Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap tot beperking van meervoudige nationaliteit en tot invoering van het verlies van het Nederlanderschap wegens het toebrengen van ernstige schade aan de essentiële belangen van het Koninkrijk of van een of meer van zijn landen (30166, R1795)

, en van:

- de motie-Fritsma over verlies van het Nederlanderschap op grond van criminele activiteiten (30166, R1795, nr. 20);

- de motie-Fritsma over dubbele nationaliteiten (30166, R1795, nr. 21);

- de gewijzigde motie-Fritsma over de nationaliteit van leden van de Staten-Generaal en van leden van het kabinet (30166, R1795, nr. 24.

(Zie vergadering van heden.)

De algemene beraadslaging wordt heropend.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Het spijt mij het volgende te moeten constateren. Wij hebben het eerste AO over dit onderwerp gehad in 2003. Ik heb in 2005 een wetsvoorstel ingediend. De Kamer heeft maanden gewacht met behandeling van het wetsvoorstel. Drie weken geleden, toen ik nog alle gelegenheid had om gedegen antwoord te geven op vragen, was de Kamer van mening dat dit wetsvoorstel van de agenda moest worden gehaald. En nu zijn er op het allerlaatste moment amendementen ingediend. Ik heb vanmiddag ook gezegd dat het amendement van mevrouw Huizinga-Heringa zodanig onduidelijk is, dat ik de reikwijdte ervan niet kan overzien en tijd nodig heb om het te bestuderen, wat erop kan uitdraaien dat ik het om advies aan de Raad van State wil voorleggen en dat dus morgen in het kabinet aan de orde wil stellen.

Dat is mijn mening over het geamendeerde wetsvoorstel. Ik begrijp niet dat mij deze beperkte ruimte die past in de fatsoenlijke omgangsvormen tussen Kamer en kabinet, niet wordt gegund.

De voorzitter:

Wij moeten niet het hele debat overdoen. Ik vraag de leden om een kort statement over wel of niet stemmen over het wetsvoorstel.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Het debat spitst zich toe op één amendement dat zojuist is aangenomen. In dat amendement wordt gevraagd om een tussenstap alvorens een onderdeel van de wet van kracht kan worden. Die tussenstap is een onderzoek. Zo simpel is het. Dat onderzoek richt zich op de vraag of dit deel van de wet wel effectief zal zijn en zijn doel zal bereiken. Zo simpel is het. Daarbij hebben wij de Raad van State niet nodig. De minister had er in het debat, ook zo-even, inhoudelijk op kunnen ingaan. Dat heeft zij niet gedaan. Onze conclusie is helder: laten wij over het wetsvoorstel stemmen.

De voorzitter:

Ik zou het prettig vinden als iedereen zich beperkte tot het trekken van een korte conclusie.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik kan mij kortheidshalve aansluiten bij wat de heer Dijsselbloem heeft gezegd, ook wat de duidelijkheid van het amendement betreft. Ik denk dat het amendement geen enkele onduidelijkheid in zich draagt. Er wordt niet meer en niet minder gevraagd dan een onderzoek naar wat voor ons een heel belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is; een onderdeel waarbij wij al geruime tijd geleden in de eerste termijn vraagtekens hebben geplaatst. Op de vragen die wij erover hebben gesteld, hebben wij geen overduidelijk antwoord gehad. Wij vragen nu om dat onderzoek te doen uitvoeren en het resultaat ervan bij de Kamer voor te hangen, opdat de Kamer dan op basis van die informatie een helder oordeel kan geven. Wij vragen niet meer en niet minder.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Kortheidshalve sluit ik me daar volledig bij aan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Wij vinden het verzoek van de minister alleszins gerechtvaardigd om zich naar aanleiding van een amendement dat onlangs is ingediend nader te beraden en met een reactie te komen, zeker nu ons op geen enkele manier is gebleken dat er spoedeisende belangen zijn die zich verzetten tegen het wachten op dit advies, dan wel een nadere reactie van de minister. Wij vinden het ook inhoudelijk te begrijpen dat de minister zich hierover wil beraden, omdat het erop lijkt dat met dit amendement de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel op een belangrijk onderdeel afhankelijk wordt gesteld van nader onderzoek. Maar als er kennelijk een zodanige twijfel is over de normstelling van een onderdeel van de wet, is het de vraag of het niet logischer zou zijn om tegen dat onderdeel te zijn en het eruit te halen. Kortom, er is een redelijke rechtvaardiging voor het verzoek en er is niets op tegen om het in te willigen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Kortheidshalve zeg ik dat de SP-fractie het eens is met de uitleg van de heer Slob van het amendement van mevrouw Huizinga. Dat amendement is niet van gisteren, dat is al ouder. Met andere woorden, wat de minister ons voorhoudt over korte tijden, klopt niet. Dit amendement is dus allang bekend. Dat betekent dat mijn fractie op basis van de argumenten van de minister niet ziet wat het nieuwe is in vergelijking met hetgeen de minister vanmorgen naar voren bracht. Wij vinden dus dat er kan worden gestemd.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Dit is een herhaling van zetten. De VVD-fractie vindt dat dit zorgvuldig moet gebeuren en dat we de minister moeten volgen in haar standpunt. De minister moet het dus mee terugnemen naar het kabinet. We moeten hier nu niet te elfder ure wetgeving erdoorheen jassen zonder de zorgvuldigheid in acht te nemen.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. De PVV-fractie vindt dat het verzoek van de minister kan worden ingewilligd.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie vindt dat we er dadelijk over kunnen stemmen. Vanmorgen hebben we voldoende uitgewisseld. De minister geeft aan dat ze het naar de Raad van State kán sturen. Daarom zijn wij ervoor om er nog vanavond over te stemmen. Daarna staat het de minister vrij om met het wetsvoorstel te doen wat ze wil.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel vast dat een ruime meerderheid van de Kamer vindt dat wij kunnen overgaan tot stemming. Dat gaan wij nu dan ook doen.

De minister wil eerst nog wat zeggen.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik stel voor om even te schorsen.

De voorzitter:

Dat lijkt mij op dit moment niet nodig. Ik kan bij stemmingen overigens geen schorsing toestaan; daarin voorziet het Reglement van Orde niet.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Het moet mij van het hart dat mijn spelregelboekje misschien iets anders is dan het uwe. Maar u bent de voorzitter. Ik stel voor om nu het wetsvoorstel in te trekken.

De voorzitter:

Dat kan op dit moment ook niet; dat doet de Koningin, dat doet u niet. U kunt het voornemen uiten, maar wij zijn nu zover, dat wij aan stemmen toe zijn als de Kamer dat wil.

De heer Wilders (PVV):

Voorzitter. Met het Reglement van Orde in de hand heeft u volgens mij gelijk dat tijdens stemmingen niet kan worden geschorst, maar wij hebben net een heropening gehad. Naar aanleiding van die heropening heeft mijn fractie behoefte aan een korte schorsing. Volgens mij kan dat.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik denk ook dat een schorsing nodig is. Het was niet helemaal duidelijk of de minister het wetsvoorstel daadwerkelijk wilde intrekken, of slechts het voornemen daartoe had. Het kan wel degelijk worden ingetrokken met een machtiging achteraf van de Koningin. Ook het Reglement van Orde van onder andere de ministerraad voorziet daar naar mijn weten in. Ik denk dat het goed is om ook dit nader te bezien.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Ik zou artikel 86 van de Grondwet nog maar eens nakijken; volgens mij is het wel mogelijk dat de minister het wetsvoorstel nu intrekt.

De voorzitter:

Dat gaan wij doen.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik hoop dat er goede commentatoren zijn die dit kunnen becommentariëren. Maar aangezien u het debat heeft heropend, lijkt het me ook mogelijk dat het debat een schorsing heeft.

De voorzitter:

Dit debat is heropend en gesloten tijdens de stemmingen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik denk dat het geen recht doet aan de ernst van dit onderwerp en dit wetsvoorstel om er op dit moment zo'n vertoning van te maken. Ik stel voor dat minister en parlement nu niet gaan hakketakken over wat er met de eindstemming van dit wetsvoorstel moet gebeuren, maar dit aan een volgend kabinet overlaten.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De fractie van de Partij voor de Dieren vindt dat de Kamer nu fatsoenlijk moet omgaan met het kabinet. Er is net een debat gevoerd over het amendement. Een schorsing is nu op zijn plaats.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik denk dat de heer Verhagen net een wijs woord heeft gesproken. Wat wij nu aan het doen zijn, is natuurlijk heel schadelijk. Laten wij nu afzien van stemming. Het wetsvoorstel komt op een later moment wel terug. Laat het zo maar gaan.

De heer Teeven (VVD):

Wij hebben dit al veel eerder gevraagd bij de Regeling van werkzaamheden, dus wij zijn het ermee eens.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wij zijn het in de gegeven omstandigheden eens met uitstel van eindstemming zodat wij ons allen rustig kunnen beraden op de ontstane situatie.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik zou uitstel van eindstemming niet waarderen. Wat mij betreft wordt er gewoon vanavond alsnog gestemd.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het lijkt mij gegeven de ontstane chaos het beste om dit wetsvoorstel door te schuiven naar het nieuwe kabinet. Dat zal er zeker raad mee weten.

De voorzitter:

Ik stel vast dat de leden zijn veranderd van standpunt waar het gaat om de stemming. Er is geen draagvlak voor om vanavond over dit wetsvoorstel te stemmen. Dat zullen wij dan ook niet doen. Wij zullen ook niet stemmen over de moties die zijn ingediend bij de behandeling van dit wetsvoorstel.

Naar boven