Vragen van het lid Kraneveldt-van der Veen aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Dijksma, over het bericht dat de staatssecretaris het advies van de PO-Raad overneemt dat de Cito-toets voortaan in mei of juni zal worden afgenomen in plaats van in januari of februari.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Vorige week lekte een advies van de raad voor het primair onderwijs uit, waarin wordt voorgesteld om de Cito-toets voortaan niet in februari maar in mei of juni af te nemen. Nu wordt er na de Cito-toets nauwelijks meer iets aan rekenen en taal gedaan op school, omdat de druk er voor de leerlingen af is. Dat wil men voorkomen. Leerlingen hebben dan meer voorbereidingstijd voor de toets en minder stress, is het idee. De staatssecretaris reageerde meteen positief op dit advies. De Partij van de Arbeidfractie staat ook positief tegenover de aangevoerde argumenten, maar ziet ook een aantal belangrijke haken en ogen aan het voorstel. Daarom wil ik de volgende vragen stellen aan de staatssecretaris.

Bent u het met de Partij van de Arbeid eens dat alle kinderen, naast een gedegen schooladvies, recht hebben op een onafhankelijk, objectief oordeel over het behaalde niveau via een eindtoets en/of een leerlingvolgsysteem? Bent u het met de Partij van de Arbeid eens dat een objectief oordeel vooral van belang is voor zorg- en achterstandsleerlingen, die last kunnen hebben van onderadvisering? Bent u het met ons eens dat dit PO-Raadadvies dus zeker geen opmaat mag zijn naar het afschaffen van de Cito-toets? Holt dit advies het belang van een objectieve toetsing uit volgens u? Ziet u, net als wij, een probleem voor de aansluiting met het voortgezet onderwijs? Scholen in het voortgezet onderwijs moeten weten hoeveel leerlingen er komen. Daar kunnen zij roosters voor opstellen en leraren voor inhuren. Als er een groot verschil zit tussen het schooladvies en de Cito-score kunnen ouders misschien wel een conflict krijgen met de ontvangende school. Is er dan nog wel tijd voor overleg? Wat zijn volgens u de voorwaarden waaronder zo'n latere Cito-toets kan worden ingevoerd?

Scholen in het basisonderwijs gaan zelf over de manier en het tijdstip waarop zij toetsen, maar de politiek is wel medeverantwoordelijk voor de aansluiting met het voortgezet onderwijs en de doorlopende leerlijnen rekenen en taal, waarbij toetsen een belangrijke kwestie is. Hoe kijkt u daar tegen aan? Welke rol ziet u nu voor uzelf weggelegd bij dit plan van de PO-Raad?

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Mevrouw Kraneveldt stelde terecht dat het advies van de PO-Raad is voortgekomen uit de gedachte dat zo veel mogelijk onderwijstijd van heel groot belang is voor alle leerlingen, overigens in het bijzonder voor zwakke leerlingen. Waar wij nu tegen aanlopen is dat kinderen in het eerste jaar van het voortgezet onderwijs soms slechter presteren, ook op basisvaardigheden, dan zij bij de Cito-toets deden. Natuurlijk vraag je je dan af waarom dat zo is. De Onderwijsraad heeft hierover in het verleden ook al een aantal opmerkingen gemaakt. Uiteindelijk is de constatering dat het belangrijk is om ook de laatste maanden in groep 8 effectief te besteden aan onderwijs. Ik vind het daarom belangrijk om het voorstel van de PO-Raad op te pakken, omdat ik denk dat de effectieve tijd voor onderwijs van groot belang is.

Mevrouw Kraneveldt stelt terecht de vraag of ik vind dat alle kinderen recht hebben op een onafhankelijke toets. Het antwoord daarop is eenvoudig: ja. De discussie daarover hebben wij al eerder gevoerd. Wij hebben ook vastgesteld dat wij binnenkort voor het eerst in de geschiedenis gaan vastleggen, met referentieniveaus, wat kinderen aan het einde van groep 8 moeten kennen en kunnen. Daarbij hoort ook dat er een objectieve vaststelling plaatsvindt van het niveau van de kinderen. In die zin is deze discussie een oude discussie, omdat dit recht voor mij gewoon onomstotelijk vaststaat. Wij zullen dit ook in wetgeving blijven verankeren. De indruk dat kinderen straks zonder een tweede objectief gegeven doorstromen naar het voortgezet onderwijs, moeten wij echt wegnemen, want die klopt niet.

Is het belangrijk dat ook voor bijvoorbeeld zwakke leerlingen dit tweede objectieve gegeven er is? Ja, dat is belangrijk. Gaan wij de Cito-toets afschaffen? Neen. Los van het feit dat ik daar niet over ga, ben ik er geen voorstander van.

Wat betekent dit nu voor de functie van de eindtoets? In de Tweede Kamer is al eerder vastgesteld dat ook leraren natuurlijk hun advies met betrekking tot de vraag waar de kinderen in het voortgezet onderwijs naartoe zouden moeten gaan, niet vastleggen op basis van niets. Zij doen dat heel vaak op basis van toetsen in het leerlingvolgsysteem. Dat systeem wordt overigens ook door Cito gemaakt. Op basis van jarenlange ervaring is zichtbaar waar kinderen naartoe gaan. In groep 7 is er een entreetoets, die een behoorlijk nauwkeurige voorspellende waarde heeft met betrekking tot de vraag waar een kind met de eindtoets van Cito ongeveer zal uitkomen. Die toetsen zijn er en zij blijven gewoon. Er wordt in het basisonderwijs heel veel getoetst. Wij hopen dat in de toekomst scholen veel meer doen met de uitkomst van de toets en dat zij hun beleid daarop aanpassen. Dat is het debat dat ik in de komende tijd veel liever zou willen voeren.

Kortom, heeft het voorstel van de PO-Raad naast voordelen ook een aantal nadelen? Ja, die zijn er. Het afnemend onderwijs moet er goed mee kunnen omgaan en er goed op voorbereid zijn. Samen met staatssecretaris Van Bijsterveldt zou ik in het kader van de doorlopende leerlijn het gesprek willen aangaan met de PO-raad en de VO-raad. Ik wil daar ook Cito en andere toetsontwikkelaars bij betrekken. Een van de gespreksonderwerpen zal zijn de vraag hoe middelbare scholen omgaan met gegevens uit deze eindtoets. Ik denk overigens dat daarbij ook het gebruik van de toets als toelatingscriterium ter sprake zou kunnen komen.

Het lijkt mij een belangrijke voorwaarde dat het verschuiven van de eindtoets gelijk oploopt met de wettelijke verankering van de referentieniveaus, want anders heb je een periode waarin je geen duidelijke eindniveaus in beeld hebt. Ik vind ook dat alle partijen voldoende tijd moeten krijgen om zich voor te bereiden. Ook moeten zij het eens zijn met elkaar. Mijn positie is, dat ik het inhoudelijke debat heel graag wil aangaan, langs de lijn van de inhoud en met het oogmerk om uit alle kinderen te halen wat er maximaal in zit, en met inachtneming van het recht dat zij hebben op een objectieve waarneming van waar zij staan. Ik zie het graag ook in de bredere context van wat wij noemen de "warme overdracht". Een ding weten wij zeker: juist op de schakelmomenten, wanneer men van de ene naar de andere school gaat, is er ongelooflijk veel winst te behalen. Het gaat nu soms gewoon niet goed en als partijen beter met elkaar gaan samenwerken en meer met elkaar het gesprek voeren, denk ik dat wij veel meerwaarde kunnen behalen voor de kinderen. Daar ben ik van harte voor.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Ik dank de staatssecretaris voor de heldere antwoorden. Het is goed dat zij ook zegt dat het belang van onderwijstijd heel groot is, en zeker het belang van het recht op een onafhankelijke en objectieve toetsing. Verder noem ik natuurlijk de warme overdracht, want daarbij gaat het inderdaad vaak mis. Het is mijns inziens zeer verstandig dat de staatssecretaris dit parallel wil laten lopen aan de invoering van de doorlopende leerlijnen. Ik ben dus blij met de inzet van de staatssecretaris op dit punt.

De heer Pechtold (D66):

Is dit de zendtijd voor de politieke partijen voor de PvdA, of houden wij hier het vragenuurtje in de Tweede Kamer? De staatssecretaris heeft iets gezegd over de Cito-toets. Wij hebben daarvan kennis genomen. Over de voordelen zullen wij waarschijnlijk nog spreken in de Kamer. De fractie van de PvdA heeft echter waarschijnlijk het gevoel gehad dat dit publicitair wel eens mis zou kunnen gaan en is daarom een vraag gaan stellen om kritisch te doen en dit zo even recht te trekken. Fantastisch. Staatssecretaris, zult u ...

De voorzitter:

U spreekt via de voorzitter, mijnheer Pechtold.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter, wilt u aan de staatssecretaris vragen of zij zorgvuldig met de Cito-toets wil omgaan? Het zou immers verschrikkelijk zijn als zij ineens als een onverlaat alle kinderen ging beoordelen op een moment dat zij daaraan nog niet toe waren. Wij weten dat het verschuiven van de Cito-toets voordelen kan hebben, met name voor de kinderen met een leerachterstand. Wij gaan ervan uit dat de staatssecretaris daarmee rekening houdt, niet alleen onder druk van de fractie van de PvdA.

Staatssecretaris Dijksma:

Mijns inziens heb ik van niemand druk nodig om op dit onderwerp uiterste zorgvuldigheid te betrachten.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Voorzitter. Ik vond het verhaal van de staatssecretaris iets minder helder. Ik maak er echter uit op dat zij wel degelijk van plan is om het hele toetssysteem eens goed ter discussie te stellen. Dat lijkt mij verstandig, ook gezien de conclusies die in het rapport-Dijsselbloem worden getrokken. Waarom zet zij echter nu ineens de Cito-toets naar achteren, terwijl wij in feite hebben gezegd dat wij een eindtoets willen voor iedereen, niet alleen een Cito-toets voor leerlingen die het toch wel gaan halen? Wij willen niet de kinderen uitsluiten die het niet gaan halen. Waarom zet de staatssecretaris nu niet een discussie in gang over het hele toetssysteem, een nulmeting, een verplicht leerlingvolgsysteem en een eindtoets voor iedereen? Dat lijkt mij veel verstandiger.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik meen dat ik al een jaar geleden de discussie met de Kamer ben aangegaan over de manier waarop wij in het basisonderwijs toetsen. Ik heb dit vooral gedaan om als het ware de toegevoegde waarde die scholen voor hun leerlingen meebrengen, beter in beeld te krijgen. Daarbij is vooral het leerlingvolgsysteem erg belangrijk. De Kamer weet dat scholen hiermee al veel werken. Een begin- en eindmoment zijn immers momentopnamen. Belangrijker is uiteraard dat wij van scholen vragen dat zij de gegevens die nu al beschikbaar zijn, beter gaan gebruiken om voortdurend bij te houden waar kinderen staan, of wat erin zit er ook wordt uitgehaald, en of wellicht op groeps- of schoolniveau het beleid moet worden gewijzigd. Het debat hierover is in de Kamer al herhaaldelijk gevoerd. De discussie over de Cito-toets past daarin. De Kamer weet immers dat wij niet alleen voor het eerst gaan vastleggen met referentieniveaus waar kinderen staan in groep acht en wat zij moeten kennen en kunnen, maar dat wij ook hebben afgesproken met scholen dat zij zich objectief en gevalideerd verantwoorden over de toegevoegde waarde. Ik vind het heel prima dat scholen dit zelf ook willen. Daarvoor hebben zij ons niet nodig en dat hoeft niet te worden afgedwongen, want scholen vinden het zelf ook belangrijk om deze verantwoording af te leggen.

De heer Dibi (GroenLinks):

De fractie van GroenLinks vindt het een sympathiek idee om de Cito-toets pas aan het einde van het schooljaar af te nemen, omdat leerlingen dan vier maanden langer de tijd hebben om de reken- en taalprestaties te verbeteren. Bovendien wordt de Cito-toets daardoor minder zwaar. De staatssecretaris zegt terecht dat de toets een momentopname blijft. Het advies van de school wordt hiermee echter wel erg bepalend. Dat is prima, ware het niet dat veel leraren kansarme, vaak allochtone, maar ook autochtone kinderen een lager advies geven dan deze kinderen werkelijk aankunnen. Hoe gaat de staatssecretaris daarmee om?

Staatssecretaris Dijksma:

De heer Dibi weet dat ook mij het onderpresteren een doorn in het oog is. Wij weten dat een op de tien kinderen in het basisonderwijs eigenlijk meer kan dan er nu wordt uitgehaald. Wij hebben een set voorstellen gedaan waarmee wij leraren willen steunen in het beter boven tafel halen van de mogelijkheden van kinderen. Het belangrijkste instrument daarvoor is uiteraard het beter benutten van de gegevens uit het leerlingvolgsysteem op individueel en groepsniveau. Een van de zaken in dit verband zijn de taal- en rekenverbeterprojecten, waaraan een op de vier basisscholen inmiddels meedoet. Wij hebben daarvan hoge verwachtingen. Bovendien weet men dat wij in het bijzonder kijken naar dit specifieke punt van onderadvisering. Hier zijn al verschillende onderzoeken naar gedaan, soms met tegenstrijdige resultaten. Deze onderzoeken hebben belangrijke zaken naar voren gebracht. Ik zal de Kamer verscheidene voorstellen op dit terrein voorleggen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Het voorstel, zoals gedaan door de PO-Raad, moet ervoor zorgen dat de waarde van de Cito-toets voor toelating tot het voortgezet onderwijs afneemt. Betreurt de staatssecretaris het dan niet dat de PO-Raad hiermee eigenstandig gekomen is, zonder het gezamenlijk met de VO-raad naar voren te hebben gebracht of tenminste hierover contact te hebben gehad? Denkt zij dat het naar achteren schuiven van dit voorstel echt de oplossing van het probleem is? Ziet de staatssecretaris het risico dat vo-scholen straks zullen zeggen: op basis van het advies van de school mag u hier komen, maar wij willen zeker weten dat het advies van de school bevestigd wordt door de Cito-toets? Hiermee houd je nog langer een stuk onzekerheid en wordt de druk van de Cito-toets groter naarmate je hem naar achteren verschuift.

Staatssecretaris Dijksma:

De heer Jan Jacob van Dijk trekt een conclusie die ik nog niet kan delen. Hij vraagt of ik het betreur dat de PO-Raad hier alleen mee naar buiten komt. Ik ga ervan uit dat men voortdurend het gesprek met VO-raad zal hebben gevoerd en zal willen blijven voeren. Iedereen heeft het recht om een voorstel te doen. Het is mijn voorstel dat wij het er samen over eens zijn, zowel de scholen in het basisonderwijs als die in het middelbaar onderwijs, hoe wij met dit vraagstuk omgaan. Er kan een aantal praktische problemen vastzitten aan het verschuiven van een toetsmoment. Echter, er zijn al eerder in het basisonderwijs bepalende momenten waarop scholen hun schooladvies baseren. Stel dat een leraar denkt: voor de heer Jan Jacob van Dijk schat ik atheneum in. Dat doet hij niet zomaar uit het blote hoofd. Laten wij vaststellen dat ook leraren voor hun schooladvies gebruikmaken van toetsen en de uitkomsten ervan die gedurende de gehele loopbaan van kinderen in het onderwijs worden afgenomen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het advies voor de middelbare school is natuurlijk ongelooflijk belangrijk voor leerlingen en hun ouders. Het advies van de leraar en van de school is belangrijk. De toets kan daarbij aanvullend zijn. De vraag is wat je doet als blijkt dat het advies te laag was en de leerling op de middelbare school feitelijk meer aankan. Hierover hebben wij het al eerder gehad. Ik vind dat de doorstroming in dat geval perfect moet zijn en dat hiervoor veel meer mogelijkheden moeten komen. Gaat de staatssecretaris dit ook zeggen tegen haar collega-staatssecretaris Van Bijsterveldt zeggen? Gaat zij zich überhaupt met dit probleem bemoeien? Het is immers van groot belang dat leerlingen die een te laag advies krijgen, uiteindelijk toch alle mogelijkheden hebben om hogerop te komen.

Staatssecretaris Dijksma:

Volgens mij hebben wij vorige week bij het begrotingsdebat gewisseld dat alle bewindslieden op Onderwijs het erover eens zijn dat wij kinderen maximaal kansen moeten bieden, ook de laatbloeiers. Dit betekent natuurlijk ook dat wij met voorstellen op dat terrein zullen komen. Eerlijk gezegd wil ik niet vandaag al allerlei uitspraken gaan doen over zaken waarvan men weet dat staatssecretaris Van Bijsterveldt hiermee binnenkort naar de Kamer komt. Laten wij vaststellen dat het in ieder geval van belang is dat kinderen, als er verschil is tussen een schooladvies en de uitkomst van Cito – dit zou een van de onderwerpen van gesprek met de VO-raad moeten zijn – hiervan nooit de dupe mogen worden. Ik denk dat dit een belangrijk uitgangspunt is.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Vorige week hebben wij het bij de Onderwijsbegroting uitvoerig gehad over al die kleilagen, al die raden, die wij hebben: PO-Raad, VO-raad en noem maar op. De staatssecretaris staat hier, omdat de PO-Raad een uitspraak heeft gedaan waarvan niet duidelijk is of er überhaupt overleg is geweest met de VO-raad. Weer een argument om deze raden af te schaffen. Ik hoor de staatssecretaris voortdurend een betoog houden over het grote belang van een onafhankelijke toetsing. Ik las de volgende uitspraak van de staatssecretaris: "Staatssecretaris Dijksma vindt dat er te veel belang wordt gehecht aan de Cito-toets en wil dat het schooladvies het zwaarst weegt." Betekent dit impliciet niet toch een afwijzing van onafhankelijke toetsing, in casu de Cito-toets?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is de huidige wetgeving en deze is al jarenlang van kracht. De huidige wetgeving zegt gewoon dat het schooladvies over waar een kind in de toekomst naartoe gaat, bepalend is en dat een second opinion in de vorm van een eindtoets hierbij ondersteunend kan zijn. Dat is de huidige wetgeving. Daaraan zal ik ook niet iets veranderen.

Naar boven