratificatie van het IGC-verdrag en de ratificatie van toetredingsverdragen elkaar deels kunnen overlappen?

Minister Van Aartsen:

Als er met een bepaald land al overeenstemming is bereikt, kan in de voorbereidende fase begonnen worden met het schrijven van teksten van de toetredingsverdragen. Dat is alleen maar praktisch en dat is goed voor bureaucratieën, ook in Brussel.

Staatssecretaris Benschop:

Voorzitter! De heer Van Middelkoop heeft naar de positie van het Europees Parlement bij de IGC gevraagd. Ik denk niet dat die is verslechterd. Er is voorzien in betrokkenheid van het Europees Parlement op alle niveaus. Het woord "waarnemers" is om staatsrechtelijke redenen gekozen. Het Europees Parlement is namelijk geen deelnemer aan de IGC. Ik kan verzekeren dat de betrokkenen zich in de zaal bevinden en niet daarbuiten.

De Raad was bereid 500 mln. voor Kosovo ter beschikking te stellen en wilde daartoe de nodige herschikkingen aanbrengen. In het overleg met het Europees Parlement over de begroting 2000 is het niet mogelijk gebleken daarover overeenstemming te bereiken. Het Europees Parlement heeft toen voorgesteld om 360 mln. voor het jaar 2000 uit te trekken. De Raad heeft daarmee ingestemd en gelukkig is daaruit een akkoord over de begroting voortgekomen. De toezegging van 500 mln. van de Europese Commissie op de donorconferentie voor Kosovo wordt nagekomen. In de Begrotingsraad is afgesproken dat het ontbrekende deel in 2001 ter beschikking zal worden gesteld, plus aanvullende middelen. Dat is de betekenis van het zinsnede "vanaf 2000" in de conclusie van de Raad.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U legt de bal bij het Europees Parlement. Volgens mij heeft juist de Raad gezegd, absoluut niet aan het begrotingsplafond te willen tornen, afgezien van de reserve van 200 mln. waarover al afspraken waren gemaakt.

Staatssecretaris Benschop:

De Raad was bereid om ook het begrotingsplafond op te hogen met de flexibiliteitsreserve. Dat is ook gebeurd. Er wordt 200 mln. extra besteed aan de categorie extern beleid. De Raad was alleen niet bereid om hiervoor het akkoord van Berlijn op te zeggen. Dat was ook niet nodig, omdat er mogelijkheden voor herschikking aanwezig waren, zoals aangegeven. Het Europees Parlement was daar niet toe bereid. Het Europees Parlement heeft een begroting op tafel gelegd en wilde tot op het laatste moment een versie goedkeuren waarin een stijging van de uitgaven van 5,5% was voorzien. Dat moeten we in een land als Duitsland eens gaan uitleggen, waar de nationale begroting min 1,4% is in het komende jaar. Die discrepantie is natuurlijk niet aanvaardbaar. Het is een heel normale zaak in Nederland en andere landen dat bij een prioriteit sprake is van een zekere mate van extra geld, zoals hier ook was voorzien, maar ook van een zekere mate van herschikking. De oplossing kan natuurlijk niet zijn: meer doen en dan zeggen dat iemand anders de schuld heeft, als hij het op een redelijke manier wil oplossen.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter! Ik had in eerste termijn een motie aangekondigd. Aangezien de minister de gedachte die in die motie verwoord is, tot de zijne heeft gemaakt, heb ik geen behoefte aan een tweede termijn. Ik zal de motie dus niet indienen.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! Ik heb een vraag gesteld over de verbreding en de verdieping. Ik sta hier omdat ik daar geen duidelijk antwoord op heb gekregen. Ik kan de verbreding, het uitbreiden van Europa in oostelijke richting in het perspectief van vrede in Europa begrijpen. Maar ik kan de koppeling die in mijn idee in de verklaring van de Europese Raad wordt gelegd tussen de verbreding en de verdieping, waarbij de verdieping wordt verondersteld wil een uitbreiding mogelijk worden, niet helemaal volgen. Ik wil hier graag van de minister-president een nadere uitleg over hebben.

Dan het punt van Turkije. Mag ik de woorden van de minister-president zo uitleggen, dat expliciet van de kant van de Turkse regering in Helsinki is gezegd dat zij de politieke Kopenhagencriteria accepteert? Dat lijkt mij een duidelijke en korte vraag.

Ik heb geen antwoord gekregen van de minister van Buitenlandse Zaken op mijn vraag met betrekking tot het mandaat van de Veiligheidsraad wanneer de Europese veiligheids- en defensie-identiteit wordt ingezet.

Mijn volgende punt heeft betrekking op Tsjetsjenië en de vraag aan de minister of spanningen tussen Rusland en Europa als zodanig ook nog een punt van overweging zijn, omdat dat ook nog een autonoom proces teweeg kan brengen.

Tot slot wil ik de minister van Buitenlandse Zaken vragen of hij mij wil uitleggen welke boycotactie hij met betrekking tot Chili op het oog had. Was dat de boycotactie die Allende de kop gekost heeft of een andere?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Dank aan de bewindslieden voor hun antwoorden. Er is een vraagje blijven liggen over de landbouw dat belangrijk is. Is de Unie op basis van Agenda 2000 gereed als je praat over toetreding van de landbouw? Ik heb daar een uitspraak van de minister van LNV de heer Brinkhorst naast gezet, dat er nog heel veel moet gebeuren. Hij noemde daar ook bedragen bij.

Ik wil op twee punten terugkomen. Allereerst op het debat dat wij hier vanavond hebben gevoerd over de intergouvernementele conferentie. Om de regering een steuntje in de rug te geven en om volledig te zijn – zeg ik tegen de heer Marijnissen met wie ik net een interruptiedebatje had over wat die plussen waren die aan de IGC zouden moeten worden toegevoegd – heb ik de belangrijkste plussen proberen op te sommen in een motie, die als volgt luidt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat tijdens de Europese Raad van Helsinki de agenda is vastgesteld voor de IGC over institutionele hervormingen van de Europese Unie;

van mening, dat een aantal belangrijke onderwerpen niet uitdrukkelijk is opgenomen in deze agenda, zoals:

  • - het vastleggen van de individuele verantwoordelijkheid van commissarissen;

  • - de versterking van de positie van het Europees Parlement, het Europese Hof van Justitie en de Europese Rekenkamer;

  • - verbetering van de mogelijkheid tot versterkte samenwerking;

constaterende, dat deze onderwerpen voorwaarde zijn voor uitbreiding van de Unie;

roept de regering op zich te blijven inzetten voor een brede agenda,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Hoop Scheffer en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 107 (21501-20).

De heer Timmermans (PvdA):

Sluit u met deze lijst andere onderwerpen die in of in de marge van de IGC aan de orde kunnen komen uit? Is dit een limitatieve opsomming van De Hoop Scheffermogelijke onderwerpen?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik heb het woord "limitatief" niet in de mond genomen. Ik heb in een interruptiedebat met collega Marijnissen ook nog een aantal andere onderwerpen genoemd. Wat hier staat, vinden de fracties van het CDA en D66 de belangrijkste onderwerpen, die niet als zodanig in de conclusies van Helsinki zijn terug te vinden.

De heer Timmermans (PvdA):

Zijn andere onderwerpen naar de mening van uw fractie niet belangrijk?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Er is een groot aantal onderwerpen waarvan ik, samen met collega Hoekema, niet-limitatief de belangrijkste heb proberen aan te geven. Ik heb uit het antwoord van de minister-president opgemaakt dat het al een hele hijs was om de left-overs van Amsterdam en Keulen in de conclusies van Helsinki te krijgen, en vervolgens noem ik in de motie een aantal onderwerpen die wij ook belangrijk vinden.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik heb dat de minister-president niet horen zeggen, maar misschien kan hij dat zelf verduidelijken. U kunt toch veel beter volstaan met de opmerking dat de agenda breder moet zijn? U kunt dan toch in de loop van het proces onderwerpen toevoegen aan de agenda? U maakt het uzelf toch onnodig moeilijk door nu al met een lijst van onderwerpen te komen?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Integendeel. Ik heb in eerste termijn zeer uitgebreid aangegeven – de heer Timmermans en zijn fractie hechten daar misschien minder aan – dat als wij er niet vanaf dit moment voor zorgen dat op een breed vlak het huis van de Unie op orde is, het een illusie is om lidstaten op te nemen. Die politieke druk zal groot worden.

De heer Timmermans (PvdA):

U hebt niet alleen niet goed naar de minister-president geluisterd, maar ook niet naar mij. Wij vinden dat ook heel erg belangrijk, alleen wij gaan niet zover als uw fractie door de toetredende kandidaat-lidstaten gijzelaar te maken van het vraagstuk of wij in staat zijn, op tijd ons huis op orde te brengen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dan hebben wij echt een fundamenteel verschil van mening over de toekomst van de Unie. Ik ben dan ook blij dat ik de motie heb ingediend, want dan zullen wij daar verder over moeten debatteren. Als uit uw woorden moet worden afgeleid dat u vindt dat wij, als de druk groot wordt, een land maar moeten toelaten, garandeer ik u dat het resultaat verwatering en stilstand is, dus achteruitgang van de Unie.

De heer Timmermans (PvdA):

Met de door u gekozen benadering waarin precies wordt aangegeven op welke punten resultaat geboekt moet worden, geeft u degenen die om wat voor reden dan ook een excuus willen hebben om de toetreding van nieuwe kandidaat-lidstaten tegen te houden, bij voorbaat al een recht van veto. U moet dat gewoon openlaten. U kunt dan gaandeweg de IGC de onderwerpen aanvullen die belangrijk zijn.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Deze interruptie veronderstelt kwade wil bij bepaalde lidstaten van de Unie. Ik ga daar niet van uit.

Voorzitter! Mijn tweede motie betreft een onderwerp waarover wij vanavond uitgebreid hebben gedebatteerd, te weten Cyprus.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat bij de Europese Raad in Helsinki een opening geboden is voor de toetreding van een gedeeld Cyprus;

vaststellende, dat de Europese Raad tevens het belang van het uitbreidingsproces voor de stabiliteit en de welvaart van het gehele Europese continent heeft bevestigd;

constaterende, dat de vrede op Cyprus tussen de Griekse en Turkse gemeenschap slechts gehandhaafd wordt door de aanwezigheid van een VN-vredesmacht;

spreekt uit dat het onwenselijk is voor de stabiliteit van de Europese Unie om een lidstaat toe te laten waar een vredesmacht gestationeerd is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Hoop Scheffer en Weisglas. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 108 (21501-20).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik dank de regering voor haar antwoord. De minister-president heeft toegelicht hoe wij de teksten moeten lezen van het voorzitterschap, maar ik ben het toch niet geheel met hem eens. Als flexibilisering echt een duidelijk onderwerp was geweest, had het er gestaan; als verdragsverdragswijziging nu al een duidelijke inzet was geweest in het kader van het EVDB, dan had het er gestaan. In die zin ben ik minder optimistisch dan de minister-president. De regering kan natuurlijk op onze steun rekenen bij een harde inzet op die punten.

Ik wil een korte vraag stellen aan de minister van Buitenlandse Zaken over de conflictpreventie. Het lijkt mij van groot belang dat dit geen papieren project blijft. Daarom pleit ik er nogmaals voor, duidelijk te kiezen voor een inzet. De inzet op politie – denk er maar eens aan hoe wij bij Kosovo tekortschieten – lijkt mij heel goed.

De opmerking die over Joegoslavië werd gemaakt – zonder sancties geen oppositie – lijkt mij kant noch wal raken. Het debat daarover zullen wij nog later voeren.

Ik ben blij met de uitleg over de uitbreiding. De minister zegt dat toetreding vanaf 1 januari 2003 mogelijk is en dat wij, door het praktisch te doen, een en ander kunnen voorbereiden. Dat is een belangrijk punt.

In de eindtekst is komen te staan dat de IGC in december afgerond zou moeten zijn. Is dat niet toch enigszins een terughoudendheid? Is er een kans dat dit niet zal gebeuren? Hoe beoordeelt de regering dit?

Alles wat met openheid, transparantie en democratie te maken heeft, is voor de betrokkenheid van burgers van groot belang. Zou het niet aardig zijn om bij de volgende IGC eens te experimenteren met een aantal zaken dat te maken heeft met meer openheid? Ik noem bijvoorbeeld openheid van stukken, het meer bekend maken van bepaalde tussenstanden. Allerlei manieren kunnen verzonnen worden om meer duidelijkheid te geven over hetgeen daar op dat moment wordt besloten. Graag hoor ik hierover een positief signaal van de regering.

Minister Kok:

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de leden voor hun opmerkingen in tweede termijn.

Ik begin bij de heer Marijnissen. Ik meen dat over de relatie tussen de onderwerpen verbreding en verdieping in de tekst van Helsinki de gebruikelijke bewoordingen zijn opgenomen. De heer Marijnissen spreekt in termen van voorwaarden. Ik wil het veel meer benaderen vanuit de uitgangspunten die in Amsterdam golden. In het Verdrag van Amsterdam is afgesproken dat bij een eventuele uitbreiding van de Unie tot 20 leden beperkte wijzigingen nodig zouden zijn in verband met de aantallen commissarissen. Boven de 20 zou een meer ingrijpende institutionele verandering nodig zijn. Gelukkig zijn wij na Amsterdam, misschien in een hoger tempo dan wij toen dachten, in de situatie terechtgekomen dat een heel grote groep landen zich – ieder op zijn eigen merites – aandient voor onderhandelingen. Dat betekent dat wij ons nu rekenschap moeten geven van het feit dat er in de jaren die voor ons liggen inderdaad een forse uitbreiding in een aantal fasen zal zijn. Dat betekent dat je in een IGC moet gaan doen wat wij krachtens het Verdrag van Amsterdam al hadden afgesproken voor een groei van de Unie tot meer dan 20 leden. Dat is de samenhang tussen de beide onderwerpen.

De heer Marijnissen heeft gevraagd of Turkije in Helsinki expliciet heeft gezegd dat het de Kopenhagencriteria accepteert. Turkije is in kennis gebracht van de opvattingen die de Europese Unie in Helsinki over het gehele onderwerp Turkije heeft geformuleerd. Op basis van die opvattingen heeft Turkije gezegd bereid te zijn aan het proces deel te nemen. Turkije was verheugd over de houding die de Europese Unie inneemt. Dat is ook de basis geweest voor de komst daar naartoe. De Europese Raad heeft natuurlijk niet vergaderd in een samenstelling groter dan 15. Na de Europese Raad heeft daarom een bijeenkomst plaatsgevonden waarop de verschillende kandidaat-lidstaten aanwezig waren. Ook daar is gebleken dat Turkije zich na lezing van alle teksten zeer verheugde over de openingen die thans waren geboden. Men heeft dat kunnen lezen, beoordelen en analyseren en dat is een basis geweest voor de houding waarvoor men heeft gekozen.

Mevrouw Vos heeft gevraagd naar de agenda. De reden waarom het Europees veiligheids- en defensiebeleid zo is geformuleerd in punt 29, is dat aan het voorzitterschap van Portugal wordt gevraagd om een gave analyse te maken van de verdragswijzigingen die aan het EVDB zijn verbonden, en op basis daarvan de agenda te verbreden. De IGC zou voor het einde van 2000 afgerond moeten zijn.

Er zijn in de vergadering van de Raad op zaterdagochtend bij de vaststelling van de conclusies over twee punten voorstellen geweest van president Chirac. Hij heeft gevraagd om de definitieve formulering "zal voor het einde van 2000 afgerond zijn" te vervangen door "zal uiterste krachtsinspanning doen" enzovoorts. Hij had niet de bedoeling om te tornen aan dat commitment of over die grens heen te gaan, maar om aan te geven dat er omstandigheden kunnen zijn die niemand wil. Voorzichtigheidshalve heeft hij dat voorgesteld en dat voorstel is aanvaard. Dat is de verklaring voor die formulering.

Ik kan nu niet in detail spreken over experimenteren tijdens de IGC, maar transparantie, openheid en tussentijdse informatie zullen wij voluit trachten te waarborgen. Wij zullen ook overigens een aantal initiatieven aan de Kamer voorleggen om burgers goed te betrekken bij het gehele project van hervorming en uitbreiding. Dat geldt voor Europa, maar ook voor ons in Nederland.

Volgens de heer De Hoop Scheffer heeft de heer Brinkhorst in debatten gewezen op de voorname plaats die het landbouwdossier zal innemen in de uitbreidingsonderhandelingen. Daarmee heeft hij juiste woorden gesproken. Agenda 2000 is in Berlijn vastgesteld, met de financiële kaders erbij. Wij weten dat landbouw een belangrijk onderdeel zal zijn van de toetredingsonderhandelingen. Op een aangelegen moment zullen er heel precieze afspraken moeten worden gemaakt over eventuele faseringen die op onderdelen van het dossier nodig zijn. Alle uitbreidingsonderhandelingen hebben in het verleden complicaties bij het landbouwdossier gegeven, die soms konden worden opgevangen door enige oplossingen in de tijd te vinden.

Er zijn twee moties van de heer De Hoop Scheffer. De eerste betreft de agenda. Ik heb geen enkel probleem met het dictum van de motie, waarin de regering wordt opgeroepen zich te blijven inzetten voor een brede agenda. Wij zijn echt een frontrunner geweest in dat proces en dat blijven wij. Ik heb wel moeite met de suggestie die uitgaat van de lange constatering "van mening, dat een aantal belangrijke onderwerpen niet uitdrukkelijk is opgenomen in deze agenda".

Ik heb gezegd dat blijkens Keulen-plus de left-overs van Amsterdam en de gerelateerde institutionele onderwerpen onderdeel van de IGC-agenda zullen zijn, maar ik begrijp dat de heer De Hoop Scheffer dat niet helemaal wil geloven.

Toen ik over de ingewikkeldheid van de left-overs sprak, heb ik niet gezegd dat het moeilijk was om deze in de conclusies van Helsinki te krijgen. Dat heeft de heer De Hoop Scheffer verkeerd verstaan, maar misschien heb ik mij onzorgvuldig uitgedrukt. Ik heb gezegd dat er wel eens wat losjes wordt gesproken over de graad van eenvoud van die left-overs. Ik herinner mij nog dat wij hierover ten tijde van Amsterdam een gedachtewisseling hebben gehad. Het was half vier geworden die nacht en dan werd er gezegd dat wij dat wel even hadden kunnen regelen, als het half zes was geworden. Het is politiek behoorlijk ingewikkeld gebleken.

Het is absoluut niet ingewikkeld gebleken, noch in Keulen, noch in Helsinki, om die left-overs op de agenda van de komende IGC te krijgen. Dat is gewoon een consequentie van wat daar is afgesproken. De slag die wij in de afgelopen dagen, weken en maanden hebben geleverd, tot en met Helsinki, was om te zorgen dat de agenda van de komende IGC de left-overs van Amsterdam en de gerelateerde institutionele onderwerpen bevat. Daarnaast kunnen andere onderwerpen zoals EDVB, waarover wij net hebben gesproken, tijdens het komende jaar aan de agenda worden toegevoegd.

Uiteraard laat ik het oordeel aan de Kamer. Als de Kamer de motie bedoelt als een steun in de rug, is deze mij sympathiek. De redengeving die in het hart van de motie zit, bij "van mening dat", roept bij mij echt bezwaren op. Alles afwegend wil ik de Kamer vragen de motie niet te steunen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! De minister-president heeft gelijk dat wij dit debat ook na het bereiken van het Verdrag van Amsterdam hebben gehad, toen het ging om de vraag of de Unie institutioneel gereed was om nieuwe leden op te nemen. Mijn antwoord was toen: nee. Dat was op geen enkele wijze om te indiceren dat als er in Amsterdam twee uur was door onderhandeld, dat wel zo zou zijn geweest. Ik heb vanavond ook in mijn eerste termijn gezegd dat ik mij heel goed realiseer hoe lastig het is om met z'n vijftienen zo'n agenda vast te stellen. Wij pogen in de motie uit te spreken dat er een aantal in onze ogen belangrijke onderwerpen zijn, waarop in ieder geval niet "gegleden" mag worden. Ik ben bang dat als wij nu niet krachtig aan de gang gaan met dit soort onderwerpen, wij hier over een aantal jaren zitten met een situatie waarin het huis van Europa niet op orde is, maar waarin wij om politieke redenen geen weerstand kunnen bieden aan het toetreden van nieuwe lidstaten. Dat is mijns inziens noch in het belang van de nieuwe lidstaten noch in het belang van de Unie.

Minister Kok:

Voorzitter! Ik zou in alle vriendelijkheid willen vragen aan de heer De Hoop Scheffer en aan de Kamer als geheel, of als de intentie zo nadrukkelijk is om ons een steun in de rug te geven, het oordeel van degene die men beoogt te steunen, kan worden meegewogen. Ik heb die steun in de rug niet nodig. Ik vind bovendien de motie op een ander onderdeel onzorgvuldig geformuleerd, waar er staat: constaterende, dat deze onderwerpen voorwaarde zijn voor uitbreiding van de Unie. Dat zegt helemaal niets. Niet de onderwerpen zijn voorwaarde voor uitbreiding, maar de wijze waarop deze van antwoorden worden voorzien. De motie is echt niet juist in de passage, beginnend met "van mening". Met alle respect, moet ik dus zeggen dat de constatering onzorgvuldig is geformuleerd, terwijl het dictum een totaal open deur is. In die combinatie heb ik echt geen behoefte aan de motie.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Ik ben het oneens met de minister-president. Ik vind dat hij wat al te gemakkelijk in zijn laatste zinnen de motie afdoet. Ik heb gezegd, dat de motie een steun in de rug is. Ook als de minister-president vindt dat dit niet het geval is, geef ik hem die steun toch graag.

Minister Kok:

Ik val liever niet voorover doordat ik te zeer gesteund wordt in de rug.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik zal niet te hard duwen.

Minister Kok:

Ook een klein duwtje kan zorgen dat je valt, als je op het beslissende moment niet helemaal stevig staat.

Wat de andere motie betreft, is het eigenlijk een beetje van hetzelfde laken een pak. De motie begint met: constaterende, dat bij de Europese Raad in Helsinki een opening geboden is voor de toetreding van een gedeeld Cyprus. Dat is niet waar. De conclusies van het voorzitterschap van Helsinki bieden geen opening voor toetreding van een gedeeld Cyprus. In de conclusies staat wél dat het tot stand komen van een politieke oplossing geen voorwaarde vooraf is bij het nemen van de beslissing, maar expliciet wordt volledig opengelaten dat bij het inhoudelijk nemen van de beslissing en het geven van een oordeel op het moment dat bekend is hoe het is afgelopen met het streven naar een politieke oplossing, alle relevante factoren zullen worden bezien. Ik heb zojuist namens het kabinet en daartoe nadrukkelijk vanuit de Kamer uitgenodigd, gezegd dat de mening van de Nederlandse regering over dit onderwerp niet is gewijzigd. Ik heb dus ernstige bezwaren tegen de constatering dat in de Europese Raad een opening is geboden. Tegen die achtergrond en gegeven hetgeen ik namens het kabinet heb gezegd over onze houding tegenover een gedeeld Cyprus in relatie tot de Unie, heb ik ook geen enkele behoefte aan de uitspraak die in deze motie wordt gedaan. Ook die zal ik niet als een steun in de rug aanvaarden.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Het gaat in dit soort debatten soms zo indirect allemaal. Overigens ook wel in andere debatten. Wij kunnen toch allemaal lezen! Er staat toch in de conclusies van de Europese Raad dat er opening is geboden voor een gedeeld Cyprus om toe te treden.

Minister Kok:

Dat heeft u verkeerd.

De heer Weisglas (VVD):

U zegt dat het standpunt van de Nederlandse regering niet gewijzigd is. De heer De Hoop Scheffer en ik dienen een motie in waarin staat dat tegen de achtergrond van wat wij kunnen lezen in het communiqué van Helsinki het goed is om als Kamer deze uitspraak te doen. Ik begrijp niet goed waarom u als minister-president deze motie, de laatste die in dit millennium is ingediend, zo negatief benadert.

Minister Kok:

Voorzitter! Het bijzondere argument dat de heer Weisglas nu in laatste instantie toevoegt, maakt mij uiteraard week om het hart, maar ik vraag mij af of het op de inhoud bezien voldoende relevant is om mij mijn mening te doen veranderen. De heer Weisglas zegt dat het hier allemaal zo langs een omweg gaat. Ik wil helemaal niet langs een omweg reageren. Ik wilde gewoon zeggen, en herhaal dat nu, dat in de conclusies van de Europese Raad geen opening is geboden voor de stelling dat de Unie zich anders opstelt ten opzichte van een gedeeld Cyprus. In eerste termijn heb ik in antwoord op daarover gestelde vragen gezegd dat er geen wijziging is gekomen in de opvatting, in november 1998 door Nederland en een aantal andere lidstaten ingenomen. Ik heb erop gewezen dat, ondanks de zinsnede die spreekt over geen voorwaarden vooraf, op het moment dat een eindbeslissing over de eventuele toetreding van Cyprus wordt genomen alle relevante factoren een rol blijven spelen. Voor Nederland geldt expliciet dat een van die relevante factoren de mening zal zijn die in november 1998 is uitgesproken en thans nog bestaat. Ik weet niet of dit een antwoord langs een omweg of rechtstreeks is, maar in elk geval geef ik ermee aan dat deze aansporing, vanuit de Kamer geformuleerd, in het licht van wat ik namens de regering heb gezegd niet nodig is.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Het antwoord van de minister- president is heel helder. Het staat alleen niet in conclusie 9b. Daarin staat over Cyprus: "zal de Raad het besluit betreffende toetreding nemen zonder dat het bovenstaande daarbij als voorwaarde vooraf geldt". Daar is toch geen woord Spaans bij?

Minister Kok:

In de conclusies van Helsinki staat dat op basis van alle relevante factoren zal worden beslist. Ik zeg dat een voor ons relevante factor is en blijft het oordeel van de regering dat bekend is. In conclusie 9b staat: "De Europese Raad onderstreept dat een politieke regeling de toetreding van Cyprus tot de Europese Unie zal vergemakkelijken. Indien op het moment van afronding van de toetredingsonderhandelingen geen overeenstemming is bereikt, zal de Raad het besluit betreffende de toetreding nemen zonder dat het bovenstaande daarbij als voorwaarde vooraf geldt. In die zin zal de Raad rekening houden met alle relevante factoren". Voor Nederland is en blijft een relevante factor het besluit dat in 1998 is genomen en dat bevestigd en bekrachtigd is. Daar is geen woord Frans bij.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voor Nederland, maar niet voor de 15 landen van de Unie in de conclusies van Helsinki. Als er had gestaan wat u zegt, was die motie niet nodig, maar die is dus wel nodig.

Minister Kok:

Voorzitter! Ik dacht dat hier het Nederlandse parlement bijeen is dat zijn mening geeft in de richting van de Nederlandse regering. De Nederlandse regering heeft nog eens expressis verbis gezegd wat haar opvatting is.

Minister Van Aartsen:

Mevrouw de voorzitter! Ik ben vergeten in te gaan op de vraag van de heer Marijnissen over het mandaat voor de interventiemacht, de crisisinterventiemacht of welke naam wij er ook aan willen geven. Mijn excuses daarvoor. Uiteraard moet dat mandaat gegrond zijn, zoals ook in de Defensienota is aangegeven, op een uitspraak van de Veiligheidsraad of de OVSE. Zal bij de alle overwegingen die binnen de EU, de NAVO en andere gremia gelden, de vraag meegewogen worden in hoeverre het nemen van besluiten of maatregelen spanningen met de Russische Federatie mee kan brengen? Het antwoord op die vraag is ja. Ik wil nogmaals wijzen op het type besluitvorming dat gisteren in de NAVO-raad tot stand is gekomen. Daarbij blijft de dialoog met de Russische Federatie geheel open. Dat is een van de elementen die continu bij de besluitvorming betrokken is en zal zijn.

Ik heb de gereleveerde opmerking over Chili niet gemaakt in de richting van een boycotactie, maar in de richting van de geschiedenis van de oppositie in Chili.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, later op de dag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 23.20 uur tot 23.45 uur geschorst.

Naar boven