Aan de orde is de voortzetting van het afsluitend debat over de Uitvoering aanbevelingen enquêtecommissie opsporingsmethoden (26269).

(Zie vergadering van 2 december 1999.)

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Nicolaï. Die is echter niet aanwezig. Dan is het woord aan de heer Van de Camp, maar die zie ik ook niet. Dat is niet zo best, leden! Het woord is aan de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Dit is de derde termijn over de aanbevelingen enquête opsporingsmethoden. Het ziet ernaar uit dat wij nu tot een afronding kunnen geraken. Ik ga daarom geen lange verhalen meer houden om te motiveren tot welke conclusies de fractie van de PvdA is gekomen.

In een verdeling van woordvoerders zijn afspraken gemaakt over de verschillende aanbevelingen die door de commissie-Kalsbeek zijn gedaan. De overgrote meerderheid daarvan kan mijn fractie steunen. Wij verenigen ons met de opvatting van de regering om een aantal aanbevelingen wel aan te nemen maar daarbij rekening te houden met het natraject dat de regering daarbij heeft voorgesteld. Het gaat daarbij om de moties op de stukken nrs. 6, 18, 19, 21, 30, 33, 39, 41, 45, 46, 58 en 60.

Voorzitter: Rehwinkel

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Mijn fractie zal zich scharen achter de overige aanbevelingen, met dien verstande dat wij ten aanzien van aanbeveling 12 de volgende motie willen indienen samen met de heer Van der Staaij.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gezien het rapport van de tijdelijke commissie evaluatie opsporingsmethoden en in aanmerking genomen de met de regering gewisselde stukken,

stelt voor, aanbeveling 12 als volgt te lezen:

"Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Uitzondering moet daarbij worden gemaakt voor bepaalde hand- en spandiensten van geringe importantie in relatie tot het delict waarover de informant informatie geeft, bijvoorbeeld omdat deze diensten van een informant gevraagd kunnen worden en bij weigering daarvan de "dubbelrol" van de informant onmiddellijk aan het licht zou treden. Om die reden moeten de strafbare feiten de informant niet worden aangerekend. De aard van de toegestane hand- en spandiensten moet worden omschreven in de overeenkomst met de informant.";

verzoekt de regering de uitvoering daarvan te bevorderen en de Tweede Kamer daarover uitdrukkelijk te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oven en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (26269).

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Tot slot wil ik de tijdelijke commissie evaluatie opsporingsmethoden namens de PvdA-fractie van harte danken voor de goede diensten die door haar zijn verricht. Ik denk dat wij nu, nog in het jaar 1999, op het moment van decharge zijn aangekomen. Het is duidelijk dat opsporingsland op basis van het rapport en de aanbevelingen die door de commissie zijn gedaan en die hopelijk voor het overgrote deel door de Kamer zullen worden overgenomen, een vruchtbaar 2000 tegemoet gaat.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Na alles wat er tijdens de vorige termijnen over de aanbevelingen is gezegd, rest ons nu slechts het debat helder en duidelijk af te ronden. Het onderscheid tussen informant en infiltrant wordt voldoende helder, als duidelijk wordt vastgelegd dat lichte strafbare feiten, de zogenaamde hand- en spandiensten, gepleegd kunnen worden, maar dat de reikwijdte daarvan moet worden vastgelegd in de afspraken die met de betrokken informant worden gemaakt.

Mijn fractie kan met vrijwel alle aanbevelingen van de commissie instemmen en neemt daarbij in aanmerking datgene wat ten aanzien van een aantal concrete aanbevelingen door de minister is geschreven over onderzoek in termijnen etc. Om dat duidelijk te maken, zijn deze aanbevelingen apart genoemd in de motie die door collega Patijn namens de heer Nicolaï en mevrouw Scheltema wordt ingediend.

Slechts van twee aanbevelingen wil D66 zich distantiëren. Dat zijn de aanbevelingen 20 inzake pseudo-koop en 63 inzake het beheer. Wij zijn ervan overtuigd geraakt dat pseudo-koop niet in alle gevallen gelijkgesteld behoeft te worden met infiltratie. Nu ons de zekerheid is gegeven dat de regels voor infiltratie zullen worden toegepast, zodra er ook maar enige twijfel is of in een concreet geval pseudo-koop nu infiltratie is of niet, lijkt het ons niet nodig en ook niet gewenst om categorische pseudo-koop onder infiltratie te brengen. Daardoor zou de opsporing meer dan nodig worden bemoeilijkt.

Wat het beheer van de CID-registers betreft, acht D66 het logisch dat de nu gebruikelijke beheerslijn gevolgd wordt en dat de korpsbeheerder hier dus mee belast blijft. De toegang van het OM tot die registers is naar ons oordeel in de bestaande wetgeving voldoende gewaarborgd. Het OM kan zijn gezagsmatige verantwoordelijkheid daarmede goed waarmaken.

Rest mij slechts om namens D66 nogmaals veel waardering uit te spreken aan het adres van de commissie-Kalsbeek die met ongelofelijke inzet de follow-up van de enquêtecommissie-Van Traa heeft onderzocht.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Op zichzelf is het wat ongebruikelijk dat wij in afrondende debatten een derde termijn nodig hebben. In dit geval was dat echter wel verstandig, omdat wij in de tweede termijn voor het dilemma stonden om er óf de tijd voor te nemen óf knopen door te hakken. Wij hebben voor het eerste gekozen en hebben dus enige tijd voor nader overleg ingelast. Het overleg dat tussen de fracties heeft kunnen plaatsvinden, heeft tot een grote mate van overeenstemming geleid. Zeker waar het hier gaat om een activiteit die in opdracht van en door de Kamer is gedaan, lijkt het mij een goede zaak als je de discussie op die manier kunt beëindigen. De vorige woordvoerders hebben er al op gewezen dat een en ander heeft geleid tot enkele moties die door de verschillende woordvoerders achtereenvolgens aan de Kamer zullen worden voorgelegd. Die moties vertolken wat er breed in de Kamer leeft.

De vorige spreker wees erop dat twee aanbevelingen van de commissie niet door iedereen zullen worden overgenomen. Daarover kan bij de stemmingen afzonderlijk worden beslist. Het gaat dan om de aanbevelingen 20 en 63. Vervolgens kan er aan de hand van de moties een beslissing worden genomen.

Ik ben gevraagd om, in lijn met de geschiedenis van dit agendapunt, een motie in te dienen die zich in het bijzonder richt tot de commissie en vervolgens tot de regering. In de motie wordt in passende bewoordingen aangegeven wat het gevoelen van de Kamer is ten aanzien van het werk van de commissie. Ik heb daar een zekere rol in gespeeld. Toen ik de eerste motie-Schutte op dit punt indiende, kon ik niet bevroeden hoeveel werk dit voor mijn collega's met zich zou brengen. Zij hebben er heel veel tijd en energie in moeten steken. Dat ging grotendeels buiten de publiciteit om. Het lijkt mij goed daar nog eens uitdrukkelijk bij stil te staan. Als gevolg van de kwaliteit van het werk van de commissie kunnen bijna alle aanbevelingen nu door de Kamer worden overgenomen. Misschien nog wel belangrijker is dat deze vervolgens zullen worden uitgevoerd door de regering.

Het was uniek dat de Kamer zelf aangaf dat zij de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van Traa niet zonder meer zou overlaten aan de regering en dat zij de vinger aan de pols wilde houden. Deze unieke stap was naar mijn overtuiging, breed gedeeld in de Kamer, in dit geval gerechtvaardigd, gelet op het gewicht van de materie en de verantwoordelijkheid die de Kamer op zich had genomen met betrekking tot de enquête van de commissie-Van Traa.

Bij het vorige debat is een motie aangenomen, waarin werd uitgesproken dat het werk van de commissie, het rapport van de commissie, zodanig was dat wij op basis daarvan een debat met de regering konden voeren. Gezien datgene wat tot nu toe is geïnvesteerd, wilden de woordvoerders niet volstaan met die motie. Zij wilden de Kamer graag nog een expliciete motie voorleggen, waarin dank aan de commissie wordt uitgesproken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelet op de opdracht die de Kamer de tijdelijke commissie heeft verstrekt;

van oordeel, dat de commissie haar opdracht naar behoren heeft vervuld;

spreekt daarvoor haar waardering uit;

verzoekt de regering beleid en regelgeving te ontwikkelen op basis van het commissierapport, de uitkomsten van de debatten hierover in de Kamer en de aanbevelingen zoals vastgesteld door de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schutte. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (26269).

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Ik voeg er nog aan toe dat het overgaan tot de orde van dag in dit geval betekent dat het de normale orde van de dag is. Het woord is nu weer aan de regering, maar zij kan ervan overtuigd zijn dat de Kamer de vinger aan de pols zal houden met de instrumenten die daar normaliter voor gelden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Dit debat dat wij in fasen hebben gevoerd, verspreid over een aantal maanden, dient ter afsluiting van het interregnum, een begrip dat wij danken aan de commissie-Kalsbeek. Tegelijkertijd kunnen wij vaststellen dat het debat over de opsporingsmethoden hier niet voorgoed mee is geëindigd. Dat debat zullen wij de komende jaren waarschijnlijk op gezette tijden blijven voeren. Er zijn nog een paar dingen blijven liggen. Wij hebben nog steeds de deal die geen deal mocht heten. Deze week las ik in mijn favoriete ochtendkrant, De Telegraaf, dat de politie de afgelopen anderhalf jaar 1,5 miljoen illegale cd's heeft doorgelaten. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om de minister te vragen of dat klopt en wat hij daarvan vindt.

Ik keer terug naar de kern van het debat. Over het rapport, zoals dat is gepresenteerd door de commissie-Kalsbeek, bestaat grote overeenstemming tussen Kamer en kabinet. Mijn fractie vindt dit van grote waarde, want het is een majeure kwestie. Hieraan is uitdrukking gegeven in een aantal moties. Mijn fractie ondersteunt die vanzelfsprekend. Eén motie heb ik medeondertekend. Mij resteert om de tijdelijke commissie evaluatie opsporingsmethoden, in de wandelgangen de commissie-Kalsbeek geheten, van harte dank te zeggen. Ik heb dat al bij verschillende gelegenheden gedaan. Nogmaals, het vele werk dat door de commissie is verricht, heeft een zeer helder en handzaam rapport opgeleverd en het heeft mijn kennis omtrent de opsporingsmethoden aanzienlijk vergroot.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! In deze derde termijn draait het met name om de moties waarmee wij de aanbevelingen van de commissie van een eindoordeel kunnen voorzien. Eerder heeft de SGP-fractie aangegeven dat zij zich voluit achter de hoofdmoot van de aanbevelingen van de commissie kan scharen en dat zij alleen de aanbevelingen 20 en 63 niet onverkort kan steunen. Over de aanbevelingen 21 en 46 hebben wij een nader schrijven van de minister ontvangen. Wij stemmen in met de daarin gemaakte opmerkingen over het verbod tot doorlaten en over het formeel regelen van voorwaarden voor buitenlandse opsporingsorganisaties in het kader van het optreden op Nederlands grondgebied. Met inachtneming hiervan kan de SGP-fractie ook met deze aanbevelingen instemmen.

Nogal wat discussie is gegaan over aanbeveling 12. De tekst zoals die thans in de door mij medeondertekende motie-Van Oven is neergelegd, kan gelden als de vrucht van de uitgebreide gedachtewisseling die er over deze aanbeveling is geweest.

Bij het presenteren van het rapport waarschuwde commissievoorzitter mevrouw Kalsbeek al voor het gevaar dat de discussie zich te veel zou concentreren op hoofdstuk 5, de bijzondere bevindingen. Ik ben blij dat in de loop van de tijd ook de eerste vier hoofdstukken niet ondergesneeuwd zijn. Niettemin is in een andere zin een zekere onevenwichtigheid in het debat moeilijk te voorkomen, dat er niet veel woorden zijn gewijd aan belangrijke aanbevelingen die op basis van de grondige analyse van de commissie nauwelijks onderwerp van discussie zijn geworden. Juist ook gelet hierop, wil de SGP-fractie van harte de motie-Schutte ondersteunen, waarin de waardering voor de commissie nog eens helder wordt uitgesproken en de regering wordt gevraagd om voortvarend verder te gaan op het spoor van de aangenomen aanbevelingen.

De heer Patijn (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Namens de VVD-fractie mag ik als vervanger van de heer Nicolaï dit debat afsluiten. Mijn fractie steunt in belangrijke mate het werk en de aanbevelingen van de commissie-Kalsbeek. Dat hebben wij ook in de eerdere debatten tot uitdrukking gebracht. Mede als uiting daarvan mag ik in de reeks van een aantal moties ook een motie mede namens mevrouw Scheltema indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gezien het rapport van de tijdelijke commissie evaluatie opsporingsmethoden en in aanmerking genomen de met de regering gewisselde stukken;

stelt zich achter de aanbevelingen genoemd onder de nrs. 6, 18, 19, 21, 30, 33, 39, 41, 45, 46, 58 en 60 van het rapport;

verzoekt dePatijn regering, met inachtneming van de overwegingen zoals door de regering tijdens het debat naar voren gebracht, de uitvoering daarvan te bevorderen en de Tweede Kamer daarover voor 1 april 2000 uitdrukkelijk te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Patijn en Scheltema-de Nie. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (26269).

De heer Patijn (VVD):

Voorzitter! Niet alle aanbevelingen kunnen op steun van de VVD-fractie rekenen. Dat betreft met name de aanbevelingen 20 en 63. Als die in stemming komen, zullen wij ertegen stemmen.

Ten slotte wil ik namens de VVD-fractie bijzondere dank betuigen aan de commissie-Kalsbeek en haar leden voor het zeer gedetailleerde, diepgravende en nuttige werk door haar verricht. Ook dank ik de regering voor de welwillende wijze waarop zij deze exercitie vanuit de Kamer tegemoet heeft willen treden en de welwillendheid waarmee zij het overleg met de Kamer heeft gevoerd.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! Mijn collega's hebben al toegelicht waarom dit debat op dit moment plaatsvindt. Ik zal dat niet allemaal gaan herhalen. Ook de CDA-fractie zal niet instemmen met de aanbevelingen 20 en 63. Wij zullen op deze punten de interpretatie van de regering volgen. Deze verschilt, met name bij aanbeveling 20, marginaal van de aanbevelingen in het rapport. De minister van Justitie heeft veertien dagen geleden gezegd dat, als de pseudo-koopoperatie ook maar enigszins in de buurt komt van infiltratie, justitie de formele toetsingsprocedure van de infiltratie zal volgen. Dat lijkt ons een goede middenweg tussen de aanbeveling van de commissie-Kalsbeek en de praktische werkwijze voor politie en justitie bij deze opsporingsmethode.

Voorzitter! Wij hebben de indiening van de diverse moties over de partijen verdeeld en ik heb de eer de grote motie over de aanbevelingen voor te lezen. Ik stel voor dat u mij daar ruimschoots de tijd voor geeft. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gezien het rapport van de tijdelijke commissie evaluatie opsporingsmethoden en in aanmerking genomen de met de regering gewisselde stukken;

stelt zich achter de aanbevelingen genoemd onder de nrs. 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 34, 35, 36, 37, 38, 40, 42, 43, 44, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 59, 61 en 62 van het rapport;

verzoekt de regering de uitvoering daarvan te bevorderen en de Tweede Kamer daarover uitdrukkelijk te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van de Camp en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (26269).

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! Het komt misschien wat lachwekkend over dat ik al die nummers voorlees, maar dat is van belang om het rapport-Kalsbeek goed te kunnen overnemen. Wij hebben ervoor gekozen om dat vandaag expliciet te doen, vandaar dat ik de nummers opsomde.

Voorzitter! Ook namens de CDA-fractie zou ik mijn waardering en erkentelijkheid willen uitspreken voor het werk van de commissie-Kalsbeek. Ik denk dat het goed is dat wij vandaag die episode afsluiten.

Minister Korthals:

Mijnheer de voorzitter! De regering heeft zich verheugd over het gemeen overleg dat in dezen heeft plaatsgevonden tussen Kamer en regering. Het is een goed overleg geweest. De meeste aanbevelingen worden dan ook door de regering overgenomen. Wij staan daar volledig achter, al hebben wij bij sommige aanbevelingen een kanttekening van praktische aard gemaakt. Er bleven drie aanbevelingen over: 12, 20 en 63.

Over aanbeveling 20 heeft de heer Van de Camp gezegd dat wij elkaar in feite een heel eind zijn genaderd. Over aanbeveling 12 is overleg geweest tussen regering en Tweede Kamer. Ik ben positief over deze motie. De eerste drie zinnen van aanbeveling 12 zijn geschrapt, zodat de kwestie van de afbakening tussen informant en infiltrant naar het oordeel van de regering inderdaad is komen te vervallen. Bovendien zijn in de tussenzinnen de woorden "bijvoorbeeld omdat" gevoegd. Dat betekent dat er ruimte is om de informant op verzoek van politie en justitie handelingen te laten verrichten die een strafbaar feit kunnen opleveren en dat die ruimte niet beperkt is tot de situatie waarin zijn dubbelrol aan het licht kan komen. Handelt de informant op verzoek van politie en justitie binnen de opdracht die hij heeft gekregen, dan moeten de strafbare feiten de informant niet worden aangerekend. Het vertrouwensbeginsel en de strafuitsluitingsgrond van artikel 43 van het Wetboek van Strafrecht zijn dan van toepassing. Er is dan ook geen reden voor de regering om zich tegen deze motie te verzetten. Ik ben blij met de moties die zijn ingediend door de heren Patijn en Van de Camp, al is het maar voor de duidelijkheid.

Tot slot kom ik bij de motie waarin de commissie wordt bedankt voor het vele, harde en goede werk dat zij heeft verricht. De regering heeft al meerdere malen uitgesproken daar bijzonder veel waardering voor te hebben. Ik doel niet alleen op het werk van de commissie, maar ook op dat van de medewerkers die de commissie hebben ondersteund. Het is niet aan de regering om een uitspraak over deze motie te doen. Ik wil echter van de gelegenheid gebruik maken om te zeggen dat het vele en goede werk van de commissie veel en goed ander werk heeft gevraagd van de ambtenaren en mensen betrokken bij het ministerie van Justitie. Ik dank hun daarvoor.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, later op de dag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven