Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 11 december 2002 over omgangs- en scheidingsbemiddeling.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Ik wil de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat naar huidig recht beide ouders na scheiding c.q. ontbinding van het geregistreerd partnerschap belast blijven met het gezag over en de opvoeding van hun kinderen en de daaruit voortvloeiende zorgplicht;

voorts overwegende dat naar huidig recht een wettelijk kader ontbreekt om deze zorgplicht na scheiding c.q. ontbinding van het geregistreerd partnerschap afdoende vorm en inhoud te geven;

verzoekt de regering, met een voorstel te komen tot aanpassing van de desbetreffende wetgeving teneinde een wettelijke plicht voor ouders te creëren om vóór de scheiding c.q. ontbinding van het geregistreerd partnerschap tot afspraken te komen met betrekking tot de vorm en inhoud van de zorgplicht van ouders voor hun kinderen na scheiding c.q. ontbinding van het geregistreerd partnerschap,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Pater-van der Meer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 112(28600 VI).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ook ik wil graag een motie indienen naar aanleiding van het overleg over hetgeen ik nog steeds omgangsonrecht noem.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de wetgever zich expliciet in de wet dient uit te spreken dat het over het algemeen in het belang van kinderen is om contact te hebben met beide ouders, ongeacht de vraag of die ouders nu het gezamenlijk gezag hebben over de kinderen of niet;

overwegende dat ouders met kinderen soms onderlinge conflicten hebben die erin resulteren dat een van beide ouders van de andere ouder de kinderen niet meer mag zien;

overwegende dat het soms lang kan duren voordat er een rechterlijke beslissing is genomen over omgang van die ouder met zijn kinderen;

verzoekt de regering, voorstellen teDittrich ontwikkelen waarbij een standaard-omgangsregeling in de wet wordt vastgelegd die de verzorgende ouder niet eenzijdig mag verminderen en die gelding heeft totdat de rechter of beide ouders in gezamenlijkheid anders hebben beslist,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, De Pater-van der Meer, Luchtenveld en Schonewille. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 113(28600 VI).

De heer Schonewille (LPF):

Voorzitter. Mijn motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat rechterlijke tussenkomst in een groot gedeelte van de echtscheidingszaken geen toegevoegde waarde heeft;

overwegende dat duizenden echtparen per jaar dit onderkennen en ervoor kiezen, hun huwelijk te ontbinden door omzetting van dit huwelijk in een geregistreerd partnerschap, waarna dit geregistreerd partnerschap wordt ontbonden zonder rechterlijke tussenkomst, de zogenaamde flitsscheiding;

overwegende dat het recht dient aan te sluiten bij de maatschappelijke realiteit;

overwegende dat het schrappen van de verplichting van rechterlijke tussenkomst bij echtscheiding er sterk toe zou bijdragen dat de keuze voor mediation een vanzelfsprekende wordt;

verzoekt de regering, de mogelijkheid van echtscheiding zonder rechterlijke tussenkomst en zonder de gekunstelde omweg van de flitsscheiding nader te onderzoeken en de Kamer hierover binnen drie maanden te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schonewille, Luchtenveld en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 114(28600 VI).

Minister Donner:

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de Kamer dat wij op deze wijze een debat kunnen afsluiten dat zich heeft uitgestrekt over twee algemene overleggen en waarbij in beginsel een heleboel vraagstukken aan de orde zijn gekomen die in dit verband een rol spelen. Dat betekent niet dat ik dit nu zie als de enige punten die daaruit komen, want er zijn in die discussie meer punten naar voren gekomen.

Naar aanleiding van de motie van mevrouw De Pater merk ik op dat ik zeker niet onwelwillend sta tegenover het voorstel om in het kader van de echtscheiding de ouders te verplichten afspraken te maken – voor zover hun dat althans mogelijk is – en om te kijken in hoeverre dit gerealiseerd zou kunnen worden. Het sluit aan bij mijn in de brief van 4 december neergelegde ideeën om van partijen te verlangen dat zij bij het verzoek tot echtscheiding een document voegen waarin die afspraken zijn neergelegd en waarin staat welke pogingen zij tot dan toe hebben ondernomen om tot afspraken te komen en welke niet. De zorg voor kinderen is één onderdeel daarvan en derhalve zou dat daar ook in moeten staan. Ik wil proberen de gedachte uit de motie mee te nemen om te komen tot een voorstel, aangevende hoe dit in de wet gerealiseerd zou kunnen worden. Ik laat nog even in het midden hoe wij dat precies moeten doen, maar het idee is inderdaad om via een wettelijke structuur daartoe te dringen.

Over de motie van de heer Dittrich merk ik het volgende op. In het debat heb ik aangegeven dat ik positief sta tegenover het idee van het regelmatig bezoeken en dat ik zal bezien of er een operationele wettelijke norm is om dat neer te leggen. Ik zou de heer Dittrich evenwel in overweging willen geven om de eerste overweging te schrappen, omdat het dan makkelijker voor mij wordt om de motie uit te voeren. Daarin spreekt de Kamer immers uitdrukkelijk uit dat het over het algemeen in het belang van kinderen is om contact te hebben ook als het gezag niet is toegewezen, terwijl wij nu juist in een aantal gevallen afwijken van het gezag omdat dit niet in het belang is. Hier doet de Kamer een uitspraak die niet strookt met het wettelijk systeem. Ik zou dat punt in overweging willen geven; het laat voor de rest het resultaat ongewijzigd.

De heer Dittrich (D66):

Ook als het gezag niet bij beide ouders ligt, kan het nog steeds in het algemeen van belang zijn dat de ouder die dit gezag niet heeft, wel contact heeft met het kind. Het gaat over de omgang.

Minister Donner:

Daar ben ik het mee eens, maar u begint de motie met de overweging dat de wetgever dit uit moet spreken, terwijl de rest van de motie betrekking heeft op de periode voordat de rechter een uitspraak doet. Dan is er nog geen beslissing van de rechter om het gezag te ontrekken, om eventueel het kind niet onder gezag te zetten. Derhalve zeg ik dat die eerste overweging niet past binnen het geheel en, zo vrees ik, te verstrekkend is. Wat betreft het dictum merk ik echter op dat ik gaarne zal onderzoeken in hoeverre dat vorm gegeven kan worden.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Misschien mag ik kortheidshalve hier op het verzoek van de minister ingaan. Naar mij blijkt vinden de medeondertekenaars dit goed. Mevrouw De Pater doet mij evenwel een goede suggestie, in die zin dat niet de hele eerste overweging geschrapt behoeft te worden, maar alleen de woorden "de wetgever zich expliciet in de wet dient uit te spreken dat".

De motie-Dittrich c.s. (28600-VI, nr. 113) is in die zin gewijzigd dat de eerste overweging thans luidt:

"overwegende dat het over het algemeen in het belang van kinderen is om contact te hebben met beide ouders ongeacht de vraag of die ouders nu het gezamenlijk gezag over de kinderen hebben of niet;"

De voorzitter:

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.Donner

Zij krijgt nr. 115(28600 VI).

Minister Donner:

Op het in de motie van de heer Schonewille c.s. genoemde punt zijn wij uitvoerig ingegaan tijdens het algemeen overleg. Ik misken niet dat in 82% van de gevallen de rechter wel een functie heeft maar dat die niet zo zichtbaar is. Desondanks meen ik dat het idee om zonder rechterlijke tussenkomst het huwelijk te kunnen ontbinden, het huwelijk in wezen gelijkstelt met wat in essentie het geregistreerd partnerschap is, namelijk een overeenkomst. Dat wijkt naar mijn mening fundamenteel af van de uitgangspunten waarop de Nederlandse wetgeving berust. Ook als de rechter aan het einde van het proces een formaliteit is, moet hij daar desondanks blijven staan. Ik zou de Kamer aanvaarding van deze motie willen ontraden. In wezen zegt de Kamer met deze motie dat het huwelijk gelijkgesteld moet worden met een overeenkomst. Dat is geen uitspraak die je op de laatste dag voor het kerstreces in een motie moet neerleggen, want dan gaat er meer onderuit in de Nederlandse wetgeving dan alleen hetgeen er in de motie staat.

De heer Schonewille (LPF):

De minister schetst nu hele dramatische ontwikkelingen die ik in ieder geval nooit beoogd heb. Ik constateer in de motie dat de mogelijkheid van een flitsscheiding nu al bestaat. De minister gaat daarop niet in. Ik zou heel graag willen dat het niet op zo'n gekunstelde manier hoeft. Ik verwacht dat het een positief effect op het gebruik van mediation zal hebben, zonder dat dit verplicht gesteld hoeft te worden. Dat is ook de portee van de motie.

Minister Donner:

Nogmaals, ik misken niet dat thans de gekunstelde omweg van de flitsscheiding bestaat. Deze ontwikkeling betekent dat wellicht eerder dan voorzien heroverwogen moet worden, of we die mogelijkheid moeten laten bestaan. Dat hebben wij ook besproken tijdens het AO. Maar de redenering dat wij, omdat wij nu eenmaal de flitsscheiding hebben toegelaten, die voor het geheel mogelijk moeten maken, is een redenering waarbij "de staart de hond gaat kwispelen". Als wij dat eenmaal geregeld hebben, zal vervolgens gezegd worden dat het huwelijk maar bij overeenkomst gesloten moeten worden. Dat is de reden dat ik tegen aanvaarding van de motie ben.

De heer Schonewille (LPF):

Het aantal omzettingen en de ontbindingen op deze wijze neemt sterk toe. Er is sprake van een duidelijke maatschappelijke behoefte. Ik deel de redenering van de minister beslist niet. Ik sluit aan bij de maatschappelijke gewenstheid en bij de realiteit.

Minister Donner:

Ik meen ook hier dat de wetgeving niet per definitie moet aansluiten bij de maatschappelijke realiteit. Wetgeving is immers juist bedoeld om een zeker kader te bieden aan de maatschappelijke realiteit om zich te ontwikkelen. Ik denk inderdaad dat de heer Schonewille en ik verschillend hierover denken en ook over de consequenties. Ik geef alleen mijn standpunt en mijn houding ten aanzien van deze oplossing weer.

In het dictum wordt gevraagd, een en ander nader te onderzoeken en de Kamer daarover binnen drie maanden te informeren. Als de Kamer de motie aanvaardt, krijgt zij de studie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties morgen na de lunchpauze te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven