33 435 Seksueel misbruik in de jeugdzorg

Nr. 5 MOTIE VAN HET LID VAN DER BURG C.S.

Voorgesteld 4 april 2013

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit het rapport van de commissie-Samson blijkt dat er vanaf 1945 binnen de jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen sprake is geweest van zeer ernstig seksueel misbruik van minderjarigen;

constaterende dat de betrokken kinderen in deze jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen zijn geplaatst op last van de overheid omdat de situatie thuis niet veilig werd geacht;

constaterende dat in de jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen waar dit misbruik kon plaatsvinden in strijd gehandeld is met het beginsel dat zij verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en het welzijn van deze kinderen en dat hun daarvoor een ernstig verwijt gemaakt kan worden;

spreekt haar afschuw uit over de geconstateerde feiten;

spreekt uit dat zij meeleeft met de slachtoffers en hun familieleden die dit leed jaren hebben moeten dragen;

roept de verantwoordelijken binnen de jeugdzorginstellingen en pleegouderorganisaties en hun rechtsopvolgers, maar ook de Bureaus Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en de verantwoordelijke bewindslieden daarom op om alles te doen wat mogelijk is om zorg te dragen voor:

  • erkenning van het leed dat aan slachtoffers is gedaan;

  • zorgvuldige en voortvarende nakoming van de door de commissie-Samson gegeven adviezen en de door de regering ingezette acties;

  • adequate slachtoffergerichte hulpverlening aan de slachtoffers, hun familieleden en/of nabestaanden;

  • snelle en adequate behandeling van de verzoeken om vergoeding van de geleden schade of schade waarbij de verjaring en het feit dat een dader, een pleeggezin of een jeugdzorginstelling er wellicht niet meer zijn, geen rol mogen spelen;

  • snelle, slachtoffergerichte en zorgvuldige behandeling van alle klachten waarbij een lichte bewijslast wordt toegepast;

  • een open en effectieve communicatie over de mogelijkheden die slachtoffers hebben om hulp te krijgen om het ondervonden leed te helpen verwerken en om gecompenseerd te worden, waarbij bij de wijze van communiceren expliciet rekening gehouden wordt met het feit dat slachtoffers de overheid wantrouwen en dat een deel van de slachtoffers minder begaafd is;

  • openheid bij jeugdzorginstellingen en pleegouderorganisaties om slachtoffers inzage te geven in hun dossiers, het gesprek aan te gaan en hun leed hierbij ook te erkennen en er een adequaat vervolg aan te geven;

  • goede samenwerking met de slachtoffergroepen en Slachtofferhulp Nederland, zodat deze een belangrijke rol kunnen vervullen bij het meldpunt, het informeren van slachtoffers die zich gemeld hebben en die zich nog melden, het toezicht op de nakoming van de gemaakte afspraken en overeengekomen acties, de hulpverlening aan slachtoffers via lotgenotenbijeenkomsten en de slachtoffergroepen daartoe te financieren;

  • inzet van ervaringsdeskundigen om jeugdzorg- en pleegzorgmedewerkers en -organisaties te leren risicovolle situaties vooraf te herkennen en op adequate wijze kwetsbare kinderen hiertoe in de toekomst in bescherming te nemen;

  • aangifte tegen (vermoedelijke) daders;

verzoekt de regering, de hierboven geformuleerde oproep te ondersteunen en het Openbaar Ministerie te verzoeken de aangiftes zo spoedig mogelijk in behandeling te nemen;

verzoekt de regering tevens, halfjaarlijks te rapporteren over de voortgang,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van der Burg

Hilkens

Keijzer

Kooiman

Krol

Dik-Faber

Bergkamp

Voortman

Agema

Van der Staaij

Naar boven