Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 34, pagina 2499-2525 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 34, pagina 2499-2525 |
Aan de orde is het debat over het verslag van de Europese Top en de NAVO-top.
De heer Timmermans (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Vandaag wordt van ons gevraagd om over twee dingen te spreken die erg moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. In de NAVO worden heel andere dingen besloten dan in de EU, maar er zijn natuurlijk ook wel een aantal gemeenschappelijke lijnen in te ontdekken. Tussen de val van de Muur en de aanslagen op het WTC in New York zitten op twee maanden na twaalf jaar. In die periode is ons bipolaire wereldbeeld verdampt, maar heeft de euforie die ons zeker in de eerste jaren van de jaren negentig in de greep had, allang weer plaatsgemaakt voor nieuwe zorgen. Een existentieel bedreigend, maar statisch wereldbeeld heeft plaatsgemaakt voor een soms minder dreigend, maar wel dynamisch en onzeker wereldbeeld. Deze onzekerheid was er al vóór 11 september als gevolg van de globalisering, die tegelijkertijd vreemd genoeg alles gelijk maakt – denk maar aan de wijze waarop wij communiceren, de wijze waarop wij ons kleden, de films waar wij naar kijken – en die aan de andere kant veel mensen over de gehele wereld doet twijfelen aan hun identiteit. De zoektocht naar een identiteit eindigt helaas vaak in vormen van nationalisme, extreem chauvinisme en xenofobie.
Dat brengt mij bij de paradox tussen het idee dat de wereld steeds kleiner wordt en het feit dat de nationale en subnationale reflexen, die vaak een afkeer van de ander in zich bergen, alleen maar toenemen. De noodzaak van een internationale aanpak wordt dan ook steeds sterker. Door de gebeurtenissen van 11 september en de gevolgen daarvan, gevolgen die wij tot op de dag van vandaag niet kunnen overzien, is die noodzaak alleen maar toegenomen.
Het wereldbeeld dat wij nu hebben, de onzekerheid die er thans is, zijn medebepalend voor het gebrek aan euforie dat wij bemerken nu er twee historische gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Ik noem de top in Praag, tijdens welke de veiligheidssituatie in Europa opnieuw is ingericht en de Europese deling op veiligheidsgebied is beëindigd, en de top in Kopenhagen, waar is beklonken wat wij eerder in deze Kamer hebben besproken, namelijk het beëindigen van de kwalificatie West en Oost in waardetermen, om het in de woorden van Havel te zeggen. Havel zei in een toespraak in Bratislava in mei 2001: Oost en West zijn geen geografische betekenissen in Europa meer, maar zijn door de loop van de Europese geschiedenis en de Europese deling waardebegrippen geworden: West is goed en Oost is slecht. En daar gaan wij nu in Europa een einde aan maken. Dat heeft een immense betekenis voor ons allemaal.
Die betekenis houdt niet op bij dit besluit. Zij gaat verder op het moment dat wij de lijnen met Turkije in stand houden. Het proces dat moet leiden tot een Turks lidmaatschap van de Europese Unie wordt gaande gehouden. Ook in Turkije moet het besef doordringen dat ook de mensen daar deel kunnen uitmaken van de Europese waardegemeenschap, dat ook daar geen waardeoordeel meer geldt in de zin van "dit zijn wij, dit is van ons, en dat zijn jullie". In die zin is het proces van het beëindigen van de Europese deling voor een groot deel, maar nog niet helemaal voltooid. De discussie met Turkije hoort hier nadrukkelijk bij.
In Buitenhof van zondag had Ad Geelhoed het aan het slot over "the closing of the Dutch mind". Hij refereerde daarmee aan een boek van Alan Bloom "The closing of the American mind" van midden jaren tachtig, waarin wordt beschreven hoe de Verenigde Staten zich afkeren van wat er in de rest van de wereld gebeurt. Ik denk niet dat sprake is van een "closing of the Dutch mind". Het is geen Nederlands fenomeen dat wij meer op onszelf gericht zijn, meer binnenlands gericht zijn, het is een Europees fenomeen. Het kan alleen maar worden aangepakt door de noodzakelijke internationale samenwerking en Europese integratie transparanter en opener te maken. De burger moet er meer en meer bij worden betrokken. Dat is de hoofdopgave die wij hebben nu wij die Europese deling hebben weten op te lossen. Ik roep het kabinet op om in die zin verdere voorstellen uit te werken en in die zin ook in de Conventie te staan.
Meer Europese integratie, meer democratisering leidt noodzakelijkerwijs ook tot een pendant in meer democratie, meer transparantie op nationaal en subnationaal niveau. Ook dat is een paradox die wij niet uit de weg mogen gaan. Alleen als de burgers zich herkennen in al het bestuur, in de gemeente, in de provincie, op rijksniveau en op Europees niveau, kun je de democratie bestendigen. Ook dat is een opdracht voor mensen die de Europese integratie een warm hart toedragen.
De besluiten rond Turkije begroet mijn fractie van harte. Het voorstel dat door Schröder en Chirac is geformuleerd, ging ons een stap te ver. De uitkomst van de top is wat dat betreft precies zoals wij het gehad hadden willen hebben. Ik complimenteer de premier daarmee. Het is mede aan zijn inzet te danken dat wij deze uitkomst hebben.
Over Cyprus kun je teleurgesteld zijn, maar je kunt ook zeggen dat hiermee het proces gaande wordt gehouden. Als je de pers volgt over hoe het in Cyprus is opgevat, ook in het bezette deel, dan blijkt dat de mensen daar erbij willen horen. Als mijnheer Denktash dat niet voor hen voor elkaar krijgt, dan kiest men wel een ander. Ook die dynamiek wordt door het besluit van Kopenhagen bewerkstelligd. Dat is positief.
Ik stel nog wel een vraag over de financiën. Ik las in de Herald Tribune dat het ineens allemaal heel anders zit met de financiën. Commissaris Schreyer zou dat hebben gezegd. Het zou niet gaan om 40 mld, maar om 10 mld. Over dit punt mogen wij in de discussie natuurlijk geen onduidelijkheid laten bestaan.
Ik maak een enkele opmerking over de NAVO-top. Hoe wordt de rapid reaction force vorm gegeven? Wat is de relatie met de VN? Wij hebben steeds het uitgangspunt gehad dat bij het mandateren van vredesoperaties het mandaat van de VN zou moeten komen of van een regionale organisatie zoals de OVSE. De NAVO zou niet zelf een mandaterende organisatie moeten zijn. Hoe moet ik dat zien in verhouding tot die rapid reaction force? Hoe wordt het DCI-proces opnieuw ingericht om invulling te geven aan de vormgeving van de rapid reaction force? Wat is de relatie met het headline goal in Europees verband? Hoe kunnen wij, nu de Turken en de Grieken groen licht hebben gegeven, snel invulling geven aan de relatie tussen de NAVO en de EU en de mogelijkheid van de EU om van NAVO-middelen gebruik te maken?
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter. Afgelopen weekend bleek gelukkig dat de soep niet zo heet gegeten wordt als zij wordt opgediend. De bewindslieden hebben de extra overhemden weer schoon in de kast kunnen hangen. Mede door het goede voorzitterschap van de Denen is de top tot een goed eind gekomen, zonder boze gezichten en naar volle tevredenheid van de meesten. Europees leiderschap en Europese vooruitgang is dus wel degelijk mogelijk onder liberaal gesternte, ook al doet de Nederlandse ervaring van de afgelopen periode anders vermoeden.
Het was in veel opzichten een historische top. Hangende de formele bekrachtiging is er nu echt een eind gekomen aan de onnatuurlijke tweedeling in Europa. Oost en West worden verenigd in vrede en onderlinge solidariteit. Ook het Europees veiligheids- en defensiebeleid is, nu de obstakels van Turkije uit de weg zijn, een forse stap dichterbij gekomen. Natuurlijk moet er nog veel werk verzet worden. Turkije is na zijn aanvankelijke boosheid tevreden met de toegezegde rendez-vousclausule. De fractie van GroenLinks kan zich daar goed in vinden, al herhaal ik dat deze afspraak niet betekent dat er in 2005 kan worden begonnen met de onderhandelingen als Turkije dan niet ten minste aan de politieke criteria voldoet. De Unie moet echter wel eerlijk zijn ten opzichte van Turkije. Daar hoort bij dat de Commissie en andere Europese instellingen helderder moeten aangeven wat er precies op welke gebieden van Turkije verwacht wordt. Meer democratisering in het algemeen is te vaag.
Ik heb begrepen dat Polen een deel van de inkomenssteun mag gebruiken voor plattelandsontwikkeling. De regering was daarop tegen en mijn fractie was het daarmee eens. Waarom is hier toch aan toegegeven? Polen heeft met dit staaltje onderhandelingskunst zijn visitekaartje afgegeven. Dat er keihard zou worden onderhandeld, was te verwachten. Tegelijkertijd is het voor iedereen duidelijk dat dit in een Unie van 25 of zelfs meer lidstaten volstrekt improductief is. In de conclusies wordt terecht gesteld dat de Unie zonder hervorming niet ten volle profijt zal hebben van de uitbreiding. Ook de burger zal zich in dat geval meer dan nu afkeren van de EU, terwijl hij het terechte gevoel moet krijgen dat er in Europa niet achter zijn rug wordt beslist.
Zowel de burgers in de kandidaat-lidstaten als de burgers in de huidige EU moeten zich in een referendum kunnen uitspreken over de uitbreiding en de hervormingen. Voor GroenLinks staat voorop dat een referendum het toetredingsperspectief voor de kandidaten per mei 2004 niet in gevaar mag brengen. In dat opzicht overtuigt de brief van de regering echter niet. Het is een ambitieloos document waarin voor elk stadium dat tot een referendum kan leiden de langste termijn wordt gekozen. Volgens ons moet dit – zeker in het geval van een raadplegend referendum – sneller kunnen.
De regering kan zich bij een referendum over de uitkomsten van de Conventie al helemaal niet achter het argument van tijdsdruk verschuilen nu in de conclusies staat dat het nieuwe verdrag pas na toetreding wordt ondertekend. Alle ambities van de Italianen ten spijt moet er voldoende ruimte zitten tussen de uitkomst van de Conventie en de daarop volgende IGC. Die tijd moet gebruikt worden voor maatschappelijke discussies over de uitkomsten en voor het organiseren van een referendum voor de gehele Unie. Een perfecte mogelijkheid daartoe dient zich aan bij de volgende Europese verkiezingen in juni 2004. Bij een positieve uitslag kunnen de hervormingen bekrachtigd worden in het volgende verdrag.
In navolging van Bulgarije en Roemenië krijgt nu ook Turkije pretoetredingsteun voor de periode 2004 tot 2006. Die post van 3 mld euro per jaar was oorspronkelijk voor zes landen bedoeld. Wordt het totale bedrag aan deze drie landen besteed? Als dat niet het geval is, wordt dan een andere bestemming voor het resterende bedrag gevonden? Ik sluit mij aan bij de vragen van de heer Timmermans over de financiering van de uitbreiding.
Met de uitbreiding krijgt de Unie nieuwe buren. Een goede verstandhouding daarmee is onontbeerlijk. In dat opzicht is GroenLinks blij met de herbevestiging van het Europees perspectief van de landen van de westelijke Balkan die betrokken zijn bij het stabilisatie- en associatieproces. In conclusie 23 is sprake van een top van landen die deelnemen aan dit proces. Betekent dit dat Bosnië, Servië en Montenegro worden uitgesloten van deze top? Dat zou een ongelukkige tweedeling zijn. Is de regering bereid om tijdig een standpunt in te nemen over de in conclusie 24 opgeworpen vraag hoe de betrekkingen met de Oekraïne, Moldavië, Wit-Rusland en de zuidelijke mediterrane landen kunnen worden verbeterd?
Scheepsrampen lijken langzamerhand aan de orde van de dag. Dat daarbij enorme schade kan ontstaan, bleek bij het ongeluk met de Prestige. De EU wil spoedig maatregelen nemen om milieuschade bij dit soort ongelukken beperken. Minister De Boer stelde de belangen van de Rotterdamse haven echter voorop door eerst voor een studie te pleiten. Deze manoeuvre leek veel op vertragingstactiek. De conclusies van de Transportraad moeten nu onverwijld worden uitgevoerd. Betekent dit dat de studie van de baan is? Zal de regering constructief meewerken aan een regeling inzake aansprakelijkheid voor ongevallen met olietankers?
Op welke manier is Rusland aangesproken op de situatie in Tsjetsjenië? In het verslag staat dat de modaliteiten van de NRF moeten worden uitgewerkt. Het gaat dan om de aard, de reikwijdte, de capaciteit en de relatie met het EVDB. Wil de regering de Kamer hierover een uitgebreide brief sturen waarin uitvoerig op alle modaliteiten wordt ingegaan, ook in relatie tot een VN-mandaat?
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Wij moeten niet iedere keer als wij over Europa spreken, zeggen dat het een historisch moment is, maar ik doe dit nu wel. Ik wil markeren dat hetgeen bij de val van de Berlijnse Muur in 1989 door bondskanselier Kohl werd gezegd, namelijk dat niet alleen Londen, Rome, Den Haag, Dublin en Parijs tot Europa behoren, maar ook Warschau, Praag, Sofia, Berlijn, Leipzig en Dresden, toen nog als te idealistisch terzijde werd geschoven door de meeste regeringsleiders. Met de top van Kopenhagen zijn echter de laatste formele stappen gezet naar een omvangrijke historische uitbreiding. De Deense premier Rasmussen kon dan ook zeggen: vandaag hebben wij een van de bloedigste en donkerste hoofdstukken van de Europese geschiedenis afgesloten en een nieuw hoofdstuk geopend.
Mijn fractie heeft waardering voor het Deense voorzitterschap. Het uitbreidingsproces is het afgelopen halfjaar op een uitstekende manier begeleid en afgerond. Het is veelzeggend dat de top soepel is verlopen en dat de extra vergaderdag niet nodig bleek. Ik maak ook onze bewindslieden een compliment en dat is het afgelopen halfjaar wel eens anders geweest. Het is goed dat Nederland zich wat bescheidener en coöperatiever heeft opgesteld dan op de top van Brussel. Terecht werd niet langer star vastgehouden aan de afgesproken financiële kaders.
Polen en Tsjechië gingen niet zo maar akkoord met hetgeen werd geboden, uiteraard ook met het oog op de referenda die daar gehouden zullen worden. Het kwam goed, zeker nadat Polen in financieel opzicht enige compensatie ontving. Ik vraag om opheldering over de uitzondering die voor Polen is gemaakt met betrekking tot de besteding van de structuurfondsen. Is dit niet een enigszins kortzichtige oplossing om Polen tevreden te stellen, terwijl nog over de toekomstige invulling van de structuurfondsen wordt nagedacht? Hoe verhouden de referenda in de toetredingslanden zich tot het tijdschema van het uitbreidingsproces dat in mei 2004 eindigt? Is al duidelijk waar de afsluitende IGC zal plaatsvinden, in Italië of in Nederland?
Ik mis in de conclusies een opmerking over de voortgang van de Conventie. Kan worden aangegeven wat er in Kopenhagen over de werkzaamheden van de Conventie is gezegd?
Ik deel de teleurstelling van collega Timmermans over Cyprus. Tegelijkertijd geldt dat wij ook realistisch moeten zijn. Er zijn goede dingen in gang gezet. De minister van Buitenlandse Zaken heeft in oktober stellig mijn opvatting bevestigt dat geheel Cyprus moet toetreden. Kan dit ook nu nog worden volgehouden? De toepassing van het acquis is in het noordelijk gedeelte wellicht pas later mogelijk.
Ik heb een dubbel gevoel bij de resultaten ten aanzien van Turkije. Het standpunt van mijn fractie over eventuele toetreding van Turkije mag bekend zijn. Kortheidshalve zeg ik dat dit eerder kernachtig is verwoord door de heren Giscard d'Estaing en Kohl. De reactie dat er in Turkije een onomkeerbaar proces in gang is gezet, lijkt mij geen adequate vertaling van de conclusies van Kopenhagen. Er moet aan de politieke criteria worden voldaan voordat überhaupt onderhandelingen kunnen plaatsvinden. Zolang dat niet het geval is, is er wat mijn fractie betreft nog geen onomkeerbaar proces in gang gezet.
Wat betref het Midden-Oosten beperk ik mij tot de opmerking dat er in het tweede deel van de verklaring wel erg veel nadruk wordt gelegd op de Palestijnse staat die in 2005 moet worden opgericht en de verplichtingen die dat meebrengt voor Israël. Als er ooit aanleiding was voor prudentie in het schetsen van perspectieven die door de voortdurende terreuraanslagen en geweldsuitingen verder weg zijn dan ooit, dan is het wel hier en nu.
Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de vragen van mevrouw Karimi over de NAVO-top. Ook wij vinden dat er meer duidelijkheid moet komen over de relatie tussen de taken van de NAVO en het strategisch concept van het EVDB. Ten slotte vraag ik het kabinet duidelijkheid te bieden over de gemaakte afspraken rond landen die lid zijn of worden van de EU maar geen lid zijn van de NAVO.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Nog meer dan in oktober na de eerste top over de uitbreiding van de EU wordt er na de top van de Kopenhagen gesproken van een historische gebeurtenis. Dat is het natuurlijk ook. Tien landen traden toe en drie andere staan te popelen om te worden toegelaten. Verder zijn er nog plannen met betrekking tot de toetreding van nog meer landen, met name op de Balkan. Het ijzeren gordijn is definitief opgerold, maar vervangen door een moeilijk te doorgronden sluis van geld. Mijn fractie heeft geen principiële bezwaren tegen uitbreiding van de EU, maar heeft wel in het verleden kritische vragen gesteld over een reeks van praktische problemen die overigens door de regering niet worden ontkend. Wij stelden vragen over de mensenrechten en corruptie in de diverse landen, over de voedselveiligheid, de milieuproblematiek en de duurzame landbouwpolitiek. Zijn er in de tussentijd gunstige onderhandelingsresultaten op deze terreinen geboekt?
Wij hebben wél kritiek op de soort unie, die er ook na de uitbreiding zal blijven. Wij zijn voorstander van een veel democratischer en socialer Europa. Wij betreuren het dat deze regering geen voorstander is van een referendum over de EU. Of het nu gaat over de uitbreiding van de EU, de inrichting van de EU of de resultaten van de Conventie, de regering wil niet praten over een referendum. Hiermee bewijst zij de burger maar ook zichzelf geen dienst. Steeds weer constateert de regering dat de EU weinig draagvlak heeft, maar de kans om dat draagvlak via een referendum te verbreden, wordt door haar niet gegrepen. In welke van de tien nieuwe EU-landen wordt een referendum gehouden? Hoe worden die referenda gefinancierd? Draagt Nederland daaraan ook bij? Zo ja, waarom dan wel in die landen en niet in ons eigen land? Welke verdeelsleutel wordt gehanteerd bij de verdeling van het geld over de voor- en tegenstanders?
Hoewel de pers bericht dat met name Polen hard heeft onderhandeld, komen de totale geplande uitgaven voor de tien landen uit op 40,8 mld euro. In 1999 werd in de financiële perspectieven tot 2000 een plafond van 42 mld euro aangehouden voor de uitbreiding. Geen wonder dat premier Balkenende na afloop zeer tevreden was over de resultaten van de onderhandelingen met de nieuwe tien. Hij had het over "geen centje pijn". De vraag is dus hoe hard er is onderhandeld. Die vraag wordt alleen maar relevanter na hetgeen hier vanochtend al gezegd is over een mogelijk bedrag van 10 mld euro. Gaan voor de rijke westelijke landen van de EU de kosten niet voor de baat uit en moeten wij niet vrezen dat de Oost-Europese landen uiteindelijk nettobetalers zullen blijken te zijn?
Turkije heeft de Gordiaanse knoop over het gemeenschappelijk defensie- en buitenlands beleid doorgehakt. De minister liet vorige week in het algemeen overleg nog weten dat het vooral Griekenland was dat op dat punt dwars lag. Wat is er precies afgesproken in Kopenhagen? Turkije is teleurgesteld over het ontbreken van een echte onderhandelingsdatum op korte termijn. Kan de minister een toelichting geven op zijn terechte analyse vorige week dat eigenlijk een nieuwe grondwet in Turkije nodig is voordat er verder gepraat kan worden? Wil hij zijn visie hier bevestigen? In die grondwet zou dan vooral de rol van het leger uit de politiek moeten worden geweerd voordat Turkije een serieuze kandidaat kan zijn. Zal dat er voor 2004 van komen? Wat als dat niet lukt? Hopelijk krijgt Turkije een echt democratische grondwet voor 2005. Hoeveel wordt er ondertussen meer ten behoeve van Turkije uitgegeven aan pretoetredingssteun?
Wat betreft Cyprus bestaan er nog veel onduidelijkheden. Is, zoals de minister vreesde, de groene lijn de buitengrens van de EU? Of denkt hij dat dit probleem voor april 2003 is opgelost? Over een eerste deadline van 28 februari zijn optimistische zinnen neergeschreven. Ik vraag de minister wat precies het verschil is met tal van deadlines van de afgelopen jaren. Wat als er in februari of, erger nog, in april geen oplossing is bereikt? Hoeveel euro gaat Noord-Cyprus aan steun ontvangen in de komende jaren?
Anders dan de uitbreiding van de EU wijst de SP-fractie de uitbreiding van de NAVO af. Ondanks de propaganda voor het tegendeel blijft de NAVO een gewelddadige organisatie die inmiddels de hele wereld tot haar werkterrein neemt. Dat is een ernstige ontwikkeling die dan ook bestreden moet worden. Zij draagt immers niet bij aan een veilige en vreedzame wereld. De NAVO is onderwerp van veranderin gen die op middellange termijn een definitief einde aan haar als effectieve organisatie kunnen maken. Feitelijk is dat nu al aan de gang. De SP-fractie wees al eerder op de irrelevantie van de NAVO. De NAVO is ook een organisatie van veel snelheden geworden. De minister had het over een gereedschapskist. Met name de Amerikanen kunnen uit die kist nemen wat hen op zoek naar politiek-militaire doelen van pas komt. De laatste berichten uit de VS over een nieuwe doctrine stemmen mijn fractie ongerust. Wat is er in Praag besproken over preventief ingrijpen? Wat is er gezegd over ingrijpen met desnoods kernwapens als ergens in de wereld massavernietigingswapens worden gemaakt?
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. De top in Kopenhagen is minder uitgelopen dan werd verwacht. Ongetwijfeld had dat te maken met het grote politieke belang dat gehecht werd aan het te nemen historische besluit om tien landen toe te laten. De SGP-fractie steunt, zoals bekend, de uitbreiding. Het besluit dat in Kopenhagen genomen is, mag in het licht van de geschiedenis zonder meer een mijlpaal heten. De totstandkoming van het besluit roept echter nog wel enkele vragen op, in het bijzonder wat betreft Polen. Dit land krijgt onevenredig meer extra geld dan andere toetreders. Miller dreigde met een negatieve referendumuitslag en dat bleek voldoende om Schröder – en met hem de andere regeringsleiders – te doen zwichten. Moedige democraten die wijken uit vrees voor een "nee" van het Poolse volk? Kan hier worden gesproken van een gelijkwaardige behandeling van kandidaat-lidstaten? Klopt het bericht dat Polen vervroegd 1 mld euro uit de structuurfondsen krijgt en dat dat bedrag mag worden aangewend om de inkomenssteun aan boeren te kunnen verhogen zonder dat daarbij de dwingende regels voor cofinanciering in acht hoeven te worden genomen? Hoe verhoudt zich dat tot alle opmerkingen over transparantie en betrouwbaarheid? Heeft onze regering in Kopenhagen op dit punt geen slappe knieën gehad? Hoe verantwoordt de minister-president dit besluit?
Ook over het besluit van de Europese Raad inzake Turkije is de SGP-fractie zeer kritisch. Een rendez-vousclausule was het maximale. Eerder dan 2005 bleek vorige week in deze Kamer illusoir. Los van de vraag of Turkije in de EU moet – met Giscard d'Estaing en vele christen-democraten in Europa menen wij van niet – is de vraag gewettigd hoe de minister-president zijn naam kon verbinden aan dit overigens onrealistische besluit als zou Turkije in 2004 aan genoemd criterium kunnen voldoen. Gaat zo'n datum niet een eigen leven leiden. Waarom heeft het Frans-Duitse voorstel om 2005 te kiezen het trouwens niet gehaald? Moet dit besluit worden gezien als een afkoop van de EU-toegang tot NAVO-middelen?
De situatie op Cyprus blijft zorgelijk. Wil de regering de perspectieven voor Cyprus nader toelichten? Kloppen de berichten dat er toch nog op vrij korte termijn een oplossing kan worden bereikt? De druk op beide partijen moet hoog blijven.
We zijn positief over 2007 als streefjaar voor Roemenië en Bulgarije, maar willen tegelijk onderstrepen dat de voorbereidingen wel moeten worden versneld. Dat impliceert meer sturing en begeleiding vanuit de EU. Hier ligt een immense opgave voor zowel de EU als de betrokken landen.
Vooraf begrepen wij dat op deze top het uiteindelijke zeteltal voor het Europese Parlement voor Hongarije en Tsjechië zou worden vastgesteld, dit in verband met de onderbedeling in het Verdrag van Nice. Hierover lees ik echter niets in de conclusies. Krijgen zij de gewenste 22 zetels elk in plaats van de 20, of niet?
Nog enkele opmerkingen over de NAVO-top in Praag. Mijn fractie vindt dat in Oost-Europa zo veel mogelijk een complementaire uitbreiding van EU en NAVO wenselijk is. Daaraan beantwoordt de besluitvorming in Praag. Wij spreken de wens uit dat de voorbereiding op de toetreding door NAVO en toetreders met kracht ter hand genomen zal worden. Nieuw is het besluit tot oprichting van de NATO Response Force; in het licht van terrorismebestrijding als nieuwe taak geen onlogisch besluit, dat onze steun waard is. De Verenigde Staten hebben hierop sterk aangedrongen. De SGP-fractie verhult niet dat het initiatief voor haar geloofwaardiger is dan de snelle EU-interventiemacht. In hoeverre kan het EU-initiatief exact aansluiten bij het NAVO-initiatief? De doelstellingen overlappen elkaar immers sterk. Ondertussen moeten onderwerpen als taakspecialisatie, vergroting van interoperabiliteit en verhoging van investeringen niet worden vergeten; die zijn minstens even urgent. Ik betreur het dat hierover in Praag slechts algemene afspraken zijn gemaakt en geen concrete taakstellingen of data zijn vastgesteld. Kan daarover op korte termijn meer helderheid worden verwacht?
De heer Van Dijk (CDA):
Voorzitter. In dit debat zullen wij met het kabinet over twee internationale toppen spreken: de top van Praag, waar de uitbreiding van de NAVO aan de orde kwam, en de top van Kopenhagen, waar ook over een uitbreiding van besloten, namelijk die van de EU.
Voor het vertrek naar Kopenhagen leek de situatie niet gunstig: er lagen nogal wat problemen op tafel. Polen en Tsjechië wilden een grotere financiële tegemoetkoming, Turkije wilde een datum voor de start van de onderhandelingen en wat te doen met een mogelijk verdeeld Cyprus dat tot de EU wilde toetreden? Het zou geen champagnetop worden. Ondanks een rechte rug en stramme knieën bleek het uiteindelijk toch mogelijk om vooruitgang en resultaten te boeken.
Het is dus niet die champagnetop geworden, maar uiteindelijk liepen de onderhandelingen gunstiger dan verwacht. Het resultaat: Turkije kreeg 2004 als datum waarop zal worden bepaald of de onderhandelingen kunnen worden gestart of niet, afhankelijk van de vraag of het heeft voldaan aan de politieke criteria of niet. Deze uitkomst werd voorafgaand aan de top breed gedragen door deze Kamer, maar was er ook een die op voorhand eigenlijk niet mogelijk leek omdat Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk een ander standpunt hadden ingenomen. Het leek alsof Nederland weer alleen stond. Maar complimenten voor de Nederlandse onderhandelaars: binnen een kwartaal hebben zij twee maal een Frans-Duits akkoord weten te wijzigen. En, wat uiteindelijk ook belangrijk was, Turkije kon instemmen met het resultaat, zij het met enige aarzeling.
Polen en Tsjechië wilden beide een grotere financiële tegemoetkoming. Bovenop het pakket van 40,4 mld dat al was toegezegd, wilden zij nog 400 mln – althans, dat was de uitkomst. Daarmee bleef het bedrag nog onder de financiële perspectieven van 42 mld die in Berlijn waren afgesproken. Dat in een onderhandelingssituatie iets wordt toegegeven, is op zich niet heel erg, dat is onderdeel van het spel. Wat ons wél zorgen baart, zijn twee aspecten. Het eerste is dat nu de mogelijkheid aan Polen wordt geboden om 1 mld uit de structuurfondsen aan te wenden voor directe inkomensondersteuning. Dat is nog niet eerder voorgekomen en wij vragen ons af of nu niet het risico ontstaat dat dit instrument in de toekomst nogmaals zal worden gebruikt. Daarover hebben wij wat zorgen. Het tweede is dat er gelden voor de plattelandsontwikkeling worden gebruikt voor directe inkomensondersteuning. Ook daarover maken wij ons zorgen: is dit exclusief voor Polen of zal het in de toekomst vaker kunnen gebeuren? Ik vraag de regering om een reactie.
Over Cyprus hebben anderen al uitgebreid gesproken, ik zal daar niet veel aan toevoegen. Het is jammer dat er geen resultaat is geboekt, dat beide partijen niet tot een overeenstemming hebben kunnen komen. Toch moeten wij duidelijk maken dat het niet de rol van de EU was om dit in deze top te realiseren; dit is aan de VN, aan Athene en Ankara en beide delen van Cyprus. De EU kan druk uitoefenen, maar niet meer dan dat. Wij hopen dat voor 28 februari alsnog overeenstemming kan worden bereikt. Mocht dan niet het geval zijn, hoe kunnen de eerder besproken problemen dan worden opgelost? Wellicht kan het kabinet daarover nog iets zeggen.
Ik kom tot een evaluatie van het proces van de afgelopen periode: welke lessen kunnen wij hieruit trekken? In de eerste plaats heeft de uitbreiding duidelijk gemaakt dat een hervorming van de Unie nu noodzakelijk is. De Conventie zal hard aan het werk moeten om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke hervormingen ook tot stand zullen komen. Ten tweede bleek de uitbreiding een buitengewoon langdurig proces, waarin iedere keer kleine stappen werden gezet die langzaam tot de huidige uitbreiding leidden. Onder de bevolking heerste het gevoel dat er een trein van start was gegaan, die niet meer te stoppen was, terwijl de reizigers eigenlijk niet in de gaten hadden dat de conducteur al op zijn fluitje had geblazen voor het vertrek. De vraag is nu of de reizigers niet goed hebben opgelet, of dat de conducteur heel zacht heeft geblazen. Met name de besluiten in de periode tussen 1999 en de zomer van 2002 hebben verregaande consequenties gehad. Velen dachten namelijk dat er geen big bang zou komen, maar een geleidelijke uitbreiding. Door de besluiten van Sevilla werd dit eigenlijk onmogelijk. Het proces is nu tot een goed einde gekomen, maar het had anders kunnen lopen. Het CDA vraagt de minister-president hoe hij in de toekomst denkt te voorkomen dat dit gevoel bij de Nederlandse bevolking ontstaat.
Verder wil het CDA een discussie in de Kamer aangaan over de manier waarop Europese toppen in de Kamer worden voorbereid. Past het bij de rol die het parlement wil spelen dat het slechts enkele dagen voor de top met de regering van gedachten wisselt over de tijdens de top te bespreken onderwerpen? Kan het parlement dan nog werkelijk invloed uitoefenen? Zou het niet verstandiger zijn om, zeker over langdurige processen als de uitbreiding, maar ook over het proces van Lissabon, ruim voor een top met de meest betrokken ministers van gedachten te wisselen over de agenda en de te bespreken thema's?
De heer Timmermans (PvdA):
Dit lijkt mij iets voor de regeling van werkzaamheden van de Kamer zelf. Bent u het met mij eens dat de Kamer zelf bepaalt op welke manier, op welk moment en met welke onderwerpen zij met de regering over Europa van gedachten wisselt? Als u vindt dat dit niet klopt, moet u niet iets aan de regering vragen, maar het intern in de Kamer oplossen.
De heer Van Dijk (CDA):
Dank u voor deze ondersteuning van de brief die wij namens de commissie, waarvan u ook deel uitmaakt, aan de regering hebben verzonden, waarin wij hebben gevraagd om ons inzicht te verschaffen in de voorbereiding van het proces van Lissabon en hebben gesteld dat wij tijdig willen worden geïnformeerd. Als u mij had laten uitspreken, dan had u gehoord dat ik dit niet alleen iets voor de Kamer vind, maar ook voor het kabinet: hoe ziet het tijdspad eruit, hoe moeten wij onze werkzaamheden inrichten opdat wij voldoende invloed op het proces kunnen uitoefenen? Indien de Kamer deze werkwijze voorstaat, zou door de kabinetsleden tijdig inzicht moeten worden geboden in het proces en de te nemen stappen. Op basis van deze informatie kan de Kamer dan het meest gerede discussiemoment bepalen. Wij weten dat nu lang niet altijd. Een dergelijke toezegging van de regering kan voorkomen dat de Nederlandse bevolking – om weer het beeld van de trein te gebruiken – het gevoel krijgt dat zij in een stoptrein is ingestapt en denkt dat er nog enkele malen kan worden besloten of wil doorreizen of niet, maar tot haar verbazing in een intercity blijkt te zitten die niet meer stopt, behalve bij de eindhalte.
Minister De Hoop Scheffer:
Kan de heer Van Dijk verduidelijken om welke toezegging hij precies vraagt?
De heer Van Dijk (CDA):
Ik zou graag zien dat het kabinet informatie naar de Kamer zendt over de voorbereiding van langdurige processen en het meest geschikte moment om over deze informatie te discussiëren. Laat ik het aan de hand van een voorbeeld duidelijk maken. Over de voorbereiding van de top van Lissabon is al een rapport opgesteld door de CEC. Op dit moment wordt er informatie doorgespeeld van het ministerie naar de Commissie over de vraag welke onderwerpen Nederland graag op de agenda zou zien geplaatst. Het lijkt mij verstandig dat de Kamer die informatie ook krijgt, opdat de Kamer daar nog invloed op kan uitoefenen. Voorkomen moet worden dat wij ook in de toekomst een week voor de top te horen krijgen wat de globale agenda is, want dan kunnen wij daar bijna geen invloed meer op uitoefenen. Verder horen wij dan ook graag het standpunt van de regering.
De CDA-fractie is blij dat de NAVO met zeven lidstaten wordt uitgebreid, omdat dit de stabiliteit in de wereld bevordert. Ik wil echter aandacht vragen voor de zorg van mijn fractie over de situatie in Bulgarije. Mijn fractie heeft die zorg eerder uitgesproken, maar dat heeft er nog niet toe geleid dat wij volledige informatie hebben gekregen. Ik vraag daarom of de regering alsnog informatie kan geven over de corruptie binnen overheidsinstanties, de rol van de veiligheidsdiensten en de moeizame hervormingen van het defensieapparaat. Kan de regering aangegeven wat op deze terreinen in Praag is bereikt?
De heer De Graaf (D66):
Voorzitter. In een Poolse krant schreef de voormalige dissident Adam Michnik, een oud-lid van Solidariteit, ontroerende woorden over de toetreding van zijn land tot de Europese Unie. Ik citeer: "Polen treedt een nieuwe politieke, economische en beschavingsruimte binnen. De droom van generaties Polen, die onophoudelijk met hun koppen tegen de muur van totalitaire regimes, dictaturen, zijn blijven beuken, is uitgekomen." In die woorden ligt het imperatief besloten dat in Kopenhagen tot het definitieve einde van de Europese tweedeling heeft geleid. Het was een opdracht met niet alleen een politieke en economische dimensie, maar zeker ook met een morele dimensie.
Die opdracht is wellicht volbracht, maar meer dan tien jaar na de "Wende" moet het echte werk beginnen. De Unie staat voor een aantal heel cruciale vragen. Hoe groot zal in de toekomst de Europese Unie worden? Oftewel: waar liggen de buitengrenzen van de toekomst? Een andere vraag is of een vergrote Europese Unie meer kan zijn dan een zone voor vrij verkeer van personen en goederen en samenwerking tussen soevereine staten. Kan de Unie daadwerkelijk verder integreren tot een volledige waardegemeenschap en tot een politieke en democratische eenheid? Kan de Unie van de 25 effectief, transparant en democratisch worden bestuurd, laat staan als die Unie nog groter wordt?
Die laatste vraag is aan de orde in de Conventie, die inmiddels het karakter van een IGC lijkt te hebben aangenomen. De strijd tussen rekkelijken en preciezen, tussen gouvernementelen en communautairen is nog lang niet gestreden. De regering heeft overigens terecht aandacht gevraagd voor de daadwerkelijke invloed van de nieuwe lidstaten van de Unie op de uitkomst van de Conventie en de IGC. Mijn vragen over de toekomstige buitengrenzen en de integratie tot een waardegemeenschap zijn afhankelijk van toekomstige beslissingen. Probleem hierbij is wel dat daarvoor geen duidelijke meetlat bestaat. Waar houdt Europa op zonder zijn identiteit te verliezen? Is dat bij Albanië, de Oekraïne of Rusland? Is het na Roemenië en Bulgarije eigenlijk genoeg? En wat te denken van Turkije?
Turkije heeft al de status van kandidaat-lidstaat. De vraag of Turkije deel kan uitmaken van Europa, is dus in feite al beantwoord. Alleen de voorwaarden waaronder dit land kan toetreden, zijn nog niet vervuld. Er zijn tal van goede redenen te bedenken waarom aansluiting van Turkije bij de Europese Unie zinvol en wenselijk is, niet in de laatste plaats om bij te dragen aan de internationale, democratische rechtsordening en om de spanning van een mogelijke "clash of civilisations" te verminderen. Het is ook niet onlogisch dat vooral de Amerikanen ons voortdurend voorhouden dat snelle aansluiting gewenst is.
De mogelijke toetreding van Turkije, met zijn grote islamitische bevolking en zijn deels niet-westerse cultuur, roept natuurlijk wel de belangrijke vraag op wat de Europese waardegemeenschap in de toekomst eigenlijk zal zijn. Zijn dat alleen de formeel democratische en rechtstatelijke regels en de vrije markt of is er meer? Is er zoiets als een Europese identiteit die ook daadwerkelijk wordt gevoeld door de honderden miljoenen mensen die de Europese Unie bevolken? Op die vraag zal het Europa van de toekomst zich moeten concentreren.
Daar hoort ook de vraag bij of een groot Europa met zoveel verschillende culturen en regionale belangen een daadwerkelijke politieke eenheid van formaat kan zijn. Hoe meer hoofdsteden, des te meer tegengestelde belangen een krachtige eigen rol van de Unie in de wereld kunnen belemmeren. Het is een moeizaam proces dat veel wijsheid en inspanning vergt in de komende jaren. De doelstelling is om de pax Europeana van nu niet te laten verzanden in een krachteloos concept van een uit z'n voegen gebarste, tandeloze Unie.
Over Turkije is thans afgesproken dat de "date for a date" eind 2004 zal plaatsvinden. Er wordt direct bij vermeld dat indien de politieke criteria worden gehaald, onverwijld, zonder uitstel dus, met de onderhandelingen wordt begonnen. Daarmee is de "date for a date" bijna een gewone datum geworden. Ik vraag de minister-president of hij gelukkig is met deze uitkomst en toevoeging. Twee jaar voor een enorme inspanning van Turkije is natuurlijk uiterst kort. Dreigt niet het gevaar dat de druk op de Unie om geopolitieke redenen stevig zal worden opgevoerd om ook bij twijfel eind 2004 toch het groene licht te geven? Zal er dan nog sprake kunnen zijn van een objectieve en afstandelijke beoordeling van de staat van de Turkse rechtsstaat?
De beslissing over de uitbreiding met tien landen is tot op het laatste moment een tangverlossing gebleken. De fractie van D66 heeft de inzet van de regering om binnen de plafonds van Berlijn en de afspraken van Brussel te blijven gesteund, ook al verdient de uitkomst geen schoonheidsprijs, vooral overigens omdat uit de structuurgelden wordt geput zonder dat de regels van toepassing zijn. Het is voor mijn fractie toch acceptabel in het licht van het grotere belang van de uitbreiding. De regering heeft hier terecht op gewezen. Zij heeft verder terecht de nadruk gelegd op de precieze vastlegging van de financiële regelingen. De vraag van de heer Timmermans houdt ons allen bezig, althans diegenen die aan de leestafel de Herald Tribune hebben gelezen! Ik wil echter ook graag weten hoe de regering kan garanderen dat de toetsing en de monitoring van de mensenrechten en de politieke criteria in het komende jaar gestalte zullen krijgen.
Over het referendum over de uitbreiding zal ik nu niet spreken. Het is evident dat de kritische opmerkingen van onder meer mevrouw Karimi door mij worden gesteund. Ik denk echter dat dit onderwerp een apart debat verdient met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de mogelijkheden en onmogelijkheden van een referendum over de uitbreiding.
Het is buitengewoon jammer dat het niet is gelukt, de Turkse en Griekse gemeenschap op Cyprus nog voor de uitbreidingsbeslissing tot elkaar te brengen. De sterke voorkeur van de Unie voor een toetreding van een verenigd Cyprus is niet bepaald een sterk dwangmiddel te noemen. Veel zal afhangen van de opstelling van de Turkse regering en haar invloed op Denktas. Mijn fractie meent dat de inspanningen van Turkije mogen worden meegewogen in het oordeel of Turkije daadwerkelijk de verplichtingen van een kandidaat-lidstaat wil naleven.
De heer Timmermans (PvdA):
De heer De Graaf spreekt heel nadrukkelijk over de eis dat Turkije voldoet aan de eerste categorie Kopenhagencriteria. Nuanceert hij nu die eis door te stellen dat goed gedrag in het Cyprusdossier moet worden meegewogen?
De heer De Graaf (D66):
Nee. Ik denk dat u heel goed begrijpt wat ik bedoel. Ik bedoel natuurlijk precies het omgekeerde. De politieke criteria zijn absoluut niet onhandelbaar. U bent dat waarschijnlijk volkomen met mij eens. Als aan die criteria wordt voldaan, kan de snelheid waarmee met Turkije wordt onderhandeld, wel degelijk ook afhankelijk worden gemaakt van de mate waarin Turkije zich een loyaal kandidaat-lidstaat heeft betoond in de zaak Cyprus.
De heer Timmermans (PvdA):
Als ik u goed begrijp, voegt u nog een nieuw criterium toe aan de Kopenhagencriteria, namelijk of men zich coöperatief opstelt in de kwestie-Cyprus.
De heer De Graaf (D66):
Dat geldt niet ten principale voor de criteria of er kan worden onderhandeld, maar wel voor de houding van de Unie in de onderhandelingen en de snelheid waarmee wordt gewerkt.
De heer Timmermans (PvdA):
Het is dus meer een mentaliteitskwestie?
De heer De Graaf (D66):
Nee, het kan wel degelijk een drukmiddel zijn.
Ik wil nog twee korte opmerkingen maken over het buitenlandbeleid van de Unie. Het blijft mijn fractie verbazen dat er tijdens de Europese Raad kennelijk geen woord is gesproken over een gemeenschappelijke lijn ten aanzien van Amerikaanse verzoeken om militaire ondersteuning bij een eventuele aanval op Irak. Ik kan dat eerlijk gezegd nauwelijks geloven. Ik vraag de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken dan ook of daarover op de top of en marge van de top is gesproken met de Europese collega's.
Ten aanzien van het Midden-Oosten valt mij op dat de Nederlandse regering – kennelijk als enige, als ik de brief van de regering moet geloven – de oproep van de Europese Raad aan Israël om de nederzettingenpolitiek te beëindigen en de humanitaire situatie in de Palestijnse gebieden te verbeteren, heeft voorzien van de kanttekening dat Israël legitiem bezorgd is over de eigen veiligheid. Ik vraag de minister-president of dat nodig was en waarom dat niet is overgenomen door de Europese Raad. Is het oordeel van de Europese Raad daarmee naar de mening van de regering te eenzijdig gebleken?
Vanwege de tijd zal ik mijn opmerkingen over de NAVO-top vóór mij houden, maar ik sluit mij aan bij een aantal opmerkingen van collega's, onder meer opmerkingen van de heer Van der Staaij.
De heer Van Aartsen (VVD):
Voorzitter. De bijdrage van mijn fractie zal bij dit debat enigszins in dezelfde muzieksleutel staan als de bijdrage van de fractie vorige week bij het algemeen overleg. Gezien de afspraken die in Kopenhagen zijn gemaakt over het financiële gedeelte, Cyprus, vrijwaring en landbouw, maakt het proces van Kopenhagen duidelijk dat de big bang met voorbijgaan aan de criteria, een onverstandig idee was. Nu gold in Kopenhagen in belangrijke mate en soms in letterlijke zin het gelijk van de vismarkt. Er is zelfs een oud Portugees landbouwprobleem aan de orde geweest, dat in eufemistische termen in de conclusies is aangehaald. Al het gepraat over de historische betekenis van deze top kan naar het oordeel van mijn fractie niet wegnemen dat er een domper op het proces ligt. Ik heb vorige week gezegd dat er een morose, droefgeestige en sombere sfeer hing rond de top.
Ik kom nu te spreken over Turkije en Cyprus. Ten aanzien van Turkije sluit ik mij aan bij de complimenten van mijn PvdA-collega Timmermans aan het adres van de minister-president. Het is gegaan zoals hij vorige week tijdens het algemeen overleg voorspelde: men heeft niet gekozen voor een "date and a date", maar voor een "date for a date". Het is goed dat het zo is gegaan, want het proces met Turkije moet zeer zorgvuldig verlopen. Het openen van de onderhandelingen met Turkije zonder dat er van beide zijden sprake is van een échte betrokkenheid en de wil om de onderhandelingen af te sluiten, zou een zeer grote fout zijn. Het Nederlandse voorzitterschap, dat voor december 2004 in de boeken staat, draagt te zijner tijd een zware verantwoordelijkheid voor dit proces. Ik denk dat het goed is als nu al wordt nagedacht over de criteria. Voor mijn fractie zal een van de criteria in ieder geval zijn dat de Turkse constitutie op de helling zal moeten zijn gegaan alvorens wij kunnen onderhandelen over toetreding van Turkije tot de Europese Unie.
Natuurlijk hoopt ook mijn fractie dat op 28 februari volgend jaar zal blijken dat er voor Cyprus een regeling is getroffen op basis van de voorstellen van de secretaris-generaal van de VN. Grijp die kans! Dat is ongeveer wat er in de conclusie staat. Ons is het een raadsel waarom de druk op dit proces niet is gehandhaafd. Was het ondenkbaar geweest om het besluit over Cyprus uit te stellen tot ná 28 februari 2003? Hier is volgens mij ook aan de orde wat ik vorige week "de vloek van de boze daad" heb genoemd. Iedereen is een beetje opgesloten in het proces van de big bang, want er móest tot een toetreding van tien landen worden besloten. In de conclusies staat natuurlijk dat de Unie voor toetreding van een verenigd Cyprus is, maar de druk is feitelijk weg. De formulering van paragraaf 12 van de conclusies is veelzeggend. Hoe moeten wij de unanimiteitsclausule lezen, waarvan in die paragraaf sprake is? Betekent die clausule dat toetreding van een verenigd Cyprus door bijvoorbeeld Griekenland zou kunnen worden tegengehouden tot sint-juttemis, zo lang één lidstaat een punt van kritiek houdt?
De heer Timmermans (PvdA):
De heer Van Aartsen heeft zijn kritiek op de big-bangsystematiek al een aantal keren geuit. Je kunt uiteraard vraagtekens plaatsen bij deze systematiek, maar zijn kritiek is erg fors: hij zegt dat wij het eigenlijk niet hadden moeten doen. Wanneer is eigenlijk besloten tot de big bang? Wie zaten er aan tafel toen de Nederlandse regering daarover moest meebeslissen?
De heer Van Aartsen (VVD):
Dat is de bekende vraag en het is goed dat u die vraag stelt. Noch het vorige kabinet, noch oud-staatssecretaris Benschop, noch de vorige premier, noch ik in mijn toenmalige hoedanigheid, heeft ooit gezegd dat de big bang in deze vorm doorgang zou moeten vinden. Wij hebben toetreding altijd afhankelijk gemaakt van de criteria en dus van het rapport van de Commissie dat uiteindelijk in oktober van dit jaar is uitgekomen. Voorzitter. Ik denk niet dat wij het debat van oktober over moeten doen, maar dát rapport maakte in wezen duidelijk dat er nog grote problemen waren met een aantal toetredende lidstaten. Dat verklaarde ook de opstelling van de VVD-fractie op dat moment. Wij hebben toen niet gezegd: het moet maar, want het moet maar. Tot en met Sevilla heeft het toenmalige Nederlandse kabinet gezegd dat de criteria moesten worden toegepast, omdat die voor Nederland van wezenlijk belang zijn.
De voorzitter:
Om te voorkomen dat u gaat doen, waarvan u zelf al had ingeschat dat de voorzitter het niet toe zou staan, geef ik de heer Timmermans nog één keer de gelegenheid een korte vraag te stellen.
De heer Timmermans (PvdA):
Het was toch al vanaf de top in Helsinki duidelijk dat er weliswaar was gekozen voor een regattamodel, maar dat alle tien de schepen in deze regatta ongeveer gelijktijdig over de finish zouden komen?
De heer Van Aartsen (VVD):
Ik herinner mij de top van Sevilla ontzettend goed. Het Nederlandse kabinet heeft daar nog eens sterk benadrukt dat voor ons uiteindelijk de beoordeling van de Commissie in het najaar zou gelden. Wij waren tóen al bezorgd over de uitkomst van dat onderzoek. Wat dat betreft voel ik mij in mijn nieuwe rol in de Kamer geheel senang in het oordeel dat mijn fractie heeft gegeven over het rapport van de Commissie. Hierbij voegde zich grote zorg over de rol die de Commissie en, meer in het bijzonder, Commissievoorzitter Prodi heeft gespeeld ten aanzien van het Stabiliteitspact. Ik meende dat ik de heer Timmermans aan mijn zijde vond toen ik daar vorige week over sprak.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik wil niet zover teruggaan in de tijd om de heer Van Aartsen aan te spreken op zijn functie in het vorige kabinet, maar ik wil wel teruggaan naar vorige week. Ter voorbereiding van deze top hebben wij vorige week gedebatteerd met de regering. In dat debat heb ik begrepen dat u het met de regering eens was dat het zou gaan om een paar dagen. Nu komt u met de opmerking dat men in februari het besluit had kunnen nemen. In die zin zou je toch ook van de VVD-fractie enige consistentie mogen verwachten.
De heer Van Aartsen (VVD):
Ik ben niet bij die bespreking en onderhandelingen geweest. Wij hadden inderdaad de hoop en het kabinet had de hoop, zoals door de minister van Buitenlandse Zaken is uitgesproken, dat het zou lukken om in Kopenhagen de vier partijen tot een akkoord te laten komen op basis van het voorstel van de secretaris-generaal. Dat is niet gelukt. U heeft uiteraard de conclusies gelezen. Nu wordt gezegd dat de Unie uiteraard is voor de toetreding van een verenigd Cyprus en dat zij ervan uitgaat dat dit voor elkaar komt op de deadline van 28 februari 2003, die door de secretaris-generaal is gesteld. Graag zelfs, ook wat mijn fractie betreft. Mijn punt is echter dat de druk op dit proces in wezen is weggevallen. Volgens de vastgestelde formules zit Cyprus namelijk in de Unie, althans volgens het besluit van Kopenhagen. Was het nu helemaal ondenkbaar geweest om te zeggen dat gewacht moet worden tot 28 februari, dat de Nederlandse regering een bijdrage kan leveren aan dat gehele proces en dan pas moet worden besloten over Cyprus? Dat besluit kon echter niet vallen, omdat de Europese Unie zich had vastgezet in het stramien van de big bang, waarop ik namens mijn fractie de nodige kritiek heb geleverd.
De voorzitter:
Ik verzoek De heer Van Aartsen zijn betoog te vervolgen en af te ronden. Hij heeft meer dan de helft van de totale spreektijd van de fractie van de VVD nu gebruikt.
De heer Van Aartsen (VVD):
Ik wil nog twee opmerkingen maken. Wat de afspraken over de landbouw betreft sluit ik mij aan bij de vragen die door de heren Van Dijk en Van der Staaij zijn gesteld. Ik krijg de indruk dat de Unie weer twee stappen achterwaarts heeft gezet. Dat is slecht voor het totaal van de hervorming van het landbouwbeleid, waarvan de minister-president de vorige week heeft gezegd dat die absoluut noodzakelijk is.
Ik heb een verankering van de afspraken die mijn fractievoorzitter met commissaris Verheugen over de vrijwaring heeft gemaakt, gemist in de conclusies van Kopenhagen. Er staat wel iets, maar niets over het moment waarop wij daarin inzicht krijgen. In dit debat wil ik toch gezegd hebben dat voor mijn fractie de toepassing en ook de richtige toepassing van die clausule de uiteindelijke beoordeling zal bepalen in het ratificatiedebat over de tien.
De heer Blaauw (VVD):
Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Roemenië, Slowakije en Slovenië, en de uitbreiding van de Europese Unie zijn voor de VVD-fractie van gelijkwaardige historische betekenis. Er wordt een einde gemaakt aan de onnatuurlijke tweedeling van Europa. Daarnaast wordt op de top van Praag herbevestigd dat de deur van de NAVO in de toekomst open blijft staan voor landen die in staat en bereid zijn om de verplichtingen van het lidmaatschap aan te gaan. Dit signaal is van belang voor de nieuwe staten in de Balkan, die al te kennen hebben gegeven te streven naar dat lidmaatschap. Ook landen in de Kaukasus hebben van zich laten horen. Over deze aspiraties moet nog eens diep worden nagedacht en zou ik ook graag de mening van de regering horen.
De NAVO beschikt over een militaire macht, waarbij het accent bij de Verenigde Staten ligt, die uitstijgt boven de klassieke verdedigingsbehoefte. Nu is de dreiging ook niet meer klassiek te noemen. Optreden tegen de nieuwe bedreiging, gevormd door internationaal terrorisme tot het hoogste geweldsniveau op nucleair, chemisch en biologisch terrein, vergt een veel zichtbaarder optreden buiten het NAVO-verdragsgebied van de lidstaten. Is er buiten mooie woorden ook een tendens waar te nemen dat de lidstaten die verantwoording willen nemen? Zou dit bijvoorbeeld kunnen worden vertaald door een omvorming van ISAF tot een NAVO-geleide operatie in plaats van hybride toestand die er thans is? Zijn daarbij niet grotere voordelen te behalen? Is dat ook niet een beter en duidelijker signaal in die regio dat het de vrije wereld menens is? Daarbij moet ISAF uiteraard openblijven voor deelname door niet-NAVO-lidstaten.
De strijd tegen het terrorisme wordt vooral in het kader van een militaire concept beschouwd. Op het Transatlantic Forum op 9 en 10 december kwam echter ook duidelijk naar voren het civiele aspect van dit terrorisme met een hoog geweldsniveau. Men zou bijna nostalgisch terugverlangen naar de Bescherming Bevolking van weleer. Is dit aspect besproken op de top van Praag, met toezeggingen van uitruil van onderzoek en ervaringen op dit gebied? Veel landen zijn zelfs bezig met het aanleggen van pokkenvaccinatievoorraden. Er zijn echter ook andere elementen. Gaat dit nog verder? Wordt ook een beroep gedaan op de Russische expertise dienaangaande? Het is duidelijk dat dit debat ook in andere gremia wordt gevoerd, maar het wordt nu ook gemeld op de top van Praag. In hoeverre wordt aandacht besteed aan het doorfunctioneren van de samenleving en bijvoorbeeld van ziekenhuizen? Is gekeken naar Israël dat in dezen wel degelijk bepaalde maatregelen heeft genomen? Zijn er verbindingen gemaakt tussen militaire en civiele inspanningen dienaangaande?
Het Prague Capability Commitment is een duidelijke verbetering ten opzichte van de DCI en zeker ook door het meer dwingende karakter. Is er ook een realistische timetabel opgezet waarbij men aan die verplichtingen kan voldoen, waarbij rekening wordt gehouden met zowel nationale als reeds aan de gang zijnde bi- en multilaterale initiatieven? Is er ook coördinatie voor de overdracht van technologie? Daarnaast wordt gemeld een haalbaarheidsstudie naar een territoriaal raketverdedigingssysteem. Bij BMD en TBMD is sprake van een groot gat tussen de kennis van een klein aantal lidstaten en de rest. Uiteraard zal nog het nodige zijn gezegd over de defensie-inspanningen van de diverse lidstaten. Als je die bekijkt, vraag je je af waar de financiële middelen vandaan moeten komen bij al deze goede gedachten.
Bij de bestrijding van terrorisme wordt veel gesproken over het verijdelen en voorkomen van aanslagen en het beperken van de effecten. Ook wordt nu aandacht besteed aan het lokaliseren en vernietigen van trainingscentra voor terroristen. Te weinig wordt echter gedaan aan het tegengaan van negatieve sociaal-economische ontwikkelingen die ervoor zorgen dat groepen mensen zich aangetrokken voelen tot extreme organisaties omdat men geen uitweg meer ziet. Wat is daarover besproken in Praag?
In Kopenhagen schijnt en marge een deal te zijn gesloten over de controverse tussen Turkije en Griekenland over NAVO-assets. Nu lees ik dat de Macedonië-operatie wederom een NAVO-operatie is. Waarom moet het zolang duren om de zaak om te zetten in een EU-operatie, waarbij toch al volledige stafvoorbereidingen zijn getroffen?
In de conclusies van het voorzitterschap staat de overname van SFOR naar een EU-operatie. Hoe schat de regering de positie van de Verenigde Staten in bij deelname aan vredesoperaties op de Balkan, wanneer NAVO-geleide operaties overgaan in EU-geleide operaties? Zal men dit aan de andere kant van de Atlantische Oceaan accepteren?
De heer Timmermans (PvdA):
Ik wil de kans om de heer Blaauw, die hier wellicht voor het laatst een debat voert, nog een vraag te stellen niet voorbij laten gaan.
Ik refereer hierbij aan zijn positie binnen de West-Europese Unie, waar hij de Assemblée mag voorzitten. Inderdaad bestaat de kans – ik hoop dat dit ook gebeurt – dat de EU de vredesmissie op zich neemt. Is de heer Blaauw het namens de VVD-fractie met mij eens, dat de vrees niet zozeer is dat de Amerikanen dit vervelend vinden als wel dat de Amerikanen dan weglopen van een verantwoordelijkheid die zij ook moeten dragen op de Balkan?
De heer Blaauw (VVD):
Ik deel uw zorgen volledig. Wanneer een EU-geleide operatie ontstaat, is de vraag in hoeverre de Amerikanen bereid zijn om in een EU-geleide operatie hun middelen ter beschikking te stellen. Er zijn op dit moment goede afspraken tussen EU en NAVO, maar in hoeverre zijn de Verenigde Staten bereid om fysiek aanwezig te blijven bij die vredesoperatie met hun eigen nationale middelen? In hoeverre wordt zo'n beweging als aangegeven in de conclusies van het voorzitterschap door de Amerikanen gebruikt om zich juist terug te trekken? In de West-Europese Unie zijn wij, zoals de heer Timmermans weet, met zeer veel zorg vervuld dat wij in Europa, de Europese lidstaten, een onderbezetting hebben voor heavy lift, intelligence en wat dies meer zij. Bij een volledig terugtrekken komt er misschien een clausule dat wij gebruik kunnen maken van NAVO-assets, maar de assets van de Verenigde Staten zijn niet alle NAVO-assets. Daar ligt mijn zorg.
De heer Timmermans (PvdA):
Dus de heer Blaauw is het met mij eens dat de Nederlandse regering zich zou moeten inspannen om te proberen de Amerikanen daadwerkelijk fysiek bij het proces in de Balkan betrokken te houden?
De heer Blaauw (VVD):
Ik vind het prachtig zoals de heer Timmermans het scherper formuleert dan ik het heb willen doen.
De heer Palm (LPF):
Mevrouw de voorzitter. Een historische beslissing of een historische vergissing? Vandaag reageren wij hier op de resultaten die zijn bereikt op de Europese top van 12 en 13 december in Kopenhagen. Dat die top zou slagen, stond voor de LPF als een paal boven water. De vraag was alleen hoeveel extra geld er moest komen om met name Polen zover te krijgen dat ook dit land akkoord zou gaan. Met de steun van bondskanselier Schröder lukte dat. Ook met betrekking tot de kwestie-Turkije spelen Duitsland en Frankrijk een doorslaggevende rol. De beelden die wij via de televisie te zien kregen, brachten de hoofdrolspelers precies in beeld. En daar zit Nederland uiteraard niet bij. Dit is slechts een voorproefje van wat ons allemaal straks te wachten staat. Nederland speelt nauwelijks een rol en onze soevereiniteit is weer verder uitgehold. Voor onze premier was het zaak om financieel ergens tussen Brussel en Berlijn in uit te komen. En dat is gelukt. Maar de premier wilde de top in Kopenhagen niet reduceren tot een rekensommetje. Wat verdeeld was in Europa is tot eenheid gebracht, zo onderstreepte hij. Welnu, dit moeten wij nog maar afwachten. Ten onrechte wordt als reden aangevoerd dat de uitbreiding de veiligheid ten goede komt. Op zichzelf is dit belangrijke punt al geregeld. Ik wijs erop dat landen als Polen, Tsjechië en Hongarije lid zijn geworden van de NAVO en dat de overige kandidaten lid zijn van het partnership for peace. Bestuurlijk gezien weten wij nog niet waar wij op afkoersen. Vooralsnog lijken de besprekingen nog het meest te zijn ontaard in een ordinaire centenkwestie. De prijs van het mislukte communistische experiment moet door het kapitalisme worden betaald. Van een slagvaardige Unie is vooralsnog geen sprake en je kunt je afvragen of dat er ooit van zal komen.
De LPF kan jammer genoeg niet delen in de feestvreugde van de regering en van sommige partijen in de Kamer. Tijdens eerdere debatten over de uitbreiding gaf ik al aan dat mijn fractie van mening is dat noch de kandidaten, noch de EU zelf klaar zijn voor deze megaoperatie. Het is een oude wens van de LPF en haar naamgever om een volksraadpleging te houden in verband met de Europese uitbreiding, om daarmee de politiek te verplichten Europa op de agenda van het publieke debat te plaatsen. In het Strategisch akkoord hebben wij ons bereid verklaard af te zien van een volksraadpleging over de Europese uitbreiding op voorwaarde dat de regering zich verplicht de voor- en nadelen van de Europese uitbreiding aan de kiezers uit te leggen. Wij verlangden dat de regering erop zou letten dat:
- nieuwe leden voldoen aan de criteria van Kopenhagen;
- een sluitend Europees asielbeleid totstandkomt;
- er een Europese aanpak van de criminaliteit komt;
- de economische voordelen voor het Nederlands bedrijfsleven inzichtelijk worden gemaakt;
- het landbouwbeleid op orde is, inclusief het afbouwen en stoppen met inkomenssteun aan boeren.
Aan deze voorwaarden is niet voldaan en om die reden hebben wij met D66 het houden van een raadplegend referendum opnieuw aan de orde gesteld. De PvdA heeft haar aanvankelijke steun ingetrokken. Wij zien ons nu geconfronteerd met de merkwaardige situatie dat de kandidaat-lidstaten wel een volksraadpleging over toetreding organiseren, maar wijzelf niet.
De heer Timmermans (PvdA):
De PvdA wordt nu rechtstreeks aangesproken. Er zou sprake zijn van het intrekken van steun voor het houden van een referendum over de uitbreiding. Voor de helderheid en de verslaglegging meld ik hier dat de PvdA-fractie een motie heeft gesteund om te laten onderzoeken of het mogelijk is om over de uitbreiding een referendum te houden. De regering heeft ons een antwoord gestuurd en heeft naar onze mening overtuigend aangetoond dat zo'n referendum zou leiden tot vertraging van het uitbreidingsproces. Dat is voor ons de reden geweest om niet te zijn voor het houden van een referendum over de uitbreiding. Wij zijn overigens wel...
De voorzitter:
U hebt gereageerd op de stelling van de heer Palm. Het gaat niet aan om uw eerste termijn te verlengen via interrupties.
De heer Palm (LPF):
Ik dank de heer Timmermans voor deze aanvulling c.q. correctie. Ik vraag de regering om opheldering. Hoe staat het er bij de overige lidstaten en toetreders voor op dit punt?
Aan de Europese uitbreiding kleven nu nog te veel onzekerheden. Wij willen geen blanco cheque afgeven. Naast de reeds genoemde knelpunten breng ik nog een actueel punt onder uw aandacht. Op 1 januari 2004 treedt ook het kaderbesluit van de Europese Raad betreffende het Europese aanhoudingsbevel in werking. Nederlandse onderdanen moeten op grond hiervan worden uitgeleverd aan een lidstaat als deze daarom vraagt. En dat terwijl de rechtswaarborgen nog in het geheel niet zijn geregeld. Zo is niet in alle landen het recht op een advocaat en een tolk geregeld. Ik geef een concreet voorbeeld. Als ik mijn portefeuille heb verloren en deze wordt teruggevonden op de plaats van een misdrijf in Polen of Roemenië, dan is Nederland verplicht mij als verdachte uit te leveren aan de justitie van dat land. Daar mag ik dan gaan uitleggen dat mijn portefeuille is gestolen en dat ik in Nederland geen aangifte heb gedaan, omdat daar toch niets mee wordt gedaan. Wat dacht u van verzekeringsfraude bij een verkeersongeval? Kortom, wij vinden dit een onacceptabele zaak. Let wel, de LPF is niet tegen een Europees aanhoudingsbevel, maar wel fel tegen de daaraan gekoppelde verplichting om een onderdaan uit te leveren. Vervolging dient gewoon in ons land plaats te vinden. Daarom vraag ik de regering nadrukkelijk de aspecten van het Europees aanhoudingsbevel en in het bijzonder de rechtswaarborgen toe te lichten aan de Kamer. Ik verzoek de aanwezige bewindslieden deze vragen ook door te geleiden naar de minister van Justitie.
De heer Timmermans (PvdA):
Kan de heer Palm mij aangeven waar in hemelsnaam in het Europees aanhoudingsbevel staat dat eigen onderdanen moeten worden uitgeleverd? Ik heb het nergens aangetroffen.
De heer Palm (LPF):
Wij hebben het bestudeerd, maar ik heb de tekst nu niet bij mij. Het staat erin dat dat de bedoeling is. Ik zal het graag nog eens nagaan om er met de heer Timmermans op terug te komen.
De voorzitter:
Waarvan akte!
De heer Palm (LPF):
Tot ruim dertien jaar geleden gingen de Oost-Europese landen gebukt onder een communistisch juk. Er stond toen nog een grote grijze muur die dwars door Berlijn liep. Toen kwam de dag dat mensen zelf deze muur letterlijk neerhaalden. Hier was wel degelijk sprake van een historische gebeurtenis. Maar is de uitbreiding van de EU een historische beslissing of een historische vergissing? De regering spreekt van het eerste en daarom wordt van tevoren van de huidige lidstaten verwacht dat zij een flexibele houding aannemen. Dat stond ook in eerdere notities. Hier en daar moet men een oogje dichtknijpen en verder moet er extra geld in de nieuwe leden worden gepompt. Het doet mij denken aan de onafhankelijkheid van Suriname, die coûte que coûte moest worden doorgedrukt en met slechts één statenzetel verschil werd gerealiseerd. De rampzalige gevolgen van deze beslissing, die ook historisch werd genoemd, zijn bekend.
Het is al duidelijk geworden dat de Unie zelf allerminst klaar voor de uitbreiding is. De besluitvorming zal alleen nog maar moeizamer en logger worden, te meer daar de Europese Conventie pas volgend jaar met concrete voorstellen voor institutionele hervorming zal komen. Dit houdt dus in dat wij nog geen enkel zicht hebben op de gewenste institutionele hervormingen. Kan de regering ingaan op de concrete stand van zaken?
Over de eigenlijke uitbreiding heeft de Nederlandse burger niets te vertellen, tenminste als het aan de Nederlandse regering ligt. Zo ging het ook met de euro. Begin november bleek uit onderzoek dat door de invoering van de euro een groot aantal huishoudens, met name met lage inkomens, in financiële problemen dreigen te raken. Iedereen is het erover eens dat de burger meer bij Europa betrokken moet worden. Teleurgesteld heeft de LPF kennisgenomen van de reactie van de regering op de motie van de heer De Graaf naar de inventarisatie van de mogelijkheden van een referendum. Zo'n inventarisatie zou namelijk voor vertraging zorgen. Hoe wil de regering aan de Nederlandse burger uitleggen dat hij niet, maar zijn Oost-Europese buurman wel via een volksraadpleging mag meebeslissen?
In dit huis is lang genoeg gepraat over het wel of niet laten meepraten van de burger. Laten wij de burger nu echt bij dit debat betrekken. De Nederlandse bevolking lijkt de mening van de LPF te delen. In een opiniepeiling van het ministerie van Buitenlandse Zaken geeft twee derde aan de uitbreiding van de EU binnen twee jaar helemaal niet te zien zitten. Als de uitbreiding over vijf jaar of nog later zou plaatsvinden, zou de steun toenemen. Dit raakt de kern van de standpunten van onze fractie. Wij zijn niet tegen de uitbreiding, maar voor geleidelijke toetreding. De LPF zal daarom ondanks het advies van de regering alsnog een motie over een volksraadpleging indienen. De partijen in dit huis hebben al aangegeven dat zij de uitslag van zo'n volksraadpleging zouden respecteren.
Wat is in Kopenhagen bereikt? Europa is weer één, Bulgarije en Roemenië zijn een stoel opgeschoven in de wachtkamer, de belemmeringen voor een Europees vredesleger zijn weggenomen, en Turkije komt eraan. Er bestaat echter de mogelijkheid dat voor Cyprus geen oplossing wordt gevonden. De facto wil dat zeggen dat alleen het Griekse deel van het eiland lid van de EU wordt. De buitengrens van de EU wordt dan bewaakt door 40.000 man Turkse troepen. Mijn fractie is van mening dat een dergelijke situatie zeer ongewenst is. Ik herinner eraan dat West-Berlijn destijds niet werd toegelaten tot de EU omdat het een door Russen omsingelde enclave was. De EU heeft hiermee een probleem geïmporteerd en wordt rechtstreeks partij in het Cyprusconflict. Deelt de regering deze zienswijze?
De Lijst Pim Fortuyn betreurt het dat de trend van het noemen van data nog steeds niet is doorbroken. Dit lijkt een doel op zich te zijn. Graag krijg ik een duidelijke uitleg van de toetreding van Turkije. Door het noemen van de datum van 2004 lijkt de toetreding al geregeld te zijn. Het is gebleken dat de grondwet van Turkije desgewenst snel kan worden aangepast. Ik doel hierbij op het artikel inzake het aanzetten tot religieuze haat. Wij kunnen slechts hopen dat de wetgeving in Turkije ook voor andere doeleinden met dezelfde snelheid zal worden aangepast. Het lijkt er immers op dat de toezegging aan Turkije meer een beloning is voor het opgeven van het verzet tegen samenwerking met de EU en de NAVO dan dat zij te maken heeft met het voldoen aan de politieke criteria.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Balkenende:
Voorzitter. De heer Timmermans heeft terecht gevraagd naar de verhouding tussen de EU-top en NAVO-top. Het zijn verschillende grootheden, maar er is wel sprake van samenhang. In beide gevallen is uitbreiding aan de orde en ontstaan er nieuwe verhoudingen. De heer Timmermans heeft goed aangegeven dat wij te maken hebben met een onzeker wereldbeeld, Het is goed om zijn beschouwing op ons te laten inwerken. De heer Van der Staaij sprak over de complementariteit van de ontwikkelingen van de EU en de NAVO. Ik denk dat iedereen dit zo beleeft. Dat merk je ook als spreekt met vertegenwoordigers van de landen die toetreden tot de EU of de NAVO. De heer De Graaf duidde op het einde van de tweedeling, maar verbond daar terecht de opmerking aan dat het echte werk nu moet beginnen.
Ik zal mij richten op het proces van uitbreiding en op de onderhandelingen. Ik maak daarnaast een enkele opmerking over Cyprus, Turkije en over de Conventie. De minister van Buitenlandse Zaken zal zich bezighouden met het vraagstuk van de buitengrenzen; de ontwikkelingen in Bosnië en in de Oekraïne. Hij gaat in op het vraagstuk van Europa in brede zin en dan met name op Midden- en Oost-Europa. Daarnaast bespreekt hij meer in detail Cyprus, de NAVO, de EU, het EVDB en de NRF. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken staat meer in het bijzonder stil bij de Conventie en de punten die nog resteren ten aanzien van het proces van uitbreiding. De staatssecretaris van Defensie zal uiteraard ingaan op de NAVO-top.
Na vele jaren van onderhandelingen is in Kopenhagen de historische beslissing genomen om de Unie uit te breiden met tien landen. De heer De Wit wees erop dat het IJzeren Gordijn verdwenen is. Ik zeg tegen de heer Palm dat het om meer ging dan om een ordinaire centenkwestie. Op termijn kan pas worden geconstateerd of dit een historische beslissing of een historische vergissing is. Ik ga ervan uit dat dit, wanneer de criteria goed worden nageleefd en wanneer wij elkaar scherp houden, een belangrijke historische beslissing is. De criteria moeten natuurlijk wel worden gerespecteerd. Om die reden heeft Nederland op de top van Brussel voor safeguards gepleit.
Het feit dat het gaat om uitbreiding met landen die lange tijd een ander regime hadden – het communistische Midden- en Oost-Europa – maakt de top van Kopenhagen gedenkwaardig. Ik onderstreep de woorden van mevrouw Karimi en de heer Rouvoet dat het Deense voorzitterschap op uitstekende wijze zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Er is goed gepresteerd. De heer Rasmussen en de zijnen hebben intensief contact onderhouden zowel met de huidige lidstaten als met de nieuwe toetreders. Er is goed onderhandeld. Wij zullen de waardering van het Nederlandse parlement aan Denemarken overbrengen.
Verder is geconstateerd dat de Unie en Turkije elkaar dichter zijn genaderd door een datum te noemen waarop beslist wordt of de tijd rijp is voor toetredingsonderhandelingen. Ook op andere terreinen is er winst geboekt, bijvoorbeeld ten aanzien van het EVDB. Vorige week voorspelde ik al tijdens het algemeen overleg met de vaste commissie dat het een belangrijke maar lastige top zou worden. Ik herinner mij dat de heer Timmermans als eerste het woord "champagnetop" in de mond nam. Dat is het niet geworden. Er wel champagne gedronken, maar er ging heel wat aan vooraf. Het was kwestie van lang onderhandelen over zeker geen eenvoudige zaken.
De heer Van Aartsen heeft in verband met toetreding van de nieuwe lidstaten van de big bang gesproken. Ik ben het met hem eens dat er steeds individueel getoetst moet worden of de landen voldoen aan de criteria. Dat proces is aan de orde geweest naar aanleiding van de toetsing door de Europese Commissie en de bevindingen van de lidstaten. Waar sprake is van onvolkomenheden zal de toetsing door moeten gaan. Vandaar ook de safeguards en de monitoring.
Er is gesproken van een droefgeestige en sombere sfeer. Dat was niet mijn waarneming. Het waren pittige onderhandelingen, maar aan het einde ervan was er blijdschap over de nieuwe kansen voor Europa. Ik denk dat wij dat moeten vasthouden. De lengte van de onderhandelingen leidde er overigens wel toe dat de receptie bij de koningin van Denemarken en het diner geen doorgang konden vinden. In die zin was de sfeer wellicht somber te noemen, maar dat neemt niet weg dat het resultaat er mag zijn.
De heer Van Aartsen (VVD):
Ik wil nog even vragen wanneer de Kamer inzicht krijgt in de toepassing van de vrijwaringsclausules. Ik heb in dit verband verwezen naar de afspraak die mijn fractievoorzitter met Verheugen daarover heeft gemaakt.
Minister Balkenende:
Er zal binnenkort een brief over dit vraagstuk naar de Kamer gaan. De staatssecretaris zal hierover nog enkele aanvullende opmerkingen maken.
Het toetredingspakket van het Deens voorzitterschap was in de ogen van met name Warschau en Praag niet voldoende. Duidelijk was dat tijdens de top in Kopenhagen verder onderhandeld moest worden. Maar ook voor Nederland gold dat de sky niet de limit kon zijn. Voor ons was een belangrijk uitgangspunt dat dat pakket binnen de afspraken van Berlijn moest vallen. Die doelstelling is in ieder geval gerealiseerd. Er is in totaal ruim 400 mln euro aan toegevoegd, maar dat valt heel duidelijk onder het plafond van Berlijn. Ik zal er straks nog op terugkomen, maar wil nu al zeggen dat de Europese landen niet altijd dezelfde rekenmethode hanteren. Het plafond van Berlijn bedraagt een krappe 42,6 mld euro. Het resultaat is nu ruim 40,8 mld, dus daar zit nog een behoorlijk gat tussen. Je moet echter niet alleen kijken naar deze uitgaven, maar ook rekening houden met het feit dat een aantal landen later toetreedt zodat de ontvangsten wat geringer zijn. Wij vinden dan ook dat er maximaal 600 mln euro was te vergeven en niet bijna 2 mld euro, zoals andere landen naar voren hebben gebracht. Dat is echter een kwestie van rekenmethoden. Als uitgegaan wordt van het uitgavenkader van Berlijn, zit je ruim 1,7 mld euro onder het plafond.
Polen krijgt de mogelijkheid om rechtstreeks te beschikken over een bedrag van 1 mld euro. Het betreft een cash-flowfaciliteit waarbij 550 mln euro in 2005 en 450 mln euro in 2006 beschikbaar komt. Het kabinet had van tevoren al rekening gehouden met de mogelijkheid dat er meer ruimte zou zijn voor een dergelijk faciliteit, met de mogelijkheid van een lumpsum om de landen een grotere bestedingsvrijheid te geven. Daarbij hoort echter ook de discussie over de eisen in het kader van de structuurfondsen. Het vergt een aantal bureaucratische ontvangststructuren. Toen Polen nadrukkelijk vroeg om een cash-flowfaciliteit hebben wij gemeend ermee in te moeten stemmen. Wij hebben er wel bij gezegd dat het geen precedentwerking mag hebben en dat het in de tijd begrensd moet zijn. Anders worden de mechanismen van het structuurfonds uitgehold. Het was nadrukkelijk een handreiking aan Polen om overeenstemming te bereiken. Ik voeg er wel aan toe dat dit alles noopt tot een voortgaande discussie over de herziening van het landbouwbeleid. Daarop is de inzet van het kabinet ook gericht. Het raakt ook aan de discussie over de optopping van de inkomenssteun. Wat dat betreft wordt er nu een zekere mogelijkheid geboden via de cash-flowcapaciteit. Die ruimte heeft Polen voorlopig, maar dat laat onverlet de noodzaak om de discussie over de herziening van het landbouwbeleid vorm en inhoud te geven. De regering zal zeer alert blijven op dit punt.
Verder wordt Polen geholpen in het kader van de Schengenfaciliteit. Daarmee is een bedrag gemoeid van 108 mln euro. Voor de overige landen is gekozen voor een financiële prikkel van in totaal zo'n 300 mln euro. Tsjechië heeft nog een cash-flowfacilteit gekregen van zo'n 100 mln euro.
Uiteraard is ook gevraagd wat de top in Kopenhagen nu eigenlijk heeft gekost. Ik noemde al de limiet van 42,6 mld euro. Wij praten dan over het uitgavenkader van Berlijn. Het resultaat dat al eerder was behaald door het voorzitterschap was 40,4 mld euro. Daar is ruim 400 mln euro bijgekomen, zodat het uiteindelijke bedrag 40,8 mld euro werd. Er resteert dus ruim 1,7 mld euro onder het niveau. Als je rekening houdt met de verminderde afdrachten van de Europese landen in de orde van grootte van 1,3 mld euro houd je ongeveer 437 mln euro over. Dat zit dus duidelijk binnen de door ons gestelde marges. Nu is in de Herald Tribune een artikel verschenen waarin heel andere bedragen staan. Ik wijs erop dat het Berlijnkader betrekking heeft op de uitgaven die zijn gemoeid met uitbreiding van de EU. Er is echter ook sprake van kredietfaciliteiten en eigen betalingen van de toetredende landen. Dan kom je tot nettolasten in de periode 2004-2006 van ruim 10 mld euro. Het probleem is nu dat er verschillende definities worden gehanteerd. De discussies gingen steeds over de betalingen. Dat is natuurlijk een realiteit, maar bedacht moet worden dat daar andere financiële stromen tegenover staan. Daarom moeten de bedragen als 42,6 mld euro en 40,8 mld euro niet zomaar worden vergeleken met de in de Herald Tribune vermelde bedragen. Daarin was immers sprake van een geheel andere benadering. Ik wil nu vaststellen dat bij de besprekingen steeds is uitgegaan van de financiële stromen conform het kader van Berlijn. De nettolasten zijn natuurlijk een ander verhaal, want dan ga je salderen.
Ik wil onderlijnen hetgeen de heer De Graaf heeft gezegd over het belang van monitoring van de politieke situatie, mensenrechten e.d. De tweedeling is voorbij en nu gaat het echte werk beginnen. Er heeft toetsing plaatsgevonden aan de criteria en nu is de vraag aan de orde hoe verbetering kan worden bewerkstelligd. Die discussie zal zeer serieus moeten worden gevoerd. Dat geldt voor de toetreders, maar ook voor de landen die nog steeds de status kandidaat-lidstaat hebben.
De heer Van Aartsen zei dat ten aanzien van Turkije zorgvuldig moet worden geopereerd. Vorige week heb ik al gezegd dat het kabinet altijd van mening is geweest dat Turkije een serieuze kandidaat-lidstaat is, maar dat het land net als alle andere landen moet voldoen aan de politieke criteria van Kopenhagen. Niet meer en niet minder. Aan het adres van degenen die zeggen dat de deur onvoorwaardelijk is opengezet, merk ik op dat de kandidatuur van Turkije een feit is maar dat dat niets nieuws is. Dat was drie jaar geleden ook al het geval, maar Turkije zal klip en klaar moeten voldoen aan de toetredingscriteria. Als dat land daartoe niet in staat is, krijgen wij een heel andere situatie. Dat brengt mij bij de discussie over het onderhandelingsproces.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
De minister-president zegt tegen mij, en eigenlijk over mijn hoofd heen tegen Turkije, dat er niet gesproken kan worden van een onomkeerbaar proces, dat dit een verkeerde weergave zou zijn van wat in Kopenhagen feitelijk is besloten.
Minister Balkenende:
Turkije heeft, net zoals andere lidstaten, te voldoen aan de criteria. Dat wordt op een gegeven moment getoetst. Als het voldoet aan de criteria, dan ontstaat een nieuw proces: het proces van onderhandelingen. Er is dus geen sprake van onvoorwaardelijkheid over de toetreding. Het is goed dat de EU ook dit signaal heeft gegeven. Vorige week heb ik goed naar de Kamer geluisterd. Inderdaad is er nog veel te bereiken in Turkije als het gaat om mensenrechten, de constitutie, de rol van het leger, de politieke structuur. Dat brengt mij bij onze inzet. Wij hebben altijd gezegd dat, zeker in dit stadium, nooit mag worden gewerkt aan een onderhandelingsdatum. Sommige landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, wilden dat Turkije nu een concrete datum zou worden gegeven. Een andere optie was de overeenstemming tussen de heren Chirac en Schröder. Zij hadden de constructie van het noemen van een datum vóór een andere datum: de eerste was voor de toetsing of Turkije aan de gestelde criteria voldoet, mogelijk in 2004, en de andere was de datum voor de onderhandelingen, in 2005. Dat ging verder dan wat de Nederlandse regering wilde. Ik heb dat ook naar voren gebracht: door de overeenstemming tussen Chirac en Schröder kwam het accent namelijk niet te liggen op de datum van de toetsing in 2004, maar werd direct over de onderhandelingen in 2005 gesproken. Het signaal van de Frans-Duitse overeenkomst was dus niet goed. Het was zeer verstandig dat het Deense voorzitterschap het voorstel deed om wel het tijdstip van de eerste toetsing te noemen, eind 2004, maar nog niet die tweede datum. Ik heb het Deense voorzitterschap in dezen ondersteund, ook omdat dit overeenkwam met het Nederlandse standpunt.
De heer De Graaf (D66):
De minister-president legt duidelijk uit wat de inzet van de verschillende Europese landen was. Het probleem is echter niet alleen het noemen van de datum van eind 2004. Vindt de minister-president deze termijn van twee jaar niet ontzettend kort? Is die reëel?
Minister Balkenende:
U hebt met die waarneming zonder meer gelijk: die termijn is zeer kort om te voldoen aan de politieke criteria. Zoals vorige week in het algemeen overleg is gezegd, is het evenwel goed om aan Turkije een positief signaal te geven. Er is in het laatste jaar immers het nodige verbeterd, maar dat proces moet wel doorgaan. Het gaat dus om de combinatie van het geven van een positief signaal, onderstrepen dat Turkije wordt behandeld als alle andere landen, maar ook duidelijk maken dat er een moment komt waarop wordt getoetst. Het is natuurlijk ook mogelijk dat toetsing leidt tot de conclusie dat niet kan worden begonnen met de onderhandelingen. 2003 zou echt te vroeg zijn geweest, 2004 is een compromis tussen een positief signaal en een duidelijke markering van het toetsmoment. U refereert terecht aan de term "onverwijld". In de vertaling staat "zonder verwijl", maar misschien is uw term juister.
De heer De Graaf (D66):
Dat is waarschijnlijk Vlaams.
Minister Balkenende:
Misschien heeft u gelijk. Hoe dan ook, die term is erbij gekomen om het positieve signaal te onderlijnen. Het heeft meer te maken met de chemie tussen een kandidaat-lidstaat en de EU. De essentie van wat in Kopenhagen is overeengekomen is geen andere dan dat eind 2004 goed zal worden gekeken naar de criteria en dat niet kan worden vooruitgelopen op wat daarna zal gebeuren.
De heer De Graaf (D66):
Ik begrijp de formele procedure en die is ook zeer juist. Mijn probleem is echter dat door zo'n korte toetsingsdatum – terwijl er een compleet andere constitutie in Turkije zal moeten komen – bij Turkije verwachtingen kunnen zijn ontstaan die niet hoeven te sporen met de realiteit. Voor Europa is management of expectations de grote vraag: Turkije zal de druk opvoeren en anderen, zoals de Verenigde Staten, zullen dat wellicht ook doen. Is het reëel dat wij eind 2004 toch zullen kunnen zeggen dat Turkije de politieke criteria niet heeft gehaald en het lidmaatschap weer even in de ijskast moet? Dat is mijn grote vrees.
Minister Balkenende:
Dat is een buitengewoon belangrijke opmerking. De Amerikanen hadden, op afstand, graag gezien dat er een onderhandelingsdatum kwam. De verwachtingen die daaruit voortkwamen, dienden het eerst te worden getemperd, evenals die uit de combinatie Frankrijk-Duitsland, die eigenlijk al 2005 als datum noemde. Het toetsingsmoment van eind 2004 blijft over. Het is inderdaad kort dag, maar eind 2004 moet worden gezien als positief signaal en niet meer dan dat. Het gaat om de vraag hoe ver Turkije zal zijn met de implementatie van de gestelde criteria. Het zal niet eenvoudig zijn: u vond dat Turkije een rechtsstaat moet zijn, de heer Van Aartsen had het over de constitutie die op de helling moet. De opmerkingen van de Kamer geven precies aan waarover het in 2004 zal gaan. Zoals bekend verschaft de Europese Commissie elk jaar in oktober informatie over het voortgangsproces.
De heer Van der Staaij (SGP):
In hoeverre is in de overwegingen betrokken dat met deze vaststelling van 2004 ook frustratie kan worden georganiseerd, namelijk als blijkt dat Turkije niet aan de criteria voldoet? Dat heeft een heel negatieve impact. Hoe kijkt de minister-president daartegen aan?
Minister Balkenende:
De insteek van de afspraken in Kopenhagen was, zoals gezegd, onder andere het geven van een positief signaal. Wij zeggen tegen Turkije dat het kandidaat-lidstaat is, dat het al zaken heeft bereikt en er nu voor moet zorgen dat het proces verdergaat. Daarmee is het duidelijk dat het proces van onderhandeling op de langere baan wordt geschoven als zaken niet goed gaan. We kunnen slechts speculeren over hoe het verder zal gaan. Wij zullen de eerste rapportage van de Commissie in 2003 afwachten en hebben onszelf nadrukkelijk gecommitteerd om in december 2004 verder te kijken, met de vraag naar het doorgaan van de onderhandelingen op de achtergrond. De procedure waarvoor nu is gekozen, lijkt me het verstandigst, ook in het licht van de druk die is uitgeoefend. De druk die door Turkije is uitgeoefend, is natuurlijk ook niet de meest gelukkige methode om mee te werken. Het gaat om het voldoen aan criteria, niet om het uitoefenen van druk. Dat signaal is aan meer landen gegeven.
De heer De Wit (SP):
De minister-president sprak over een nieuwe grondwet voor Turkije. Onderschrijft hij dat daar een nieuwe grondwet moet komen en is hij het eens met zijn minister van Buitenlandse Zaken dat in die grondwet het leger geen rol meer zou moeten spelen, en dus uit de gehele constitutionele structuur moet verdwijnen?
Minister Balkenende:
De heer Van Aartsen doelde ook op de rol van het leger en de minister van Buitenlandse Zaken heeft daarover al het nodige opgemerkt. Dat het leger in Turkije optreedt als een soort corrigerend instituut, is een goede illustratie van wat daar op dit moment speelt. Tegen die achtergrond moeten de opmerkingen van de minister van Buitenlandse Zaken worden verstaan, maar volgens mij ook het signaal van de Kamer. In een rechtsstaat gaan dat soort zaken anders.
De heer Timmermans (PvdA):
De Verenigde Staten zijn altijd erg gul in het geven van het lidmaatschap van de EU, maar gelukkig gaat de EU daar altijd zelf nog over. Maar in het licht van de strengheid van de criteria en op de Nederlandse positie, die naar mijn oordeel juist is: heeft de Nederlandse regering een strategie om te voorkomen dat zij straks als voorzitter, in 2004, met de zwartepiet wordt opgezadeld als ze naar de afspraken verwijst, maar niemand "nee" tegen Ankara durft te zeggen? Wij hebben zoiets al vaker gezien in Europa. Ook dat is een realiteit. Wat is de strategie, wie zijn onze medestanders in Europa?
Minister Balkenende:
Ik heb op deze vraag eigenlijk al geantwoord. Er is sowieso de monitoring. De Commissie komt elk jaar in oktober met een overzicht van de voortgang die is geboekt. De eerstvolgende monitoring wordt dus in 2003 naar buiten gebracht en dan kunnen wij zien hoe een en ander zich heeft ontwikkeld. In het jaar daarop zullen wij hier nader op ingaan. Dat gebeurt echter niet alleen in het kader van het Nederlandse voorzitterschap. De Commissie zal hiervoor immers komen met haar bevindingen. Deze worden vervolgens besproken met de lidstaten. Hierbij zal Nederland als voorzitter wel een rol spelen. Als die besprekingen zijn afgerond, zullen er conclusies worden getrokken. Nederland zal daarbij mede verantwoordelijk zijn voor de manier waarop die worden geformuleerd, maar dat neemt niet weg dat deze conclusies ook door de andere lidstaten moeten worden gedeeld. De handelswijze van de heer Rasmussen is een goed voorbeeld van hoe het voorzitterschap behoort te opereren. Hij is namelijk indringend nagegaan hoe in de verschillende lidstaten wordt gedacht over de criteria en de vraag of aan deze criteria is voldaan.
De heer Timmermans (PvdA):
De geschiedenis van de relatie van Turkije met de Europese Unie is een opeenstapeling van misverstanden, onterechte verwachtingen en verkeerd geïnterpreteerde beloften. Het is dan ook in het belang van zowel de Unie als Turkije dat de "road map" glashelder is. Bestaat die duidelijkheid niet dan bestaat het gevaar dat wij in dezelfde fouten vervallen.
Minister Balkenende:
Ik onderschrijf uw woorden. Om die reden heb ik op de top de algemene opmerking gemaakt dat er strikte afspraken moeten worden gemaakt over de criteria. Het maakt daarbij niet uit of het afspraken betreft over het Stabiliteitspact, de Kopenhagencriteria of het financiële pakket. Wij moeten weten wat wij aan elkaar hebben en daarom onderstreep ik uw woorden. Wij schieten er niets mee op als wij op een hellend valk terechtkomen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Rapporten kunnen natuurlijk altijd verschillend worden beoordeeld. Dat gebeurt ook in deze Kamer. Het is daarom van belang dat het Turkije heel duidelijk is hoe de Europese Unie tegenover de positie van het leger in de constitutie staat. Ik vraag mij af of het Turkije wel duidelijk is dat de positie van het leger een van de cruciale punten is die vallen onder de politieke criteria.
Minister Balkenende:
De rol van het leger ligt besloten in de politieke criteria die natuurlijk strikt worden getoetst. De Europese Commissie dient daarbij het voortouw te nemen. Het is aan ons om elkaar scherp te houden. Eerlijk gezegd heb ik telkens weer aan de gesprekken met de Kamer de indruk overgehouden dat ook de Kamer de ontwikkelingen in deze landen scherp in de gaten houdt. Zeker bij een land als Turkije met zijn problemen rond de mensenrechten, het juridisch systeem en de constitutie is er alle reden om scherp te blijven analyseren.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Bent u bereid om de Europese Commissie op dit punt aan te spreken en haar te vragen om een precisering van de politieke criteria? Alleen zo kan immers duidelijk worden gemaakt, hoe die criteria worden geïnterpreteerd door de Europese Unie.
Minister Balkenende:
Het ligt, omdat zij de contacten onderhoudt met de kandidaat-lidstaten, meer op de weg van de Europese Commissie om aan te geven dat er na Kopenhagen een nieuwe fase is aangebroken en welke zaken zullen worden getoetst. Ik zal zeker aan de heer Prodi overbrengen dat het de wens van de Kamer is dat er duidelijkheid wordt verschaft over de zaken waarop kandidaat-lidstaten zullen worden getoetst. Het moet Turkije duidelijk immers zijn wat van hem wordt verwacht.
Met het oog hierop was ik ingenomen met het feit dat de suggestie is weggenomen dat het starten van onderhandelingen in 2005 een doel op zichzelf zou zijn. Het was namelijk juist het doel van de regering om het accent te verleggen van de datum waarop de toetredingsonderhandelingen zouden beginnen naar de datum waarop de toetsing zal plaatsvinden. Dat was ons doel, omdat wij net als u de criteria scherp in het oog willen houden.
Er zijn opmerkingen gemaakt over Roemenië en Bulgarije door de heren Van Dijk, Van der Staaij en Palm. Ik verwijs hen kortheidshalve naar de conclusies van het voorzitterschap. De heer Van Dijk heeft de corruptie, de veiligheidsorganisatie en het defensieapparaat benadrukt. Dat zijn precies de thema's die aangeven waarom zowel de regering als de Kamer terughoudend is geweest met het noemen van een datum. Het was nadrukkelijk de wens van deze landen om in 2007 te kunnen beginnen met de toetredingsonderhandelingen. Nederland heeft zich bereid getoond om deze landen daarbij te ondersteunen, maar dat neemt niet weg dat in de komende jaren op deze punten duidelijke vooruitgang moet worden geboekt. Hier geldt hetzelfde als bij Turkije: laten wij elkaar scherp houden bij de vraag of aan de criteria is voldaan.
De minister van Buitenlandse Zaken zal nader ingaan op Cyprus. Het is niet gelukt om in Kopenhagen een oplossing te vinden. Dat is jammer, want dat betekent dat een gedeeld Cyprus is uitgenodigd, toe te treden. Overigens wil dit niet zeggen dat Cyprus ook gedeeld zal toetreden. De heer Van Dijk wees hier terecht op. In de conclusies van de top in Kopenhagen is opgenomen dat de Turkse en Griekse Cyprioten zich hebben gecommitteerd, een alomvattende regeling te bereiken voor 28 februari. De voorstellen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Kofi Annan, zullen daarbij als basis dienen.
De heer De Graaf heeft de belangrijke vraag gesteld hoe transparant het bestuur van een Unie van 25 lidstaten kan zijn, zeker als ook nog eens een aantal lidstaten pas sinds relatief korte tijd democratische processen kent. Die opmerking moeten wij ons zeker ter harte nemen. Ik heb namens Nederland onder andere aandacht gevraagd voor het evenwicht tussen enerzijds het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en anderzijds het idee van de heer Giscard d'Estaing om te komen tot een congres waarin de nationale parlementen zijn vertegenwoordigd. Hierover zal nog worden gesproken in de Conventie.
Meerdere leden, onder wie de heer Timmermans, hebben gesproken over het perspectief van de burger. Ik heb dit pleidooi op de top naar voren gebracht. De uitbreiding en de institutionele structuur van Europa zullen immers voor de burger herkenbaar moeten zijn. Ik heb in dit kader aandacht gevraagd voor het thema subsidiariteit. Je kunt natuurlijk in algemene zin spreken over de rol van Europa, maar je moet ook kunnen aangeven wat Europa betekent voor veiligheid en de bestrijding van de criminaliteit.
Mevrouw Karimi en anderen hebben gewezen op de druk van Italië om snel te komen tot een verdrag. Dat kan leiden tot een verdrag van Rome. Ik heb zelf naar voren gebracht dat het mooi zou zijn als het mogelijk is om in Rome een verdrag te sluiten, maar dat wel aan de voorwaarde moet zijn voldaan dat de besluitvorming zorgvuldig is, er draagvlak is voor de te nemen beslissingen en de kandidaat-lidstaten de mogelijkheid hebben gehad om zich in dat debat te mengen. Een keuze voor 2003 brengt het gevaar met zich dat aan die laatste voorwaarde niet kan worden voldaan.
De heer Timmermans (PvdA):
In een aantal lidstaten zal een referendum worden gehouden over het resultaat van de Conventie en de IGC. Mijn fractie vindt overigens dat ook in Nederland hierover een referendum moet worden gehouden. Kan de minister-president hierop reageren? Kan hij verder aangeven wat er is gedaan met het idee van het Verenigd Koninkrijk om een pauze van een halfjaar in te lassen tussen de conventie en de IGC?
Minister Balkenende:
De staatssecretaris zal hier meer over zeggen. Ik kan u nu al wel zeggen dat hierover in de plenaire ontmoetingen niet is gesproken. Er is vooral gesproken over de visie van Italië op het moment waarop de IGC zou kunnen worden gehouden. Ik heb u aangegeven hoe de Nederlandse regering zich in die discussie heeft opgesteld. Wij leggen het accent op zorgvuldigheid, draagvlak en ruimte voor de nieuwe lidstaten om zich te mengen in deze discussie. Haast is hier zeker niet geboden, want zorgvuldigheid dient hier voor alles te gaan.
Ik denk niet dat het nodig is om de discussie over het referendum opnieuw te voeren. Hierover is al eerder gesproken en de positie van de PvdA-fractie tegenover de motie is duidelijk. Door de fractie van de heer Timmermans is ook eerder gewezen op de mogelijkheid van een referendum over de uitkomsten van de conventie. Hij weet dat het kabinet hier terughoudend tegenover staat. Dat hang echter vooral samen met onze meer algemene visie op het referendum. Een referendum als zodanig zal niet bijdragen aan het vergroten van het draagvlak onder de bevolking. Daarvoor bestaan andere instrumenten. Ook de vertegenwoordigende democratie dient nadrukkelijk aandacht te besteden aan onderwerpen die de burgers bezighouden.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik ben dat zeker niet met u oneens. Mijn fractie is echter van mening dat een referendum een heel belangrijke aanvulling is om de bevolking rechtstreeks te betrekken bij deze fundamentele vragen die raken aan onze Grondwet. Ik houd eraan vast dat deze mogelijkheid niet moeten worden uitgesloten. Ik noteer dan ook met genoegen dat hiertegen volgens u geen praktische bezwaren bestaan.
Minister Balkenende:
Wij hebben deze discussie eerder met elkaar gevoerd en ik denk dat wij haar niet over moeten doen, maar u hebt natuurlijk gelijk. Het fenomeen referendum wordt, ook in dit huis, op verschillende manieren beoordeeld, maar dat is een kwestie van visie. De een vindt dat je het instrument referendum nodig hebt om de betrokkenheid van de burger te vergroten, terwijl de ander zegt dat daarvoor andere instrumenten bestaan via de volksvertegenwoordi ging. Als je in het kader van de uitbreiding een referendum wilt houden, krijg je bovendien te maken met een tijdsprobleem. Door verschillende woordvoerders is gevraagd hoe het staat met referenda in andere landen. In het artikel in de Herald Tribune staat dat alle toetredende landen bezig zouden zijn met het organiseren van een referendum. Misschien kan de staatssecretaris de Kamer nader informeren op dat punt.
De heer Rouvoet heeft gevraagd wanneer de IGC plaatsvindt. Ik denk dat de IGC pas in de loop van 2004 zal kunnen plaatsvinden, als je althans rekening houdt met de criteria die wij hebben gesteld.
Verder is het punt van prestige aan de orde geweest. Overigens zullen ook de andere bewindslieden hier iets over zeggen. Ik heb goed geluisterd naar de inbreng van de heer Duyvendak in het algemeen overleg. De conclusies van het voorzitterschap zijn bekend en hierover zal bij de eerstvolgende top nader worden gesproken. Ik heb de positie van Nederland en de grote zorg die hierover bestaat nog eens onderlijnd, want de noodzaak bestaat om te komen tot maatregelen. Ik denk dat het helder is verwoord in de conclusie en dat daarin ook tegemoet is gekomen aan de inbreng van de fractiegenoot van mevrouw Karimi.
Ik heb nog een paar opmerkingen over de NAVO-top. Als eerste wil ik opmerken dat dit mogelijk de laatste keer is dat de heer Blaauw in dit huis spreekt. De staatssecretaris zei daar zo-even iets over, maar ik zal dat ter bescherming van de staatssecretaris niet herhalen.
De voorzitter:
Dat lijkt mij een correcte opmerking, omdat hier een heel goede sfeer hangt die niet vertaald kan worden in het stenografisch verslag. Ik verzoek de minister-president daarom zijn opmerkingen te maken.
Minister Balkenende:
Namens het kabinet wil ik mijn waardering voor de heer Blaauw uitspreken. Ik denk dat ik namens het hele kabinet spreek als ik zeg dat wij zijn expertise zeker zullen missen. Gelukkig komt die expertise elders goed tot zijn recht.
De heer Blaauw heeft gesproken over het historische belang van deze uitbreiding. Wie de top heeft bezocht, heeft dat precies zo aangevoeld als hij het heeft geformuleerd. Een uitbreiding met zeven landen en gesprekken over capaciteiten in een wereld waarin de zekerheidsvraagstukken anders zijn komen te liggen, zijn memorabele gebeurtenissen. De heer Blaauw heeft de zeven nieuwe leden genoemd van de NAVO. Je voelde inderdaad op de top dat de traditionele scheidslijnen aan het vervagen zijn en dat er sprake is van een nieuwe eenheid, waardoor de tweedeling tot een einde komt.
Op de gebieden van eenwording van Europa, voorkomen van oorlog en samen optrekken, zijn er belangrijke resultaten geboekt. Ook de emoties van de toetredende landen kwamen tijdens de top naar voren. Het is een verwezenlijking van een diepgevoelde wens om na 50 jaar weer bij Europa te horen.
De heer De Wit sprak over de NAVO als een gewelddadige organisatie en een gereedschapskist van de Verenigde Staten. Hij zal het mij niet euvel duiden als ik die kwalificatie in ieder geval nooit voor rekening zou willen nemen van de Nederlandse regering. Ik denk ook dat dit helemaal niet zo is.
De heer De Wit (SP):
Ik moet bekennen dat ik de benaming "gereedschapskist" niet zelf heb bedacht, maar van de minister van Buitenlandse Zaken heb geleend.
Minister Balkenende:
De minister zal hier zelf wel op ingaan, maar hij gebruikte dat woord in iets andere zin. De combinatie van de kwalificaties "gewelddadige organisatie" en "gereedschapskist van de Verenigde Staten" lijkt mij niet de juiste. Ik respecteer het standpunt van de Socialistische Partij, maar dat is dan ook alles.
De heer De Wit (SP):
Ik heb gezegd dat de NAVO een organisatie is die eigenlijk zelf niet weet welke kant het uitmoet, nu de hele wereld het werkterrein is. Door de vele versnellingen heeft de NAVO zelf geen beeld meer van haar eigen organisatie, waardoor zij krachteloos is. De NAVO valt daardoor ten prooi aan Amerika, als het Amerika uitkomt.
Minister Balkenende:
Dit punt komt in het vervolg van mijn betoog aan de orde. Het wezen van de ontmoeting in Praag was een NAVO die zich bewust is van een andere veiligheidssituatie. De NAVO stelt zichzelf de vraag wat de nieuwe werkelijkheid betekent voor de eigen organisatie. Om die reden is in Praag gesproken over de capabilities, de capaciteiten van de NAVO en wat de verschillende landen daarvoor kunnen betekenen. In die zin is ook gesproken over de prioriteitsstellingen van de verschillende militaire organisaties binnen de NAVO. De winst van de top in Kopenhagen is juist dat er is gesproken over de capabilities, waardoor er, na alles wat er al is bereikt, een nader begin is gemaakt met verdere samenwerking en verdieping van het bewustzijn van de veranderende veiligheidssituatie. De heer De Wit suggereerde dat de NAVO geen richting heeft, maar dat is in ieder geval niet mijn beeld en volgens mij is dat ook niet zo.
Veiligheid draait natuurlijk niet alleen maar om militaire aspecten. Het gaat ook om een integrale benadering, waarin de militaire aspecten in samenhang worden gezien met andere zaken. Je kunt dan ook denken aan de relatie tussen militaire activiteiten, ontwikkelingssamenwerking, economische ontwikkeling en versterking van de rechtsstaat, want een bredere context is nadrukkelijk nodig. Ervaringen op de Westelijke Balkan en nu ook in Afghanistan leren dat de combinatie van militaire presentie en een substantiële inspanning op het gebied van ontwikkelingssamenwerking juist stabiliteitsbevorderend kan werken. Ik heb zelf geconstateerd hoe die combinatie in een streek als Bosnië kan uitwerken.
De heer De Graaf sprak kort over de gesprekken in Praag over het vraagstuk Irak. Daarover is tijdens de werklunch gesproken en het daar geschetste beeld bestond uit twee belangrijke elementen. Er moet in de eerste plaats voor worden gezorgd dat resolutie 1441 onverkort wordt nageleefd. Voorts moet er maximale druk gehouden worden op Irak. Dat is de boodschap. De inzet van materieel is helemaal niet aan de orde geweest. Het ging om deze twee elementen, waarbij de Amerikaanse president ook nog eens zei dat "military action" zijn laatste keus is.
Vervolgens stelde de heer De Graaf terecht de vraag of er contact is geweest tussen de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en of er sprake is van"material breach". Op initiatief van onze minister van Buitenlandse Zaken, de heer De Hoop Scheffer, is de afspraak gemaakt dat de ministers elkaar zullen informeren. Hij zal daar zelf straks nader op ingaan.
De heer De Graaf (D66):
Ik dank de minister-president voor deze informatie, maar dit was niet de portee van mijn vraag. Mijn vraag was of de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken en marge van de Europese top in Kopenhagen met collega's hebben gesproken over afstemming van de reacties op Amerikaanse verzoeken om militaire ondersteuning. Ik had het dus niet over Praag, maar over Kopenhagen. Er is kennelijk niet over gesproken in de vergadering zelf, maar ik kan mij niet voorstellen dat er op een bijeenkomst van zo veel Europese leiders niet wordt gevraagd: wat gaan jullie doen met de Amerikanen?
Minister Balkenende:
De andere vraag kan bevestigend worden beantwoord en de minister van Buitenlandse Zaken zal precies aangeven hoe het is gegaan, zowel in Praag als in Kopenhagen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik wil een vraag stellen over de integrale benadering waarover de minister-president sprak. Mij intrigeert één zin in het verslag dat wij hebben gekregen: waar het ging om de nieuwe uitdagingen, waaronder terrorisme, pleit de minister-president onder verwijzing naar de nieuwe Amerikaanse nationale veiligheidsstrategie voor een alomvattende benadering. Wij hebben tijdens de begrotingsbehandeling natuurlijk met de minister van Buitenlandse Zaken gesproken over de nationale strategie van de VS. Heeft de minister-president in zijn bijdrage ook gesproken over preventief aanvallen, want dit maakt immers ook onderdeel uit van de nationale strategie van de Amerikanen?
Minister Balkenende:
Op dat punt heb ik zelf geen positie betrokken en dat was ook niet aan de orde. De minister van Buitenlandse Zaken heeft een notitie toegezegd over de inhoud zelf. Het lijkt mij het beste dat hij u op dit punt nadere informatie geeft.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
In dat geval wil ik een vervolgvraag stellen. Hebt u in uw bijdrage gesproken of is er überhaupt tijdens de top gesproken over dat element in de nieuwe strategie van de Verenigde Staten, namelijk preventief aanvallen?
Minister Balkenende:
Dit punt stond niet op de agenda in Praag, maar zoals ik heb gezegd zal de minister van Buitenlandse Zaken u nadere informatie verstrekken.
Minister De Hoop Scheffer:
Mevrouw de voorzitter. Zoals de minister-president al aankondigde, zal ik nader ingaan op een aantal onderwerpen die hij in algemene zin heeft besproken. In mijn bespreking van de NAVO-top zal ik op een paar onderwerpen dieper ingaan, zoals de NATO response force en het overkoepelende onderwerp van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid. Dat is iets wat de Europese Unie en de NAVO betreft.
Laat ik beginnen bij de Europese top. Over Cyprus hebben bijna alle woordvoerders gesproken. Als wij het zelf helemaal voor het zeggen zouden hebben gehad, quod non – formeel is het zo, maar materieel natuurlijk niet – had de Nederlandse regering natuurlijk de voorkeur gegeven aan toetreding van een ongedeeld Cyprus en politieke besluitvorming daarover afgelopen vrijdag in Kopenhagen. Dat is zonneklaar. Wij hadden gehoopt dat juist de druk op deze zaak in de aanloop naar de top de Griekse en Turkse Cyprioten en, misschien nog belangrijker, Ankara en Athene ervan zou overtuigen dat het nu echt moest gebeuren. Dat is helaas niet gebeurd. Er is een nieuwe deadline. En ik zeg met de heer Van Aartsen: deadlines houden ook altijd een zeker risico in.
Ik wil de opmerking van de heer Timmermans in dit kader onderschrijven. Er is wel een proces aan de gang, met name in het noordelijke deel van Cyprus. Nu de politieke besluitvorming tot stand is gekomen in Kopenhagen om een gedeeld Cyprus – en later naar wij hopen een ongedeeld Cyprus – naar de omstandigheden van nu te laten toetreden tot de Europese Unie, zal dit op het noorden van Cyprus en met name op de heer Denktas een vorm van druk uitoefenen die hem misschien ertoe zal drijven om zich bij de onderhandelingen constructiever op te stellen dan hij tot op heden heeft gedaan. Ik herhaal wat ik de vorige week heb gezegd – in die zin is er geen formele koppeling, maar wel een materiële koppeling met het dossier-Turkije – dat Ankara ook nu niet op het zijtoneel moet blijven staan bij de toetreding van een ongedeeld Cyprus. De oplossing ligt evenzeer in Ankara en Athene als op Cyprus zelf. Als de heer Timmermans vraagt hoe het zit met de Turken, is mijn antwoord dat op het moment dat onverhoopt een ongedeeld Cyprus zou toetreden tot de Europese Unie, ook de Grieken ervan moeten worden weerhouden om de lat hoger te leggen voor de latere toetreding van het noordelijke deel van Cyprus. De Europese Unie moet de Turkse Cyprioten op het noordelijke deel van het eiland via ondersteuning – dat zal ook gebeuren – ervan overtuigen dat zij met hun onderhandelaars er alles aan moeten doen opdat een ongedeeld Cyprus kan toetreden. Zekerheden zijn niet te geven, maar wij hopen dat op 28 februari 2003 de doorbraak waarop wij allen hopen ten aanzien van Cyprus zal worden bereikt. Die datum is overigens een VN-deadline. Het is namelijk geen eerste verantwoordelijkheid van de Europese Unie, maar zij kan wel instrumenteel zijn om dat te bereiken.
De heer Palm kent ook mijn verleden. Ik zeg hem dat wat nu is gebeurd, natuurlijk niet de meest wenselijke oplossing is. Laten wij daarover eerlijk zijn. Voor Nederland was het in Kopenhagen alleen een probleem om te reageren vanuit de stelling dat de veertien geïsoleerd staan. Dat is een lastige boodschap om op dat moment te brengen. De politieke realiteit gebood dat dit zou gebeuren. Daarmee hadden wij ook rekening gehouden, maar gezien de uitspraken van de vorige week van de minister-president en mijzelf het is echter niet de ideale oplossing.
Wij hebben eerder over Cyprus gesproken. Tegen de heer Rouvoet zeg ik dat inderdaad conform de conclusies van Kopenhagen het acquis later moet gaan gelden voor het noorden van Cyprus. Dat is ook meteen een antwoord in de richting van de heer Van Aartsen, die vragen stelde over de paragrafen 11 en 12 in de conclusies van het voorzitterschap. Die gaan over de situatie waarin het toetredingsverdrag is getekend door de Republiek Cyprus, maar waarbij op latere datum alsnog een regeling tussen beide partijen tot stand komt. Daarvoor moet veel gebeuren. De regeling moet in het verdrag worden ingepast. Dat betekent mogelijk dat de Republiek Cyprus"verandert". Dan moeten de maatregelen worden getroffen die de introductie en de toepassing van het acquis op het noorden van Cyprus mogelijk maakt etc. Je zou dit mogelijk kunnen maken door als dan over te gaan tot amendering van het toetredingsverdrag. Nu wil niemand over dit verdrag opnieuw onderhandelen; niemand wil dit opnieuw gaan ratificeren. Daarom is gekozen voor deze optie. Met andere woorden: maak de zaak mogelijk in het toetredingsverdrag en beslis daarna met de zwaarst mogelijke procedure. Dat verzekert dat Cyprus alsdan niet iets overkomt. Dat is de achtergrond van de paragrafen 11 en 12 in de conclusies van het voorzitterschap, indien het noorden van Cyprus op een later tijdstip toetreedt tot de Europese Unie en daarmee een ongedeeld Cyprus zou toetreden tot de Europese Unie. Het is namelijk een groene lijn die over het eiland loopt.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik neem aan dat de Europese Unie uitgaat van de realiteit die in de VN is geschapen over de status van Cyprus. Er is een bezet deel van Cyprus, maar Cyprus zal als geheel toetreden. Op het noordelijke deel zal het acquis echter niet van toepassing zijn. Is in die zin de situatie vergelijkbaar met de vroegere situatie ten aanzien van de DDR? Krachtens de Duitse grondwet was in feite heel Duitsland lid, maar het acquis was niet van toepassing op de DDR. Daarom behoefden wij bij de Duitse hereniging niet opnieuw allerlei verdragen te sluiten.
Minister De Hoop Scheffer:
Die weergave door de heer Timmermans is correct. Het is ook juist dat de Europese Unie – ik zou bijna zeggen: uiteraard – zich houdt aan en uitgaat van hetgeen de Verenigde Naties over de status van Cyprus hebben afgesproken. Daarin is niets veranderd. Ik ben hier alleen zo uitgebreid op ingegaan, omdat het een redelijk ingewikkelde procedure kan zijn. Het gaat echter alleen om het van toepassing verklaren van het acquis op het bezette deel van Cyprus, te weten: het noordelijke deel. Ik herhaal echter dat dit niet de ideale situatie is.
De heer Palm (LPF):
Als het onverhoopt zover komt dat men niet tot overeenstemming komt, ontstaat de ongewenste situatie dat er een buitengrens is die door andere troepen wordt bewaakt. Is die situatie op de top in Kopenhagen expliciet onder ogen gezien?
Minister De Hoop Scheffer:
Ja, zeker. Men heeft die situatie onder ogen gezien en niet alleen daar, maar ook in deze Kamer. Dat is de reden dat ik mijn opmerkingen over Cyprus begon met de stelling dat ik mij wenselijker situaties had kunnen voorstellen dan deze situatie. Ik heb alleen gezegd dat het een politieke realiteit was op de top van Kopenhagen dat veertien landen van de Europese Unie deze oplossing wilden. De Nederlandse regering heeft de politieke keuze gemaakt dat dit het dan ook is. Zo staat het ook in de brief aan de Kamer. De politieke keuze is dus niet geweest om de uitbreiding van de Europese Unie op te houden door over Cyprus te zeggen dat het niet mogelijk is, wat iets anders is dan wenselijk, dat een gedeeld Cyprus toetreedt. Wat het acquis betreft is het de facto een buitengrens van de Europese Unie. Dat is juist.
De heren Rouvoet en Van der Staaij hebben gesproken over het Midden-Oosten en de verklaring over Israël en de Palestijnen. De Nederlandse regering heeft haar best gedaan om die verklaring in evenwicht te houden door daarin de zin te doen opnemen over de "legitimate security concerns" van Israël. Dat wordt dan vertaald met "bezorgdheid", maar het is helder dat het woord "concern" meer uitdrukt. In ieder geval is deze verklaring in evenwicht. In het kader van het hele Midden-Oostenproces is het belangrijk dat deze verklaring is uitgegeven. Ik zeg dat ook omdat wij op weg gaan naar een bijeenkomst van het kwartet (Verenigde Staten, Russische Federatie, Europese Unie en Verenigde Naties).
Tegen de heer Rouvoet en indirect tegen de heer Van der Staaij zeg ik dat zowel de EU als de Amerikaanse regering in haar benadering van het conflict tussen Israël en de Palestijnen uitgaat van de tweestatenoplossing, zij het dat ook wordt gesproken over een Israël binnen veilige en erkende grenzen en een levensvatbare Palestijnse staat. Dat is de reden dat deze verklaring is uitgegeven in de aanloop naar datgene wat een kwartetvergadering gaat worden. De Nederlandse regering heeft enige zorgen over de actuele positie van de VS in het Midden-Oostenvredesproces, omdat de Nederlandse regering vindt dat ondanks de verkiezingen in Israël van 28 januari het dienstig en van vitaal belang is dat de twee roadmaps van de VS en van Europa zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd, opdat de Amerikanen en de Europeanen eendrachtig kunnen optrekken bij het helpen vinden van een oplossing voor de letterlijk dodelijke omklemming waarin Israël en de Palestijnen elkaar houden. Het geheel moet gebeuren vanuit het respect voor de legitieme veiligheidsbehoeften van Israël. Dat is de achtergrond van deze verklaring.
Wat Irak betreft zijn twee elementen aan de orde. In een eerder gehouden algemeen overleg heb ik de Kamer de toezegging gedaan dat in Europees verband afstemming moet plaatsvinden over het antwoord op de mogelijke vraag of sprake is van "material breach", dus van schending van resolutie 1441 door Irak. Dat is niet een beslissing die de Amerikanen alleen nemen. Het is een beslissing die ook in Nederland zal moeten worden genomen. Europese afstemming hierbij is van ontzettend groot belang. Het mag niet zo zijn dat iedereen uit elkaar vliegt en het ene land roept dat het wel zo is en het andere dat het niet zo is. Dat heb ik afgelopen vrijdag, ten tweeden male, expliciet aan de orde gesteld tijdens de lunch. Daarover moet geconsulteerd worden. Dat neemt niet weg dat er al langere tijd afstemming gaande is over het Amerikaans verzoek, al zeg ik eerlijk tegen de heer De Graaf dat een aantal landen de kaarten tegen de borst houdt. In een algemeen overleg zullen wij daarover morgen nader komen te spreken. Wat het defensieve deel betreft is er in Europa een brede mate van consensus. Tot mijn vreugde heb ik gemerkt dat de politiek leider, fractievoorzitter en lijsttrekker van de PvdA zich afgelopen zaterdag in een rede min of meer langs deze lijn heeft uitgesproken. Dat doet mij deugd. Ik vind het belangrijk dat het draagvlak zo breed mogelijk is als wij hier over Irak spreken. Gaarne ga ik morgen en in de verdere toekomst deze discussie aan.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
De minister heeft gezegd dat in EU-verband, maar ook in Den Haag een besluit genomen moet worden over de vraag of en, zo ja, wanneer sprake is van "material breach". Is in EU-verband de afspraak gemaakt dat daarover een gezamenlijk oordeel zal worden gegeven?
Minister De Hoop Scheffer:
Nee, zover is de EU helaas nog niet. Ik heb het punt tijdens de lunch prominent aan de orde gesteld. Er is instemmend op gereageerd. Ik ben echter voldoende door Europese wateren gewassen om mij te realiseren dat datgene wat mevrouw Karimi vraagt niet nu al binnen de vijftien in Europa gerealiseerd zou kunnen worden. Ik zeg dat ook, omdat de twee Europese permanente leden van de Veiligheidsraad, te weten het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, zich over het algemeen bij dit soort heel belangrijke buitenlandspolitieke vraagstukken eerder concentreren op hun rol binnen de Veiligheidsraad dan op hun rol binnen de EU. Mij stelt dat teleur, maar het is wel een feit.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Welke alternatieven heeft Nederland bedacht? Is erover nagedacht om op te treden met een aantal eensgezinde leden? Waar wil de minister aansluiting zoeken op het moment dat het besluit in Den Haag genomen moet worden?
Minister De Hoop Scheffer:
Allereerst binnen de EU en ook wel breder dan de EU, bijvoorbeeld binnen een samenwerkingsverband als de NAVO. Nogmaals, de uiteindelijke beslissing heeft grote consequenties. De consequenties van het constateren van "material breach" zijn bekend: een nieuwe vergadering van de Veiligheidsraad met een debat over "serious consequences". De Nederlandse regering heeft altijd terecht de stelling betrokken dat over dit soort vraagstukken een soevereine, eigen Nederlandse beslissing voorligt. Ik ben het met mevrouw Karimi eens dat het goed is om op dat moment te weten hoe geestverwante landen tegen het vraagstuk aankijken. Wij zullen ons best doen om zoveel mogelijk contact te hebben met die geestverwante landen. Het is uiteindelijk echter een eigen beslissing.
De voorzitter:
Mevrouw Karimi krijgt gelegenheid tot het plaatsen van een laatste interruptie.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Begrijp ik het goed dat ook als de Veiligheidsraad het niet eens kan worden over de ernstige consequenties, Nederland zich het recht voorbehoudt om een eigen interpretatie daaraan te geven?
Minister De Hoop Scheffer:
Dit is een wat ouder debat. Het punt is zeer uitgebreid besproken tijdens de behandeling van de begroting en daarvoor ook al. Op het moment dat "material breach" wordt vastgesteld en de Veiligheidsraad conform resolutie 1441 bijeenkomt, zal de Nederlandse regering zich niet afhankelijk maken van het veto van één permanent lid van de Veiligheidsraad om daarmee definitief zijn handelingsvrijheid weg te geven over het politieke besluit waarover wij zojuist spraken.
De voorzitter:
Ik verwijs mevrouw Karimi naar het algemeen overleg dat donderdag a.s. zal worden gehouden.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik neem aan dat ik de complimenten aan Wouter Bos mag doorgeven op het punt dat hij heeft gemaakt over de lading van resolutie 1441. In zijn toespraak zei hij heel nadrukkelijk dat deze resolutie bepalend is, ook voor de acties die daarop volgen. Er is niet noodzakelijkerwijs een nieuwe Veiligheidsraadsresolutie nodig. Ik markeer dat daarover wellicht overeenstemming bestaat tussen de minister en mijn fractie, maar dat op het punt van het oversteken van bruggen waar wij nog niet eens voor staan, sprake is van een verschil van mening. De minister heeft al een aantal stappen gezet waarvan mijn fractie steeds heeft gezegd: doe dat nou pas op het moment dat je daar bent en loop nou niet op de zaken vooruit.
De voorzitter:
De minister stel ik graag in staat om hier kort op te antwoorden, maar ik wijs de heer Timmermans erop dat hierover donderdag in het algemeen overleg kan worden gesproken.
Minister De Hoop Scheffer:
De heer Timmermans zal het mij niet kwalijk nemen dat ik selectief ben in de complimenten aan zijn politiek leider. Wij zullen er ongetwijfeld nader op terugkomen. Ik heb met vreugde geconstateerd dat in de voordracht van de heer Bos een aantal elementen is terug te vinden waarover ik de discussie met hem gaarne aanga. Dat betreft ook de interpretatie van resolutie 1441.
De heer De Graaf begon zijn bijdrage met een boeiend betoog over de waardegemeenschap en over de vraag waar Europa eindigt. Deze vraag is op scherp komen te staan door de discussie over de toetreding van Turkije. De ministers van Buitenlandse Zaken hebben hier vorige week een eerste vrije discussie over gehad. Ik zeg eerlijk dat op dit terrein meer vragen zijn te stellen dan te beantwoorden. Deze diepgaande discussie moet worden voortgezet. Hoe gaan wij om met onze nieuwe buren? Wat zijn onze ambities ten aanzien van de nieuwe buren? De Balkanlanden hebben in het kader van het stabilisatie- en associatieproces de status potentieel kandidaat-lid. Met die term wordt al aangegeven hoe lastig die discussie is. Kroatië en Macedonië hebben reeds zo'n overeenkomst met de EU. De FRJ, Albanië en Bosnië hebben dat niet. Zij zullen wel worden uitgenodigd voor de top van komend voorjaar, omdat deze landen bij het proces betrokken zijn.
Ook ten aanzien van Moldavië, de Oekraïne en Belarus moet er aandacht zijn voor versterking van de betrekkingen. In dat kader is er een goede afstemming nodig tussen de EU, de OVSE en de Raad van Europa om te voorkomen dat elk orgaan zich met hetzelfde bezighoudt. Het is duidelijk dat het onderwerp "mensenrechten" belangrijk is in de contacten met de Oekraïne en Belarus. Je kunt niet zwijgen tegen nieuwe buren die de OVSE-vertegenwoordiging eruit gooien, zoals in Belarus is gebeurd. Dat debat moeten wij voeren. Buren hebben verplichtingen ten opzichte van elkaar. De EU is bereid om de relaties met dat soort landen te intensiveren, maar tegenover rechten staan ook plichten. Het gaat trouwens om veel nieuwe buren.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Behalve de vraag of er in de onderlinge relaties onoverkomelijke belemmeringen zijn, kan je je ook afvragen hoever de EU zich moet uitstrekken. Het lijkt mij handig om dit vraagstuk te bespreken aan de hand van een notitie van de regering. Op die manier kan eerst nationaal en later in Europees verband het debat over a wider Europe nieuwe impulsen krijgen.
Minister De Hoop Scheffer:
Het lijkt mij buitengewoon nuttig om ook in de Kamer hierover verder te praten. Ik vraag de heer Rouvoet om ons nog een bepaalde tijd te geven om het debat binnen de EU breder en meer fundamenteel te voeren. Het debat is laat en wellicht te laat gestart, namelijk naar aanleiding van de toetreding van Turkije. Ik kan nu nog niet zeggen waar de grens van Europa ligt. Als dat de vraag is, wordt het wel een zeer fundamentele notitie, zeker gelet op de status van het kabinet. Overigens heb ik er geen bezwaar tegen, maar de consequenties van een dergelijke stellingname zullen enorm zijn.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Dat laatste ben ik met u eens, maar ik maak bezwaar tegen de volgorde die u aangeeft. Ik zou hierover een motie in tweede termijn kunnen indienen, maar dat is niet nodig als wij het erover eens worden dat het goed is om deze discussie in de Kamer te voeren. Ik vraag niet om een notitie waarin de grenzen van Europa exact worden aangegeven. Het is evident dat eerst gedachtevorming in de Kamer moet plaatsvinden voordat er in Europa nadere stappen gezet worden.
Minister De Hoop Scheffer:
U kent mij goed genoeg om te weten dat ik niet van mening ben dat de Kamer pas aan het woord komt op het moment dat een en ander in de EU al is dichtgetimmerd. Dat risico is er ook niet, want ik heb niet de illusie dat dit debat in de EU snel tot conclusies zal leiden. Het moet echter wel worden gevoerd, ook hier. Ik zeg toe dat de gedachtevorming hierover op het departement nader geconcretiseerd zal worden opdat hierover op enig moment met de Kamer gesproken kan worden,
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
In de conclusie 24 gaat het al over verbetering van de betrekkingen met de Oekraïne, Moldavië, Wit-Rusland en de zuidelijke mediterrane landen. Op welke wijze krijgen deze verbeteringen gestalte?
Minister De Hoop Scheffer:
Ik heb deze vraag beantwoord toen ik sprak over rechten en plichten. Nederland is vanaf 1 januari a.s. voorzitter van de OVSE. Het is de bedoeling om politieke activiteiten te ontplooien ten aanzien van Moldavië waar het probleem Transnestrië speelt. De Oekraïne speelt trouwens ook een rol in het conflict met Transnestrië. Misschien moet Belarus als nieuwe buur nog scherper gewezen worden op de rechten en de plichten. De mensenrechtenproblematiek zal daar onvermijdelijk deel van uitmaken. Een en ander moet op elkaar afgestemd worden, maar ook de OVSE heeft hierin een belangrijke rol.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Dat begrijp ik. Ik wijs erop dat in een EU-conclusie sprake is van een voornemen. Wat is de materiële betekenis van deze conclusie voor de EU?
Minister De Hoop Scheffer:
Dat moet blijken op het moment dat de EU de initiatieven ten aanzien van de nieuwe buren verder vorm geeft. De intentie moet zijn verbetering van de betrekkingen met die landen omdat het onze nieuwe buren worden.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Hoe wordt daaraan vorm en inhoud gegeven? Wat is het standpunt van de regering op dit punt?
Minister De Hoop Scheffer:
Er zullen nadere voorstellen uitgewerkt door de hoge vertegenwoordiger, de heer Solana, en door de commissaris die met deze vraagstukken is belast, de heer Patten. Op grond daarvan zal de EU een onderhandelingsmandaat formuleren. Uiteraard zal dit ook in de Kamer aan de orde komen.
In Kopenhagen is een doorbraak bereikt in de relatie tussen de EU en de NAVO op het punt van het EVDB. Wij kunnen tevreden zijn dat dit conflict na 2,5 jaar is weggenomen. Men kwam niet verder dan discussies over de betrokkenheid van niet-EU-landen bij door de EU geleide operaties. Er is de volgende afspraak gemaakt. In de eerste plaats is er een tekst over de betrokkenheid van niet EU-landen. In de tweede plaats doen Cyprus en Malta niet mee aan militaire operaties waarbij gebruikgemaakt wordt van NAVO-middelen. Dat is belangrijk voor Turkije omdat beide landen geen lid zijn van de NAVO of van het partnership for peace, noch is er een bilaterale veiligheidsovereenkomst met de NAVO. Ik zeg er wel bij dat die uitsluiting niet in beton wordt gegoten. In het licht van de ontwikkelingen kan een aanpassing plaatsvinden. In dit verband noem ik een eventuele oplossing van het Cyprusprobleem. Afgelopen vrijdag is door de NAVO de zogenaamde NAVO-besluitenlijst vastgesteld met daarin het aanbod van de NAVO aan de EU. Het belangrijkste daarvan is automatische en gegarandeerde toegang van de EU tot NAVO-operationele planning. Verder worden NAVO-capaciteiten en gemeenschappelijke middelen voor gebruik in EU-geleide operaties geïdentificeerd en geacht beschikbaar te zijn. De NAVO is nu de details van het uitlenen van dat soort middelen aan het uitwerken. Het is geen automatisme, maar wel een grote waarschijnlijkheid dat die middelen worden uitgeleend. Dat vereist een besluit door de NAVO-raad, afhankelijk van de vraag of de NAVO zelf dat materieel nodig heeft. Het grote voordeel hiervan is dat er geen overbodige duplicatie is in de EU van wat wij al in de NAVO hebben. Dat is vanaf het begin een Nederlandse EVDB-prioriteit geweest. Gisteren is tussen de EU en de NAVO overeenstemming bereikt. Er moet zonder enige twijfel nog het nodige worden uitgewerkt, maar er is een politieke doorbraak. Dat maakt de weg vrij voor de rol van de EU in Macedonië. Tegen de heer Blaauw zeg ik dat de beginselbereidheid is uitgesproken om de operatie in Bosnië te leiden naar SFOR. Hierover zullen Solana en het voorzitterschap met alle betrokkenen overleggen. Ik zie dat overigens niet op zeer korte termijn gebeuren, maar de heer Blaauw mag uit de hartelijke instemming van de Amerikaanse regering met deze afspraak afleiden dat zij per definitie niet thuis zullen geven als de EU dit gaat doen. Ik wijs de heer Blaauw erop dat minister Powell ten aanzien van de Balkan altijd het beginsel "samen uit, samen thuis" heeft gehanteerd. Dat heeft hij herhaald op de NAVO-top in Praag.
De heer Blaauw (VVD):
Mag ik ervan uitgaan dat informatie en inlichtingen, niet behorende tot de NAVO-assets maar wel in ruime mate voorhanden bij de VS, in dat gesprek een rol spelen? Het is erg belangrijk dat de VS bij deelname aan een EU-geleide operatie op de Balkan niet alleen de eigen eenheden inzetten, maar ook toegang verstrekken tot hun informatie en inlichtingen. Dat heeft ons in het verleden nogal parten gespeeld omdat wij die toegang niet hadden.
Minister De Hoop Scheffer:
Een deel van deze overeenkomst betreft inderdaad dit soort elementen. Wij zijn het erover eens dat zonder deze ogen en oren de EU een dergelijke operatie niet kan uitvoeren.
Aan het adres van de heer De Wit merk ik op dat ik inderdaad het woord "gereedschapskist" heb gebezigd, maar dat niet gezegd kan worden dat de Amerikanen daar vrijelijk in winkelen. Ik heb die term gebezigd omdat de NAVO-middelen ter voorkoming van duplicatie kunnen worden gebruikt door de EU-landen. Het is dus precies tegenovergesteld aan wat de heer De Wit stelt. Ik denk overigens dat onze standpunten ook tegenover elkaar staan waar het de rol van de NAVO betreft. Ik meen namelijk dat de NAVO, ook dankzij de nodige aanpassen, juist wel met beide benen in de internationale samenleving van dit moment staat.
De heer De Wit (SP):
Het beeld van de gereedschapskist heb ik inderdaad gebruikt. Dat waren de woorden van de minister. De zinsnede dat Amerika daaruit naar believen kan graaien, is mijn toevoeging. Ik wil niet suggereren dat de minister dat gezegd heeft.
Minister De Hoop Scheffer:
Maar dan begrijp ik uw redenering ook intellectueel niet, want er is niets te graaien voor de Amerikanen. Zij hebben zelf een gereedschapskist die zo vol zit, dat zij echt niet het gereedschapskistje van Europa nodig hebben. Het omgekeerde is eerder het geval. De Europeanen zullen bij EU-geleide operaties buitengewoon veel middelen nodig hebben. Als er al gewinkeld wordt, zullen de Europeanen dat doen.
De heer De Wit (SP):
Ik heb gezegd dat, zolang de NAVO zich nog steeds niet volledig heeft ontplooid qua richting en mogelijkheden, het voor de VS redelijk gemakkelijk is de NAVO te gebruiken voor het realiseren van eigen doeleinden.
Minister De Hoop Scheffer:
We agree to disagree.
De heer De Wit (SP):
Dit is de tweede keer dat ik deelneem aan een debat over buitenlandse zaken en kom er zo langzamerhand achter dat je eigenlijk een tolk moet hebben om te begrijpen waar het precies over gaat.
Minister De Hoop Scheffer:
Wij zijn het erover eens dat wij het niet eens zijn!
De regering heeft, zoals bekend, het initiatief met betrekking tot de NATO Response Force verwelkomd. Het onderstreept de politieke en militaire verbondenheid tussen de VS en Europa en het uitgangspunt van het delen van risico's en lasten. De inbreng van de VS is hierbij dan ook cruciaal. Het initiatief onderstreept dat de NAVO wel degelijk in staat is zich aan te passen aan een veranderende veiligheidscontext. Wat betreft de uitgesproken zorgen over een eventuele duplicatie van doelstellingen in het kader van de headline goal, denk ik dat moet worden gesproken van een hoge mate van complementariteit. De NRF – de eenheid is nog niet opgericht, er is slechts een politiek besluit genomen – zal zich primair richten op het hoogste deel van het geweldsspectrum. Dat kunnen artikel V-operaties zijn – vredesafdwinging – terwijl de EU zich meer richt op de Petersbergtaken in het kader van de vredeshandhaving. Naast de participatie liggen de verschillen voorts in de omvang, de voorbereidingstijd en het moment van operationeel zijn. Kortom, de headline goal van de EU en de NRF dienen elkaar te versterken. Complementariteit van doelstellingen betekent overigens niet dat de Nederlandse bijdrage slechts aan een van beide kanten kan worden aangeboden. Het gaat natuurlijk om multi-inzetbaarheid. Er zal niet twee keer separaat worden geïnvesteerd, want wij beschikken maar over één set capaciteiten. Voor een NRF-mandaat in het kader van zelfverdediging is artikel V niet nodig. Wat betreft andere dan in dit artikel vermelde situaties, geldt het tweede lid van artikel 100. De internationaal-rechtelijke basis is inderdaad buitengewoon belangrijk. In beginsel is een resolutie van de VR nodig. De heer Timmermans weet echter dat er ten aanzien van Kosovo wel een VR-resolutie lag op grond van Hoofdstuk VII, bedreiging van de internationale vrede en veiligheid, maar dat er geen sprake was van een expliciete autorisatie van het gebruik van geweld. Die clausulering breng ik ook aan als het gaat om mandaat en inzet van de NRF. Het is echter primair de NAVO-raad die daarover gaat. Men weet dat die raad opereert op basis van consensus. De eerste beslissing over de inzet van de NRF zal in de NAVO-raad worden genomen en Nederland heeft in die raad een stem.
De heer Timmermans (PvdA):
Ziet de minister mogelijkheden om ook in het kader van de EU een artikel V-clausule op te nemen voor de collectieve verdediging?
Minister De Hoop Scheffer:
Ik ben daar geen overtuigd voorstander van. De huidige situatie, met de maatregelen en mogelijkheden die wij tot onze beschikking hebben, maakt een separaat artikel V in Europees verband niet noodzakelijk. In het WEU-verdrag is een passage opgenomen die lijkt op artikel V. Ik kan mij voorstellen dat binnen de EU die discussie verder wordt gevoerd, maar ik ben geen voorstander van een separaat nieuw artikel V in Europees verband.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
De minister zegt dat het gaat om een politiek besluit. Dat staat ook in het verslag. De verdere modaliteiten zouden nog moeten worden ingevuld. Ik vind een dergelijke gang van zaken echter veel te oppervlakkig en fragmentarisch. Daarom verzoek ik de regering om een notitie met het standpunt van de regering ten aanzien van de modaliteiten zoals die in het verslag zijn geformuleerd. Alleen dan kunnen wij een fundamenteel debat hierover voeren.
Minister De Hoop Scheffer:
Ik wil dat fundamentele debat best voeren, maar de NAVO heeft uitgebreid gesproken over de oprichting van de response force en heeft er een principebesluit over genomen. Is het niet verstandiger om de NAVO en de Nederlandse regering de gelegenheid te geven om over die modaliteiten te praten? Ik weet wel waar u naartoe wilt: u wilt die response force gewoon niet. Welnu, daar wil ik niet naartoe.
Voorzitter: Dijksma
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Als u eerst met anderen de modaliteiten invult voordat u met de Kamer erover spreekt, slaat u echt ieder debat dood. In het verslag lees ik dat over modaliteiten, de aard en de reikwijdte van de interventies, de capaciteiten en de relatie met de EVDB nog verder moet worden gesproken. Ik wil graag van de regering weten wat haar inbreng in dat debat zal zijn. Daarom vraag ik om een notitie die ingaat op de modaliteiten.
Minister De Hoop Scheffer:
Bij de begroting voor Buitenlandse Zaken hebben wij dit debat zeer uitgebreid gevoerd. Ik wil dat gaarne op ieder moment herhalen. Ik heb net de politieke parameters aangegeven waarbinnen de NATO Response Force zal opereren. U mag uiteraard alles vragen wat u wilt, maar u moet niet óvervragen. Uw politieke opvatting is bekend en legitiem: u wilt die response force niet. Er is een politieke beslissing genomen, de modaliteiten worden op dit moment uitgewerkt. Ik vraag u om ons hier even de tijd voor te geven.
De heer Van Dijk sprak over de situatie in Bulgarije. Tijdens de NAVO-top is uitgesproken dat alle uitgenodigde landen, inclusief Bulgarije, zich verder zullen moeten inspannen wanneer zij uiteindelijk formeel tot de NAVO zullen toetreden. Nadat voldoende vooruitgang is bereikt en de toetredingsgesprekken succesvol zijn verlopen, zal per toetredend land een apart protocol worden opgesteld. De protocollen zullen worden voorgelegd aan de nationale parlementen. Tot het moment van toetreding zal het Membership Action Plan worden ingezet om de uitgenodigde landen te assisteren bij hun voorbereiding. Dit is relevant voor zowel het EU-lidmaatschap als het NAVO-lidmaatschap, omdat Bulgarije op dat punt nog het nodige huiswerk heeft te doen.
De heer Blaauw sprak over ISAF en NAVO. Bij ISAF III zullen Duitsland en Nederland een leidende rol spelen. Hierin zal een zwaardere NAVO-voetafdruk worden gezet. De regering vindt dit belangrijk in het kader van de mogelijkheden die ISAF III en de NAVO bieden voor het genereren van strijdkrachten en het delen van intelligence. Op dit moment is het wat te vroeg voor de vraag of een en ander zal leiden tot een overname door de NAVO, maar er is steun voor die discussie.
De heer Blaauw (VVD):
Ik had ook nog een vraag over de voortgaande uitbreiding van de NAVO: wordt er al nagedacht over de verdere Balkan en, daarna, de Kaukasus? Hierin zitten parallellen met de verdere uitbreiding van de EU, dat geef ik toe.
Minister De Hoop Scheffer:
U hebt gelijk als u vindt dat de NAVO net zoals de EU een gemeenschap is die staat voor waarden. Ik verwijs kortheidshalve naar het antwoord dat ik gaf aan de heer De Graaf en mevrouw Karimi, zij het dat binnen de EU die discussie wat concreter wordt gevoerd dan binnen de NAVO.
Staatssecretaris Nicolaï:
Voorzitter. Ik begin met een aantal aanvullende opmerkingen over de financiën. Er leek verwarring te ontstaan naar aanleiding van het artikel in de Herald Tribune. De kern is, denk ik, het verschil tussen commitments en betalingen. Bij Berlijn en Kopenhagen gaat het om de committeringen, de verplichtingen. Het artikel in de Herald ging over de concrete uitgaven, de betalingen. Dat verklaart het verschil. Maar de Kamer moet zich niet rijk rekenen, want de uitkomst van Kopenhagen, 40,8 mld, zal wel degelijk worden uitgegeven, ook al kan dat nog na 2006.
Een aantal woordvoerders maakte opmerkingen over het "optoppen": de ruimte om bovenop de 25% directe inkomenssteun voor toetredende landen, meer steun aan boeren te geven; met name Polen is daarbij genoemd. Laat ik vooropstellen dat wij ook niet gelukkig zijn met die mogelijkheid. De Kamer weet wat de inzet van de regering op dit punt was. De consequentie valt in zoverre mee dat de ophoging niet uitsluitend komt uit het geld voor het platteland, waarover we het eerder hadden: de extra optopping is eigen, nationaal geld. Ook is afgesproken dat dit een tijdelijke zaak is. In het vorige debat ter voorbereiding van de top gaf ik al aan dat als er een nationaal alternatief voor ophogingsmogelijkheden zou zijn en de quota zouden worden verhoogd, je nog slechter uit zou kunnen zijn, omdat dat structureel is. Tegen die achtergrond moet dit worden bezien, maar het is glashelder dat dit niet onze keus was en het ons nog meer dwingt om de midterm review, de echte landbouwhervormingen, op te pakken.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik heb kennis kunnen nemen van de plannen van landbouwcommissaris Fischler met betrekking tot de midterm review. Deze spraken mij zeer aan. Ik neem aan dat de staatssecretaris namens het kabinet zijn steun kan uitspreken voor de algemene lijn die in de plannen van commissaris Fischler zitten, die met name gaan over het openstellen van de Europese markt voor producten uit ontwikkelingslanden. Fischler gaat daarin vrij ver en ik neem aan dat de regering dit steunt.
Staatssecretaris Nicolaï:
Ja, wij steunen ten principale die lijn. Wij zullen met de Kamer nader spreken over de concrete nieuwe voorstellen.
Nog een aanvullende financiële opmerking met betrekking tot het naar voren halen en het uitbetalen van het geld uit de structuurfondsen aan Polen. Aan één zaak doet dit in ieder geval wel recht: Nederland heeft bezwaar tegen het rondpompen van gelden uit de structuurfondsen tussen rijke landen, maar bij Polen is dat natuurlijk niet het geval.
De heer De Wit zegt zich zorgen te maken over de mogelijkheid dat toetredende landen netto betalers zouden worden. Ik kan mij grotere zorgen voorstellen, maar ik kan hem toch ook geruststellen. Er is namelijk gegarandeerd dat de financiële positie van de toetredende landen tot 2006 niet achteruit zal gaan ten opzichte van 2003.
Mevrouw Karimi en de heren Timmermans, Rouvoet en De Wit hebben vragen gesteld over de preaccessiesteun. Deze vragen komen neer op de vraag wat er zal gebeuren met de beschikbare 3,1 mld euro toetredingssteun per jaar als die tien landen in 2004 zijn toegetreden en alleen Bulgarije, Roemenië en Turkije nog voor deze steun in aanmerking komen. In totaal gaat het om 9,3 mld euro voor drie jaar. Ik kan niet precies aangeven hoe een en ander zich zal ontwikkelen, omdat de Commissie op dit moment overweegt om de preaccessiesteun aan Turkije substantieel op te hogen. Die bedraagt nu 177 mln euro en het is de verwachting dat de Commissie op heel korte termijn zal voorstellen om die steun te verdubbelen.
Met Bulgarije en Roemenië waren afspraken gemaakt. Die zijn bevestigd. De pretoetredingssteun van deze landen zal ten opzichte van 2003 met respectievelijk 20, 30 en 40% toenemen. In totaal is hier een bedrag mee gemoeid in de orde van grootte van 4 mld euro. Dat betekent dat er op dit moment nog een groot bedrag resteert dat waarschijnlijk niet besteed zal worden. Er moet overigens wel enige marge zijn voor bijvoorbeeld de problemen bij de ontmanteling van kernreactoren. De gelden die overblijven, zullen terugvloeien naar de lidstaten.
De heer De Wit heeft gevraagd naar de referenda in de kandidaat-lidstaten. Het is de verwachting dat in alle toetredende landen een referendum zal worden gehouden. De EU zal die referenda niet financieren. De kosten hiervoor zullen dus door de toetredende landen zelf moeten worden gedragen.
De heer Van der Staaij heeft een vraag gesteld over de zetelverdeling in het Europees Parlement en meer in het bijzonder over de zetels voor Tsjechië en Hongarije. Hierover was in feite al op 5 december een afspraak gemaakt, want in het pakket dat op die dag door het voorzitterschap is gepresenteerd, stond al dat beide landen er twee zetels bij zouden krijgen. Die afspraak is bevestigd tot tevredenheid van alle partijen.
De heer Van Aartsen vroeg naar het verankeren en verzilveren van de afspraak over de vrijwaringsprocedures en meer concreet naar de afspraak van de heer Zalm met commissaris Verheugen. Zijn vraag is ingegeven door zijn ontevredenheid over de formulering in de tekst. De regering was wel tevreden, omdat wij aan de opmerking over het belang van de monitoring hebben weten toe te voegen dat de Commissie met vrijwaringsvoorstellen zal komen. Er staat namelijk: de Commissie zal aan de hand van de toetsingsverslagen de nodige voorstellen indienen. Dat klinkt vrij actief en als een concrete toezegging en zo is het ook bedoeld. Misschien had de heer Van Aartsen gehoopt op een nog explicietere formulering, waaruit nog duidelijker zou blijken dat hier de afspraak van Zalm en Verheugen is verzilverd, maar dat is ons niet gelukt.
De planning is hier van groot belang, omdat het zaak is dat de Commissie op tijd inzicht verschaft in de terreinen die eventueel in aanmerking komen voor uitsluiting van een toetredend land. Het is de bedoeling dat dit inzicht een halfjaar voor de toetreding wordt gegeven. Dat is later dan oorspronkelijk gepland, want de landen treden later toe. Ze treden nu per 1 mei toe en dat betekent dat de Commissie in november van het jaar daarvoor moet aangeven welke landen zodanig tekortschieten dat een vrijwaringsprocedure overwogen of begonnen dient te worden. Ik wijs de heer Van Aartsen erop dat dit dus speelt ten tijde van de ratificatie in de parlementen.
De heer Van Dijk (CDA):
Ik gun iedere partij en iedere persoon zijn overwinning, maar ik vraag mij toch wel af wat het verschil is tussen de afspraak die ten tijde van de top van Brussel is gemaakt en de afspraak van de heer Zalm met de heer Verheugen. Die afspraken zijn volgens mij exact hetzelfde, want zoals de heer Nicolaï aangeeft was al afgesproken dat de Commissie zou komen met een overzicht van die zaken die niet voldoen aan de Europese regelgeving. Voor die terreinen kon dus al tijdig een vrijwaringsclausule in het leven worden geroepen.
Staatssecretaris Nicolaï:
Ik beperk mij tot de rol van de regering. De regering heeft bereikt dat er afspraken zijn gemaakt over de "safeguards". Verder heb ik de vragen van de heer Van Aartsen beantwoord en geprobeerd om aan te geven hoe een en ander is verankerd en verzilverd. Ik kan aan wat ik al zei, nog toevoegen dat de regering, ingevolge haar eerdere toezegging, zal bevorderen dat de Kamer in november en dus nog voor de ratificatie inzicht krijgt in de visie van de Commissie. Als dat om de een of andere reden niet mogelijk is, zal de regering haar verantwoordelijkheid nemen en de Kamer voor zover mogelijk uit eigen beweging een indicatie geven.
De heer Van Aartsen (VVD):
Ik constateer dat er sinds Brussel grote vorderingen zijn gemaakt. Ik denk dat de regering een goed resultaat heeft geboekt, waar zowel de heer Verheugen als de heer Zalm kennelijk behoefte aan had. Ik hoop dat de heer Van Dijk dat met mij eens is.
Staatssecretaris Nicolaï:
De Conventie was geagendeerd voor de Europese Raad, ook al was het uiteraard niet het belangrijkste punt van discussie. Door de voorzitter van de Conventie is verder een uiteenzetting gegeven. Bovendien heeft de heer Verhofstadt als voorzitter van de Benelux het Beneluxstandpunt naar voren gebracht. Een goede zaak is verder dat de discussie over de voorzitterschappen niet is behandeld. Zoals de Kamer weet, lag er een stuk van het huidige voorzitterschap voor over voorzitterschapsmodellen. De Nederlandse regering was daar niet gelukkig mee, omdat wij vonden dat dit niet in de Europese Raad maar in de Conventie zou moeten worden besproken. Deze discussie is dus helemaal niet behandeld. Het wordt zelfs niet doorgestuurd naar de Conventie als een stuk van het voorzitterschap. De Conventie krijgt dus alle ruimte.
Op een lunch van de bewindslieden voor Europese Zaken is wel over de Conventie gesproken. Tijdens deze lunch stond het Beneluxmemorandum misschien niet centraal, maar het was wel een ijkpunt voor de discussie. Het is wellicht aardig om te melden dat er door verschillende mensen positief op dit memorandum is gereageerd, onder wie de vertegenwoordiger van de Duitse regering. Zelfs door de landen die de ABC-voorstellen steunen, is aangegeven dat het best een beetje minder kan dan in het huidige voorstel voor het voorzitterschap. Zij opperen nu dat één voorzitter wellicht ook afdoende kan zijn. Wie weet komen wij op een goed punt uit.
De heren Timmermans en De Graaf hebben gevraagd op welke manier zal worden gewerkt aan de herkenbaarheid, de effectiviteit, het democratisch gehalte en de identiteit van de uitgebreide Unie. Dat zijn volgens mij de kernwoorden. De echte opgave van de Conventie is inderdaad niet de techniek, maar het gezicht van de Unie. Mensen moeten zien dat er met één stem wordt gesproken en dat de Europese Unie krachtdadig, efficiënt en snel kan opereren. Natuurlijk moet er ook de nodige aandacht worden geschonken aan het democratisch gehalte. Dat raakt niet alleen aan het functioneren van het Europees Parlement, maar zeker ook aan het functioneren van de nationale parlementen. Juist de nationale parlementen moeten namelijk aangeven of iets een zaak van Europa of van het eigen land is.
De minister-president heeft al gereageerd op vragen die gesteld zijn over de consequentie van de Conventie voor de planning van de IGC. Ter aanvulling zeg ik dat het tijdstip waarop de IGC plaatsvindt in de eerste plaats zal afhangen van de uitkomst van de Conventie zelf. Als de uitkomst eenduidig is, volgt de IGC sneller dan wanneer er verschillende mogelijkheden uitkomen. Ten tweede zal het afhangen van de mate waarin het stuk dat uit de Conventie komt, wordt gedragen. Veel verschil van inzicht geeft ook reden tot het nemen van meer ruimte voor de voorbereiding van een IGC. Sowieso hebben sommige landen expliciet de behoefte aan ruimte om ná de uitkomsten van de Conventie en vóór de IGC in eigen land de dialoog aan te gaan met het parlement en de publieke opinie. Dit derde aspect is ook door de heer Timmermans naar voren gebracht. Inderdaad vinden de ooit door het Verenigd Koninkrijk genoemde zes maanden nu niet meer zo'n gehoor. Daar tegenover staan wel de minimaal drie maanden van Zweden. Er zijn dus wel degelijk landen die concreet en expliciet vragen om een periode tussen de uitkomsten van de Conventie en het begin van de IGC.
De heer Timmermans (PvdA):
Weet de regering al welke landen voornemens zijn een referendum te organiseren over de resultaten van de IGC volgend op de Conventie?
Staatssecretaris Nicolaï:
Nee, dat weet de regering nog niet. Ik weet ook niet of elk land dat al voor zichzelf heeft uitgemaakt en ik geloof dat hierover in Nederland ook nog enige discussie is. Wij houden dat wel in de gaten, omdat het veel te maken heeft met de planning. De heer Timmermans heeft daarin gelijk.
Een laatste aspect dat maakt of de IGC snel of minder snel gehouden kan worden, is natuurlijk de volstrekt volwaardige deelname van de kandidaat-lidstaten aan de IGC die gegarandeerd moet zijn. Het blijft zo dat de planning van de IGC het resultaat moet zijn van een inhoudelijke discussie en niet van het prestige van het Verdrag van Rome of het Verdrag van Rotterdam. Sterker nog: je kunt dat zelfs scheiden, want je hoeft het op de IGC gesloten verdrag niet per se te vernoemen naar de plaats waar je het sluit.
Ik wil tot slot een algemene opmerking maken omdat er algemene vragen zijn gesteld over de gang van zaken. De heer Van Dijk stelde aan de orde, want zijn opmerking was meer gericht tot de Kamer dan tot het kabinet, hoe de voorbereidingen van de Europese Raden het best vorm zouden kunnen krijgen. Hij noemde daarbij de volgende voorjaarstop en wees op de Lissabonstrategie. Dat is in ieder geval een aardig voorbeeld. Wij hebben vandaag een brief uit laten gaan naar aanleiding van een verzoek van de Kamer waarin wij precies aangeven wat de stappen zijn. Ook inhoudelijk hebben wij aangegeven wat de richting zal zijn, zodat dit de Kamer maximale mogelijkheden geeft om te bepalen wanneer de Kamer daar op welke manier met de regering over zou willen praten. De notitie Verantwoord uitbreiden was een voorbeeld van een dergelijke agenda met inhoud en dit geldt ook voor de oorspronkelijke notitie Europa in de steigers voor de Conventie.
Ten aanzien van een algemeen oordeel constateer ik dat er veel positieve woorden zijn gesproken. De heer Rouvoet complimenteerde de regering met de bescheiden rol. De heer Palm draaide dat om, want hij vond juist dat Nederland nauwelijks een rol heeft gespeeld en dat bedoelde hij geloof ik niet positief. Ik kan uit eigen ervaring zeggen dat wij in Kopenhagen de nodige complimenten hebben gekregen. Dat was echter niet zozeer vanwege de bescheiden rol van Nederland, maar eerder vanwege de constructieve en voortrekkende rol met betrekking tot het geld en het niet noemen van een datum voor het begin van de onderhandelingen met Turkije.
De heer Timmermans (PvdA):
Is de staatssecretaris het na deze ervaring met mij eens dat een constructieve opstelling van Nederland op de lange termijn veel positiever uitpakt voor de positie van ons land, dan dreigen met een veto of een blokkerende, niet-constructieve opstelling?
Staatssecretaris Nicolaï:
Ik denk dat deze regering pal staat voor een constructieve houding. Wij hebben daarvoor pal gestaan, wij staan daarvoor pal en wij zullen daarvoor pal blijven staan. Ook over onze opstellingen bij de vorige top hebben wij, zoals de minister-president heeft aangegeven, de nodige complimenten gekregen.
De heer De Graaf (D66):
Ik heb bij dit kabinet inderdaad een constructieve houding waargenomen ten aanzien van de uitbreiding, zij het dat ik buitengewoon verbaasd was over de uitlatingen die de staatssecretaris vorige week deed in een radio-uitzending. Volgens hem was er formeel sprake van allerlei besluiten, maar als het aan hem lag was Europa nog lang niet klaar voor de uitbreiding. Ik heb daarover schriftelijke vragen gesteld aan de minister-president en heb hem gevraagd deze vóór vandaag te beantwoorden. Het kan zijn dat dit inmiddels is gebeurd, maar dan heb ik het antwoord vanochtend niet kunnen zien, omdat ik met de bewindslieden in debat was. Nu kan ik het echter aan de staatssecretaris zelf vragen. Wat behelsde die uitlatingen van hem en waarom deed hij die?
Staatssecretaris Nicolaï:
Dit is inderdaad een doublure met wat de minister-president schriftelijk heeft laten weten, maar ik wil dit hier graag mondeling melden. Die uitlatingen betroffen de Conventie en het belang van snel en goed hervormen van de Europese Unie, juist vanwege de uitbreiding en de druk die dat zet op deze hervorming. In die zin is de Europese Unie niet klaar, want wij hebben niet voor niets een Conventie om ervoor te zorgen dat de boel ook met 25 leden daadkrachtig, efficiënt, effectief, democratisch enz. zal lopen.
De heer De Graaf (D66):
Ik vind dat niet erg overtuigend, vooral niet als ik de staatssecretaris eraan herinner dat hij in hetzelfde interview zei dat de Nederlandse regering eigenlijk geen mogelijkheid meer had om uitbreiding tegen te houden, omdat het vorige kabinet dat al had vastgelegd. Uit uw uitlatingen doemt het beeld op van een staatssecretaris die er eigenlijk zelf helemaal niet in gelooft, maar moet meewerken omdat hij nu eenmaal op die post is benoemd. Vindt hij dat niet treurig?
Staatssecretaris Nicolaï:
Voorzitter. Ik vrees dat dit een herhaling van al onze vorige debatten vergt. Dat wilt u vast niet en zal waarschijnlijk ook de bedoeling niet zijn. Ik denk dat deze regering stap voor stap heeft aangegeven hoe wij én kritisch én constructief – want dat hebben wij gecombineerd, mijnheer De Graaf – naar de uitbreiding hebben gekeken. Ik denk dat de heer De Graaf ook heeft gezien dat de ruimte die deze regering had om kritisch te kijken naar de individuele toetsing, ook ten volle is benut. Misschien heeft de regering zelfs een fractie meer proberen te benutten dan hier en daar in de Kamer gewaardeerd werd. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het resultaat dat er nu ligt.
Staatssecretaris Van der Knaap:
Voorzitter. Als vierde spreker in dit debat is er voor mij weinig gras over, zeker nu de minister van Buitenlandse Zaken uitvoerig is ingegaan op de gebeurtenissen op de NATO-top in Praag. Hulde daarvoor. Er blijft eigenlijk maar één punt over en dat heeft te maken met taakspecialisatie. Over taakspecialisatie hebben wij echter twee weken geleden uitvoerig gesproken in het debat over de begroting van Defensie en daarom kan ik mijn bijdrage hierbij laten.
De voorzitter:
Dit is een aangename verrassing voor een voorzitter, maar ik weet niet of het dat voor de Kamer ook is. Ik heb begrepen dat de overgrote meerderheid van de fracties geen behoefte heeft aan een tweede termijn. Alleen de heer Palm wenst gebruik te maken van zijn tweede termijn om een motie in te dienen.
De heer Palm (LPF):
Voorzitter. Om nog eens te markeren hoezeer de Lijst Pim Fortuyn hecht aan het oordeel van de bevolking over een zo belangrijke kwestie als de uitbreiding van de Europese Unie, dient de LPF-fractie daarover een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat alle kandidaat-lidstaten en diverse lidstaten zich in een referendum over toetreding tot de Europese Unie kunnen of hebben kunnen uitspreken;
voorts constaterende dat in het regeerakkoord is opgenomen dat de uitbreiding van de Europese Unie met 10 nieuwe lidstaten niet zonder levendig maatschappelijk debat zou plaatsvinden;
overwegende dat een referendum de mogelijkheid biedt om het democratisch draagvlak van het besluit te vergroten;
van oordeel dat daarom een raadgevende volksraadpleging over de uitbreiding wenselijk is voordat definitief over ratificatie van het toetredingsverdrag wordt besloten;
verzoekt de regering, de uitbreiding van de Europese Unie met 10 nieuwe landen aan een raadplegend referendum te onderwerpen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Palm. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 207(21501-20).
De heer De Graaf (D66):
Wat voegt deze motie toe aan de eerder door de Kamer aangenomen motie van mijn hand, waarin de wenselijkheid wordt uitgesproken van een referendum over de uitbreiding? Is deze motie niet gewoon een herhaling van zetten en dus nutteloos?
De heer Palm (LPF):
Mij bereiken wat tegenstrijdige berichten. Voor zover ons bekend, is alleen een motie in stemming gebracht over een inventarisatie van mogelijkheden voor een referendum. Dat was de motie-De Graaf naar aanleiding van het debat van 23 oktober. Ik denk niet dat mijn motie een herhaling van zetten is, maar ik zal binnen de fractie hierover nader overleg voeren.
De LPF-fractie overweegt voorts om bij het uitblijven van voldoende steun voor die motie een volksinitiatief te organiseren over de uitbreiding van de Europese Unie.
Minister Balkenende:
Mevrouw de voorzitter. Het is inderdaad een eigen oordeel van de Kamer over de verhouding tussen deze motie en de eerder door de heer De Graaf ingediende motie. Uit mijn betoog vloeit voort dat ik aanvaarding van deze motie moet ontraden op grond van onze visie op het fenomeen referendum in algemene zin, maar ook vanwege de consequenties die dit zou hebben voor het proces van verdere uitbreiding. Namens het kabinet ontraad ik dus aanvaarding van deze motie.
Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om in te gaan op de opmerking van mevrouw Karimi over de NAVO-top. Ik heb wel een opmerking gemaakt over de Amerikaanse veiligheidsstrategie. Dat was niet in relatie tot de pre-emptieve aanval, maar wel omdat in die strategie wordt gewezen op de betekenis van ontwikkelingssamenwerking bij het bereiken van stabiliteit. Het lijkt mij goed om deze precisering aan te brengen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, op een later moment te stemmen over de ingediende motie.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 13.40 uur tot 14.00 uur geschorst.
Voorzitter: Weisglas
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20022003-2499-2525.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.