23 Hoofdlijnenbrief studiefinanciering/sociaal leenstelsel

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 13 en 28 februari 2013 over de hoofdlijnenbrief studiefinanciering/sociaal leenstelsel.

De voorzitter:

De spreektijd is zoals bekend vastgesteld op twee minuten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Wij hebben gesproken over het leenstelsel voor studenten, een wetsvoorstel dat uiterst omstreden is. Mogelijk zien 20.000 jongeren af van een opleiding. Er is vooralsnog geen meerderheid in de senaat. We moeten voorkomen dat het net zo gaat als met de langstudeerboete: jarenlang steggelen over een wet die er nooit is gekomen. Ambtenaren verspillen hun tijd en jongeren verkeren in onzekerheid.

De komst van een leenstelsel per 2014 heeft invloed op het gedrag van de huidige scholieren die nu eindexamen doen. Instellingen krijgen te maken met meer inschrijvingen in 2013 als in 2014 de basisbeurs wordt afgeschaft.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat u in tijdnood komt als u nog moties wilt indienen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Vandaar dat de minister snel duidelijkheid moet bieden. Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een parlementaire meerderheid voor het leenstelsel voor studenten uiterst onzeker is;

van mening dat voorkomen moet worden dat jongeren, ouders en instellingen lange tijd in onzekerheid verkeren over een wet die wel of niet wordt ingevoerd;

overwegende dat het al dan niet invoeren van het leenstelsel per september 2014 van invloed is op de keuze van scholieren om komend studiejaar wel of niet te gaan studeren;

van mening dat betrokkenen zo spoedig mogelijk dienen te weten waar ze aan toe zijn en ambtenaren geen tijd dienen te verspillen aan een wet die niet wordt ingevoerd;

verzoekt de regering, uiterlijk 1 juli aanstaande af te zien van het wetsvoorstel voor het leenstelsel indien daarvoor onvoldoende parlementair draagvlak bestaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk, Rog, Schouten en Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 107 (24724).

Uw tijd is op, mijnheer Van Dijk!

De heer Jasper van Dijk (SP):

De tweede motie …

De voorzitter:

U zult aan iemand anders moeten vragen om uw andere motie in te dienen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Moties moet je kunnen indienen.

De voorzitter:

Ja, maar we hebben er duidelijke afspraken over. Wilt u het dan kort houden?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zal u laten zien hoe snel ik kan voorlezen, voorzitter. Deze motie gaat over de weigerachtige en onvindbare ouders.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de aanvullende beurs voor studenten met weigerachtige/onvindbare ouders wil afschaffen;

van mening dat dit onrechtvaardig is, omdat studenten niet verweten kan worden dat zij weigerachtige/onvindbare ouders hebben;

verzoekt de regering, de aanvullende beurs voor studenten met weigerachtige/onvindbare ouders in stand te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk, Van Meenen, Schouten en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 108 (24724).

De heer Mohandis (PvdA):

Wij weten dat de SP het minste investeert in onderwijs en dat het noodzakelijk is om gerichte investeringen te doen. De heer Van Dijk dient nu een motie in over weigerachtige ouders. Mocht een dergelijke motie worden aangenomen, betekent dat dan dat hij constructief gaat meedenken over het invoeren van een sociaal leenstelsel?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, dit is een gevalletje "wishful thinking". De minister wil het asociale leenstelsel – asociaal dus; de heer Mohandis vergiste zich – invoeren. Ik ben daar een fel tegenstander van. Als je die wet gaat uitkleden, althans de voorstellen ervan, kom je op één punt terecht, namelijk dat de minister van Onderwijs de aanvullende beurs voor kinderen van weigerachtige of onvindbare ouders wil afschaffen. Dat is 100% onrecht. Daarmee zou de Partij van de Arbeid nooit moeten instemmen. Ik reken dan ook volledig op uw steun. Als u deze motie niet steunt, bent u medeplichtig aan het in de steek laten van deze studenten, die kinderen zijn van weigerachtige of onvindbare ouders. Dat zou onbegrijpelijk zijn voor een sociaaldemocratische partij.

De voorzitter:

Dit lijkt mij een gevalletje van uitlokking.

De heer Mohandis (PvdA):

De heer Van Dijk is niet ingegaan op het feit dat zijn partij het minste investeert in onderwijs. Over de onvindbare ouders komen we nog te spreken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De SP bezuinigt op managers en bureaucratie; de Partij van de Arbeid dreigt in te stemmen met een forse bezuiniging op studenten. Ik zou dat nooit doen. Kies dan liever voor het programma van de SP.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb twee moties. De eerste motie ziet op het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een onderzoek zal uitvoeren naar de gedragseffecten van studenten na invoering van een leenstelsel;

overwegende dat het belangrijk is om in het onderzoek uit te gaan van realistische aannames en van (toekomstige) cumulatie-effecten, zoals de verhouding tussen thuiswonende en uitwonende studenten, het verschil in studieduur tussen drie- of vierjarige studies en studies met meerjarige masters en researchmasters, realistische renteaannames, de situatie op de woningmarkt en de problemen rondom studentenhuisvesting, en de toekomstige bezuiniging op de ov-jaarkaart;

verzoekt de regering, aan het SCP mee te geven dat het onderzoek gebaseerd is op realistische aannames en cumulatie-effecten meeneemt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten, Jasper van Dijk en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 109 (24724).

De heer Van Meenen van de fractie van D66 wenst een interruptie te plaatsen, waartoe ik hem de gelegenheid bied.

De heer Van Meenen (D66):

Hartelijk dank, voorzitter. Is het denkbaar dat dit onderzoek, waar we allemaal naar uitkijken, uitkomsten geeft die de ChristenUnie zullen brengen tot steun aan het leenstelsel?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Van Meenen haalt mij bijna de woorden uit de mond, want mijn volgende motie gaat hierover. Die zal meteen de duidelijkheid scheppen die de heer Van Meenen waarschijnlijk graag wil horen.

In het licht van de discussie die we ook tijdens het debat hebben gevoerd, van de onduidelijkheid die er bestaat en van het feit dat deze maatregel effect zal hebben op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, en gezien de effecten na het afronden van de studie, kom ik tot de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voornemens is om een leenstelsel voor studenten in te voeren;

overwegende dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs zal verslechteren en de instroom zal dalen;

overwegende dat jongvolwassenen na hun studie met hogere schulden de arbeidsmarkt en woningmarkt zullen betreden;

verzoekt de regering, per direct af te zien van het voornemen om een leenstelsel in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten, Jasper van Dijk en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 110 (24724).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Hiermee heeft de heer Van Meenen zijn duidelijkheid.

De voorzitter:

Er wordt mij ingefluisterd dat de heer Klaver van de fractie van GroenLinks afziet van zijn inbreng. Dan mag ik het woord geven aan de heer Van Meenen van D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. We hebben een mooi algemeen overleg in twee bedrijven gehad, waarin veel is gewisseld en veel toezeggingen zijn gedaan. We verwachten de komende maanden allerlei onderzoeken die licht zullen doen schijnen op eventuele leenangst en eventuele uitval bij invoering van een sociaal leenstelsel. De uitkomsten van die onderzoeken zijn van groot belang voor mijn fractie, net als het complete plaatje waarbinnen zo'n leenstelsel valt. Ik doel dan op investeringen in plaats van bezuinigingen. Mijn fractie is daar recent nog heel duidelijk over geweest.

Na al die duidelijkheid staan er nog enkele vragen open. Zo heb ik bij het debat geen duidelijkheid meer kunnen krijgen van de minister over de cohortgarantie en wat die betekent voor mensen die nu overwegen om aan een bestuursjaar te beginnen of om een jaar aan topsport te gaan doen. Ik vraag de minister om daar nu duidelijkheid over te geven. Ook de minimale tijd die moet zitten tussen het ingaan van een sociaal leenstelsel en behandeling in beide Kamers is een punt dat mijn fractie zorgen baart, in verband met de adequate voorlichting aan studenten. We hebben eerder al geconstateerd dat die zeer noodzakelijk is. Ik vraag de minister dus of zij daar nog eenmaal op kan ingaan.

De voorzitter:

Ik zie de heer Van Dijk en mevrouw Schouten. De heer Van Dijk was eerder.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zou zeggen: dames gaan voor. Maar u bepaalt, voorzitter.

De voorzitter:

Nee, nee, ik discrimineer niet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zo is het.

De heer Van Meenen refereerde al even aan zijn fractievoorzitter. Die heeft dit weekend stevige woorden gesproken: de steun van D66 voor de onderwijsplannen van dit kabinet is niet dichterbij gekomen. Ik wil graag wat meer toelichting daarop. Wat bedoelt D66 nu eigenlijk? Welke bezuiniging op onderwijs moet van tafel? Is dat de nullijn voor leraren? Is dat de prijsbijstelling van 200 miljoen die niet doorgaat? Is dat de algemene taakstelling? Is dat de korting op studenten? Wat is de voorwaarde van D66 om weer op de achterbank aan te schuiven?

De heer Van Meenen (D66):

Dat laatste had de heer Van Dijk er niet bij moeten zeggen. Ik zit liever op de voorbank. De heer Van Dijk rijdt straks zelfs met mij mee.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nou, nou, nou! Dit hebben we niet gehoord, voorzitter!

De voorzitter:

Dit heeft heel Nederland gehoord! Gaat u verder, mijnheer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Ach, het is gewoon naar Wageningen. Het staat los van het sociaal leenstelsel.

Ik kan de heer Van Dijk die duidelijkheid echter geven. Ik heb tijdens het algemeen overleg op de donderdag voorafgaand aan 1 maart, de dag waarop de bezuinigingen van de nieuwe ronde duidelijk werden, in de tweede termijn letterlijk gezegd dat elke euro die er op onderwijs bezuinigd zou worden, voor ons het leenstelsel verder weg brengt. Dan gaat het namelijk niet langer om de enige rechtvaardiging van een leenstelsel, namelijk dat we gaan investeren in onderwijs. We brengen daarmee juist de doelstelling van inmiddels 500 miljoen euro verder weg. Dat is uiteindelijk ook gebeurd. De heer Van Dijk zal zich kunnen voorstellen dat dit voor mijn fractie niet aanvaardbaar is. Maar ook daarvóór had ik al gezegd dat voor D66 het leenstelsel onderdeel is van een pakket aan investeringen in het onderwijs. Dat ga ik nu verder niet allemaal uitwerken, zoals ook de bestemming van het eventuele geld van het leenstelsel nog niet is uitgewerkt. Daar zouden we met elkaar over moeten spreken. Voor ons past dit echter alleen binnen een plaatje waarin er breder in het onderwijs wordt geïnvesteerd dan alleen uit de portemonnee van studenten.

De voorzitter:

De heer Van Dijk voor de allerlaatste aanval.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vind dit weer een buitengewoon vaag antwoord, tot mijn spijt. Het bewijst ook dat de heer Van Meenen voorlopig op die achterbank blijft zitten. Met dit soort vage taal komt hij niet aan het stuur te zitten, vrees ik.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mijn vraag luidt als volgt. Is het een harde eis van D66 dat de nullijn, de prijsbijstelling en de algemene taakstelling – kortom: de bezuinigingen die in het zogenaamde Oranjeakkoord zijn aangekondigd – echt van tafel moeten, wil D66 nog steun overwegen voor het leenstelsel?

De heer Van Meenen (D66):

Ik denk dat ik zo helder ben als ik op dit moment kan zijn. Ik heb van tevoren gezegd dat elke euro die daar bezuinigd wordt, een stap weg betekent van onze steun voor een leenstelsel. Dat is dus gebeurd, met 500 miljoen stappen, als je het zo wilt zien. Dat wil nog niet zeggen dat het onbereikbaar is geworden, maar dat zal puur afhangen van wat er in de komende maanden gaat gebeuren op het gebied van onderwijs. D66 staat voor investering in onderwijs. Dat geldt ook op dit dossier. Juist op dit dossier zullen we die strijd volop voeren. Ik treed daarover nu verder niet in details.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Van Meenen wil hier niet verder op ingaan, maar eigenlijk kunnen we zeggen dat het kabinet D66 enigszins geschoffeerd heeft. Het heeft, juist in een tijd waarin D66 steun overwoog voor het leenstelsel, zo'n 500 miljoen bezuinigd op onderwijs. Wil de heer Van Meenen de staatssecretaris nu oproepen om die bezuiniging meteen van tafel te halen? Of gaat de heer Van Meenen daar ook nog een keer over meeonderhandelen?

De voorzitter:

U hebt het over de minister, denk ik.

De heer Van Meenen (D66):

Hoe dat proces exact gaat lopen, is natuurlijk lastig te zeggen, omdat het leenstelsel niet een op zichzelf staand iets is. Er is tegelijkertijd een heel nieuw bezuinigingsvoorstel gedaan, dat zou moeten leiden tot een nieuw akkoord. Voor ons is zowel de steun aan het leenstelsel als de steun aan dat akkoord in gevaar gekomen. Er zijn grote risico's genomen. Dat ben ik geheel met mevrouw Schouten eens. De steun van D66 zou daardoor achterwege kunnen blijven. Wat afgelopen vrijdag is gebeurd, is inderdaad een klap in het gezicht van D66 en in het gezicht van het onderwijs als geheel.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat laatste delen we dan in ieder geval. De heer Van Meenen kan de minister oproepen die bezuinigingen per direct van tafel te halen. Het is nog maar de vraag of D66 gaat onderhandelen over een eventueel akkoord. Misschien komt er wel helemaal geen akkoord. Dan is het voor de minister al zeker dat D66 geen steun zal geven aan het leenstelsel. Roep de minister dus vooral op die 500 miljoen van tafel te halen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik denk dat ik als enige in deze commissie juist dit punt heel sterk naar voren heb gebracht en die relatie heb gelegd. Ik denk dat de minister dat heel goed begrepen heeft. Waar het verder toe leidt, zal de komende maanden moeten blijken. Maar ik denk dat ik zo duidelijk ben geweest als ik op dit moment kan zijn.

De heer Rog (CDA):

Ik probeer na twee termijnen en in dit VAO toch scherp te krijgen waar de grens ligt voor D66 voor steun aan het leenstelsel. Ik heb de heer Van Meenen horen zeggen dat het niet acceptabel is om 500 miljoen euro te bezuinigen op onderwijs. Ik vraag het hem nu: geeft D66 steun aan het leenstelsel als de bezuiniging van 500 miljoen euro blijft staan?

De heer Van Meenen (D66):

Dan stelt de heer Rog dezelfde vraag als de heer Van Dijk en mevrouw Schouten. Ik verwijs dus naar mijn vorige antwoorden. We zijn 500 miljoen stappen verder weg gekomen van steun aan een leenstelsel. Zo mag hij het zien, verder ga ik niet. Voor mij is dat trouwens best een eind met mijn wandelstokje. Als ik dat hele eind weer terug moet lopen, dan doe ik dat, maar dan moet er wel geïnvesteerd worden in onderwijs. Is dat beeldend genoeg?

De heer Rog (CDA):

Ja. Het is duidelijk dat we nog geen idee hebben van wat D66 doet. Zelfs 500 miljoen euro is geen bedrag waarvan D66 zegt dat het onacceptabel is om het leenstelsel in te voeren. Dat is in ieder geval een stukje duidelijkheid. Dank u vriendelijk.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is duidelijkheid die de heer Rog zichzelf toedicht, maar het sluit niet aan bij de woorden die ik gesproken heb.

De voorzitter:

Ik dank de heer Van Meenen voor zijn inbreng en mag het woord geven aan de heer Klein.

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter. In het algemeen overleg is al aangegeven dat dit een hoofdlijnenbrief is en alles nog op de tekentafel ligt. We zullen afwachten wat daar uit zal komen. Om toekomstige generaties goed onderwijs te kunnen geven, is het voor 50PLUS van belang dat het leenstelsel daadwerkelijk sociaal is. Tot nu toe hebben wij het volgende standpunt: nee, tenzij het daadwerkelijk een sociaal leenstelsel wordt. Daarnaast is voor ons nadrukkelijk het behoud van de openbaarvervoervoorziening voor studenten aan de orde.

We sluiten ons aan bij de vragen van D66 over de voorlichtingstijd en de periode waarna iets in werking zal treden. We hebben nu een hoofdlijnenbrief. Die zal uitmonden in wetgeving. Wij zijn van mening dat dit een zorgvuldig traject zal moeten zijn waarvoor de tijd genomen wordt, ook om tot voorlichting aan studenten te komen. Zij moeten weloverwogen een keuze kunnen maken. Wij vinden dat de toegankelijkheid gewaarborgd moet zijn. Niemand zou het studeren moeten laten omdat het leenstelsel hem of haar in de weg staat. Daarom is het heel belangrijk om te horen hoe de minister dit ziet. Kan alles doorgeschoven worden als in de lijn van de motie van de heer Van Dijk de termijn van 1 juli niet gehaald wordt? Anders maken mensen alsnog een keuze op basis van leenangst. En leenangst is een slechte raadgever. Dat zouden we tegen willen gaan.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vind het nog steeds raadselachtig wat precies de lijn van 50PLUS is rond het leenstelsel, want we krijgen verschillende signalen uit uw fractie. Maar goed, dat terzijde. Wat u net zei, vond ik echter positief. Begrijp ik goed dat u zegt dat de minister voor 1 juli aanstaande duidelijk moet maken of zij het leenstelsel wil invoeren, omdat het, als het later wordt dan 1 juli, voor scholieren die eindexamen doen en voor jongeren die overwegen om te gaan studeren, lastig wordt om te plannen? Begrijp ik goed dat u het eens bent met de deadline van 1 juli?

De heer Klein (50PLUS):

Nee, mijn stelling is dat het gaat om de juiste termijn. Op het moment dat het niet meer gehaald kan worden voor het studiejaar 2014–2015, zal het hele leenstelsel een jaar later moeten worden ingevoerd. We moeten voor de voorlichting namelijk een minimale periode van een halfjaar hanteren. 1 juli is voor mij geen deadline. Voor mij is de deadline wanneer het wordt ingevoerd en wanneer het daadwerkelijk kan leiden tot een goede afweging voor de komende studenten. Overigens is de fractie van 50PLUS unaniem op dit punt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan moet u nog even de tweets uitleggen van uw partijgenoten die zeggen dat zij dit leenstelsel niet steunen.

De heer Klein (50PLUS):

U hebt het over de fractie van 50PLUS.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De fractie inderdaad. Ik wil mijn vervolgvraag stellen.

De voorzitter:

Ho, ho, ho. U hebt al een vervolgvraag gesteld.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, dat was een retorische vraag.

De voorzitter:

Nee, nee, nee. Opmaatvragen tellen gewoon mee. Heel snel dan.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dank u, voorzitter. Ik waardeer uw souplesse.

Wat is voor 50PLUS een heldere deadline? Welke termijn wil 50PLUS zien voor studenten om bedenktijd te hebben als dat leenstelsel komt? Hoeveel tijd moet er tussen invoering van de wet en ingang van het studiejaar zitten?

De heer Klein (50PLUS):

Zoals ik in het algemeen overleg heb aangegeven, is minimaal een halfjaar noodzakelijk om daadwerkelijk voorlichting te kunnen geven. Dit betekent dus een periode vanaf januari, februari van enig jaar.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Hoeveel onderzoeken moeten er nog volgen voordat deze minister afziet van haar onzalige plan om het leenstelsel in te voeren? Ieder nieuw onderzoek bevestigt of verergert het beeld dat studenten en organisaties voor hoger onderwijs allang hadden. Het leenstelsel zal veroorzaken dat tienduizenden jongeren niet gaan studeren. Helaas zijn dat maar wat vaak de jongeren uit kwetsbare gezinnen. De minister zegt dat zij het niet erg vindt dat deze jongeren afzien van een studie, omdat zij misschien gaan werken of naar het mbo gaan. Het CDA vindt het wel erg als deze jongeren niet gaan studeren. Het CDA vindt het erg als jongeren om financiële redenen niet kiezen voor een studie. Het CDA wil dat het hoger onderwijs toegankelijk blijft, ook voor studenten die geen rijke ouders hebben.

De voorstellen van de minister leiden bovendien tot een onevenredige financiële schade voor studenten met onvindbare of weigerachtige ouders. Er is nauwelijks draagvlak voor het schuldenstelsel waar dit kabinet een volgende generatie studenten mee wil opzadelen. Er is daarvoor geen draagvlak in de samenleving en, zoals zich dat laat aanzien, is dat er ook niet in het parlement. Om die reden heeft het CDA enkele moties die hier zojuist zijn ingediend, medeondertekend. Het CDA roept de minister op om te stoppen met het leenstelsel. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de bijdrage van de Kamer.

De vergadering wordt van 16.30 uur tot 16.35 uur geschorst.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Er is een aantal moties ingediend en er is een aantal vragen gesteld. Ik ga ze af in volgorde van woordvoerders. Ik begin dus bij de heer Van Dijk. In zijn motie op stuk nr. 107 verzoekt hij de regering om 1 juli aanstaande af te zien van het wetsvoorstel voor het leenstelsel indien daarvoor onvoldoende parlementair draagvlak bestaat.

Ik moet zeggen dat deze motie mij bevreemdt als het daarin gaat over het draagvlak in deze Kamer. Ik constateer dat er in elk geval twee partijen zijn die een ruime meerderheid hebben en die met elkaar een regeerakkoord hebben gesloten. Ik constateer ook dat ik al eerder heb aangegeven dat ik een wetsvoorstel voorbereid. Volgens mij is de normale parlementaire weg, wat ook de koninklijke weg is, dat ik de Kamer een wetsvoorstel stuur en dat zij daarop inbreng levert. Daaruit kan ik misschien iets afleiden, bijvoorbeeld dat ik een meerderheid heb of juist niet. Dan volgt een parlementaire behandeling in deze Kamer. Daarna gaat het wetsvoorstel, als het zover komt, naar de overzijde, naar de Eerste Kamer. Ik stel voor om die koninklijke weg te bewandelen. Ik bereid een wetsvoorstel voor, dat krijgt de Kamer, ik wacht haar inbreng af en ga daarna graag met haar over dit wetsvoorstel in debat.

Nu kan ik natuurlijk best bevroeden dat de heer Van Dijk iets anders bedoelt, dat hij op het draagvlak aan de overzijde doelt. Ik moet zeggen dat wij hier in dat geval nieuwe parlementaire geschiedenis schrijven. Ik heb dan een vraag aan de indieners van deze motie. Bedoelen zij met deze motie te zeggen dat het primaat van de behandeling staatsrechtelijk eigenlijk aan de overzijde ligt, bij de Eerste Kamer? Wat bedoelen de indieners daar dan mee? Willen zij eigenlijk dat ik het wetsvoorstel hier terugtrek en dat ik het indien aan de overzijde? Dan ga ik daar eerst met de senatoren in debat en kom ik bij deze Kamer terug als ik daar een meerderheid heb. Willen de indieners dat? Dat vind ik interessant, maar hoe gaan zij het wetsvoorstel dan beoordelen? Gaan zij het beoordelen op de juridische consistentie en de uitvoering? Of krijgen wij het hele debat dan opnieuw? Ik kan mij ook nog voorstellen dat de heer Van Dijk wil dat ik dit niet plenair regel, maar via de achterkamertjes. Dat zou mij ook bevreemden. Ik weet dat zijn fractie, evenals veel andere fracties, niet van achterkamertjespolitiek houdt.

Daarom stel ik voor om de koninklijke weg te bewandelen en het voorstel hier in de Tweede Kamer te behandelen, transparant en openbaar. Als er in de zomer een wetsvoorstel is, horen wij dan of er al dan niet een meerderheid is. Ik ontraad dus de motie, voorzitter. Dat zal u na dit alles niet verbazen.

De voorzitter:

Dat verbaast mij inderdaad niet, na alles wat u gezegd hebt. U hebt een paar vragen gesteld aan de heer Van Dijk en u hebt iets gezegd over de algemene gang van zaken van wetsvoorstellen. De heer Van Dijk wil graag reageren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De minister heeft inderdaad iets gezegd over de algemene gang van zaken van wetsvoorstellen. Wij wachten de voorstellen af. Ik zie ze met belangstelling tegemoet. Ik hoop dat de voorzitter ook heeft meegeschreven, want ik vind het allemaal buitengewoon interessant.

Maar goed, nu naar de inhoud. De minister mag zich best een beetje van den domme houden, want dat is haar goed recht, maar zij kijkt natuurlijk ook naar het journaal en naar praatprogramma's. Zij weet ook dat het hele land ziet in welke situatie het kabinet zich bevindt. Het is heel simpel: de steun voor dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer is onzeker. Dat is een feitelijke constatering.

Daarnaast staat er nog veel meer in de motie: over de situatie van jongeren, over de situatie van instellingen en over de langstudeerboete, waarin wij twee jaar lang veel tijd en energie hebben gestoken. Daarop wil ik graag een reactie van de minister. Hoe kijkt zij daartegenaan? Wat is voor haar een aanvaardbare procedure met dit wetsvoorstel? Natuurlijk heeft zij het goed recht om namens het kabinet voorstellen te doen! Daarom probeer ik ook enige coulance aan te brengen in deze motie, een coulance die niet te vinden is in de motie van mevrouw Schouten. Die steun ik overigens ook van harte, maar ik heb zo het idee dat de minister daarover ook niet enthousiast is. Hoe kijkt zij aan tegen de situatie van studenten en instellingen, die op dit moment met grote onzekerheid rond de voorstellen van de minister zitten?

Minister Bussemaker:

Het is wenselijk dat die duidelijkheid er zo snel mogelijk is. Een van de redenen dat ik een hoofdlijnenbrief stuur, is om de Kamer te vragen hoe zij erover denkt en of zij mee wil denken over het leenstelsel. Ik constateer dat er in het algemeen overleg veel gezegd is. Sommige dingen kan ik gebruiken. Ik stel dus voor om te wachten op het wetsvoorstel, want er is nooit zekerheid over een wetsvoorstel totdat het de goedkeuring van deze Kamer heeft. Ik ken mijn plaats. Ik weet hoe belangrijk deze Kamer is. Dus nogmaals: ik wacht af. Er is pas zekerheid over de status van het wetsvoorstel als de Kamer erover heeft gestemd.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, gelet uw vorige interruptie lees ik alleen voor de gezelligheid artikel 57 over interrupties uit het Reglement van Orde voor: "De Voorzitter kan interrupties toelaten. Deze dienen te bestaan uit korte opmerkingen of vragen zonder inleiding".

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dank u, voorzitter. Ik vraag de minister wat voor haar een redelijke invoeringstermijn is, gezien de onzekerheid voor instellingen en jongeren. Let ook op de opmerkingen die 50PLUS heeft gemaakt.

De voorzitter:

Wat is uw punt?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Hoeveel tijd geeft de minister aan studenten om zich voor te bereiden op haar wetsvoorstel?

Minister Bussemaker:

Wenselijk is een redelijke termijn. Je mag verwachten dat dit in ieder geval een aantal maanden is. Met dit wetsvoorstel komt er een communicatieplan. De heer Van Meenen heeft daar vragen over gesteld. Ook hangt het ervan af hoe snel we welke duidelijkheid kunnen geven. De Kamer weet dat ik nog een aantal onderzoeken binnenkrijg. Daar zullen we de communicatiestrategie op afstemmen. Dat zullen we overigens tegelijk doen met tal van andere maatregelen om het studiesucces te bevorderen, zoals die in het wetsvoorstel inzake kwaliteit in verscheidenheid.

Ik vervolg mijn betoog. In zijn motie op stuk nr. 108, die mede is ondertekend door de leden Van Meenen, Rog en Schouten, verzoekt de heer Van Dijk om de aanvullende beurs voor studenten met weigerachtige of onvindbare ouders in stand te houden. Ik stel vast dat dit een voorstel is van het oude kabinet om de studiefinanciering te vereenvoudigen. Ik stel ook vast dat verschillende fracties over dit onderdeel van het voorstel van het voormalige kabinet Rutte/Verhagen vragen hebben gesteld. Tevens stel ik vast dat ik al in mijn brief heb gezegd dat ik nadere maatregelen ten aanzien van een hardheidsclausule verken. Tot slot stel ik vast dat de indieners van deze motie geen dekking hebben. Het bedrag dat hiermee is gemoeid, begint immers al in 2015 te lopen, van 11 miljoen tot al snel structureel 34 miljoen. Dan nemen we ook de besparing bij DUO niet mee. Dat moeten we tegen elkaar afwegen. Ik ontraad de motie dus. Ik kan de indieners ook vragen om de motie aan te houden, juist omdat ik een- en andermaal heb aangegeven te willen onderzoeken of er een hardheidsclausule moet komen.

De voorzitter:

Voordat ik ruimte geef voor interrupties, wil ik de leden vragen om niet het algemeen overleg over te doen.

De heer Rog (CDA):

Mijn fractie heeft al in een eerder kabinet vragen gesteld over deze kwestie. Mijn fractie heeft die vragen nogmaals gesteld in het algemeen overleg en ik hecht eraan te zeggen dat deze minister in haar eigen hoofdlijnenbrief deze maatregel heeft benoemd. Ook hecht ik eraan te benadrukken dat het totaal van de maatregelen die zij in de hoofdlijnenbrief heeft benoemd, leidt tot een besparing van 1, 2 miljard, die vervolgens elders weer zou worden geïnvesteerd. De minister had daarin dus een eigen, andere afweging kunnen maken. Ik constateer dat dit kabinet van VVD en Partij van de Arbeid die afweging niet heeft gemaakt.

Minister Bussemaker:

U citeert mij niet helemaal correct. In de brief waaraan u refereert, heb ik aangegeven dat ik besef dat dit een pijnlijke maatregel is en dat ik nog zal nagaan of op onderdelen een hardheidsclausule moet worden gemaakt. Daar ben ik nu mee bezig.

De heer Van Meenen (D66):

Is de minister het met mij eens dat de dekking voor dit voorstel impliciet voortkomt uit de opbrengst van een sociaal leenstelsel? Ik denk dat dit ook de wijze is waarop wij daar eerder met elkaar over hebben gesproken. Elke verzachtende maatregel in de voorstellen die er nu liggen, zou ten laste moeten komen van de mogelijke opbrengst voor het onderwijs.

Minister Bussemaker:

Zo is het niet helemaal. De opbrengsten van het leenstelsel komen pas later tot uiting. Het wetsvoorstel over de vereenvoudiging zou al vanaf 2015 een besparing opleveren. Als ik dit niet doe, moet ik dus vanaf 2015 iets anders doen. Anders heb ik geen dekking.

In de motie op stuk nr. 109 van het lid Schouten c.s. wordt de regering verzocht om "aan het SCP mee te geven dat het onderzoek gebaseerd is op realistische aannames en cumulatie-effecten meeneemt". Het oordeel over deze motie laat ik over aan de Kamer. Volgens mij ligt de motie goed in lijn met wat we in het algemeen overleg met elkaar hebben besproken. Laat er geen misverstand over bestaan: ik wil niet weglopen voor problemen. Het gaat me om feiten, die ik goed wil interpreteren. De heer Rog spreekt over tienduizenden studenten die niet meer gaan studeren. Ook dat is niet gebaseerd op feiten, want het CPB-onderzoek komt tot 10.700. Ook ik wil de feiten, juist omdat ik – dit zeg ik met name tegen de heer Rog – een onderscheid wil maken. Enerzijds studenten die misschien niet gaan studeren omdat ze zich niet goed hebben voorbereid en niet gemotiveerd zijn. Anderzijds studenten, bijvoorbeeld uit bepaalde inkomensgroepen, die niet gaan studeren omdat ze denken dat ze het zich financieel niet kunnen permitteren. Daar kan een groot verschil tussen zitten. Om al die redenen laat ik graag het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De heer Rog (CDA):

Dit is uitlokking, dus ik reageer er kort op. De minister kan wel degelijk zaken doen met het CDA over goede matching aan de voorkant en het invoeren van prikkels die ervoor zorgen dat studenten binnen de gestelde tijd hun studie afmaken. Dat is ook uitdrukkelijk aan de orde geweest in het algemeen overleg.

Minister Bussemaker:

Volgens mij doen we dat met het sociaal leenstelsel. Dit is een ultieme prikkel om voort te gaan met je studie. Voor het overige verwijs ik nogmaals naar de Wet kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs, een wetsvoorstel al bij de Kamer ligt en zorgt voor een goede matching.

In de motie op stuk nr. 110 van het lid Schouten c.s. wordt de regering verzocht "per direct af te zien van het voornemen om een leenstelsel in te voeren". Na alles wat ik nu heb gezegd, zal het niet verbazen dat ik deze motie ontraad.

De heer Van Meenen vroeg naar voorlichting over de opleiding. Ik hecht daar zeer aan; daarover heb ik al het nodige gezegd. Ik verwijs ook hierbij naar de Wet kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs, en naar het communicatieplan dat de Kamer bij het wetsvoorstel over het sociaal leenstelsel zal aantreffen.

De heer Van Meenen heeft ook nog gevraagd naar de cohortgarantie voor het bestuursjaar. Daarin kan ik hem tegemoetkomen. Het moment dat je begint met een bachelor of master is relevant. Als je voor 1 september 2014 met een bachelor begint, een bestuursjaar hebt en de studie vervolgens na 1 september 2014 weer oppakt, behoud je het recht op de basisbeurs voor de rest van de duur van de bachelor. Er is dus een cohortgarantie voor degenen die met een bachelor of een master bezig zijn. Bij die knip, de overgang, geldt het niet; zo staat het in de hoofdlijnenbrief.

De heer Van Meenen (D66):

Is het dan niet elegant om die knip ook maar achterwege te laten? Het gaat om studenten die al zijn begonnen aan hun studie, er een jaar tussenuit gaan als ze hun bachelor hebben gehaald en daarna verdergaan met hun master. Het is toch een kleine moeite om dit er ook uit te halen, lijkt mij.

Minister Bussemaker:

Aan de andere kant is het wel redelijk, omdat je een bewuste, nieuwe keuze maakt om een master te gaan doen. Als we dit niet doen, duurt het nog langer en is er een lagere opbrengst om te investeren in onderwijs. Juist bij een master is er een heel bewuste keuze van studenten om nog extra te investeren in hun opleiding. Die investering verdienen ze daarna – dat geldt eigenlijk nog sterker dan bij een bachelor – heel snel terug. Ik vind de conclusie van de heer Van Meenen dus te snel. Ik dacht hem blij te maken met een tegemoetkoming: een bestuursjaar blijft ook in het leenstelsel mogelijk.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter, ik dacht dat wij, als wij allebei in zo'n goede bui zijn en de minister in een vrijpostige, neem mij niet kwalijk, vrijgevige bui is, er een heel mooie middag van konden maken.

De voorzitter:

Dat is een interessante verspreking!

De heer Van Meenen (D66):

Ja, inderdaad! De vrijpostigheid komt misschien van mij! Is de minister het met mij eens dat het in ieder geval in Nederland de ambitie is van het kabinet dat studenten die een bachelor hebben gedaan, die ook vervolgen met een master? Of is er een kentering in die ambitie?

Minister Bussemaker:

Nee, zeker niet. Ook daarbij geldt echter dat er sprake moet zijn van een bewuste keuze, zoals bij elke overgang. Het moet ook mogelijk zijn om met een bachelor aan de slag te gaan. Veel Nederlandse studenten hebben, meer dan studenten in het buitenland, nog een master. In andere landen zie je dat ze meer aan de slag gaan na het afronden van hun bachelor, maar ik zou niets liever willen dan dat talentvolle, gemotiveerde studenten de master er nog bij doen.

De heer Van Meenen heeft ook nog opmerkingen gemaakt over de bezuinigingen. Die komen hier volgens mij tijdens een ander debat aan de orde. Ik kan het bedrag van 500 miljoen niet plaatsen. Ik stel wel vast dat ook in het Lenteakkoord, waar ook de partij van de heer Van Meenen aan heeft meegewerkt, een bezuiniging van 230 miljoen op onderwijs was ingeboekt.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter …

De voorzitter:

Ik kijk een beetje naar de klok, want wij hebben nog meer debatten vanmiddag.

De heer Van Meenen (D66):

Ter informatie, ook aan de luisteraars thuis: die 500 miljoen is opgebouwd uit twee onderdelen. Vorige week hebben wij de minister van Financiën in deze zaal horen zeggen dat 215 miljoen het resultaat is van het onthouden van de prijscompensatie. De door het CPB berekende lasten die gepaard gaan met het afschaffen van de nullijn voor leraren, die nu verlengd wordt, zijn 280 miljoen. Dat is opgeteld 495 miljoen. Voor het gemak heb ik dat afgerond op 500 miljoen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De minister geeft niet echt antwoord, maar ik wil graag weten of het correct is wat de heer Van Meenen zegt. Ik had begrepen dat er ook nog een departementale taakstelling van 66 miljoen is voor OCW. Met andere woorden: kan de minister dat bevestigen of anders per brief aan ons uitleggen wat de voorstellen zijn voor bezuinigingen op onderwijs in het zogenaamde Oranjeakkoord?

Minister Bussemaker:

Nee, want er is nog geen Oranjeakkoord. Ik stel voor dat wij dit ook via de koninklijke weg doen. Dat betekent dat de minister van Financiën, die de brief heeft gestuurd, de informatie geeft die daarbij van belang is. Ik ga daar niet allerlei aparte brieven bij sturen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kan de minister wel bevestigen dat de cijfers van de heer Van Meenen correct zijn?

Minister Bussemaker:

Over dat ene cijfer twijfel ik. Ik stel voor dat wij daarover nu even geen discussie voeren. Ik heb niet scherp waar hij die 500 miljoen vandaan heeft. Ik begrijp nu waarmee hij die heeft opgeteld. Ik stel daartegenover dat ook eerder in het Lenteakkoord een forse maatregel zat. Het is dus blijkbaar heel moeilijk om daaraan te ontkomen. Ik zal mijn collega van Financiën nog eens even verzoeken om dit heel precies mee te nemen bij de Kamerdebatten die over de begroting voor 2014 spelen.

De voorzitter:

Ik aarzel een klein beetje, omdat wij een klein beetje wegdrijven van het onderwerp dat eigenlijk aan de orde is. Dat zullen de leden ook allemaal zien.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ja, maar dit is natuurlijk wel een heel wezenlijk onderwerp, mede omdat een aantal partijen hebben aangegeven dat het voor hen van cruciaal belang is voor eventuele steun. Ik schrik hier toch een beetje van, want de brief met de bezuinigingsvoorstellen is namens het kabinet gestuurd en niet alleen namens de minister van Financiën. Ik neem aan dat deze minister bij de ministerraad is geweest waarin dit besproken is. Ik mag toch hopen dat zijzelf weet hoeveel bezuinigingen er zullen neerslaan op haar eigen departement. Is de minister niet gekend in dit voorstel?

Minister Bussemaker:

Nee, natuurlijk hebben we met elkaar gesproken over dit kabinetsbesluit. Bij dit VAO over het leenstelsel lijkt het mij echter niet goed om een debat met elkaar te voeren over verschillende cijfers die in een veel breder perspectief geplaatst moeten worden. Maar als we een debat hebben over de begroting, ga ik natuurlijk graag verder met de Kamer hierover in discussie.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dit gaat niet over de begroting, maar over de huidige bezuinigingsvoorstellen van het kabinet, met de vraag om steun vanuit de Kamer. Stel dat het inderdaad zo is dat 500 miljoen neerslaat bij het departement en dat de minister dit niet precies weet. Gaat zij dan akkoord met dit bedrag? Of zegt zij dat zij het naar beneden wil hebben en dat zij zich daarvoor zal inzetten?

Minister Bussemaker:

Nee, mevrouw Schouten weet dat het een brief van het kabinet is. Ik had een vraag aan de heer Van Meenen omdat het mij niet duidelijk was hoe hij dat bedrag had opgebouwd. Dat is nu duidelijk. Dat is voor een belangrijk deel herkenbaar met de brief die namens het kabinet is gestuurd en waar de Kamer vorige week met een aantal collega's van mij over heeft gediscussieerd. Het lijkt mij netjes om het debat op die manier te vervolgen. Natuurlijk ga ik graag verder met de Kamer in debat, maar dan over mijn begroting, namelijk de begroting voor 2014.

De voorzitter:

Ik denk dat de minister een punt heeft.

De heer Rog (CDA):

In aanvulling hierop wil ik een verzoek doen. Kan de minister ons een brief sturen waarin zij uitleg geeft over de brief van het kabinet die ondertekend is door de minister van Financiën, met de gevolgen voor de begroting van OCW en haar visie daarop? Ik denk dat het relevant is om die brief hier en nu te vragen, ook in verband met de steun van een aantal partijen. We dachten dat D66 al mee was, maar dat blijkt misschien toch niet zo te zijn. Het is dus zeer relevant voor de Kamer om dit te weten.

Minister Bussemaker:

Het parlement heeft recht op informatie. Ik wil wel even met mijn collega's bespreken hoe we het over alle departementen doen, zodat we straks niet per departement een discussie zullen voeren. Het gaat namelijk over het geheel van de rijksbegroting voor 2014. Ik neem het voorstel dus mee.

De voorzitter:

Begrijp ik het goed dat er een brief komt waarin of aan het verzoek wordt voldaan of met redenen wordt aangegeven waarom niet aan het verzoek wordt voldaan?

Minister Bussemaker:

Dat hebt u helemaal juist begrepen, voorzitter.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat we het zo afspreken.

De heer Van Meenen (D66):

De minister noemde zelf nog het Lenteakkoord. Dat is prima. Daar nemen we de volle verantwoordelijkheid voor. Ik wil inderdaad graag in die brief een overzicht van alle bezuinigingen die nu nog rusten op het onderwijs, wanneer ze ook afgesproken zijn.

Minister Bussemaker:

Dat neem ik dan mee bij de toezegging die ik net heb gedaan.

De heer Klein heeft nog over de ov-kaart gesproken. Daar hebben we het bij het algemeen overleg niet uitgebreid over gehad, maar daar komen we zeker op een bepaald moment op terug. Leenangst is ook een thema waar we met elkaar over hebben gesproken. Daarvoor laten we onder andere het SCP onderzoek doen. Op die vragen komen we zeker te zijner tijd terug. Ik heb daar nu niet veel anders over te melden dan wat ik bij het algemeen overleg al heb gemeld. Hiermee ben ik gekomen aan het einde van de beantwoording van de vragen en de reactie op de moties.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden. We zullen volgende week stemmen over de moties.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven