Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van heden over houtverduurzaming.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Ik heb slechts een vraag en een opmerking. Mijn vraag heeft betrekking op het gat van Europa. Wij hebben de laatste tijd veel discussies gevoerd over het faseverschil tussen wat wij nationaal doorvoeren en het Europese beleid. Dat gold eerder bij de bestrijdingsmiddelen, dat gold vandaag bij de houtverduurzaming en dat geldt ook bij anti-fouling. Dat vraagstuk heeft te maken met de verplaatsing van de politieke besluitvorming. Brussel wordt steeds dominanter en steeds belangrijker. Dat bedoel ik niet negatief, want netto zit daar een grote milieuwinst in door beleid te voeren dat voor heel Europa geldt. Maar wij vragen het kabinet wel wat er op dit terrein op ons afkomt. Kan het daar een keer een systematisch overzicht van geven?

Mijn opmerking heeft betrekking op de houtverduurzaming. Nederland staat voor een toepassingsverbod, ingaande per 1 januari 2000, op basis van een CTB-besluit. Dat vergt ook een import- en exportregeling, tenzij wij ons nu oriënteren op de EU-implementatiedatum van de biocidenrichtlijn. Als wij dat doen, behoeven wij tussentijds geen marktverstoring te verwachten en is er ook geen dwingende noodzaak om allerlei tijdelijke regelingen toe te passen. Vandaar dat ik mede namens collega Udo van de VVD-fractie de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende de CTB-besluiten om voor Nederland de toepassingen van koperhoudende houtverduurzamingsmiddelen per 1 januari 2000 te beëindigen;

overwegende, dat de EU-biocidenrichtlijn door Nederland en de andere lidstaten op uiterlijk 14 mei 2000 correct moet zijn geïmplementeerd;

overwegende, dat het laten aansluiten van het nationale beleid op de implementatie van de EU-richtlijn marktverstoring en onnodige regelgeving voorkomt;

verzoekt de regering de besluitvorming omtrent de houtverduurzaming af te stemmen op de implementatiedatum van de biocidenrichtlijn en derhalve de betreffende CTB-besluiten niet per 1 januari 2000 te laten ingaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra en Udo. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (26800 XI).

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Welke datum wilt u hanteren als uiterste datum waarop een verbod van kracht wordt? Dat staat namelijk niet in de motie.

De heer Feenstra (PvdA):

Dat wordt wel duidelijk in de motie aangegeven. Wij spreken hier sinds 1991 over. Omdat over vier maanden en twee weken, op 14 mei 2000, in de EU geharmoniseerd beleid ontstaat, moeten wij ons daarop oriënteren. Wat ons betreft, gaat de regeling dan in.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Voorzitter! De lijn van GroenLinks was en is dat wij ondubbelzinnig voorstander zijn van een verbod van houtverduurzamingsmiddelen, die onderdeel zijn van dit debat. Al meer dan een decennium zeggen wij dat dit verbod zo snel mogelijk in moet gaan. De twee moties van GroenLinks uit 1991 en 1996 zijn vanmorgen al genoemd. Een verbod zo snel mogelijk is 1 januari a.s. Wij hebben geen enkele inhoudelijke reden om dit verbod op te schorten. Collega Udo noemde dit vanmorgen een eenzijdige afweging, omdat volgens hem alleen rekening wordt gehouden met het milieu. Maar dat is niet waar: het CTB is deskundig op het vlak van de beoordeling van de ecologische effecten van chemische middelen. Het CTB mag tot een verbod besluiten als stoffen ecologisch echt onaanvaardbaar zijn. Dat mandaat heeft het gekregen van de politiek, op basis van een integrale afweging: als één stof onaanvaardbare effecten heeft op natuur en milieu, verbieden wij die stof. De economische effecten wegen dan minder zwaar. Er is dus geen grijs gebied, maar een integrale afweging.

Voorzitter! De Europese harmonisatie is in dit geval niet erg duidelijk. Er zijn al landen die deze spullen hebben verboden. Andere landen zijn het van plan, en Nederland zit in het midden. Er is dus geen reden tot paniek. De biocidenrichtlijn moet uiterlijk 14 mei 2000 zijn geïmplementeerd. Er is geen enkele reden om per se tot de laatste dag te wachten. Ik vind dat deze datum voor het debat van vandaag slechts van arbitrair belang is. Daarnaast is het probleem dat enerzijds het CTB-besluit bestaat, en anderzijds een AMvB, die er moet komen om de gaten te dichten. Samen zijn zij mijns inziens goede regelgeving. Het CTB-besluit is pas het halve werk, maar de AMvB zal iets langer op zich laten wachten. Dat is niet mooi, zoals de minister zei, maar de vraag of het erg is, is iets anders. Het antwoord daarop is wat ons betreft "nee". Het verbod per 1 januari a.s. is een halve stap in de goede richting, en de AMvB moet er zo snel mogelijk achteraan komen. Jarenlang hebben achtereenvolgende milieuministers de Kamer voorgehouden dat zij geen macht hebben iets te besluiten als het CTB dat niet wil, maar nu wil men ineens het mandaat terugnemen om de overgangstermijn te verlengen. Dat verdient geen schoonheidsprijs.

Voorzitter! GroenLinks ziet dus geen reden zelf het initiatief te nemen het CTB-besluit hoe dan ook te veranderen. Wij zijn dan ook niet van plan een dergelijk initiatief vanuit de Kamer te steunen.

De heer Udo (VVD):

Voorzitter! De VVD is van mening dat de onduidelijkheid omtrent de Nederlandse verboden met betrekking tot de houtverduurzamingsmiddelen moet worden weggenomen. De betrokken CTB-besluiten en het importverbod kunnen en mogen per 1 januari niet worden ingevoerd. Het zou zeer onjuist zijn wanneer wij nu al met verboden komen, terwijl de biocidenrichtlijn nog correct moet worden geïmplementeerd. Bovendien staat niet vast dat een eenzijdig importverbod door de EU wordt geaccepteerd. Het kan en mag natuurlijk niet gebeuren dat Nederland middelen verbiedt die elders wel zijn toegestaan, terwijl hiervoor bovendien nog onvoldoende alternatieven voorhanden zijn. Wij gunnen daarom de bedrijven en de werknemers in deze branche een rustige kerst. Vandaar de motie-Feenstra/Udo.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Ik word even niet goed, zodat ik naar voren kom. U wenst de werknemers een rustige kerst toe. Wat is dat voor een opmerking?

De heer Udo (VVD):

De heer Poppe meent dat het verbod op houtverduurzamingsmiddelen op grond van de analyse van de milieurisico's door het CTB ingevoerd kan worden, zonder dat de politiek een totaalafweging maakt. Wij dienen echter rekening te houden met het milieu en de economische belangen.

Die totaalafweging moet ook ten aanzien van de anti-foulingmiddelen gemaakt worden. Het CTB heeft door het keurslijf waarin zij door de besluitvorming is gedrongen, op dit punt slechts een eenzijdige inschatting van de milieurisico's kunnen maken. Ik wijs erop dat de recreatiebranche een omzet van zo'n 4 mld. heeft. Mijn fractie verwacht van het kabinet dat het hier rekening mee houdt.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Na ruim tien jaar strijd tegen de productie van gifhout schijnt het nu eindelijk zover te zijn. In de Kamer was hier trouwens al in 1991 en in 1996 een meerderheid voor. In de tussentijd zijn er vele tonnen arseenzouten diffuus in het milieu terechtgekomen. Soms staat het hiermee bewerkte hout nog in achtertuintjes, zonder dat de bewoners dit weten.

Enkele betrokkenen denken nog uitstel te kunnen krijgen. In dit verband wordt de werkgelegenheid als argument gebruikt. Tijdens het AO heb ik afdoende aangetoond dat daardoor de pijn niet veroorzaakt wordt. Het gaat nu om de vraag: komt het tot uitstel, tot afstel of wordt er een datum vastgesteld? Het CTB heeft een invoeringstermijn aangegeven. De minister moet vervolgens een aantal regels stellen voor de import en export van hout. Dit zal ingewikkelde regelgeving tot gevolg hebben, waarvan het nog maar de vraag is of zij handhaafbaar is. In feite moet dit allemaal nog voor 1 januari a.s. gebeuren. Ik vraag mij dan ook af of dat haalbaar is. Ziet de minister de motie ook als een verschuiving van de einddatum voor de productie van gifhout van 1 januari naar 14 mei? Is dat dan het definitieve einde van de productie van dit soort hout in Nederland en tevens het einde van de im- en export daarvan?

Als de minister zegt dat het op 14 mei echt afgelopen is, dan maken mij die vier maanden en twee weken op de termijn van tien jaar ook niet zoveel meer uit. Ik wil zekerheid. Wat mij betreft, kunnen de impregneerders de stoom van hun fixeerketel halen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! Vanmorgen hebben wij een spoed-AO gehouden naar aanleiding van de eerder dit jaar genomen CTB-besluiten over koperhoudende houtverduurzamingsmiddelen, waaronder wolmanzouten, die een vergaande beperking van de toelating van deze middelen betekenen per 1 januari a.s. De SGP-fractie respecteert de onderzoeksbevindingen dat het gebruik van wolmanzout uit milieuoogpunt onwenselijk is. Wij vinden echter, gelet op de ingrijpende economische gevolgen – het gaat hier om de inperking van een bestaand middel – een goed gekozen ingangsdatum een essentiële voorwaarde. Er moet een redelijk gekozen overgangstermijn zijn, ook met het oog op de beschikbaarheid van alternatieve middelen.

Om meer dan een reden vinden wij inwerkingtreding van het verbod per 1 januari te vroeg. Duidelijk is geworden dat de tijd voor 1 januari in ieder geval voor de regering te kort is gebleken voor het realiseren van een importverbod. Het is evenwel onwenselijk dat een binnenlands verbod zou gelden zonder dat tegelijkertijd een importverbod van kracht zou zijn. Vragen rond de Europees-rechtelijke aanvaardbaarheid van een dergelijk importverbod onderstrepen nog eens het belang van een afgestemd Europees beleid op dit terrein. Wij vinden ook in het licht van de Europese ontwikkelingen de ingangsdatum per 1 januari prematuur. Wij steunen dan ook de motie-Feenstra/Udo, die het daarheen wil leiden dat een latere ingangsdatum wordt gekozen.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben vanmorgen een constructief overleg gevoerd over houtverduurzaming. Duidelijk is geworden dat een ongelijke tred tussen nationaal en Europees beleid lastige consequenties heeft. Wij zijn met de minister van mening dat we moeten komen tot een geleidelijke verwijdering van middelen die de gezondheid en het milieu negatief kunnen beïnvloeden. De CDA-fractie is evenwel van mening dat we hier op een nette wijze invulling aan moeten geven. Zorgvuldigheid dient daarbij voorop te staan. We willen de minister dan ook verzoeken om zich optimaal in het kabinet in te spannen om de datum van 1 januari op te schorten. Wij zullen voor de motie-Feenstra/Udo stemmen.

De CDA-fractie heeft nog een vraag. Op dit moment hebben wij er onvoldoende zicht op of bedrijven door dit verbod in de problemen komen. Dit geldt uiteraard voor de bedrijven die nietsvermoedend voor 1996 grote investeringen hebben gedaan. Er kunnen zich situaties voordoen dat gedane investeringen niet zijn terugverdiend. Er is dan straks geen geld om opnieuw te investeren. Mijn vraag aan de minister is of hij toch nog kans ziet om mogelijkheden te bieden aan de sector, hetzij via een subsidieregeling ter stimulering van alternatieven op tijdelijke basis, hetzij via een vervroegde afschrijving zoals we die kennen bij de Vamil. Ziet de minister kans de gevolgen voor de bedrijven enigszins te verzachten? Ik hoor hier graag een reactie op.

De heer Poppe (SP):

Wat bedoelt u met al die grote investeringen sinds 1996?

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

De motie over de wolmanzouten is aangenomen in 1996. Als de bedrijven daarvoor nietsvermoedend grote investeringen hebben gedaan, zijn zij voor voldongen feiten gesteld. Ik vraag de minister om te bekijken of de verboden en verplichtingen die op de sector afkomen, enigszins in balans kunnen worden gebracht.

De heer Poppe (SP):

U kunt dus niet aangeven waaruit die grote investeringen bestaan?

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

De mensen hebben investeringen gedaan op het gebied van houtverduurzaming.

De heer Poppe (SP):

Mijn vraag is welke grote investeringen er na 1996 zijn gedaan.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Ik heb het over vóór 1996.

De heer Poppe (SP):

Maar wat waren die grote investeringen dan?

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Wat is nu precies uw vraag?

De heer Poppe (SP):

Waaruit bestaan die grote investeringen dan? Volgens mij is dat een drukketel, een fixeerketel en een groot vat waar duizenden liters gif in kunnen.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Ik ga ervan uit dat de sector investeringen heeft gedaan op het gebied van houtverduurzaming. Ik stel daar een vraag over aan de minister. Ik vraag of hij er zicht op heeft of bedrijven in de problemen komen.

Minister Pronk:

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben vanmorgen goed overleg gehad. Ik heb daarin meegedeeld dat het onderwerp morgen op de agenda staat van de ministerraad, omdat wij graag nog even willen spreken over de positie die ingenomen zou kunnen worden door het kabinet ten aanzien van de beslissing van het College voor toelating van de bestrijdingsmiddelen, dat inderdaad deze houtverduurzamingsmiddelen per 1 januari a.s. uitbant. Er zijn een paar problemen. Op dat moment is er nog geen importverbod en er is een andere datum vastgesteld ten aanzien van de gemeenschappelijke Europese invoering van de richtlijn inzake dezelfde producten, te weten 14 mei 2000.

Deze zaak is onderwerp geweest van een motie die in 1991 in dit huis is aangenomen. In deze motie werd gevraagd deze bestrijdingsmiddelen uit te bannen. In 1996 is dat nog eens onderstreept. Er zijn ongetwijfeld voor 1996 door bedrijven investeringen gedaan, maar altijd in de wetenschap dat de regering in 1991 heeft gezegd, de motie te zijner tijd uit te zullen voeren, al wist zij nog niet hoe. Ik kan mij voorstellen dat bedrijven die grote investeringen gedaan hebben voor 1991 problemen hebben, maar alle investeringen na 1991 zijn verricht in de wetenschap dat er op een gegeven moment een eind zou komen aan de toelating van deze bestrijdingsmiddelen.

Ik ken de structuur van de sector niet goed. Ik heb begrepen dat 600 mensen op een directe wijze werkzaam zijn in deze sector, dat een aantal mensen werkzaam is in sectoren die gebruik maken van de producten uit deze sector en dat de bedrijven die er direct bij betrokken zijn in het algemeen klein zijn. Dat is op zichzelf een extra probleem.

Voorzitter! Ik heb vanmorgen meegedeeld dat mijn intentie is, een goed milieubeleid te voeren en om de uitspraken van de Kamer uit te voeren. Er is nu een nieuwe motie ingediend. Ik weet niet of zij aangenomen zal worden. Ik kan daarover geen standpunt uitbrengen, want morgen spreekt het kabinet pas over dit onderwerp. Er is dus nog geen kabinetsstandpunt. Ik heb reeds beloofd dat ik, als deze motie wordt aangenomen, haar ter kennis zal brengen van mijn collega's zodat het kabinet daarmee rekening kan houden bij de beleidsbepaling morgen. Ik zal, nadat het kabinet over dit onderwerp heeft gesproken, overigens ook zonder dat deze motie wordt aangenomen of afgewezen, de Kamer doen weten wat er gebeurt.

Ik interpreteer de motie zo dat in ieder geval wordt geprobeerd meer samenhang aan te brengen tussen de ingangsdatum voor het productieverbod voor de Nederlandse markt en de invoeringsdatum van 14 mei 2000. Het is de bedoeling dat op laatstgenoemde datum de Europese biocidenrichtlijn geïmplementeerd is in de nationale wetgeving in de lidstaten. Dat is niet noodzakelijk, maar wel gewenst, want daardoor wordt iets meer helderheid geschapen op dit punt. De invoeringsdatum van 14 mei 2000 voor het productieverbod voor de Nederlandse markt zal geen grote problemen en verschillen met zich brengen ten opzichte van de datum van 1 januari 2000. Ik ben het met de geachte afgevaardigde de heer Poppe eens dat op een termijn van tien jaar, vier maanden plus twee weken geen probleem zijn. Ik begrijp dat dit de bedoeling is van de eerste ondertekenaar van deze motie, alhoewel ik uit de interventie van de tweede ondertekenaar een ietwat andere benadering meende te proeven.

Ik interpreteer de motie als een motie die erop is gericht om 14 mei 2000 de implementatiedatum van de biocidenrichtlijn te laten zijn, als zijnde de datum waarop het productieverbod ingaat.

De heer Udo (VVD):

Het gaat natuurlijk om een correcte implementatie van de biocidenrichtlijn. Dat is natuurlijk de bedoeling van deze motie. Daar moet nog eens heel erg goed naar gekeken worden. Verder ontbraken er nog stukken van het kabinet. Wij hebben daarom gezegd dat het importverbod en de besluiten van CTB nog eens heel goed bekeken moeten worden door het kabinet. Daarover kan nog eens met de Kamer worden gesproken, maar het moet nu over 1 januari heen getild worden.

Minister Pronk:

Morgen en geen dag later wordt een beslissing genomen in het kabinet. Die beslissing wordt of 1 januari 2000 of een latere datum. Een van de mogelijkheden is 14 mei 2000. Dat zal dan een zeer zwaar instrumentarium vereisen. Dat is dan de eerste keer in de geschiedenis van het bestaan van CTB dat het kabinet via de vier betrokken ministers een aanwijzing laat gelden die een beslissing van CTB terughaalt, en dat in de laatste week van de periode waarin CTB nog fungeert als een instelling die een mandaat uitvoert namens vier ministers, namelijk voor 1 januari a.s., de datum waarop CTB volledig wordt verzelfstandigd. Er is geen ander instrument. De Kamer weet dat; dat heb ik uiteengezet. Dat is een heel zwaar instrument. Het moet duidelijk zijn, wat de Kamer daarmee vraagt. Hoe meer steun er voor de desbetreffende motie is en hoe minder onduidelijkheid er is omtrent de specifieke interpretatie van die motie, hoe zwaarder deze motie ongetwijfeld zal wegen.

Ik voeg hier wel een opmerking aan toe. Op 14 mei 2000 is er nog geen importverbod. Dat is onmogelijk. De AMvB is nog niet bij de Kamer en dus nog niet besproken. Bovendien zal de notificatie daarna moeten plaatsvinden. Dat betekent dat het importverbod er waarschijnlijk wel zal komen. De Europese Unie heeft ons immers laten weten dat daartegen in principieel opzicht geen grote bezwaren bestaan, maar gelet op de procedures die gelden, wordt dat wel medio 2000. De tweede stap in de hink-stapsprong die ik vanmorgen heb geschetst, duurt naar de verwachtingen van dit moment daarna nog twee, drie maanden.

De heer Poppe (SP):

Wat is het voordeel van het verschuiven van de datum 1 januari 2000 naar 14 mei 2000 als op 14 mei het import- en exportverbod nog niet rond zijn? Wat is dan de winst? Die zie ik dan niet.

Minister Pronk:

Het voordeel daarvan is in belangrijke mate een politiek voordeel. Door de sector is regelmatig gevraagd waarom geen rekening is gehouden met de implementatiedatum van de Europese biocidenrichtlijn. Dat is in inhoudelijk opzicht niet vanzelfsprekend, want er is geen directe relatie tussen beide. Dat heb ik vanmorgen al aangegeven. Er is wel een belangrijk politiek-psychologisch voordeel. Je houdt dan rekening met de ingangsdatum van de Europese biocidenrichtlijn, de richtlijn over deze producten, die dan direct in de Nederlandse regelgeving is verwerkt. Daarmee is een belangrijk politiek-psychologisch argument dat uit de sector regelmatig naar voren is gekomen, beantwoord. Er blijft een handhavingsprobleem, want op dat moment kan nog steeds de import doorgaan. Ook de U-bochtconstructie – productie voor uitvoer die daarna wordt binnengebracht – is dan nog steeds mogelijk. Het zal dus moeilijk handhaafbaar zijn. In dit soort situaties heb je dit soort hink-stapsprongen omdat verschillende vergunningen en procedures naast elkaar lopen en niet allemaal dezelfde afsluitingsdatum hebben. Dat zal je altijd houden. Een van de stappen in die drievoudige hink-stapsprong ben je in ieder geval kwijt, waardoor het helderder is.

De heer Poppe (SP):

Ik ben niet zo bezig met de psyche van de houtimpregneerders, want die zijn al tien jaar voorbereid. De minister haalt mijn zachte standpunt om de motie te steunen, behoorlijk onderuit.

Door de ingangsdatum 1 januari is de handhaafbaarheid moeilijk, maar daardoor wordt er des te meer druk uitgeoefend om een algemene maatregel van bestuur te nemen. Dan kunnen we beter maar meteen 1 januari beginnen. Dan zijn we des te eerder klaar. Dan is het implementatiemoment 14 mei voor mij niet meer zo zinvol.

Minister Pronk:

Het is belangrijk om te proberen tot zoveel mogelijk overeenstemming te komen met iedereen, ook in de Kamer. Deze motie ligt er en daar komt een uitspraak over. Dan heb ik liever zoveel mogelijk instemming van zoveel mogelijk fracties over een nieuwe datum, die niet al te ver ligt van de datum die ik zelf voor ogen had, en dat is 1 januari a.s. Er is nog grote onduidelijkheid waardoor er wellicht talloze andere opties komen.

Mijn eerste keus als minister van Milieubeheer is 1 januari a.s., maar als wij hierover morgen in het kabinet praten, zijn er misschien andere opvattingen. Ik heb geen reden om af te wijken van datgene wat de CTB stelt, maar er is een proces op gang gekomen dat ongetwijfeld uitmondt in iets anders. Dat ligt wat mij betreft uit milieuoverwegingen zo dicht mogelijk bij 1 januari a.s.

Ik had zelf een maand of drie voorgesteld, dus 1 april, maar die datum is helemaal uit de lucht gegrepen. In drie maanden kun je praten. 14 mei is vlakbij 1 april. Op die manier komen wij misschien tot overeenstemming. Ik heb in het overleg al duidelijk gemaakt dat er door de sector is gevraagd om jaren uitstel.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Wij zijn bang dat het leidt tot nog meer uitstel, als deze motie wordt overgenomen. Hoe hard is 14 mei? Hoe zeker weten wij dat het dan door Europa wordt vastgesteld? Hoe kijkt de minister aan tegen pogingen van de Kamer om voor die datum nog allerlei overleggen te houden? Dat lijkt mij contraproductief.

De heer Udo (VVD):

Voorzitter! Is de minister van plan om de regelgeving in Nederland volledig in overeenstemming met de biocidenrichtlijn te laten zijn? Wij vragen niet om de ingangsdatum van CTB-besluiten vier maanden later te laten zijn. Is de minister van plan om een eenduidig Europees beleid te koppelen aan de biocidenrichtlijn? Dat is de bedoeling van de motie.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! De milieuminister is ook een handhavingsminister. Het verschil tussen 1 januari en de invoering van het import-exportverbod is een sprong, maar het verschil tussen 14 mei en de invoeringsdatum van het import-exportverbod is een stap. Ik neem aan dat de minister op grond van zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving een voorkeur heeft voor het laatste.

Minister Pronk:

Voorzitter! De datum 14 mei is hard, want deze ligt vast in de richtlijn die is aanvaard. Alle landen zijn verplicht om de richtlijn uiterlijk 14 mei te vertalen in nationale regelgeving, want dan hebben zij er twee jaar voor gehad. Wij zijn ermee bezig. Binnenkort wordt de vertaling van de richtlijn in de vorm van een wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet toegestuurd. Wij zijn geen voorlopers, maar wij zitten helemaal aan het eind van die periode van twee jaar. De Kamer moet die wetswijziging nog goedkeuren. Je mag blij zijn als dat vlak voor 14 mei het geval is.

Tegelijkertijd heeft de CTB gezegd dat wij ons aan moeten passen aan de milieucriteria in de richtlijn. Daarom heeft de CTB de datum van 1 januari genoemd. In de motie wordt gevraagd om de besluitvorming over de houtverduurzaming af te stemmen op de implementatiedatum van de biocidenrichtlijn op 14 mei.

De besluitvorming over de houtverduurzaming is maar één beslissing: het mag niet meer. Dat is de beslissing van de CTB. Ik heb daar niets over te beslissen. Ik kan hoogstens samen met drie collega's zeggen dat ik het mandaat om te beslissen intrek. Dat is de tweede beslissing. Zij beslist of ik neem het mandaat terug. Als de regering wordt gevraagd de besluitvorming af te stemmen op 14 mei, dan betekent dit dat ons wordt gevraagd om het mandaat van het college terug te nemen, zodat de datum 14 mei gaat gelden en niet de datum 1 januari a.s. Dat is volgens mij de enig mogelijke interpretatie van deze motie. Als de indieners er wat anders mee bedoelen, moeten zij dat vooral duidelijk maken. Als deze motie wordt aangenomen, zal ik haar uiteraard inbrengen in het kabinet. Het lijkt mij zeer verdedigbaar haar uit te voeren. Het heeft geen grote nadelige effecten. Het zijn, zoals bekend, kankerverwekkende stoffen, stoffen die uitlogen in het milieu en zeer zwaar boven de gevaarlijkestoffennorm zitten, maar die extra vier maanden na al die jaren van toepassing lijken mij geen groot probleem. Maar als men het ook over de 14de mei wil heen tillen, dan is het naar mijn opvatting volledig in strijd met datgene wat wij tien jaar lang hebben beoogd.

De voorzitter:

Ik zie dat enkele leden weer willen interrumperen, maar ik vraag mij af of dit wel een debat naar aanleiding van een algemeen overleg is. Ik constateer dat u met een nieuw overleg bezig bent. Dan moet u een vervolgoverleg aanvragen.

De heer Poppe (SP):

Dat is niet waar.

De voorzitter:

Dat zal best, maar het is toch merkwaardig dat u allen nu nog zoveel vragen aan de minister hebt.

De heer Poppe (SP):

Ik had begrepen, voorzitter, dat deze motie de strekking had om in de tussenliggende tijd (vier maanden en twee weken) alles zo te regelen dat dan ook importverboden en alles wat eraan vastzit, rond zouden zijn. Als dat niet het geval is, zoals de minister zegt, dan levert deze motie voor mij geen winst op. Dan moet het maar 1 januari blijven.

De voorzitter:

De minister heeft daar net op geantwoord.

De heer Poppe (SP):

Kan de minister dan niet in die vier maanden en twee weken zorgen voor de noodzakelijke algemene maatregel van bestuur? Dat moet toch op de een of andere manier kunnen? Als dat niet kan, wat heeft de implementatie van de Europese richtlijn op 14 mei dan nog voor nut?

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik kan er uiteraard voor zorgen dat er tijdig hetzij een ministeriële regeling hetzij een AMvB wordt gesteld, maar ook die moet worden genotificeerd door Brussel. Zolang die notificatieprocedure duurt, kan de regeling of maatregel niet ingaan. Dat hebben wij dus niet zelf in de hand. Brussel neemt een aantal maanden om te oordelen over een Nederlands voornemen om te komen tot een importverbod, en zo hoort het ook. Linksom of rechtsom, 14 mei halen wij wat dat betreft nooit. Het hoeft niet lang na 14 mei te worden. Wat mij betreft, is er geen groot probleem om op 14 mei een productieverbod te laten ingaan en twee of drie maanden later een importverbod.

De geachte afgevaardigde de heer Feenstra heeft mij gevraagd: wat komt er nog meer op ons af? Naar mijn indruk nogal wat. Voor een belangrijk deel is dat onderwerp van de onderhandelingen die momenteel worden gevoerd. In een ander debat heb ik het al gehad over NOx en dergelijke. Het lijkt mij verstandig om eens op een rijtje te zetten datgene waarover wordt onderhandeld, datgene wat misschien gaat komen en de richtlijnen die in voorbereiding zijn en dergelijke, zodat wij weten waaraan wij toe zijn. Dat kan dan nog eens een keer met de Kamer worden besproken.

De heer Udo (VVD):

Het gaat niet alleen om de opschuiving van een datum of iets dergelijks. Het gaat er bij de motie om dat de regering toestemming krijgt voor een importverbod van de Europese Commissie en dat de CTB-besluiten wat ruimer worden geïnterpreteerd. Daarbij zijn immers alleen de milieurisico's meegenomen en niet de economische.

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik hoor nu een andere interpretatie van de motie door de tweede indiener van de motie dan ik eruit kan afleiden. Dat brengt mij in verwarring. Ik kan alleen maar zeggen dat ik de stemming over deze motie afwacht.

De voorzitter:

Dat lijkt mij een erg verstandige opmerking op dit punt.

Minister Pronk:

Dan stop ik graag.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, later op de dag over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Voorzitter: Weisglas

Naar boven