Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 97, item 25 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 97, item 25 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met bonussen voor werkgevers voor het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapte werknemers ( 33284 ).
De voorzitter:
Ik heet de minister van Sociale Zaken van harte welkom en geef het woord aan mevrouw Hamer van de Partij van de Arbeid.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Voorzitter. Vanavond gaan we het voorstel over de AOW behandelen, maar het wetsvoorstel dat nu aan de orde is, is daar eigenlijk onderdeel van. Vanavond zal de PvdA uitgebreid ingaan op de geschiedenis en het ontstaan van deze wetgeving, met het pensioenakkoord als haar oorsprong.
Mijn fractie vindt het buitengewoon dat nadat zolang en door zoveel partijen aan dit pensioenakkoord is gewerkt, dit op deze wijze zowel door de regering als door de vijf partijen die verantwoordelijk zijn voor het Kunduzakkoord zomaar terzijde is geschoven. De grote teleurstelling aan onze zijde is natuurlijk niet alleen vanwege het proces en het maatschappelijk draagvlak, maar ook vanwege de inhoud van dat pensioenakkoord.
Er is veel baat bij een maatschappelijk draagvlak voor het verhogen van de AOW-leeftijd en de maatregelen die daaronder liggen. We hebben kunnen zien dat in een soort estafetteloop zowel dit kabinet en vorige kabinetten als sociale partners die verantwoordelijkheid hebben genomen. In het bijzonder kijk ik nu naar de coalitiegenoot van vroeger, het CDA, die altijd voor dat pensioenakkoord en de rol van de sociale partners heeft gestaan.
Bij dat hele pensioenakkoord is het altijd van belang geweest hoe wordt omgegaan met de arbeidsmarkt voor ouderen, met mensen die vroeg zijn begonnen met werken en een laag inkomen hebben, en met mensen die de eindstreep niet halen. Dit was een van de belangrijke bouwstenen waar steeds aan is gewerkt. Ook andere partijen, zoals GroenLinks, hebben zowel in vorige kabinetten, in dit kabinet als ook tijdens de behandeling van het pensioenakkoord en de Ao-wetgeving in deze Kamer enkele maanden geleden, gezegd dat met een regeling iets moet worden gedaan voor deze mensen, een regeling zware beroepen. Dat was volgens mij ook de reden dat sommige partijen vonden dat niet genoeg werd gedaan in het pensioenakkoord. Ik vind het dan wel buitengewoon wonderlijk dat dit akkoord op zo'n brute wijze zou ik bijna zeggen, is weggegooid met alle maatregelen aan de onderkant daarbij.
In het bijzonder kijk ik ook even naar de minister, want de minister heeft gezegd zich verantwoordelijk te voelen voor datgene wat bij de sociale partners gebeurt. Hij heeft gezegd er achter te staan dat de sociale partners hun eigen verantwoordelijkheid nemen. De minister heeft steeds gezegd en ook hier verdedigd, dat hij achter de maatregelen stond. Hoe is het mogelijk dat de minister de ene dag nog verklaart achter het pensioenakkoord te staan en dan nu hier een totaal ander voorstel bij ons neerlegt en dat met dezelfde verve verdedigt? De eerste vraag is natuurlijk of de echte minister Kamp vandaag wil opstaan.
De heer Van Hijum (CDA):
Mevrouw Hamer spreekt nu een aantal fracties en de minister aan op het loslaten van de afspraken van het pensioenakkoord, maar komt ze nog te spreken over de voornemens van de PvdA op dit punt? Want tot mijn grote verrassing zag ik in het verkiezingsprogramma van de PvdA ook een ingangsdatum van 2017 staan.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Uiteraard komen wij daar nog op terug. Uiteraard zal dat meer vanavond dan vanmiddag aan de orde zijn, omdat wij vanmiddag spreken over de sociale wetgeving rondom de AOW. Als de heer Van Hijum echter nu meteen een antwoord van mij wil omdat hij het niet kan houden tot vanavond, dan wil ik dat meteen geven. Ik hoop dat hij mijn collega, mevrouw Vermeij, dan wel de kans geeft om daar vanavond nog verder op in te gaan. De realiteit is dat wij ook weten welke meerderheid hier vandaag voor is in deze Kamer en waarschijnlijk zal zijn in de Eerste Kamer. Daarom hebben wij uiteindelijk inderdaad in ons verkiezingsprogramma gerepareerd wat hier ligt. Die reparatie zullen wij zo goed mogelijk doen. Een eerste kleine stap zetten wij in 2017, waarbij wij overigens vasthouden aan 66 jaar in 2020, zoals ook in het pensioenakkoord stond.
De heer Van Hijum (CDA):
Even voor de goede orde, ik ben er niet over begonnen. Mevrouw Hamer daagde mij uit en sprak mij aan op het loslaten van de afspraken van het pensioenakkoord, maar tot mijn grote verwondering doet de PvdA precies hetzelfde. Mevrouw Hamer kan wel zeggen dat dat een gegeven is, maar wij staan voor verkiezingen, waarin partijen keuzes aan de kiezer voorleggen. Ik constateer dat de PvdA zelf ook de afspraken uit het pensioenakkoord loslaat. Vanwaar dus dit verwijt in de richting van andere fracties?
Mevrouw Hamer (PvdA):
De heer Van Hijum doet nu net alsof hij "gekke Gerritje" is – dat bedoel ik vriendelijk – maar hij weet heel goed wie hier begonnen is. Niet de Partij van de Arbeid heeft het pensioenakkoord opengebroken c.q. op straat gesmeten, want dat is ongeveer gebeurd. Dat is in het Kunduzakkoord gebeurd, waar het CDA een partij in is en waarvan de heer Van Hijum met groot genoegen heeft gezegd hoe geweldig hij het allemaal vond. Wij vonden dat niet, maar wij hebben ook te maken met een realiteit. Wij laten een aantal afspraken uit het pensioenakkoord overeind. De belangrijkste is dat de pensioenleeftijd van 66 naar 2020 gaat. Maar aangezien dit pakket nu op het basispad is gekomen, zullen wij daar rekening mee houden en moeten wij dit Kunduzakkoord helaas corrigeren. Dat hebben wij gedaan op een manier die zo dicht mogelijk bij het pensioenakkoord blijft.
Voorzitter. Bij dat pensioenakkoord was voor de Partij van de Arbeid het allerbelangrijkste onderdeel hoe zaken geregeld werden aan de onderkant van de arbeidsmarkt en hoe zaken geregeld werden voor mensen die lang hebben gewerkt tegen een laag inkomen. Daar hebben wij destijds ook zwaar met het kabinet over onderhandeld. Daar spreek ik het CDA onder andere op aan, omdat dat helemaal is losgelaten. In de schriftelijke beantwoording geeft het kabinet als reden daarvoor dat iedereen nu moet gaan bijdragen, dus ook mensen die vroeg begonnen zijn met werken tegen een laag inkomen. Waarom was dat dan niet eerder zo? Waarom heeft de minister al die maatregelen dan steeds met zo veel verve verdedigd?
Wij hebben in het verslag veel vragen gesteld over de arbeidsmarktpositie van ouderen. Ik kom daar zo nog over te spreken. Eigenlijk stelt het kabinet steeds: de positie van ouderen is slecht, daar kunnen wij niet veel aan doen, maar iedereen moet nu eenmaal zijn steentje bijdragen. Als je toch weet dat die mensen zonder extra hulp aan het werk komen, wat heeft het dan voor zin om voor die groep geen flexibele AOW in te voeren, aangezien dat zou betekenen dat die mensen op een andere manier bij de overheid moeten kunnen komen, namelijk via de bijstand dan wel via arbeidsongeschiktheidsregelingen? Wat levert het geheel dan op?
Het kabinet zegt steeds de oplossing te zoeken bij het ontslagrecht, maar wij weten sinds gisteren dat het ontslagrecht op zichzelf geen banen oplevert. Het verbetert dus niets voor deze mensen. De hoofdkritiek bij dit wetsvoorstel is dat er geen goede regeling meer is voor mensen die lang gewerkt hebben tegen een laag inkomen. Er wordt geen alternatief geboden voor wat wij destijds de zwareberoepenregeling noemden.
Het pensioenakkoord bevatte naast wetgeving op het vlak van de AOW een pakket aan fiscale maatregelen om de arbeidsmarkt voor ouderen te verbeteren. Denk hierbij aan maatregelen voor oudere werknemers om langer door te werken en aan maatregelen om werkgevers te stimuleren, oudere werknemers in dienst te houden en om ouderen en arbeidsgehandicapten in dienst te nemen. Deze maatregelen waren in het pensioenakkoord allemaal gebundeld in het zogenaamde "vitaliteitspakket". Tijdens de onderhandelingen met het kabinet en de coalitiepartijen uit het kabinet hebben wij bewust steeds ingezet op extra inkomensafhankelijke werkbonussen, zodat mensen die lang gewerkt hebben tegen een laag inkomen toch de AOW konden opnemen, weliswaar met een kleine korting.
Ik zeg er nog maar eens bij dat de flexibele AOW een grote wens uit de Tweede Kamer zelf was. Toen wij naar buiten kwamen met het crisisakkoord onder Balkenende/Bos, hadden wij als eerste een debat met mevrouw Halsema van GroenLinks. Dat herinner ik mij nog goed. Mevrouw Halsema vroeg toen aan ons om iets te doen voor de mensen die lang gewerkt hadden. Bovendien vroeg zij waarom wij niet gingen kijken naar een flexibele AOW, zodat juist mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt eerder kunnen ophouden en anderen, die dat willen, langer kunnen doorwerken. De fractie van de Partij van de Arbeid vond dat een goed idee. Destijds hebben wij aan minister Donner gevraagd om dit idee uit te werken. Tot mijn grote verbazing zien wij nu echter dat GroenLinks akkoord gaat met een wetsvoorstel en met maatregelen die het voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt onmogelijk maken om vroeger – dus gewoon op hun 65ste – te stoppen met werken en die de korting tenietdoen. Dat verbaast ons zeer.
De Kunduzcoalitie heeft een bezuiniging ingezet van ongeveer 800 mln. Alle werkbonussen voor oudere werknemers zijn geschrapt. Bovendien krijgen werkgevers alleen nog de mobiliteitsbonussen als zij mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt in dienst nemen. Natuurlijk moet iedereen iets doen voor de overheidsbezuinigingen, maar het lijkt ons buitengewoon slecht om juist deze groep te pakken.
De Partij van de Arbeid heeft grote bezwaren tegen dit wetsvoorstel. Het schrappen van de werkbonussen in samenhang met onder andere het wetsvoorstel tot Wijziging van de AOW heeft grote gevolgen voor de lage inkomens en voor de middeninkomens. De Partij van de Arbeid heeft zich juist altijd hard gemaakt voor deze groep, voor mensen dus met een laag inkomen of een middeninkomen. De Partij van de Arbeid wil deze mensen de mogelijkheid geven om, als zij dit willen, toch op hun 65ste met AOW te gaan, tegen een beperkte korting. Deze regeling was destijds een pragmatische oplossing voor de moeilijk te organiseren zwareberoepenregeling. De werkbonussen boden deze groepen de mogelijkheid om te sparen voor een AOW op hun 65ste tegen een korting van maximaal 3%. De regering komt deze groepen die lang gewerkt hebben in zware beroepen, op geen enkele manier meer tegemoet. Zij neemt geen extra maatregelen om mensen die zware fysieke arbeid verrichten in staat te stellen om fit de finish te bereiken. Wij vinden dat een buitengewoon kwalijke zaak. De kern van het pensioenakkoord is daarmee onderuitgehaald. Ik vraag nogmaals wie de echte minister Kamp is? Is dat degene die een paar maanden geleden nog met verve het pensioenakkoord verdedigde of degene die nu dit wetsvoorstel met al deze asociale kanten hier neerlegt?
Het kabinet heeft geen adequaat antwoord op de vraag in welke mate de arbeidsongeschiktsheidsregelingen zullen toenemen, nu deze groepen geen mogelijkheid meer wordt geboden om op hun 65ste uit te treden. De regering kan geen overzicht laten zien van de gemiddelde toetreedleeftijd op de arbeidsmarkt van de werkzame bevolking die op haar 60ste nog werkt met inkomens tussen € 18.500 en boven de € 56.000. Het beleid stoelt dus eigenlijk nergens op. Men weet niet of deze mensen nu gebruik zullen moeten gaan maken van arbeidsongeschiktheidsregelingen of andere regelingen. Men kan de risico's niet overzien en dus kan men eigenlijk helemaal niet zeggen of dit wetsvoorstel wel een besparing oplevert. De regering kan ook geen antwoord geven op de vraag of de gemiddelde hoogleraar gemakkelijker in staat is om langer te werken dan de gemiddelde bouwvakker. Deze vraag van ons is toch redelijk overzichtelijk. Is die gemiddelde hoogleraar gemakkelijker in staat om twee jaar AOW te sparen dan een gemiddelde bouwvakker, zo vroegen wij. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft het kabinet een heel omslachtig antwoord, omdat het eigenlijk niet wil toegeven dat dit wetsvoorstel een oneerlijk wetsvoorstel is, waarin de meest kwetsbaren niet meer worden ontzien. Als je goed tussen de regels door leest, zie je dat het kabinet eigenlijk ook wel toegeeft dat het een oneerlijk voorstel is.
Het kabinet laat de generatie vóór ons, die heel vroeg is begonnen met werken en gehoopt had en het recht had om te worden ontzien, stikken, zowel nu als in de toekomst. Vanmiddag kregen we een petitie van Abvakabo FNV-leden aangeboden. De voorbeelden die ons daarin worden gegeven van mensen die op basis van regelingen nu al zijn uitgetreden en niet weten hoe ze het straks, als ze 65 jaar zijn geworden, moeten overbruggen, zijn zeer schrijnend. Het gaat over mensen die hun hele leven tegen een karig loon hebben gewerkt, die op zijn en die blij waren dat ze nu eindelijk van hun pensioen mochten gaan genieten. Zij weten nu niet of ze morgen weer aan het werk moeten. En wie zal hen aannemen?
Het kabinet geeft toe dat er door het schrappen van de doorwerkbonus grote koopkrachtgevolgen zijn voor verschillende inkomensgroepen. Dit kan oplopen tot 16%. Waarom is de werkbonus geschrapt? Wij willen van het kabinet weten waarom het zorgvuldig opgebouwde pakket, dat in het pensioenakkoord was opgenomen om juist deze mensen te ontzien, is losgelaten.
Wij willen ook graag weten waarom de mobiliteitsbonus voor 55-plussers vervalt. Hoe gaat het kabinet die 55-plussers wél stimuleren? Wij zijn ertegen dat de mobiliteitsbonus nu alleen nog kan worden gebruikt voor mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. De mobiliteitsbonus was immers juist bedoeld voor mensen die op de arbeidsmarkt actief waren, om te voorkomen dat ze werkloos zouden worden en ervoor te zorgen dat ze van werk naar werk zouden kunnen gaan. Dat was het idee achter de mobiliteitsbonus. Wij hebben daarover twee jaar geleden, bij de behandeling van de begroting, gesproken. Toen zei de minister: ik vind het een heel goed idee van de PvdA om mensen van werk naar werk te helpen. De minister en de PvdA-fractie hebben veel discussie gehad over de vraag waar je die bonus het beste kon neerleggen, bij de werknemers of bij de werkgevers, maar over het doel van die bonus waren wij het in ieder geval eens. Wij zien nu dat die een heel andere invulling krijgt. Hoe is het mogelijk dat de minister in een paar maanden tijd zo van gedachten is veranderd?
Wij weten dat ouderen in Nederland moeilijk aan de slag komen. Wij kregen veel brieven van werkzoekenden ouder dan 50 jaar die niet eens worden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. Dat is onterecht, en dat vinden die mensen vaak ook. Hoe gaan wij deze mensen ontzien nu al deze regelingen wegvallen? Wij zien dat ook bij mensen die vaak lichamelijk zwaar belast zijn. Ik heb twee jaar geleden, bij de behandeling van de begroting van SZW, al aan de minister gevraagd wat wij gaan doen om de arbeidsmarkt voor ouderen te verbeteren. Tot op de dag van vandaag zien wij dat er geen maatregelen worden genomen. Eigenlijk is het zelfs nog veel triester, want het kabinet zegt in zijn beantwoording dat het daarvoor geen maatregelen wil nemen en dat iedereen maar langer door moet werken.
Het enige antwoord op de vraag hoe wij ouderen langer aan het werk krijgen, is: versoepeling van het ontslagrecht. Deze zou moeten helpen om ouderen aan het werk te krijgen. Gek genoeg vertelt het kabinet in de toelichting dat juist de ouderen meestal een vast contract hebben. Die krijgen dus, volgens de voorstellen die we gisteren kregen, een verslechterende positie: zij moeten in plaats van op vast werk rekenen op flexwerk. Ik snap werkelijk niet de redenering hoe dat kan bijdragen aan de verbetering van de positie van ouderen op de arbeidsmarkt. Laat staan dat zij op deze manier tot hun 67ste verder kunnen. Ik krijg graag een toelichting van de minister op wat hij bedoelt en een reactie op de vraag of het wetsvoorstel en de hoofdlijnennotitie over de versoepeling die we gisteren hebben gekregen, niet meer zijn dan een doekje voor het bloeden.
In het begrotingsakkoord wordt globaal geschetst dat de arbeidsmobiliteit moet worden bevorderd. Dat is terecht. Maar het blijft, samengevat, vreselijk onduidelijk hoe en waarmee dat gebeurt. Nogmaals, het enige antwoord is dat van de versoepeling van het ontslagrecht. We hebben al van vele anderen die het kunnen weten – zie ook de recente brief van de zestien hoogleraren – kunnen horen dat dit op deze wijze niet zal helpen.
We blijven het maar vragen en dus ook vandaag: wil de regering met alternatieve of aanvullende maatregelen komen om mensen wel langer aan het werk te houden?
De minister heeft op een van onze vragen een antwoord gegeven waarvan we helemaal stijl achterovervielen. Op de vraag wat er gedaan wordt op het gebied van de werkgelegenheidseffecten en de arbeidsmobiliteit voor ouderen zegt de minister doodleuk: dat moeten de sociale partners maar met elkaar afspreken. Dat is natuurlijk wel heel wonderlijk. Dat hádden die sociale partners met elkaar afgesproken in het pensioenakkoord. Daarin hadden ze afspraken gemaakt over hoe ze mensen door zouden laten werken tot hun 67ste. Het is het kabinet geweest dat uiteindelijk de verantwoordelijkheid heeft genomen om dat hele voorstel bij de prullenbak te zetten. Ik vind het dan wel heel brutaal om nu te zeggen: laat de sociale partners er maar voor zorgen dat die mensen langer kunnen werken.
Ik ben al ingegaan op het belangrijke punt van het afschaffen van de werkbonussen. Nogmaals, wij hebben ons altijd hard gemaakt voor de groep personen die lang heeft gewerkt tegen een laag inkomen. Wij wilden die groep echt de mogelijkheid geven om op hun 65ste AOW te krijgen, dit in het kader van de flexibele AOW, zo gestimuleerd door deze Kamer. Ik heb al aan het kabinet gevraagd waarom deze regeling inzake de werkbonussen is afgeschaft. Ik wil vandaag nog een keer aan het kabinet vragen om dit te heroverwegen en om terug te gaan naar de voorstellen zoals ze er lagen in het pensioenakkoord.
Het gaat er natuurlijk uiteindelijk om dat werkenden gezond en vitaal de pensioengerechtigde leeftijd kunnen bereiken. Mensen die dicht tegen de pensioengerechtigde leeftijd aan zitten, hebben nu heel erg weinig voorbereidingstijd. Het enige wat het kabinet nu biedt, is een voorschotregeling onder voorwaarde dat mensen een beroep kunnen doen op de bijzondere bijstand. Een overgangsregeling rond de partnertoeslag. De regering denkt dat daarmee voldoende tegemoet is gekomen aan de tijdelijke overbruggingsproblemen van mensen met onder andere zware fysieke arbeid. Ik kan werkelijk niet geloven dat de minister zelf denkt dat dit een oplossing is voor dat probleem. Ik vraag hem om vandaag aan te geven hoe dat zal gaan voor deze mensen en of het reëel is om aan deze mensen te vragen, terug te gaan naar de bijstand.
Wij hebben het kabinet gevraagd hoe de toename van het beroep op de arbeidsongeschiktheidsregeling is nu deze groepen geen mogelijkheid meer wordt geboden om op het 65ste levensjaar uit te treden. Ook daar krijgen wij geen adequaat antwoord op. Vandaar dat ik nog maar eens vraag hoe het moet gaan met, zoals het kabinet aangeeft, die 14.000 extra uitkeringsgerechtigden met een WAO-, een WIA-, een WAS- of een Wajonguitkering als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd.
Wij hebben ook gevraagd of de regering een leeftijdsschema kan geven van het risico op uitval van personen die werken in zware fysieke beroepen en van hoger opgeleiden. Ook daarvan zegt de regering dat het leeftijdsschema niet beschikbaar is. Dat geldt eigenlijk voor alle antwoorden die op vragen van onze kant. Er zijn heel weinig gegevens beschikbaar waaruit blijkt hoe deze mensen wel aan het werk kunnen blijven of wat de consequenties daarvan zijn. Dat maakt dat de financiële berekeningen onder deze wetgeving op drijfzand zijn gegrond.
Er zijn grote koopkrachtgevolgen voor de verschillende inkomensgroepen door het schrappen van de werkbonus. Het kabinet geeft ook aan dat dit grote gevolgen voor bijvoorbeeld werkende 61-plussers zal hebben. Wij vragen dan ook aan het kabinet wat precies die inkomenseffecten zullen zijn. Hoe moeten deze mensen hun financiële problemen oplossen?
Wij hebben al gevraagd waarom de 55-plusregeling rondom de mobiliteitsbonus is vervallen. Ook de Raad van State geeft in het advies bij dit wetsvoorstel aan dat het juist nodig is dat er institutionele belemmeringen voor ouderen op de arbeidsmarkt gewenst zijn. Waarom reageert het kabinet niet op dit advies van de Raad van State? Waarom neemt het die maatregelen niet op, zoals eerder wel is gedaan? Wij denken dat maatregelen om ouderen langer aan het werk te laten gaan, zoals oorspronkelijk de mobiliteitsbonus, nodig zijn.
Wij willen graag weten of er een nadere toelichting komt op de basis van de realisaties van de afgelopen jaren met betrekking tot de premiekortingen. Wij willen graag weten op welke gegevens de regering de conclusie baseert dat het vastgestelde budget, zoals dat nu voor de mobiliteitsbonus in het begrotingsakkoord is opgenomen, afdoende is. Wij willen ook graag weten van de regering wat de extra kosten zijn die worden verwacht als gevolg van de controle door de Belastingdienst op alle voorgestelde wijzigingen en hoe hoog die kosten zijn. Wij willen ook graag weten wat er voor nieuwe uitvoeringskosten komen en wat de administratieve lasten zijn bij deze maatregelen.
Samengevat het volgende. Wij vinden het echt een groot verlies dat het gehele pakket aan wetgeving met de aanvullende maatregelen – de werkbonussen, de mobiliteitsbonussen, het vitaliteitspakket als onderligger bij het pensioenakkoord om het aan de ene kant voor mensen mogelijk te maken om daadwerkelijk soms langer door te werken en aan de andere kant degenen die dat echt niet kunnen de kans te geven om er wel uit te gaan op hun 65ste – aan flarden is gescheurd. Het kabinet heeft jarenlang gewerkt aan een goed pensioenakkoord tussen sociale partners. Dat is overboord gegooid met dit Kunduzakkoord. Wij vinden dat dat niet zou mogen. Wij vinden het ook niet goed dat vandaag overhaast deze wetgeving wordt behandeld. Ik zal dan ook in tweede termijn een motie in te dienen waarin de Kamer wordt opgeroepen om niet over dit wetsvoorstel te stemmen.
De heer Van den Besselaar (PVV):
Voorzitter. Naast de wijziging van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet bijzondere ziektekosten ter uitvoering van het begrotingsakkoord 2013 en de wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd wordt ook het voorliggende wetsvoorstel high speed door de Kamer gejast. Op 5 juni jongstleden zijn het wetsvoorstel, de memorie van toelichting, het advies van de Raad van State en het nader rapport ontvangen. Op 11 juni jongstleden hebben wij onze inbreng gedaan, resulterend in het verslag. Nog een geluk dat wij voor het afgelopen weekend de nota naar aanleiding van het verslag mochten ontvangen.
Het wetsvoorstel is een aangepast onderdeel van het vitaliteitspakket dat door de coalitie van de VVD en het CDA met steun van de PvdA eerder door de Tweede Kamer is aangenomen als flankerend beleid bij het pensioenakkoord. Dat akkoord en het omvangrijke vitaliteitspakket zijn door de Kunduzcoalitie van tafel geveegd. Met het wetsvoorstel dat nu voorligt, krijgen werkgevers die een uitkeringsgerechtigde ouder dan vijftig jaar of iemand met een arbeidsbeperking in dienst nemen gedurende maximaal drie jaar een premiekorting van € 7000 per jaar. Als de werkgeverspremie lager is dan de maximale korting, dan geldt uiteraard dat lagere bedrag. De PVV-fractie heeft bij de inbreng van het verslag gevraagd om een toelichting, met concrete cijfers, op het aantal uitkeringsgerechtigden dat sinds de uitvoering van de premiekorting in dienst is genomen en gebleven. Het antwoord daarop was maar half bevredigend. Het is mooi dat er cijfers bekend zijn over het aantal in dienst genomen oudere uitkeringsgerechtigden maar ik hoor ook graag hoeveel ouderen in dienst zijn gebleven. Kan de minister daarvan alsnog een overzicht toesturen?
Voor een gehandicapte werknemer die met loondispensatie gaat werken, geldt een bedrag van € 3500 per jaar, eveneens gedurende maximaal drie jaar. Met deze maatregelen wil de regering stimuleren dat werkgevers meer oudere uitkeringsontvangers en arbeidsgehandicapten aannemen. De doorwerkbonus oudere werknemers, zoals ik die al enkele jaren met genoegen heb mogen ontvangen, komt te vervallen, evenals de huidige regeling premiekorting van € 6500 voor werknemers van 62 jaar en ouder. De focus wordt hiermee verlegd van het in dienst houden naar het in dienst nemen. Dit kan er na de herziening van het ontslagrecht toe leiden dat ouderen eerder worden ontslagen dan in dienst worden gehouden. De term "bonussen" is in dit kader wat curieus want de bonus heeft vorm gekregen als vermindering van de premieafdracht van de werkgever gedurende maximaal drie jaar. De bonus is dus niets anders dan een premiekorting. De premiekorting wordt toegepast op het totaal van de premies die de werkgever aan zijn werknemers moet betalen, dus ook voor werknemers waarvoor geen recht bestaat op premiekorting. Als een werkgever voor de maximale premiekorting in aanmerking wil komen, dan moet het personeelsbestand minimaal bestaan uit vijf personen met het wettelijk minimumloon of vijf personen met 120% van het wettelijk minimumloon. En zo kunnen wij nog wel even doorgaan. Wij kunnen hieruit afleiden dat deze regeling voor het kleinbedrijf vrijwel niet toepasbaar is. Ik hoor graag van de minister hoe hij het Nederlandse kleinbedrijf hiervan gebruik wil laten maken.
Meer in het algemeen geldt dat al deze bonussen naar mijn smaak geen zoden aan de dijk zetten. Als ondernemer heb je iemand nodig of heb je iemand niet nodig. Een premiekorting is een leuke bijkomstigheid als je inderdaad iemand nodig hebt. Omdat de werkgever straks mogelijk verantwoordelijk wordt voor de eerste zes maanden van WW zal hij zich nog wel driemaal bedenken voordat hij iemand aanneemt.
Mijn laatste vraag aan de minister is of het beschikbare geld op deze manier niet wordt gebruikt voor het rouleren van ouderen: de een erin en de ander eruit.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Voorzitter. De ChristenUnie staat voor een samenleving waarin iedereen kan meedoen. Helaas is dit nog geen realiteit geworden. Oudere mensen en mensen met een arbeidsbeperking vallen te vaak tussen wal en schip. Aan deze verspilling van talenten moet echt een einde komen. De participatie van oudere burgers en van burgers met een arbeidsbeperking moet gewoon omhoog. Financiële stimulansen vanuit de overheid voor werkgevers kunnen hieraan bijdragen. De doelmatigheid van de maatregelen is daarbij voor de fractie van de ChristenUnie een cruciale randvoorwaarde.
De beschikbare middelen moeten dan ook worden ingezet voor de mensen die het echt nodig hebben. Maatregelen die niet het beoogde effect scoren, moeten worden teruggedraaid. Zo bleek uit de eerdere doorberekening van het vitaliteitspakket door het Centraal Planbureau dat de verwachte effecten van de eerder aangekondigde mobiliteitsbonus op de participatie vrijwel niet aanwezig zullen zijn. Echter, als deze maatregel niet werkt, moeten wij wel op zoek naar alternatieven om meer oudere mensen en mensen met een arbeidsbeperking te laten meedoen. Deelt de minister deze urgentie? Graag hoor ik met welke alternatieven, naast de premieverhoging, hij nog komt om meer mensen uit deze groepen aan het werk te helpen.
Het is in ieder geval toe te juichen dat er een hogere premiekorting komt. Zeker voor de werknemers met een arbeidsbeperking gaat het om een forse stijging. Ook hiervoor geldt dat wij wel moeten kijken of het werkt. De minister heeft toegezegd, de oude regelingen in 2019 opnieuw te bezien. Om te beoordelen of iets echt heeft gewerkt, moeten er vooraf wel concrete doelstellingen worden geformuleerd. Hierover blijft de minister echter vaag. Ik vraag daarom nogmaals wat de concrete doelstellingen zijn voor het aantal oudere mensen en mensen met een arbeidsbeperking die dankzij de hogere premiekorting aan het werk zullen worden geholpen. Daarnaast wil mijn fractie weten of de minister ook de effecten van de hogere premiekorting voor mensen met een arbeidsbeperking zal evalueren. Ik krijg graag een toezegging op dit punt.
Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de kleine bedrijven. Om meer potentiële oudere werknemers of werknemers met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen, moeten wij de mogelijkheden van alle werkgevers benutten. Kleine werkgevers kunnen echter last hebben van verzilveringsproblematiek. Is de minister bereid om te bekijken of voor de kleine werkgevers maatwerk mogelijk is, zodat deze problemen kunnen worden omzeild?
Tot slot laat de evaluatie in 2019 nog even op zich wachten. Gaat de minister de effecten van het wetsvoorstel op de arbeidsparticipatie van zowel potentiële oudere werknemers als werknemers met een arbeidsbeperking, ook tussentijds volgen? Indien deze resultaten tegenvallen, wil de minister dan wel toezeggen om al eerder te bekijken of aanvullende maatregelen nodig zijn? Wij moeten niet te lang blijven afwachten als er actie nodig is.
De heer Koolmees (D66):
Voorzitter. Sinds het pensioenakkoord werd gesloten zijn de overheidsfinanciën fors verslechterd. Met het Lenteakkoord hebben vijf partijen de verantwoordelijkheid genomen om in 2013 het tekort op de overheidsfinanciën terug te dringen en om op de lange termijn de financiën weer gezond te maken. Ondanks deze bezuinigingen willen wij tegelijkertijd kansen scheppen voor mensen met weinig perspectief. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken is een balans tussen deze twee doelen: bezuinigingen maar ook kansen scheppen. Het wordt met deze wet immers aantrekkelijker om werkloze ouderen en arbeidsgehandicapten in dienst te nemen, terwijl ineffectieve en dure regelingen worden geschrapt. Ik zal in mijn betoog eerst ingaan op de kansen en daarna op de bezuinigingen.
Ik begin met de kansen. Werkloze 55-plussers hebben te weinig uitzicht op een baan. Soms schrijven ze wel honderden sollicitatiebrieven, maar worden niet uitgenodigd voor een gesprek. Van de ruim 100.000 55-plussers die actief op zoek zijn naar een baan, vindt op jaarbasis maar 9% werk. Dit wetsvoorstel maakt het aantrekkelijker voor werkgevers om een werkloze oudere in dienst te nemen. Ze krijgen namelijk een premiekorting van € 7000. D66 steunt deze verruiming, maar zo'n fiscaal voordeel is alleen effectief als ook de werkgevers weten dat die bestaat. Alleen dan passen zij hun gedrag aan en nemen meer werkloze ouderen in dienst. Daarom mijn vraag aan de minister. Kan hij ingaan op de bekendheid van de premiekorting bij de werkgevers? Welk percentage van de bedrijven kent en benut dit fiscale voordeel? Vindt de minister het nodig om dit voordeel verder te promoten bij de werkgevers? Graag hoor ik daarop een reactie.
Verder moeten we scherp zijn op de effectiviteit, zeker in deze tijden van financiële tekorten. Hoe houdt de minister de effectiviteit van deze maatregel in de gaten?
Mevrouw Hamer (PvdA):
Voorzitter. In een van de eerste zinnen die de heer Koolmees uitsprak, noemde hij de slechte arbeidsmarktpositie van ouderen. Daarover ben ik het met hem eens. Dat was ook de reden waarom in het pensioenakkoord de tijd werd genomen om de arbeidsmarkt voor te bereiden op het langer laten doorwerken van ouderen. Welke garanties heeft de heer Koolmees dat deze ouderen, over wie hij net zelf sprak, binnen een half jaar aan het werk komen?
De heer Koolmees (D66):
Met het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, wordt het voor werkgevers juist aantrekkelijker om ouderen – met name ouderen in de WW, maar ook oudere arbeidsgehandicapten – in dienst te nemen. Dat is een eerste stap. Daarmee zijn we er nog lang niet. Op de arbeidsmarkt voor ouderen kom ik zo meteen uitgebreid terug, want dat is in Nederland echt een probleem. Dat hangt met heel veel factoren samen waar ik straks uitgebreid op inga. Belangrijk is voor D66 dat we de komende jaren benutten om de arbeidsmarkt voor ouderen beter te laten werken. Dat betekent kortingen, het betekent bonussen, het betekent stimulansen om mensen in dienst te nemen. Het betekent ook dat je kritisch moet kijken naar de instituties die er nu zijn en die ervoor zorgen dat oudere mensen vaker werkloos worden en daarna heel moeilijk weer aan de bak komen.
Mevrouw Hamer (PvdA):
De heer Koolmees gebruikt heel veel woorden, maar hij geeft geen antwoord op mijn vraag. Ik vroeg hem namelijk heel simpel welke garanties er zijn dat deze mensen binnen een half jaar, want dat is de tijd die hij ze geeft, aan het werk zijn.
De heer Koolmees (D66):
Vanuit deze plek kan ik geen garanties geven. Dat is een eerlijk antwoord. Wat we als overheid wel kunnen, is voorwaarden creëren en stimulansen bieden aan werkgevers om oudere werknemers in dienst te nemen. Dat is nu juist het probleem op dit moment. Als oudere werknemers ontslagen worden, is de kans dat ze weer aan de slag komen, heel erg klein. Ik kom daar echter zo meteen uitgebreid op terug.
Dan de kansen voor arbeidsgehandicapten op een baan. Veel werkgevers zijn huiverig om deze mensen aan te nemen. Ze zijn bang dat het ze te veel geld kost of vinden het risico te groot. Ook op dit punt zet het wetsvoorstel een belangrijke stap in de goede richting, want de fiscale voordelen bij het in dienst nemen van werkloze arbeidsgehandicapten gaan fors omhoog. Werkgevers ontvangen jaarlijks een premiekorting van maar liefst € 7000. Dat is een aanzienlijke verhoging, want nu is die korting € 2000. Ook deze verruiming steunt D66. Ik heb ook eigenlijk dezelfde vraag aan de minister als bij de ouderen in de WW: is deze regeling bekend bij werkgevers? Is het nodig om deze maatregel extra onder de aandacht te brengen? Hoe gaat de evaluatie van de regeling er volgens de minister uitzien?
Dan het schrappen van de ineffectieve maatregelen. De Raad voor Werk en Inkomen vat het probleem op de arbeidsmarkt voor ouderen duidelijk samen. Oudere werknemers worden minder snel werkloos dan jongere werknemers, maar als ouderen eenmaal werkloos zijn, dan blijkt het voor hen moeilijker om weer werk te vinden. We moeten het beleid dus richten op de kansen voor werkloze 50-plussers en niet op het in dienst houden van oudere werknemers. Het oude vitaliteitspakket deed precies het omgekeerde. Het CPB oordeelde daarom ook negatief over dit beleid. Het noemde de effecten van het oude vitaliteitspakket op de arbeidsparticipatie "gering tot nihil". Dat is wel heel erg weinig, voor een pakket van bijna 1 mld. Zeker in deze tijden, waarin de staatsschuld elke dag met 80 mln. stijgt, is dit onverantwoord. Ook de Raad van State vindt het verstandig om het pakket in te perken. Ik citeer: "Het verdient naar het oordeel van de Afdeling daarom de voorkeur knelpunten voor werkgevers om oudere werknemers in dienst te nemen weg te nemen, in plaats van het beleid uitsluitend te richten op financiële maatregelen die beogen de gevolgen van die belemmeringen te redresseren." Dat is een beetje ambtelijke taal, maar het komt erop neer dat je de kern van het probleem moet aanpakken in plaats van het beleid vormgeven met dure kortingen die weinig effectief zijn. Daarom is het goed dat wij deze ineffectieve maatregelen schrappen. Het is echter wel belangrijk om de gevolgen van deze maatregel kritisch in de gaten te houden. Is de minister van plan om de effecten van dit wetsvoorstel op de arbeidsparticipatie te monitoren? Ik krijg graag een toezegging.
Wij zijn er echter nog lang niet. Er moet veel meer gebeuren de komende jaren. Als wij ouderen volwaardige kansen willen geven op de arbeidsmarkt dan redden wij het niet met fiscale voordelen alleen. Wij moeten inzetten op een leven lang leren, zodat mensen hun ervaring optimaal kunnen gebruiken. Slechts 20% van de 55- tot 65-jarigen volgt een cursus of een opleiding. Bij de 45- tot 55-jarigen is dat aantal twee keer zo groot. Als wij dat kunnen vasthouden en kunnen blijven investeren in een leven lang leren, kunnen wij er ook voor zorgen dat mensen langer actief kunnen blijven op de arbeidsmarkt. In dat kader is het goed dat de scholingsaftrek is verhoogd. Mensen kunnen belastingvrij een opleiding of cursus volgen. Ook het richten van de ontslagvergoeding op scholing in het voorstel waar de minister binnenkort mee komt, vindt mijn fractie een belangrijke ontwikkeling.
Niet alleen een leven lang leren is essentieel. Er moet ook een integrale hervorming van de arbeidsmarkt plaatsvinden. Oudere werknemers zitten nu in een zogenoemde "gouden kooi". Regels en voorzieningen die vaak met de beste bedoelingen zijn bedacht, belemmeren hen om terug te keren naar de arbeidsmarkt. Opgebouwde periodieken en ontslagvergoedingen maken het financieel onaantrekkelijk om van baan te wisselen en maken het ook voor werkgevers onaantrekkelijk om oudere werknemers in dienst te nemen, terwijl heel veel oudere werknemers een carrièreswitch zouden willen maken of in deeltijd zouden willen gaan werken. Uit onderzoek blijkt dat mensen die het wel lukt om van baan te wisselen gelukkiger zijn met hun werk. Het is daarom goed dat het Lenteakkoord een eerste stap zet in het moderniseren van het ontslagrecht.
Ook is het goed dat de sociale partners hebben afgesproken om het loongebouw te hervormen zodat er niet meer automatisch een schaaltje bij komt, maar dat er gericht wordt gekeken naar inzetbaarheid en de goede werking van de arbeidsmarkt voor ouderen. Dit schept ruimte op de arbeidsmarkt, zodat die beter kan werken en ook oudere werknemers weer kansen krijgen om in dienst te komen bij werkgevers. In dit kader heb ik ook een vraag aan de minister. Zijn de afspraken van de sociale partners al omgezet in daden, dus wat gebeurt er aan de cao-tafel om het probleem van de gouden kooi en van de inzetbaarheid aan te pakken? Als dat niet het geval is, is mijn vraag wanneer de minister verwacht dat de resultaten van die afspraken in cao's worden opgenomen.
Mijn conclusie is dat dit wetsvoorstel de kansen van werkloze ouderen en arbeidsgehandicapten vergroot. Tegelijkertijd schrappen wij ineffectief en duur beleid om de staatsschuld onder controle te houden. Dit wetsvoorstel kan daarom rekenen op de instemming van D66.
De heer Klaver (GroenLinks):
Voorzitter. De voorliggende wet is het resultaat van daadkrachtig optreden van vijf partijen. Door het Lenteakkoord wordt 2013 geen verloren jaar. De vijftien pijnlijkste bezuinigingen van Rutte I worden teruggedraaid en de eerste stap richting radicale vergroening is gezet. Daarnaast zijn er belangrijke stappen gezet om de arbeidsmarkt te hervormen, wat hard nodig is.
Vergrijzing en/of ontgroening zullen onze beroepsbevolking op termijn doen krimpen. Daarom moet ons arbeidsmarktbeleid gericht zijn op het aan het werk houden en aan het werk helpen van mensen. De fractie van GroenLinks is er dan ook erg gelukkig mee dat in het Lenteakkoord is opgenomen dat de verhoging van de AOW-leeftijd in een versneld tempo wordt ingevoerd. Het kan niemand voor een verrassing zijn, want het is altijd de inzet geweest van mijn partij in de debatten die wij de afgelopen jaren over dit onderwerp hebben gevoerd. Ook toen de PvdA in één nacht omging en toch voor het pensioenakkoord stemde, hebben wij al gezegd dat de overheidsfinanciën op zeer korte termijn zouden verslechteren en dat wij zouden zien dat wij ook van ouderen al eerder een bijdrage zouden moeten vragen aan het oplossen van de problemen die er liggen. Ik ben er blij mee dat wij nu die stap zetten door de AOW-leeftijd eerder te verhogen. Die verhoging is namelijk een effectieve manier om mensen te stimuleren om langer door te werken. De arbeidsparticipatie van ouderen is de afgelopen jaren sterker gestegen van die van iedere andere groep op de arbeidsmarkt. Dat is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het afschaffen van prepensioen- en VUT-regelingen. Wij zullen hier later vandaag nog over spreken met elkaar. Het belonen van werkgevers voor het in dienst houden van oudere werknemers is daarentegen geen efficiënt middel om participatie te stimuleren. Werkgevers zullen immers het overgrote deel van hun personeel ook zonder deze korting gewoon in dienst houden. Goed personeel zet je niet zomaar aan de kant, ook niet als het een bepaalde leeftijd bereikt, zo laat ook het CPB ons zien. Daarom heeft GroenLinks zich altijd ingezet voor het afschaffen van deze omslachtige regeling. Hetzelfde geldt voor de werkbonus voor werknemers, waarbij zich dezelfde soort inefficiëntie voordoet. Te veel deadweight loss. Gelukkig is met het Lenteakkoord een einde gekomen aan dit ongerichte beleid van het vorige kabinet.
De arbeidsmarkt voor ouderen functioneert zeker nog niet perfect. Zij verliezen niet vaker dan gemiddeld hun baan, maar als dit wel gebeurt, blijven zij vaker en langer werkeloos. Ook de arbeidsmobiliteit van ouderen is beperkt. Bedrijven zijn huiverig om ouderen in dienst te nemen, vanwege opgebouwde ontslagrechten, hoge lonen en de angst dat oudere werknemers minder productief en sneller ziek zijn. Daarom zijn wij blij dat in het voorliggende wetsvoorstel de premiekorting voor het in dienst nemen van oudere werkelozen voor 50-plussers is uitgebreid. Maar dat is nog niet voldoende. Over een aantal jaren ontstaan in een aantal sectoren, zoals de zorg en het onderwijs, grote personeelstekorten. Dan hebben we iedereen nodig en zal de arbeidsmarkt voor ouderen beter moeten gaan functioneren.
GroenLinks heeft zelf al een aantal goede plannen om de positie van ouderen op de arbeidsmarkt te verbeteren. De omscholings- en bijscholingsmogelijkheden voor werknemers moeten worden verbeterd. Bedrijven, opleidingsinstituten, de gemeentelijke sociale dienst, de sociale werkvoorzieningen, re-integratiebureaus en het UWV moeten hun krachten bundelen in publiekprivate leerwerkbedrijven die mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt scholing en werkzekerheid bieden. Iedere werknemer krijgt recht op een individueel scholingsbudget, dat door de werkgever gefinancierd wordt. Hierdoor kunnen ouderen zich laten bijscholen. Ook kunnen ze dit budget inzetten voor verbeterde begeleiding van werk naar werk. Dat laatste wordt namelijk de grote uitdaging van de komende jaren.
Mevrouw Hamer (PvdA):
De oud-collega en collega van de heer Klaver, respectievelijk mevrouw Halsema en mevrouw Van Gent, hebben in het verleden grote woorden gesproken over de noodzaak van een zwareberoepenregeling. Het was mevrouw Halsema die indertijd samen met mij het initiatief heeft genomen om te komen tot flexibilisering van de AOW. Ik hoor de heer Klaver vandaag zeggen dat het eigenlijk verspild geld is om extra middelen te besteden aan mensen die lang gewerkt hebben tegen een laag inkomen, zodat ze de kans krijgen om met 65 met pensioen te gaan. Dat was namelijk het uiteindelijke effect van onder andere de flexibilisering van de AOW. Zoals ik de minister heb gevraagd waar de echte minister Kamp is gebleven, vraag ik nu ook maar wat er gebeurd is met GroenLinks, dat deze partij al deze mooie idealen nu verspild geld noemt. Dat deze idealen noodzakelijk waren, hebben we vanmiddag kunnen zien aan alle brieven die we hebben gekregen van mensen die in moeilijke situaties zitten.
De heer Klaver (GroenLinks):
Volgens mij blijkt hieruit heel duidelijk het verschil tussen de PvdA en mijn partij, GroenLinks. Met een doorwerkbonus probeer je mensen langer actief te houden op de arbeidsmarkt. De PvdA wil deze gebruiken om ervoor te zorgen dat mensen eerder kunnen stoppen met werken. GroenLinks heeft echter altijd gezegd dat we ervoor moeten zorgen dat de beschikbare middelen worden ingezet om de arbeidsparticipatie van ouderen te verstevigen. Daar zit inderdaad een groot verschil. Ik wil mensen niet afschrijven, ook niet als zij ouder dan 62 zijn of ouder dan 50. Ik wil dat geld heel gericht inzetten op scholing, begeleiding en trajecten van werk naar werk, om ervoor te zorgen dat mensen actief kunnen blijven op de arbeidsmarkt.
Mevrouw Hamer (PvdA):
De heer Klaver blijkt de geschiedenis van GroenLinks heel slecht te kennen. Het was mevrouw Halsema die als eerste pleitte voor flexibilisering van de AOW, om mensen die lang tegen een laag inkomen gewerkt hebben, de kans te geven om er wel uit te gaan zodra zij 65 worden. Zij kunnen namelijk simpelweg niet langer werken. Daar stond tegenover dat je mensen ook de kans moest geven om na hun 67ste door te werken. De heer Klaver zegt nu dat dit het verschil is tussen de Partij van de Arbeid en GroenLinks? Nou, dan ben ik blij dat er een verschil is tussen de Partij van de Arbeid en GroenLinks. De heer Klaver staat wel heel slecht in de traditie van zijn eigen partij als hij mensen verwijt dat het verspild geld is als zij de eindstreep niet kunnen halen en als hij ze niet de kans geeft om met 65 met pensioen te gaan. Dit gaat in tegen alles waarvoor de fractie van de heer Klaver indertijd gepleit heeft.
De heer Klaver (GroenLinks):
Mevrouw Hamer verwijst graag naar de geschiedenis, maar ik kijk graag naar de toekomst, om te bezien hoe we deze mensen actief houden op de arbeidsmarkt. Het was mijn partij die voorstelde, het woonlandbeginsel los te laten en te beginnen met het participatiebeginsel. Dat had een nog groter effect gehad op de arbeidsparticipatie in Nederland en had voor een grote flexibiliteit in de pensioenen gezorgd. Het had ervoor gezorgd dat we niet met een onoplosbare zwareberoepenregeling waren opgezadeld, want de ingewikkelde financiële constructie via een doorwerkbonus had ervoor gezorgd dat mensen na 45 jaar participeren recht hadden gehad op de AOW. Daar vonden we geen draagvlak voor bij onze vrienden van de PvdA of elders in het parlement. Daarom hebben wij gezocht naar andere mogelijkheden om ervoor te zorgen dat mensen die aan de kant staan en worden afgeschreven als zij ouder zijn dan 50 jaar toch aan het werk komen. Wij hebben er ook voor gezorgd dat de AOW-leeftijd eerder omhoog gaat, zodat de lasten eerlijk worden verdeeld tussen de generaties. Volgens mij is dat ook een belangrijk verschil tussen de PvdA en GroenLinks.
De heer Van Hijum (CDA):
Voorzitter. Een aantal sprekers voor mij heeft er al aan gerefereerd dat wij over een wetsvoorstel spreken dat oorspronkelijk een wat bredere strekking had dan de strekking die wij vandaag met elkaar bespreken. Wij bespreken vandaag namelijk de beperking tot twee premiekortingen, een voor oudere werklozen en een voor mensen met een arbeidsbeperking. Deze inperking wordt ook door mijn fractie gesteund. Wij vinden het in het licht van bezuinigingen goed verdedigbaar om de middelen die je beschikbaar hebt ook selectief en gericht in te zetten en dan ook voor de groepen waarvoor de problemen op dit moment het grootst zijn. Als je kijkt naar de arbeidsmarktpositie van deze beide groepen – werkzoekende ouderen en arbeidsgehandicapten – zie je dat er echt nog wel reden is tot enige zorg.
Tegelijkertijd plaatst mijn fractie ook de kanttekening dat deze maatregel natuurlijk nooit voldoende kan zijn om de doelstelling van een hogere arbeidsparticipatie voor deze groepen te bereiken. Sterker nog, je zou je kunnen afvragen of je met deze maatregel niet bijdraagt aan een bevestiging van vooroordelen over de kansen en mogelijkheden van deze groep. Kennelijk heb je een premiekorting nodig om werkgevers te stimuleren om mensen aan de slag te helpen.
Is er dan iets mis met deze mensen? Nee, het gaat om oudere werkzoekenden die vaak buitengewoon gemotiveerd zijn en vol energie en mogelijkheden zitten om werk te verrichten. Dat geldt ook voor mensen met een beperking. Vaak wordt gekeken naar wat ze niet kunnen, terwijl het natuurlijk veel meer de vraag is wat ze wel kunnen en hoe zij kunnen worden aangesproken op de mogelijkheden die zij hebben. Dat zou ook centraal moeten staan op de arbeidsmarkt. Maar, kennelijk werkt de arbeidsmarkt zo niet en kennelijk bestaan die vooroordelen bij werkgevers en hebben we instrumenten nodig om ze toch over een drempel heen te trekken. Laten wij dat dan ook maar doen. Ik stel echter wel nadrukkelijk dezelfde vraag als de heer Koolmees naar de monitoring van de effecten van dit instrument, want op termijn zouden deze premiekortingen overbodig moeten zijn. Dan zouden deze mensen een normaal en geaccepteerd onderdeel van de Nederlandse arbeidsmarkt moeten uitmaken.
We hebben dus meer nodig dan alleen die kortingen. Ook is een mentaliteitsomslag nodig. Het langer doorwerken, de acceptatie van ouderen op de werkvloer moet echt normaal worden. Het personeelsbestand moet natuurlijk zo veel mogelijk een afspiegeling zijn van de leeftijdsopbouw van de samenleving. Er moet geïnvesteerd worden in scholing en ontwikkeling van ouderen, want die blijven echt achter. Het daalt nu nagenoeg tot nul. We moeten ook de mobiliteit en de functiewisseling van ouderen op de arbeidsmarkt nadrukkelijk faciliteren. Ja, het was inderdaad ook een afspraak die wij met de sociale partners hadden gemaakt in de Beleidsagenda 2020, die we ondersteunden met een aantal maatregelen uit het vitaliteitspakket, waar we nu een aantal beperkingen hebben aangebracht die we volgens mij in essentie nog wel overeind kunnen houden. Ik zal daarop wat verder ingaan in het debat over de AOW.
Ik wil er wel een element aan toevoegen en een suggestie, een voorstel doen. Als het gaat over de acceptatie van ouderen op de werkvloer en het geven van een kans aan oudere werklozen, zou de overheid zelf, de Rijksdienst, het voortouw moeten nemen en een voorbeeldrol moeten vervullen in het geven van een kans aan die oudere werkzoekenden. Ik vraag de minister of het mogelijk is om naast het traineeship dat wij op dit moment kennen voor pas afgestudeerden in rijksdienst – het gaat dan om jongeren die instromen en een opleidingsprogramma krijgen bij de ministeries – ook een soort scholingsprogramma voor gekwalificeerde oudere werkzoekenden te maken. Op die manier laat de overheid ook op dat punt zien dat het haar ernst is met het geven van een kans aan oudere werkzoekenden die misschien op zoek zijn naar een tweede carrière bij de rijksoverheid. Ik snap dat dit dilemma's met zich meebrengt, maar het is belangrijk dat de overheid, als zij andere werkgevers aanspreekt op de rol die zij willen vervullen, ook zelf het voortouw neemt. Ik vraag de minister om een reactie op die suggestie.
Mijn eerste vraag betreft de uitvoering van een motie die ik samen met de heer Dijkgraaf heb ingediend over de zogeheten verzilveringsproblematiek. De heer Van den Besselaar heeft daarover ook iets gezegd. Kunnen kleine werkgevers nu ook aanspraak maken op die premiekortingen? Vooral in het midden- en kleinbedrijf liggen immers veel mogelijkheden om ouderen maar ook mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Hoe kunnen wij aan die problematiek tegemoet komen? Is daar nu echt geen mouw aan te passen?
Mijn tweede vraag gaat over de maximale termijn van drie jaar. Het is mogelijk om de premiekorting maximaal drie jaar achtereen te innen. Het mag echter niet zo zijn dat dit een soort draaideurconstructie wordt. Ik zou dan ook van de minister willen weten hoe niet alleen de effectiviteit van dit voorstel wordt gemeten, maar ook of dit leidt tot duurzame plaatsingen in plaats van het vervangen van de ene persoon uit de doelgroep door de andere.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Voorzitter. De CDA-fractie heeft altijd uitgebreid meegewerkt aan de totstandkoming van het pensioenakkoord. Daarbij werd de zwareberoepenregeling ooit met verve verdedigd door een partijgenoot van de heer Van Hijum, de heer Donner, toen minister. Later is dat omgezet in de flexibele AOW-mogelijkheid voor mensen die lang gewerkt hadden tegen een laag inkomen om er eerder uit te kunnen gaan. Dat geheel heeft de CDA-fractie nu losgelaten. Ik wil graag weten waarom.
De heer Van Hijum (CDA):
Laat ik voorop stellen dat ik niet sta te juichen bij het loslaten van de afspraken uit het pensioenakkoord. Integendeel: dat raakt ons ook. Tegelijkertijd kunnen wij niet ontkennen dat de financiële omstandigheden behoorlijk verslechterd zijn en dat je je moet afvragen hoe je de rekening daarvan op een evenwichtige manier over de generaties verdeelt. Wij vinden het verdedigbaar – en ik verwijs naar ons eigen verkiezingsprogramma – dat de AOW-leeftijdsverhoging eerder ingaat, omdat je op die manier een bijdrage vraagt van de oudere generatie ten opzichte van de jongeren, van wie natuurlijk ook het een en ander wordt gevraagd.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Dat was niet mijn vraag. Ik heb gevraagd waarom het belangrijke element uit het pensioenakkoord, dat eerst de zwarenberoepenregeling werd genoemd en later de pragmatische oplossing door het mogelijk maken voor mensen die lang gewerkt hebben tegen een laag inkomen om eerder met AOW te gaan, door de CDA-fractie is losgelaten.
De heer Van Hijum (CDA):
Ik herinner mevrouw Hamer eraan dat wij over de zwareberoepenregeling nog een hele discussie te gaan hadden, ook over het voorstel dat wij daarover gezamenlijk hebben ingediend. Voor onze fractie heeft altijd de nadruk gelegen op het duurzaam inzetbaar houden van werknemers. Ook willen wij ervoor zorgen dat mensen niet overbelast raken en op een bepaald moment in hun carrière de switch naar een andere baan kunnen maken om op die manier het langer doorwerken te faciliteren. De nadruk op het vervroegd uittreden heeft bij onze fractie minder op de voorgrond gestaan dan bij de PvdA-fractie.
Wij zetten hier een heel belangrijke eerste stap. Ik verdedig die vanwege de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Over de flexibilisering staat in ons verkiezingsprogramma voor de komende verkiezingen ook het een en ander. In latere fases kan die uiteraard nog op tafel komen.
De heer Ulenbelt (SP):
Wij kennen de vertegenwoordiger van de CDA-fractie als een fervente polderjongen. Hij heeft niet nagelaten in het parlement sociale partners op te roepen om hun verantwoordelijkheid te nemen. Er lag een pensioenakkoord. Dat is nu van tafel gehaald door de Kunduz-coalitie. Heeft de heer Van Hijum tijdens dat gedoe überhaupt nog gesproken met werkgevers en werknemers over de vraag wat er zou gebeuren met het pensioenakkoord?
De heer Van Hijum (CDA):
Uiteraard hebben wij daarover voortdurend contact gehad en ik denk dat dat voor meer fracties geldt. Ik heb in antwoord op de vragen van mevrouw Hamer gezegd dat het mij aan het hart gaat. Wij hebben met elkaar afspraken gemaakt en hebben met elkaar een proces ingezet om de arbeidsparticipatie te verhogen. Ik kan er niet omheen, de financiële situatie is verslechterd en we moeten keuzen maken. Je staat in de politiek voor het algemeen belang en dat algemeen belang vraagt om eerlijke keuzen voor de verschillende generaties. Wij willen die keuzen niet ontlopen. Het stelt mij teleur dat uw fractie en die van de PvdA dat wel doen en de financiële verantwoordelijkheid niet waarmaken. Je hebt dan weliswaar een lastig verhaal uit te leggen, maar ik doe dat vol overtuiging.
De heer Ulenbelt (SP):
Ik wil dan toch aan de polderjongen Van Hijum, die altijd steevast heeft geloofd dat je er met werkgevers en werknemers uit kunt komen, het volgende vragen: waarom kon dat in dit geval niet? De verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers heeft hij altijd de hemel in geprezen. Waarom negeert hij ze dan? Jawel, er is gesproken, maar ik spreek ook wel eens iemand. Dat is toch niet serieus overleggen met werkgevers en werknemers om een probleem op te lossen?
De heer Van Hijum (CDA):
De heer Ulenbelt kan niet ontkennen dat er met het pensioenakkoord zoals dat er lag een maatschappelijk debat gaande was over de vraag of de rekening niet te veel op het bordje van de jongeren werd gelegd. In die omstandigheid hebben wij het maatschappelijk draagvlak, de afspraken die er lagen laten prevaleren boven de inhoudelijke vraag. Nu de omstandigheden zo snel verslechteren, kun je niet om deze vraag heen en moet je tot een nieuw oordeel komen. Ik loop daar niet voor weg. Ik ga ervan uit dat ook onder deze omstandigheden vakbonden en werkgevers nog steeds bereid zijn om actief met ons mee te werken aan een verbetering van de arbeidsmarktpositie van ouderen. Nogmaals, in de beleidsagenda 2020 waarover wij een Kamermotie hebben ingediend die Kamerbreed is aangenomen, zijn niet alleen de bonussen, maar ook de middelen voor scholing en van werk naar werk van een paar honderd miljoen overeind gebleven. Wij kunnen daaraan invulling geven en ik roep de sociale partners op om daaraan te blijven meedoen.
De voorzitter:
Mijnheer Ulenbeltt, ik heb net al "tot slot" gezegd.
De heer Ulenbelt (SP):
Dan moet ik nu hier weg, toch?
De voorzitter:
Of u moet nog een interruptie opofferen aan de heer Van Hijum.
De heer Ulenbelt (SP):
Dat doe ik. Ik dank u voor deze suggestie. De voorstellen die de heer Van Hijum nu doet zijn een nogal obligate oproep. Hij doet een oproep aan de sociale partners om het geld dat van hen is op een manier te besteden zoals hij dat wil. Daar gaan zij toch mooi zelf over! Mijn vraag aan de heer Van Hijum is: als werkgevers en werknemers met het voorstel komen over een pensioenakkoord 2.0, is de heer van Hijum dan bereid zijn steun aan dit deel van het Kunduzpakket op te zeggen? Is er nog wat ruimte bij het CDA, of laat hij de sociale polder onderlopen? Daar komt het dan wel op neer.
De heer Van Hijum (CDA):
Van het laatste is geen sprake, ook niet als je in de politiek je verantwoordelijkheid neemt voor noodzakelijke maatregelen. Wij zullen altijd de dialoog blijven zoeken met de sociale partners, ook over dit voorstel en ook over de nadere uitwerking. Ik heb al gemeld dat in ons eigen programma een en ander over flexibilisering staat. Daar zullen we nog verder over moeten doordenken: past dit nog bij de systematiek waarvoor wij nu hebben gekozen? Ik heb daarover in het debat nog een aantal vragen aan de minister, maar ik constateer dat het AOW-debat en het flankerend beleid een beetje door elkaar aan het lopen zijn. Wij blijven de dialoog zoeken, maar ik loop ook niet weg voor de constatering dat de politiek in deze moeilijke omstandigheden een eigen verantwoordelijkheid heeft, keuzen moet maken en de rekening eerlijk over de generaties moet verdelen. Voor die keuzen lopen wij niet weg. Ik heb straks nog wel een aantal vragen aan de heer Ulenbelt over de keuzen die de SP op dit punt niet maakt.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter. Nederland staat er financieel niet goed voor. Na de 18 mld. aan bezuinigingen in 2010 zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk om op korte termijn het begrotingstekort terug te dringen. We zijn er nog niet in geslaagd om het huishoudboekje van de overheid op orde te brengen. Nederland geeft iedere dag meer geld uit dan dat er binnenkomt. Aanvullende maatregelen zijn dus noodzakelijk. Dat betekent ook dat het geld dat de overheid uitgeeft, goed besteed dient te worden. Het voorliggende wetsvoorstel is daarvan een goed voorbeeld. Het richt de beperkte financiële middelen van de overheid tot de mensen die dat op dit moment het meest nodig hebben. Het wetsvoorstel kan dan ook op steun van de VVD-fractie rekenen.
De maatregel komt voort uit het Vitaliteitspakket waarover we een aantal keren hebben gedebatteerd. De beleidslijn waarvoor in het Vitaliteitspakket is gekozen, ondersteunt de VVD-fractie nog steeds: inzetten op langer doorwerken, mobiliteit en het creëren van loopbaanfaciliteiten. In de jaren 2006 tot 2011 is een forse stijging te zien van de leeftijd waarop werknemers met pensioen zijn gegaan. De gemiddelde leeftijd van 61 jaar in 2006 is gestegen naar ruim 63 jaar in 2011, en dat is een positieve ontwikkeling. De VVD is een partij die altijd heeft ingezet, en ook altijd zal blijven inzetten, op arbeidsparticipatie. Dat is goed voor Nederland, voor onze sociale voorzieningen, maar vooral voor de mensen zelf. Werkende mensen kunnen zichzelf ontplooien en zijn nu eenmaal gelukkiger. Jammer genoeg staat een grote groep mensen nog steeds langs de kant. Deze groep wil wel werken, maar komt niet aan het werk. Natuurlijk is iedereen zelf verantwoordelijk voor het vinden van een baan, maar sommige groepen hebben nu eenmaal een zetje nodig. Arbeidsgehandicapten en oudere werklozen behoren op dit moment helaas tot deze groep. De VVD-fractie vindt het dan ook een goede keuze van het kabinet om met dit wetsvoorstel in te zetten op de oudere werklozen en de arbeidsgehandicapten, beide groepen hebben een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Wel heeft de VVD-fractie vragen bij de effectiviteit van de maatregel. Meerdere sprekers gingen mij daarin voor. Kan de minister dus aangeven hoe hij de effectiviteit van deze maatregel ziet? Hoe gaat de minister de effecten van deze maatregel monitoren en is hij bereid om de Kamer daarover ook te informeren? Hopelijk lukt dat voor 2019, zijnde de termijn die in de nota naar aanleiding van het verslag wordt genoemd. Ook de mogelijkheid dat het budget wordt overschreden, geeft de noodzaak van een goede monitoring aan. Nogmaals, het geld dat de overheid uitgeeft, dient effectief te worden besteed.
De vragen over de verzilveringsproblematiek zijn enerzijds in de nota naar aanleiding van het verslag beantwoord, anderzijds zijn er aanvullende vragen gesteld, dus die zal ik niet herhalen.
In de schriftelijke ronde heeft de VVD-fractie vragen gesteld over de fraudegevoeligheid van dit voorstel. De minister is nader ingegaan op de voorwaarden waaronder de premiekorting geldt. De uitleg is duidelijk, maar ik wil de minister wel vragen om ook dit punt mee te nemen in de monitoring. Het gaat dan met name om het punt van een tijdelijk contract en het na een periode van drie jaar kunnen aannemen van een nieuw persoon. Dat voelt niet helemaal goed. Natuurlijk is het zo dat deze persoon na drie jaar wel werkervaring heeft en misschien gemakkelijker aan het werk zal komen, maar de VVD-fractie ziet graag de gevolgen hiervan in beeld gebracht.
Dan heb ik nog twee specifieke vragen over de inzet van de premiekorting. Hoe werkt de premiekorting bij deeltijd? De VVD-fractie gaat ervan uit dat dat naar evenredigheid gebeurt. Dezelfde vraag geldt voor een tijdelijk contract, bijvoorbeeld een contract van zeven maanden. Mag de VVD-fractie ervan uitgaan dat een zeventwaalfdedeel van de premiekorting benut kan worden? Kan de minister daarnaast aangeven wat het gebruik is van de andere maatregelen die worden ingezet om ouderen aan het werk te krijgen, bijvoorbeeld de proefplaatsing, de no-riskpolis bij ouderen en passend werkaanbod van het UWV?
Voor de VVD-fractie is het van groot belang dat mensen kunnen meedoen, dus ook de oudere werklozen en de arbeidsgehandicapten waarover we in dit wetsvoorstel spreken. Zij verdienen het om mee te doen. Het is belangrijk voor de sociale contacten en het zelfvertrouwen, maar het is ook goed voor het financiële perspectief voor deze groep.
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. De SP-fractie had grote bezwaren tegen het pensioenakkoord dat enige tijd geleden is besproken in de Kamer en waarvan belangrijke onderdelen al als wetsvoorstel de Eerste Kamer zijn gepasseerd. Die bezwaren hadden betrekking op twee onderdelen. Het eerste was de wijze waarop daarin met pensioenen werd omgegaan. Die viel samen te vatten als: pokerpensioen en casinopensioen. Het tweede punt van kritiek was dat het onmogelijk was om zonder hoogopgeleide financiële hulp een planning te maken van wanneer je de AOW-gerechtigde leeftijd zou hebben bereikt. Doorwerkbonussen, kortingen en een hogere AOW moest je allemaal met elkaar combineren om te bekijken wanneer je eruit kon.
Wij vonden dat een slecht akkoord. Maar wat moet je met een slecht akkoord doen? Een slecht akkoord kun je in de prullenbak flikkeren, om het zo maar te zeggen. Dat doet de Kunduzcoalitie. Je kunt het akkoord echter ook gaan verbeteren. Toch is de Kunduzsloopkogel losgelaten op het pensioenakkoord, terwijl er alle reden was om in overleg met werkgevers en werknemers tot een akkoord te komen dat wel werkt en dat vooral mensen onder de 65 aan het werk helpt.
De afgelopen decennia zijn er allerlei pogingen ondernomen om bepaalde groepen met loonkostensubsidies en premiekortingen aan het werk te houden of te krijgen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit soort instrumenten de afgelopen decennia niet of nauwelijks hebben gewerkt. Daar zou je de conclusie uit kunnen trekken dat de SP deze bezuiniging steunt, maar dat is niet het geval. Wij zouden dat geld namelijk graag voor iets anders gebruiken.
Het meest bizarre in de verdediging van dit voorstel is echter dat de minister verwijst naar het afschaffen van het ontslagrecht. De redenering is: als je mensen makkelijk kunt ontslaan, komen ze makkelijk weer aan de slag. Dan sta je werkelijk niet met beide benen op de grond. We zien het overal: als ouderen ontslagen worden, dan komen ze elders helemaal niet meer terug, maar dan komen er mensen uit het buitenland of, als er geen werkloosheid is, misschien jongeren. Door premiekortingen verhelp je dat niet. Deze redenering slaat kant noch wal. Ik heb vanochtend het voorstel van de minister over het ontslagrecht bestudeerd. Iedereen in Nederland valt daaroverheen. Wij komen daar nog over te spreken, want dit is niet de oplossing.
Hebben wij dan geen alternatieven? Jawel, wij bepleiten al dag in, dag uit dat een quotum voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten een manier zou zijn om mensen aan het werk te helpen. In zijn vorige doorrekening schatte het CPB het positieve effect daarvan voor de overheid op 430 mln. Daar zou je dus een heel eind mee komen. Het zal dan ook niet verbazen dat de SP dit bezuinigingsplan van de Kunduzclub niet zal steunen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Kamp:
Voorzitter. Aan het begin van mijn inbreng richt ik mij tot mevrouw Hamer die het woord heeft gevoerd namens de Partij van de Arbeid. Mevrouw Hamer heeft gezegd dat zij bijzonder teleurgesteld is. Zij vroeg zich af waar de minister staat. Bovendien vroeg zij of de echte minister op wil staan. Ik kan mij bij de teleurstelling van mevrouw Hamer en van de fractie van de Partij van de Arbeid een heleboel voorstellen. Wij hebben immers lang gewerkt aan een pensioenakkoord. Daarmee is men tijdens de vorige kabinetsperiode al begonnen. De Partij van de Arbeid was daarbij betrokken. Ik ben er vervolgens mee doorgegaan en heb met de sociale partners daarover gesproken evenals met de fractie van de Partij van de Arbeid. Wij hebben ook een aantal mogelijke oplossingen voor problemen die wij allebei zagen, verkend en bekeken op welke wijze wij elkaar konden vinden. Wat daar uiteindelijk uit is gekomen, het pensioenakkoord dat ik gesloten heb met de sociale partners en dat naar mijn inschatting in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer de steun van de Partij van de Arbeid zou kunnen krijgen, is nu van tafel. Dat mevrouw Hamer daar zeer teleurgesteld over is, kan ik mij heel goed voorstellen.
Toch geldt voor mij wat ook voor mevrouw Hamer zou hebben gegolden – en nu eigenlijk ook voor haar en haar fractie geldt – namelijk dat wij zelf een beetje door de werkelijkheid worden ingehaald. Toen ik aantrad in dit kabinet op 14 oktober 2010, waren wij ervan overtuigd dat wij met een bezuinigingspakket, een ombuigingspakket van 18 mld., zover konden komen dat er een structureel evenwicht zou zijn op de rijksbegroting in het jaar 2015. Inmiddels weten wij dat dit niet zo is. Wij dachten echter dat het zo zou zijn. Op grond daarvan heb ik gewerkt aan het sociaal akkoord. Nu weten wij echter dat dit niet zo is. Het geld dat je dacht te kunnen uitgeven, ook in het kader van het pensioenakkoord, is er dus op een gegeven moment niet meer.
Wij hebben inmiddels de noodzaak onder ogen moeten zien om het begrotingstekort voor het jaar 2013 te beperken tot 3%. Daarvoor moeten wij nog een keer een bedrag van 12 mld. ombuigen. Wij hadden dus al 18 mld. aan ombuigingen. 12 mld. daarvan was alweer verwerkt. Hier moet dan weer 12 mld. bovenop komen om het begrotingstekort in 2013 tot 3% te beperken. Ondertussen zijn wij echter alweer door de werkelijkheid ingehaald. De Studiegroep begrotingsruimte heeft zich bezonnen op wat er gaat gebeuren als er een nieuw kabinet is en wat er aan het eind van die kabinetsperiode gerealiseerd moet zijn. Daarbij is de studiegroep uitgegaan van een begrotingsevenwicht, althans, een structureel begrotingsevenwicht. Het wordt dus niet echt 0%, maar iets in de geest van 0,6%. Op de lange termijn zal de ontwikkeling richting 0% gaan. Als je in het jaar 2017 een structureel begrotingsevenwicht wilt hebben, moet je volgens de Studiegroep begrotingsruimte nogmaals een bedrag van 20 mld. ombuigen. Dit komt bovenop de bedragen die ik net al noemde. In totaal praat je dus over een bedrag in de orde van grootte van 46 mld. aan ombuigingen in de periode tussen 2010 en 2017; 46 mld. op een rijksbegroting die ongeveer 280 mld. groot is.
Over deze problematiek spreken wij. Dat is de werkelijkheid die ons inhaalt. Op grond van de veranderende omstandigheden en de noodzaak om de begroting voor 2013 met extra maatregelen op orde te brengen, zijn er twee dingen veranderd. In de eerste plaats moeten wij de AOW-leeftijd eerder omhoog laten gaan, waardoor er geld vrijkomt. In de tweede plaats moesten de bedragen voor allerlei maatregelen die onderdeel waren van het vitaliteitspakket om het eerder afgesloten pensioenakkoord te kunnen uitvoeren, wegbezuinigd worden. Alleen met die bijdrage was het mogelijk om op een verantwoorde manier het begrotingstekort voor het jaar 2013 te beperken. De bedragen die in het jaar 2013 minder beschikbaar zijn voor het zogenaamde "flankerende beleid", liggen in de orde van grootte van 800 mln. Op langere termijn is dat zelfs een bedrag van 1,6 mld. Er is dus structureel 1,6 mld. afgehaald van het zogenaamde "vitaliteitspakket".
Mevrouw Hamer (PvdA):
De minister komt met de overtreffende trap van bedragen die moeten worden bezuinigd, maar mijn opmerkingen gingen daar niet over. Laat ik de minister nog een vraag stellen. Toen er werd onderhandeld in het Catshuis en ook nog toen de Kamer sprak over de begroting voor 2013, is steeds aan de minister gevraagd of hij voor het pensioenakkoord staat. En in alle interviews met de minister die ik heb gezien, zei de minister: ja, ik sta voor dat akkoord. Dat vonden we belangrijk, omdat dat vertrouwen aan de samenleving geeft. Natuurlijk kun je alles in bedragen omzetten, maar wat is het woord van de minister waard geweest dat hij ook nog ten tijde van de onderhandelingen in het Catshuis heeft uitgesproken? Hoe moet de samenleving daarnaar kijken?
Minister Kamp:
Een akkoord is er zolang je in staat bent om dat na te komen. De werkelijkheid verandert voortdurend. Op een gegeven moment werd in het Catshuis over een akkoord gesproken om te bereiken dat de begroting voor 2013 in evenwicht zou komen, althans dat het tekort zou worden beperkt tot 3%. Daarna kwam er een advies van de Studiegroep Begrotingsruimte. Al dat soort ontwikkelingen moet je als feiten tot je nemen en dan moet je bekijken hoe je daarop op verantwoorde wijze kunt reageren. Ik ga geen akkoorden opzeggen voordat er nieuwe feiten zijn en voordat er nieuwe afspraken zijn gemaakt. Ik houd mij zo lang mogelijk aan afspraken. Als het echter onmogelijk is om je aan afspraken te houden, dan moet je de nieuwe werkelijkheid onder ogen zien en proberen om ook in die situatie te doen wat naar jouw overtuiging goed is voor het land. Naar mijn overtuiging is het goed voor het land dat we de begroting zo snel mogelijk op orde krijgen en dat we de daarvoor benodigde maatregelen zo verantwoord mogelijk nemen. Ik ben ervan overtuigd dat datgene wat door de vijf fracties in het begrotingsakkoord is afgesproken, zodanig is dat dat voldoet aan het predicaat "zo verantwoord mogelijk".
Mevrouw Hamer (PvdA):
Voor een deel is dit geen antwoord op mijn vraag. Mijn vraag was wat dit betekent voor het vertrouwen dat bijvoorbeeld de sociale partners nog kunnen hebben in afspraken met het kabinet. Ik moet concluderen dat het antwoord van de minister alleen maar oplevert dat zij nog minder vertrouwen kunnen hebben, want ook het akkoord van de vijf partijen dat er vandaag nog ligt, is dan morgen misschien weer over doordat de omstandigheden zijn veranderd. Een kenmerk van dat akkoord was dat we mensen die lang tegen een laag inkomen hebben gewerkt, zouden ontzien. De minister zelf wilde in de onderhandelingen graag dat we een deel van die maatregelen niet alleen voor die groep zouden laten gelden, maar voor alle Nederlanders die wel of niet met pensioen zouden gaan. Waarom heeft de minister zich niet harder gemaakt om in ieder geval de afspraken over mensen die lang tegen een laag inkomen hebben gewerkt, overeind te houden? Dat was een grote wens van onder andere de vakbeweging. Als je dat niet generiek doet, kost dat immers veel minder geld.
Minister Kamp:
De sociale partners hebben geen oogkleppen op, en dat geldt ook voor mevrouw Hamer. Zij zien meer dan alleen het pensioenakkoord. Zij zien ook hoe de tweede crisis sinds 2008 zich voordoet. Zij zien ook dat we voor de tweede keer in een recessie zitten. Zij zien ook dat het tekort op de rijksbegroting snel groeit en dat we er niet in slagen om dat zonder maatregelen te beheersen. Zij zien ook dat dit gevolgen heeft voor de rentestand, wat weer extra tekorten bij de rijksoverheid veroorzaakt. Zij zien ook dat dat het voor het bedrijfsleven weer moeilijker maakt om te investeren, waardoor er nog meer werkgelegenheid verloren gaat. De sociale partners begrijpen ook dat de overheid moet ingrijpen om de begroting op orde te brengen. Met mijn opsomming, die neerkomt op een totaalbedrag in de orde van grootte van 46 mld., heb ik aangegeven wat er op die rijksbegroting moet gebeuren. Het gaat om 46 mld. op een totaalbedrag van ongeveer 280 mld. Dat zijn dus enorme ingrepen die in een periode van zeven jaar moeten plaatsvinden. Dat doet heel veel pijn; dat zien de sociale partners ook. Ik neem aan dat zij ook begrijpen dat je tegen die achtergrond zo'n pensioenakkoord niet overeind kunt houden. Als je dan in het kader van zo'n pensioenakkoord maatregelen wilt nemen om een bepaalde groep te ontzien – mevrouw Hamer sprak over mensen die lang gewerkt hebben voor een laag inkomen – dan kan de consequentie zijn dat waar je van het totaalbedrag voor het flankerend bedrag meer dan de helft af moet halen om een bijdrage te leveren aan het op orde brengen van de rijksbegroting, je niet in staat bent om te doen wat je je oorspronkelijk had voorgenomen. Die sociale partners zien dat het pensioenakkoord niet wordt nagekomen en dat de rijksoverheid zich een grote inspanning getroost om de rijksbegroting op orde te krijgen om daarmee de basis voor onze werkgelegenheid en de mogelijkheden voor herstel van het bedrijfsleven te realiseren. De afgelopen decennia is de gemiddelde levensverwachting van 65-plussers met vijf jaar gestegen. Dat betekent dat er vijf jaar langer AOW en vijf jaar langer pensioen betaald moeten worden, waar oorspronkelijk geen rekening mee is gehouden. Dat is ook een groot onderdeel van de financiële problematiek van de overheid. Als je dan bij het zoeken naar financiële oplossingen ook kijkt naar de groep ouderen die al pensioen hebben of die binnenkort pensioen krijgen, ook mensen met een laag inkomen, is dat onvermijdelijk. Wat uiteindelijk voorligt, is een verantwoorde mix van maatregelen die in het kader van het begrotingsakkoord zijn genomen. Die maatregelen bieden perspectief dat de weg naar herstel van evenwicht op de rijksbegroting wordt ingeslagen. Het is niet voldoende, maar in ieder geval is met dat begrotingsakkoord bereikt dat het jaar 2013 geen verloren jaar is en dat de noodzakelijke stap in dat jaar kan worden gezet. Ik betreur het met mevrouw Hamer dat het niet mogelijk is om de eerdere afspraken die gemaakt zijn, na te komen. Ik heb ook begrip voor de teleurstelling die er daarover is bij de fractie van de PvdA, de oppositiefractie die haar nek heeft uitgestoken om het pensioenakkoord in de Tweede en de Eerste Kamer haalbaar te maken.
Voorzitter. Wij hebben te maken met een krimpende beroepsbevolking en een verdubbeling van het aantal ouderen. Dat noodzaakt tot langer doorwerken van ouderen en tot het meer inschakelen van degenen die nu nog onnodig passief zijn, en daarvan zijn er nogal wat. Wij moeten het aanpassingsvermogen van de Nederlandse arbeidsmarkt versterken, ouderen mobieler maken en ervoor zorgen dat werknemers en werkgevers gedurende hun loopbaan blijven investeren in scholing en duurzame inzetbaarheid. Ook op dit punt zitten er in het begrotingsakkoord belangrijke stappen. Het aanpassen van het ontslagrecht leidt ertoe dat ouderen eerder en meer terecht zullen komen waar zij maximaal productief zijn. Nu is dat vaak niet het geval omdat men gevangen zit in een baan en het erg onaantrekkelijk is om uit die baan te gaan. Als de ouderen wel op een plek komen waar zij maximaal productief zijn, dan is dat goed voor de welvaart in Nederland, de overheidsfinanciën en de ouderen zelf omdat het prettig is om optimaal rendabel te zijn en het geld dat je kost terug te verdienen, zelfs met winst voor je werkgever. Het CPB heeft berekend dat het effect van de aanpassing van het ontslagrecht op lange termijn op 2,5 mld. structureel komt.
De sociale partners zijn ervan overtuigd dat investeren in scholing en duurzame inzetbaarheid van het grootste belang is. Sociale partners hebben daarover ook afspraken gemaakt. De overheid ondersteunt dat uitgangspunt. De maatregelen in het vitaliteitspakket die hierop gericht zijn, zijn overeind gebleven. Daarop is geen bezuiniging gerealiseerd. Verder leidt het transitiebudget, dat is ingevoerd in het kader van de afspraken die in het begrotingsakkoord zijn gemaakt, ertoe dat voor alle werknemers die ontslagen worden een bedrag voor scholing en duurzame inzetbaarheid beschikbaar komt. Ook daarvan gaat een prikkel uit voor werknemers en werkgevers om zich daarvoor in te zetten. De uitwerking van het begrotingsakkoord is zodanig dat werkgevers er een financieel belang bij krijgen dat iemand die ontslagen wordt snel weer werk vindt. De werkgever is op grond van het begrotingsakkoord eraan gehouden om de eerste zes maanden WW voor zijn of haar rekening te nemen. Als de werkgever en de ontslagen werknemer ervoor kunnen zorgen dat de ontslagen werknemer snel weer werk vindt, bijvoorbeeld na een maand, dan hoeft de werkgever geen zes maanden WW te betalen, maar slechts één maand. Dat is vijf maanden winst. Deze prikkel is belangrijk omdat deze ertoe leidt dat werkgevers ervoor zorgen dat hun werknemers, die mogelijk ooit een keer in de toekomst ontslagen moeten worden, zodanig geschoold worden dat zij snel weer ander werk kunnen vinden. Het hele pakket van het begrotingsakkoord is, met name op het punt van het ontslagrecht, een belangrijke ondersteuning van de effecten die wij willen bereiken met de maatregelen die vandaag aan de orde zijn.
Door enkele woordvoerders, waaronder mevrouw Lodders, is gezegd dat de uittreedleeftijd van oudere werknemers in de afgelopen jaren is gestegen van 61 jaar naar ruim 63 jaar, een opmerkelijke verbetering. Men kan echter ook over een iets langere periode kijken naar de ontwikkeling van de arbeidsdeelname van de groep 55-plussers in ons land. In het jaar 2001 werkte 33%, een derde, van de 55-plussers. Op dit moment werkt meer dan 55% van de 55-plussers. Van 33% naar 55%. De arbeidsdeelname van de oudste groep werknemers, van tussen de 60 jaar en de 65 jaar, blijkt in de afgelopen vijf jaar te zijn gestegen van 21% naar 36%. Er zit dus een forse verbetering in over de afgelopen tien jaar en de afgelopen vijf jaar, ook in relatie tot de oudste ouderen. Deze beweging is met beleidsmaatregelen in gang gezet en wij nemen ons voor om die te versterken.
In dit wetsvoorstel hebben wij de werkbonussen voor werkgevers en werknemers laten vervallen. Er is gezegd dat de werkbonus voor werkgevers eigenlijk een premiekorting is. Het is eigenlijk ook een premiekorting, maar dat maakt niet uit; geld is geld. De werkbonus voor werkgevers komt met dit wetsvoorstel te vervallen. De werkbonus voor werknemers komt te vervallen met het wetsvoorstel uitwerking fiscale maatregelen begrotingsakkoord. Als gevolg van het wegvallen van de werkbonus wordt een belangrijke bezuiniging gerealiseerd. Dat levert dus ook meteen pijn op voor werkgevers en werknemers die minder geld krijgen. Wat de werknemers betreft, weten wij allemaal dat veel ouderen zeiden: het is leuk dat wij nog eens een keer zo'n bonus krijgen, maar als wij de bonus niet hadden gekregen dan waren wij ook wel blij gaan werken. Wij weten dus allemaal dat de "deadweight loss", zoals de heer Klaver het noemde, van deze maatregel heel groot was. Wij hadden de indruk dat de effectiviteit ervan beperkt was. Daarom denk ik dat als je bezuinigingsmaatregelen moet nemen, het een verantwoorde keuze is om deze bonussen te laten vervallen en de stimuleringsregelingen die zich richten op de groepen met de grote problemen – de werkloze ouderen en de mensen met een arbeidshandicap – in stand te houden, of sterker nog, te pogen om ze in deze huidige moeilijke financiële omstandigheden te versterken.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Ik ben nu toch wel een beetje verrast door de reactie van de minister. Eigenlijk haalt hij nu de woorden van de heer Klaver aan dat het verspild geld – laten we het in het Nederlands houden – is geweest om de werkbonussen in te stellen. Het was echter juist deze minister die de werkbonussen niet inkomensafhankelijk wilde maken maar voor iedereen wilde laten gelden. Als hij nu zegt dat dit verspild geld was, waarom is hij dan niet eerder op de voorstellen van onder andere de Partij van de Arbeid ingegaan om de werkbonussen veel gerichter in te zetten?
Minister Kamp:
Het veranderen van de werkbonussen door ze in te zetten op een manier zoals mevrouw Hamer dat voor ogen heeft, is niet meer aan de orde omdat het hele budget ervoor vervallen is. Gegeven het bestaan van de werkbonussen hebben wij in het kader van het pensioenakkoord naar oplossingen gezocht en zijn ook deze budgetten daarbij meegenomen. Daarover spreken wij nu net: de budgetten zijn vervallen omdat er een ombuigingsnoodzaak is. Als de budgetten er niet meer zijn, komen er ook afspraken op losse schroeven te staan. Daarover hebben wij het net gehad. Het gaat erom dat er op het punt van het vitaliteitspakket een grote bezuiniging wordt gerealiseerd. Wij willen dat het geld dat overblijft in dat budget, het maximale effect heeft. Ik denk dat wij het er allemaal over eens zijn dat je het maximale effect kunt bereiken als je mensen ouder dan 50 jaar die met een uitkering aan de kant staan aan het werk kunt krijgen en als je mensen met een arbeidshandicap, meer dan nu al het geval is, kunt laten werken.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Wij waren er ook van overtuigd dat het geen zin had om mensen te ontzien die lang hadden gewerkt tegen een laag inkomen en de eindstreep van 67 eigenlijk niet meer konden halen. Dat was een belangrijk kernpunt uit het pensioenakkoord. De Partij van de Arbeid heeft steeds gezegd dat de maatregelen voor die groep gericht moesten worden gemaakt. Het was de minister die zei: nee, dan moeten wij een collectief beroep doen op de samenleving en de werkbonussen voor iedereen beschikbaar maken. Ik kan mij de discussies nog goed herinneren. Ook toen was er een financieel moeilijke situatie. Ik begrijp dus niet dat de minister toentertijd voorstellen heeft gedaan die hij nu betitelt als verspild geld, want dat had hij dan destijds ook al niet moeten doen. Er lag een belangrijke grondslag onder dat akkoord om iets te doen voor de mensen die lang hebben gewerkt tegen een laag inkomen. Ik begrijp niet waarom dat nu dan niet gericht wordt gedaan. Het valt nu geheel weg omdat wij het de hoge inkomens niet meer geven, maar waarom geven wij het niet aan de lage inkomens?
Minister Kamp:
Wij hebben met elkaar verschillende stadia doorgemaakt waarin de overheidsfinanciën uit het lood raakten. Wij hebben voor de tweede keer een economische crisis en voor de tweede keer een recessie. Die recessie speelt in heel Europa. Er zit veel meer aan vast dan datgene wat wij nu met elkaar bespreken. In een situatie waarin je budget hebt, probeer je dat geld zo goed mogelijk in te zetten. Onderdeel van wat wij toen gedaan hebben, is de beschikbare budgetten deels inzetten om het pensioenakkoord dat er lag voldoende dekking in de politiek te verschaffen. Ik denk dat dit heel verstandig was. Als dan echter in verschillende stadia de financiële problemen ernstiger worden en op een gegeven moment de budgetten wegvallen, dan moet je ook in de nieuwe situatie weer proberen om de zaak op orde te krijgen. Dat is wat de vijf fracties die het begrotingsakkoord hebben gesloten, hebben geprobeerd. Dat is ook wat ik heb geprobeerd. Ik denk dat we dat nu op een zeer verantwoorde wijze doen. We realiseren bezuinigingen, maar het geld dat nog beschikbaar is, zetten we in waar het optimaal rendement heeft.
Mevrouw Hamer praat over mensen die lang gewerkt hebben voor een laag inkomen. Ook voor hen geldt dat de levensverwachting is toegenomen. Ook voor hen is het van belang dat ze duurzaam inzetbaar blijven. Werkgevers en werknemers zijn een en ander ook met elkaar aan het bezien. Zo worden er inspanningen gedaan voor zieken. Dan is het logisch dat zo'n werknemer na een bepaalde periode andere werkzaamheden gaat doen, waardoor hij of zij op een andere manier wordt belast en toch langer inzetbaar kan blijven. Alle inspanningen die wij op duurzame inzetbaarheid richten, moeten ertoe leiden dat mensen met hogere inkomens, maar ook mensen met lagere inkomens, zo veel mogelijk tot aan de pensioengerechtigde leeftijd blijven werken en rendement blijven opleveren voor werkgevers. Dat hebben we gewoon nodig. Als we dat niet voor elkaar krijgen, dan is het op langere termijn niet te doen. De groep ouderen groeit – op dit moment zijn het er 2,7 miljoen, maar de groep groeit naar 5 miljoen – terwijl de groep werkenden afneemt met 750.000. Als het niet lukt om mensen met een laag inkomen en mensen met een hoger inkomen nog meer dan nu te laten doorwerken tot aan de hogere pensioengerechtigde leeftijd, dan zullen we de zaak niet op gang kunnen houden zoals die nu is en zoals we eraan gewend zijn geraakt.
Voorzitter. Het accent komt dus nu te liggen op de mobiliteit op de arbeidsmarkt. Mevrouw Hamer sprak ook over de mobiliteitsbonus. Dat is een suggestie die zij destijds zelf naar voren heeft gebracht en waar ik positief op heb gereageerd. Het ging erom, mensen die ouder zijn dan 55 jaar en die werk hadden, een prikkel te geven om van baan te veranderen. Als ze dat deden, zou dat financieel gestimuleerd worden. Dat hebben we ook weer ingepast in het geheel van het pensioenakkoord. Die prikkel is van belang. Het is echter wel een prikkel die je geeft aan werkende mensen, terwijl wij nu de conclusie trekken dat het, als je al middelen hebt, belangrijker is om die prikkel niet aan werkende mensen te geven, maar aan mensen die geen werk hebben en die je graag aan het werk wilt hebben. De prikkel voor ouderen komt er ook. Er is immers een wijziging van het ontslagrecht aan de orde. Daarover is van de week een hoofdlijnnotitie naar de Kamer gestuurd. Ik heb daar net al iets over gezegd. Die hoofdlijnennotitie en de afspraken die in het begrotingsakkoord zijn gemaakt, leiden ertoe dat de mobiliteit van ouderen beter zal worden, zonder dat daar een financiële prikkel voor nodig is in de vorm van de mobiliteitsbonus die door mevrouw Hamer namens de PvdA-fractie voorgesteld is.
Wij richten de beschikbare middelen dus nu op groepen oudere uitkeringsgerechtigden en op mensen met een arbeidshandicap. Mevrouw Hamer zei dat het ging om mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Dat is niet waar. Het gaat om mensen die ouder zijn dan 50 jaar en die een uitkering hebben. Als zo iemand aangenomen wordt door een werkgever, dan krijgt de werkgever daar gedurende drie jaar een premiekorting voor van € 7000. Drie keer € 7000. Dat is nog meer dan op dit moment. We houden het budget dus in stand en verhogen het nog een beetje. Dat is een substantieel bedrag waarvan we echt mogen verwachten dat die effect zal hebben, niet als maatregel die alles zal opleveren, maar als belangrijke ondersteunende maatregel. Die bonus wordt niet alleen gegeven voor ouderen met een uitkering, maar ook voor mensen met een arbeidshandicap. Op dit moment is daar een premiekorting voor van ruim € 2000. Die wordt voor deze groepen verhoogd van ruim € 2000 naar € 7000, voor zover er geen sprake is van samenloop van regelingen. Dat betekent dat de ouderen en arbeidsgehandicapten een betere positie op de arbeidsmarkt krijgen. Wat wij doen, is in moeilijke omstandigheden middelen inzetten voor juist die groepen waarvan de positie het slechtst is en waarvoor de meeste winst te behalen is.
Mevrouw Ortega en andere woordvoerders spraken over de verzilveringsproblematiek voor kleine werkgevers. Die problematiek is er in veel mindere mate doordat vanaf 1 januari 2012 de werkgever de korting ook mag toepassen op de premies voor de sectorfondsen. Daardoor wordt de grondslag voor de werkgevers aanmerkelijk verbreed. Dat betekent eigenlijk dat de premies tot nul worden teruggebracht. Minder dan nul kan niet. Dan zou je de regeling moeten omzetten in een subsidieregeling. Dat kan echter niet, want wij hebben – dat is heel terecht en daar moeten wij absoluut aan vasthouden – met onze begrotingsregels een scheiding aangebracht op de rijksbegroting tussen inkomsten en uitgaven. Wij kunnen dus niet een premiekortingsregeling vervangen door een subsidieregeling. Daar komt nog bij dat het, als wij dat wel zouden doen, zeer veel rompslop op zou leveren, zowel voor werkgevers als voor de overheid. Daar zitten wij ook niet op te wachten. De verzilveringsproblematiek is dus sterk verminderd als gevolg van deze maatregel, doordat ook de premies voor de sectorfondsen benut kunnen worden. Het uiteindelijke plaatje is nul en onder de nul kunnen wij niet gaan.
De heer Van den Besselaar (PVV):
Bij de berekeningen die ik zelf heb gemaakt, heb ik rekening gehouden met de premies voor de sectorfondsen. Daarbij kwam ik toch op de cijfers uit die ik net heb genoemd, namelijk dat je minimaal vijf werknemers nodig hebt die het wettelijk minimumloon verdienen, vier mensen die op 110% ervan zitten of drie die rond de 130% zitten. Dat betekent toch dat kleine werkgevers hier niet voor in aanmerking kunnen komen. Wellicht kan de minister nog eens nadenken over een andere wijze waarop hij ze tegemoet kan komen.
Minister Kamp:
Met een premiekortingsregeling kun je de premies niet verder terugbrengen dan tot nul. Wij hebben de grondslag waarop die korting mag worden toegepast zo veel mogelijk verbreed. Daarmee bereiken wij dat de werkgeverslasten tot nul worden teruggebracht. Daaronder gaan, kan alleen maar met een subsidieregeling. Ik denk dat wij hier geen subsidieregeling voor moeten inzetten. Dat kan niet op grond van de begrotingsregels. Als je die eenmaal loslaat, komt er veel meer op losse schroeven te staan. Dat leidt bovendien tot forse administratieve lasten voor werkgevers en ook tot een belasting van het overheidsapparaat.
De heer Van den Besselaar (PVV):
Het is jammer dat de minister daar geen oplossing voor weet, want met name in de detailhandel kunnen heel veel wat oudere vrouwen terecht. Zij willen daar ook graag werken. Werkgevers zeggen echter, niet ten onrechte, dat zij van een dergelijke maatregel geen gebruik kunnen maken. Dat betekent toch dat een grote groep mensen hiermee direct wordt uitgesloten.
Minister Kamp:
Uiteindelijk neemt een werkgever iemand in dienst omdat hij denkt dat hij daarmee geld kan verdienen, dat die persoon een bijdrage kan leveren aan het doel van de onderneming of de organisatie. Wij willen dat er ondersteuning komt voor bepaalde groepen. Die mogelijkheden benutten wij optimaal. Lager dan nul kunnen wij, zoals gezegd, niet gaan. Dan is in deze sfeer de grens bereikt. De enige andere mogelijkheid is een subsidieregeling in een of andere vorm. Daarover heb ik al gezegd wat ik kon zeggen.
De heer Van den Besselaar (PVV):
Daar kan ik maar één conclusie uit trekken, namelijk dat ik twijfels heb aan de effectiviteit van deze maatregel. Die had ik ook al bij de voorgaande maatregel.
Minister Kamp:
Ik zal gelijk ingaan op die twijfels bij de maatregel. Ik denk dat iedereen begrijpt dat als je ouderen die een uitkering hebben weer aan het werk krijgt, er bij die groep flinke winst te halen is. Voor mensen met een arbeidshandicap is er op dit moment al een goede basis. 42% van de mensen met een arbeidshandicap werkt al. Dat is behoorlijk lager dan het gemiddelde. Mevrouw Ortega heeft mij gevraagd naar mijn ambitie. Mijn ambitie is dat zowel ouderen als arbeidsgehandicapten op de een of andere manier toegroeien naar een gemiddelde arbeidsdeelname. Met de ouderen gaat het heel snel in de goede richting. Voor mensen met een arbeidshandicap hebben we ook al een goede basis, doordat hun arbeidsparticipatiepercentage boven de 40 ligt. Met deze regelingen kan winst gerealiseerd worden. Nu er een budget beschikbaar is voor dit doel, zijn dit de groepen waarvoor je winst kunt realiseren.
De effectiviteit zullen we op een gegeven moment moeten bekijken. We kennen de huidige situatie. We weten wat de arbeidsdeelname is van mensen met een arbeidshandicap en van oudere mensen. We moeten dit over een aantal jaren opnieuw bekijken. In het voorstel is aangegeven dat dit in het jaar 2019 zal gebeuren. Dan zullen wij bekijken wat het effect is van wat wij gedaan hebben. Ik denk dat 2019 wel erg ver weg is. Het lijkt mij nuttig om de cijfers van de ontwikkelingen ook de komende jaren te blijven volgen en met enige regelmaat de Kamer daarover te informeren. Misschien kunnen we ook tussentijds al conclusies trekken. Ik ga nader bekijken met welke frequentie ik dit zal doen. Daarover zal ik de Kamer een voorstel doen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Het is fijn dat de minister toezegt dat hij tussentijds een en ander zal bekijken. Maar om te kunnen constateren dat het echt effect heeft gehad, is het goed om van tevoren concrete doelstellingen te formuleren met betrekking tot de aantallen. Er kan wel gezegd worden dat er gemiddeld sprake moet zijn van groei, maar wat zijn de ambities van de minister?
Minister Kamp:
De gemiddelde arbeidsdeelname is 67%. Ik heb al gezegd dat dit bij mensen met een arbeidshandicap op iets meer dan 40% zit. Om precies te zijn, is dit 43%. Mijn doel is dat ik ze naar het gemiddelde krijg. De ouderen zitten nu op 55%. Die wil ik ook naar het gemiddelde krijgen. Ik wil geen doelen nemen die daaronder liggen. Wat we bereikt hebben in de afgelopen tien jaar – bij de ouderen van 33% naar 55% – komt niet uit de lucht vallen. Het is het gevolg van een aantal maatregelen die hier genomen zijn en van inspanningen van werknemers en werkgevers. Ik denk dat de doelstelling om naar het gemiddelde toe te groeien, de doelstelling is die we zouden moeten hebben. Die doelstelling heb ik ook. Ik denk ook dat het op termijn een realistische doelstelling is. Ik denk dat het jaar 2019 een goed moment is om te bekijken of dit inderdaad realistisch is en hoever we zijn gekomen. Ik wil dit graag ook tussentijds volgen en de Kamer daarover informeren. Daarna wil ik over de effectiviteit van deze beide maatregelen met de Kamer van gedachten wisselen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
De minister heeft het zojuist gehad over de kleine werkgevers. Is het mogelijk om hen ook te betrekken bij de tussentijdse evaluatie? Onze fractie vindt het namelijk belangrijk dat ook kleine ondernemers hun verantwoordelijkheid nemen om ook mensen met een arbeidshandicap of een oudere werknemer in dienst te nemen.
Minister Kamp:
Ik vind dat een verstandig voorstel van mevrouw Ortega. Ik denk dat het nuttig is om bij het volgen van de ontwikkelingen in het bijzonder deze groep in beeld te brengen. Dat zeg ik haar graag toe.
Mevrouw Hamer heeft gesproken over professoren die met een verhaal waren gekomen over het ontslagrecht. Mijn verleiding is groot om daar nu op te gaan reageren, maar ik denk dat het naar de Kamer toe netter is om het anders te doen. Van de week heb ik de hoofdlijnennotitie over de afspraak die in het kader van het begrotingsakkoord is gemaakt over het ontslagrecht naar de Kamer gestuurd. De Kamer zal deze notitie willen bestuderen en mogelijk nog voor het reces met mij willen bespreken. Ik zal dan ook heel graag ingaan op wat een aantal hoogleraren naar voren heeft gebracht. Ik weet niet of ik mij tot die tijd kan bedwingen. Misschien reageer ik daar van tevoren nog op een andere manier op. Er is wel het nodige over te zeggen, kan ik verzekeren. Maar laten wij dat nu niet doen, tenzij de Kamer dat wil. Dan kunnen wij dat onderwerp erbij halen, maar dan wordt het misschien wat te breed allemaal.
Mevrouw Hamer vroeg waarom wij een en ander zo hebben gedaan. Zij heeft hopelijk gezien dat ik daar voldoende op in ben gegaan. Wat wij hier gedaan hebben, is in veranderende omstandigheden de keuzes maken die de best mogelijke resultaten opleveren. Wij zullen met elkaar nog een hele hijs hebben om de komende jaren in stand te houden wat wij nu aan beleid opzetten. De omstandigheden veranderen nog steeds. Wij zullen voortdurend moeten doen wat op dat moment voor het land het beste is. Dat doen wij op dit moment. Dat zal ook in de toekomst moeten gebeuren.
Op de vragen van de heer Van den Besselaar ben ik ook ingegaan. Hij is van mening dat geen van dit soort bonussen zoden aan de dijk zet. Ik ben het wel met hem erover eens dat het uiteindelijk erom gaat wat een werknemer in de directe relatie met zijn werkgever te bieden heeft. Als werknemer moet je je altijd waarmaken. Als iemand jou in dienst neemt, moet dat een meerwaarde voor de organisatie hebben. Het belangrijkste is wat je zelf presteert. Als er mogelijkheden zijn om groepen die het moeilijker hebben dan anderen, een duwtje in de rug te geven, dan moeten wij die benutten. Die mogelijkheden zijn weliswaar minder geworden, maar ze zijn er nog steeds. Door die te gebruiken voor de groepen die het het hardste nodig hebben, handelen wij het verstandigst. Ik ben ervan overtuigd dat wij, nu wij het beschikbare budget heel gericht inzetten, goede resultaten bereiken. De maatregelen die wij de afgelopen jaren op dit punt hebben genomen, hebben zeker bijgedragen aan de positieve ontwikkeling die ik net heb beschreven.
De heer Van den Besselaar (PVV):
Is de minister met mij van mening dat wij, gelet op de hervormingen die worden voorgesteld op het ontslagrecht, het gevaar lopen dat de ene persoon wordt ingewisseld voor de andere en dat wij in feite niets anders doen dan een arbeidsplaats subsidiëren?
Minister Kamp:
Nee. Als nu iemand zonder werk en met een uitkering in dienst wordt genomen, dan krijgt de werkgever gedurende drie jaar een premiekorting. Dat betekent dat de desbetreffende persoon drie jaar werk heeft. Hij heeft ook drie jaar de gelegenheid om aan te tonen dat hij een meerwaarde heeft voor een werkgever. Dat zal er in de regel toe leiden dat de werkplek behouden blijft en dat de persoon in dienst kan blijven. Het kan niet zo zijn dat hij ontslagen wordt, dan weer door dezelfde werkgever wordt aangenomen en weer zo'n periode van drie jaar gaat lopen. Als de desbetreffende persoon voor die werkgever onvoldoende rendement oplevert, de werkrelatie niet zou worden verlengd, die persoon weer werkloos wordt en een andere werkgever na enige tijd toch denkt dat die persoon met deze regeling wel een meerwaarde heeft, dan ben ik blij dat die persoon vervolgens weer drie jaar de gelegenheid krijgt om weer aan de slag te gaan. Het zijn geen drie verloren jaren, maar drie jaren waarin talenten worden ingezet. En zo hoort het ook.
De heer Van den Besselaar (PVV):
Ik ga even terug naar het moment voordat die persoon met een premiekorting in dienst wordt genomen. Stel dat een werkgever al een aantal mensen in dienst heeft. Die denkt dan: hé, die persoon kan ik nu makkelijk en heel voordelig kwijt, want er is een hervorming van het ontslagrecht, ik neem daar iemand anders voor in dienst, misschien iemand van dezelfde leeftijd maar met een premiekorting.
Minister Kamp:
Ik weet niet of die werkgever denkt: hé, ik kan iemand gemakkelijk kwijt. Ik denk dat oudere werknemers met hun kennis en ervaring in de regel graag geziene werknemers zijn voor werkgevers en dat die dus in dienst blijven. Als een werkgever iemand moet ontslaan, dan zal hij daar goede redenen voor hebben. Hij zal zich, als het begrotingsakkoord wordt geëffectueerd, ook realiseren dat die eerste zes maanden WW voor zijn rekening komt. Als je nu iemand ontslaat via de UWV-route kost je dat als werkgever niets. In de nieuwe situatie kost het je zes maanden WW. Dat is bepaald geen stimulans om mensen te ontslaan, als een werkgever al om een niet goede reden iemand zou willen ontslaan, wat in de regel niet het geval is.
De heer Van den Besselaar (PVV):
Leer mij de werkgevers kennen, ik heb er dertig jaar voor gewerkt! Daar kan ik nog wel een boekje over opendoen. Maar dat halfjaar dat een werkgever moet betalen, is wel verbonden aan een 24-jarig dienstverband. Dat is de minister toch met mij eens?
Minister Kamp:
Nee. Het is verbonden aan een zesjarig dienstverband.
De heer Van den Besselaar (PVV):
Nee!
Minister Kamp:
Ja. Met alle respect, mijnheer Van den Besselaar, maar u was geen onderdeel van de afspraken die in het kader van het begrotingsakkoord zijn gemaakt. U hebt misschien nog niet de gelegenheid gehad om de Hoofdlijnennotitie tot u te nemen, maar daarin staat dat op basis van een maand per dienstjaar een verantwoordelijkheid voor de eerste maanden WW voor rekening van de werkgever komt. Als je als werkgever iemand zes jaar in dienst hebt gehad, heb je de verplichting opgebouwd om in het geval van ontslag zes maanden WW voor je rekening te nemen.
Ik zal straks ingaan op een aantal punten die mevrouw Hamer en de heer Van den Besselaar nog naar voren hebben gebracht, maar ik loop eerst even mijn aantekeningen door.
De heer Koolmees heeft gevraagd hoe het nu zit met de bekendheid van de premiekorting bij de werkgevers. Die bekendheid is niet zo heel erg groot. Uit mijn hoofd gezegd, kent de helft deze korting en de andere helft niet. Er zijn ook werkgevers die het minder interessant vinden. Naar mijn mening is het heel nuttig om deze premiekortingsregeling in de huidige moeilijke omstandigheden overeind te houden, te verhogen en zelfs meer dan te verdubbelen voor de arbeidsgehandicapten. Daarover moet intensief gecommuniceerd worden met de werkgeversorganisaties, ook van mijn kant, om ervoor te zorgen dat zowel zij als wij eraan bijdragen dat deze regelingen breed bekend zijn bij de werkgevers, zodat zij ook een optimaal effect kunnen hebben. Mede naar aanleiding van wat de heer Koolmees naar voren heeft gebracht, zal ik bezien hoe ik daaraan samen met de werkgevers- en werknemersorganisaties kan bijdragen.
De voorzitter:
Hoeveel tijd denkt de minister nog nodig te hebben?
Minister Kamp:
Een kwartiertje of tien minuten.
De voorzitter:
Als dat zou kunnen, graag!
Minister Kamp:
De heer Koolmees benadrukte het belang van een leven lang leren. Ik ben het geheel met hem eens. Ik vind dat essentieel en daarom is het goed om overal waar daar mogelijkheden voor zijn, werknemers zo ver te krijgen dat zij inderdaad fit blijven, bij blijven en hun kennis en vaardigheden op peil houden, of het nu gaat om het ontslagrecht, om afspraken tussen sociale partners of om het vitaliteitspakket, waarin overigens op dit punt geen enkele bezuiniging is gerealiseerd. Van het belang daarvan ben ik zeer doordrongen.
De heer Koolmees vroeg zich af wat er in de praktijk aan de cao-tafels gebeurt om de gouden kooi aan te pakken: je wordt ouder, je krijgt een steeds hoger inkomen, terwijl je dat eigenlijk niet meer waarmaakt. Om die reden ga je niet over naar een andere baan, want daar krijg je betaalt naar je echte rendement. Zo word je dus gevangen gehouden in je huidige baan. De wijziging in het ontslagrecht levert daar een grote bijdrage aan, maar ook aan de cao-tafels kunnen afspraken worden gemaakt over deze mechanismen, waardoor de positie van ouderen op de arbeidsmarkt minder goed is dan mogelijk zou zijn als er een betere relatie zou zijn tussen de betaling en het rendement. Ik heb niet precies in beeld wat er aan de cao-tafels gebeurt, maar als ik binnenkort over de stand van zaken met de cao's aan de Kamer rapporteer, zal ik ook op dit punt inzicht geven. Dan kunnen we dat met elkaar bespreken.
Ik ben ingegaan op de opmerkingen van de heer Klaver, met name toen ik de achtergronden schetste van het begrotingsakkoord en de keuzes die zijn gemaakt. De heer Van Hijum doet de suggestie om voor ouderen iets vergelijkbaars op te zetten als het traineeprogramma bij de rijksoverheid. Ik denk dat de heer Van Hijum doelt op vijftigplussers die dan nog 16 tot 17 jaar moeten werken. Hij zegt dat je als heel grote werkgever misschien wel iets vergelijkbaars kunt opzetten. Ik zou graag die opmerking van de heer Van Hijum op mij laten inwerken om na te gaan hoe dat idee zich verdraagt met dit deel van de arbeidsmarkt. Ik wil dat graag bespreken met mijn collega die voor de rijksdienst verantwoordelijk is, mevrouw Spies. De suggestie verdient nadere bestudering. Wij zullen er nog op reageren.
De heer Van Hijum (CDA):
Dat stel ik uiteraard zeer op prijs. Ter toelichting wijs ik erop dat in het rapport "De grote uittocht" wordt voorspeld dat tot 2020 70% van het personeel van de rijksdienst uitstroomt. Op de korte termijn valt er echter een forse taakstelling en uitstroom van het personeel te verwerken. Ik snap het dilemma voor de korte termijn. Tegelijkertijd roep ik de minister op om na te gaan hoe de overheid het voorbeeld kan geven om als grote werkgever in de richting van alle werkgevers oudere werkzoekenden een plek te geven, ook in de eigen organisatie. Daar zitten heel veel kansen.
Minister Kamp:
Ik vraag de Kamer vaak om over de huidige conjuncturele beweging heen te kijken naar de langetermijnontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De heer Van Hijum doet dat nu ook met zijn voorstel. Bij het bestuderen van het voorstel moet dan ook niet alleen naar de mogelijke kortetermijnproblemen moet worden gekeken, maar ook naar de langetermijnmogelijkheden. Ik zeg dat graag toe.
Mevrouw Lodders heeft mij bevraagd over de effectiviteit van de maatregel. Ik heb daarop zo goed mogelijk gereageerd. Zij vraagt ook of, als men maar een bepaald deel van het jaar werkt, er naar rato een premiekorting kan worden verkregen. Zij noemt het voorbeeld van iemand die zeven maanden werkt en vraagt of dan zeven twaalfde van de premiekorting kan worden verkregen. Het antwoord op die vraag is ja.
De heer Ulenbelt vindt het pensioenakkoord en het begrotingsakkoord slecht. Hij vindt alles slecht. Straks zal hij misschien ook zeggen dat de wijziging van het ontslagrecht slecht is. Ik kan er alleen maar kennis van nemen. Met wisselende meerderheden wordt telkens in dit huis gezocht naar oplossingen, die zo goed mogelijk antwoord geven op de problemen die zich voordoen. Alles wat er gedaan wordt, vindt de heer Ulenbelt slecht. Met die houding kom je volgens mij niet tot een meerderheid die in staat is om oplossingen te vinden voor de problemen die zich voordoen. Die afweging moet de heer Ulenbelt zelf maken.
Mevrouw Hamer vraagt zich af hoe het zit met de toename van de arbeidsongeschiktheidsregelingen als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd. Als je de AOW-leeftijd verhoogt, blijven ongeveer 14.000 mensen langer in de arbeidsongeschiktheidsregeling zitten. Dat betreft mensen met een WAO-, WIA-, WAZ- of Wajonguitkering. 14.000 mensen zitten er een maand, na twee jaar twee maanden en na drie jaar drie maanden langer in. Wij hebben een inschatting gemaakt van het aantal arbeidsongeschikten dat naar verwachting zal ontstaan als wij de pensioenleeftijd verhogen van 65 naar op den duur 66 en daarna 67 jaar. Wij maken de inschatting dat zulks in die jaren gelijk zal zijn aan nu in het laatste jaar voordat men 65 wordt. Wij denken dat het nu uitvallen van de 64-jarigen zich straks in gelijke mate zal voordoen als de pensioenleeftijd omhoog gaat. Met dat gegeven hebben wij rekening gehouden in onze berekeningen. Mevrouw Hamer vroeg zich af wat de koopkrachteffecten zijn als gevolg van het wegvallen van de werkbonus voor werknemers. Dat heeft forse koopkrachteffecten, want het gaat om een fors bedrag. Op dit moment is de heffingskorting € 2100 voor het minimumloon en dat loopt op tot maximaal € 2350. Die koopkrachteffecten bedragen dus ongeveer 12% voor mensen met een minimumloon. Het minimumloon werd door de premiekortingsregeling netto verhoogd en die verhoging valt nu weg.
Mevrouw Hamer vroeg zich ook af hoe het zit met de administratieve lasten en de extra kosten van deze wetgeving. Die zijn er nauwelijks. Wij denken dat het bij de Belastingdienst niet leidt tot extra uitvoeringskosten en bij het UWV tot zeer geringe uitvoeringskosten. Dat is dus niet een probleem dat wij binnenkort onder ogen hoeven te zien.
Mevrouw Hamer vroeg of de regering van plan is met aanvullende of alternatieve maatregelen te komen om mensen aan het werk te helpen. De regering is van mening dat wat wij met het mobiliteitspakket doen, gericht op de groepen wier positie het zwakst is, in dit verband het verstandigst is. Het beste wat wij voor de arbeidsmarkt kunnen doen, is het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Dat is onze vaste overtuiging. Wij moeten de huidige goede positie van Nederland vasthouden, waarin wij bijna de laagste werkeloosheid kennen van Europa, en moeten de rente laag houden. We moeten het bedrijfsleven blijvend laten investeren en zich laten herstellen. Dat is het allerbelangrijkste wat wij kunnen doen. Ik heb het al vaker gezegd, maar door dit te doen, doe je als overheid het meest voor de werkgelegenheid.
De heer Van den Besselaar en Van Hijum hebben vragen gesteld over het rouleren van ouderen, maar daarover heb ik al gesproken. Ik hoop dat ik binnen de beschikbaar gestelde tien minuten mijn verhaal heb kunnen afronden en ik hoop dat ik naar behoren heb gereageerd op hetgeen de woordvoerders naar voren hebben gebracht.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Ik kijk rond om te zien of er behoefte is aan een tweede termijn. Ik schors de vergadering twee minuten en hoor van u of er behoefte is aan een tweede termijn.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heb begrepen dat in ieder geval mevrouw Hamer gebruik maakt van de tweede termijn. Ik ben de heer Ulenbelt kwijt, maar dat komt vast nog wel goed. Ik geef het woord aan mevrouw Hamer.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Voorzitter. Misschien moeten we het debat van vanmiddag zien als een opwarmertje voor het debat over de AOW vanavond. Ik vind het in ieder geval wonderlijk om te zien hoe partijen hun voorgaande standpunten hier met groot gemak loslaten. In het debat over het pensioenakkoord en de AOW, en eigenlijk al vanaf 2010, is door partijen steeds benadrukt dat het belangrijk was dat er iets werd gedaan voor mensen met een zwaar beroep en voor mensen die lang hebben gewerkt tegen een laag inkomen. Ook werd het belang van het flexibiliseren van de AOW en het bieden van keuzemogelijkheden aan mensen aangegeven. In dat opzicht vind ik de heer Van Hijum nog het meest eerlijk, want hij vindt het jammer dat hij bepaalde elementen heeft moeten loslaten. Dat is heldere taal en dat geeft ook aan welke keuzes soms door een partij gemaakt moeten worden. Ik vind het uiteraard wel betreurenswaardig dat dit wetsvoorstel tot stand is gekomen. Verder vind ik het standpunt van de GroenLinksfractie het meest onbegrijpelijk. Ooit was de GroenLinksfractie voorvechter van de flexibilisering van de AOW, maar nu wordt dat veroordeeld als verspild geld. Ooit mat de GroenLinksfractie ons de maat over wat er werd gedaan voor mensen met zware beroepen en mensen die lang hadden gewerkt tegen een laag inkomen. Nu wordt het geduid als verspild geld. Ik kan dus niet meer volgen wat daar gebeurt, maar het is aan de partij zelf om zich te verantwoorden.
De heer Klaver (GroenLinks):
Kan mevrouw Hamer misschien aangeven wat de positie van de GroenLinksfractie was in de eerdere debatten over de doorwerkbonus en het pensioenakkoord?
Mevrouw Hamer (PvdA):
Ja, dat kan ik aangeven, maar ik zou eigenlijk een stap eerder willen beginnen. In 2010 ging het debat over het crisisakkoord. Bijna alle partijen moesten toen nog een standpunt innemen over de AOW. In herinner me het debat met mevrouw Halsema nog heel goed. De heer Wilders had met zijn ploeg de zaal verlaten en wij hebben toen een serieus debat gevoerd over de AOW. Mevrouw Halsema leek het een goed idee om mensen de kans te geven om met 65 jaar met pensioen te gaan als zij dat wilden. Later is dat omgezet, zowel door sociale partners, als door het vorige kabinet, als door dit kabinet. Dat idee laat de GroenLinksfractie vandaag totaal vallen.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik stelde mevrouw Hamer een vraag en ik zal hem nu retorisch maken. Ik vroeg haar wat de inzet van mijn fractie was bij het debat over het pensioenakkoord en de doorwerkbonus. Wij hebben aangegeven dat deze maatregel niet op maat gesneden is, dat er geld wordt uitgegeven aan het langer doorwerken van mensen, terwijl die mensen dat al doen, en dat een en ander niet genoeg gericht is op de groepen die het echt nodig hebben. Het zou mevrouw Hamer sieren als ze op mijn vraag ingaat en niet nog verder teruggaat in de geschiedenis.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Ik begrijp dat de heer Klaver dat graag wil, maar ik wil hem graag herinneren aan de wijze waarop we ooit tot de flexibilisering van de AOW zijn gekomen. Dat was een goed idee en goede ideeën moet je vasthouden. Het feit dat de heer Klaver dat idee, in tegenstelling tot zijn voorgangers, loslaat, wil nog niet zeggen dat wij dat doen. Ik heb zijn inzet bij het pensioenakkoord goed gehoord en wij hebben ons toen al verbaasd over een aantal maatregelen. GroenLinks doet in dit akkoord echter niets meer, voor niemand, behalve voor een heel kleine en beperkte groep op de achtergrond. Wij zien in ieder geval niets terug van datgene waar GroenLinks ooit voor stond.
Ik was gebleven bij het antwoord van de minister op mijn vraag hoe het kon dat hij de kern van het pensioenakkoord – het zorgen voor mensen die lang gewerkt hebben met een laag inkomen – heeft losgelaten en dat vervolgens stond te verdedigen alsof hij het zelf bedacht had. Wij zullen daar vanavond wel meer over horen, maar mijn indruk is dat de minister überhaupt niet veel te vertellen heeft gehad, omdat het door partijen hier in de Kamer is geregeld.
Ik wil graag twee moties indienen. De eerste motie gaat uiteraard over die mensen die lang gewerkt hebben tegen een laag inkomen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het voor mensen die werken voor een salaris in de laagste schalen van het loongebouw, moeilijker is om eerder uit te treden vanwege het relatief grote koopkrachtverlies;
overwegende dat veel mensen met zware beroepen en een lang arbeidsverleden werken in de laagste loonschalen;
overwegende dat het juist voor hen een reële mogelijkheid moet zijn om eerder uit te treden;
roept de regering op, vormen te zoeken voor deze werknemers om hun inkomen aan te kunnen vullen om uit te kunnen treden op 65-jarige Ieeftijd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8 (33284).
Mevrouw Hamer (PvdA):
Voorzitter. Naar onze mening is dit debat te vroeg, te snel, te vluchtig en te onvolledig. Dat geldt zeker ook voor dit wetsvoorstel, en ook voor de totale wetgeving inzake de AOW. Daar zullen wij vanavond ook nog wel over komen te spreken. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat verschillende adviesraden van de regering hebben gewezen op de grote risico's en inkomenseffecten voor burgers, die de gehaaste implementatie van deze wetsvoorstellen met zich brengen;
constaterende dat dit wetsvoorstel grote gevolgen heeft voor groepen mensen, met het risico dat ze geen baan of voldoende inkomensgaranties hebben;
verzoekt de Tweede Kamer, de stemming van deze wetgevingsvoorstellen uit te stellen;
verzoekt de regering om een zorgvuldige voorbereiding mogelijk te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (33284).
Wij wachten even tot de minister beschikt over de teksten van de moties.
Minister Kamp:
Mevrouw de voorzitter. Mevrouw Hamer zegt dat de minister doet alsof hij het allemaal zelf bedacht heeft. Dat is natuurlijk niet het geval. Ik bedenk vaak dingen zelf en dat betreft allerlei onderwerpen. Ik ben er ook voor aangetrokken om dat te doen en niet alleen om dingen te bedenken, maar ook om ze een draagvlak te laten krijgen, ze vervolgens gerealiseerd te zien worden en daar mijn bijdrage aan te leveren. De gedachten hoeven echter zeker niet alleen van mij te komen. De gedachten komen ook van de regering, de sociale partners, het parlement en politieke partijen. Voor wat betreft het onderwerp dat nu aan de orde is, komen de gedachten in het bijzonder van de vijf fracties die het akkoord over de begroting voor 2013 hebben gesloten. De fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks en de ChristenUnie hebben aangegeven hoe er in de huidige moeilijke omstandigheden toch een uitweg zou kunnen komen, hoe je de begroting voor 2013 beter op orde zou kunnen krijgen met een tekort van maximaal 3% en hoe je enkele hervormingen zou kunnen realiseren. Dat hebben de fracties aangegeven. Ik heb dat voor mijn rekening genomen, ik heb dat verder uitgewerkt, ik sta daar ook achter en ik verdedig dat vandaag met overtuiging. Ik heb nooit de indruk willen wekken dat dit mijn eigen initiatief is. Ik heb altijd gerespecteerd wat zich in de Kamer heeft afgespeeld en dat geldt ook voor de afspraken die door de vijf fracties in het kader van het begrotingsakkoord zijn gemaakt.
Mevrouw Hamer heeft twee moties aan de Kamer voorgelegd. De motie op stuk nr. 8 houdt in dat de regering voor bepaalde werknemers vormen moet zoeken om hun inkomen aan te kunnen vullen, zodat ze op 65-jarige leeftijd kunnen uittreden. Ik zie daartoe geen mogelijkheid. De bedragen die daarvoor beschikbaar waren, kunnen redelijkerwijs niet meer beschikbaar komen in de komende tijd. Dit is dus financieel niet mogelijk. Degenen die werken, zullen zo lang mogelijk moeten blijven werken. We zullen met zijn allen aan hun duurzame inzetbaarheid moeten werken, maar zijzelf zullen dat in het bijzonder moeten doen. We kunnen doen wat we hier vandaag met elkaar doorgesproken hebben, maar ik zie geen kans om iets extra's te doen om, zoals oorspronkelijk de bedoeling was, in de vorm van een flexibele AOW mensen toch de gelegenheid te geven om straks bij de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd eerder uit te treden. Daarom ontraad ik deze motie.
Met de motie op stuk nr. 9 verzoekt mevrouw Hamer de Tweede Kamer om de stemming uit te stellen. Dat is een verzoek aan de Tweede Kamer. Ik laat het oordeel daarover graag aan de Kamer. Ik hoop juist dat er geen uitstel komt, omdat we door uitstel alleen verder in de problemen komen. Ik zou graag willen dat er tempo is, dat we doorgaan, dat er besluitvorming komt over de maatregelen waarvoor draagvlak is, en dat we die maatregelen vervolgens snel gaan uitvoeren om ervoor te zorgen dat we de overheidsbegroting op orde krijgen en dat we de stappen die we in 2013 willen zetten, ook daadwerkelijk gaan zetten.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor de beantwoording. De stemmingen over de moties en het wetsvoorstel zullen aanstaande donderdag plaatsvinden.
De vergadering wordt van 18.26 uur tot 19.30 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20112012-97-25.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.