8 Rapport commissie-Samson

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 27 maart 2013 over het rapport van de commissie-Samson.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Wij hebben een debat gevoerd over het seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen en in pleeggezinnen. Over het leed dat daar is aangedaan, de acties die nodig zijn en het commitment van de Kamer wil ik graag een motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit het rapport van de commissie-Samson blijkt dat er vanaf 1945 binnen de jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen sprake is geweest van zeer ernstig seksueel misbruik van minderjarigen;

constaterende dat de betrokken kinderen in deze jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen zijn geplaatst op last van de overheid omdat de situatie thuis niet veilig werd geacht;

constaterende dat in de jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen waar dit misbruik kon plaatsvinden in strijd gehandeld is met het beginsel dat zij verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en het welzijn van deze kinderen en dat hun daarvoor een ernstig verwijt gemaakt kan worden;

spreekt haar afschuw uit over de geconstateerde feiten;

spreekt uit dat zij meeleeft met de slachtoffers en hun familieleden die dit leed jaren hebben moeten dragen;

roept de verantwoordelijken binnen de jeugdzorginstellingen en pleegouderorganisaties en hun rechtsopvolgers, maar ook de Bureaus Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en de verantwoordelijke bewindslieden daarom op om alles te doen wat mogelijk is om zorg te dragen voor:

  • - erkenning van het leed dat aan slachtoffers is gedaan;

  • - zorgvuldige en voortvarende nakoming van de door de commissie-Samson gegeven adviezen en de door de regering ingezette acties;

  • - adequate slachtoffergerichte hulpverlening aan de slachtoffers, hun familieleden en/of nabestaanden;

  • - snelle en adequate behandeling van de verzoeken om vergoeding van de geleden schade of schade waarbij de verjaring en het feit dat een dader, een pleeggezin of een jeugdzorginstelling er wellicht niet meer zijn, geen rol mogen spelen;

  • - snelle, slachtoffergerichte en zorgvuldige behandeling van alle klachten waarbij een lichte bewijslast wordt toegepast;

  • - een open en effectieve communicatie over de mogelijkheden die slachtoffers hebben om hulp te krijgen om het ondervonden leed te helpen verwerken en om gecompenseerd te worden, waarbij bij de wijze van communiceren expliciet rekening gehouden wordt met het feit dat slachtoffers de overheid wantrouwen en dat een deel van de slachtoffers minder begaafd is;

  • - openheid bij jeugdzorginstellingen en pleegouderorganisaties om slachtoffers inzage te geven in hun dossiers, het gesprek aan te gaan en hun leed hierbij ook te erkennen en er een adequaat vervolg aan te geven;

  • - goede samenwerking met de slachtoffergroepen en Slachtofferhulp Nederland, zodat deze een belangrijke rol kunnen vervullen bij het meldpunt, het informeren van slachtoffers die zich gemeld hebben en die zich nog melden, het toezicht op de nakoming van de gemaakte afspraken en overeengekomen acties, de hulpverlening aan slachtoffers via lotgenotenbijeenkomsten en de slachtoffergroepen daartoe te financieren;

  • - inzet van ervaringsdeskundigen om jeugdzorg- en pleegzorgmedewerkers en -organisaties te leren risicovolle situaties vooraf te herkennen en op adequate wijze kwetsbare kinderen hiertoe in de toekomst in bescherming te nemen;

  • - aangifte tegen (vermoedelijke) daders;

verzoekt de regering, de hierboven geformuleerde oproep te ondersteunen en het Openbaar Ministerie te verzoeken de aangiftes zo spoedig mogelijk in behandeling te nemen;

verzoekt de regering tevens, halfjaarlijks te rapporteren over de voortgang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Burg, Hilkens, Keijzer, Kooiman, Krol, Dik-Faber, Bergkamp, Voortman, Agema en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 5 (33435).

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. In het algemeen overleg over de commissie-Samson bespraken wij dat het voor de verwerking van het leed en de afwikkeling van procedures van schadevergoeding van belang is dat slachtoffers hun persoonlijke dossiers kunnen inzien en dat zij daarbij door de instellingen op een adequate moeten worden geholpen. Helaas is dat niet altijd het geval. Daarom dien ik, ook namens mevrouw Kooiman van de SP, een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het inzien van persoonlijke dossiers voor slachtoffers belangrijk is voor de verwerking en ook voor procedures met betrekking tot schadevergoeding;

van mening dat het van belang is dat alle instellingen adequaat en eenduidig meewerken aan het verstrekken van de persoonlijke dossiers aan de slachtoffers jeugdzorg indien mogelijk;

van mening dat het van belang is dat alle slachtoffers weten hoe en waar ze hun dossier kunnen krijgen;

verzoekt de regering daarom, aan alle streekarchieven en jeugdinstellingen een eenduidige instructiebrief te sturen op basis waarvan eenduidig en volledig wordt meegewerkt aan het verstrekken van de dossiers;

verzoekt de regering verder, een instructie op te stellen en deze zo breed mogelijk te communiceren op basis waarvan duidelijk wordt voor slachtoffers waar en hoe ze hun dossier kunnen krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (33435).

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Ik dien één motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de commissie-Samson onderzoek heeft gedaan naar seksueel misbruik in de jeugdzorg in de periode 1945 tot 2010;

constaterende dat de heer Rouvoet als oud-minister voor Jeugd en Gezin in de periode 2007 tot 2010 eindverantwoordelijk was voor de jeugdzorg;

spreekt uit dat het onwenselijk is dat de oud-minister voor Jeugd en Gezin, de heer Rouvoet, de commissie leidt om de aanbevelingen van de commissie-Samson door te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (33435).

Als volgende spreker staat mevrouw Dik-Faber op mijn lijst. Zij is niet in de zaal aanwezig. Ik geef het woord daarom aan mevrouw Kooiman van de SP.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de wettelijke bewaartermijn voor jeugdzorgdossiers nu 15 jaar is;

overwegende dat slachtoffers zelf aangeven, behoefte te hebben aan een langere wettelijke bewaartermijn omdat tegen de tijd dat zij 33 zijn alle dossiers zijn vernietigd;

overwegende dat bij het verlengen van de bewaartermijn de regie over het dossier wel bij het individu blijft;

verzoekt de regering, de wettelijke bewaartermijn voor jeugdzorgdossiers te verlengen en in gesprek met slachtoffers en Slachtofferhulp Nederland te onderzoeken welke bewaartermijn wenselijk zou zijn en de Kamer hierover voor het zomerreces te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (33435).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de commissie-Samson adviseert om voor de residentiële jeugdzorg te komen met een richtlijn waarin de ratio begeleider-pupil wordt vastgelegd;

overwegende dat de Inspectie Jeugdzorg ook voldoende handvatten moet hebben om de kwaliteit van,de geleverde zorg te kunnen beoordelen;

verzoekt de regering, te komen met een landelijke richtlijn voor de residentiële jeugdzorg met minimale normen voor begeleider-pupilratio,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (33435).

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeid wil ook langs deze weg nog eens haar afschuw uitspreken over hetgeen er in het verleden met kinderen is gebeurd die onder toezicht van de overheid stonden. De Partij van de Arbeid wil de slachtoffers haar medeleven betuigen en ervoor zorgen dat zij de compensatie en hulp krijgen die ze nodig hebben. Kinderen die onder de vleugels van de overheid zijn gesteld, moeten veilig zijn. De commissie heeft mooie aanbevelingen aan de regering en de jeugdzorg gedaan. De regering en de jeugdzorg hebben ruimhartig hun excuses aangeboden en toezeggingen gedaan. Men gaat voortvarend met de aanbevelingen aan de slag, behalve met één, en daarover dien ik graag een motie in.

Het betreft de aanbeveling over pleegzorgmedewerkers: één persoon moet een gezin begeleiden, want die kent het gezin het beste, heeft een vertrouwensband met het gezin en kan het beste beslissingen nemen. De motie die ik indien luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit het rapport van de commissie-Samson blijkt dat de beschermingsconstructie van een kind in een pleeggezin op papier in orde lijkt, maar in de praktijk nogal eens tekortschiet;

constaterende dat in het veld grote onduidelijkheid bestaat over de verantwoordelijkheden van en de rolverdeling tussen pleegzorgmedewerker en (gezins-)voogd;

overwegende dat deze situatie kan maken dat belangrijke informatie niet wordt gedeeld en lastige beslissingen worden uitgesteld;

overwegende dat in het kader van "één gezin, één plan, één regisseur" slechts één hulpverlener verantwoordelijk zou moeten zijn voor een gezin en dat gezinnen vooral binnen alle vormen van jeugdbescherming één aanspreekpunt, oftewel één regisseur, zouden moeten krijgen;

van mening dat het beleggen van de diverse taken bij één functionaris in het belang van het kind is;

verzoekt de regering, om de voor- en tegenargumenten van het samenvoegen van de rollen van pleegzorgmedewerker en (gezins-)voogd op een rij te zetten;

verzoekt de regering tevens, hierover te rapporteren aan de Tweede Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (33435).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ondanks de enorme berg van ingediende moties, natuurlijk met enorm belangrijke inhoud, kan de staatssecretaris van VWS nu al reageren. Dat doet mij deugd.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Volgens mij geeft het een duidelijk signaal dat Kamerbreed een motie is ingediend waarin nog eens heel goed op een rij is gezet dat wij allemaal met afschuw kennis hebben genomen van de geconstateerde feiten in het rapport van de commissie-Samson. Wij leven mee met de slachtoffers en zullen er alles aan doen om erkenning van het leed, adequate hulpverlening en een rechtvaardige schadeafhandeling te bewerkstelligen. De staatssecretaris van V&J en ik voelen ons zeer gemotiveerd om deze motie uit te voeren. Daarnaast zijn wij zeer gemotiveerd om er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen van de commissie-Samson met de nodige voortvarendheid worden uitgevoerd. Kortom, wij voeren deze motie graag uit en laten het oordeel aan de Kamer, hoewel dat oordeel zich laat raden. Ik bedank de Kamer voor de manier waarop zij benadrukt hoezeer deze kwestie ons allen raakt.

In de motie op stuk nr. 6 vragen mevrouw Bergkamp en mevrouw Kooiman mij om een instructiebrief te sturen naar alle streekarchieven en jeugdinstellingen. Ik wil hieraan graag voldoen, maar wil aandacht vragen voor één puntje. In de motie staat "waar en hoe ze hun dossier kunnen krijgen". Het "waar" is soms een beetje een puzzeltje, omdat het gaat om een instelling die niet meer bestaat, die gefuseerd is of die is opgegaan in een andere instelling. Wij bekijken hoe wij de slachtoffers zo goed mogelijk kunnen ondersteunen. Zoals ik in het debat heb aangegeven, zijn wij alleszins bereid om zo'n instructie op te stellen, opdat iedereen weet hoe het met de dossiers zit.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik kom de staatssecretaris tegemoet door het woordje "waar" eruit te halen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat stel ik zeer op prijs. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van het beleid en laat het oordeel graag aan de Kamer.

De motie op stuk nr. 7 gaat over de vermeende onwenselijkheid van het feit dat de oud-minister voor Jeugd en Gezin, de heer Rouvoet, de commissie leidt. Ik denk dat de heer Rouvoet bij uitstek gekwalificeerd is om dit werk te doen. Hij heeft toegezegd om begin mei met zijn voorstel voor een kwaliteitskader te komen. De commissie is al enige tijd aan de gang. De afspraak is dat hij 1 mei gaat rapporteren. Los van de kwalificatie vind ik deze constatering dus ook een beetje laat. Daarom ontraad ik de motie.

De motie op stuk nr. 8 van mevrouw Kooiman en mevrouw Bergkamp gaat over de bewaartermijnen. De bewaartermijnen in diverse wet- en regelgeving zijn er niet voor niks. Per dossier en per beleidsterrein zijn destijds mede door de Kamer wettelijke bewaartermijnen vastgesteld. We kunnen niet zomaar eenduidig besluiten om die te verlengen. Overigens gaat het om bewaartermijnen in het verleden en verschillende vernietigingstermijnen zijn dus inmiddels al uitgevoerd. Dit zou dus alleen op de toekomst zien. Ik zou nu dus niet willen besluiten tot verlenging. Wel zeg ik toe dat ik in overleg ga met de slachtoffers om te vragen of dit een probleem is en, zo ja, in welke zin. Ik zal bekijken welke afspraken gemaakt kunnen worden. Het lijkt mij echter te ver gaan om in dit stadium een algemene toezegging te doen dat wij de termijnen verlengen, terwijl wij die in verschillende vormen van wet- en regelgeving niet voor niks hebben vastgesteld.

Mevrouw Kooiman (SP):

Het laat zich raden dat ik hierover een ander oordeel heb. Wij hebben er bijvoorbeeld bij adoptie juist voor gekozen om de bewaartermijn ongeveer 100 jaar te maken; dan is dit nog vrij minimaal.

Als de staatssecretaris bereid is om in overleg te gaan met de slachtoffers en als hij Slachtofferhulp daarbij wil betrekken, houd ik mijn motie graag aan. Ik wil dan wel graag weten wanneer de resultaten per brief naar de Kamer komen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben bereid om de Kamer hierover voor de zomer te informeren.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Bergkamp stel ik voor, haar motie (33 435, nr. 8) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Van Rijn:

De motie op stuk nr. 9 handelt over een landelijke richtlijn voor de begeleider-pupilratio. Hoe sympathiek ik deze motie ook vind, voor het niet-gedwongen kader is dat een lastig fenomeen. De ene hulp is de andere niet. Soms is maar heel weinig hulp en alleen wat toezicht nodig, zodat er een grote ratio ontstaat. Soms is heel intensieve hulp nodig, zodat een heel kleine ratio ontstaat. In het debat heb ik toegezegd dat ik de inspectie zal vragen om bij haar toezicht in overleg te treden met de sector om te bekijken hoe de invulling van normen voor verantwoorde zorg is. Als een van de onderdelen van deze discussie zou daaruit kunnen voortvloeien dat er op den duur toch zo'n ratio uitrolt. Ik zou graag de toezichtsresultaten van de inspectie willen afwachten, alvorens te bekijken of we tot een landelijk uniforme norm kunnen komen. Ik herhaal dat ik een en ander liever zou koppelen aan de aard van de hulpverlening dan aan een landelijk uniforme norm. Mijn aanbod is om de inspectie bij haar toezicht te vragen daarop toe te zien en daarover in haar toezichtsrapportage te rapporteren, zodat we op grond daarvan kunnen concluderen of het wel of niet gepast is om tot zo'n landelijk uniforme norm te komen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Kan de staatssecretaris ook hiervan aangeven wanneer de uitkomsten bekend zijn en dan een brief aan de Kamer sturen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Daar ben ik iets onzekerder over. De inspectie rapporteert in haar jaarlijkse rapportage, maar ik weet niet uit mijn hoofd wanneer die is. Ik neem echter aan dat dit ergens aan het begin van het nieuwe jaar zal zijn. Ik kan de Kamer dan nog wel even apart informeren, maar wij zullen dit punt in de jaarlijkse toezichtsrapportage expliciet meenemen. Ik weet even niet uit mijn hoofd wanneer de eerstvolgende toezichtsrapportage is.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voor mij is het belangrijk dat dit punt helder is voordat wij de Wet op de jeugdzorg in de Kamer bespreken. Daarom twijfel ik een beetje of ik die motie in stemming moet brengen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan stel ik voor dat u, voordat we de Wet op de jeugdzorg in de Kamer bespreken, weet wanneer die toezichtsrapportage komt.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dan kan ik de motie aanhouden, voorzitter.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Kooiman stel ik voor, haar motie (33 435, nr. 9) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan zal mijn collega Teeven ingaan op de motie van mevrouw Ypma.

Staatssecretaris Teeven:

In de motie van mevrouw Ypma op stuk nr. 10 wordt de regering verzocht om de voor- en tegenargumenten van het samenvoegen van de rollen van pleegzorgmedewerker en gezinsvoogd nog eens op een rij te zetten. De commissie-Samson heeft geconcludeerd dat de beschermingsconstructie rondom het pleegkind op papier op zich in orde lijkt, maar in de praktijk tekort kan schieten. Ik onderschrijf overigens met mijn collega het advies van de commissie-Samson om te komen tot een heldere rolverdeling. Daar wordt op dit moment aan gewerkt. Ik merk wel op dat die functies begin jaren negentig weloverwogen zijn ontvlochten. Een belangrijke overweging toentertijd vormde de onwenselijkheid van de dubbelrol met betrekking tot beide functies. Die kon bijvoorbeeld leiden tot een te grote loyaliteit naar ouders of pleegouders, waarbij de beslissingen niet altijd in het belang van het kind uitvielen.

Desondanks denk ik dat het goed is om te gaan doen wat in deze motie wordt gevraagd: het op een rij zetten van de voor- en tegenargumenten. De jaren negentig zijn alweer een tijd geleden, het inzicht kan ook veranderen. Dus mijn collega en ik zullen met plezier de voor- en tegenargumenten op een rijtje zetten en een brief aan de Kamer sturen. Ik laat het oordeel over deze motie dus aan de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij komende dinsdag over de ingediende moties stemmen.

Dan gaan wij meteen door naar het volgende onderwerp om wat tijd in te lopen.

Naar boven