Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 4 december 2002 over ICT op school.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij hebben vorige week gesproken over de toekomst van ICT op School na 2004. Er is een decentraal model gepresenteerd dat op zichzelf aantrekkelijk is. Het gaat echter uit van financiële aannames die op zijn zachts gezegd twijfelachtig zijn. De fracties van D66, de PvdA en GroenLinks hebben er behoefte aan de aannames die ten grondslag liggen aan de redenering van de staatssecretaris te laten toetsen door een onafhankelijke derde. Er moet worden gekeken of de keuzes en de ambities in evenwicht zijn met de financiële aannames. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onderwijskundig gebruik van ICT niet meer weg te denken is uit ons onderwijs;

overwegende dat de toegang tot internet en een adequaat naar school(soort) gedifferentieerd pakket aan internetdiensten een basisvoorziening behoort te zijn voor alle scholen, ook voor kleinere scholen die in minder toegankelijke gebieden zijn gehuisvest;

overwegende dat op dit moment onvoldoende helder is of de (financiële) aannames van de regering realistisch zijn in relatie tot de geformuleerde ambities over keuzemogelijkheden voor scholen en de wettelijke taken die scholen hebben ter voorbereiding van leerlingen op de examens;

overwegende dat ICT op school nog steeds een grootprojectstatus heeft wat betekent dat aan bepaalde eisen van informatievoorziening behoort te worden voldaan;

verzoekt de regering om:

  • - een geobjectiveerde beoordeling van het realiteitsgehalte van de plannen en de aannames van de regering over Kennisnet 2 in relatie tot de beschikbaar gestelde financiën;

  • - een marktverkenning zoals die eerder heeft plaatsgevonden ter voorbereiding van Kennisnet 1;

  • - een reëel beeld van de keuzes die scholen straks binnen het nieuwe concept van Kennisnet 2 zullen hebben in vergelijking met de huidige situatie onder Kennisnet 1,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door de leden Lambrechts, Tichelaar en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88(25733).

Staatssecretaris Van Leeuwen:

Voorzitter. Ik kijk even naar de ontwikkeling in de markt ten opzichte van de situatie van vijf jaar geleden, 1997. Het is nu mogelijk om ook met minder centrale voorzieningen een goed onderwijsnetwerk te realiseren. Om te zorgen voor een internetvoorziening die past bij het onderwijsconcept van een school hebben instellingen ook vrijheid nodig. Daar zijn wij het waarschijnlijk over eens. Daarom is het van belang evenwicht te vinden tussen die keuzevrijheid voor de scholen en de randvoorwaarden die de overheid op dat punt moet regelen. Om de continuïteit van de voorziening te waarborgen, is het belangrijk om het instellingen die tevreden zijn met de huidige dienstverlening door nl.tree, mogelijk te maken daarmee verder te gaan. Scholen hebben al een individuele gebruikersovereenkomst. Zij kunnen die straks per 1 januari 2004 opzeggen, maar ook gewoon nakomen. Ik behoef dus geen centrale afspraken te maken voor alle instellingen.

De stap die ik wil zetten, is een logische. Bij het afsluiten van het adendum, zoals bij het contract met nl.tree rond de jaarwisseling 2001/2002 is gebeurd in samenspraak met deze Kamer, is reeds overeengekomen dat het contract met nl.tree in principe per 31 december 2003 zou aflopen, tenzij voor 31 december van dit jaar anders werd besloten. Wij doen dat, zodat er vanaf 2004 een open markt is voor internetproviders. Deze wens is meer dan eens door de Kamer en het veld geuit. Ook de ondertekenaars van deze motie hebben dat gedaan.

Op 13 december 2001 is hierover een debat gevoerd met deze Kamer. Bij dit overleg is duidelijk aangegeven dat het contract zou worden opgezegd, tenzij er zwaarwegende redenen waren om anders te besluiten. Eigenlijk zouden wij dus moeten spreken over zwaarwegende redenen. Deze keuze werd destijds door de fracties van de PvdA en D66 ondersteund, omdat scholen zelf een afweging moeten kunnen maken, vergeleken met de situatie tot dusverre.

Wat is er nu veranderd vergeleken met een jaar geleden? Ik ben het niet met mevrouw Lambrechts eens dat er op dit moment onvoldoende bekend zou zijn over de wijze waarop de internetvoorziening na 1 januari 2004 vorm kan krijgen. De stichting Kennisnet heeft in overleg met het onderwijsveld een advies opgesteld, waaruit blijkt dat er behoefte is aan flexibilisering en dat die ook mogelijk is.

Op de financiële onderbouwing ben ik in het algemeen overleg onlangs ingegaan. Ik heb die beschreven in de brief die de Kamer op 9 december is toegezonden. Ik noem een paar belangrijke punten daaruit. De tarieven die gebruikt zijn bij de berekening van de koopkracht zijn gebaseerd op de tarieven zoals die nu worden gehanteerd in de zakelijke ADSL-markt. Er is sprake van een prijs p en van een hoeveelheid q. Als je p met q vermeningvuldigt, krijg je een benadering waarbij de benodigde koopkracht echt goed is in te schatten. Wij hebben daar geen apart onderzoek voor nodig. Sterker nog, ik verwacht juist dat door flexibilisering van de markt op dit moment de tarieven voor het onderwijs vanaf 1 januari 2004 nog lager zullen zijn dan nu het geval is. Door mijn voorstellen niet te volgen, wordt de markt weer op slot gegooid en dat lijkt mij niet verstandig.

Over de inrichting van de centrale voorziening heb ik overleg gevoerd met dezelfde stichting Kennisnet en met Surfnet. Hieruit is mij gebleken dat het verantwoord is, deze voorziening in te perken tot in totaal 10 mln euro als overheidsbijdrage. Er komt een interdepartementaal vangnet in het kader van de Breedbandnotitie. Deze notitie is vorige week vrijdag 13 december in de ministerraad behandeld. Om dit voor de onderwijssector apart te regelen, is niet effectief en zal leiden tot een verstoring van de markt. Om de continuïteit van de internetvoorziening op 1 januari 2004 te kunnen waarborgen, dienen nu enkele besluiten te worden genomen. Het nieuwe kabinet kan begin 2003 eventueel nadere besluiten nemen over de invulling en uitwerking van het concept.

Ik benadruk dan ook dat wij de keuze echt niet kunnen uitstellen. Er zijn twee alternatieven: doorgaan met nl.tree, dat wil zeggen het verlengen van het centrale contract, of liberalisering van de markt nu doorvoeren. Uitstel van deze beslissing is feitelijk niet goed mogelijk. De periode om de nodige voorbereidingen te treffen, wordt dan echt te krap. Ik heb dat uiteengezet in het algemeen overleg. Marktpartijen en andere betrokken organisaties zullen niet in beweging willen komen en gaan weer achterover leunen. Zoals ik al zei: de markt gaat op slot en er gebeurt niets. Dat is een onwenselijke situatie. De Kamer zou dat met mij eens moeten zijn.

Het is eveneens onwenselijk dat de onrust over de internetvoorziening in het onderwijs blijft voortduren. Scholen moeten zo snel mogelijk weten waaraan zij toe zijn, zodat hierin geen kostbare tijd en energie wordt gestoken. Daarbij moeten scholen voor de zomervakantie een afweging maken voor een heel schooljaar. Als wij nu geen besluit nemen, zoals ik voorstel, dan raken wij van de regen in de drup. Kortom, als deze Kamer nu niet akkoord gaat met de voorgestelde flexibilisering van de markt, zal de internetvoorziening voor het onderwijs tot 31 mei 2005 geregeld moeten worden binnen de raamovereenkomst met nl.tree. De tijd om iets anders te regelen, is namelijk te kort. Eigenlijk zou de Kamer dan ook in strijd handelen met wat zij een jaar geleden zelf heeft voorgesteld, namelijk om de markt te flexibiliseren. Het is dan ook duidelijk dat ik de Kamer de aanvaarding van deze motie ten sterkste ontraad. Het aannemen van de motie is niet in het belang van alle hierbij betrokken partijen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

U wilt een flexibeler concept, maar u stelt zichzelf ook niet erg flexibel op. U vraagt wat er sinds een jaar veranderd is, sinds D66, CDA en PvdA ervoor hebben gepleit om dit concept te volgen. Wat er veranderd is, is dat u maar iets meer dan de helft van de middelen ter beschikking stelt! Stel dat u gelijk heeft – ik betwijfel het – en dat het daadwerkelijk voor iets meer dan de helft van de middelen kan, wat is er dan op tegen om dat door een objectieve derde te laten toetsen? Deze derde kan kijken of het daadwerkelijk mogelijk is. In een marktscan kunnen de mogelijkheden worden bezien. U zegt dat iedereen het wil. Ja, het concept wil iedereen. Dat wilden wij al veel langer. Nu alle schoolleiders in feite zeggen dat zij er geen vertrouwen in hebben dat het kan, moet u de indieners van deze motie niet verwijten dat zij onrust in het veld veroorzaken. U bent degene die de onrust veroorzaakt, omdat u maar iets meer dan de helft van de middelen ter beschikking stelt Kortom, waarom laten wij dit niet toetsen door een onafhankelijke derde teneinde te bezien wie gelijk heeft: de minister of de indieners van de motie?

Staatssecretaris Van Leeuwen:

Mevrouw Lambrechts haalt het financiële aspect erbij. Dat mag. Maar dan zeg ik dat wij in het algemeen overleg uitgebreid hebben aangegeven dat het voor minder geld kan. Daar zouden wij met elkaar eigenlijk verheugd over moeten zijn. De markt is minder gemonopoliseerd en er is meer concurrentie. Daardoor is het mogelijk dat het voor minder geld kan. Dat staat los van de wens die in de motie wordt verwoord. U heeft gezegd dat u in wezen niet zeker bent van de zaak en eerst een onderzoek wilt laten doen. Dat juist zou nu veel meer onrust veroorzaken in het onderwijsveld, omdat wij dan voor de komende jaren vastzitten. Men heeft dan niet voldoende tijd om zich in te stellen en in te spelen op de nieuwe situatie, waarin men zelf keuzes kan maken. Ik ontraad de Kamer de aanvaarding van deze motie echt ten sterkste. Ik hoop dat mevrouw Lambrechts ook tot dat inzicht zal komen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen na de lunchpauze over de ingediende motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven