24 Bestrijding misbruik uitwonendenbeurs

Voorzitter: Bosma

Aan de orde is de behandeling van:

- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonendenbeurs (32770).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. We spreken vandaag over fraude met studiefinanciering. De Partij van de Arbeid is altijd tegen elke vorm van fraude, of het nu gaat om graaiers aan de top of sjoemelende studenten. In het bijzonder zijn wij gekant tegen fraude met sociale regelingen, omdat het draagvlak voor dergelijke regelingen uitgehold wordt door eenieder die zich niet aan spelregels houdt. Het is goed, heel goed, dat het kabinet met een wetsvoorstel komt om deze fraude uit te bannen. Sinds mijn fractie aan de bel trok, is er een hoop gebeurd. Het is prima dat we uitdragen dat gesjoemel met de uitwonendenbeurs niet door de beugel kan. Het gaat niet alleen maar om het geld, naar schatting 27 mln. per jaar; nog belangrijker is dat fraude een uitholling oplevert van het vertrouwen dat van wezenlijk belang is voor een stelsel als studiefinanciering. Wie misbruikt maakt van een dergelijke voorziening, vermindert de bereidheid van de samenleving om voor die voorziening te betalen. Dat is een kwalijke zaak. Dat zoiets beter gecontroleerd wordt en dat er stevige boetes worden uitgedeeld, kan dus op de steun van mijn partij rekenen. Toch wil ik drie zaken aan de orde stellen.

Mijn eerste punt betreft de helpers. Als een student zich inschrijft bij een tante bij wie hij in werkelijkheid niet woont, is de student fout maar ook de tante, als zij er tenminste van op de hoogte is. Een boete op het faciliteren van fraude zal de bereidheid tot het plegen ervan doen afnemen. Nu is het slechts zo dat er "kan worden overgegaan tot". Ik zou het op prijs stellen als de staatssecretaris in overleg treedt met het Openbaar Ministerie om te kijken of dit scherper kan worden aangezet.

Mijn tweede punt betreft studenten die daadwerkelijk uitwonend zijn, maar zich niet kunnen inschrijven op hun woonadres. Dit komt regelmatig voor in de Nederlandse studentensteden. Een student vindt een kamer bij een huisbaas, maar die huisbaas wil geen schriftelijk contract geven. Daardoor kan de student zich niet inschrijven. Dit is ernstig, want dergelijke jongeren valt niets te verwijten maar zij worden wel gestraft. Dat zou niet moeten kunnen. Zowel in de wet als in de memorie van toelichting wordt gesteld dat er mild zal worden omgegaan met studenten van wie de foutieve GBA-inschrijving niet verwijtbaar is. Het wordt echter in het midden gelaten hoe er precies met deze studenten zal worden omgegaan. Ik wil daarom vragen of er in samenwerking met de VNG een sluitende oplossing kan worden gevonden voor deze gevallen. Hard optreden is immers alleen gerechtvaardigd als het eerlijk gebeurt en als niemand onterecht slachtoffer wordt van deze regels.

Mijn derde punt betreft de informatie over de uitwonendenfraude. Het is misschien heel raar, maar het blijkt dat heel veel studenten niet weten dat, of niet genoeg doordrongen zijn van het feit dat, het gewoon een delict om een uitwonendenbeurs te toucheren als je slechts recht hebt op een beurs voor thuiswonenden. Studenten zijn hiervan niet genoeg op de hoogte, dus ik pleit voor betere informatieverstrekking aan studenten.

Voorzitter. Ik heb drie punten genoemd die mijn fractie belangrijk vindt. Fraude moet niet kunnen, niet door de student en niet door de graaiende bestuurder.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik kan een heel eind meegaan met het verhaal van mevrouw Jadnanansing, tot het laatste puntje, over de voorlichting. Daarbij wordt toch weer gezegd dat er niet genoeg wordt voorgelicht. Maar wiens probleem is dat? Is dat het probleem van de student, die gebruikmaakt van een voorziening en zich onvoldoende verdiept in de voorwaarden die daarvoor gelden? Of is het weer een probleem van de overheid, zoals mevrouw Jadnanansing stelt? Ik kies voor het eerste, maar ik ben benieuwd naar het antwoord van mevrouw Jadnanansing.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

In een heel prettige wereld zouden we inderdaad zeggen dat de studenten goed zijn geïnformeerd, maar de realiteit is dat ze niet goed zijn geïnformeerd. Ze zijn niet op de hoogte. Ik vind het een groot delict, dus ik vind dat ze goed geïnformeerd moeten zijn, zodat ze weten dat ze willens en wetens een delict begaan als ze zich als uitwonend inschrijven terwijl ze thuiswonend zijn.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik herhaal mijn vraag. Is dat een probleem van de student of van de overheid? Ik vind het een probleem van de student en mevrouw Jadnanansing blijkbaar van de overheid.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik vind het een probleem van ons allemaal. Het is samenlevingsgeld, geld van ons allen. Daarmee moet op een nette manier worden omgegaan. Als we dus kunnen voorkomen dat studenten hier op een akelige manier mee omgaan, moeten we niet nalaten om ze er goed over te informeren.

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie kan over dit onderwerp kort zijn. We zijn ontzettend blij dat er nu eindelijk een stevig wetsvoorstel ligt om fraude met de uitwonendenbeurs aan te pakken. Het is toch te gek dat naar schatting 75.000 studenten per jaar frauderen met deze voorziening? Want laten we vooral niet vergeten dat het een voorziening is. Studiefinanciering is in de ogen van de VVD, net als studeren overigens, niet alleen een recht maar vooral een voorrecht. Het wordt tijd dat ook de studenten dat weer gaan zien.

Studenten zijn slimme, jonge mensen. Dat zijn voor ons twee redenen om fraude extra hard aan te pakken. Studenten zijn slim genoeg om zich te verdiepen in de voorwaarden die bij het aanvragen van een uitwonendenbeurs gelden en studiefinanciering is waarschijnlijk de eerste gelegenheid waarbij zij als jongvolwassenen in aanraking komen met een voorziening vanuit de overheid. Laten we ze alsjeblieft gelijk leren om daar op een nette manier mee om te gaan en er zeker geen misbruik van te maken.

De nieuwe definitie van een uitwonende, namelijk iemand die woont op het opgegeven GBA-adres dat niet het adres van een van zijn ouders is, maakt de zaak een stuk overzichtelijker en legt de bewijslast neer waar hij volgens de VVD-fractie hoort: bij de student. Wel heeft de VVD-fractie hierover een vraag. Hoeveel personen kunnen zich op één GBA-adres inschrijven? Wordt er een koppeling gemaakt met het aantal wooneenheden op dat adres? Met andere woorden: hoe voorkomen we dat studenten zich straks allemaal inschrijven op het adres van een studentenhuis en er twintig studenten ingeschreven staan op een adres met tien wooneenheden? En hoe kan dan worden vastgesteld wie er echt woont en wie niet?

Ook met de sancties kan de VVD-fractie instemmen. De eerste keer is er een bestuurlijke boete en het terugbetalen van het onterecht ontvangen bedrag. De tweede keer volgt het verliezen van het recht op studiefinanciering. De VVD-fractie denkt dat hiervan een behoorlijk afschrikwekkende werking uitgaat en dat is precies de bedoeling. De VVD-fractie is het dan ook eens met de redenering dat administratieve nalatigheid als verwijtbaar geldt. Studenten vormen een hoogopgeleide, nieuwe generatie waarvan de overheid mag verwachten dat zij haar administratie op orde heeft. Steun dus voor dit wetsvoorstel.

Wij hebben nog drie vragen. In de beantwoording door de staatssecretaris van vragen over de pakkans geeft hij aan dat 20% van de nieuwe instroom gecontroleerd zal worden. Dat klinkt stevig, maar zijn 4000 controles per jaar ook op de langere termijn voldoende om de fraude tegen te gaan? En kunnen we echt niets doen aan frauderende studenten die al een uitwonendenbeurs hebben volgens de oude definitie?

Kan de staatssecretaris aangeven wat de 4000 huisbezoeken kosten per jaar? Er wordt gesproken over een positief saldo van deze maatregelen van ongeveer 10 mln., terwijl de maatschappelijke kosten 27 mln. bedragen. Betekent dit dat deze aanpak 17 mln. kost? En waar bestaan die kosten dan uit? Als ik namelijk uitga van vier fulltimemedewerkers die 200 dagen per jaar 5 controles per dag uitvoeren, verdienen deze controleurs wel een heel riant salaris.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Dijk een vraag wil stellen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wacht wel even tot mevrouw Lucas klaar is met haar verhaal.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik heb nog één vraag aan de staatssecretaris over het opnemen van het onterecht ontvangen bedrag aan studiefinanciering in de studieschuld als het niet meer ingehouden kan worden op de nog te ontvangen studiefinanciering. Als we het opnemen in de studieschuld betekent dit dat het ook na twintig jaar kan worden kwijtgescholden als er onvoldoende is verdiend. De VVD-fractie vindt het prima dat er een sociaal leenstelsel geldt voor het geld dat je gebruikt voor je studie, maar ze vindt het raar dat iets wat je ten onrechte hebt ontvangen, kan worden kwijtgescholden na verloop van tijd. Daar gaat echt een verkeerd signaal van uit. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om het onterecht ontvangen bedrag helemaal terug te krijgen, bijvoorbeeld door een koppeling te maken met korting op andere te ontvangen uitkeringen van de overheid? Tot zover mijn bijdrage in eerste termijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik grijp even terug op het interruptiedebatje dat mevrouw Lucas net met de PvdA-woordvoerder had. Toen zei zij geheel in lijn met haar eigen liberale traditie dat de student zelf verantwoordelijk moet zijn voor zijn eigen keuzes en geïnformeerd moet zijn. Dat moeten we volgens mevrouw Lucas niet allemaal bij de overheid neerleggen. Weet mevrouw Lucas wel wat de staatssecretaris allemaal gaat doen aan promotie naar aanleiding van deze wet?

Mevrouw Lucas (VVD):

Ja, dat heb ik gelezen en ik vind dat echt meer dan voldoende. Ik vind namelijk dat de student zichzelf goed moet informeren. Als je een voorziening van de overheid aanvraagt, moet je je verdiepen in de voorwaarden die daarvoor gelden. Ik snap best dat het jonge mensen zijn en dat het daarom goed is om hen op verschillende zaken te wijzen, maar ik kreeg het idee dat mevrouw Jadnanansing aankoerste op nog meer voorlichting en dat leek mij echt te veel van het goede.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Blijkbaar vindt mevrouw Lucas wat er nu gebeurt ook al meer dan voldoende. Dat zegt zij tenminste. Het zijn inderdaad indrukwekkende plannen. Er komen brieven aan ouders, posters, flyers, folders, formulieren en bijsluiters. Kortom op allerlei manieren worden inlichtingen verstrekt. Als mevrouw Lucas dat meer dan voldoende vindt, verwacht ik van haar eigenlijk ook een voorstel voor hoe we dit gaan inperken en voor hoe we dit geld anders gaan besteden.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik heb niet voor niets aan de staatssecretaris gevraagd wat de kosten zijn van dit wetsvoorstel en waar het geld aan wordt besteed. Betreft dat voornamelijk de controles of andere zaken? Ik wacht dus eerst even de reactie van de staatssecretaris hierop af.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik haal graag een debat aan uit een van mijn klassen in het mbo in Rotterdam uit het laatste cursusjaar dat ik daar werkte. Twee meiden houden een presentatie over studiefinanciering. Zij doen dat in een klas op niveau 4 voor de opleiding tot secretaresse. Alle meiden komen uit Charlois, Afrikaanderwijk, Feijenoord en Bloemhof; de oude wijken van Rotterdam. Om de discussie op gang te helpen, introduceren ze een stelling: het opgeven van een verkeerd woonadres om meer studiefinanciering te vangen is fraude en daarmee benadeel je de samenleving. Vervolgens maken zij een rondje waarbij de vraag is wie er opgeeft op een ander adres te wonen dan het eigenlijke woonadres bij vader en moeder thuis. Wat blijkt? Alle meiden geven een vals adres op en vangen dus studiefinanciering voor uitwonende studenten terwijl ze allemaal gewoon thuis wonen.

Het vervolg van de discussie is interessant. Die meiden begrijpen het verwijt van oneerlijkheid niet. Ze snappen het écht niet. Ze luisteren heel goed naar de redenering. Ze doen echt hun best, maar het wil er niet in dat hiermee iets of iemand wordt benadeeld. Een van de meiden die de discussie leidt, merkt op dat je toch geen geld mag stelen van de Staat. Je krijgt dan geld op valse gronden en dat geld kan vervolgens niet uitgegeven worden aan mensen die er recht op hebben. Veel duidelijker kan het toch niet worden uitgelegd, dacht ik. Toen kantelde de discussie. De twee meiden die wel eerlijk hadden opgegeven dat ze thuis woonden, kregen het verwijt dat ze niet moesten zeuren tegen de meiden die wel fraudeerden en daarmee toch niemand kwaad deden. Wie waren zij eigenlijk om anderen zo de maat te nemen? Bovendien konden zij zelf toch ook een verkeerd adres opgeven? Niemand die het controleert en je krijgt gratis geld. Als je het niet doet, doe je jezelf tekort. Waarom frauderen studenten zo massaal met de uitwonendenbeurs? De bottomline: omdat het kan.

Dit is het beeld van de risicogroep waarover wij vandaag spreken. Er is een fraudemogelijkheid. Je grijpt je kans omdat het kan. Bovendien was de pakkans nihil. Dit is een buitengewoon corrumperend mechanisme, juist omdat het om jongvolwassenen gaat op een leeftijd die bepalend is voor de ontwikkeling van karakter, integriteit en het nemen van eigen verantwoordelijkheid. Wat ons betreft moet hier in één keer stevig worden ingegrepen. Mijn partij heeft de preventieve werking van sancties nooit onderschat. We zijn daarom tevreden met de "two strikes out"-benadering in geval van recidive. Studenten die niet de kans grijpen om hun leven te beteren en die zich willens en wetens wederom op het pad van frauderen met de uitwonendenbeurs begeven, verdienen niet anders dan uitgesloten te worden van studiefinanciering.

De PVV steunt de strenge en rechtvaardige aanpak van de staatssecretaris, maar vindt de pakkans nog te laag. Ik heb in dat kader met belangstelling naar mevrouw Lucas geluisterd. In 2013 groeit het aantal geplande fysieke controles naar 4000. Uit het risicoprofiel dat vorig jaar is opgesteld blijkt dat de totale risicogroep bestaat uit 75.000 studenten in totaal. De jaarlijkse instroom in die risicogroep in het eerste studiejaar bedraagt 19.000. 20% van hen zal gecontroleerd worden. Dat vinden wij te weinig, ondanks verwachtingen dat dit percentage zal stijgen omdat het misbruik in de loop der jaren zal dalen door de preventieve werking. Gezien de omvang van het misbruik en de grote bedragen aan belastinggeld die hiermee gemoeid zijn wil de PVV graag dat er aan het begin van het traject groot materieel wordt ingezet. We gaan tenslotte ook geen uitslaande brand blussen met een bloemengietertje. Er moet zo snel mogelijk duidelijk worden dat de pakkans aanzienlijk is en dat de sancties fors zijn. De PVV zou daarom graag zien dat het percentage controles op jaarbasis verdubbelt voor een periode van vier jaar. Daarna moet een evaluatie plaatsvinden om te kijken naar het preventieve effect. Waarschijnlijk kunnen we onze inspanning vervolgens drastisch beperken en overgaan tot een veel lagere frequentie van controles omdat de preventieve werking haar effect heeft gehad. We overwegen daarover een motie in te dienen, maar we wachten eerst met belangstelling het antwoord van de staatssecretaris af.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Met dit wetsvoorstel wordt de verbeterde aanpak van fraude met de uitwonendenbeurs geregeld. DUO, voorheen de IB-Groep, hoeft niet meer aan te tonen dat iemand thuis woont. De dienst moet aantonen dat iemand niet woont op het opgegeven adres. Er komen ook zwaardere sancties. De SP is het ermee eens dat misbruik van studiefinanciering dient te worden bestraft. Dat is nodig om het draagvlak voor het stelsel in stand te houden. In het wetsvoorstel wordt uitgegaan van twee verplichtingen. Ten eerste moet de student wonen op het opgegeven adres, het zogenaamde GBA-adres. Ten tweede moet dat GBA-adres een ander adres zijn dan dat van de ouders. Als niet aan beide verplichtingen wordt voldaan is de student strafbaar. Dat is helder en duidelijk. Deze aanpak is dan ook akkoord, maar er zitten wel enkele risico's aan.

Studenten kunnen ten onrechte als fraudeur worden aangemerkt. Een student die niet woont op het opgegeven adres hoeft niet per se thuiswonend te zijn. De staatssecretaris schrijft dat dan wel sprake is van administratieve nalatigheid omdat men niet woont waar men zegt te wonen. Maar is dat dan direct een reden om boetes en sancties uit te delen? Er kunnen namelijk niet-verwijtbare redenen zijn om ergens anders te wonen dan op het opgegeven adres, bijvoorbeeld omdat men in het buitenland studeert. De staatssecretaris heeft op basis van onze vraag daarover zelfs een nota van wijziging ingediend. Dank daarvoor.

Iemand kan ook ergens anders wonen vanwege familieproblemen. Iemand kan bijvoorbeeld in een blijf-van-mijn-lijfhuis wonen – de staatssecretaris noemt dat zelfs als voorbeeld – of in een pand dat geen woonbestemming heeft. Zou de staatssecretaris hier nog een aantal voorbeelden van kunnen noemen? De staatssecretaris erkent dit zelf ook. Hij schrijft: "DUO onderzoekt deze situaties en beoordeelt of sprake is van niet-verwijtbaarheid". Hoe gaat dat in zijn werk? Welke criteria hanteert DUO voor niet-verwijtbaarheid? Houdt de student tijdens dit onderzoek zijn uitwonendenbeurs? Ik mag aannemen van wel. Graag een reactie.

Het is ook mogelijk dat de huisbaas niet wil dat de student zich op zijn adres inschrijft, bijvoorbeeld omdat hij dan zijn recht verliest op huurtoeslag of iets dergelijks. Louche huisjesmelkers zijn er genoeg, zeker met de huidige kamernood. Hierbij is geen sprake van illegale onderhuur, maar eerder van een foute verhuurder. Valt dit ook onder niet-verwijtbaarheid? Graag een reactie. Ik licht dit punt nader toe omdat de staatssecretaris mij op dit moment vragend aankijkt. Ik bedoel dat de student niet in eerste instantie iets te verwijten valt. De verhuurder, de huisbaas, kiest ervoor om zaken zo in te richten dat het voor hem gunstig is. De student wil echter gewoon een kamer, en die krijgt hij aangeboden. Graag een reactie.

Ik kom op de opbrengsten. De staat mist door deze fraude een bepaald bedrag. Hoeveel precies is onduidelijk; er zijn berichten over verschillende bedragen in omloop. Er wordt een bedrag van 27 mln. genoemd, maar uit een eerder onderzoek zou blijken dat het om 40 mln. tot 55 mln. zou gaan. Dat bedrag lopen wij nu mis door fraude met de uitwonendenbeurs. De staatssecretaris gaat dus mogelijk aardig wat geld verdienen met deze wet. De vraag is natuurlijk: wat gaat hij ermee doen? Hij kan dat geld gebruiken – ik doe een aantal suggesties – voor de aanvullende beurs voor studenten met weigerachtige ouders. Dat is altijd een moeilijk punt in dit dossier. De staatssecretaris kan het geld ook gebruiken om het collegegeld voor de tweede studie te verlagen. Hij heeft dat vorige week zelf min of meer gesuggereerd, in het debat over de strategische agenda. Of is het geld al gereserveerd voor andere zaken? Graag krijg ik hierop een reactie.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik maak mij nu een beetje zorgen over de vraag wanneer wij geld gaan verdienen. Wat verstaat de SP-fractie daaronder? Als je minder uitgeeft omdat je minder uit hoeft te geven, is dat geen verdienen, maar gewoon minder uitgeven. Ik snap niet helemaal wat de heer Van Dijk hiermee bedoelt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Volgens mij is het een semantische kwestie. De staatssecretaris schrijft zelf in de memorie van toelichting: als we deze wet gaan toepassen, zal dat waarschijnlijk opbrengsten opleveren. Op dit moment zijn er studenten die frauderen. Met deze wet worden die studenten aangepakt. Dan kun je een sommetje maken en zeggen: kijk, dit geld haal ik binnen. Sterker nog, de staatssecretaris heeft het ook opgenomen in de begroting. Ik wil hierop graag een toelichting. Hoe hoog is dat bedrag? Wat gebeurt er precies met dat bedrag? Ik heb nog wel een verlanglijstje.

Mevrouw Lucas (VVD):

Volgens mij is dat niet verdienen, maar minder uitgeven. Dat is echt iets anders, maar dat leg ik de heer Van Dijk nog wel een keer uit.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Toe maar! Ik krijg bijles!

De heer Beertema (PVV):

Is de heer Van Dijk het met mij eens dat wij dan in eerste instantie die "verdiensten" moeten gebruiken om het controleapparaat op te tuigen en meer fysieke controles uit te voeren dan de staatssecretaris nu van plan is? Ik denk bijvoorbeeld aan die verdubbeling. Dan bestrijden wij in ieder geval het corrumperende effect op die jongvolwassenen die denken dat zij er nu mee wegkomen. Dat moet de heer Van Dijk toch aanspreken?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja. Ik ben het ermee eens dat een deel van het budget van de opbrengsten ingezet moet worden om deze frauderende studenten te vinden. Dat gaat de staatssecretaris ook al doen. De vraag is of hij dat voldoende gaat doen, maar dat zullen wij straks horen. Wat mij betreft is dat een goede inzet. Zo houden wij nog meer geld over – vraag het maar aan mevrouw Lucas – dat wij voor andere zaken kunnen inzetten.

De wet is akkoord, maar het is nog niet precies duidelijk hoe een en ander zal uitpakken, vooral voor de niet-verwijtbare gevallen. Daarom zou het goed zijn een evaluatie uit te voeren, bijvoorbeeld na een à twee jaar. Graag krijg ik hierop een reactie.

De heer De Rouwe (CDA):

Voorzitter. U was er vorige week niet bij, maar toen was er een overleg over de strategische agenda voor het hoger onderwijs. Menigeen viel op dat de CDA-fractie het niet altijd eens was met de staatssecretaris. Na afloop werd mij gevraagd: hoe komt dat en hoe gaat het nu verder met u beiden? Ik zei: wacht het volgende moment maar af, dan zult u zien dat wij ook heel veel voorstellen goed vinden. Zie hier: deze week ligt er direct al een voorstel dat op heel grote steun van mijn fractie kan rekenen. Ik dank de staatssecretaris voor het sturen van dit wetsvoorstel, dat in de kern heel erg belangrijk voor ons is. Het is voor ons een principekwestie. Dat is ook al gezegd door andere partijen. Het is een recht of zelfs een voorrecht, zoals mevrouw Lucas het noemde. Wij moeten, juist vanwege de solidariteit, afrekenen met mensen die er misbruik van maken en wij moeten het geld toekennen aan mensen die er echt recht op hebben.

De staatssecretaris is bij zijn voorbereiding geadviseerd door Kamerleden. De PvdA heeft hierover eerder vragen gesteld. De heer Jan Jacob van Dijk heeft namens mijn fractie eerder een motie ingediend, waarin hij opriep tot een hoge boete. Dat zie ik hierin ook terug. Ook de SIOD is gevraagd om advies. Deze dienst heeft onder andere geadviseerd om de uitwonenden- en thuiswonendenbeurs gelijk te trekken. Mijn fractie is tevreden dat de staatssecretaris niet alles heeft overgenomen, want de CDA-fractie is er geen voorstander van dat uitwonenden en thuiswonenden eenzelfde bedrag krijgen. Zij hebben immers allebei met hun eigen kosten te maken. Daarom is het goed dat het kabinet op dat punt terughoudendheid heeft betracht.

Mijn fractie heeft een drietal vragen. Voordat ik die vragen stel, benadruk ik dat een preventieve werking de beste aanpak voor dit soort dingen is. Bij een preventieve werking ga je ervan uit dat je hard optreedt zodra misbruik aangetoond is. Er is al veel gezegd over de wijze waarop dit kan gaan gebeuren en hoe het makkelijker wordt qua definitie en qua aanpak. Het CDA steunt dit. Ik rond echter af met de drie vragen die nog leven bij mijn fractie.

Ten eerste kom ik op het huisbezoek. In het huidige voorstel kunnen mensen gevraagd worden om gegevens te verstrekken en medewerking te verlenen om tot een conclusie te komen. In onze ogen is het nog onduidelijk welke consequenties er verbonden worden aan het bewust verkeerde informatie verstrekken. Hoe gaan wij daar straks in de praktijk mee om?

Ten tweede en in het verlengde daarvan kom ik op de helpers. Mevrouw Jadnanansing van de PvdA noemde die ook al even. Zij refereerde in dit verband aan de kan-bepaling. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij de kan-bepaling specifiek wil ingevuld hebben en hoe hij dit ziet. Ik vind het van belang om hierover in dit debat van gedachten te wisselen. Er zullen ongetwijfeld in de toekomst zaken komen, misschien wel voor de rechter, waarvoor men ook zal kijken naar wat in de Kamer hierover gezegd is. Ik wil graag een nadere toelichting van de staatssecretaris op de kan-bepaling. Hoe zal die er uitzien?

Ten derde zullen de gemeenten een rol spelen in deze aanpak. Daar zit de uitvoering van de papieren die hier liggen. Op papier zijn wij het hiermee eens en ziet het er goed uit. In de praktijk zullen wij echter moeten bekijken hoe dit uitpakt. Hoe moeten de gemeenten hun rol gaan oppakken? Ik heb bijvoorbeeld gelezen dat de DUO een verzoek kan indienen om bij een gemeente te controleren. Is de DUO verplicht om mee te werken? Mag de DUO meewerken? Hoe gaan wij daar in de praktijk mee om? In hetzelfde voorstel staat in de memorie van toelichting dat het ministerie een verzoek kan indienen. Waarom is er dit verschil tussen het ministerie en DUO? Zit er verschil in de soorten verzoeken? Worden die verzoeken gelijk behandeld?

Ik heb gelezen dat er nog convenanten gesloten moeten worden met de gemeenten over de uitvoering hiervan. Ik zou graag preciezer weten wanneer die convenanten er zijn, want die bepalen of de uitvoering effectief kan zijn. Is de staatssecretaris voornemens om die convenanten naar de Kamer te sturen? Wat wil hij dat er in de convenanten afgesproken wordt? Nogmaals, zijn de convenanten er al of moeten zij nog komen?

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Dit is een goed wetsvoorstel, staatssecretaris. Goed gedaan! Goed aangepast! Wij hebben echter wel nog een paar vragen.

Wie de wet overtreedt, moet straf krijgen. Het weinige geld dat wij voor onderwijs hebben, moeten wij goed gebruiken. Juist van studenten mogen wij verwachten dat zij beseffen dat misbruik betekent dat zij andere studenten benadelen. Van het weinige geld dat dit kabinet uittrekt voor onderwijs, moeten wij natuurlijk elke euro goed besteden. Ik heb het er maar weer even over, mijnheer De Rouwe, en ik kijk daarbij ook u aan. Wij steunen dus de harde aanpak van de staatssecretaris van degenen die misbruik maken van de regels.

Andere woordvoerders hebben ook al gesproken over grijze gebieden. Een student kan om allerlei redenen verkeerd worden beoordeeld door DUO, terwijl hij wel degelijk een verhaal kan vertellen dat wel billijk zou kunnen zijn. Wij vinden het van groot belang dat dit soort uitzonderingsgevallen serieus wordt genomen. Iemand het recht op studiefinanciering ontnemen, de "two strikes and you're out"-methode, bevalt ons, maar dit is natuurlijk wel een heel zware straf. Zonder studiefinanciering is de kans namelijk groot dat iemand zijn of haar studie uiteindelijk niet zal afmaken en daarmee wordt dit dus een levenslange straf. Zorgvuldigheid is dus geboden. Het is daarom goed dat DUO alle uitzonderingsgevallen serieus gaat afwegen en dat DUO van boetes mag afzien.

Welke beroepsprocedures hebben studenten? Hoe zit dit precies in elkaar? Bij voorlichting in dit verband zou ik mij vooral richten op het moment dat een student in zijn oordeel onterecht wordt aangesproken door DUO, zodat die student goed weet welke rechten hij heeft en op welke wijze hij dit alles kan aanvechten. Dat vind ik van groot belang. De bewijsplicht ligt bij de student en die moet dus goed geëquipeerd zijn om zijn aanspraak te kunnen onderbouwen. Hoe wil de staatssecretaris dit aanpakken? In hoeverre kan iemand daarbij juridisch worden ondersteund?

Ik heb nog een opmerking over de voorlichting. Er zijn al enkele kritische noten over gekraakt: wordt dat niet heel overdreven door de staatssecretaris gedaan? Wij zijn voor goede voorlichting, bijvoorbeeld over het punt waarover ik daarnet sprak. Wij gaan echter jongeren voorlichten over het feit dat zij de boel niet mogen bedonderen. Dat kunnen wij nog eens benadrukken op een website, maar is het nodig om daarvoor heel veel geld uit te geven en die boodschap nog eens op posters te plakken enzovoorts? Ik weet niet wat er precies aan voorlichting op de rol staat en hoeveel dit kost – dat wil ik graag weten – maar houd het zo sober mogelijk. Het mag namelijk redelijk en logisch zijn dat je je aan de wet moet houden. Ik krijg daar dus graag iets meer informatie over.

Ik heb nog een vraag over het volgende. Een boete moet je betalen. Wij vinden ook dat onterecht ontvangen studiefinanciering terug moet naar het ministerie. Het is volgens D66 dus niet de bedoeling dat terug te betalen bedragen worden kwijtgescholden, ook niet na twintig jaar. Kan de staatssecretaris in beeld brengen hoeveel boetes die bij de studieschuld worden opgeteld, niet binnen twintig jaar worden afbetaald? Is daar een schatting van te maken? Wat kan de staatssecretaris doen om ervoor te zorgen dat fraudeurs het totale onterecht betaalde bedrag terugbetalen en dat dit aan het einde van de rit niet wordt kwijtgescholden?

In de voorbereiding op dit debat heb ik eindeloos met de ambtenaren van de staatssecretaris bekeken of er een amendement valt te maken om het voorgaande in de wet te regelen. Dat is technisch ingewikkeld, maar volgens mij is de staatssecretaris het met mij eens – mevrouw Lucas sprak er ook over – dat het onwenselijk is en dat wij een vorm moeten verzinnen zodat wij het geld kunnen terugvorderen. Hierover is een motie in voorbereiding.

Ik zeg erbij dat het niet alleen een probleem van de staatssecretaris is. Mevrouw Lucas zei al: wij doen het op meerdere punten. Mensen die onterecht gebruikmaken van sociale voorzieningen – dit onderwerp betreft ook een sociale voorziening – kunnen wij via het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid pakken, via het ministerie van Financiën en via de Belastingdienst. Ik vind daarom dat de regering breed op het volgende moet inzetten. Waar je geld dat onterecht is aangenomen, kunt terugpakken, moet je dat ook doen. Ik verzoek de staatssecretaris om daarop te focussen.

Ik ga ervan uit dat het geld dat wij met dit wetsvoorstel kunnen binnenhalen, namelijk het bedrag dat wij niet meer hoeven uit te geven aan onterecht verstrekte uitwonendenbeurzen, terugvloeit naar het onderwijs. Graag een toezegging op dat punt.

De voorzitter:

Iedereen houdt zich keurig aan de tijd vandaag. De staatssecretaris heeft om tien minuten bedenktijd gevraagd.

De vergadering wordt van 16.16 uur tot 16.26 uur geschorst.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Ik bedank de Kamerleden voor de brede steun voor het voorliggende wetsvoorstel. Er is niet altijd zo veel steun. Alle aanwezige partijen lijken het voorstel te steunen; we zullen de stemmingen moeten afwachten om te zien of de andere partijen er ook achter staan. Ere wie ere toekomst: in het verleden hebben enkele Kamerleden ook het initiatief genomen om tot een wetsvoorstel als het voorliggende te komen. De heer Spekman, mevrouw Besselink, de heer Depla en de heer Jan Jacob van Dijk hebben op verschillende momenten gevraagd om tot een aanpak op dit gebied te komen. Wij hebben het uiteindelijk gedaan, maar zij behoren de credits te krijgen, want zij hebben dat initiatief niet voor niets genomen. Gezien de brede steun was dat een goed idee.

Diverse Kamerleden hebben terecht aangegeven dat het hierbij om een principekwestie gaat. We hebben solidariteit in een systeem; dat vereist dat we misbruik ook aanpakken. Als je dat niet doet, kan de solidariteit verdwijnen. Dat is de bijl aan de wortel van een dergelijk systeem.

Mevrouw Jadnanansing en de heer De Rouwe hebben gevraagd hoe het in dit kader zit met de kan-bepaling voor mensen die de helpende hand bieden bij dergelijke fraude. Het kan zijn dat de student zich zelf verkeerd inschrijft, maar het kan ook zijn dat een tante aangeeft dat een student ergens woont terwijl dat niet zo is. Zo iemand is dan een medepleger. Wij sluiten aan bij de passage die hierover in de Algemene wet bestuursrecht staat: medeplegers kan een boete worden opgelegd. Er staat "kan" omdat je het bewijs niet altijd rond kunt krijgen. Mede voor de wetsbehandelingsteksten, die – zoals de heer De Rouwe terecht opmerkte – ook altijd onderdeel uitmaken van eventuele zaken, zeg ik erbij dat het leidende principe in dezen heel simpel is: er wordt overgegaan tot een poging om de betreffende medepleger aan te pakken. Als iemand een formulier ondertekend heeft en daarmee verklaart dat de student op dat adres woont, is het helder, maar soms weet de betreffende tante niet dat neefje of nichtje zich op het adres heeft ingeschreven en komt zij er pas achter zodra er een controle plaatsvindt. Alles daartussen is in meerdere of mindere mate bewijsbaar en je moet kunnen bewijzen om te vervolgen. Zo moet de kan-bepaling worden uitgelegd.

De heer De Rouwe (CDA):

Ik wil heel precies weten hoe de staatssecretaris dit ziet. Wil hij inderdaad een zerotolerancebeleid? Ik snap het onderscheid tussen zaken die wel en niet bewezen kunnen worden en ga daarmee akkoord, maar als het bewezen kan worden, krijgt iemand met 100% zekerheid die boete?

Staatssecretaris Zijlstra:

Wat voor de studenten geldt, geldt ook voor de medeplegers. Tegenover mensen die bewust helpen om fraude te plegen, zullen we hetzelfde beleid moeten betrachten als tegenover de studenten zelf. Als er sprake is van medeplegers of medeplichtigheid, wat ook een strafrechtelijke consequentie heeft, zullen wij altijd het traject opstarten om te komen tot een bestuurlijke boete en, in geval van medeplichtigheid, tot een strafrechtelijke zaak. In dat proces kan de conclusie soms al heel snel zijn dat het geen haalbare zaak is, maar het uitgangspunt is dat we eraan beginnen. We gaan ervan uit dat men de zaak bewezen krijgt of dat men die niet rond krijgt; in dat laatste geval houdt het op. Samenvattend: we gaan hier inderdaad mee om zoals de heer De Rouwe wil en voeren een zerotolerancebeleid.

De Kamerleden hebben een heel verschillende visie op de informatieverstrekking. De heer Van Dijk en mevrouw Jadnanansing vinden dat we er echt voor moeten zorgen dat de student voldoende op de hoogte wordt gebracht. Mevrouw Lucas en de heer Van der Ham vinden dat elke Nederlander geacht wordt de wet te kennen; daarom vinden zij dat het niet te gek moet. Daar hebben wij een redelijke tussenweg in gevonden. We veranderen iets en daar moeten we studenten van op de hoogte brengen. Dat doen we door alle studenten in november een brief te sturen. Iedereen krijgt persoonlijk een brief. Het enige voorbehoud hierbij is dat ze op het adres wonen dat bij ons bekend is, maar dat geheel terzijde. We moeten, zoals de heer Van der Ham zei, in die brief melden hoe de procedure is en hoe het zit met het aantekenen van protest. Dat zullen we daarin opnemen. Die brief is ter kennisgeving van de veranderingen per 1 januari 2012. Daar stellen we de studenten van op de hoogte. In november wordt die brief gestuurd. Wat kun je meer doen dan een persoonlijke brief sturen? Verder zetten we het op de website et cetera. Ik ben het eens met mevrouw Lucas en de heer Van der Ham dat men ook gewoon de wet moet kennen. We stellen de studenten daarvan op de hoogte en daarmee hebben we voldoende aan communicatie gedaan.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

De staatssecretaris zegt terecht dat we een brief kunnen sturen naar deze jonge mensen en dat ze dan geïnformeerd zijn. Is de staatssecretaris het echter met mij eens dat we misschien iets meer kunnen doen, namelijk ook een actieve manier van informatie geven, waarbij studenten kunnen bellen naar bijvoorbeeld DUO om een aantal vragen te stellen. Ik kom heel veel met studenten in contact. Zij zeggen allemaal dat het bijvoorbeeld heel erg moeilijk is om DUO specifiek een aantal vragen te stellen, omdat deze dienst niet goed bereikbaar is. Zou daar een verbetering in kunnen plaatsvinden?

Staatssecretaris Zijlstra:

DUO is volgens mij buitengewoon goed bereikbaar. Laat het helder zijn: op het moment dat er specifieke zaken spelen bij DUO, worden de belteams – laat ik ze maar even zo noemen – daarvan standaard op de hoogte gebracht. Als er vragen komen, dan weten ze wat de specifieke achtergrond daarvan is. Ik zie niet in hoe wij actief meer kunnen doen voor studenten dan die brief naar hen sturen en een bericht op de website plaatsen. Als zij vervolgens nog vragen hebben, kunnen deze worden beantwoord in het dagelijkse verkeer tussen DUO als uitvoerder en de studenten als klant. Wij zullen ervoor zorgen dat DUO daarop is ingesteld als de brief uitgaat. Dat is overigens standaardprocedure. Maar meer dan dat, lijkt mij wat veel.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

De staatssecretaris zegt toe dat het voor jongeren mogelijk wordt gemaakt om naar DUO te bellen en vragen te stellen, als zij daar behoefte aan hebben.

Staatssecretaris Zijlstra:

Heel goed. Ze kunnen sowieso bellen. Ik heb niet de indruk dat ze niet zouden bellen als ik zou zeggen dat ze dat niet mogen doen. We zorgen ervoor – daar gaat het om – dat de studenten die naar aanleiding van de brief bellen hoe het precies zit, die vraag ook kwijt kunnen en dat men bij het loket niet tegen de student zegt dat men geen idee heeft waar hij het over heeft. Maar nogmaals, dit is ook feitelijk standaardprocedure bij DUO. We moeten dus ook niet de indruk wekken alsof DUO dit normaal niet doet.

De voorzitter:

Ze mogen dus bellen.

De heer Van der Ham (D66):

Als je een uitwonende beurs aanvraagt, lijkt het me logisch dat je er een disclaimer bij krijgt: als u dit frauduleus verzoekt, kunt u heel erg op de blaren komen te zitten. Maar hoeveel kost het als we iedereen een brief sturen? Ik vind het heel sympathiek dat de staatssecretaris dit wil doen, maar omdat we op elke euro moeten letten, vraag ik mij ook af hoeveel dat kost.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik weet niet precies hoeveel dat kost, maar het is een wijziging in de wet waarmee de bewijslast wordt omgedraaid. DUO moet in de huidige situatie aantonen dat een student niet woont op het adres uit de GBA. Wij moeten de studenten goed op de hoogte brengen van deze verandering. Ik wil voorkomen dat wij over een aantal jaren in discussies terechtkomen over de vraag of wij de studenten genoeg hebben geïnformeerd. Ik vind het belangrijk om het moment in te bouwen. Alle studenten moeten wij recht doen. Wij moeten lessen trekken uit het verleden en niet, omwille van de kosten, afzien van de persoonlijke brief met informatie over de wijziging. Het is een wetswijziging die vergaande impact kan hebben. Het is niet zo dat men een tientje meer of minder in de maand krijgt. Het verhaal van de heer Beertema vond ik in dit opzicht zeer veelzeggend. Men moet zich er bewust van zijn dat de overheid een heel andere attitude krijgt, hetgeen vergaande consequenties kan hebben. Dan moet je iedereen daar persoonlijk van op de hoogte stellen.

De heer Van der Ham (D66):

Ja, maar is deze vorm effectief? Alle studenten zitten op internet. Als wij wat geld kunnen besparen door die brief niet te sturen, dan moeten wij dat vooral doen. Maar goed, de staatssecretaris weet dus niet hoeveel dit gaat kosten.

Staatssecretaris Zijlstra:

Nee, dat weet ik niet uit mijn hoofd. Het gaat om controles, het gaat om deze brief, het gaat om andere uitvoeringszaken in de zin van voorlichting. Bij elkaar kost het 2,5 mln., inclusief controleurs en alles. Overigens zullen wij in de brief ook nog aangeven dat een en ander onder voorbehoud van goedkeuring door de Eerste Kamer is. Wij moeten op tijd informeren, maar ook op de juiste manier. Stel dat de Eerste Kamer andere gedachten heeft dan de Tweede Kamer. Het kan dan alsnog zijn dat op 1 januari geen wetswijziging in werking treedt. Maar goed, we zullen dat allemaal netjes doen.

De heer De Rouwe (CDA):

Het was juist deze Kamer die onlangs nog kritiek had op de staatssecretaris of op zijn voorganger, toen het ging om het wijzigen van de regels voor bijverdienen. Deze Kamer vond toen dat zij te weinig informatie kreeg. De staatssecretaris zegt dat hij lessen uit het verleden wil trekken; dat zou een referentie naar deze casus kunnen zijn. Het is consistent en goed dat iedereen geïnformeerd wordt. Bovendien zit daaraan een preventieve werking. Het is immers misschien niet alleen netjes dat je meldt dat de wet gewijzigd wordt, maar je maakt ook duidelijk dat het vanaf dat moment een groot probleem met zich meebrengt als je fraudeert. Mijn vraag ging over het zinnetje van de heer Van der Ham over de disclaimer. Begrijp ik het goed dat iedereen die in de toekomst de studiebeurs aanvraagt, bij de beschikking voor de toekenning ervan in dezelfde brief ook duidelijk gewezen wordt op de gevolgen die het kan hebben als er verkeerde gegevens zijn gegeven? Ik zie de staatssecretaris twijfelen. Als dit niet het geval is, zou ik daarvoor graag aandacht willen hebben, want dat is volgens mij net zo effectief. De brief gaat in november immers eenmalig naar alle studenten, maar hoe zit het met de studenten die volgend jaar en het jaar daarop instromen? Mijn suggestie is om dit te doen in dezelfde brief, dus met de beschikking dat de studiefinanciering wordt toegekend.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik dub daar een beetje over, want er zijn heel veel zaken die spelen. Ook hiervoor geldt het algemene uitgangspunt dat iedereen wordt geacht zich aan de wet te houden. Ik voel er niet voor om in elke brief die ik stuur, te schrijven dat het overtreden van de wet bepaalde consequenties heeft. Ik snap het punt van de heer De Rouwe, maar ik wil voorkomen dat dit met zich meebrengt dat we straks een heel lijstje aan disclaimers moeten opnemen. Je wilt dat studenten weten dat misbruik vergaande consequenties met zich mee kan brengen. Dat gaan we nu instellen. Ik ga ervan uit dat, ook met de algemene communicatie, studenten daarvan op de hoogte zijn. We kunnen bekijken of het verstandig is om dit in het opbouwen van de kennis en de preventieve werking misschien een paar jaar als disclaimer op te nemen. In die zin kan ik met de heer De Rouwe meegaan en hij gaf dit ook aan in zijn bijdrage. Ik wil echter een voorbehoud maken. We moeten oppassen dat we op dit punt niet iets specifieks gaan doen, terwijl op allerlei andere gebieden studenten ook een heleboel dingen niet mogen doen. Die dingen staan dan weer niet in de brief. Voor je het weet, is het feit dat die disclaimer niet in de brief aan nieuwe studenten staat, een reden voor het ontstaan van allerlei juridische complicaties. Daar zit mijn voorbehoud.

De heer De Rouwe (CDA):

Ik ben niet zo bang voor de juridische complicaties, want het is niet zo dat men, als je voor het een niet waarschuwt en voor het ander wel, vervolgens voor het een wel aangeschreven kan worden en voor het ander niet. Ik ben geen jurist, maar ik weet dat dit op zichzelf geen consequenties heeft. Ik snap ook het spanningsveld dat de staatssecretaris duidt, maar in de voorstellen van deze staatssecretaris wordt terecht heel veel waarde gehecht aan de preventieve werking hiervan. Die moet je dus ook manifest maken. Ik snap dat in november iedereen een brief moet krijgen, maar er valt meer te halen. Het gaat om tientallen miljoenen die onterecht zijn uitgegeven; dat is 10%. Dat zijn geen heel kleine aantallen. Dat zou toch de motivatie zijn om ook in de toekenning aan de toekomstige studenten heel duidelijk te maken dat er echt grote risico's zijn aan het verkeerd verstrekken van gegevens.

Staatssecretaris Zijlstra:

Daarover verschillen we niet van mening. Het pure punt dat ik wil maken is dat ik dit niet tot in lengte van dagen zou willen doen. Op een gegeven moment moeten studenten dit echt standaard weten. Ik zeg de heer De Rouwe het volgende toe. We bekijken in hoeverre het handig is om dit een paar jaar op te nemen en waar we dat precies moeten doen. Wij bekijken of dit op een logische en slimme manier kan, zonder dat wij daarmee weer een grote hoeveelheid uitvoeringskosten genereren, want dat laatste zou ik niet willen. Als het op die simpele manier kan, gaan we dat gewoon doen. Dan kijken wij ook even naar de juridische complicaties. Ik ben ook geen jurist en af en toe word ik enigszins verrast door de juridische gevolgen. Dat zou ik willen voorkomen. Volgens mij willen wij precies hetzelfde. Wij bekijken even of dit op een slimme en goedkope manier uitgevoerd kan worden. Als dat kan, gaan we dat gewoon doen.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, we hebben u in dit rondje al gehoord. U bent zojuist al even aan de beurt geweest.

De heer Van der Ham (D66):

Ik wil eigenlijk alleen weten wanneer wij de informatie hierover krijgen, want dan kunnen wij bekijken of dat in onze ogen voldoende is.

Staatssecretaris Zijlstra:

We moeten het wetsvoorstel eerst ook door de Eerste Kamer krijgen. Wij sturen in november de brief, want we moeten dit op tijd aankondigen. Als het wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer wordt goedgekeurd – we gaan natuurlijk alvast even kijken hoe dit kan – kunnen wij meteen daarna deze Kamer informeren. De behandeling in de Eerste Kamer is volgens mij net na het kerstreces of net ervoor. Ik denk dus dat wij in januari rond moeten hebben hoe wij dit wel of niet kunnen gaan doen. Ik zie nu op mijn schermpje voorbijkomen dat de brief 1 à 2 ton kost. Dat is een antwoord op een vraag van de heer Van der Ham en mevrouw Lucas. Houd nu even op met het sturen van die dingen, jongens! Dat leidt alleen maar af.

Meerdere leden van de Kamer hebben gevraagd hoe het zit met de niet-verwijtbaarheid. Het principe is dat je behoort te wonen op het adres waar je ingeschreven staat; dat adres kan bij een beurs voor uitwonende studenten natuurlijk niet hetzelfde adres zijn als het adres van de ouders. Als dit niet het geval is, ben je verwijtbaar. Dan gaan we ervan uit dat men feitelijk fraude pleegt. Wanneer is er sprake van niet-verwijtbaarheid? In een aantal situaties waarin de student informatie zal moeten aanleveren. Er is een onderscheid tussen bepaalde zaken qua illegale onderhuur en een aantal andere zaken. Ik begin met de zaken die niet verwijtbaar zijn. Die staan ook in de nota van wijziging die ik naar aanleiding van het overleg op 7 april naar de Kamer heb gestuurd. Het gaat bijvoorbeeld om de situatie waarin een student uitwonend is, maar gedurende enige tijd in het buitenland verblijft, bijvoorbeeld vanwege het daar volgen van een stage of een deel van de opleiding. Dan moet de student bij de DUO wel aantonen dat er sprake is van buitenlands verblijf. Dat kan met het inschrijvingsbewijs van de betreffende instelling of, bij een stage, met een stageverklaring, maar de student moet dit dus aantonen. Dat zal geen probleem als dit de situatie is. Een tweede voorbeeld, ook al genoemd door de heer Van Dijk, is verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis. Het adres van het blijf-van-mijn-lijfhuis staat niet in de GBA, want dan heeft die opvang niet veel zin meer. Dit kan echter nog steeds aangetoond worden als dit een probleem zou zijn. Een ander probleem werd ook al door de heer Van Dijk genoemd, namelijk huisjesmelkers. Er is bijvoorbeeld geen sprake van huisjesmelkers als het gaat om kantoorpanden waarin studenten zijn ondergebracht. Het kan gebeuren dat een gemeente weigert om de desbetreffende persoon in te schrijven in de GBA, omdat er geen woonbestemming op het adres rust. Dan kun je er volgens de GBA officieel niet wonen. De student kan dan bij DUO documenten tonen waaruit blijkt dat hij of zij daar verblijft en een afwijzing van de gemeente – die krijg je dan namelijk – dat die hem of haar niet heeft kunnen inschrijven op het adres, omdat er geen sprake is van een woonbestemming. Ook dan is voor DUO sprake van niet-verwijtbaarheid.

We gaan echter de grens over bij het geval van de huisjesmelker waar de heer Van Dijk het over had. Ik noem hem maar even huiselijk een "huisjesmelker". Als hij weigert om de student bijvoorbeeld een huurcontract of iets dergelijks te geven, ligt daar de grens. Overigens schrijven gemeenten de student dan over het algemeen in. Als studenten aangeven dat ze op een bepaald adres wonen, dan kunnen zij zich inschrijven. Als dit niet het geval is, dan bevinden we ons mijns inziens in een heel gekke situatie. Ook als de gemeente de student wel inschrijft, is dat zo. Hij zit dan nog steeds in een risicoprofiel. Illegale onderhuur is illegaal. Niet alleen de huisjesbaas werkt hieraan mee, maar ook de student. Hij huurt namelijk illegaal onder. Ik snap best dat de heer Van Dijk wijst op de kamernood en zegt dat de student toch iets moet doen. Het is echter illegale onderhuur. De basis van dit wetsvoorstel is dat je iets wat in strijd is met de wet aanpakt. Illegale onderhuur is ook in strijd met de wet. Je moet dit dus niet gaan faciliteren door de student een uitwonende beurs te geven, omdat alleen de huisbaas fout zou zitten. Nee, het is nou eenmaal illegale onderhuur. Daar trekken wij de grens. We gaan niet iets illegaals en feitelijk frauduleus op een ander terrein faciliteren door studenten toch een uitwonende beurs te geven. Daar trekken wij de grens.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik volg dit helemaal, maar het kan toch ook legale verhuur zijn? De student huurt dan bij een huisbaas. De huisbaas zegt dat hij daar best mag komen wonen, als hij zich maar niet inschrijft op dat adres, omdat hij dan zijn huurtoeslag verliest. Dan is het toch geen illegale onderverhuur? Dan is het gewoon het persoonlijke belang van die huisbaas.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ook dan is er sprake van fraude, want de huisbaas wil zijn toeslag niet verliezen omdat hij of zij onderhuurt. Er is namelijk nog steeds sprake van onderhuur. De student faciliteert door erin mee te gaan dat de huisbaas op dat moment met toeslagen fraudeert. Het is dezelfde situatie. We gaan niet doordat studenten daardoor worden geholpen frauduleuze situaties in stand houden. Dat is de bottomline. Daar trekken we de grens.

Ik vond het verhaal van de heer Beertema over zijn laatste jaar in Charlois mooi. Het is iets wat we goed tussen de oren moeten krijgen; fraude is gewoon fraude. Dat geldt in alle situaties. Je moet daar zuiver mee omgaan. Als je zegt dat fraude, bijvoorbeeld met de huurtoeslag, minder erg is dan het misbruik met een uitwonendenbeurs, is dat een heel rare uitleg. De overheid moet naar mijn mening zuiver zijn in haar regelgeving, zoals blijkt uit het verhaal van de heer Beertema. Dit doen we dan ook. Ik snap dat dit af en toe zuur kan zijn voor de individuele student. Daarom is minister van Binnenlandse Zaken, collega Donner, samen met de VNG bezig om een nieuwe analyse te maken van de situatie op de studentenwoningmarkt. Mevrouw Jadnanansing vroeg immers naar de VNG. Het is duidelijk dat het aantal studenten stevig is toegenomen en meer is dan in eerste instantie is ingeschat. Het aantal kamers is ook toegenomen, maar kan niet mee met de groei. Hoe gaan wij daarmee om? Hoe kan het worden opgepakt? Wat kan het VNG doen? Die komt erop terug in een bredere analyse. Dat vind ik uiteindelijk echter losstaan van het hier voorliggende principe.

Dan de aantallen. Mevrouw Lucas spreekt van 75.000 studenten die te maken hebben met misbruik. Uit de analyse komt een cijfer tussen de 23.000 en de 28.000 naar voren. Hoe staat het met de bedragen? Ik kom zo tevens bij wat de heer Beertema vraagt. De vraag is hoeveel controle er moet zijn. Wij gaan uit van 20% controle en een totaal besparingspotentieel van tussen de 40 mln. en de 55 mln. Dat is het cijfer bij 100% controle. Voor 2012 is een bedrag van 5 mln. ingeboekt en voor 2013 een bedrag van 10 mln. In 2013 gaat het om 4000 controles per jaar. Het bedrag is netto, na aftrek van kosten zoals die voor de voorlichting, de communicatie, de risicoanalyse en de controles aan huis. Deze bedragen zijn gewoon geboekt in de begroting. Mocht het tot andere bedragen komen, dan blijft het geld gewoon in het onderwijs. In dat geval is sprake van een meevaller. Brengt het minder op, dan is dat een tegenvaller die wij intern moeten dekken.

De heer Beertema kwam met een punt dat ik kan meevoelen. Hij vroeg: moet je niet meer controles doen, omdat meer controles geld opleveren. Wij zijn begonnen met een aantal pilots en op basis daarvan hebben wij vastgesteld hoeveel controles wij kunnen uitvoeren. Onze inzet is erop gericht om zo veel mogelijk controles uit te voeren, maar die controles moeten worden verricht door controleurs die daarvoor voldoende zijn opgeleid en weten wat zij mogen doen, maar ook wat zij niet mogen doen, want dat is ook altijd belangrijk in dezen. Bovendien zijn wij niet de enigen op de markt van controleurs, als ik het zo mag zeggen. Sociale Zaken is in het kader van bijstandsfraude en dergelijke ook met allerlei zaken bezig. Wij proberen dit te combineren waar dat kan. Wij hebben echter geen oneindig reservoir aan mensen die dit werk de komende tijd kunnen doen.

Ik zeg toe dat wij aan de hand van de uitkomsten van de pilots en onze eerste ervaringen zullen nagaan wat wij nog meer kunnen doen. De heer Beertema suggereerde dat wij bij wijze van spreken met het dubbele aantal beginnen om een grote eerste klap uit te delen. Ik moet eerlijk zeggen dat wij hier tegen een fysieke beperking aanlopen door de beschikbare menskracht. Onze inzet is dat wij maximale controles uitvoeren om het effect van een schrikreactie teweeg te brengen. In dit geval hebben wij echter ook te maken met de uitvoeringsproblematiek en de beschikbaarheid van mensen. Ik zeg echter graag toe dat wij aan de hand van de uitkomsten van de pilots en de eerste ervaringen, de vinger strak aan de pols zullen houden om na te gaan of wij meer kunnen doen en of wij daarvoor voldoende potentieel hebben. Als dat mogelijk is, doen wij het, dat staat buiten kijf.

Daarmee kom ik op de vraag van de heer Van Dijk om een evaluatie. Wij zullen voortdurend monitoren. Daarom lijkt het mij niet nodig om een evaluatiemoment in te bouwen. Aan de andere kant wordt dit regelmatig gedaan en dan gaan wij uit van een standaardperiode van vijf jaar. Als hij bij zijn vraag blijft, raad ik hem aan voor die standaardperiode van vijf jaar te kiezen. Wij zullen bij de verantwoording in het kader van de begrotingscyclus terugkoppelen naar de Kamer wat er op dit gebied gebeurt, gelet op het feit dat wij voortdurend monitoren, bijstellen en willen finetunen, ook om het risico te ondervangen waarover de heer Beertema sprak. De Kamer kan dan ieder jaar zien hoe het loopt en zij kan desgewenst ieder jaar vragen om bijstelling. Zo'n voortdurende evaluatie lijkt mij beter dan een moment te prikken en alleen maar naar dat moment te kijken. Volgens mij zit dit in de wet, maar als de heer Van Dijk toch specifiek kiest voor een evaluatie, dan raad ik hem aan dat niet na twee jaar te doen, maar de normale termijn van vijf jaar aan te houden.

De heer Van der Ham en mevrouw Lucas raakten een punt aan waarmee wij hebben gestoeid, namelijk de vraag wat wij doen met de boete en het terugvorderen van te veel ontvangen studiefinanciering als studenten gepakt worden. Een student moet de boete altijd betalen, die wordt niet bij de schuld opgeteld. Inderdaad kan het voorkomen dat een deel van het terug te vorderen bedrag van te veel ontvangen studiefinanciering – ik zeg: vooral in theorie – over twintig jaar wordt kwijtgescholden. Op het moment dat een student wordt gepakt, wordt eerst nagegaan hoeveel studiefinanciering hij of zij nog te goed heeft. Die wordt er eerst afgetrokken. Dus als een student nog € 2000 studiefinanciering voor toekomstige jaren heeft, ontvangt hij of zij die financiering niet. Als er dan nog een restantbedrag overblijft – dat zou met name kunnen gebeuren als een student drie of vier jaar fraudeert en nog een jaartje moet studeren – wordt het bij de studieschuld opgeteld. Zoals bekend wordt die studieschuld naar draagkracht afbetaald.

Er zijn twee overwegingen waarom wij het op die manier doen. Wij hebben gekeken of bijvoorbeeld een aparte lening of een apart bedrag mogelijk is. Je loopt dan tegen het probleem op dat als een student niet in staat is om zijn studieschuld af te betalen, de kans ook klein is dat hij een andere schuld of boete zal kunnen betalen; als hij genoeg draagkracht had, zou dat namelijk wel via de studiefinanciering gebeuren. Als die persoon na twintig jaar niet in staat is om af te betalen, zal hij wel niet aan de bovenkant van de arbeidsmarkt zitten. Zouden wij het graag zo willen hebben? Nee, het liefst zouden wij hebben dat er meteen wordt afgerekend als iemand wordt gepakt. Maar uiteindelijk willen we ook niet dat de studenten die worden gepakt, als een soort verlengde consequentie hun studie niet meer afmaken; de maatschappij is daarmee namelijk nog veel verder van huis. Zo'n situatie kan ontstaan als je in één keer zou afrekenen. Wij hebben ook dat aspect willen meenemen van een grote boete met terugvordering, waardoor de student zou kunnen beslissen om te stoppen, omdat hij ook geen studiefinanciering meer krijgt.

We hebben tevens pragmatisch gekeken naar wat het kost om dit mogelijk te maken: uitvoeringstechnisch kost dit tussen de 1 en 2 mln. En wat levert het op? We hebben het doorgerekend: over 20 jaar levert het zo'n € 50.000 op. Wij hebben daarom toch maar voor de pragmatische oplossing gekozen, al ben ik het in principe volledig eens met mevrouw Lucas en de heer Van der Ham. Ik benadruk dat het een puur pragmatische oplossing was.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. We moeten niet een kwartje uitgeven om er een dubbeltje mee te winnen, we moeten ook een beetje praktisch blijven. De staatssecretaris zei dat we die bedragen op allerlei manieren kunnen terughalen. Er zijn natuurlijk meer sociale uitkeringen die mensen na hun afstuderen kunnen krijgen, zoals WW of bijstand. Die komen allemaal uit hetzelfde potje gemeenschapsgeld. Is het niet mogelijk om een soort link te maken tussen OCW, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Belastingdienst, waarmee dat bedrag eerder kan worden teruggevraagd? Het gaat namelijk om een uitstaande lening.

Staatssecretaris Zijlstra:

Het leenstelsel werkt op basis van draagkracht. Als die onvoldoende is, kun je wel proberen om het bedrag via andere regelingen terug te halen, maar de draagkracht is nu eenmaal onvoldoende. De heer Van der Ham zegt dat je mensen op hun uitkering kunt korten, als zij een uitkering krijgen. Ook in dat geval krijgen we echter te maken met een enorme uitvoeringslast; je moet namelijk allerlei specifieke systemen opzetten en handelingen verrichten om dat mogelijk te maken. Maar inderdaad, it doesn't feel good, qua principe. Wat ik wel wil doen, is het volgende. De huidige systemen kunnen dit niet aan. Althans, ze kunnen het wel aan, maar we weten wat het dan gaat kosten. Of dit nu gaat via de route van de uitkeringen, of we het apart zelf boeken, uiteindelijk gaat het om hetzelfde principe: systemen moeten apart worden neergezet, gecontroleerd enzovoort. We gaan deze systemen in de volgende jaren toch vervangen; zo komt er een nieuw systeem dat de zaken veel beter aankan. Ik kan dit toezeggen, want dit gaan we sowieso doen. We gaan bekijken of we dit met nieuwe systemen wel op een heel simpele en goedkope manier mogelijk kunnen maken. Als dat kan, zullen we het ook doen, want over het principe zijn we het allemaal eens. Het leidende principe is echter wel dat we geen euro moeten uitgeven om een dubbeltje te verdienen, want daarmee zouden we het paard achter de wagen spannen. Maar wij gaan die analyse wel maken. We gaan dit pragmatisch aanpakken, maar als we het zuiver kunnen oplossen, zullen we dat niet nalaten.

De heer De Rouwe heeft gevraagd naar het huisbezoek: welke consequenties zijn er bij verkeerde informatie? Dan is er sprake van een medepleger. Ik heb helder geschetst hoe wij daarmee omgaan, waarbij ik heb gewezen op de kan-bepaling.

Wanneer hebben wij de convenanten gereed? Gemeenten spelen inderdaad – dat zeg ik de heer De Rouwe na – een belangrijke rol. Als wij bij hen verzoeken neerleggen, bijvoorbeeld om informatie na te gaan, dan moeten zij de controle uitvoeren. Woont de persoon op het betreffende adres? Ligt de "tandenborstel" – om een parallel te trekken met andere wetgeving – daadwerkelijk daar? We moeten voorkomen – dit zeg ik ook tegen mevrouw Lucas – dat honderd man op een eenkamerappartement staan ingeschreven. Er is best veel ervaring met dit soort controles; we kijken nadrukkelijk naar hoe Sociale Zaken dit doet bij de bijstandsuitkeringen.

De convenanten zijn klaar en gaan in per 1 januari. Het is duidelijk wat de gemeenten behoren te doen en dus ook bereid zijn om te doen. Zij onderschreven zeer het basisprincipe dat ook de Kamer heeft neergelegd: bij solidariteitsstelsels hoort dat je misbruik hard aanpakt. Anders wordt het stelsel ondergraven.

De heer De Rouwe (CDA):

Ik dank de staatssecretaris voor de datum van 1 januari. Ik wil het hem niet moeilijk maken, maar onbewust ga ik dat nu een beetje doen. Ik ben namelijk een beetje nieuwsgierig naar de inhoud van die convenanten. Gelden ze bijvoorbeeld voor alle gemeenten? Is het een kan-bepaling, zodat gemeenten het naast zich neer kunnen leggen? Welke afspraken zijn er gemaakt over doelstellingen en de prijs die ze zouden krijgen? De staatssecretaris schrijft in zijn brief namelijk dat hij ook een financiële compensatie voor gemeenten mogelijk wil maken. Ook daar ben ik nieuwsgierig naar.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik vraag me even af of ik die convenanten gewoon aan de Kamer kan voorleggen … Volgens mij kan dat wel en zijn er geen juridische bezwaren tegen. Het is geen enkel probleem om de Kamer de convenanten toe te sturen. We doen dat dus, zodat de Kamer zelf kan zien hoe een en ander is neergeschreven.

De voorzitter:

Mevrouw Lucas wil ook een exemplaar.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik heb gevraagd wat er gebeurt als twaalf mensen zich inschrijven in een huis waar maar tien mensen kunnen wonen. Dit was ook een beetje bedoeld voor de kijker thuis. Ik weet niet of er studenten kijken; ik hoop het wel. Hoe gaat dat straks? Hoe wordt aangetoond wie van de twee er niet woont? Dit is een heel praktische vraag: hoe gaat dat en wat moeten ze dan overleggen?

Staatssecretaris Zijlstra:

Daarvoor komt er controle aan huis. Als er een kamer is met twaalf stapelbedden, dan is er voor DUO zeker aanleiding om te zeggen: there's something wrong in paradise. In dat geval vragen wij aan de student: kunt u alstublieft informatie overleggen die aantoont dat u hier inderdaad woonachtig bent? Naast die uitwisseling van informatie kijk je naar wat er is, zoals kleding. Ziet die er gebruikt uit, en wie heeft die gebruikt? Dit principe passen we ook toe bij sociale uitkeringen als de bijstand. Daarmee is al redelijk wat ervaring opgedaan. De controleurs hebben redelijk in het snotje wanneer er wel of niet sprake is van misbruik.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik wilde vooral horen dat ook dan de bewijslast bij de studenten wordt gelegd: zij moeten aantonen dat ze daar wonen. Dat heb ik volgens mij goed begrepen.

Staatssecretaris Zijlstra:

In dezen is het niet zwart-wit. Er moet natuurlijk wel gerede twijfel zijn voordat je vraagt om informatie aan studenten. Het kan ook niet zo zijn dat de student per definitie altijd aan de beurt is; het gaat om de redelijkheid. Het basisprincipe is dat in geval van gerede twijfel aanvullende informatie wordt gevraagd aan de student en dat wordt gekeken naar de omstandigheden binnen het studentenhuis. Het is dan aan de student om informatie aan te leveren; anders zou het alsnog de verkeerde kant op gaan.

De voorzitter:

Dat willen wij niet. Ik hoop overigens dat de staatssecretaris een beetje in afrondende sferen gaat geraken.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik sluit af met de woorden van de heer Van der Ham, die zei dat dit een wet is die doet wat de Kamer beoogt en dus een goede wet is. Ik denk dat deze wet noodzakelijk is om het draagvlak voor de studiefinanciering overeind te houden. Misbruik kunnen wij nooit faciliteren. Daar trekken wij nu een stevige streep door.

De voorzitter:

Ik zie dat er behoefte bestaat aan een tweede termijn. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Jadnanansing van de PvdA-fractie.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Ik wil u complimenteren: u bent een van de weinigen die mijn naam goed uitspreekt.

De voorzitter:

Ik heb het hele weekend geoefend.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dank u wel.

Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik wil benadrukken dat het geweldig is dat met deze wet fraude met studiefinanciering keihard wordt aangepakt. Het is goed dat dit initiatief van de PvdA-fractie en de heer Biskop wordt opgepakt. Er blijft echter bezorgdheid bestaan over studenten die zich buiten hun schuld niet kunnen inschrijven. Ik dien een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat studenten die feitelijk uitwonend zijn zich niet altijd kunnen inschrijven in de GBA met hun adres;

overwegende dat zij door deze omstandigheid in combinatie met wetsvoorstel 32770 in ernstige problemen kunnen komen;

overwegende dat de wet eisen aan studenten dreigt te stellen die niet redelijk zijn daar er in gevallen niet aan voldaan kan worden;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de VNG opdat er een sluitende oplossing wordt gevonden voor studenten die zich niet kunnen inschrijven in de GBA,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jadnanansing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (32770).

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik heb een vraag over een van de overwegingen in de motie van mevrouw Jadnanansing. Zij stelt dat studenten er redelijkerwijs niet aan kunnen voldoen, buiten hun schuld om. Toen dacht ik: hè? Kan zij nader verklaren wat zij daarmee bedoelt?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Het kan zijn dat een student zich graag wil inschrijven, maar dat niet kan omdat bijvoorbeeld de huisbaas weigert hem een schriftelijk contract te geven. Dan kan hij zich niet inschrijven in de GBA, buiten zijn schuld om.

De heer De Rouwe (CDA):

Ik probeer het ook even te doorgronden. Ik begrijp dat de bedoelingen goed zijn, maar hoe uitvoerbaar is dit? Is het geen symptoombestrijding? De staatssecretaris heeft de Kamer onlangs nog een wijziging gestuurd waarin hij dit probleem volgens mij erkent. Hij gaat er redelijk mee om. Ik heb mevrouw Jadnanansing geen concrete voorbeelden horen noemen waaruit het tegendeel blijkt. Nu wordt gevraagd om een voorbeeld. Zij noemt dan een geval waarin de huisbaas niet wil meewerken. Dat is toch de omgekeerde wereld? Er zijn mensen die niet meewerken en dan moet de overheid het oplossen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Het is een behoorlijke straf, die wij studenten opleggen. Als zij opgeven uitwonend te zijn en thuis blijken te wonen, krijgen zij enorme straffen. Dat is terecht en dat is goed. Er zijn echter ook studenten die wel uitwonend zijn, maar zich niet mogen inschrijven van de huisbaas op hun adres. Zij zijn feitelijk uitwonend en kunnen er niets aan doen. Zij worden dan aangemerkt als mensen die zich niet aan de wet houden.

De heer De Rouwe (CDA):

Dit is toch een voorbeeld waarin twee partijen in de samenleving een probleem hebben en de staatssecretaris het maar moet oplossen? Wij moeten dat probleem toch bij de kern aanpakken? Die huisbaas houdt zich toch niet aan regels en voorschriften? Waarom wil de PvdA-fractie dan dat de overheid hier weer tussen springt? Hoe effectief is dat, hoeveel gaat het kosten en om hoeveel gevallen gaat het? Mevrouw Jadnanansing heeft mij er tot op heden in dit debat, in het interruptiedebat, niet van kunnen overtuigen dat het probleem zich voordoet en, zo ja, hoe groot het is. Ik vraag mij af of hier de overheid niet opnieuw een heel grote schoen gaat aantrekken die haar niet past.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Mij bereiken heel veel berichten van studenten. De woningnood is hoog. Studentenhuisvesting is een probleem. Als je dan een woning aangeboden krijgt, ben je blij dat je een woning hebt en ga je erin wonen. Dan ben je uitwonend, maar mag je je niet inschrijven van de huisbaas. Het is dan toch niet aan ons om tegen die student te zeggen dat het zijn schuld is? Ik vind dat het dan niet de schuld van de student is.

De heer Van der Ham (D66):

De pandjesbazen enzovoorts vormen een groot probleem in de grote steden. Daarin heeft mevrouw Jadnanansing groot gelijk. Het is wel goed om aan de staatssecretaris te vragen hoe wij dat ook gaan aanpakken met het ministerie dat over illegale onderhuur gaat. Deze motie faciliteert eigenlijk de onwenselijke situatie. Ik zou met mevrouw Jadnanansing aan de staatssecretaris willen vragen of wij wanneer het gaat om medeplichtigheid aan het frauduleus gebruikmaken van de uitwonendenbeurs ook zo'n pandjesbaas zouden kunnen aanpakken, die dus eigenlijk iemand dwingt om de wet te overtreden. Kan die ook vallen onder de boetes die bijvoorbeeld ook gelden voor tantes die iemand hierin onterecht faciliteren? Misschien is dat een betere aanvliegroute dan de motie.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Mij gaat het om de studenten die niet schuldig zijn maar wel als zodanig worden aangemerkt. Het belang van de student staat voorop, dus als wij met elkaar een beter voorstel kunnen bedenken, ben ik daarvoor.

De staatssecretaris heeft al gezegd dat het wel goed gaat met de studenten die bellen naar DUO, waar zij de informatie krijgen die zij wensen. Dat blijkt niet zo te zijn. Ik spreek te veel studenten die zeggen dat DUO echt slecht bereikbaar is. Daarom heb ik toch gemeend een motie te moeten indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de informatievoorziening door DUO aan studenten vaak te wensen overlaat;

overwegende dat de uitwisseling van informatie tussen DUO en studenten met invoering van wetsvoorstel 32770 van groter belang wordt;

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat studenten gratis, eenvoudig en snel kunnen communiceren met DUO, en over de resultaten daarvan te rapporteren aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jadnanansing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (32770).

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dan heb ik een laatste motie over het feit dat wij ook in vorige debatten hebben gezegd dat het feit dat een tante faciliteert dat een student zich bij haar inschrijft een situatie is die wij niet moeten willen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is om bij het bewijsbaar faciliteren bij fraudepleging met de uitwonende studiebeurs deze derde partij aan te pakken;

merkt op dat uit eerdere beantwoording van de regering afgeleid kan worden dat dit mogelijk onvoldoende prioriteit bij het Openbaar Ministerie zal krijgen;

verzoekt de regering, in overleg te treden met het OM voor nadere afspraken over het aanpakken van bewijsbare ondersteuning door derden bij het plegen van fraude met de studiebeurs voor uitwonende studenten;

verzoekt de regering voorts, de Kamer hierover schriftelijk te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jadnanansing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (32770).

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. Ik houd het heel kort. Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden, waaruit mij in ieder geval is gebleken dat de kosten en baten van dit voorstel in evenwicht zijn. Wij gaan 2,5 mln. besteden. Dat levert 7,5 mln. minder fraude op, dus houden wij 5 mln. over. Zo heb ik het rekensommetje voor 2012 begrepen. De staatssecretaris begint een beetje van nee te schudden, maar zo heb ik het in ieder geval begrepen. Dat lijkt mij in evenwicht.

Steun voor het feit dat er in november een brief wordt gestuurd naar alle studenten. Ik denk dat het inderdaad goed is om alle studenten één keer goed te informeren, maar ook om mensen die daarna nog een aanvrage doen voor een uitwonende beurs nog te informeren. Ik verwacht dat de staatssecretaris daarvoor een pragmatische oplossing weet te vinden.

Over het kwijtschelden van het onterecht ontvangen bedrag laat ik mijn collega van D66 het woord voeren, maar steun ik een motie die hij op dat punt zal indienen.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ook namens de PVV dank voor de beantwoording van de vragen en natuurlijk ook voor de toezegging van de staatssecretaris. Ik begrijp dat er uitvoeringsproblemen zijn. Ik begrijp ook dat er gekwalificeerde controleurs nodig zijn. Ik ben echt blij met de toezegging, maar ik vind wel dat er weinig afrekenbaarheid in zit. Ik wil dan ook een motie indienen om de staatssecretaris op het spoor van deze mooie wetswijziging te houden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het geschatte aantal fraudegevallen ten aanzien van studiefinanciering voor uitwonende studenten 27.500 bedraagt en de geschatte instroom in de risicogroep jaarlijks 19.000 studenten zal bedragen;

overwegende dat de totale fraude met de uitwonendenbeurs naar schatting 40 mln. tot 55 mln. zal kosten;

overwegende dat een grote pakkans een preventieve werking heeft op het aantal fraudegevallen;

verzoekt de regering, toe te zeggen dat de uitvoeringscapaciteit versneld uitgebreid wordt als uit het eerste meetmoment blijkt dat het aantal fraudegevallen niet met minstens 50% is gedaald,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (32770).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik heb nog een punt over de opbrengsten. De staatssecretaris zegt: voor het komende jaar 5 mln., het jaar erop 10 mln. en daarna misschien nog meer, afhankelijk van de mate van succes van deze wet. Dit zijn bedragen. Bedragen die zijn ingeboekt. Volgens de staatssecretaris gaan deze bedragen naar de Onderwijsbegroting. Blijft de vraag waar het geld heengaat. Waar wordt het voor gebruikt? Ik heb een hulpvaardige motie waarin wat suggesties gedaan worden. Vorige week sprak de staatssecretaris zelf over het collegegeld voor de tweede studie. Hij verbond dat aan innovaties op het gebied van de studiefinanciering. Ik weet niet of het over deze wet ging – er komt immers nog meer aan – maar misschien kan de staatssecretaris hier nog even op ingaan.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering opbrengsten genereert door een verbeterde aanpak van fraude met de uitwonendenbeurs (mogelijk 40 mln. tot 55 mln.);

van mening dat dit geld in onderwijs moet worden geïnvesteerd;

verzoekt de regering, voorstellen te doen om de opbrengsten van de aanpak van de fraude met de uitwonendenbeurs terug in onderwijs te investeren, waarbij met name wordt gekeken naar een verhoging van de aanvullende beurs, alsmede een verlaging van het collegegeld voor een tweede studie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Jadnanansing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (32770).

De heer De Rouwe (CDA):

Voorzitter. Met verbazing neem ik kennis van het enorme aantal moties. De euro's zijn nog niet verdiend of ze worden alweer driedubbel uitgegeven door de linkse partijen. Ik denk dat wij nu in een periode leven waarin wij de rekening daarvoor moeten betalen, maar dat terzijde. Op zichzelf zijn die doelen allemaal prima, maar volgens mij moet je de euro's eerst verdienen voordat je ze uitgeeft. Dat dringt echter niet altijd door in deze Kamer.

Ik dien geen moties in omdat ik een aantal toezeggingen heb gekregen. Ik wil deze hier benoemd hebben. Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging om zero tolerance toe te passen. Ten aanzien van de kan-bepaling heb ik begrepen dat er altijd een zaak gestart wordt als er voldoende bewijs is. Ik vind dat een verduidelijking ten opzichte van de toelichting die de Kamer op schrift heeft gekregen.

Mijn fractie heeft gevraagd naar de convenanten met de gemeenten. Het succes van de uitvoering staat of valt bij goede afspraken. Het is prima dat de Kamer de convenanten nog te zien krijgt, maar op zichzelf is ons doel daarmee niet bereikt. Ons gaat het er juist om dat er duidelijke afspraken zijn waar wij de staatssecretaris over vijf jaar of eerder – als het eerder misgaat of juist goed gaat, moeten wij ook van ons laten horen – op kunnen aanspreken. Ik maak op dit punt dus nog even een voorbehoud. Ik heb er echter vertrouwen in dat de convenanten voldoende zijn. Het is prima dat wij ze nog te zien krijgen.

De staatssecretaris heeft verder een toezegging gedaan over de disclaimer. Wij vinden het prima dat alle studenten een brief krijgen. De heer Van der Ham en ondergetekende hebben veel kritiek gehad op deze staatssecretaris. Wij verweten hem te zuinig te zijn met informatie toen de spelregels veranderden rondom de bijverdiengrens. Ik stel nu vast dat de staatssecretaris dit signaal heeft opgepikt en wel veel informatie geeft. Ik vind het consequent dat de Kamer dit apprecieert. Mijn fractie apprecieert dit in ieder geval. Er gaat ook een preventieve werking van uit, doordat studenten bij de aanvang van het nieuwe collegejaar duidelijk worden gewaarschuwd dat er hard wordt opgetreden.

Ik rond af. Ik heb een aantal opmerkingen gemaakt over de motie die mevrouw Jadnanansing heeft ingediend ten behoeve van een sluitende oplossing voor studenten die zich niet kunnen inschrijven. In veel van de moties die voorliggen worden zaken bepleit die op zich heel goed bedoeld zijn, maar ik heb mijn vraagtekens bij de uitwerking ervan. Ik lees in de overweging van deze motie dat de eisen in het wetsvoorstel niet redelijk zouden zijn. Mij dunkt dat je een wetsvoorstel amendeert of dat je ertegen stemt. Maar dat terzijde. Ik zie wel hoe de beraadslaging verder gaat.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. We gaan er als een haas doorheen, om maar even bij het thema van deze dag te blijven. Het is vandaag dierendag, wist u dat?

De voorzitter:

Gefeliciteerd.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben geen vegetariër, de voorzitter wel.

De beraadslaging gaat snel. We hebben heel goede antwoorden gekregen van de staatssecretaris en we waren al enthousiast over het wetsvoorstel. Ik wil nog een punt aan de orde stellen, waar mevrouw Lucas het ook al over heeft gehad. Ik doel op de ten onrechte ontvangen studiefinanciering. We zijn het eens met de staatssecretaris. We moeten pragmatisch blijven en niet meer uitgeven dan dat we opbrengen door de studiefinanciering terug te vorderen. De staatssecretaris heeft gezegd dat er in de toekomst wellicht mogelijkheden zijn om er wel iets aan te doen. Omdat het nog wel een tijdje kan duren en omdat moties soms een rappellerende werking kunnen hebben, dien ik de volgende motie in, opdat het kabinet voortdurend blijft kijken of dit toch geregeld kan worden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat fraude met studiefinanciering hard moet worden aangepakt;

van mening dat onterecht ontvangen studiefinanciering moet worden terugbetaald;

verzoekt de regering, te bezien hoe het kwijtschelden van onterecht ontvangen studiefinanciering in de toekomst op kosteneffectieve wijze kan worden voorkomen en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Lucas. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (32770).

De heer De Rouwe (CDA):

Ik heb sterk de indruk gekregen dat de staatssecretaris zojuist een toezegging heeft gedaan op dit punt. Hij zei: als het kan, doe ik het.

De heer Van der Ham (D66):

Ik zei in de toelichting op mijn motie ook dat sommige moties een rappellerende werking kunnen hebben. Ik zit al een tijdje in de Kamer. Als de Kamer een probleem ziet, wil zij de staatssecretaris kunnen houden aan zijn toezegging. Wij zien overigens ook de overwegingen van de kosteneffectiviteit. Die staan ook in het dictum van de motie. Deze motie is daarom nuttig en een blijk van goed meedenken met de staatssecretaris, met dit kabinet en misschien zelfs het volgende kabinet, als dat er een besluit over moet nemen. Dan weet men dat deze motie er ligt. Wellicht steunt de heer De Rouwe deze motie ook. Dat zou heel mooi zijn.

De heer De Rouwe (CDA):

Ik zit ook al een tijdje in de Kamer. Mijn indruk is dat je ook zonder motie de staatssecretaris altijd kunt bevragen over de uitvoering van een toezegging. Staatsrechtelijk is deze motie volgens mij dus geen aanvulling. Als het de norm wordt dat na toezeggingen alsnog een motie wordt ingediend, kunnen wij een tsunami aan moties verwachten. Dan kun je na elke toezegging wel door middel van een motie een rappel doen. Ik ben erg benieuwd naar de komende debatten. Volgens mij kan de heer Van der Ham heel wat moties indienen in de komende tijd. Ik beschouw de moties als overbodig, maar als hij haar wil indienen, zal ik haar als zodanig beoordelen. Mijn idee is echter dat de staatssecretaris heel duidelijk is geweest.

De voorzitter:

Mag ik iets toevoegen? In het verkeer tussen de Kamer en de regering geldt de vertrouwensregel, mijnheer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Daarom ben ik erg benieuwd naar de snedige opmerking die mevrouw Lucas nu gaat maken.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik wilde alleen maar opmerken dat ik vandaag wel meer overbodige moties voorbij heb zien komen.

De heer Van der Ham (D66):

En van wie kwamen die? Goed.

De motie is rappelerend van aard. Je kunt het ook anders formuleren: de Kamer is van mening dat dit zou moeten gebeuren. Dan leg je de vraag niet meer zo nadrukkelijk bij de staatssecretaris, hoewel hij wel wordt geacht daarnaar te luisteren. In de motie wordt geen termijn genoemd wanneer het antwoord moet komen. De staatssecretaris heeft al aangegeven dat nog niet helemaal te zeggen is wanneer dat antwoord kan komen. Juist omdat de motie niet morgen al uitgevoerd kan worden, is het goed dat de staatssecretaris weet dat de Kamer hier prijs op stelt, althans de twee indieners van deze motie. Ik hoop op voldoende steun van de Kamer om hem daar blijvend aan te herinneren. We zijn in de Kamer met wetgeving bezig. Het is heel belangrijk dat we gaten in de wet dichten, ook al zijn deze uitzonderlijk. Daarom hebben we eerst geprobeerd om het te regelen via een amendement, maar dat lukte ons pragmatisch niet. Daarom vinden we dat deze noot bij de wet van belang is. Wij vinden het dus volstrekt normaal om deze motie in te dienen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van der Ham. Dit was de laatste spreker van de zijde van de Kamer.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Er zijn zes moties ingediend. Ik zal deze zo meteen langslopen. Ik ga eerst in op de algemene vragen.

De heer Van der Ham stelde tijdens een interruptie bij het betoog van mevrouw Jadnanansing de vraag hoe we illegale onderverhuur aanpakken. Een van de belangrijke zaken hierbij is zorgen dat illegale onderverhuur niet wordt gefaciliteerd. We faciliteren illegale onderverhuur als we studenten een uitwonendenbeurs zouden geven als ze illegaal onderhuren. Dan wordt immers de huisjesmelker die de illegale onderhuur wil, beloond: de student zit in het pand en betaalt gewoon de huur en de huisjesmelker heeft zijn inkomsten. Als je illegale onderhuur wilt aanpakken, moet je dus vooral niet studenten een uitwonendenbeurs geven als zij illegaal onderhuren.Dit is wel de kern die ik lees in de motie-Jadnanansing op stuk nr. 8. Ik heb al helder duidelijk gemaakt dat er een sluitende aanpak is. Als een student bijvoorbeeld verblijft in een blijf-van-mijn-lijfhuis, of in een pand met geen woonbestemming kan de gemeente aangeven dat die persoon vanwege die reden niet kan worden ingeschreven. Als dat een steekhoudende reden is – zoals "geen woonbestemming" dat is – is de student niet-verwijtbaar niet ingeschreven. Hij of zij moet dan natuurlijk nog wel aantonen dat hij of zij daar echt woont. Op het moment dat sprake is van illegale onderhuur is geen sprake van een niet-verwijtbare situatie. Dan is het gewoon een frauduleuze situatie en daar ligt de streep. Dat zullen wij ook helder naar de studenten communiceren. We gaan dus niet de ene fraude bedekken door studenten feitelijk toch een uitwonendenbeurs te geven, want daarmee bevorder je illegale onderhuur.

Mevrouw Lucas vroeg naar de bedragen. Voor de helderheid: ik had het over 2,5 mln. aan kosten en 10 mln. aan netto-opbrengst. Dat is in 2013. Volgend jaar hebben we 5 mln. netto-opbrengst, want we hebben niet meteen al die controleurs aan het werk. De kosten liggen dan niet helemaal op 2,5 mln. maar wel een eind die kant op. We hebben minder personeelskosten omdat we maar de helft van de mensen hebben.

De heer De Rouwe vroeg of de afspraken met de gemeenten nu helder zijn. Ik had de essentie van die vraag inderdaad niet beantwoord, realiseerde ik me. De afspraken zijn helder. Ik wil ook helder stellen – dat heb ik in eerste termijn niet gedaan – dat wij alleen convenanten maken waar we met de gemeenten samenwerken. Soms maken we gebruik van het gemeentelijke apparaat voor controles aan huis. Dan maken we convenantsafspraken en dan is het ook helder wat de gemeente doet. We maken dan afspraken over het aantal dossiers dat men gaat oppakken, de rapportage daarover et cetera. Soms maken we ook gebruik van particuliere controleurs die wij rechtstreeks aansturen. We gebruiken dus een veelheid aan instrumenten, ook om het aantal controleurs op het niveau te krijgen dat we beogen. Het kan dus allebei. Bij studentensteden of steden waar grote mbo-instellingen zitten, gebruiken we vaak het gemeentelijke apparaat. Met die steden maken we convenantsafspraken. Die krijgt de Kamer toegestuurd en die zijn helder. Dat is geen kan-bepaling, waarbij men zegt: dat zouden we kunnen doen. Nee, daar staat echt in hoeveel dossiers men doet en hoe men gaat rapporteren. Het is dan ook helder wat men doet.

De heer Rouwe sprak steun uit voor de wijze waarop we met de brief omgaan. Dank daarvoor. Hij zei daar overigens bij: wij hebben deze staatssecretaris aangesproken op het feit dat er bij de bijverdiengrens te weinig informatie was gestuurd. Hij heeft mij daarop aangesproken, maar die brief is wel voor mijn ambtsperiode gestuurd. Dit even voor de Handelingen, voorzitter, opdat het helder is.

Ik ga nu in op de moties. Aanneming van de motie op stuk nr. 8 van mevrouw Jadnanansing ontraad ik, omdat je daarmee eigenlijk illegale onderhuur faciliteert, zoals ik al zei.

De motie op stuk nr. 9 van mevrouw Jadnanansing gaat over informatievoorziening door DUO. Ik ontraad aanneming van de motie zoals die voorligt, want er staat bijvoorbeeld het woord "gratis" in. Dat zou betekenen dat we het feit dat studenten gesprekskosten voor hun telefoon betalen, moeten gaan veranderen. Dat ben ik niet van plan. Verder vind ik de motie overbodig aangezien DUO voldoende scoort qua dienstverlening. Er zullen ongetwijfeld incidenten zijn, maar ik vind dat in de motie iets gevraagd wordt wat DUO al doet.

De motie op stuk nr. 10 van mevrouw Jadnanansing gaat over het maken van nadere afspraken met het Openbaar Ministerie. Ik heb in antwoord op de heer De Rouwe helder aangegeven hoe we hiermee omgaan. Wij gaan in alle gevallen aangifte doen. Er wordt bekeken of sprake is van voldoende bewijs. Het is echter een zelfstandige bevoegdheid van het Openbaar Ministerie, waarin ik niet kan en niet wil treden, om te beslissen wanneer het precies tot vervolging overgaat. Daarin is natuurlijk de bewijslast leidend. Als er voldoende bewijs is, gaat men die stap zetten. Daarover hebben we een goed gesprek met het Openbaar Ministerie gevoerd en daarom gaf ik het antwoord dat ik heb gegeven. Ik wil echter niet de indruk wekken dat het ministerie van OCW het Openbaar Ministerie kan voorschrijven wanneer het tot vervolging overgaat. Dat is de eigenstandige bevoegdheid van het Openbaar Ministerie. Ik heb de heer De Rouwe helder aangegeven wat hiervoor de beleidslijn is. Die lijn staat en in die lijn vind ik deze motie overbodig.

Als de heer Beertema in de motie op stuk nr. 11 de regering zou verzoeken toe te zeggen de uitvoeringscapaciteit versneld uit te breiden als uit het eerste meetmoment zou blijken dat dit extra effect zou hebben en de capaciteit beschikbaar zou zijn, dan zou ik kunnen zeggen dat ik dit al min of meer heb toegezegd. Ik snap dat de heer Beertema op dit punt toch een soort streep in het zand wil zetten. Met die 50% uit zijn motie zit ik het meest in mijn maag. Volgens mij zijn we het eens over het doel. Als de heer Beertema niet zo aan die 50% zou hangen, zou ik met de motie kunnen leven. Als het namelijk mogelijk is om meer controleurs beschikbaar te stellen en als dit zou leiden tot een groter effect op het terugdringen van de fraude, dan moet de regering dat doen. Dat is tenminste wat de heer Beertema volgens mij bedoelt. Ik kan er niet meteen een andere tekst tegenover stellen, maar die 50% zit me dus niet lekker. Wat doen we als het 49% of 51% is? Ik vind de pilots leidend. Als daaruit blijkt dat het zinvol is om meer controleurs aan te stellen en meer controles uit te voeren omdat dit ook nog financieel voordeel met zich meebrengt, dan gaan we dat doen. Ze moeten echter wel beschikbaar zijn. Dat is de crux. Misschien kan de heer Beertema het qua woorden zo vormgeven? Zoals het er nu staat, vind ik het te kort door de bocht.

De heer Beertema (PVV):

Toch vind ik wat de staatssecretaris zegt vlees noch vis. Ik kan wel zeggen dat het een substantieel aantal moet zijn in plaats van 50%, maar dat klinkt ook weer zo …

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik heb daarover nagedacht, maar ik had het idee dat de heer Beertema een wijziging naar "een substantieel aantal" niet zou accepteren. De motie kan twee kanten op werken. Een daling van 49% is ook een enorme stap. Is het dan verstandig om het aantal controleurs te laten toenemen? De pilots zijn eind volgend jaar, begin 2013 afgelopen. Als we dan al 50% hebben gerealiseerd, doen we het buitengewoon goed. Ik zoek naar het punt waarover we het eens zijn. Het gaat om het effect van het aanstellen van extra controleurs. De boodschap van de Kamer is dat als we iets denken te kunnen bereiken door het aanstellen van extra controleurs – die moeten overigens wel beschikbaar zijn – we dat ook moeten doen. Daar ben ik het onmiddellijk mee eens. Dat hangt voor mij niet van een bepaald percentage af. Als het extra opbrengsten met zich meebrengt en verstandig is, moet je het gewoon doen. De heer Beertema heeft in zijn motie een heel precieze scheidslijn geformuleerd. Hij mag dat zo laten staan, maar dan bestaat bij wijze van spreken de kans dat we aan de hand van deze motie geen controleurs aanstellen waar dat met een ruimere formulering wel had gekund. Dat is vast ook niet wat hij beoogt.

De heer Beertema (PVV):

In Rotterdam geloofden we altijd erg in het noemen van die getallen. We hielden van mooie ronde meetmomenten en van het feit dat iemand daarop kon worden afgerekend. Nu lijkt het erop dat de staatssecretaris een beetje koudwatervrees heeft, terwijl het over zijn eigen plan gaat. Mij dunkt dat als je dit met genoeg enthousiasme in gang zet en er de juiste communicatiemethode bij gebruikt, de preventieve werking enorm zal zijn. We praten over een eerste meetmoment in 2013. Dat moet toch gemakkelijk haalbaar zijn? Ik zou de staatssecretaris mee willen nemen in mijn enthousiasme. Dit moet hartstikke goed kunnen werken. Dit gaat echt lukken!

Staatssecretaris Zijlstra:

De heer Beertema en ik zijn het daarover niet oneens. De vraag is hoe het wordt opgeschreven. Dat is het hele punt, ook al ga ik er geen halszaak van maken. Laat ik het als volgt zeggen. Mijn oordeel over de motie-Beertema is dat zij ondersteuning van het beleid is. Als blijkt dat het verstandig is om het aantal controleurs uit te breiden – zij moeten dan ook daadwerkelijk beschikbaar zijn – dan doen we dat. Verstandige dingen moet je namelijk altijd doen. Dat is de kern van de motie, en zo zou ik die ook willen neerleggen.

Voorzitter. Ik kom bij de motie-Jasper van Dijk/Jadnanansing op stuk nr. 12. De heer Van Dijk refereert aan het debat dat wij vorige week voerden over de vereenvoudiging van de studiefinanciering. Het verschil zit hem erin dat de middelen die in dit wetsvoorstel als opbrengst worden genoemd – 5 mln. in 2012 en 10 mln. in 2013 – al in de begroting zijn verwerkt. Er staan allerlei posten als inkomsten vermeld op de begroting. Dit houdt niet in dat een bepaald bedrag, bijvoorbeeld de genoemde 5 mln., rechtstreeks naar een bepaalde andere post gaat. Het houdt in dat het budget met 5 mln. is verhoogd. Op die manier is het verwerkt in de begroting. Ik kan niet aanwijzen waar dit specifieke bedrag specifiek in de begroting is terechtgekomen. Het geld is belegd; we hoeven niet meer te verzinnen waar we het aan gaan uitgeven. Bij de vereenvoudiging van de studiefinanciering is dat anders. Dit wetsvoorstel moet nog door de Kamer. Het staat niet vast hoe dit precies uitvalt. Dat staat niet in het regeerakkoord en dat is ook niet vastgesteld in de bespreking erover. We weten niet waar de grens ligt. Dit bleek ook in het debat dat we eerder hebben gevoerd op dat punt. Het is bijvoorbeeld de vraag of we de onvindbare ouders gaan opnemen. Dat soort keuzes zal bepalen hoe hoog het financiële voordeel is dat met de vereenvoudiging van de studiefinanciering daadwerkelijk wordt ingeboekt. Dat geld staat nu niet in de boeken. Op het moment dat er een opbrengst naar voren komt in het debat daarover, kan de Kamer wachten tot ik in de begroting met een voorstel kom – dat is natuurlijk altijd verstandig – maar kan zij gezien haar budgetrecht ook haar gedachten daarover uitspreken. Dat geld is dus vrij, maar dit geld is al in de begroting ingeboekt. Ik kan het dus ook niet invullen richting aanvullende beurzen of de tweede studie. Ik ontraad daarom deze motie.

Ik was het met de heer De Rouwe eens over de motie-Van der Ham op stuk nr. 13. Ik weet niet hoe ik het nog meer kan toezeggen dan ik reeds heb gedaan. Ik kan er twee dingen over zeggen, namelijk dat de motie ondersteuning van het beleid is of dat deze overbodig is. Aangezien mijn oordeel over de motie van mevrouw Jadnanansing was dat die overbodig is, is mijn oordeel over deze motie hetzelfde. Ik heb het bewuste punt heel helder toegezegd. Ik benadruk nogmaals dat als wij verderop in het proces van de vormgeving van de nieuwe DUO-systemen zijn – dat is niet volgende week of volgend jaar – ik aan de Kamer terugkoppel in hoeverre mogelijk is wat in de motie staat.

De heer De Rouwe (CDA):

Toch nog een plagerijtje. Terecht heeft de VVD de duidelijke lijn dat een overbodige motie niet moet worden ingediend. Van de indieners wil ik weten wat zij met deze duidelijke taal doen.

De heer Van der Ham (D66):

De Kamer gaat zelf over de vraag wat overbodig is en wat niet.

De voorzitter:

Dat lijken mij mooie laatste woorden van dit debat.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn aanwezigheid en zijn deelname aan het debat. Aanstaande dinsdag gaan wij stemmen over het wetsvoorstel en de zes moties.

De vergadering wordt van 17.47 uur tot 18.30 uur geschorst.

Naar boven