Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2009 (31700 XIV);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Diergezondheidsfonds voor het jaar 2009 (31700 F).

(Zie vergadering van 11 december 2008.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng in de eerste termijn, die alweer vorige week plaatsvond. Ik ben van plan de Kamer te antwoorden in vijf blokken. Ik begin met een algemene inleiding. Ik zal zeggen wanneer ik die heb afgerond. Daarna volgen blokken over het Europees landbouwbeleid en de health check, over duurzame agroketens, over voedsel en tot slot, maar niet in de minste plaats, over natuur en landschap.

Voorzitter. Als wij de gewone burger vragen naar het meest urgente politieke probleem van nu, dan is er een dikke kans dat hij de economie van ons land op nummer één zet en dan ziet de burger donkere wolken. Wat de landbouw betreft, is het goed om te beseffen dat er een sterke agrarische sector staat, waar wij op kunnen bouwen. Deze sector is goed voor 10% van het bruto nationaal product, hoog productief, kennisintensief en met een sterke exportpositie toonaangevend in de wereld. De sector is "top of the bill". Ik ben dan ook blij met de positieve woorden van veel Kamerleden, onder wie de heren Waalkens, Van der Vlies en Atsma, over het belang van de agrarische sector. De Chinese minister-president, Wen Jiabao, zei het dit najaar op deze manier: China is met 600 miljoen boeren de grootste landbouwproducent, maar Nederland is de beste. Daar komt bij dat landbouwontwikkeling een sleutel is voor mondiale vraagstukken op het gebied van voedsel, water, energie en biodiversiteit. Landbouw staat aan de basis en biedt ons kwaliteit van leven.

Deze begroting stoelt op twee krachten: kennis als vliegwiel en innovatief vermogen als motor. Daarmee sluit ik niet de ogen voor de negatieve effecten van de crisis, want wij moeten reëel zijn. Daar kom ik later nog op terug. Heel veel brede schouders dragen deze sector. Wij mogen trots zijn op alle boeren, tuinders, vissers en andere ondernemers, die zeggen: het is allemaal niet gemakkelijk, maar wij hebben handen die aanpakken en een ondernemersgeest die vooruitdenkt en kansen creëert. Er is nog steeds optimisme en dat is belangrijk, niet alleen voor ondernemers.

Samen met vele deskundigen, betrokken mensen en organisaties hebben wij dit jaar belangrijke stappen gezet: het convenant in de mosselsector – het is door meerdere Kamerleden genoemd – de health check, de houtskoolschets voor het nieuwe Europese landbouwbeleid en natuurlijk het agroconvenant Schoon en Zuinig. Daarbij speelt steeds de vraag wat de samenleving van de overheid verwacht. Wat verwachten de mensen die hun brood in het agrocluster verdienen? Wat verwachten de mensen die zich inspannen voor natuurbehoud? Wat willen consumenten op hun bord en wat zijn zij bereid daarvoor te betalen? Zulke vragen kneden het ondernemersklimaat en scheppen het perspectief. Er is een breed besef dat wij ons in een transitieperiode bevinden. Economische ontwikkelingen in de wereld en Europa bepalen het speelveld. Wij zien de veranderingen in de natuur, onze biodiversiteit en het klimaat. Ook de recente ontwikkelingen in het Europees landbouwbeleid zijn hierbij van belang.

Als wij vandaag de begroting voor 2009 beschouwen, dan zou men zo maar kunnen denken dat wij een vorige crisis, namelijk de voedselcrisis, voorbij zijn. Zo lijkt het. Ik wil dit debat echter ook aangrijpen om verder te kijken dan 2009. Dan zien wij dat de drijvende krachten achter de voedselcrisis er zijn gebleven. De structurele veroorzakers van de voedselcrisis bestaan nog steeds en kunnen zo maar via een riskante mix opnieuw leiden tot een voedselcrisis. Zo een voedselcrisis is voor miljoenen mensen veel langduriger en ingrijpender dan de kredietcrisis. Een effectieve aanpak van de oorzaken van deze crisis vraagt jaren van gerichte investeringen in de landbouw, van politieke inzet en van aandacht, na decennialange verwaarlozing van de landbouw door zowel ontwikkelingslanden als westerse landen.

Wat zijn deze risico's voor een nieuwe voedselcrisis? Aan de vraagkant is dit het feit dat de wereldbevolking groeit. Ook groeit de internationale welvaart, hoewel inmiddels uiteraard wat minder hard. Verder groeien de steden. Meer mensen willen dus voedsel, en soms ander voedsel, zoals vlees en zuivel. Aan de aanbodzijde liggen de risico's bijvoorbeeld in het feit dat de investeringen in de landbouw in ontwikkelingslanden jarenlang zijn achtergebleven. Hierdoor zijn de tekorten enorm. Ik signaleer ook de worsteling met concurrerende claims. Gebruiken wij grond en water voor de mond, de motor of – bij de productie van veevoer – voor de landbouw zelf? Ik zie dat de energieprijzen fluctueren en dat er een tekort dreigt aan fosfaat en andere mineralen die nodig zijn voor de groei van gewassen. Last but not least is de klimaatverandering een risico. Door de klimaatverandering overstromen sommige delen van de wereld terwijl andere delen in een woestijn dreigen te veranderen.

Wij hebben het hierbij over factoren die het huidige kabinet en volgende kabinetten soms voor lastige, maar steeds voor essentiële dilemma's plaatsen. Essentieel, omdat iedere keuze over mensen, individuen en families gaat in verschillende delen van de wereld. Iedere keuze op het gebied van de landbouw raakt ook aan de biodiversiteit op aarde en aan komende generaties. Verder wordt vaak vergeten dat de politieke stabiliteit in de wereld in het geding is als er geen sprake is van een evenwichtige ontwikkeling van de landbouw. Denk daarbij aan de journaalbeelden over de voedseloproeren in Haïti, Egypte of Mexico. Ik stel mij daarbij voortdurend de bestuurlijke vraag hoe wij tegen zo'n complexe achtergrond verantwoordelijkheid kunnen verdelen? Welke vraagstukken kunnen wij bijvoorbeeld aan de markt overlaten? Welke rol dienen nationale of supranationale overheden of instellingen te spelen? Ik wil mijn visie in mijn inleiding binnen drie thema's illustreren, te weten voedselzekerheid, water en energie.

Ik begin bij het thema voedselzekerheid. De overheid mag de voedselvraag niet de voedselvraag laten. Ik zei al dat meer monden willen eten. Zij vragen bovendien vaker eten van hoge kwaliteit. Daardoor neemt de schaarste toe. Die zal niet vanzelf oplossen. Wij lossen daarmee evenmin de ongelijkheid op van het schreeuwend tekort aan voedsel in sommige delen van de wereld en de welvaart in andere delen. Wij lossen er bovendien de wereldwijde druk op landbouwgronden niet mee op. Ik vind in dit verband dat de Millennium Ontwikkelingsdoelen urgent en noodzakelijk zijn. Ook de heer Waalkens heeft hierover gesproken.

Samen met collega's in het kabinet streef ik zowel in multilateraal als in bilateraal verband naar duurzame economische ontwikkeling, en minder armoede en honger in de wereld. Multilateraal door er als voorzitter van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling van de Verenigde Naties voor te zorgen dat in mei 2009 concrete afspraken worden gemaakt waarmee wij de landbouw duurzaam kunnen helpen ontwikkelen. Andere thema's die op de agenda staan zijn landgebruik, de droogte en Afrika. Ik vind dat wij de extra middelen die in de duurzame landbouw nodig zijn, samenhangend moeten besteden, namelijk in relatie tot het klimaat, in relatie tot duurzaam gebruik van de bodem en van water. Vanaf januari neem ik deel aan internationale en regionale bijeenkomsten. Het is mijn vaste voornemen om met veel betrokken partijen te spreken, om zo de kans op concrete en haalbare afspraken in mei zo groot mogelijk te maken. Ik wil ook graag dat een delegatie leden van de Tweede Kamer deelneemt aan de conferentie. Ik zal de Kamer hiertoe binnenkort een uitnodiging sturen.

Verder help ik bilateraal de armoede op het platteland in ontwikkelingslanden actief te bestrijden door te bevorderen dat kennis wordt overgedragen. In Nederland weten wij immers hoe je de productiviteit verhoogt en hoe je winstgevend kunt opereren. Wij weten ook wat duurzaamheid, innovatiekracht en rurale ontwikkeling inhouden. Wij moeten die troeven gebruiken om de lokale slagkracht in ontwikkelingslanden te verbeteren.

Collega Koenders en ik hebben over onze inzet op dit punt reeds gesproken met de Kamer. Wij hebben hiervoor jaarlijks ruim 50 mln. bestemd. Tegen de heer Atsma, die mij vroeg of ik mij samen met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking wil inzetten voor de export van agrarische kennis, zeg ik dan ook dat wij dit voluit doen. Kennis en innovatie zijn noodzakelijk om de landbouw in ontwikkelingslanden duurzaam te versterken. Dit zijn dan ook centrale instrumenten in onze aanpak. In aanvulling hierop zeg ik specifiek tegen de heer Van der Ham – hij is niet aanwezig, maar ik weet dat hij altijd meeluistert – dat ik samen met mijn collega van OCW werk aan het wegnemen van de belemmeringen rondom kennismigratie en samenwerking tussen kennisinstellingen overal ter wereld, onder meer door de totstandkoming van "joint degrees" te vereenvoudigen.

De heer Waalkens sprak zijn zorg uit over een dreigende voedselcrisis. Ik deel deze zorg, dat moge duidelijk zijn. Het realiseren van de internationaal overeengekomen millenniumontwikkelingsdoelen op het gebied van armoedebestrijding moet een absolute prioriteit blijven. In de beleidsbrief die ik zojuist aanhaalde, geven collega Koenders en ik onze visie op het realiseren van de voor Afrika voorgestelde groene revolutie, de Alliance for a Green Revolution in Africa, de organisatie van de heer Kofi Annan die is opgericht om hierin een rol te spelen. Er zijn programma's ontwikkeld op het gebied van zaadveredeling, bodemvruchtbaarheid, watermanagement, ketenonderzoek en groen onderwijs. Onze samenwerking met deze alliance willen wij verder uitbouwen door een structurele en samenhangende aanpak.

Dan energie. Wereldwijd neemt de energievraag toe en raken tegelijkertijd fossiele brandstoffen op. Tot de allerlaatste druppel olie, als wij niets doen. In de agrarische sector zijn goede en geschikte alternatieve bronnen beschikbaar in de vorm van palmolie, suiker, mais, koolzaad en soja, plantaardige grondstoffen voor energie die kunnen helpen het beslag op fossiele brandstoffen te verminderen. De landbouw kan de chemie bovendien een duurzame duw meegeven, mits landbouw en chemie op huwelijkse voorwaarden trouwen en de voedselproductie er niet onder lijdt. Een mooi voorbeeld is het onderzoek van Wageningen Universiteit die samen met partners uit de wetenschap en het bedrijfsleven de mogelijkheden onderzoekt om microalgen als energiebron te exploiteren. Overigens gaat bij "competing claims" wat mij betreft de mond altijd voor de motor. Ik zou zeggen dat dit voor zich spreekt, zolang er mensen zijn die honger lijden. Daarnaast wijs ik op het wenkend perspectief van mestverwerking voor energie en nieuw uitgangsmateriaal. De heer Atsma en de heer Van der Vlies hebben hierover gesproken. Ik kom hier later nog op terug.

Op deze punten neem ik mijn verantwoordelijkheid, samen met de agrosector. In het agroconvenant Schoon en Zuinig hebben wij ambitieuze doelen gesteld om energie te besparen, duurzame energie te produceren en broeikasgassen terug te brengen. Momenteel krijgt een en ander uitvoering in negen jaarwerkprogramma's. Verder stellen wij met de sectoren en onderzoeksinstellingen innovatieprogramma's op waaruit weer nieuwe mogelijkheden voortkomen om energie te besparen, methaan in de veehouderij te reduceren of duurzame energie te produceren. Het innovatieprogramma voor groene grondstoffen is al gestart. Dat is gebeurd met het openstellen van Small Business Innovation Research, een regeling voor innovatieve kleine ondernemers.

Uit het intensiveringsbudget voor Schoon en Zuinig biedt het kabinet de glastuinbouw de komende jaren financiële ondersteuning voor de realisatie van 700 ha semigesloten kassen. Ik heb daar hoge verwachtingen van. De heer Cramer sprak hierover. Straks zal ik er nog wat over zeggen. De glastuinbouw is immers een zeer innovatieve sector, zeker als het gaat om energiebesparing, ondanks de economische tegenwind die ook hier ondernemers soms fors in het gezicht blaast.

Het volgende onderwerp is water. Wij wonen in Nederland in een delta achter de duinen. Wij behouden deze als wij het praktisch en innovatief vermogen in onszelf blijven aanspreken en bereid zijn, water de ruimte te geven en tegelijkertijd in te spelen op nieuwe kansen voor land- en tuinbouw en visserij, zelfs al weten wij niet met welke snelheid het klimaat verandert en hoe de zeespiegel en de landbouwgronden daarop precies reageren. Wij moeten het daarom zorgvuldig en voorzichtig doen, met verstand en beleid en met een weidse blik, ver vooruit.

Bij water gaat het mij om twee dingen, de kwaliteit en de veiligheid. Voor kwaliteit geef ik prioriteit aan de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water. De conceptplannen voor de planperiode 2009-2015 zijn gereed. De provincies en de waterschappen hebben grotendeels de maatregelenpakketten opgesteld die aansluiten bij het gebiedsgerichte beleid van onder andere het ministerie van LNV. Die maatregelen worden mede met het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) mogelijk gemaakt. In het kader van waterkwaliteit hebben wij ook aandacht voor verzilting en de gevolgen daarvan, maar ook de kansen voor de landbouw en natuurlijk voor de natuur.

Met het oog op veiligheid heeft de Deltacommissie op 3 september jongstleden advies uitgebracht. De hoofdlijnen van dat advies geven richting aan de verdere besluitvorming. Ik leg daarbij de relatie met een brede, duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied en de kustwateren. Men kan denken aan waterberging in combinatie met nieuwe natuur, of zandsuppleties voor de kust in relatie tot recreatie. Soms lenen natuur- en landbouwgebieden zich voor de opslag van water.

Ik wil niet alleen het wat benoemen, maar het gaat mij ook om het hoe, de wijze waarop wij de oplossingen dichterbij kunnen brengen. Ik vind dat een overheid in de eerste plaats moet proberen om partijen bij elkaar te brengen, zodat zij samen kunnen nadenken over ontwikkelingsrichtingen, samen belangen benoemen en van daar uit, op basis van vertrouwen, samenwerken aan de toekomst. Daarbij gaat het om verbindingen. Dat is voor mij geen loze kreet. Het vergt veel inzet en betrokkenheid, en het vraagt hard werk en onconventionele werkwijzen. Het vraagt soms om het verlaten van comfortabele posities, of zelfs het verlaten van stellingen. Verbinden kan alleen als betrokkenen lef en durf tonen en als zij bereid zijn om met elkaar tot gezamenlijk gedragen oplossingen te komen. Het mosseldossier – het is al genoemd – is hiervan een goed voorbeeld. Ik denk dat deze nieuwe verbindingen het enige echte antwoord zijn op uitdagingen die voor ons liggen. Het gaat om samenwerken in plaats van de overheid te vragen om met steeds meer en steeds nieuwe regels te komen, of elkaar alleen in de rechtszaal tegen te komen. Op die manier keren wij tegelijkertijd een andere trend, namelijk die van toenemende juridisering, want juridisering leidt meestal tot verzuring van het maatschappelijk klimaat. Dat leidt tevens zelden tot een oplossing die door iedereen ook als een oplossing wordt gezien en ervaren. Daarom: aan tafel, met elkaar, voor elkaar, en met oog voor de toekomst!

Ik refereerde al even aan de ontwikkeling in het mosseldossier. Het is aan alle betrokkenen, aan de visserij, de natuurorganisaties en de overheden te danken dat dit geen migrainedossier is geworden. Iedereen is uit zijn schelp gekropen. Er ligt een convenant met afspraken over duurzaamheid en herstel van natuurwaarden in de Waddenzee, een kwetsbaar gebied. Dat heeft men samen gesloten, zonder de dreiging van een eventuele gang naar de rechter als het zwaard van Damocles boven de gesprekstafel. Dat is verbinding.

Bemoedigend zijn ook de afspraken van de varkenssector en de supermarkten over hun gezamenlijke stap naar verdoofd castreren van biggen. Dat is op dezelfde manier gebeurd, zonder dwingende regels van de overheid en zonder af te wachten waar de minister van LNV mee zou komen. Dat is maatschappelijke kracht in actie.

Ik begon met de financiële crisis. Die kun je zien als het einde van de wereld. Natuurlijk veroorzaakt de crisis onzekerheid en verwarring, maar het gaat ook om onze eigen houding en reactie. De echte crisis is namelijk vaak ook een moment waarop een proces van nieuwe ideeënvorming begint. Een nieuw begin met nieuwe kansen, waarin wij opnieuw consensus moeten zoeken. Ik roep iedereen op om daaraan energiek deel te nemen, waarbij wij ook tegenslagen onder ogen zullen moeten zien, en om te bekijken welke acties wij ondernemen. Juist nu ons materiële onderstel slijtage vertoont, kan de financiële crisis een prikkel vormen voor nieuwe creativiteit en voor lef.

De Nederlandse agrocluster heeft de afgelopen decennia al bijzondere prestaties geleverd, steeds opererend in de economische en maatschappelijke voorhoede. Daar kunnen wij doorbraaktechnologieën als ICT, nanotechnologie, groene genetica en genomics goed bij gebruiken, teneinde milieuonvriendelijke afvalstoffen te reduceren of afval als nieuwe grondstof te benutten. De heer Graus refereerde al aan de mogelijkheid om energie uit mest te halen. Zo beschouwd, biedt de biobased economy verrassende perspectieven.

Ook doorbraaktechnologieën als de ggo's bieden interessante kansen. Het kabinet zet in op "zorgvuldig vooruit". Deze technieken bieden mogelijkheden om mondiale problemen op te lossen, zeker met het oog op de duurzame productieverhoging in de landbouw in ontwikkelingslanden. Ze bieden kansen voor verduurzaming en voor verdere innovatie binnen de gangbare sector; wij moeten deze kruisbestuiving benutten, met de nodige randvoorwaarden voor veiligheid voor mens, dier en milieu. Ik heb de Kamer gemeld dat ik zowel een nationaal als een internationaal seminar zal organiseren over de toelating, de economische meerwaarde, de kansen maar ook de bedreigingen van ggo's. Kruisbestuivingen zijn nuttig, ook tussen gangbaar en biologisch. Specialistische vakkennis is echter minstens zo waardevol. De beschikbaarheid van goed teeltmateriaal is van groot belang. Wij mogen er trots op zijn dat een derde deel van de nieuwe plantenrassen ter wereld afkomstig is uit Nederland.

Ik wil blijvend investeren in groene genetica, in gewasveredeling, in zoutwatergewassen en in de phytophthoraresistente aardappel. Ik vind dat het Technologisch Topinstituut Groene Genetica een mooie brug slaat van fundamenteel gericht naar toepassingsgericht. Wageningen Universiteit en het veredelings­bedrijfsleven hebben een gouden kans om koplopers te blijven. Daarnaast wil ik investeren in het meerjarig programma voor systeeminnovatie in uitgangsmaterialen ten behoeve van de biologische sector, zoals de heren Waalkens en Cramer hebben gevraagd. Met dit programma wil ik bruggen slaan tussen enerzijds de biologische en de gangbare sector en anderzijds de gg-veredeling; tevens wil ik de onderlinge samenhang versterken.

Ik heb kennis en innovatief vermogen genoemd als twee krachten. Als je kennis en innovatie deelt, groeien ze; dat is met lang niet alles zo. Het zijn bij uitstek domeinen waar interactie tussen praktijk-, beleids- en kennisinstellingen een kritische succesfactor is. Ik steun dan ook van harte de Groene Kennis Coöperatie, het samenwerkingsverband waarbij kennis wordt gekoppeld aan praktijk. Groene onderwijsinstellingen en Wageningen Universiteit programmeren gezamenlijke activiteiten, die rechtstreeks inspelen op de kennisvraag uit de sector.

Vorige week zijn drie kenniskamers geïnstalleerd, gericht op versterking van de samenwerking tussen bedrijfsleven, maatschappij, wetenschap en beleid. Binnen de landbouw is dit een beproefde formule. De heer Van der Vlies was aanwezig bij de aftrap van de kenniskamers en heeft in zijn bijdrage in eerste termijn daar ook over gesproken. Maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere overheden buigen zich samen over strategische toekomstgerichte agro-onderwerpen. De kenniskamers adviseren mij daarover. Daarmee wil ik gedurende de komende jaren ook de vraagarticulatie in mijn onderzoeksprogramma versterken.

Voor mij staan kennis en innovatie niet op zichzelf. Zonder richting is het los zand. Ik koers echter in de richting van verduurzaming. Duurzaamheid dwingt ons om over schuttingen heen te kijken en om open te staan voor de toekomst. Het staat centraal in het kabinetsstreven naar een evenwicht tussen economische, ecologische en sociale ontwikkelingen, tussen people, planet and profit. Dat evenwicht willen wij bereiken hier en nu, maar ook daar, in ontwikkelingslanden, en later, voor toekomstige generaties, zodat zij evenzeer kunnen leven van het land en om de natuur kunnen geven.

Voorzitter. Daarmee heb ik mijn eerste blok afgerond.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik heb geweldige waardering voor de manier waarop de minister haar betoog over de landbouwbegroting opende. Zij refereerde aan de voedselcrisis. Ik deel de analyse die zij daarover heeft gemaakt. Ik denk echter dat één element onbenoemd is gebleven, namelijk de coherentie van het beleid. Wij hebben een gemeenschappelijk landbouwbeleid gehad dat boeren en boerinnen in de ontwikkelingslanden geweldig dwars heeft gezeten. Is de minister het met mijn fractie eens dat de coherentie van het beleid essentieel is als je investeert in het platteland? Is zij het met ons eens dat dit duurzaam moet gebeuren, met een coherent beleid?

Minister Verburg:

Ja. Dat ben ik van harte met de heer Waalkens eens.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Komt de minister nog uitgebreid terug op de investeringen voor duurzaamheid, op het punt van de glastuinbouw? Zij heeft een prachtig verhaal gehouden over schoon en zuinig, waarmee wij allen het van harte eens zijn, maar er zitten wat mijn fractie betreft wel wat donkere wolken aan de hemel. Gaat de minister inhoudelijk nog dieper op dit punt in?

Minister Verburg:

Ja.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dan bewaar ik mijn vraag.

De heer Graus (PVV):

Ik heb twee vragen. De eerste gaat over energie halen uit mest. In mijn eerste termijn heb ik gedoeld op andere vormen van mest als grond- en bouwstof en mogelijk zelfs als probioticapallets voor andere dieren en mensen. Hoe staat het met de ontwikkeling daarvan? Doet het ministerie hier iets aan? Mijn tweede vraag heeft betrekking op de groene genetica. De minister had het over hert veredelingsproces van gewassen. Mijn partij is daar een groot voorstander van. De minister sprak over dit onderwerp in het kader van resistentievorming. Hoe zit het echter met de verhoging van bijvoorbeeld glutathion in tomaten als middel tegen bijvoorbeeld kanker?

Minister Verburg:

Dat zijn twee vragen met een heel behoorlijk detailniveau. Ten eerste wil de heer Graus weten of ik betrokken ben bij de ontwikkeling van mest voor andere doelstellingen. Het antwoord op deze vraag is "ja". Als daar goede projecten met perspectief voor zijn, investeren wij graag in een directe begeleiding, het liefste op het boerenerf, bijvoorbeeld vanuit de universiteit van Wageningen. Het zal de heer Graus aanspreken dat het zo veel mogelijk praktijkgericht moet zijn. Als tweede punt vraagt de heer Graus naar gewasbeschermingsmiddelen in tomaten. Tijdens een debat over het gemeenschappelijke landbouwbeleid heb ik al gezegd dat wij werken aan een nieuwe richtlijn over gewasbeschermingsmiddelen, een nieuwe Europese verordening. Ik zal de Kamer binnenkort het resultaat hiervan laten weten. Er wordt nu nog over onderhandeld. In deze richtlijn zal sterk op gezondheid worden gelet en op de kans die teelten hebben.

De heer Graus (PVV):

Dat was niet helemaal mijn vraag. Ik bedoelde meer of door middel van het veredelingsproces ervoor gezorgd kan worden dat er meer glutathion in tomaten komt, omdat dit middel heel goed werkt tegen vorming van vrije radicalen en kanker.

Minister Verburg:

O, daar doelde u op! Ik begrijp het nu beter. Mijn antwoord op deze vraag is "ja". Dat soort mogelijkheden en middelen om via voedselproductie bij te dragen aan preventieve gezondheidszorg staan hoog op onze agenda. U hebt volstrekt gelijk.

De heer Polderman (SP):

De minister heeft een uitvoerige inleiding gegeven. Ik ben daar op zich blij mee. Ik ben ook blij dat zij in ieder geval zegt dat de voedselcrisis zeker nog aan de orde is en dat wij ons niet blind moeten staren op de financiële crisis, omdat de voedselcrisis van buitengewoon belang is. Ik ben blij dat zij zegt dat er sprake is van ongelijkheid in de wereld. De grote vraag is vervolgens wel wat wij daaraan gaan doen. De minister noemt het voorbeeld van de mosselsector als zij het heeft over de taak van de overheid. Ik ben het op zich helemaal met haar eens dat dit conflict prima is geslecht. Maar er is natuurlijk meer dan mensen aan tafel noden, als het gaat over de ongelijkheid in de wereld. De vraag is wat de overheid exact doet aan het probleem dat de minister schetste. Ik ben het vooral oneens met haar mening dat het maar overgelaten moet worden aan de markt en dat de liberale markt het wel goed zal doen. Juist de financiële crisis heeft ons geleerd dat het niet goed afloopt als de overheid zich terugtrekt. Meer regulering van de overheid juist op het punt van de voedselproductie is gewenst. De minister is daar te makkelijk over en besteedt er te weinig aandacht aan.

Minister Verburg:

Ik ben dan toch bang dat de heer Polderman iets niet helemaal gehoord heeft. Ik zeg het echter graag nogmaals. Ik vind dat je de voedselvraag nooit de voedselvraag mag laten. Ik heb gezegd dat wij zowel nationaal als in Europees verband als internationaal werken. Ik heb ook duidelijk gemaakt dat ik samen met collega Koenders een vijfsporenaanpak heb ontwikkeld. Naast de 350 mln. die minister Koenders jaarlijks besteedt, investeren wij 50 mln. extra in de landbouwontwikkeling in Afrika. Dat niet alleen, kennisexport en kennisbenutting maken daarvan deel uit. Ook het uitgangsmateriaal maakt daarvan deel uit. Het is een totaalpakket, het zijn vijf sporen. Wij hebben daarover met de Kamer gesproken. Verder hebben wij in het kader van de health check afspraken gemaakt over ontkoppeling. Dat betekent minder barrières. In het kader van de Wereldhandelsorganisatie – het is jammer dat de conferentie eind deze week in Genève niet doorgaat – zijn wij voorstander van het verder afbreken van importen. Ik zal straks ook nog spreken over de bilaterale programma's, onder andere naar aanleiding van een vraag van de heer Waalkens. Ik doe het echter niet eenzijdig, het moet breed worden aangepakt. Dat ben ik zeer met de heer Polderman eens.

De heer Van der Vlies (SGP):

De minister heeft een vurig pleidooi gehouden om van zorgen kansen te maken. Daarvoor is nodig dat de handen ineengeslagen worden. Dat is helemaal naar mijn hart gesproken. In de praktijk bestaan echter vaak verschillen van inzicht over thema's als urgentie, ambitie, haalbaarheid en betaalbaarheid. Die verschillen remmen wel eens, zij hinderen wel eens en zij brengen wel eens voor de rechter. Hoe ziet de minister haar rol, als die er is, om er smeerolie in te druppelen en om een en ander op gang te krijgen? Bij de mosselsector is het namelijk prima dat het er is, maar het had er eigenlijk veel eerder moeten zijn. Dat verwijt ik de minister niet, maar het is wel de werkelijkheid. Hoe krijgen wij dat proces op orde?

Minister Verburg:

Het is in de eerste plaats nodig dat partners willen. Zij moeten het met elkaar. Ik kan de uitnodigende partij zijn en hen aanspreken op hun verantwoordelijkheid om elkaar niet alleen bij de rechter tegen te komen, maar om met elkaar oplossingen te zoeken, zodat er winnaars kunnen komen in plaats van verliezers. Vaak heb je bij gevechten alleen voor de rechter namelijk alleen maar verliezers. Ik breng mensen en organisaties dus bij elkaar. Ik kan voorwaarden scheppen voor het overleg en ik investeer in onderzoek en in stimuleringsmaatregelen. Ik breng zo veel mogelijk smeerolie aan, maar ik kan het paard wel naar de waterbak geleiden, maar het niet dwingen om te drinken. De heer Van der Vlies zal dat spreekwoord kennen. Ik nodig iedereen wel uit om het te doen, want mijn ervaring is dat de oplossingen vaak veel creatiever zijn en de mogelijkheden veel groter worden. Ik ben er dus een groot voorstander van en ik doe er veel aan.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De hele Kamer ziet, denk ik, het wereldvoedselvraagstuk als een grote zorg en ik ben blij dat de minister erover spreekt. De minister heeft aangegeven dat zij over het landgebruik wil spreken in internationaal verband. Op dit moment wordt 80% van het landbouwareaal gebruikt voor de veehouderij. Uit berekeningen blijkt dat wij 20 miljard mensen zouden kunnen voeden als het huidige landbouwareaal rechtstreeks zou worden ingezet voor de voeding van mensen met plantaardige eiwitten. Dat is dus nog veel meer dan de 9 miljard mensen die er over 50 jaar zijn. Wat is de inzet van de minister bij de internationale besprekingen als het gaat om het landgebruik?

Minister Verburg:

In ieder geval is mijn ervaring dat modelletjes niet zo snel werken als oplossing, maar dat je de vraag moet stellen hoe wij er met elkaar voor zorgen dat wij de aarde in stand houden – wij hebben maar één aarde tot onze beschikking – en daarnaast aan ambities en reële behoeften van mensen tegemoetkomen. Daarvoor zoek je dan samen oplossingen. Ik heb zojuist gesproken over de vijfsporenaanpak die ik samen met minister Koenders heb. Ik kom daarover te spreken bij de commissie voor duurzame ontwikkeling in de Verenigde Naties. Je kunt het niet alleen en je kunt het niet eenzijdig oplossen. In de praktijk werken rekensommen soms wel stimulerend, maar ze werken niet als model dat kan worden opgelegd.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag waar de minister kansen ziet als het gaat om het landgebruik. De Wereldvoedselorganisatie heeft aangegeven dat een voedselpakket waarbij iedereen voedsel kan krijgen en honger de wereld wordt uitgeholpen, een voedselpakket is zonder vlees en vis. Dus los van het dierenwelzijn, waarvoor de Partij voor de Dieren zich natuurlijk altijd inzet, is het op grond van de wens om te komen tot eerlijke voedselverdeling en een wereld waarin iedereen te eten heeft, verstandig om een zodanig landgebruik te hebben dat hoogwaardige plantaardige eiwitten worden verkregen. Ik hoor de minister daar bijna niet over.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik ga mijn antwoord niet herhalen, maar wijs er nog op dat wat op papier klopt, nog niet deugt in de praktijk. Zo werkt het niet. Als mensen iets meer te verteren krijgen, als zij iets meer budget tot hun beschikking hebben, gaan zij een ander voedselpakket tot zich nemen. Wie zijn wij om in dit rijke westerse land te zeggen: wij eten wel een varkenslapje en een kippenpoot en wij happen een harinkje, maar daar mag u niet aan beginnen, want dan komen wij niet uit met ons beleid? Zo werkt het niet. Ik zeg wel tegen mevrouw Thieme dat wij hard werken aan verduurzaming en aan veredeling van zowel plantaardige als dierlijke eiwitten. Dus de vergroting van de duurzaamheid en het benutten van nieuwe technologieën om tot meer opbrengst te komen, moeten ons bij ons streven ten dienste staan.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Niemand beweert dat Chinezen of Indiërs geen vlees mogen eten. De vraag is of het wel ethisch is als de minister naar China gaat om de mensen aan de varkenslapjes te krijgen, terwijl we weten dat het nodig is om minder vlees te eten, zowel hier als daar.

De voorzitter:

Mevrouw Thieme, het ontgaat u, maar ik had u geen toestemming gegeven om een interruptie te plegen. Ik had zojuist gezegd: tot slot.

Mevrouw Thieme (PvdA):

Ik zou het prettig vinden om de minister een vraag te kunnen stellen.

De voorzitter:

Ik zou het prettig vinden als u dit niet bleef doen.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik kom toe aan mijn tweede blok: de toekomst van het Europees landbouwbeleid en de health check.

De voorzitter:

Sorry, ik vergat de heer Cramer. Hij heeft nog recht op een interruptie.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik was onder de indruk van de opening van het betoog van de minister. Zij sprak over de internationale dimensie en over de voedselproblematiek. Ik wil haar daarvoor complimenteren. Ik wil haar pleidooi en haar vijfsporenaanpak, waarmee zij samenwerkt met de heer Koenders, krachtig ondersteunen. Zij zet vooral in op twee sporen: het bevorderen van kennis en innovatie. Daarover heb ik drie korte vragen.

Hoe vertaalt zich de inzet op de centrale instrumenten precies in het Nederlandse beleid? De minister zegt zelf dat alles wat op papier staat nog niet de praktijk is. Wat doen wij dus exact aan vergroting van de kennis en aan bevordering van innovatie in de Derde Wereld?

Het voorgaande levert spanning op met ons exportbeleid. Als wij vergroting van kennis, innovatie en productieverhoging in het land van bestemming bewerkstelligen, kunnen wij daar niet tegelijk meer producten heen brengen.

De minister ziet het ontwikkelen van ggo's als een duurzame praktijk. Ik ben het op dit punt niet helemaal met haar eens. Ik hoor haar namelijk niets zeggen over bijvoorbeeld de kansen die de Nederlandse industrie heeft met de klassieke veredeling.

Minister Verburg:

Voorzitter. Hoe vergroot je concreet de kennis in ontwikkelingslanden? Dat kun je op een aantal manieren doen. Dat kun je allereerst doen met het uitzenden van mensen. Dat doen wij onder de nadrukkelijke voorwaarde dat zij de kennis en technologie onder de lokale omstandigheden bevorderen, dat er sprake is van lokaal ownership en dat er lokale regie is. Wij gaan ze daar dus niet zeggen hoe ze tewerk moeten gaan en nemen niet het beheer over. Daarmee hebben wij in het verleden leergeld betaald.

Dan gaan wij nog op een andere manier tewerk en dan denk ik aan de Universiteit Wageningen, maar ook aan andere kennisinstellingen. Wij laten studenten uit het buitenland hierheen omen. In Wageningen kom je heel veel nationaliteiten tegen. Ik verwacht dat je daar de nationaliteiten van meer dan de halve wereld aantreft.

Hoe zorgen wij ervoor dat de mensen voldoende aan het primaire materiaal en zaken zoals kunstmest kunnen komen? Door het opzetten van coöperaties te stimuleren. Dat is een van de mogelijkheden.

Verder vroeg de heer Cramer of zich geen spanning voordoet, want als de boeren in de ontwikkelingslanden zelf gaan produceren worden zij onze concurrenten. Dat is zo. Dat zien wij ook onder ogen. Wij werken heel vaak samen met de ontwikkelingslanden, maar dit risico is er. Tegelijkertijd is dat een uitdaging om innovatie te blijven bevorderen. De creativiteit en de vindingrijkheid hoeven natuurlijk nooit op te houden. Je weet niet wat er allemaal nog te winnen is, maar het risico dat de heer Cramer aangaf, is er. Dat moet je onder ogen zien en daar moet je mee om kunnen gaan.

De heer Cramer sprak voorts over duurzame ontwikkeling. Hij vroeg of ik bij de veredeling gangbare en biologische mogelijkheden in aanmerking wil nemen. Die mogelijkheid zie ik zeker. Ik kom daarover straks te spreken naar aanleiding van een concrete vraag van de heer Cramer en heer Waalkens. Daarover is zelfs een amendement ingediend door deze heren. De kansen en mogelijkheden voor verdergaande ontwikkeling en kruisbestuiving zie ik ook. Ik zie de heer Cramer fronsen. Ik voeg er dan ook aan toe dat dit binnen randvoorwaarden moet gebeuren. Ik begrijp zijn frons, maar soms kan van elkaar geleerd worden zonder dat direct sprake is van vermenging.

De heer Atsma (CDA):

Ik ben blij met de brede insteek van de minister en met de instemming van de collega's. Dat brengt mij tot de vraag of de minister vindt dat zij samen met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voldoende ruimte krijgt voor het optimaal benutten van de ggo's. Ik heb goed naar de minister geluisterd. Ik ben het volledig met haar eens. Ik hoor ook brede instemming uit de Kamer. Krijgt de minister echter voldoende ruimte?

Minister Verburg:

Ik vind het moeilijk om deze vraag rechtstreeks te beantwoorden. Dat gaat immers ook over de spanning rond het toelaten van ggo's in Europa. Ik heb inderdaad zorgen of wij voldoende kansen benoemen en pakken en of wij soms geen mist creëren over wat de belemmeringen zouden zijn. Precies om die reden zeg ik dat de feiten op tafel moeten. Wat zijn de mogelijkheden en wat zijn de bedreigingen? Wij moeten die benoemen en vervolgens de balans opmaken. Dan weten wij of wij bewust of uit angst kansen laten liggen of die weten te benutten door eventuele negatieve kanten uit te schakelen. Zo doen wij dat immers bij veel beleid.

De heer Atsma (CDA):

Is mijn conclusie terecht dat de Kamer soms koudwatervrees heeft?

Minister Verburg:

Niet alleen de Kamer, maar de gehele samenleving. Daarom wil ik daar in alle openheid een nationaal en een internationaal seminar over organiseren. Wij moeten van die koudwatervrees af. Wat wij vervolgens kiezen, kan ik niet voorspellen. Ik vind echter niet dat wij dit taboe langer moeten laten bestaan.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben het zeer eens met de minister. Ik heb in mijn termijn het volgende gevraagd. Nederland loopt voorop bij het maken van criteria voor toepassing van biomassa. De goede kanten moeten zo benut worden en de niet-duurzame kanten worden beperkt. Dat kan ook bij dit soort nieuwe technologieën. Veel andere landen branden er hun vingers echter niet aan. Die zien het als een groot taboe. Ik zou het heel mooi vinden als Nederland, met de minister voorop, de dilemma's rond ggo's aanpakt door het ontwikkelen van criteria. Zo kan de koudwatervrees verdwijnen en kunnen wij het kaf van het koren scheiden.

Minister Verburg:

Dat zou ik ook graag willen. Er zijn overigens al heel veel criteria. De koudwatervrees doet zich in Europa overigens vaker voor dan in een aantal andere werelddelen. In sommige daarvan is men veel verder in het benutten van de kansen en de mogelijkheden. De Kamerleden krijgen allemaal een uitnodiging voor het seminar.

De economische ontwikkelingen in de wereld en in Europa bepalen het speelveld voor ons sterk internationaal georiënteerde agrocluster. Een aantal leden refereerde hieraan, zoals de heer Waalkens en de heer Atsma. Een robuust en toekomstbestendig Europees landbouwbeleid is in dit kader van groot belang. Men kent de inzet van het kabinet op dit punt in de houtskoolschets. Daarover hebben wij eerder met elkaar gesproken en wij komen er ook nog over te spreken.

Bij de opmerkingen van de heer Polderman over de volgens hem doorgeslagen neoliberalisering van de wereldmarkt maak ik een kanttekening. Het Nederlandse agrocluster is gezien de krachtige exportpositie gebaat bij een sterke marktoriëntatie. In bijzondere omstandigheden van ernstige marktverstoring moeten er natuurlijk mogelijkheden blijven voor interventie. Dat is de weg die wij met de health check hebben ingezet.

De heer Waalkens sprak in het kader van markttoegang over het belang van coherentie. Hij interrumpeerde daar zo-even ook over. Hij heeft kritiek op de landbouwsubsidies en importtarieven voor bewerkte producten uit ontwikkelingslanden zoals koffie uit Ethiopië en chocolade uit Ghana.

Voorzitter. Met het akkoord over de health check vindt een ontkoppeling van de subsidies in het gemeenschappelijk landbouwbeleid plaats. Dit gaat dus verder. Daarnaast heeft de Europese Unie in het kader van de WTO-onderhandelingen aangegeven dat de exportrestituties per 2013 volledig worden uitgefaseerd.

Verlaging van importtarieven op bewerkte producten uit ontwikkelingslanden is voor mij ook een belangrijk onderwerp. Dit is onderdeel van de DOA-onderhande­lingen, evenals de verdergaande tariefreductie voor tropische producten, veelal afkomstig uit ontwikkelingslanden. Ik sta daar volledig achter. Ontwikkelingslanden die onder de Everything but armsovereenkomst vallen en de ACS-landen – de landen in Afrika en in de regio van de Caraïbische Zee en de Stille Oceaan – die deel uitmaken van de economische partnership agreements hebben vrije toegang tot de Europese markt. In het kader van de Everything but armsovereenkomst worden gebrande koffiebonen uit Ethiopië tegen nultarief ingevoerd en van een importbelemmering is dus geen sprake. Ghana kan vanaf 1 januari 2008 als EPA-land chocoladeproducten tariefvrij exporteren naar de Europese Unie. De heer Waalkens kan op dit punt tevreden zijn. Ik vind dit ook belangrijk; dit zijn belangrijke stappen.

Ik concludeer dat het kabinet met de huidige inzet gericht op een afbouw van marktbescherming, vermaatschappelijking van de productie en versterking van marktgerichtheid en concurrentiekracht van de sector, werkt aan een duurzaam toekomstperspectief voor de agrarische ondernemers in Nederland en daar buiten. De houtskoolschets is daarbij geen blauwdruk, maar een visie op toekomstig beleid en een uitnodiging tot maatschappelijk debat.

Wij hebben al eerder gesproken over de resultaten van de health check. Ik ben zeer tevreden over de afspraken die wij in dat akkoord hebben gemaakt. De afspraken die in dat besluit zijn vastgelegd, hebben geen gevolgen voor de begroting voor 2009. Financiële consequenties treden pas in 2010 op door de afspraken over extra modulatie voor het plattelandsbeleid en door de eventuele inzet van artikel 68. Aan de hand daarvan kan specifieke steun worden gegeven voor onder andere kwaliteitslandbouw, bijvoorbeeld milieu en dierenwelzijn, en risicobeheer.

De heer Cramer heeft gevraagd of ik met inzet van artikel 68 ruimte zal bieden aan voorlopers op het gebied van dierenwelzijn. Het antwoord op die vraag is ja, want ik vind dierenwelzijn een belangrijk duurzaamheidsaspect waarvoor ik me ook in Europees verband blijvend inzet, zo ook tijdens de onderhandelingen over de health check. Dierenwelzijn is op mijn verzoek nu expliciet opgenomen in artikel 68 waarmee in principe ruimte kan worden geboden aan voorlopers op dit gebied. Momenteel bereid ik mijn inzet op artikel 68 voor. Daarbij zal ik de verschillende doelen die met artikel 68 kunnen worden gediend, naast elkaar zetten, ook in relatie tot het in dezelfde periode aan te passen plattelandsontwikkelingsprogramma.

Veel onderwerpen van het politieke besluit over de health check zijn ter nadere invulling aan de lidstaten. Tijdens het algemeen overleg op 26 november jongstleden over de Landbouwraad heb ik gezegd dat ik voor 1 mei de voorstellen aan de Kamer zal sturen. Ik kijk nu even naar de heer Waalkens want hij sprak in eerste termijn over 1 april. Ik zal haar daarin informeren over mijn inzet voor de uitwerking van de health check. Daarbij zal ik ook ingaan op voorstellen en ideeën die ik nu al van verschillende kanten en ook van de Kamer heb ontvangen. Juist omdat het gaat om belangrijke beslissingen wil ik niet over een nacht ijs gaan. In de richting van de heer Waalkens zeg ik dat er wat mij betreft geen sprake is van aarzeling, maar van een serieus luisteren naar de input uit het agrocluster en van andere maatschappelijke organisaties.

Voorzitter. Hiermee heb ik blok 2 afgerond.

De voorzitter:

Volgens mij kunt u verder gaan met het volgende blok.

Minister Verburg:

Goed, ik ga over naar blok 3, duurzame agroketens. Het Nederlandse agrocluster is economisch sterk en robuust en toonaangevend in de wereld op het terrein van innovatie en kennisontwikkeling, maar adel verplicht. Daarnaast moeten wij de huidige economische ontwikkelingen goed in ogenschouw nemen. De gevolgen van de kredietcrisis zijn serieus en ook voelbaar in de agrarische sector die sterk internationaal is georiënteerd. Veel leden hebben daarover gesproken. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend en ik heb het Landbouw Economisch Instituut gevraagd deze gevolgen, mogelijkheden, kansen en risico's periodiek in beeld te brengen.

In de teruglopende economie zien wij dat de daling van de vraag naar agrarische producten in het algemeen beperkt blijft. Het agrocluster is minder kwetsbaar dan de sectoren met vooral luxe producten. De omvang van agroproductie zal naar verwachting op korte termijn niet sterk veranderen. Men kan zeggen: eten moeten wij iedere dag, en vaak ook een paar keer per dag. De prijzen van landbouwproducten zijn wel van oudsher gevoelig voor verandering in vraag en aanbod. Al bij een geringe daling van de vraag kan de prijs sterk dalen terwijl het huidige kostenniveau nog steeds hoog is. In hoeverre bedrijven problemen ondervinden van de kredietcrisis is sterk afhankelijk van hun vermogenspositie. Grondgebonden bedrijven hebben doorgaans een grotere buffer aan eigen vermogen dan glastuinbouwbedrijven en varkens- en pluimveebedrijven. In de primaire sector heeft de beperking van de exportmogelijkheden invloed op de prijsontwikkeling van producten. Ik denk dan aan sierteelt, varkensvlees en zuivel, en tevens verloopt de export moeilijker als gevolg van betalingsrisico's of valutaschommelingen. Ik concludeer dat de ontwikkelingen hoe dan ook een flinke wissel zullen trekken op de inkomenspositie van de sectoren. De teruglopende inkomens zullen ertoe leiden dat investeringen worden uitgesteld. Ik acht de maatregelen die het kabinet heeft getroffen dan ook van groot belang voor het agrocluster. Juist in een periode dat het tegenzit, moeten wij blijven werken aan een versterking van de economische structuur. Het kabinet onderzoekt daarom mogelijkheden voor extra investeringen voor een duurzame economische ontwikkeling.

Een aantal leden, onder wie mevrouw Snijder en de heer Atsma, vroeg in dit verband naar de effecten van de kredietcrisis op mijn beleidsdoelstellingen. Mogelijkheden voor investeringen in het agrocluster kunnen consequenties hebben voor het tempo van innovatie en verduurzaming. Toch zijn juist verdergaande innovatie en verduurzaming voor het agrocluster nodig om ook op de lange termijn gezond te blijven. Binnen LNV ga ik na waar mogelijkheden liggen voor versnelling van investeringen. Ik denk dan met name aan innovatie en verduurzaming van bedrijven in het agrocluster en aan versnelling van inrichting van het landelijk gebied. Wij hebben daar recent nog over gesproken. Daarnaast vind ik bij het stimuleren van duurzame investeringen het effectief functioneren van het borgstellingsfonds voor de landbouw van belang. Ik ben daarom blij dat de Europese Commissie op 4 december jongstleden een goedkeuringsbeschikking heeft afgegeven voor een wijziging van het borgstellingsfonds. De plusvariant van het borgstellingsfonds verbreed ik naar duurzame investeringen in de veehouderijbedrijven; eerst was het alleen voor de glastuinbouw. Dit betekent dat veehouderijbedrijven die gaan investeren en daarbij voldoen aan de meetlat duurzame veehouderij nu ook aanspraak kunnen maken op de plusvariant. Allereerst gaat het hierbij om de melkveehouderij, de pluimveehouderij en de varkenshouderij. Verder verhoog ik de plafonds voor de reguliere garantstellingen van€ 450.000 naar € 600.000. Hieraan is behoefte in de sector blijkens de quick scan die is uitgevoerd door het Landbouw Economisch Instituut, het LEI, en de vraag van de glastuinbouwsector. Al eerder heb ik in de brief over mijn inzet voor verduurzaming en ontwikkeling van de glastuinbouwsector gemeld dat ik plusvariant zal verruimen. Het plafond van deze faciliteit wordt per garantstelling verhoogd van 1,2 mln. naar 2,5 mln. Ik hoop op spoedige goedkeuring van en door de Europese Commissie.

De heer Van der Vlies sprak over terughoudende kredietverstrekking bij export en de heer Atsma vroeg naar de exportkredietgaranties als tijdelijke maatregelen. Zoals bekend, is de inzet van het kabinet dat banken en verzekeraars hun functie als kredietverstrekker kunnen blijven vervullen. Exportkredietgaranties kunnen daarnaast een bijdrage leveren aan de export van Nederlandse producten. Kaderstellend daarbij zijn onder andere het Europese mededingingsbeleid voor oneigenlijke staatssteun en de WTO-afspraken in het kader van exportsteun. In overleg met de sector – dat is er al, maar dat is geïntensiveerd op dit punt – ga ik na wat de speelruimte is om optimaal gebruik te maken van bestaande mogelijkheden.

Voorzitter. Een aantal leden, de heren Atsma, Waalkens en Polderman en mevrouw Thieme, heeft gesproken over de structuur van de agrarische sector en de ontwikkelingen die zich daarin voltrekken. Wij zien schaalvergroting en intensivering, maar ook extensivering en verbreding. Boeren zijn ondernemers, die met hun gezin een eigen keuze maken voor de toekomst van hun bedrijf. Mijn beleid is gericht op verduurzaming van de landbouw. Duurzame landbouw kan wat mij betreft veel verschillende gezichten hebben. Schaal op zich is daarbij voor mij geen onderwerp; het gaat om de concrete uitwerking van de diverse voorwaarden voor duurzaamheid. De overheid stelt de randvoorwaarden, en het is aan de ondernemer welke bedrijfsstrategie hij of zij dan wel het gezin of de familie kiest. Het gezinsbedrijf is en blijft de ruggengraat van de Nederlandse landbouw en is springlevend. Gezinsbedrijven spelen voortdurend in op economische en maatschappelijke ontwikkelingen en de daarbij behorende dynamiek. Ik besef dat dit van gezinnen soms veel vraagt, maar ik ben ervan overtuigd dat het moderne gezinsbedrijf in Nederland een duurzame toekomst heeft.

Een ander punt, dat onder andere door de heer Polderman en mevrouw Thieme werd aangesneden, is het aantal ondernemers in de landbouw dat stopt. De vermindering van het aantal bedrijven is een onvermijdelijk proces, dat al vele tientallen jaren gaande is. Schaalvergroting is, naast verbreding, noodzakelijk. Oorzaken liggen in het duurder worden van arbeid, het beschikbaar komen van arbeidsbesparende technieken, technische mogelijkheden en achterblijvende prijzen van landbouwproducten. Dat is een economisch proces. Tegelijkertijd zien wij bedrijfsvergroting, efficiencyverbetering en verbetering van de concurrentiekracht.

Ik heb grote waardering voor alle vernieuwende initiatieven die bijdragen tot behoud van concurrentiekracht en van de maatschappelijke positie van de agrarische sector. Zoals ik in de schriftelijke voorbereiding heb aangegeven, in het antwoord op vraag 32, besteed ik aandacht aan de begeleiding van dit proces, door middel van het project KANS, waarmee hulp wordt gegeven aan stoppende boeren. De heer Polderman vroeg hiernaar. Het grootste deel van de stoppers doet dit weloverwogen en heeft dan ook geen ondersteuning nodig. Ongeveer 15% van de stoppers heeft wel begeleiding nodig. Met dit project, dat ik de komende periode zal voortzetten, bied ik hun een luisterend oor en maatwerkbegeleiding voor bedrijf en gezin. Het zijn vaak moeilijke situaties, dat ben ik zeer met de heer Polderman eens.

Verdergaande innovatie in en verduurzaming van de veehouderij zijn nodig om op de lange termijn gezond te blijven. Bij die opgave is het zaak dat de sector voortdurend zelf ook de verbinding zoekt met wat de maatschappij, burgers en consumenten van de ondernemers vragen, nu en op de lange termijn. U kent mijn toekomstvisie op de veehouderij. Een aantal leden, onder wie mevrouw Thieme, heeft daaraan gerefereerd. Ik heb in deze visie aangegeven dat de veehouderij zich binnen vijftien jaar moet hebben ontwikkeld tot een in alle opzichten duurzame veehouderij, met een breed draagvlak in de samenleving. Deze ambitie vraagt om een duurzaamheidssprong en dus geen afbraakregeling. Daarbij zet ik in op systeeminnovaties. Dat gebeurt niet van vandaag op morgen.

Het kost tijd, zo zeg ik tegen mevrouw Thieme. Ik ben ervan overtuigd dat er alleen met draagvlak echt iets verandert in de praktijk. Dit zijn "mooie toekomstpraatjes, waar weinig tot niets van terechtkomt", volgens mevrouw Thieme, omdat het systeem verkeerd is en eerst op zijn kop moet. Wij zullen eerst moeten afbreken en dan opbouwen. In mijn inleiding heb ik mijn geloof beleden in het maken van verbindingen, hoe moeilijk dat soms ook is. De heer Van der Vlies zei daar ook iets over. Het is dan ook niet de taal die ik zou gebruiken. Eerst afbreken en dan opbouwen? Dat is niet de taal van verdraagzaamheid, die een voorwaarde is voor democratie. Het is de taal van iemand die meent het gelijk absoluut aan haar kant te hebben en daaraan het recht ontleent om anderen toe te spreken vanuit de hoogte van de eigen morele superioriteit. Het is de taal van iemand die over ritueel slachten zegt dat de vrijheid van godsdienst ophoudt waar dierenleed begint. Neen, zeg ik, daar houdt niets op. Daar begint de moeizame afweging van dierenwelzijn tegen andere waarden en andere belangen, die ook legitiem zijn. Daar begint het democratische proces waarin wij proberen tot oplossingen te komen die aan alle waarden en belangen zo veel mogelijk recht doen. Daarbij kan meestal niemand voor 100% zijn zin krijgen. Ik vraag mij in gemoede af of het zin heeft om de halve waarheden van de Partij voor de Dieren te weerleggen, haar suggestieve vragen te beantwoorden en haar insinuaties te ontzenuwen. Ik zal het doen, want het is mijn plicht, maar ik houd het zo beknopt mogelijk.

In het proces van verduurzaming van de veehouderij kies ik daarom vooral voor stimuleren, waarbij ik mijn ogen niet sluit voor de internationale context waarin wij opereren. Ik zal mijn aanpak medio 2010 evalueren. Op dit moment wordt er met betrokken partijen hard gewerkt aan een uitvoeringsagenda van deze toekomstvisie. Hierin kunnen, willen en dienen alle partijen hun verantwoordelijkheid te nemen. Dit kost tijd. In het voorjaar van 2009 zal ik de Kamer hierover informeren.

In het kader van een duurzame veehouderij vroeg de heer Van der Vlies of ik bij de minister van EZ wil pleiten voor een substantieel hoger tarief voor covergisting. Naar ik meen heeft ook de heer Atsma hierover gesproken. De heer Cramer informeerde naar de vorderingen rond de teruglevering van energie uit kassen met een warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Ik begrijp de vraag van de heer Van der Vlies om een hoger tarief voor covergisting. Het brengt de doelstelling uit het convenant Schoon en Zuinig dichterbij om 400 covergistingsinstallaties te realiseren. Met mijn collega van EZ heb ik al eerder afgesproken dat op basis van feitelijke berekeningen voor 2009 heroverweging zal plaatsvinden. Ik ga dit daarom met minister Van der Hoeven van EZ bespreken. Tegen de heer Cramer zeg ik dat ik met hem de teruglevering van de wkk-stroom van groot belang acht. Gezamenlijk spaart de glastuinbouw immers via de warmtekrachtkoppelingsstroom minstens één nieuwe kolencentrale uit. De groei in wkk-vermogen in de tuinbouw is de afgelopen jaren zo groot geweest dat de regionale netbeheerders dit onvoldoende kunnen verwerken. Investeren in het net moet met verstand en planmatig gebeuren. Het is inmiddels bekend waar de belangrijkste knelpunten zitten. Daarom ga ik met de minister van EZ met alle betrokkenen in gesprek om te bezien of bij de planning van regionale netwerken beter rekening kan worden gehouden met de decentrale wkk-stroom, zoals deze door glastuinders wordt geleverd. De gesprekken worden op dit moment voorbereid en begin 2009 zullen zij plaatsvinden.

De voorzitter:

Dit lijkt mij een mooi moment voor interrupties. Mevrouw Snijder heeft een vraag.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

In dit blokje is een aantal onderwerpen aan de orde gesteld. Over het laatste onderwerp zegt de minister dat zij veel gaat overleggen. Het zijn allemaal prachtige woorden. Uit de glastuinbouw hoor ik echter alleen berichten over mensen die afhaken en niet meer investeren in wkk, enerzijds vanwege de slechte economische positie, maar anderzijds ook vanwege de risico's die hieraan verbonden zijn. Juist de innovatieve bedrijven die hierin hebben geïnvesteerd, blijken nu bijvoorbeeld ineens weer met een exittarief van aardgas te worden geconfronteerd. Dit betekent dat zij niet meer op contractniveau worden afgerekend, maar op technische capaciteit. Het kabinet spreekt mooie woorden, maar wat schiet de sector daarmee op dit moment op?

Minister Verburg:

Ik heb gesteld dat de huidige economische situatie ook vernieuwende ondernemers soms fors in het gezicht blaast. Ook heb ik gesteld dat ik er begrip voor heb dat ondernemers even wachten met het nemen van investeringsbeslissingen. Zulke beslissingen neem je niet als de toekomst onzeker is. Het is echter van belang om juist in moeilijke tijden te investeren in innovatie en verduurzaming. Nederland heeft dat in de historie bewezen. Wij hebben op die manier veel crisissen overwonnen. Bovendien zijn wij daar op die manier sterker uitgekomen. Het is de rol van de overheid om dit te stimuleren. Het zou mij echter verbazen als de VVD-fractie een andere rol van de overheid zou bepleiten, namelijk die van een overheid die bedrijven tegemoetkomt in de kosten die moeten worden gemaakt.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Het laatste aspect dat ik noemde, zou toch voor het kabinet een overweging moeten zijn om te zeggen: op dat punt maken wij pas op de plaats?

Minister Verburg:

Op welk aspect doelt u?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Op het feit dat men niet meer op contractniveau wordt afgerekend, maar op technische capaciteit. Juist voor de innovatieve bedrijven die wkk en aardwarmte gebruiken, betekent dit een forse aanslag extra.

Minister Verburg:

Ik zeg mevrouw Snijder toe dat ik op dit punt zal terugkomen in tweede termijn.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De minister is erg boos op de Partij voor de Dieren. Naar aanleiding van deze boosheid wil ik haar drie vragen stellen. De minister weet heel goed dat dit jaar het allereerste burgerinitiatief is behandeld in de Tweede Kamer. Dat heette Stop fout vlees!, ofwel: stop de bio-industrie, stop de megastallen. Onze fractie bepleit dit ook. Hoe kan de minister dit afdoen als morele superioriteit en naast zich neerleggen, als er zo'n krachtig signaal uit de maatschappij komt? Daarnaast gaf de minister in dit blok aan dat boeren moeten stoppen vanwege het feit dat zij geen goede prijs kunnen krijgen voor hun producten. Dit heeft alles te maken met de rat race waarin boeren verzeild zijn geraakt, omdat zij niet kunnen concurreren met vooral het buitenland. Hoe kan de minister dan gaan inzetten op verdere schaalvergroting door middel van megastallen, terwijl dit boeren de kop zou kosten?

De voorzitter:

Uw laatste vraag, mevrouw Thieme.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Mijn laatste vraag gaat over het ritueel onverdoofd slachten. In Nederland zijn wij ook tegen de besnijdenis van vrouwen, ondanks het gegeven dat dit door sommigen wordt gezien als een geloofsuiting. Dit gaat over vergaand dierenleed waarvan ook dierenartsen zeggen dat het absoluut ontoelaatbaar is. Waarom zou hiervoor dan wel ineens een uitzondering gemaakt moeten worden? Mensen- en dierenleed zijn belangrijker dan welk ritueel ook!

Minister Verburg:

Naar aanleiding van de eerste vraag van mevrouw Thieme merk ik op dat ik het helemaal niet heb gehad over Stop fout vlees! en allerlei organisaties. Overigens heb ik hierover nooit officieel met de Kamer kunnen spreken, omdat het initiatief in de Kamer is verworpen. Ik heb het gehad over de inbreng van de Kamer in eerste termijn.

Dan de vraag over het stoppen van de boeren omdat ik schaalvergroting zou stimuleren. Ik heb zojuist uitgelegd dat ik ga voor innovatie en verduurzaming. Ik heb gezegd dat de landbouw in Nederland veel gezichten krijgt. Het ene gezinsbedrijf kiest voor schaalvergroting vanwege goede toekomstperspectieven. Het andere kiest voor verbreding. Zo zijn er heel veel mogelijkheden. Dat bepaal niet ik, dat bepalen ondernemers en hun gezinnen in dit land zelf.

Tot slot de vergelijking met vrouwenbesnijdenis. Volgens mevrouw Thieme stopt alles als sprake is dierenleed. Dat is niet zo. In een echte democratie begint dan de zorgvuldige afweging. Dan worden waarden gewogen en belangen tegen elkaar afgewogen. Dan wordt zorgvuldig bezien hoe hierin te opereren. Vaak gaat het hierbij om moeilijke trajecten en processen. Dat heb ik gezegd en dat wil ik nog eens onderstrepen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik vind het erg gemakkelijk van de minister om te zeggen dat zij niet heeft gesproken over Stop fout vlees! Mijn betoog ging erover dat wij iets moeten afbreken, ofwel: stop fout vlees, stop de bio-industrie en zorg voor verduurzaming van de veehouderij. De minister zegt dat zij hierover niet gesproken heeft in de Kamer en dat het burgerinitiatief sowieso niet is overgenomen door de Kamer, waardoor zij het gewoon naast zich neer kan leggen. Dat is tekenend voor deze minister. Zij wenst de maatschappelijke signalen niet serieus te nemen.

Minister Verburg:

Ik ben van het verbinden en niet van eerst afbreken en dan weer opbouwen. Hiermee vernietig je immers een sector om vervolgens weer iets op te bouwen. Ik ben van het verbinden en het kiezen van routes, hoe lastig dat soms ook is. Iedereen moet immers met de hakken uit het zand komen. Iedereen moet zijn eigen comfortabele gelijk verlaten. Ik kies voor een gezamenlijke koers richting duurzaamheid, waarbij een gezonde en toekomstgerichte agrarische sector in en buiten Nederland voluit de toekomst moet hebben.

De voorzitter:

Wie was er eerder: de heer Van der Ham of de heer Polderman? Ik kon het niet zien. De heer Polderman dan, op basis van anciënniteit? Hoewel?

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben langer Kamerlid.

De voorzitter:

Ja, u bent langer lid.

De heer Van der Ham (D66):

De jeugd eerst!

De voorzitter:

Ja, jongeren eerst.

De heer Polderman (SP):

Dank u wel, mijnheer Van der Ham!

De minister heeft in dit blok uitvoerig gesproken over het agrocluster en het belang ervan. In mijn eerste termijn heb ik hierbij wat vraagtekens geplaatst, zeker als je beziet wat dit feitelijk inhoudt. Een hoop dingen wordt bij elkaar gegooid. Ik heb gewezen op multinationals die hierin een forse rol spelen, op de Rotterdamse haven en op Schiphol; Nederland als handelsschijf. Ik heb er ook op gewezen dat wij tussen dit agrocluster en voedselvoorziening geen isgelijkteken moeten zetten. Er is immers met name in Nederland nogal wat agrobusiness die helemaal niets met voedsel te maken heeft, zoals de minister weet. Niet voor niets heb ik, om het probleem te schetsen, de roos als voorbeeld genomen. Het kost geloof ik € 0,30 om die te kweken.

De voorzitter:

Uw vraag is?

De heer Polderman (SP):

Is de minister het met mij eens dat wij dat isgelijkteken niet moeten zetten en dat misverstand een keer uit de wereld moeten helpen? Mijn tweede vraag heeft betrekking op de crisis. Ik moet mijn vraag wat kunnen uitleggen.

De voorzitter:

Wel in een halve minuut.

De heer Polderman (SP):

In verband met de crisis in de agrosector doet de minister alsof twee dingen naast elkaar staan, aan de ene kant het hallelujaverhaal van de agrocluster en aan de andere kant het probleem van de gezinsbedrijven. Dit staat echter niet naast elkaar, maar heeft met elkaar te maken.

Voorzitter, mag ik nog een derde, concrete vraag stellen?

De voorzitter:

Nee, echt niet. Uw tijd is nu om.

Minister Verburg:

Staat de agrosector gelijk aan voedsel? Het antwoord is nee. Ik ben dat met de heer Poldermans eens. Wij hebben ook een deel verwerking, sierteelt enzovoorts. Van het agrocluster maken veel dingen deel uit. Ook ik zou dat isgelijkteken dus niet willen plaatsen. Wel is de agrosector een heel belangrijke leverancier van veel, goed en gezond voedsel. Wat betreft het hallelujaverhaal over schaalvergroting en de gezinsbedrijven: ik denk niet dat ik een hallelujaverhaal houd. Ik geef aan dat in Nederland boeren al decennia lang keuzen moeten maken met hun gezinnen, al dan niet aan de keukentafel. Waar gaan wij naartoe? Wat zijn onze toekomstperspectieven? Die keuzen worden niet in Den Haag bepaald en niet in de provinciehuizen. Die bepalen de boeren zelf, zoekend in de ruimte die zij kunnen benutten en de kansen die zij in de samenleving zien: draagvlak, afzetmogelijkheden, specialiteiten, productontwikkeling enzovoort. Dat zijn helemaal geen makkelijke vragen, maar een ondernemer is nu eenmaal een ondernemer. Dat betekent ook: risico nemen, je kansen zien, maar ook je nek durven uitsteken.

De heer Polderman (SP):

Ik ben in ieder geval blij dat de minister dit zo zegt. In haar eerste termijn was het net alsof het ging om twee zaken die naast elkaar staan. Aan de ene kant heb je een enorm succes, en aan de andere kant zijn er mensen die er mee moeten ophouden. Het zijn echter twee kanten van dezelfde medaille. Ik denk dat wij daarvoor oog moeten hebben.

De minister heeft ook gesproken over het project KANS. Daarover heb ik een amendement gediend, waarin wordt gezegd dat dit met name na september doorgang moet vinden. Heb ik het goed begrepen dat de minister de toezegging doet dat dit ook na september doorgang vindt en dat het dus het hele begrotingsjaar doorgaat?

Minister Verburg:

Als de heer Polderman het niet erg vindt, loop ik daar straks langs bij de behandeling van de amendementen. Ik zal hierop aan het eind van mijn eerste termijn even reageren.

De heer Van der Ham (D66):

In de schriftelijke beantwoording is de minister ingegaan op de vraag die ik heb gesteld over de fiscale stimulansen die er zouden kunnen zijn om tot een diervriendelijker veehouderij te komen. De minister zegt terecht dat sinds 2007 de milieu-investeringsaftrek ook openstaat voor dierenwelzijnszaken. Zij voegt eraan toe dat het ook vaak over ammoniakbeperkende zaken gaat. Dit antwoord vind ik niet voldoende. De minister maakt voor mij niet inzichtelijk wat er van de MIA werkelijk gaat naar dierenwelzijnsinvesteringen. Daarmee bedoel ik grotere stallen en dat soort zaken. Ik zou graag de informatie daarover van de minister ontvangen, omdat wij dan kunnen zien of het misschien dienstig is om de fiscale mogelijkheden te vergroten en ervoor te zorgen dat wij meer bovenwettelijke maatregelen kunnen nemen en dat de ondernemers in de landbouw daarin meer tegemoet worden getreden.

De voorzitter:

U moet echt allemaal oefenen op die halve minuut. Dat is moeilijk!

Minister Verburg:

Ik dacht dat de MIA- en Vamil-reglementen, ook voor de duurzaamheidsmaatlat, bekend zijn. Er zijn echter verschillende vormen van duurzaamheid. Wij hebben het over dierenwelzijn, emissie en nog andere zaken. Dat is een balans. Je kunt dit niet altijd met een schaartje knippen. Als de heer Van der Ham graag de voorwaarden van de Vamil en de MIA wil hebben, alsook de extra plus, dan wil ik die best aan hem toezenden.

De heer Van der Ham (D66):

Het ging mij niet om de voorwaarden. Het ging mij om de vraag hoe deze regelingen worden benut. Worden de MIA's vooral gebruikt om iets aan milieumaatregelen te doen? Het is allemaal hartstikke goed, hoor. Wij moeten het niet afschaffen. Maar wat wij willen – de minister, D66 en veel leden van deze Kamer, of zij nu links of rechts zijn – is dat boeren worden gestimuleerd en tegemoet worden gekomen om juist bovenwettelijk te produceren. Het level playing field moet in stand worden gehouden, maar zij moeten wel meer gaan doen. Daarbij gaat het mij niet alleen om milieu maar ook om dierenwelzijn. Dat laatste is veel ingewikkelder, zoals ook de minister weet. Ik wil vooral dat de boeren ook gebruik gaan maken van de MIA om het dierenwelzijn te verbeteren. Ik heb echter geen inzicht in de wijze waarop de huidige regeling wordt benut. Dat inzicht wil ik wel krijgen. Daarbij gaat het niet om de voorwaarden, want die ken ik wel; wij hebben deze al eens in de Kamer besproken.

Minister Verburg:

Ik wil ook dat er meer gebruik wordt gemaakt van die mogelijkheden, omdat wij in 2011 5% integraal duurzame stallen realiseren. Hopelijk lukt het een hoger percentage te halen, maar wij moeten wel reëel zijn. Er wordt hard gewerkt aan ontwerpen en iedereen die op dit moment een nieuwe stal laat bouwen, speelt daarbij natuurlijk in op de nieuwste inzichten qua duurzaamheid, emissie enzovoorts, maar ook qua dierenwelzijn.

Ik zeg toe dat ik zal nagaan of wij al over gegevens dienaangaande beschikken. Zo niet, zal ik de Kamer laten weten wanneer wij dan wel enig inzicht daarover zouden kunnen verstrekken.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik wil even aansluiten bij het betoog van mevrouw Snijder over de glastuinbouw en de capaciteiten daarvan. Vanuit de sector ontvangt mijn fractie signalen dat bij het vrijgeven van de capaciteit voor de teruglevering al een beetje voorgesorteerd wordt op de mogelijke nieuwe centrales. Dat zou een belangrijk onderdeel van de problemen zijn.

Ik ben het eens met uw pleidooi dat wij er samen sterker uitkomen, maar ik roep u op om samen met uw collega van EZ een tandje bij te zetten en de barrières van de traditionele energieleveranciers te beslechten ten gunste van de geweldige kansen in de glastuinbouw.

Minister Verburg:

Ik zie uw woorden als een aanmoediging.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Dat is ook zo.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Ik heb eigenlijk een vraag naar aanleiding van de interruptie van mevrouw Thieme over fout vlees en bio-industrie. De PVV-fractie is ook groot voorstander van de bio-industrie. Is mevrouw Thieme het misschien met mij eens dat die verantwoording niet bij de minister of de Kamer ligt, maar bij de consumenten? Vindt zij ook niet dat het aankoopgedrag van de consumenten moet veranderen?

De voorzitter:

Mevrouw Thieme, de heer Graus vraagt u of de verantwoording niet bij het aankoopgedrag van de consumenten moet liggen in plaats van bij de minister.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Nederland exporteert 70%. De consument heeft dus slechts invloed op 30% van de productiewijze. Dat zou dus geen echte zoden aan de dijk zetten. Daarnaast blijkt uit het consumptiegedrag dat mensen in Nederland echt wel hun beste beentje voorzetten. De biologische landbouw groeit, tegen de economische recessie in. Het is echter niet voldoende. De overheid moet dus ook ingrijpen.

De voorzitter:

Dank u wel voor dit heldere antwoord.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Volgens mij gaat dit blokje van de minister helemaal over de kredietcrisis. De VVD-fractie heeft daar ook over gesproken. De minister zegt terecht dat de teruglopende economie de agrarische sector raakt; dat kan ook bijna niet anders. Zij geeft aan dat het kabinet een aantal maatregelen heeft genomen. Extra investeringen moeten mogelijk zijn. De minister heeft gezegd dit allemaal na te gaan en noemt daarbij het Borgstellingsfonds, dat zij heeft opgehoogd. Dat klinkt allemaal prachtig, maar de VVD-fractie vraagt zich wel af of dit fonds juist in deze situatie een echte rol kan spelen. Mijn fractie merkt namelijk dat de banken eigenlijk niet naar dat facet kijken. Bedrijven moeten minder rente hoeven te betalen, maar volgens ons trekken de banken zich daar niets van aan.

Vervolgens heeft de premier een brief aan de Kamer gezonden over willekeurige en vervroegde afschrijvingen voor 2009 in het geval bedrijven investeringen doen.

De voorzitter:

Mevrouw Snijder, u moet nu to the point komen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Dit zijn wel inhoudelijke punten.

De voorzitter:

Ja, maar alle Kamerleden vinden dat van hun eigen punten.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

In de brief van de premier staat dat het beperkt is tot bepaalde activa. Waartoe is dat dan beperkt en vallen ook landbouwinvesteringen eronder?

Wat doet de minister aan de grote zorgen bij de export en de kredietverstrekkingen daarvoor?

De voorzitter:

Dank u wel. Punt.

Minister Verburg:

Voorzitter. Op de laatste vraag van mevrouw Snijder heb ik al antwoord gegeven, in reactie op vragen van de heren Van de Vlies en Atsma. Er bestaan normale spelregels, maar in overleg met het bedrijfsleven zal ik nagaan hoe wij optimaal gebruik van de mogelijkheden kunnen maken.

In reactie op de tweede vraag van mevrouw Snijder, over de willekeurige afschrijvingen, kan ik melden dat bij de kabinetsbrief die vorige week aan de Kamer is gezonden, een bijlage is gevoegd. Daarin staat voor iedere ondernemer wat wel en wat niet versneld afgeschreven mag worden. Ik verwijs mevrouw Snijder naar de inhoud daarvan. Ik wil de Kamer de brief nog weleens toesturen, maar in die bijlage staan precies de coördinaten van de criteria et cetera uitgesplitst.

De eerste vraag van mevrouw Snijder ging over het Borgstellingsfonds. Zowel de Kamer als ik moet onder ogen zien dat banken in het algemeen momenteel heel terughoudend zijn met het verlenen van kredieten. Dat zegt wellicht op dit moment meer over de conditie en de onzekerheid bij banken zelf dan over het Borgstellingsfonds. Ik denk namelijk dat het Borgstellingsfonds op zich een heel goed middel is om kredieten eerder en gemakkelijker los te krijgen. Alle banken zijn echter voorzichtiger geworden ten aanzien van elke investering. Wij horen uit de praktijk dat er heel goed gekeken wordt naar wat wel en wat niet kan. Het Borgstellingsfonds kan dan net het laatste zetje geven. Dat wordt door alle ondernemers in de land- en tuinbouwsector erkend.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Zijn deze zetjes echter voldoende om te voldoen aan de beleidsinzet van de minister? Dat is een van de achterliggende vragen die ik de minister heb gesteld. Heeft de minister echt het gevoel dat met deze toch wat kleine aanpakken en impulsen haar beleidsdoelstellingen straks haalbaar zijn? Er zullen namelijk investeringen moeten komen. Je kunt er grote vraagtekens bij zetten of het bedrijfsleven daartoe in staat is, zoals ook het LEI zegt.

Minister Verburg:

Ik heb al gezegd dat wij een financieel instrumentarium en een beleidsinstrumentarium hebben die zijn gericht op investeringen. Wij kijken voortdurend hoe wij dat zo effectief mogelijk kunnen inzetten. Ik zeg echter maar gewoon tegen mevrouw Snijder dat iedereen momenteel even het hart vasthoudt en de adem inhoudt met betrekking tot investeringen. Ik verwacht dat dit ook in de land- en tuinbouwsector hier en daar het geval zal zijn. Dat is echter ook niet zo gek in een crisissituatie als die waar wij op dit moment doorheen gaan. Wat LNV betreft, zal ik er alles aan doen om zetjes te geven en slagen voorwaarts te maken en te investeren, zodat de hele agrocluster sterker uit de crisis komt dan deze erin ging.

De heer Van der Vlies (SGP):

De minister gaat praten met haar ambtsgenoot van EZ over de SDE-regeling. Deze is in 2008 opengesteld voor € 0,12 per kilowatt voor covergisting. Dat is ver onder de geadviseerde tariefstelling van de ECN. Daardoor is 60% tot 70%, en ik schat dat dit nog meer wordt, van de projecten teruggetrokken uit de race. Ik krijg graag de toezegging van de minister dat er echt een substantieel stuk in de tarieven bij komt. Anders komt de regeling niet van de grond, halen wij het convenant niet binnen en is het vertrouwen daarin weg.

Minister Verburg:

Ik begrijp de vraag van de heer Van der Vlies en zie deze ook. Dat heb ik al gezegd. Ik heb gezegd dat ik mij voluit ga inzetten met mijn collega van EZ. Het zou echter niet netjes zijn om nu een toezegging te doen in de Kamer. Ik zie het effect echter en het vliegwieleffect dat daar weer vanuit kan gaan op een groot aantal zaken. Het gaat om een innovatieve regeling die bijdraagt aan verduurzaming. Ik zal mij er vol- en voluit voor inzetten. Ik kan echter nog niets toezeggen en dat begrijpt de heer Van der Vlies ook wel.

De heer Van der Vlies (SGP):

Als ik goed ben geïnformeerd, speelt dit allemaal voor 1 januari aanstaande. Het is dus kort dag.

Minister Verburg:

Het heeft mijn volle aandacht.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik heb in mijn bijdrage een pleidooi gehouden voor een inpasbare vrijheid voor ondernemers. Ik doelde speciaal op de ontwikkeling van de schaalsprongen die zich manifesteren en op de "not in my backyard"-discussie die overal plaatsvindt. Vindt de minister met de PvdA dat er eisen gesteld moeten worden aan de schaalsprongen? Wil zij, met haar collega van VROM, zich ook gaan bemoeien met de inrichting van die gebieden waar die schaalsprongen kunnen worden gefaciliteerd?

Minister Verburg:

Ik kom hierover straks nog te spreken bij het punt van natuur en landschap.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb een vraag over het enige maar wel heel goede amendement dat er ligt van mij. De minister zegt dat zij wil verbinden en dat zij op zoek is naar een gezonde, toekomstgerichte agrarische sector. Hakken in het zand is geen fout vlees, maar foute boel, zo zou ik het willen omschrijven. Het valt mij wel op dat de minister niet staat te trappelen om de biologische landbouw extra te stimuleren. In het begrotingsstukje over het bevorderen van duurzame productiemethoden neemt het aandeel biologische landbouw af. Mijn amendement vraagt om substantieel te blijven investeren in de duurzame biologische landbouw. Ik krijg graag een reactie van de minister daarop, zeker gezien de aangenomen motie van eerder vanmiddag, waarin wordt opgeroepen de crisis te vergroenen en met groene initiatieven te komen.

Minister Verburg:

Voorzitter, mag ik mijn reactie geven bij de behandeling van de amendementen? Dit gaat namelijk over een amendement.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Daarmee ben ik het niet eens. De minister houdt een verhaal over een gezonde toekomst, verbinden, een sterke en gezonde agrarische sector enzovoorts. Wij hebben in eerste termijn uitgebreid besproken dat het niet goed gaat met de agrarische sector. Het gaat niet goed met het klimaat. Wij zullen echt iets anders moeten doen. Ik wil nu een reactie op mijn vraag waarom de minister zo weinig investeert in bevordering van de biologische landbouw.

Minister Verburg:

Ik heb een plan ingediend voor de ontwikkeling van de biologische productie en consumptie. Wij hebben dat uitvoerig met de Kamer besproken. Ik heb in dat plan mijn doelstellingen aangegeven. Ik heb ook aangegeven dat ik er voldoende budget voor heb vrijgemaakt.

In het amendement van mevrouw Van Gent op nr. 56, dat mij overigens enigszins bekend voorkwam van vorig jaar, staat dat er meerdere manieren zijn om duurzaam te ondernemen en dat biologische landbouw daar een van is. Ik wed niet op één paard, dus niet alleen op de biologische landbouw. Ik wil dat de verduurzaming in de volle breedte van de landbouw plaatsvindt en dus niet alleen bij de biologische landbouw. In de Beleidsnota biologische landbouwketen 2008-2011 heb ik de ambities aangegeven en ik ontraad de Kamer daarom aanneming van dit amendement. Ik vind dat ik voldoende financiële middelen om de ambities te realiseren.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De minister zegt dat zij niet op één paard wedt, maar zij wedt vooral op een dood paard. Zij zou veel meer moeten investeren in de biologische landbouw. Ik vraag de minister nogmaals, ook gezien de aangenomen motie, waarom zij terugkomt met oude teksten en niet in staat is om een beetje flexibel te opereren en de noodzaak van meer investeren in biologische landbouw met mij te onderkennen. Waarom is dat?

Minister Verburg:

De nota over biologische landbouw en de ontwikkeling van productie en consumptie is opgesteld in nauw overleg met het veld, met de mensen die er verstand van hebben. Die mensen zeggen dat ik met dit verhaal een heel eind kom. Ik heb daar voldoende budget voor, dus ik zie geen noodzaak om dat nu verder te ontwikkelen. Als er heel specifieke dingen zouden zijn in het kader van innovatie en verduurzaming, speel ik daarop in. Ik ga straks nog iets zeggen over veredeling et cetera. Die mogelijkheden zijn er, maar wij hebben op dit moment het extra budget voor het realiseren van de ambities niet nodig.

De heer Atsma (CDA):

Ik wil eraan toevoegen dat trekken aan een paard waar geen beweging is te krijgen ook geen zin heeft. Ik zeg dat, volgens mij, samen met de heer Graus, die erop wees dat de consument een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. Ik heb twee vragen.

In mijn eerste termijn heb ik, juist in het licht van de crisis, maar ook in het licht van de toekomst van de primaire sector, gepleit voor het faciliteren van schaalvergroting in de meest ruime zin. Een aantal sectoren zal daaraan niet kunnen ontkomen. Ik heb de minister hierover niet gehoord en ik zou er graag een reactie op willen hebben. Hoe denkt de minister schaalvergroting meer te kunnen faciliteren en stimuleren, in de wetenschap dat in Nederland veel grond beschikbaar is via bijvoorbeeld de DLG?

De voorzitter:

En tot slot?

De heer Atsma (CDA):

Mijn tweede vraag betreft de suggestie die de CDA-fractie heeft gedaan om het gebruik van, laat ik het maar huiselijk zeggen, snel internet in de primaire sector te stimuleren, in de wetenschap dat nog altijd 200.000 panden op het platteland het moeten stellen zonder een kabelaansluiting ...

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Atsma (CDA):

... en in de wetenschap dat het ook in het buitenland wordt gestimuleerd. De minister zegt dat zij het niet doet, omdat LTO Nederland al iets doet...

De voorzitter:

Mijnheer Atsma ...

De heer Atsma (CDA):

... maar LTO Nederland is geen overheid.

De voorzitter:

Mijnheer Atsma, ik vroeg u om af te ronden.

Minister Verburg:

Ik heb deze vraag schriftelijk beantwoord. LTO Nederland maakt hier echt iets moois van, een ledenservice. Dat kan ook nog leden werven en binden. Ik zie hier geen toegevoegde verantwoordelijkheid voor de overheid. Iedereen die thuis een internetverbinding aanschaft, moet dat zelf betalen, ook een ondernemer. En zo hoog zijn de kosten ook niet.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Atsma.

De heer Atsma (CDA):

Met alle respect, maar dit is wel erg gemakkelijk. LTO Nederland is de overheid niet en niet iedereen is georganiseerd. Daarbij heeft de overheid er, meer dan een ander, belang bij om het goed te organiseren. Kijk naar de problemen die wij allemaal hebben gezien en ervaren bij de Dienst Regelingen, waar men menskracht tekort komt om de problemen het hoofd te kunnen bieden.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik zie dit echt als een ondernemersverantwoordelijkheid en ook als een ondernemerskeus. Deze ondernemers moeten er zelf voor zorgen dat zij een dergelijke aansluiting krijgen. Dat geldt voor alle ondernemers. Ik zie niet in waarom ik op dit punt een uitzondering zou moeten maken voor de agrarische sector. Als ik dat zou doen, zou de gehele plattelandsbevolking terecht kunnen vragen: wilt u onze aansluiting ook betalen? Zij heeft namelijk ook geen "normale" aansluiting.

Wat de schaalvergroting betreft, heb ik de heer Atsma gezegd dat wij de ontwikkeling van de agrarische sector met welk gezicht dan ook stimuleren. Als een bedrijf verplaatst moet worden en als op de een of andere manier een nieuw bedrijf gevonden moet worden, kan de Dienst landelijk gebied een rol spelen. Daarvoor moet dan wel een aanleiding zijn. Wat mij betreft bepalen ondernemers zelf hoe zij hun bedrijf ontwikkelen. De overheid probeert ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk belemmeringen zijn.

Voorzitter. Ik kom vervolgens toe aan mijn hoofdstukje dierenwelzijn. De heer Cramer, mevrouw Van Velzen, mevrouw Thieme, mevrouw Ouwehand en mevrouw Van Gent hebben gesproken over het belang van dierenwelzijn. Wij zijn nu bijna een jaar bezig met de uitvoering van de Nota Dierenwelzijn. Ik zie veel gebeuren bij het verbeteren van het dierenwelzijn, zowel op nationaal als op Europees niveau. Samen met betrokken partijen is veel in gang gezet. Ik noem: het verdoofd castreren van beerbiggen en het Europees verbod op de import van honden- en kattenbont dat per 1 januari gaat gelden. Tegen mevrouw Van Velzen zeg ik: als dat verbod geldt, zal het zeker gehandhaafd worden. Nu kunnen wij het niet handhaven, want het geldt nog niet.

Verder noem ik de start van de herziening van de EU-richtlijn over het doden van dieren, de structurele aanpak van de malafide hondenhandel door de Algemene Inspectiedienst en de start van een vierjarig project ter voorkoming van verwaarlozing van landbouwhuisdieren. Dat laatste zeg ik met name in de richting van de heer Graus. Bij dit project werken de Gezondheidsdienst en de Algemene Inspectiedienst samen bij het begeleiden van mensen die landbouwhuisdieren onvoldoende verzorgen vanwege sociale problemen. Op deze manier willen wij bereiken dat bedoelde situaties zich niet meer voordoen. Dat is in het belang van mens en dier.

Ik noem verder de campagnes van het Landelijk informatiecentrum gezelschapsdieren. Het aantal bezoekers van de website van dit centrum neemt toe. Ik noem ook het intrekken van de Regeling agressieve dieren. Morgen zal de Kamer hierover spreken.

Daarnaast komen de ontwikkeling en de toepassing van duurzame en diervriendelijke stallen op stoom. Het nieuwe stalontwerp voor de melkveehouderij onder de titel Kracht van koeien zal binnenkort gereed zijn. Naar verwachting worden in de loop van 2009 de eerste nieuwe stalontwerpen voor de varkenshouderij opgeleverd. Vanaf 2009 wordt een ontwerptraject doorlopen voor de vleeskuikenhouderij en voor de legsector. Met fiscale ondersteuning, gekoppeld aan de Maatlat duurzame veehouderij, worden stallen gebouwd die voldoen aan bovenwettelijke eisen op het gebied van dierenwelzijn en ammoniakuitstoot. Zojuist heb ik de heer Van der Ham op dit punt een toezegging gedaan. Die zal ik ook nakomen. Dit jaar zijn de stallen in de melkveehouderij toegevoegd aan de lijst waarvoor de maatlat zal gelden.

De heer Waalkens vraagt om een stimulerende plus voor dierenwelzijn bij het gebruik van grote stallen. Op dit punt was ik hem nog een toezegging schuldig. Het is mijn inzet om bij herziening van de maatlat in het komende voorjaar alle bedrijven met grote stallen meer welzijnsinvesteringen te laten leveren. Dat wordt ook van ze gevraagd. In ieder geval zal een hoger puntenaantal op de welzijnsmaatlat moeten worden verkregen. Daarbij denk ik aan een getrapt systeem op grond waarvan meer welzijnspunten moeten worden behaald naarmate de stal groter is. De economische haalbaarheid van het werken met de maatlat zal ik met dit traject niet uit het oog verliezen. Kortom, er is werk in uitvoering op het gebied van dierenwelzijn.

Overigens, de overheid is niet alleen verantwoordelijk voor een goed dierenwelzijn. Voor het waarmaken van de ambitie van verbetering van het dierenwelzijn is een breed maatschappelijk draagvlak nodig. De eerstverantwoordelijke voor het welzijn van dieren is natuurlijk de houder van dieren. De overheid bepaalt de randvoorwaarden. Ik kies voor een aanpak met draagvlak en een duurzaam evenwicht: people, profit, planet. Wij staan in de Europese voorhoede en het is mijn inzet om het geheel Europese peloton mee te krijgen.

Ik neem zelf het initiatief tot een groot aantal acties en ik daag maatschappelijke partners uit om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Juist door het stellen van haalbare doelen neem ik de groeiende aandacht van de samenleving voor dierenwelzijn bij de uitvoering van onze projecten serieus. Kortom, ik deel het doel van verbetering van dierenwelzijn met de Kamer. Voor het bereiken daarvan kies ik voor een ambitieuze, reële en haalbare route.

Mevrouw Van Velzen, de heer Waalkens, de heer Graus, mevrouw Snijder en mevrouw Thieme stelden vragen over de situatie rondom de Stichting Dierenthuis in Aarle-Rixtel in de gemeente Laarbeek. Wat is de situatie? De Stichting Dierenthuis is vorig jaar in Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek, een dierenopvang begonnen. De vestiging was en is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan van de gemeente en het streekplan van de provincie. Betrokkenen zijn daarop gewezen en hebben desondanks de plannen doorgezet. Daarop is de gemeente tot handhaving overgegaan en zij heeft aan de Stichting Dierenthuis een dwangsom opgelegd. De stichting is bij de rechter in beroep gegaan tegen de opgelegde dwangsom en voor de duur van het beroep heeft de gemeente de termijn om deze dwangsom te innen verlengd. Op 4 december 2008 heeft de rechter de gemeente in het gelijkgesteld. De stichting heeft tot 19 december 2008 de tijd om de strijdige situatie op te lossen. Zo niet, dan is de gemeente gerechtigd om de dwangsom van € 75.000 te innen.

Er was al contact van mijn mensen met de gemeente Laarbeek. Vorige week hebben mijn ambtenaren opnieuw intensief contact gehad, ook met de burgemeester. Donderdag jongstleden heb ik de situatie telefonisch besproken met de commissaris van de Koningin in Noord-Brabant, mevrouw Maij-Weggen. Wij hebben afgesproken dat de provincie een kleine commissie van goede diensten zal samenstellen om een snelle en houdbare oplossing voor iedereen te vinden. Vrijdagochtend heb ik hierover telefonisch gesproken met de burgemeester van Laarbeek. Ik heb van de heer Gilissen gehoord dat hij dit voorstel omarmt. De gemeente Laarbeek is bereid om het innen van de dwangsom op te schorten teneinde een oplossing voor iedereen te vinden. De gemeente heeft tot die tijd ook geen ontruimingsplannen.

Er is ook contact gelegd met de Stichting Dierenthuis. Ook die heeft medewerking toegezegd. Dat betekent dat de commissie van goede diensten snel aan het werk kan. Inzet is dat er snel een effectieve oplossing wordt gevonden waarbij van alle partijen oplossingsgerichtheid wordt gevraagd. Iedereen zit dan aan tafel om een oplossing voor iedereen te vinden. Ik hoop van harte voor de mensen en de dieren dat betrokken partijen snel tot een goede en houdbare oplossing komen.

Voorzitter: Ten Hoopen

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik ben blij dat de minister dit onderwerp voortvarend heeft opgepakt. Dat verdient Dierenthuis, vooral ook omdat het om heel veel dieren gaat. Die hebben niets met procedures te maken, behalve dat zij thuisloos worden casu quo een spuitje krijgen. Ik vraag de minister om de Kamer concreet op de hoogte te houden. Een commissie van goede diensten klinkt heel goed, maar het gaat uiteindelijk om een definitiekwestie. Is het een pension of een hospice? Dieren verblijven er tijdelijk, want die zijn ziek en gaan dood. Wat mij betreft kan dit heel gemakkelijk opgelost worden en hoeft er materieel niets te veranderen. Ik hoop op een goede inzet van de minister.

De minister geeft aan dat het verbod op het importeren van honden- en kattenbont in 2009 ingaat. Ik herinner mij dat ik de motie daarover in 2003 heb ingediend. Daar is dus zes jaar overheen gegaan. Ik ben blij dat het gebeurt. Hulde daarvoor. Het is ook goed dat de minister zegt dat goed wordt gehandhaafd.

De minister heeft ook een importverbod toegezegd op het bont van vossen en chinchilla's. Ik vraag haar om hier niet ook zoveel tijd overheen te laten gaan. De minister zegt te wachten op de Wet dieren. Dat gaat lang duren, vrees ik. Wij zijn nog niet eens toe aan behandeling, laat staan dat de Eerste Kamer al aan zet is. Is de minister bereid om hiervoor een apart traject te bewandelen en de Kamer dit voorstel met spoed toe te sturen?

Minister Verburg:

Ik dank mevrouw Van Velzen voor haar waardering voor het verbod op honden- en kattenbont. Wat zij vraagt, kan ik echter niet toezeggen. Dit vraagt om een zorgvuldig proces en om zorgvuldige procedures. Mevrouw Van Velzen houdt mij daar zelf ook graag aan.

Mevrouw Van Velzen vraagt ook naar de stichting en de gemeenten en het vinden van een oplossing. Vindt zij het goed als wij dat aan de commissie van goede diensten overlaten? Het probleem lijkt van hieruit gemakkelijk op te lossen door een definitie te veranderen. In de praktijk ligt het vaak wat ingewikkelder. Soms is er ook sprake van mensen of organisaties die een poosje langs elkaar hebben heen geschuurd. Dan is er even iets meer nodig. Laat die commissie alsjeblieft aan de slag gaan en laat iedereen zich inzetten voor een goede oplossing voor iedereen, voor de dieren, voor de mensen en voor de gemeente.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik wil de commissie van goede diensten natuurlijk de ruimte bieden. Ik heb echter geen idee wie erin zitten. Aangezien ik zelf ook van goede dienst ben, wil ik mij bij dezen kandideren. Ik denk dat ik hier redelijk neutraal in sta. Er moet een oplossing komen. Bij deze richt ik een sollicitatie aan het adres van de minister.

Wat het verbod op de import van chinchilla- en vossenbont betreft, natuurlijk moet dat zorgvuldig gaan. Het moet vooral uitmonden in een verbod. Nu er in Nederland niet gefokt mag worden, is het logisch dat er ook snel wordt overgegaan tot een verbod. Waarom is het zorgvuldiger om te wachten op een wet die nog niet eens is behandeld? Waarom wordt niet nu een traject ingezet met een algemene maatregel van bestuur?

Minister Verburg:

Ik heb op dit laatste al antwoord gegeven.

Wat het eerste punt betreft, de commissie van goede diensten, die zal door de provincie Noord-Brabant ingesteld. Ik wil dat daar laten en dit geldt ook voor de samenstelling van de commissie.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. De minister geeft geen antwoord op mijn vraag.

De voorzitter:

Het zijn misschien niet de antwoorden die u wilt horen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

De minister zegt dat zij al antwoord heeft gegeven op mijn vraag. Dat is te gemakkelijk. Ik vraag haar waarom het niet zorgvuldig is om nu al over te gaan tot de invoering van een importverbod.

Minister Verburg:

Ik doe dat graag in het kader van de invoering van de wet.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De minister zegt dat er al heel veel is gebeurd sinds de Nota Dierenwelzijn. Zij noemt het verdoven voor castreren, dat was al voor die nota aan de gang, honden- en kattenbont, dit was ook al voor haar tijd in opdracht van de Kamer in gang gezet, het afschaffen van de Regeling agressieve dieren, ik houd mijn hart vast, want het wordt alleen maar erger voor die dieren, de handhaving voor dierverwaarlozing en diermishandeling, in opdracht van de Kamer zijn er meer fte's aan de AID toegekend, en als het gaat om de duurzame stallen gaat, heeft de minister geen definitie. Ik vraag aan de minister wat haar ministerie nu eigenlijk heeft gedaan voor de dieren.

Minister Verburg:

Ik ben bang dat mevrouw Thieme naar de bekende weg vraagt. Ik vertel haar nog eens dat ik vorig jaar op 12 oktober de Nota Dierenwelzijn bij de Kamer heb ingediend. De behandeling was pas eind januari/begin februari van dit jaar. Sinds die tijd is het voluit werk in uitvoering. Ook hier geldt echter dat als je veranderingen wilt bewerkstelligen met draagvlak, het de nodige tijd kost om sectoren, maatschappelijke organisaties en mensen mee te krijgen. Ik ben van mening dat er flinke stappen zijn gezet. In februari zullen wij daarover met elkaar van gedachten wisselen op basis van de jaarlijkse rapportage. Wij zijn goed op streek. Ik wil bovendien dat Nederland niet het enige land blijft dat dierenwelzijn hoog in het vaandel heeft, ik wil ook het Europese peloton mee hebben.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Met al die stapjes waarover de minister nu spreekt, is al een begin gemaakt voor haar tijd. De vraag is wat zij zelf heeft geïnitieerd op het gebied van dierenwelzijn. Dit zijn zaken die al door de maatschappelijke organisaties zijn ingestoken. En dan zijn het nog maar heel kleine stapjes. Wat heeft de Nota Dierenwelzijn concreet aan initiatieven opgeleverd behalve dan dat het aantal bezoekers van de website over gezelschapsdieren iets is toegenomen? Dit heeft geen rechtstreeks effect op het dierenwelzijn.

Minister Verburg:

Ik meen dat er 98 actiepunten in het werkprogramma zijn opgenomen. Op al die 98 punten ontvangt de Kamer een verslag. Mevrouw Thieme kan dan de voortvarendheid en de voortgang beoordelen. Ik heb niet de pretentie dat ik overal zelf de eerste stap zet, gelukkig niet. Ik ben gek op initiatieven van anderen, maar je zult het samen moeten doen. Na een eerste stap in een traject zijn er vaak nog heel veel kleine stapjes in de goede richting nodig.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De minister zegt dat de Kamer kan beoordelen of zij haar doelstellingen heeft behaald, maar de Algemene Rekenkamer heeft aangegeven dat er geen prestatie-indicatoren zijn. Wij kunnen dat dus helemaal niet doen.

Minister Verburg:

Ik kan citeren uit een brief waarin staat dat wij een dierenwelzijnsindex ontwikkelen. Mevrouw Thieme en de ARK krijgen waar zij om vragen, maar het feit dat er geen dierenwelzijnindex bestaat – ook internationaal niet – geeft aan dat veel van dit soort zaken nog moet worden ontwikkeld. Wij opereren in de voorhoede. Dat is niet zomaar uit de hoed te toveren. Ook daar zijn stappen voor nodig en is verbinding nodig in plaats van afbreken en opbouwen.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister hartelijk. Zij hoeft niet alleen maar elke keer als een kop van jut te worden gebruikt. Zij is haar belofte nagekomen. Ik heb haar gevraagd om binnen 24 uur iets te ondernemen voor het dierentehuis te Aarle-Rixtel. Zij heeft dat gedaan en mijn complimenten daarvoor, met name voor die duizenden arme stakkers die in onzekerheid zaten. Is de minister het met mij eens dat in navolging hierop de dierenopvang professioneler moet worden aangepakt? Het komt heel vaak voor dat mensen met alle goede intenties veel dieren gaan opvangen met alle problemen van dien. De dieren zijn er de dupe van. Ik weet dat er fouten zijn gemaakt, ook in Aarle-Rixtel. Ik heb een hartig woordje met die mensen gesproken. Hoe gaan wij er echter verder mee om? In het specifieke geval van Aarle-Rixtel gaat het om oude, zieke dieren die hooguit nog een of twee jaar te leven hebben. Is het mogelijk dat de dieren daar kunnen sterven en er dan pas een definitieve afrol plaatsvindt?

Minister Verburg:

Ik heb er veel vertrouwen in dat er met de voortvarende aanpak van de commissie van goede diensten met alle betrokkenen niet alleen tot een oplossing wordt gekomen voor de dieren maar ook tot een houdbare oplossing voor iedereen, dus voor de dieren, de mensen en de gemeente. Laat hen even aan het werk. Ik dank u overigens voor het compliment want ik heb inderdaad dezelfde dag nog de commissaris van Brabant gebeld. Wij zijn er onmiddellijk mee aan de slag gegaan. Ik vind wel dat mensen die een huisdier aanschaffen, daar zelf voor verantwoordelijk zijn en daar ook zelf op aanspreekbaar moeten zijn. Het is niet de bedoeling dat iemand een huisdier heeft en als het toch te veel werk met zich mee blijkt te brengen, de gemeente of de samenleving opzadelt met de zorg daarvoor. Daar ben ik geen voorstander van. De overheid moet niet de taak, de rol en de verantwoordelijkheid van de eigenaar willen overnemen.

De heer Graus (PVV):

Ik heb nog een vraag over handhaving, want dat hoofdstuk is inmiddels ook afgesloten, en Aarle-Rixtel en dierenopvang in het algemeen. U weet ook dat voor wilde dieren en gedomesticeerde dieren die niet onder het Honden- en kattenbesluit vallen, de opvang slecht tot niet geregeld is. Dan ontstaat dit soort situaties van mensen die het goed bedoelen waardoor de dieren nog meer in de knel komen. Ik stel graag nog een vraag over handhaving. In een brief die wij gekregen hebben, schrijft de minister in reactie op mijn motie over meer controle en handhaving in natuurgebieden dat zij inzet op voorlichting. In mijn fractie vraag ik echter juist om meer controleurs en handhavers, het liefst ook 300 man dierenpolitie. Er zijn te weinig mensen om iets te doen tegen dierenmishandeling en zaken zoals illegale jacht.

Minister Verburg:

Die 300 man dierenpolitie ga ik u niet toezeggen. Op het punt van de handhaving in natuurgebieden gebeurt al veel, maar dat kan ook via voorlichting en het opvoeden van de gebruikers van die natuurgebieden. Natuurlijk is er wel een basis van handhaving nodig. Voor eigenaren van dieren zeg ik echter: bezint eer gij begint. Weet waar je aan begint, denk daarover na, laat je voorlichten, ga naar de website van het LICG of naar de dierenhandel en denk door over wat het betekent om een huisdier te nemen. Ik zeg weleens: mensen hebben negen maanden de tijd om zich voor te bereiden op de geboorte van hun kind. Laat mensen eens de helft van die tijd nemen om zich voor te bereiden op de komst van een huisdier. Dan zou er al veel gewonnen zijn.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Ik heb waardering voor de initiatieven die de minister heeft genomen in relatie tot het dierentehuis. Ik heb er alle vertrouwen in dat er een goede oplossing komt. Mijn eerste punt sluit hierop aan. Twee jaar geleden is een amendement ingediend en aangenomen waarmee beoogd werd, vier schutstallen in Nederland te realiseren. Daarvoor is een bedrag van € 100.000 geparkeerd maar dat is uiteindelijk verdeeld over alle asielen. Er zijn geen schutstallen gebouwd, zeer tot mijn verdriet.

De voorzitter:

Maar nu uw vraag.

De heer Waalkens (PvdA):

Is de minister het met mij eens dat wij dit initiatief misschien weer moeten oppakken? Ik ben blij dat er extra eisen worden gesteld aan grotere stallen, langs de maatlat dierenwelzijn. Ik ben benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Jacobi c.s. over de effecten op de volksgezondheid van intensieve veehouderijbedrijven. Ik heb het nu over de effecten van fijnstof.

Minister Verburg:

De motie die u noemt zal ik even moeten opzoeken. In tweede termijn kom ik erop terug.

De heer Waalkens (PvdA):

Het gaat om de motie-Jacobi/Koopmans, waarin de regering werd verzocht, na te gaan welke effecten megastallen hebben op de volksgezondheid.

Minister Verburg:

Ik kom hier in tweede termijn graag op terug. Wat de schutstallen betreft: wij hebben gezocht naar methoden om dat budget goed weg te zetten. Uiteindelijk hebben wij in overleg met de Kamer gezegd: zouden wij dat nu wel doen; kan het niet op een andere manier? Hoewel de gedachte sympathiek is, geloof ik niet dat het een goed idee zou zijn om weer aan de schutstalgedachte te beginnen.

De voorzitter:

Ik stel de heer Graus in staat om een korte vraag te stellen, want er blijkt sprake te zijn van een misverstand?

De heer Graus (PVV):

Dat klopt. Ik geef de minister helemaal gelijk: eer je een dier aanschaft, moet je je goed bezinnen. Daar ben ik het helemaal mee eens, maar de minister doelt nu meer op gezinnen die een hond of een konijntje aanschaffen. Ik heb het over opvangcentra voor dieren. Het gaat dan om gedomesticeerde en/of wilde dieren die niet onder het Honden- en kattenbesluit vallen. Daarvoor is er geen goede professionele opvang.

Minister Verburg:

Ik wil dat ook niet stimuleren, want ik vind hoe dan ook dat mensen alleen een dier moeten aanschaffen of importeren als dat mag binnen de wetgeving en als zij heel goed hebben nagedacht over de verzorging van het dier, niet alleen de verzorging nu, maar ook over twee jaar en tijdens de vakantieperiode.

De heer Graus (PVV):

Het gaat over noodopvang en noodhulp.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister haar betoog vervolgt.

Minister Verburg:

Voorzitter. De heer Cramer heeft mij gevraagd of ik bereid ben om de combinatiekip, die zowel voor de eieren als voor de vleesproductie wordt gehouden, in mijn onderzoek naar alternatieven voor het doden van eendagshaantjes mee te nemen. In het rapport van de Animal Science Group is een aantal alternatieven voor het doden van eendagskuikens als perspectiefvol beoordeeld, waaronder inderdaad de optie van de combinatiekip. Die scoort positief op diervriendelijkheid en natuurlijkheid, maar negatief op de criteria haalbaarheid en kosten. Van de andere perspectiefvolle alternatieven is, voordat er vervolgstappen kunnen worden gezet, een nadere beoordeling nodig om definitieve uitspraken te doen over de technische haalbaarheid, de kosten en de diervriendelijkheid. Een nadeel van de combinatiekip is, dat bij een gelijkblijvende pluimveeproductie en -consumptie de benodigde hoeveelheid voer verdubbelt, in vergelijking met de huidige mondiaal gebruikte leg- en vleesrassen. Omdat voer verreweg de grootste kostenpost is in de pluimveehouderij, nemen de productiekosten en bijgevolg de consumentenprijzen van eieren en pluimveevlees bij de combinatiekip fors toe. Daarnaast worden per ei en per kilogram vlees meer mest, ammoniak en fijnstof geproduceerd. Dat is de reden waarom ik, zoals ik in mijn brief van 7 oktober heb aangegeven, de optie van de combinatiekip wellicht haalbaar acht voor een nichemarkt. Initiatieven uit die markt zal ik waar nodig steunen, maar ik zie deze optie op dit moment, wegens de hoge kosten, niet als een structurele oplossing voor de gehele pluimveesector. Ik wil deze suggestie niet wekken en om die reden acht ik nader onderzoek op dit moment niet zinvol.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik ben toch een beetje teleurgesteld. In mijn inleiding heb ik nadrukkelijk een link gelegd en aangegeven dat de druk op de productie ons geleid heeft tot het zozeer doorfokken van hetzij legkippen, hetzij vleeskippen, dat het noodzakelijk is dat wij 30 miljoen haantjes om zeep helpen. Wij moeten dus misschien wel accepteren dat dit in mijn ogen doorgeschoten fokbeleid anders zou moeten. Wij moeten misschien accepteren dat zij wat meer voer nodig hebben en mest en dergelijke voortbrengen, maar laten wij hopen dat met het doorfokken van de dubbel doelkip of de combinatiekip op dat punt betere resultaten worden bereikt. Het zijn nu onvergelijkbare grootheden.

Minister Verburg:

U weet dat wij naar alternatieven zoeken om van het doden van eendagskuikens af te komen. Dat onderzoek gaat door. De heer Cramer vraagt specifiek naar een van de mogelijke alternatieven. Op die vraag heb ik hem zojuist geantwoord. Enerzijds spelen diervriendelijkheid en natuurlijkheid hierbij een rol, anderzijds de kosten en de opbrengsten. Hierbij komen de afwegingen van planet, people en profit om de hoek kijken. Daartussen moeten wij een optimale balans zien te vinden. Ik heb daarvoor ook draagvlak in de sector nodig.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Dat draagvlak nodig is, snap ik best. De fractie van de ChristenUnie heeft echter dit voorstel gedaan, omdat de alternatieven ons minder goede routes lijken te zijn. Bij deze routes speelt genetisch ingrijpen vaak een rol. Een andere mogelijkheid is het ei van tevoren screenen. Deze routes zijn volgens mijn fractie minder gemakkelijk dan het doorfokken van een al bestaand ras als de combinatiekip.

Minister Verburg:

Ik heb gezegd dat hiervoor misschien een nichemarkt is. Als daarvoor nader onderzoek nodig is en wordt gevraagd, zal ik dat bevorderen. Ik zie dit echter niet als een oplossing voor het vraagstuk waarvoor wij op dit moment staan.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik ben mede-indiener van het amendement. Daarom voel ik mij aangesproken als de minister zegt dat hiervoor misschien een nichemarkt is. Het lijkt mij echter niet onbelangrijk. Dit moeten wij in de onderzoeksrange blijven meenemen. Wij zullen ook de andere alternatieven moeten bezien. Die zijn ons in een uitstekende presentatie voorgelegd. De onderzoekster zit waarschijnlijk op de publieke tribune. Ik prijs haar voor de presentatie die de Kamer heeft gehad over de mogelijkheden die er zijn. Wij moeten alles onderzoeken.

De voorzitter:

De onderzoekster heeft meegeluisterd, mevrouw de minister.

Minister Verburg:

Dit heeft de heer Waalkens gezegd en ik onderstreep het.

Ik kom bij het vierde blok. Dit gaat over duurzaam, gezond en goed voedsel. De vraag speelt hoe wij van goed eten de gewoonste zaak van de wereld maken. Goed eten is volgens mij eten dat is geproduceerd met respect voor mens, dier en milieu, hier en nu en voor toekomstige generaties. In Nederland is een groot aanbod kwalitatief goed en veilig voedsel. Ons consumptiepatroon en de wijze van productie hebben echter invloed op milieu, dierenwelzijn, rechtvaardigheid, gezondheid en biodiversiteit. Dit zijn waarden die samenhangen met ons voedsel en met voedselproductie, maar waarbij veel consumenten niet of nauwelijks stilstaan. Bovendien worden in de markt deze waarden niet altijd geborgd.

Gezien de impact van ons voedsel op deze waarden, is er een absolute noodzaak dat ons eten duurzamer en gezonder worden. Ook moeten consumenten meer van nature gaan kiezen voor goed eten. De voedselketen is voor mij het aangrijpingspunt. De omgeving van de consument is de plaats waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten. Daarop concentreren wij ons. Ik heb het nadrukkelijk over "wij", want zowel de consument, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties als de overheid hebben hierin een verantwoordelijkheid. Voedselproducenten in Nederland zijn in dit licht moderne ondernemers. Ik ben ervan overtuigd dat duurzaamheid voor hen een opdracht is die loont. In dit verband zie ik bijvoorbeeld goede mogelijkheden voor de totstandkoming van topsegmenten die qua niveau van duurzaamheid zich bevinden tussen biologische en gangbare landbouw in. Deze segmenten stimuleer ik. Ik streef er daarbij naar om samen met ketenpartijen en maatschappelijke organisaties in het voorjaar van 2009 een convenant over tussensegmenten te ondertekenen. Ik wil partijen ondersteunen om verantwoordelijkheid te nemen. Samen kunnen wij consumenten activeren om te kiezen voor goed eten.

Bewustwording van de consument en vergroting van kennis en informatie zijn voor mij belangrijke sporen. Verder spelen de herkenbaarheid van het aanbod en betrouwbare, inzichtelijke informatie een belangrijke rol bij wat de consument daadwerkelijk koopt. In de nota Voedsel en consument zal ik ingaan op de uitdagingen die er liggen en op mijn beleidsinzet op dit punt. Momenteel voer ik een intensieve consultatie met maatschappelijke organisaties en ketenpartijen, gericht op een breed draagvlak voor de nota, die ik begin volgend jaar de Kamer zal toesturen.

De heer Polderman sprak in dit verband over het belang van goede etikettering en vroeg of ik wat zie in dierenwelzijnsnormen op etiketten. Ik steun de initiatieven op het vlak van etikettering van dierenwelzijn. Ik maak daarbij echter een onderscheid tussen nationaal en Europees niveau. Verplichte etikettering kan wat mij betreft alleen op EU-niveau worden ingevoerd. De Europese Commissie verkent de mogelijkheden voor een verplicht en/of vrijwillig etiketteringssysteem voor dierenwelzijn. Wij steunen dit initiatief. Vorige week hebben wij hierover in de Kamer van gedachten gewisseld. Ik verwacht dat de Commissie eind 2009 haar bevindingen zal presenteren aan de lidstaten. Daarna volgt een discussie over de wensen en mogelijkheden van etikettering voor dierenwelzijn in Europees verband. Ik houd de Kamer op de hoogte.

Bij een systeem met onderscheidende niveaus van dierenwelzijn op nationaal niveau past in mijn ogen alleen een vrijwillige grondslag. Het sterrensysteem van de Dierenbescherming is hiervan een mooi voorbeeld. Dergelijke vrijwillige systemen zie ik ook in het Verenigd Koninkrijk en in Denemarken.

Mevrouw Van Gent vroeg mijn mening over het advies van de Bioraad over de invoering van de schijf van zes. Het concept van de schijf van zes is een manier om duurzaamheid te communiceren richting de consument. Weliswaar een goede manier, maar ik zet in op een bredere strategie om de consument te voorzien van inzichtelijke en toegankelijke informatie. In de nota Voedsel en consument zal ik ingaan op de vraag hoe wij dat gaan doen. De schijf is een van de mogelijkheden.

Dan kom ik bij blok 5, natuur en landschap.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het is goed dat deze schijf van zes wordt meegenomen. Ik heb echter ook gevraagd een consumentencampagne te realiseren ter bevordering van het minder eten van vlees en kip, dit min of meer in het kader van "Kip, het meest gesubsidieerde stukje vlees". Ik vind dat hier iets tegenover moet staan. Ik krijg vervolgens van de minister als antwoord dat zij dit mee zal nemen in de nota Voedsel en consument. Ik wil echter een serieus antwoord op mijn vraag of zij overweegt om een campagne te starten teneinde het parttime vegetariërschap te promoten.

Minister Verburg:

Dat ben ik niet voornemens.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dan is de vraag: waarom niet? Voor de vlees- en kipconsumptie wordt veel reclame gemaakt. De minister geeft een bureaucratisch antwoord bij vraag 5. Er is ook zoiets als een eigen verantwoordelijkheid en daar doe ik een beroep op. Ik vind een en ander wel erg minimalistisch. De minister vond een duurzame toekomst toch zo belangrijk?

Minister Verburg:

Ik heb ook aangegeven hoe ik wil werken. De overheid moet mensen niet vertellen wat zij wel en niet moeten en mogen eten. Ik kies voor de lijn van voorlichting en van bewustwording. Hierbij betrek ik ook de jeugd en jongeren. Mensen maken zelf hun afwegingen en kiezen zelf wat zij eten en hoe hun bord eruit ziet als zij voedsel tot zich nemen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het gaat er om wat er op het bord ligt en met name om wat er elke dag op het bord ligt. Een duurzaam voedingspatroon houdt natuurlijk ook in dat je wat terughoudender omgaat met het consumeren van vlees en kip, om maar iets te noemen. Gaat de minister hier wel aandacht aan besteden, opdat mensen hieruit een goede keuze kunnen maken?

Minister Verburg:

Wij gaan aandacht besteden aan vragen als hoe produceer je duurzaam en hoe consumeer je duurzaam. Dat is echter iets anders dan iets voorschrijven of opleggen. Daar ben ik niet van en dat ga ik ook niet doen.

De heer Polderman (SP):

Ten aanzien van het stimuleren van duurzaamheid is de relatie tussen de consument en de producent cruciaal. Hier zit nog iets tussen. Hoe ziet de minister dat? De consument moet geïnformeerd worden. Ik ben het met de minister eens over duidelijke etikettering. Als wij hierin een slag kunnen maken, is dat een voordeel. Daarnaast kiest de consument ook met zijn portemonnee. De tussenhandel zit hiertussen. Deze drijft in mijn ogen de prijs ongewenst op. Wat gaat de minister hieraan doen?

Minister Verburg:

Ik weet niet of de tussenhandel de prijs opdrijft. Als producenten duurzaam produceren en oog hebben voor dierenwelzijn, conform de eisen van de burger, vind ik wel dat de burger als consument hiervoor een prijs moet willen betalen. Daar wringt de schoen weleens. Burgers ondertekenen soms voor de supermarkt een petitie over dierenwelzijn of over duurzame productie, maar letten eenmaal in de supermarkt alleen maar op de aanbiedingen. Het gat tussen burger en consument moet op enig moment gedicht worden. Ook op dit terrein denk ik meer aan voorlichten, bewust maken en verleiden dan aan wettelijk opleggen, met het mogelijke risico dat de Kamer vervolgens zegt dat ik ook moet gaan handhaven. Dan krijgen wij een keukenpolitie.

De heer Polderman (SP):

Over informatie en duidelijke etikettering voor de consument zijn wij het eens. De minister zegt dat zij niet weet of er een groot verschil is tussen de prijs die de producent krijgt en de prijs die de consument krijgt. Waar komt de winst van Ahold dan vandaan? Dat zijn toch enorme concerns? De vraag is of de minister daarin een rol voor zich ziet weggelegd.

Minister Verburg:

Dan stelt de heer Polderman een voor mij bekende vraag. Ik vind dat producenten in de land- en tuinbouw en de visserij veel meer zouden moeten doen aan hun afzetkracht. Hoe zorg je er gezamenlijk voor dat je een goede prijs krijgt voor je product? Die producten zijn immers met veel zorg, ambachtelijkheid en vakmanschap gemaakt. Organiseer die afzetkracht en versterk deze binnen de spelregels, want dan kun je een goede prijs krijgen voor een prima product.

De heer Atsma (CDA):

Het is goed om te horen dat de minister geen afstand neemt van de campagne Kip, 't meest veelzijdige stukje vlees. Die campagne is overigens niet zomaar ontstaan. Zij heeft alles te maken met vogelpest en de ellende die daarvan het gevolg was. Gezien de situatie in andere vleesveesectoren zou ik mij zelfs kunnen voorstellen dat de minister dit onderwerp in Brussel aanhoudend op de agenda blijft zetten om ook andere sectoren te promoten.

Minister Verburg:

Dat is de mening van de heer Atsma. Hij heeft niet zozeer een vraag gesteld.

Ik kom bij mijn vijfde blok. Dat gaat over natuur en landschap. Wij mogen er trots op zijn dat in een klein en dichtbevolkt land als Nederland zo veel mooie en waardevolle natuur is. Veel van onze natuur is van internationale klasse en levert een wezenlijke bijdrage aan behoud van internationale biodiversiteit. Natuur is belangrijk, allereerst omdat het voor kwetsbare planten en dieren belangrijk is dat er voldoende gebieden van voldoende kwaliteit en in verbinding met elkaar zijn om te overleven.

Natuur is ook onmisbaar voor ons. Natuur levert ons, mensen, tastbare producten als hout en riet. Zij zorgt voor schone lucht en een mooie woon- en werkomgeving, en zij biedt plaats om te recreëren en te genieten. Wie houdt er nu niet van een stevige boswandeling of een fiets- of ruitertocht door de duinen of bossen? Kortom, natuur draagt bij aan ons welbevinden en aan onze gezondheid. Daarom wil ik dat er voor iedereen bereikbare en toegankelijke natuur is. In dat licht zeg ik tegen mevrouw Snijder dat Natura 2000-gebieden voor publiek opengesteld zijn en blijven. Terreinbeheerders streven naar maximale openstelling van natuurgebieden en in die gebieden zijn fiets-, wandel- en ruiterpaden om ervoor te zorgen dat iedereen de kans krijgt om te genieten. Alleen voor heel kwetsbare terreinen wordt met borden aangegeven dat deze niet mogen worden betreden.

Natuur blijft niet vanzelf bestaan. Kwetsbare soorten moeten actief worden beschermd. Dat geldt met name voor soorten die ook internationaal heel kwetsbaar zijn en waarvoor belangrijke habitats in Nederland liggen. Die uitdaging moeten wij met elkaar aangaan. Dat is onze verantwoordelijkheid, ook tegenover toekomstige generaties. Het is tevens een mondiale verantwoordelijkheid. In juni van dit jaar heb ik met de Kamer het beleidsprogramma Biodiversiteit werkt besproken. Wij zetten daarmee een flinke stap. Wij hebben een duidelijke focus afgesproken en vijf duidelijke prioriteiten. Daarnaast stellen wij een taskforce Biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen in, onder voorzitterschap van de heer Alders, die ons gaat adviseren over beleidsdoelen en -opties voor na 2010. Ik heb toegezegd om de Kamer een uitwerkingsprogramma bij deze nota te doen toekomen.

Tegen de heer Polderman en mevrouw Thieme zeg ik dat ik de verwachting in de nota Biodiversiteit absoluut wil waarmaken. In Nederland is mijn beleid erop gericht, een samenhangend geheel van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden te ontwikkelen. Met de ecologische hoofdstructuur, ehs, en het Natura 2000-netwerk zorgen wij voor de Nederlandse natuur en geven wij invulling aan het Europese natuurbeleid. Naast de ecologische hoofdstructuur en Natura 2000 werken wij aan Nationale Parken en Nationale Landschappen, en aan gebieden voor recreatie om de stad. Dit zijn verschillende benamingen voor de diversiteit aan groene waarden die in Nederland te vinden zijn en die in gebieden overlappen.

Mevrouw Snijder spreekt in dit verband van tegenstellingen in gestelde doelen. Als regel lopen de doelen voor deze diversiteit echter parallel. Waar doelen tegenstrijdig lijken, gaat het vaak om gebieden waar de natuur een scala van bij elkaar horende vormen heeft. Ik noem het voorbeeld van natte gebieden, waar moerassen met riet- en grasveldvegetatie samen met weidevogels het landschap vormen. Het is de uitdaging om die diversiteit in de gebieden naast elkaar tot ontwikkeling te laten komen en ik ben ervan overtuigd dat dit mogelijk is door middel van goede gebiedsprocessen en met draagvlak van onderop.

De ecologische hoofdstructuur zal uiteindelijk Verburg728.500 ha grond omvatten. Ik ben trots en blij dat daarvan al ongeveer 600.000 ha in beheer is genomen. Nog maar twee weken geleden hebben wij in het algemeen overleg over de eerste ehs-rapportage uitgebreid stilgestaan bij de voortgang. Bij die gelegenheid heb ik de Kamer geschetst dat de grondverwerving op schema ligt, al ligt er nog wel een taak om de ruilgronden binnen de ehs te brengen; vooral mevrouw Snijder en de heer Atsma hebben hierover gesproken. Bovendien loopt de inrichting nog wat achter op schema. Wij werken daar dus extra hard aan. De realisatie van de ehs wordt voortvarend voortgezet, zowel wat betreft de verwerving als de inrichting en het beheer van gronden. Ik ben daarover ook in gesprek met de provincies, zodat wij in 2018 een ecologische hoofdstructuur hebben waarop wij in kwantitatieve en in kwalitatieve zin trots kunnen zijn.

De heer Atsma vroeg of het niet verstandig zou zijn om pas op de plaats te maken met de aankoop van gebieden voor de ehs. Er zou 60.000 ha op de plank liggen. Het is echter goed om dat beeld te nuanceren. Binnen de begrenzing van de ehs is ongeveer 30.000 ha grond verworven, waarvan de inrichting nog niet is afgerond. Bij een groot deel daarvan, namelijk 20.000 ha, is de inrichting al wel gestart, maar nog niet afgerond. Dat is het zogeheten "onderhanden werk". De heer Atsma wekt de indruk dat wij gronden verwerven zonder te weten wat wij er vervolgens mee moeten doen. Ik kan hem echter geruststellen: dat beeld klopt niet.

Daarnaast wil ik het grote misverstand dat wij alle hectares ook echt zouden moeten verwerven, wegnemen. Van de beoogde nieuwe ehs, namelijk de 275.000 ha die in 1990 nog geen natuurbestemming had, wordt minder dan de helft, 130.000 ha, gerealiseerd via verwerving. Het overige deel wordt gerealiseerd via agrarisch en particulier natuurbeheer. Ook hier doe ik een beroep op alle betrokkenen. Alleen door samenwerking kan dit lukken. Wij zoeken intelligente oplossingen. Ik ben ervan overtuigd dat veel win-winsituaties ontstaan als bijvoorbeeld Natuurmonumenten en LTO om de tafel gaan zitten. Dat gebeurde in het mosseldossier ook; overigens zaten daar andere partijen aan tafel. Dit betekent winst voor de natuur, maar ook winst voor boerenbedrijven en andere sociale en economische ondernemersactiviteiten.

De heer Graus pleitte voor het stopzetten van het overdragen van boerenland aan natuurgebieden. Waar mogelijk worden echter particuliere grondeigenaren ingeschakeld bij het natuurbeheer. Enkele jaren geleden hebben wij daarom zelfs een omslag gemaakt van grondverwerving ten behoeve van beheer door grote organisaties naar meer particulier beheer. Voor mij staat die omslag nog steeds volledig centraal. Het is een goed voorbeeld van hoe landbouw en natuur niet tegenover elkaar staan, maar waar natuurdoelen juist ook op boerenland kunnen worden bereikt. Voor sommige natuurdoelen is echter een andere beheervorm nodig, dan in combinatie met agrarische bedrijfsvoering kan worden gerealiseerd. Het omzetten van landbouwgronden in natuur vindt overigens in principe plaats op basis van vrijwilligheid en vrijwillige verwerving. Voor sommige ondernemers is de combinatie met natuurbeheer of de verkoop van grond echter ook in economische zin een verstandige beslissing.

De voorzitter:

Mevrouw de minister, hebt u daarmee het blokje ehs afgerond?

Minister Verburg:

Ja, maar ik zou graag Natura 2000 erachteraan plakken, omdat dat zo nauw verbonden is met de ehs.

De voorzitter:

Zullen wij dat dan eerst even bij elkaar doen?

Ik geef het woord aan de minister.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Misschien is het voor het debat wel aardig als de Kamerleden af en toe nog even een vraag aan de minister kunnen stellen. Anders dendert het maar door.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De minister praat over het beleidsprogramma betreffende biodiversiteit en over de taskforce-Alders die komt met voorstellen voor na 2010. De Kamer heeft de minister bij motie moeten dwingen om met een aanvullend actieprogramma te komen omdat het beleidsplan onvoldoende structuur biedt aan het beleid en onvoldoende ambitieus is. Vandaag lees ik dat eurocommissaris Dimas van milieu zegt dat Europa haar biodiversiteitsdoelen voor 2010 niet gaat halen. Hij doet een oproep aan alle lidstaten om de inspanningen te verdubbelen. Het is nu 2008, volgend jaar is het 2009. Dan hebben wij dus slechts één jaartje. Toch wil de minister in het voorjaar met een actieprogramma komen. Ik denk dat er meer nodig is.

Minister Verburg:

Wij zetten alles op alles. Ik heb al gezegd hoe belangrijk ik biodiversiteit vind. Ik kom voor 1 maart met een nader uitgewerkt programma, maar tot die tijd zitten wij in de praktijk ook niet stil. Ik voer niet beleid alleen maar op papier, met het idee dat als het papier deugt de doelen dus zijn gerealiseerd. Nee, het is tegelijkertijd hand aan de ploeg. De nadere uitwerking krijgt de Kamer voor 1 maart.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het is een heel relevante vraag of wij de oproep van Dimas terugzien in die uitwerking. Denkt de minister genoeg te hebben aan negen maanden om het voor 2010 te realiseren? Kunnen wij die toezegging krijgen?

Minister Verburg:

Die krijgt u niet zomaar op basis van een oproep van iemand van de Europese Commissie. Ik vind de Europese Commissie ontzettend belangrijk, maar ik wil graag de oproep in verband zien en beoordelen wat wij al doen en wat wij nog aan extra stappen zouden kunnen en willen zetten.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik heb aan de orde gesteld dat er verschillende doelen op bepaalde gebieden liggen. De minister loopt daar wel heel gemakkelijk overheen. Zij zegt dat de doelen tegengesteld lijken, maar naast elkaar kunnen worden ontwikkeld. Ik heb het voorbeeld genoemd van het weidevogelbeheer en Natura 2000. Vanuit het gebied zelf wordt aangegeven dat het op gespannen voet staat en dat het niet samengaat. Dan kan het toch niet zo zijn dat de minister zegt het gewoon naast elkaar kan worden ontwikkeld? Wat gaat zij doen? Wij pompen er geld in en wij willen weidevogels in het gebied. Wij krijgen echter vergrassing en verbossing.

Minister Verburg:

Ik ben heel transparant hierover. In dat gebied wordt ook gewerkt aan een beheerplan. Ik hoor de punten graag bij het ontwerpbeheerplan.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van Gent.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ja, maar ...

Minister Verburg:

Wij zeggen dat gebiedsgerichte aanpak goed is en dat alle partijen rond de tafel moeten. Nu krijgt mevrouw Snijder één signaal dat het anders is en zegt meteen dat ik moet ingrijpen en het van bovenaf op moet lossen. Dat lijkt mij volstrekt verkeerd.

De voorzitter:

Kort graag, mevrouw Snijder.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Mijn oproep geldt alleen de weidevogels. De minister dient zich ervan bewust te zijn dat zij een etiket op een gebied heeft geplakt, terwijl zij er ook het etiket "weidevogels" op geplakt heeft. Dan moet het toch voor haar een vraag zijn of zij dat goed heeft gedaan? Dan moet zij toch het beheerplan niet afwachten? Dan zijn wij weer een jaar verder en is er dus niets gebeurd aan de weidevogels!

Minister Verburg:

Ik vraag mij elke dag wel een keer af of ik iets goed gedaan heb. Dat moet een mens ook blijven doen. Dat houdt je scherp. Dit hoor ik echter graag uit het gebied. Als het niet met elkaar kan, hoor ik dat graag van de ontwerpers van het beheerplan.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik hoor de minister wel vijf keer het woord "trots" noemen. Ik dacht al dat de afkorting TON een geheel nieuwe invulling krijgt; het is niet meer "trots op Nederland" maar "trots op de natuur".

De voorzitter:

De vraag moet over landbouw gaan.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb een vraag over de ehs. Op de site van het ministerie van LNV staat dat rond 2018 de ehs is gerealiseerd. Dat was altijd de absolute einddatum. Ook uit de Natuurbalans begrijp ik dat de doelstellingen voor verwerving en inrichting niet gehaald zullen worden. Ik vraag de minister of de ehs gehaald wordt en of het gestelde tijdpad gehaald wordt.

De voorzitter:

Oké.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik hoor er graag "ja"of "nee" op.

De voorzitter:

Oké.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Want er wordt toch een beetje gesjoemeld met de datum.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Verburg:

Er wordt helemaal niet gesjoemeld. Helemaal niet. 2018 is 2018. Dat hebben wij nog eens opgeschreven in het coalitieakkoord. Dat gaan wij in kwantitatieve zin zeer halen. Ik ben het met iedereen eens dat wij dan ook de kwalitatieve slag gehaald zouden moeten hebben, maar dat hebben wij niet opgeschreven in het coalitieakkoord. Ik vind echter wel dat wij die ambitie moeten hebben.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

"Gehaald zouden moeten hebben", dat is precies mijn punt. De deadline was altijd 2018, dat was glashelder. Op de website van het ministerie van LNV staat nu dat het naar verwachting rond 2018 is. De minister weet even goed als ik dat wij dan weer gaan opschuiven. Dat vind ik toch een beetje sjoemelen met de feiten.

Minister Verburg:

Mevrouw Van Gent, read my lips. De ehs is in kwantitatieve zin in 2018 gerealiseerd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

En kwalitatief!

Minister Verburg:

Blijf mijn lippen even lezen, reageer niet te snel in de rebound. Ook in kwalitatieve zin moeten wij in 2018 een heel eind zijn en de ehs zo mogelijk hebben afgerond. De inrichting kan echter iets achterlopen op de verwerving.

De heer Graus (PVV):

Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen over de private gronden. Mijn vraag in eerste termijn was echter of de minister bereid is, vooral in deze tijden van economische crisis, om de kapitale subsidies aan wat ik natuurkolchozen heb genoemd, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en provinciale Landschappen, af te bouwen ten bate van boeren en burgers en een gelijk speelveld. Op die vraag wil ik een antwoord hebben.

Minister Verburg:

De heer Graus had het inderdaad over natuurmaffia en natuurkolchozen, die te veel invloed krijgen op ons platteland en in het natuurbeheer en ik ben het niet eens met ...

De heer Graus (PVV):

Het woord "maffia" heb ik niet gebruikt, ik heb enkel het woord "kolchozen" gebruikt.

Minister Verburg:

Ik schrap dat graag in mijn tekst, dan hebben wij niet goed geluisterd. Het ging over natuurkolchozen, die te veel invloed krijgen op ons platteland en op natuurbeheer. Ik heb daarvan een minder negatief beeld en ik bestrijd de beeldvorming van de heer Graus met klem. De natuur- en landschapsbeherende organisaties verrichten een belangrijke maatschappelijke dienst, met steun van heel veel Nederlanders en in opdracht van en in goede samenwerking met de overheden. Zij doen dat professioneel en maatschappelijk verantwoord en zij zijn daarop aanspreekbaar. Wij werken ook voortdurend aan de aanspreekbaarheid, de toegankelijkheid en de dienstbaarheid aan de mensen. Ik ben het dus niet met de heer Graus eens.

De heer Atsma (CDA):

Mag ik een vraag stellen op dit punt?

De voorzitter:

U staat er nu net bij. Mevrouw Jacobi krijgt eerst het woord.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Wat zijn de concrete stappen die wij de komende jaren gaan zetten voor het effectiever maken van het agrarisch natuurbeheer en de weidevogelprogramma's?

Minister Verburg:

In 2010 komt er een nieuw programma beheer. Daaraan wordt nu hard gewerkt. Ik heb met de Kamer afgesproken dat wij daar ten spoedigste in 2009 over komen te spreken. Het is een megaoperatie en wij willen dat het vanaf 1 januari 2010 goed werkt in de praktijk en dat de kinderziekten eruit zijn. In dat programma is sprake van samenhangend beheer waarbij effectiviteit vooropstaat en het gebiedsgericht denken centraal staat.

De voorzitter:

Mevrouw Jacobi, nog één maal.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Wat gaan die programma's inhoudelijk méér betekenen dan zij de afgelopen jaren hebben betekend?

Minister Verburg:

Het waren twee regelingen naast elkaar, dat is al hels ingewikkeld. Het moest ook eenvoudiger, want iedereen die ermee te maken had, vond het hartstikke ingewikkeld en er waren vragen bij de effectiviteit ervan. Het wordt dus eenvoudiger, eenduidiger, betaalbaar en handhaafbaar en ook effectiever in de praktijk, want dat moet onze doelstelling zijn. En dan nog kunnen wij een vogel niet dwingen om haar eieren in een bepaald gebied te leggen. Vogels kiezen ook hun eigen vlucht.

De heer Van der Ham (D66):

Gisteren was er een debat over het MIRT, over allerlei infrastructurele en ruimtelijke projecten. Ik heb daarbij samen met de heer Vendrik een motie ingediend waarin wij de regering vragen te bekijken of de inrichting en de verwerving van de ehs in de MIRT ondergebracht kan worden. Dan kan dat met dezelfde vaart gebeuren en dan kan de minister daarin ondersteund worden. De kabinetsleden spreken met één mond en de minister van VROM heeft gezegd dat zij het oordeel aan de Kamer laat. Dat zal deze minister ook doen, maar vindt zij de uitkijk naar 2028 die het MIRT straks zal hebben wat betreft natuuropgaven die na 2018 noodzakelijk zijn, een goede vorm om het toekomstige debat in te werpen?

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik heb inderdaad gehoord dat deze motie is ingediend. Ik vond die creatief, maar ik moet nog eens serieus nagaan of de uitvoering ervan effect zal hebben.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat u hierop in tweede termijn terugkomt.

Minister Verburg:

Nee, liever niet. Mevrouw Cramer heeft de motie behandeld. Samen met mevrouw Cramer kom ik erop terug.

De heer Polderman (SP):

Voorzitter. De minister komt met een peptalk over de ehs. Alles komt goed, zegt zij. In 2018 zal het gebied klaar zijn. Ik wijs erop dat de ene poot van het project het beheer is. De planologische borging is de andere. Eerder heb ik de minister gevraagd of men met de gemeentelijke bestemmingsplannen zover is dat er voldoende bescherming is. De minister zegt over het agrarische natuurbeheer positieve geluiden te hebben opgevangen. Met wat zij daarover zei, ben ik het eens, maar kan de minister aangeven voor welke gebieden zeker is dat hun aanwijzing met bestemmingsplannen is geborgd? Kunnen wij daarvan een overzicht krijgen?

Minister Verburg:

Ik weet niet of dat nu al te verstrekken is. De nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening is nog maar pas van kracht. Ik zal aan mijn collega van VROM vragen hoe het hiermee staat.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. De minister haalde een uitspraak van mij aan en noemde een aantal cijfers. De cijfers die ik noemde, stonden in de rapportage over de ehs als groot project. Ik weet niet of de cijfers die de minister nu noemt sporen met die uit de rapportage. Vorige week hebben wij gezegd dat wij geen behoefte hebben aan grootschalige natuurclaims op gebieden buiten de ehs. Die claims zouden er kunnen zijn voor bijvoorbeeld robuuste verbindingszones.

Misschien stelde ik zojuist ten onrechte een vraag, maar anderen gingen voor. Ik wil mij aansluiten bij datgene wat collega Graus naar voren bracht. Het gaat mij om de vraag: wat vindt de minister ervan dat een club als Natuurmonumenten bijna 150 mln. aan reserves heeft? Vandaag stond er een artikel over in de media. Die reservepot jongt elk jaar maar door en wordt dus steeds groter. Zou het niet veel beter zijn dat dat geld snel werd ingezet? Nu geven wij ieder jaar subsidie aan Natuurmonumenten, zowel aan de organisatie als aan de instanties die de gebieden beheren, terwijl de reserves toenemen.

Minister Verburg:

Voorzitter. Wat deze informatie van de heer Atsma betreft, zeg ik dat ik eerst moet nagaan of dit eigen vermogen van Natuurmomenten inderdaad zo groot is. Ik wijs er wel op dat Natuurmonumenten een van de grootste natuurorganisaties is en zeer veel leden en donateurs heeft. Ik meen zelfs dat Natuurmonumenten de grootse natuurorganisatie is en dat betekent dat zij een groot draagvlak heeft. Ik ken Natuurmonumenten ook als een organisatie met een brede maatschappelijke verantwoordelijkheid en inzet.

Voorzitter. Ik kom vervolgens te spreken over Natura 2000. Wij zijn bezig met de vorming van het Natura 2000-netwerk. Dat ligt overigens voor 95% binnen de ecologische hoofdstructuur. De opgave is niet eenvoudig, maar ik streef ernaar om de Vogel- en habitatrichtlijn goed te implementeren en om daarmee kwetsbare Europese natuur te beschermen. Tegelijkertijd wil ik ontwikkelingsruimte voor andere gebruiksfuncties behouden. Wij zoeken naar een evenwicht tussen economie en ecologie. Dat gaat niet vanzelf. Daarvoor moet hard worden gewerkt. Oplossingen zijn alleen mogelijk op gebiedsniveau. Ik zie wel dat in veel gebieden door heel veel betrokkenen met grote inzet aan beheerplannen wordt gewerkt. Er worden stappen gezet en soms wordt een serie van kleine stapjes gezet. Creatieve oplossingen worden gevonden door goed te kijken naar de synergie tussen maatregelen en door een intelligente fasering van activiteiten in acht te nemen.

De heren Cramer en Van der Vlies spraken over bestuurlijk lef dat nodig is om met name bij de beheerplanprocessen de discussie te kunnen sturen en om het samengaan van natuur en ondernemerschap te bevorderen. Ik onderstreep: politiek is niet voor bange mensen en ik kan de Kamer verzekeren dat ik geen aansporing nodig heb om bestuurders te vragen om lef te tonen. Ik heb zelf ook geen aansporing nodig om lef te tonen. Ik voel mij evenwel gesterkt door deze aanmoediging.

In dit verband heeft de heer Cramer gesproken over de wenselijkheid van het aanleggen van interne buffers om de externe werking van Natura 2000 op te vagen en om op die manier belemmeringen voor de omgeving te voorkomen. Wij gaan bij de aanwijzing van de Natura 200-gebieden na wat wij op basis van ecologische criteria moeten doen. De richtlijnen zeggen niets over het opnemen van bufferstroken. In de praktijk gaat het erom dat wij in een gebied goed nagaan waar de te beschermen natuurwaarden precies voorkomen. Het belang daarvan wordt door de commissie-Trojan bevestigd. Wij kunnen de afstand tot bijvoorbeeld een veehouderijbedrijf bepalen en daarmee de werkelijke effecten vaststellen. In een behoorlijk aantal gevallen zal het Natura 2000-gebied zelf al een buffer vormen en zal geen sprake zijn van externe werking.

Ik heb de Kamer recent toegezegd de Europese Commissie aan te sporen om de Vogel- en Habitatrichtlijn te evalueren. Daarbij moet het wat mij betreft gaan om de effectiviteit en de hanteerbaarheid van de uitvoering van de richtlijnen. Wij hebben inmiddels wat ervaring met de consequenties van de richtlijnen in de gebieden. Ik wil dat de echte knelpunten in Brussel aan de orde komen, zodat op Europees niveau naar oplossingen kan worden gezocht en die oplossingen ook kunnen worden gevonden.

Tegen mevrouw Snijder zeg ik dat ik zeker ook aandacht zal vragen voor de hanteerbaarheid en de toepassing van het voorzorgsprincipe. Zij heeft daar veel aandacht aan besteed in haar inbreng. Ik kan alleen maar zeggen dat dit principe belangrijk is. Het moet echter wel toepasbaar, hanteerbaar en uitvoerbaar zijn. Het voorzorgsbeginsel is nodig om kwetsbare natuur te behouden en te beschermen. Er is echter meer dan het voorzorgsbeginsel. Het moet ook gaan over het vinden van een balans tussen ecologie en de vereisten in economisch, sociaal en cultureel perspectief. Het gaat om de ontwikkeling van duurzaam landbouwbeleid en duurzaam natuurbeleid. Ik ben het zeer met mevrouw Snijder eens dat de toepassing van het voorzorgsbeginsel een werkbare situatie niet in de weg zou mogen staan.

Aansluitend hierop kom ik bij de vraag van de heer Van der Vlies over het opzetten van pilots die inzicht moeten geven in knelpunten en de druk van vergunnings- en onderzoeksverplichtingen, verricht in het kader van de invoering van de Wabo en de integratie van de natuurwetgeving. Zowel bij de integratie van de natuurwetgeving als de Wabo staat de administratieve lastenverlichting centraal. Ter voorbereiding op invoering van de Wabo zijn al pilots uitgevoerd.

Mevrouw Snijder wekt in haar inbreng in eerste termijn de indruk dat Natura 2000 Nederland op slot zet. Zij zegt het niet zo, maar toch. Deze indruk is echter niet terecht. Wel geldt het adagium: veel kan, maar niet alles. Die stelling wordt onderbouwd door een rapport van Alterra dat ik vorige maand, op 4 november, naar de Kamer heb gestuurd. Alterra heeft onderzoek gedaan naar de vergunningen die in het kader van de Natuurbeschermingswet zijn aangevraagd in de periode vanaf de inwerkingtreding van de wet op 1 oktober 2005 tot augustus 2008. Daarin is geconcludeerd dat minder dan 5% van de afgehandelde aanvragen heeft geleid tot een gehele of gedeeltelijke weigering van de vergunning. Bij vergunningverlening is de bewijslast inderdaad, zoals mevrouw Snijder stelt, neergelegd bij de aanvrager. Dat is geen bijzonderheid. Dat gebeurt ook in het kader van andere wetgeving.

Ik wil hier graag zeggen dat gemeenten en provincies voortgang moeten en kunnen maken met het verlenen van of het besluiten op aanvragen van vergunningen. Het is goed dat als een vergunningaanvraag is ingediend er niet te lange tijd overheen gaat voordat er een uitspraak komt over het verlenen van een vergunning.

Ik kom bij de wilde zwijnen van de heer Atsma.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik dank de minister dat zij zich ook realiseert dat het voorzorgsbeginsel een belangrijk onderwerp is. Dit trek ik graag breder. Het zit in de Wet algemeen bestuursrecht. Het dient ook rechtszekerheid te geven aan burgers. Het moet dus niet afhangen van wetenschappelijk bewijs voor iets. Ik hoop van ganser harte dat de minister hierop zwaar inzet. In dit land is het bestuur eraan gehouden om zorgvuldige besluiten te nemen. Het bestuur dient alle relevante afwegingen te maken en met nieuwe opties te komen. Ik heb een vergelijking met de zorg gemaakt. Dat moet iedereen wakker schudden. In die zin hoop ik dat de minister dit op de kaart zal zetten.

Minister Verburg:

Ik zeg hier volmondig ja op.

De voorzitter:

Dit is een lange inleiding op een punt dat de minister net al heeft bevestigd.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Wij hebben hier vaker debatten over gevoerd.

Ik kom bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. De minister schrijft over het Wierdense Veld dat het rapport, dat door haar en de provincie is aangevraagd, concludeert dat aanwijzing van het Wierdense Veld terecht is. Dit heeft mij verbaasd, want de provincie schrijft in een brief aan de Kamer dat niet helder is aangegeven waar de ecologische onderbouwing voor de aanwijzing van het Wierdense Veld te vinden is, omdat een aantal onderdelen niet is meegewogen in het Arcadisdocument. Wij blijven van mening dat dit een vreemde situatie is, omdat er zowel door de provinciale overheid als in de ingebrachte zienswijzen wordt opgemerkt dat een aantal doelen niet terecht is.

Minister Verburg:

In de eerste plaats heb ik niet het Arcadisrapport aangevraagd, dat heeft de provincie gedaan. Zo hoort het ook, omdat de provincie de eerstverantwoordelijke is. In de tweede plaats maakt het Arcadisrapport klip en klaar duidelijk dat de aanwijzingsprocedure weliswaar rommelig is verlopen – dat neem ik voor mijn kap, excuses, mea culpa – maar dat de aanwijzing volstrekt terecht is. Die is volstrekt terecht, daar kan geen misverstand over bestaan. Dit staat ook in de teksten van het rapport. Daarom zie ik geen enkele grond om de Natura 2000-aanwijzing van tafel te halen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dan leest de minister toch iets heel anders dan ik. Er is een aantal profieldocumenten gewijzigd, maar de inhoud ervan is niet door Arcadis onderzocht. In die zin brengt het rapport absoluut geen uitsluitsel.

Minister Verburg:

Volgens mij is het rapport klip en klaar. In de conclusie staat zelfs dat er wellicht in een volgende fase gekeken moet worden naar een nader doel, maar in de eerste fase is er geen enkele belemmering. Arcadis is van mening dat het volstrekt terecht is dat dit gebied op deze gronden is aangewezen.

De voorzitter:

Ik begrijp dat de heer Cramer afziet van een interruptie?

De heer Atsma (CDA):

Ik sluit mij namens mijn fractie aan bij mevrouw Snijder. Ik herinner de minister aan een motie die door de Kamer is aangenomen en waarin uitgerekend op dit punt een duidelijke uitspraak is gedaan. De minister zegt dat zij hecht aan een groot draagvlak. Er moet een goed draagvlak zijn om dit soort zaken te kunnen realiseren. Hoe moet ik dat nu vertalen? De provincie is tegen, de gemeente is tegen. In het Wierdense Veld zijn twaalf ondernemers gevestigd. Die willen allen zekerheid hebben dat zij hun bedrijf kunnen voortzetten en uitbouwen. Hoe verhoudt dit zich tot de invalshoek van de minister dat er draagvlak moet zijn?

Minister Verburg:

Ik ben begonnen door te zeggen dat Natura 2000 mooi en belangrijk is, maar dat het realiseren ervan niet eenvoudig is. Het vraagt bestuurlijk lef en bestuurlijke moed om met elkaar oplossingen te zoeken zodat goed natuurbeleid en goed agrarisch beleid met elkaar kunnen worden gecombineerd. Dat is waarachtig geen gemakkelijke opdracht. Over de motie waar de heer Atsma op doelt, is vlak voor het zomerreces gestemd. In het dictum wordt de regering opgeroepen om in overleg te treden met provincie en gemeente. Dat heb ik gedaan. Het proces was als volgt. Ik heb beide aan tafel gehad, een vertegenwoordiging van de gemeente en een vertegenwoordiging van de provincie. Wij hebben gezegd dat wij een gezamenlijke analyse zouden maken van het Arcadisadvies. Dat is gebeurd en op grond daarvan ben ik tot de conclusie gekomen dat ik de voorlopige aanwijzing handhaaf. Er is geen grond in het Arcadisrapport om dit niet langer te doen.

De heer Atsma (CDA):

Het getuigt juist van lef dat én de provincie én de gemeente voluit nee hebben gezegd tegen dit plan. Het zou ook van lef getuigen vervolgens te doen wat volgens een meerderheid van de Kamer moet worden gedaan, namelijk pas op de plaats maken. Geef de ondernemers in het Wierdense Veld de ruimte.

Minister Verburg:

Ik sluit niet uit dat in andere gebieden op dit moment ook nog onduidelijkheid bestaat over de toekomstperspectieven van verschillende groepen. Ik wijs er overigens op dat het Overijssels Landschap, eigenaar van het Wierdense Veld, voorstander is van de aanwijzing. Wij moeten met elkaar aan tafel gaan zitten om te zoeken naar creatieve oplossingen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Het prikkelt trouwens wel dat Wierdense Veld, maar ik houd me bij mijn eigen vraag over de richtlijnen en beheerplannen in het kader van Natura 2000. Ik heb gevraagd naar de juridische borging van een en ander. Het risico is natuurlijk dat straks de beheerplannen allemaal zijn vastgesteld maar omdat zij geen wettelijke status hebben, een probleem kunnen opleveren bij de Raad van State.

In de schriftelijke beantwoording is een wat vlakke tekst over het steunpunt opgenomen. Ik heb in mijn termijn de zorg uitgesproken dat er onvoldoende capaciteit is om iedereen, dus ook maatschappelijke organisaties, te ondersteunen. De minister zegt dat er mensen beschikbaar zijn; ik zeg het even in mijn woorden want zij zegt het natuurlijk intelligenter.

De voorzitter:

Anders. De minister zegt het anders.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik sluit niet uit dat zij het ook intelligenter zegt. Ik durf dat best te erkennen. In elk geval geeft zij een wat vlak antwoord. Mijn zorg is dat er te weinig capaciteit is.

Minister Verburg:

Op het punt van de wettelijke status van het beheerplan het volgende. Ik onderzoek met provincies en maatschappelijke organisaties hoe een beheerplan van een juridische status te voorzien is. Ik ben het eens met u en iedereen die daarover spreekt dat zo'n beheerplan wel enige zeggingskracht moet hebben en bindend en verbindend moet zijn. Daar zoeken wij op dit moment naar. Zodra wij daar iets over hebben en tot een oplossing of een punt zijn gekomen, zal ik de Kamer daar natuurlijk over informeren.

Het steunpunt is een onderwerp dat eerder door de Kamer is aangedragen. Ik acht het niet mogelijk en ook niet verantwoord dat wij de maatschappelijke organisaties allemaal gaan ondersteunen op dit punt. Wel wordt alle informatie beschikbaar gesteld zodat de mensen die aan de tafel komen namens organisaties over adequate en actuele informatie beschikken. Daar worden goede ervaringen mee opgedaan.

De heer Polderman (SP):

Voorzitter. Naar aanleiding van de discussie over het Wierdense Veld merk ik op dat het inderdaad niet eenvoudig is om de Natura 2000-gebieden te realiseren. Is de minister het wel met mij eens dat het herstel van de biodiversiteit in die gebieden, zeker gehoord de discussie, geen luxe is maar bittere noodzaak?

Minister Verburg:

Ik heb in het begin al aangegeven hoe belangrijk ik het vind en hoe groot de ambitie is en moet zijn om handen en voeten te geven aan die uitdaging van Natura 2000.

De heer Atsma vroeg of de provincies de ruimte voor het bestrijden van de overlast van zwijnen adequaat invullen. Hij wees er daarbij terecht op dat het beheer van wilde zwijnen op de Veluwe de verantwoordelijkheid van de provincie Gelderland is. Ik heb de indruk dat de provincie die verantwoordelijkheid met de nieuwe aanpak serieus neemt en adequaat invult. Die nieuwe aanpak wordt door de provincie nog verder uitgewerkt in een nieuw faunabeheerplan vanaf 2009. Met de huidige aanpak worden goede resultaten geboekt want op dit moment is 83% van het beoogde afschot van wilde zwijnen gerealiseerd. Ik deel echter ook de zorg van de heer Atsma omdat dit jaar meer aanrijdingen met wilde zwijnen hebben plaatsgevonden dan vorig jaar. In 2007 zijn 555 aanrijdingen met zwijnen op de Veluwe geregistreerd en in 2008 zijn er al 619 aanrijdingen geregistreerd. De meest aannemelijke verklaring lijkt dat de geschatte zomerstand, die 6053 zwijnen bedroeg, te laag is geweest en dat in werkelijkheid meer zwijnen rondliepen in het gebied. Dat betekent dat de afschotdoelstelling van 5193 zwijnen wordt gerealiseerd en dat er in het voorjaar meer zwijnen zullen zijn dan de gewenste voorjaarsstand van 860 zwijnen. Het is aan de provincie om te bezien of dat op dit moment aanleiding geeft tot verhoging van de afschotdoelstelling en het vragen van de faunabeheereenheid Veluwe om een extra grote inspanning te leveren.

Voorzitter. Ik kom te spreken over de regeling draagvlak natuur. Ik vind het belangrijk dat er voldoende draagvlak in de samenleving is voor natuur en mede daarom heb ik eerder dit jaar een stevige impuls van 4 mln. à 5 mln. per jaar gegeven aan natuur- en milieueducatie. De regeling draagvlak natuur wordt afgebouwd omdat ik tot meer focus in het natuurbeleid wil komen en versnippering van subsidies wil tegengaan. In de nieuwe vorm kunnen wij beter sturen op de inhoudelijke samenhang en thematische verbinding. Voor de Regeling draagvlak natuur is in 2009 budget gereserveerd op mijn begroting. Daarmee worden de in 2008 en eerder aangegane verplichtingen gefinancierd, maar er volgt geen nieuwe openstelling in 2009. Ik vertrouw erop dat maatschappelijke organisaties in staat zijn om vanuit private financiering en fondsen, zoals de Postcodeloterij en het VSB-fonds, hun activiteiten voort te zetten. Ik verschil dus van inzicht met de heer Cramer, die pleit voor openstelling van de regeling in 2009.

De heer Polderman noemt het belang van goede inpassing van grote stallen in het landschap. Ik vind dat wij daar creatiever naar moeten kijken en zou er graag jonge mensen bij willen betrekken. Het gaat immers om de toekomstige kwaliteit van hun leefomgeving. Ik denk dan aan ontwerpkwaliteiten van ontwerpers en agrariërs in opleiding. Daarmee beantwoord ik ook een vraag van de heer Waalkens over de mogelijkheden van het bouwen onder architectuur. Ik schrijf dan ook een ontwerpwedstrijd uit voor de vormgeving van grootschalige activiteiten, zoals megastallen, in relatie tot de omgeving. Ik zal deze organiseren in overleg met het College van Rijksadviseurs en het Innovatienetwerk LNV. De ontwerpwedstrijd richt zich op het ontwikkelen van bijvoorbeeld landschapskarakteristieke stallen, bij onder andere agrarische familiebedrijven, en op de schaalsprong waarover de heer Polderman sprak in het debat in eerste termijn. Daarbij is het van belang om te kijken naar het regionale en lokale niveau, dat wil zeggen het erf en het omliggende landschap. Verder gaat het om de vorm van en het materiaalgebruik bij de agrarische gebouwen. Dat alles moet worden bezien vanuit de streekeigen identiteit. Overigens worden er al ontwerpen gemaakt voor drie landbouwontwikkelingsgebieden in Noord-Brabant. Het ministerie van LNV is hierbij betrokken. In 2009 wordt een ideeënboek opgeleverd. In het vervolg zal worden ingegaan op de uitvoering en de haalbaarheid van de ontwerpen.

Ik laat op dit moment bezien of het mogelijk is om verbindingen te leggen tussen groen in de stad en groen om de stad. Samen met de minister voor Wonen, Wijken en Integratie onderzoek ik de mogelijkheden om meerwaarde te creëren door het koppelen van verschillende geldstromen, zoals die van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing en het Investeringsbudget Landelijk Gebied. Met de provincies waar recreatie om de stad wordt gerealiseerd, de zogenaamde RodS, bereid ik een wijziging van de ILG-bestuursovereenkomsten voor. Deze maken het mogelijk dat verbindingen tussen groen in en om de stad met ILG en Recreatie om de Stad kunnen worden gefinancierd. Die verbindingen leveren een belangrijke bijdrage aan het wegwerken van dagrecreatieve tekorten en het ontsnipperen van het groen. De heer Van der Ham vroeg daar in zijn eerste termijn nadrukkelijk aandacht voor, en terecht.

Rijk en provincie hebben bestuurlijk de afspraak gemaakt om te komen tot een versnelling in de realisatie van Recreatie om de Stad. Zo wordt gezamenlijk met de provincies een impulsprogramma opgezet om de knelpunten bij de afzonderlijke RodS-projecten op te lossen. Daarbij worden onder andere de mogelijkheden bezien van andere uitvoeringsconcepten, zoals particulier beheer, verbindingen in plaats van vlakgroen, het koppelen van doelen voor Recreatie om de Stad aan doelen voor water. Zo veel mogelijk moet de taakstelling van de Recreatie om de Stad in 2013 zijn gerealiseerd. Ik ben het niet eens met de heer Van der Ham dat er te weinig geld voor recreatie op de LNV-begroting zou staan, want door een effectieve inzet van het beschikbare budget kunnen wij onze doelen realiseren. Bovendien, zo zeg ik tegen de heer Van der Ham, vind ik het nu niet het moment om over extra middelen te spreken. Bij de mid-term review in 2010 bespreken Rijk en provincie op basis van de uitputting van de budgetten en de gerealiseerde prestaties of extra rijksbudget voor Recreatie om de Stad nodig is. Ik stel voor om dat ijkmoment te benutten.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Ik heb goed naar de minister geluisterd. Er zijn minder zwijnen dan vorig jaar; dat zei de minister zelf. Ik geloof niet in de tellingen. Je kunt zwijnen niet tellen; dat is onmogelijk en dat weet de minister ook. Er worden heel ruwe schattingen gemaakt, die er vaak honderden naast zitten. Er zijn in elk geval minder zwijnen dan vorig jaar, maar het aantal ongevallen is toegenomen. Kan de minister mij dan gelijk geven in iets wat ik vorig jaar al heb voorspeld? Namelijk: als er gejaagd gaat worden, neemt het aantal ongevallen toe, terwijl het aantal zwijnen afneemt.

Minister Verburg:

Ik heb gemerkt dat er op het punt van de zwijnen erg veel deskundigen zijn. De een beweert met groot gezag en grote autoriteit het een, en de ander beweert met hetzelfde gezag iets totaal anders. Ik heb de Faunabeheereenheid hiernaar gevraagd. Daar stelt men dat het hoge aantal aanrijdingen in 2008 alleen kan zijn veroorzaakt door het feit dat er aan het begin van de zomer meer zwijnen waren opgenomen in het werkplan. Er waren dus meer zwijnen.

De voorzitter:

Op 5 februari zal hierover een algemeen overleg worden gevoerd, mijnheer Graus. U kunt hierover dan verder spreken.

De heer Graus (PVV):

Ik voel mij uiteraard uitgedaagd door de minister, voorzitter. Naar ik aanneem is zij het met mij eens als ik stel dat als er wordt geschoten, het aantal zwijnen zal afnemen. Om dat te kunnen concluderen, hoef je niet gestudeerd te hebben. Er is geschoten, en toch is het aantal ongevallen toegenomen. Mogelijk ben ik meer zwijnendeskundige dan alle andere zwijnendeskundigen bij elkaar. Ik heb voorspeld dat er meer ongelukken zouden gebeuren. Zwijnen zijn vluchtdieren. Als je in een natuurgebied gaat schieten, slaan de zwijnen op de vlucht en verspreiden zij zich over tientallen kilometers. Zij raken in paniek en gaan richting de snelwegen. Zij gaan dan zelfs zwemmen. Hierdoor is het aantal ongevallen toegenomen. Ik heb dit dus voorspeld, maar er is niet naar mij geluisterd. Het aantal ongevallen is echter toegenomen. Als de minister wel naar mij had geluisterd, waren veel ongevallen voorkomen.

Minister Verburg:

Wie ben ik om te veronderstellen dat de heer Graus geen gelijk heeft. Daartegenover staat echter dat hiervoor ook andere verklaringen worden gegeven met net zo veel gezag. Ik laat dit in het midden. Ik stel slechts vast dat elk auto-ongeluk er een te veel is. Ik vind dat wij er alles aan moeten doen om deze ongelukken te voorkomen, in het belang van mensen en van zwijnen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik kom nog even terug op de Regeling draagvlak natuur. Ik heb mij wat verbaasd over het antwoord van de minister. De fractie van de ChristenUnie heeft zich vrij sterk gemaakt voor de Nota Natuur- en Milieu-Educatie. Die is gekomen en daarmee waren wij erg blij. De regeling waarmee het totaalbeeld dat nodig is voor een draagvlak voor natuur goed op de kaart kan worden gezet, wordt nu echter weer om zeep geholpen. De minister stelt dat de Postcodeloterij daarbij maar moet helpen. Dat is mijns inziens de verkeerde bron. Dit gaat echt niet lukken. Ik verzoek de minister dringend om dit besluit te heroverwegen.

Minister Verburg:

Van tijd tot tijd moet ik maatregelen nemen om zelfs op het departement te ontsnipperen. Dit is zo'n maatregel die ik neem in het kader van de ontsnippering van regelingen. Wij hebben erg veel regelingen. Wij moeten een en ander eenvoudiger maken en moeten dingen bundelen, zodat mensen niet van het ene loket naar het andere hoeven te gaan. Dit lijkt ons een verstandig besluit. Ik vind dat nog steeds.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik ben er stellig van overtuigd dat dit de verkeerde ontsnipperingsmaatregel is. Ik kom hierop terug in mijn tweede termijn.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb ook een vraag over de natuur- en milieueducatie. Ik sluit daarvoor aan bij wat ik de minister eerder deze middag heb horen zeggen over de eigen verantwoordelijkheid van mensen die een dier aanschaffen. Ik probeer het nogmaals, want in de schriftelijke antwoorden stelt de minister dat hierbij een rol is weggelegd voor het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren. Dat is volgens de minister haar voorlichtingsinstrument. Op de website van dat centrum staat te lezen dat konijnen sociale dieren zijn en dat zij niet alleen moeten worden gehuisvest. Ik noem dit als simpel voorbeeld, opdat de minister weet waar ik naartoe wil. Voor haar doelstelling om mensen voor te lichten, heeft de minister naast het digitale instrument ook een praktijkinstrument, namelijk de kinderboerderijen. De minister weigert dit instrument echter in het kader van natuur- en milieueducatie in te zetten, zodat de voorlichting die zij zo graag wil geven, handen en voeten krijgt. Kan de minister deze tegenstrijdigheid verklaren?

Minister Verburg:

Eerlijk gezegd had ik een andere vraag van mevrouw Ouwehand verwacht. Ik sluit echter niet uit dat die hierachter zit. Ik had verwacht dat zij zou vragen of wij wilden gaan voorschrijven hoe elk dier op een kinderboerderij precies moet worden gehouden. Ik had verwacht dat zij hierbij ook om een sanctie-instrument zou vragen. Ik ben niet voornemens, dat te gaan doen. Wij zullen dat niet doen, omdat ik zie dat op kinderboerderijen dieren juist heel goed worden gehouden, net zoals dieren in de regel op andere boerderijen goed worden gehouden. Ik ga niet speciaal voor kinderboerderijen weer een nieuwe set maatregelen en regels met de bijbehorende administratie optuigen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het is een beetje jammer dat ik mijn vervolgvraag moet gebruiken om op te merken dat de minister geen antwoord heeft gegeven op mijn vraag. Ik ken haar standpunt al; zij wil niet met regels komen. Echter, dit is een inconsistentie in haar eigen beleid. De minister zegt dat dieren op een kinderboerderij goed worden gehouden. Op haar eigen website, die mensen op een achterkamertje via hun computer kunnen bezoeken om te weten te komen hoe je konijnen kunt verzorgen, staat echter iets heel anders.

Minister Verburg:

Ik zie geen inconsistentie. Ik respecteer dat ik hierover van mening blijf verschillen met mevrouw Ouwehand.

De heer Polderman (SP):

Ik heb een opmerking over de regeling Draagvlak natuur. Samen met mijn collega Cramer ben ik teleurgesteld over het antwoord hierop. Wij hebben hierover een amendement ingediend. In antwoord op een vraag van de heer Cramer zegt de minister dat dit een vorm van ontsnippering is. Ik denk dat het eerder een vorm is van oude schoenen weggooien voordat je nieuwe hebt. In de discussie over de NME hebben wij gezegd dat wij het op zich een prima nota vinden. Wij vonden alleen dat een en ander concreet gemaakt moest worden. Wij hebben een motie ingediend voor een wat minder "hyperige" en meer gedragen financiering over verscheidene jaren. Ik geloof dat "rustigere financiering" de term was. Voordat dit feitelijk zijn beslag heeft gekregen, zegt de minister dat wij deze regeling alvast gaan afschaffen. Ik vind dit een dusdanige vorm van ontsnippering dat ...

Minister Verburg:

Af en toe moet je ook durven gaan lopen op je nieuwe schoenen. Voor natuur- en milieueducatie is jaarlijks 5 mln. beschikbaar, waarvan 1 mln. voor VROM. Dat hebben wij nu. Vervolgens moet je keuzen durven maken. Wij hebben dit besluit genomen in het kader van ontsnippering. Verplichtingen worden nog nagekomen, maar nieuwe verplichtingen worden in 2009 niet meer aangegaan.

De heer Polderman (SP):

Is het dan niet beter om de praktijk te laten oordelen? Het voorstel is nu om het uit te faseren en op termijn af te schaffen. Zou je niet veel wijzer kunnen handelen? Laten wij bezien of wat de minister hoopt – misschien klopt het, ik hoop dat het uitkomt – ook daadwerkelijk uitkomt. Je moet niet stoppen alvorens je zeker weet dat de andere regelingen die eraan zitten te komen, echt werken.

Minister Verburg:

In Nederland zaten heel veel organisaties en scholen te springen om natuur- en milieueducatie. De heer Polderman is de eerste die dit zal beamen. Deze is nu een feit en is ook financieel heel behoorlijk belegd. Er zijn veel instrumenten mogelijk. Dan moet je zaken ook willen combineren en bundelen.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik sluit mij aan bij mijn collega's Cramer en Polderman. Volgens mij moet de minister een en ander verduidelijken. De regeling Draagvlak natuur wordt uitgefaseerd. Dat betekent gewoon: wegbezuinigd, terwijl wij net een prachtige Nota Natuur- en Milieu-Educatie hebben. Vorig jaar hebben wij gezegd dat wij een rustigere financiering wensten. Dit lijkt echter meer op weg financieren. Mogelijk is dit alleen maar schijn. Dan is het mijns inziens een schone taak voor de minister om helder uit te leggen waar het geld wel blijft in de natuur- en milieueducatie.

Minister Verburg:

Voor natuur- en milieueducatie is er een jaarlijks budget, zoals ik zo-even heb opgemerkt. Natuur- en milieueducatie kan vol op krachten komen. Hier kan breed een beroep op gedaan worden. Alle creativiteit kan men hierin kwijt. Echter, je ziet in dit geval wel het verschijnsel dat je heel vaak ziet en waar mevrouw Jacobi vanachter de interruptiemicrofoon ook doelt, namelijk dat iedereen in het geweer komt op het moment dat iets afgeschaft dreigt te worden. Het is jammer, maar in de politiek moeten soms keuzen gemaakt worden. Ik heb maar één budget om uit te geven. Ik kies voor bundeling en ontsnippering, vandaar dit voorstel.

Voorzitter. Ik kom bij het ommetje. Inmiddels ben ik daar zelf ook aan toe. Mevrouw Jacobi en mevrouw Van Gent hebben hier allebei over gesproken. Mevrouw Jacobi stelt dat het openstellen van wandelpaden verplicht moet worden in de voorwaarden voor subsidies in het kader van landschap, natuur en landbouw. Ik kijk serieus naar de beloning van maatschappelijke diensten, maar ik ben geen voorstander van verplichte openstelling. Ik houd de regeldruk en de administratieve lasten graag binnen de perken. Wel ben ik blij als boeren zelf besluiten om hun land open te stellen. Dit gebeurt ook. Mocht zich een situatie voordoen dat de laatste boer een ommetje blokkeert, dan kunnen gemeenten en provincies een oplossing vinden via bestaande landinrichtingsinstrumenten, in dit geval via het plan van wegen en waterlopen.

Mevrouw Van Gent vraagt specifieker naar knelpunten in de regelgeving ten aanzien van de openstelling van oeverpaden. Zij wil in 2009 een rapportage ontvangen. De waterschappen staan in principe positief tegenover het recreatief medegebruik van hun terreinen, maar waar oeverpaden liggen op gronden die zijn verpacht, kan een waterschap niet zelfstandig beslissen over openstelling. Koppeling met de regeling Wandelen over boerenland is dan een optie. De realisering van een landelijk routenetwerk is in het ILG gedecentraliseerd, en provincies rapporteren in dat kader jaarlijks over de voortgang.

Over de vitaliteit van het platteland hebben de heer Atsma, mevrouw Jacobi en de heer Van der Vlies gesproken. Het gaat daarbij om de sociale infrastructuur, de diensten en voorzieningen, en om innovatief ondernemerschap op het platteland. In eerste instantie zijn provincies en gemeenten hiervoor aan zet. Dat is een van de redenen waarom collega Van der Hoeven en ik besloten hebben om de eenmalige extra impuls voor leefbaarheid van 10 mln., die door de Kamer voor de begroting van dit jaar beschikbaar is gesteld, via de provincies in te zetten. Immers, op regionaal niveau kan het beste worden bezien welke kansen en belemmeringen er zijn en kunnen ook de intelligentste koppelingen worden gelegd tussen programma's op de terreinen van plattelandsbeleid, sociaal en welzijnsbeleid en economie. Immers, juist de verbinding tussen het sociale en het economische kan de meeste meerwaarde opleveren.

Wel laat ik in het kader van de monitoring van de Agenda Vitaal Platteland expliciet aandacht besteden aan de sociaaleconomische vitaliteit, en vragen wij het Sociaal en Cultureel Planbureau om vierjaarlijks onderzoek te doen naar de sociale staat van het platteland, waarin zowel de leefbaarheid als de zelfredzaamheid van de plattelandsbevolking aan bod komt. Daarnaast zullen themastudies door het Sociaal en Cultureel Planbureau worden uitgevoerd. Zo kan op reële gronden bekeken worden of extra inzet vanuit het Rijk nodig is en, zo ja, op welke terreinen. Bij de midterm review van het ILG komen wij hierop nader terug, zoals ook door de Kamer is gevraagd.

De provincies zijn overigens bezig. Zij leggen er vaak ook eigen middelen bij. Hierbij werkt ook het vliegwieleffect van de ILG. Ik noem een paar voorbeelden. De provincie Overijssel stelt uit eigen middelen 10 mln. beschikbaar voor de kulturhusen, waar kleinschalige ondernemers een plek krijgen. De provincie Noord-Holland voegt 8 mln. uit eigen middelen toe aan het door het Rijk beschikbaar gestelde budget en programmeert dit met POP-middelen. Drenthe koppelt 5 mln. voor verbetering van leefbaarheid aan de ILG-contracten. Friesland heeft 3 mln. en besteedt die onder meer aan mobiele voorzieningen. De provincie Limburg zet in op de verbetering van multifunctionele maatschappelijke voorzieningen. Ik denk dat ik nu een aantal provincies tekortdoe door niet ook hun initiatieven te noemen. Zoals men ziet, zijn er vele. Dat was precies de bedoeling van de Kamer, en ook de mijne.

De heer Van der Vlies refereerde in zijn eerste termijn aan de rapporten over de sociaaleconomische vitaliteit van het platteland. Naar aanleiding daarvan vraagt hij of er voldoende instrumenten zijn om het voorzieningenniveau in de kleine kernen te bewaken. Ook de heer Atsma duidde daarop. Ik begrijp de zorg over het teruglopende voorzieningenniveau in sommige dorpen. Tegelijkertijd blijkt uit de aangehaalde onderzoeken dat dit voor de meeste mensen geen grote problemen oplevert. Voor specifieke doelgroepen, zoals ouderen of mensen die minder mobiel zijn, kan dit echter anders zijn. Gemeenten en provincies hebben hierbij de primaire verantwoordelijkheid. Zij zoeken naar oplossingen die op de lokale situaties zijn toegesneden. Ik noemde net al de 10 mln. Provincies kunnen dat budget waar nodig inzetten voor het versterken van voorzieningen. Verder houd ik de vinger aan de pols via de monitor in het kader van de Agenda Vitaal Platteland en de Sociale Staat van het Platteland. Bij de midterm review van het ILG zal worden bezien of er extra inzet vanuit het Rijk noodzakelijk is.

Ik rond hiermee mijn inbreng in eerste termijn af. Ik zou het op prijs stellen om na de interrupties ook een reactie te mogen geven op de ingediende amendementen.

De voorzitter:

Ik zie het er alleen niet van komen dat wij dit nog voor de avondpauze doen, gezien het tijdstip en de afspraken die wij hebben gemaakt met de medewerkers. Ik zie nog drie woordmeldingen. Die interrupties doen wij nog voor de avondpauze. Direct daarna starten wij met de amendementen. Daarna gaan wij direct door met de tweede termijn van de Kamer.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De minister heeft diverse goede initiatieven en ontwikkelingen genoemd. Dat is natuurlijk prima.

Zij refereerde zojuist aan het rapport van de Vereniging voor Kleine Kernen. De vaste commissie heeft om een beleidsreactie op dat rapport gevraagd; ik neem aan dat de Kamer deze zal ontvangen. Kan daarin worden geaccentueerd waar de minister, op zich begrijpelijk, de bal legt bij provincies en gemeenten ten aanzien van de vraag of er niet een verantwoording kan ontstaan over een eventuele aanvullende rol van de rijksoverheid op het knelpunt van de mobiliteitsbevordering?

Minister Verburg:

Ik zal ernaar kijken.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. In mijn betoog in eerste termijn heb ik de minister niet gevraagd om monitoring, geld, status of dergelijke, maar om een echt visionaire doorkijk naar het Nederlandse platteland over tien jaar. Er zijn gebieden met een ernstige krimp. Op welk niveau moet daar het voorzieningenniveau worden gehandhaafd? Hoe kunnen wij daar met wet- en regelgeving mee omgaan? Kan de minister een beleid ontwikkelen?

Minister Verburg:

Ik stel voor om dit doorkijkje eens mee te nemen bij de midterm review van het ILG. Dat lijkt mij een goed moment daarvoor. Er moet eens even goed gekeken worden, ook door de provincies. Wat zijn de demografische verwachtingen en wat betekent dat ook op visionair gebied?

Mevrouw Jacobi, als u het visionair wilt, dan maken wij het visionair.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Een van de onderwerpen die vandaag ter discussie kwamen, is het plan voor het dierentehuis in Aarle-Rixtel. Mijn fractie heeft zojuist nieuwe informatie ontvangen, namelijk dat het college van B en W dat plan heeft afgewezen, wat mogelijk consequenties heeft voor hetgeen de minister hier heeft gezegd. Kan zij daar in tweede termijn op terugkomen? Kan zij bevestigen of het college dat plan nu wel of niet zal steunen? Wat zouden wij dan verder kunnen en moeten doen?

De voorzitter:

Mevrouw de minister, afrondend.

Minister Verburg:

Ik heb met de burgemeester gesproken. Ik ga ervan uit dat hij op gezag van het college van B en W spreekt. Ik houd me daar maar even aan vast. Als wij elk gerucht in deze Kamer moeten gaan behandelen, dan wordt het wel erg bewerkelijk, zeker als het om lokale zaken gaat. Zonder tegenbericht houd ik vast aan mijn mededeling aan de Kamer.

De voorzitter:

Ik dank de minister. Na de dinerpauze beginnen wij met de toelichting op de amendementen door de minister en direct aansluitend daarop gaan wij door met de tweede termijn van de Kamer.

De vergadering wordt van 19.35 uur tot 20.35 uur geschorst.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik begin bij de motie op stuk nr. 44.

De voorzitter:

U bedoelt het amendement.

Minister Verburg:

Sorry. Neemt u mij niet kwalijk, ik moet even op gang komen! Ik begin met het amendement op stuk nr. 44 van de heren Waalkens en Cramer, over de impuls voor de biologische veredeling. Dit amendement zie ik als ondersteuning van beleid. Kennisontwikkeling en innovatie zijn essentieel om productiviteitsverbetering en duurzame ontwikkeling te realiseren, zeker als wij ook ontwikkelingslanden daarin willen ondersteunen. Mijn kennisbeleid is erop gericht om kennisontwikkeling over zowel de klassieke veredeling als de groene genetica te stimuleren. De biologische sector moet ook kunnen profiteren van bijvoorbeeld klassieke veredeling. Ik heb het al gehad over de kruisbestuiving. Dit amendement zie ik dus als ondersteuning van het beleid.

Aanneming van het amendement op stuk nr. 45 van de heer Polderman over schooltuinen ontraad ik. Ik onderschrijf het belang van schooltuinen. Daarom heb ik in het kader van de Nota Natuur- en Milieu-Educatie (NME) specifiek aandacht gegeven aan het belang van groene speel- en leerplekken. Ik zal deze ook stimuleren. Ik hecht echter aan de eigen keuzemogelijkheid en de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten en scholen.

Dan kom ik op het amendement op stuk nr. 47 van mevrouw Thieme en mevrouw Ouwehand. Aanneming van dit amendement ontraad ik. In de VBTB-systematiek is op beleidsartikelniveau bewust gekozen voor een indeling in beleidsdoelstellingen in plaats van voor een onderwerp op instrumentniveau. Ik hecht veel waarde aan deze indeling; ik richt mij immers in artikel 21 op duurzaam ondernemen in de volle breedte. Verbetering van dierenwelzijn is daar onderdeel van, evenals bijvoorbeeld energiemaatregelen en het terugdringen van milieuemissies.

Voorzitter, ik zie dat mevrouw Van Velzen iets wil zeggen. Ik weet wat dat zal zijn: ik heb één amendement overgeslagen. Deze omissie maak ik meteen goed. Het betreft het amendement op stuk nr. 46 van mevrouw Jacobi en heer Polderman. Nee, ik bedoel de heer Polderman.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Om spraakverwarring te voorkomen, wil ik de minister vragen of zij gewoon het nummer van het amendement kan noemen.

Minister Verburg:

Dat is goed. Ik kom op het amendement op stuk nr. 46 van de heer Polderman en mevrouw Jacobi.

De voorzitter:

Nee, alleen van ...

Minister Verburg:

Neemt u mij niet kwalijk, het amendement op stuk nr. 46 van de heer Polderman. Aanneming van dit amendement ontraad ik. Bij het afschaffen van drie subsidieregelingen gaat het vooral om de focus, zoals ik al zei. Dat betreft terugdringen van versnippering, dus "ontsnippering", verminderen van administratieve lasten – de natuurorganisaties zouden dat op prijs moeten stellen – en een focus op rijksprioriteiten en dergelijke. De NME kan heel goed de rol van vervanger of integrator vervullen.

Dan kom ik op het amendement op stuk nr. 48, van de leden Thieme en Ouwehand. Aanneming van dit amendement ontraad ik. Voor 2009 is 2,2 mln. in de begroting opgenomen voor de campagne van het Voedingscentrum over verduurzaming van consumptie. In deze campagne zal bij consumenten voor diverse aspecten van duurzaamheid aandacht worden gevraagd. Dat is de reden waarom ik aanneming van het amendement ontraad.

Aanneming van het amendement op stuk nr. 49 van de leden Thieme en Ouwehand, betreffende de koppeling van dierenwelzijn aan een aantal dieren, ontraad ik. Het amendement komt mij overigens bekend voor, volgens mij is het vorig jaar ingediend onder stuk nr. 95 en toen afgewezen. In de Nota Dierenwelzijn heb ik al aangegeven dat voor de ontwikkeling en het stimuleren van dierenwelzijn in 2009 totaal circa 41 mln. is gereserveerd, inclusief fiscale middelen. Ik verwijs ook graag naar het antwoord op de schriftelijke Kamervraag 39 bij de begroting. Ik denk dat dit bedrag toereikend is om de ambities in de Nota Dierenwelzijn over 2009 te realiseren.

Het amendement op stuk nr. 50 van mevrouw Thieme en mevrouw Ouwehand gaat over de vrijeuitloopsystemen. Ik ontraad de Kamer aanneming van dit amendement eveneens, want bij de verduurzaming van de veehouderij is zowel de verbetering van dierenwelzijn als het terugdringen van milieuemissies van belang. Mijn beleid is gericht op het stellen van randvoorwaarden en het stimuleren van innovaties. Ingrijpen in het productievolume acht ik niet nodig.

Het amendement op stuk nr. 51 van mevrouw Thieme en mevrouw Ouwehand betreft de financiering van dierenasielen en -ambulances. Ik ontraad de Kamer aanneming van dit amendement eveneens, want ook dit amendement is vorig jaar al ingediend, en wel onder stuk nr. 91. Dierenasielen en -ambulances zijn private dienstverlenende organisaties die verantwoordelijk zijn voor hun eigen bedrijfsvoering en voor het genereren van voldoende financiële middelen. Voor zwerfdieren geldt dat gemeenten verplicht zijn hen gedurende twee weken op te vangen. Hier is dus geen sprake van een rijksoverheidstaak of -verantwoordelijkheid.

Het amendement op stuk nr. 52 van mevrouw Thieme en mevrouw Ouwehand gaat over extra controles op dierenwelzijn. Ook dit amendement is vorig jaar ingediend, en wel onder stuk nr. 97. Het kabinet heeft voldoende middelen uitgetrokken voor de handhaving van dierenwelzijn. In de begroting staan intensiveringen en extra middelen, namelijk een structurele verhoging van 2 mln. in 2008 en in 2009 en een verhoging van 1 mln. structureel vanaf 2010. Vanaf 2010 is dus het budget voor handhaving structureel met 5 mln. opgehoogd. Ik ontraad de Kamer daarom aanneming van dit amendement.

Het amendement op stuk nr. 53 van mevrouw Thieme en mevrouw Ouwehand betreft omschakeling naar biologische landbouw. Ik ontraad de Kamer aanneming van dit amendement, want de titel van artikel 21, "Duurzaam ondernemen", geeft aan dat alle maatregelen die genoemd worden gericht zijn op duurzaam ondernemen, waaronder dus de verbetering van dierenwelzijn, energiebesparing en terugdringing van milieuemissies en gebruik van bestrijdingsmiddelen. Er zijn dus meerdere manieren van duurzaam ondernemen en biologische landbouw is daar een van.

Het amendement op stuk nr. 54 van mevrouw Thieme en mevrouw Ouwehand betreft vermindering van dierproeven. Dit is een beleidsterrein van het ministerie van VWS, waarbij LNV natuurlijk actief is betrokken. Wij hebben de Tweede Kamer in juni 2008 de kabinetsvisie Alternatieven voor dierproeven aangeboden, om meer focus en samenhang te brengen en de juiste middelen qua aard en omvang in te zetten op de beoogde doelen. Door alle betrokken departementen is in totaal bijna 2 mln. beschikbaar gesteld voor 2009 en dat is voldoende. Ik ontraad de Kamer aanneming van dit amendement.

Het amendement op stuk nr. 55 van de heer Cramer c.s. gaat over de Weerribben en de rietsnijders. Ik wil hierbij iets uitgebreider stilstaan, omdat ik het jammer zou vinden als dit amendement door een heel goed proces heen wandelt, of misschien moet ik zeggen: walst. Wat is er namelijk aan de hand? Ik ben op 26 september, zeg ik uit mijn hoofd, van dit jaar in het gebied geweest. Wij hebben toen met iedereen om de tafel gezeten en met alle betrokkenen gesproken. Natuurbeschermingsorganisaties, gemeenten, de provincie, Staatsbosbeheer, de riettelers en wij waren het erover eens dat de rietcultuur daar een heel belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit en het behoud van de kenmerken van het gebied. Daarover bestaat geen enkel misverstand. Wij hebben ons het volgende afgevraagd. Hoe zorgen wij dat de rietteelt in stand kan blijven en hoe kunnen de riettelers een goed bestaan hebben, in hun beheersmatige taak ondersteund worden en een goede boterham verdienen? Wij hebben afgesproken dat elk van de partners die om tafel zat daar een eigen invulling aan zou geven, in de gezamenlijkheid. Iedereen zou iets doen. De riettelers zelf zouden met voorstellen komen. Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, de gemeente en de provincie zouden dat ook doen en ik heb gezegd dat LNV hecht aan het bereiken van de doelstelling. Ik zou het jammer vinden als met aanneming van dit amendement alles in één klap een zaak van de overheid werd. Dat zou een belangrijk traject dat van onderop wordt doorlopen enigszins onmogelijk maken. Daarom stel ik het volgende voor. Dit amendement wordt nu niet in stemming gebracht, maar in februari zullen wij, zoals afgesproken, met elkaar weer overleg plegen. Dan ligt er een plan ter tafel voor het behouden van de rietteelt in dit gebied. Na dat gesprek zal ik de Kamer een voorstel voor de rol van LNV voorleggen. Op deze manier kan het proces dat door mensen in het gebied wordt gevoerd zijn beslag krijgen. Wij behouden op die manier het draagvlak dat van onderop tot stand is gekomen. De Kamer heeft als het ware aan de hand van dit begrotingsdebat dan een haakje dat haar de mogelijkheid biedt om op dit onderwerp terug te komen. Ik zeg de Kamer toe zo snel mogelijk tewerk te zullen gaan.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de uitgebreide toelichting. Naar mijn gevoel wordt met het debat hier het proces niet doorkruist, maar voltrekt zich dat juist parallel met de inspanningen van de minister. Ik wil aangeven wat mijn zorg is. De minister zegt: laten wij de zaak nu niet verder bespreken en er in februari op terugkomen. Ik ben overigens bekend met het proces in het gebied en het feit dat een onderzoek is uitgevoerd. Er is een rapport uitgebracht met de toepasselijke naam "Met een kluitje in het riet? Of ... " Er is dus al heel veel werk verzet. Echter, wat gebeurt er als wij nu niets regelen en ook niet het benodigde geld beschikbaar maken? Er is al 100 ha gepacht gebied teruggeven aan Staatsbosbeheer. Als wij niet regelen dat het proces door kan gaan en als wij het proces niet stimuleren, hebben wij echt een probleem. Ik ben dus niet overtuigd door de argumenten van de minister. Zij zegt: laten wij nu niets doen, want in februari komt alles goed. Dan hebben wij echter geen middelen met de begroting vrijgemaakt en is het dus dan niet meer mogelijk om nog iets te doen.

Minister Verburg:

Ik wijs erop dat juist het feit dat de riettelers zeggen dat zij er niet meer uitkomen en dat zij de rietgebieden teruggeven aan Staatsbosbeheer, de aanleiding was om met elkaar aan tafel te gaan zitten. U sprak over het met een kluitje in het riet sturen. Dan kan niet aan de orde zijn. Wij hebben namelijk gezamenlijk gezegd dat er een oplossing moet komen. Alle partijen hebben dit gezegd. Ik vind dat alle partijen hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Dat vergt het maatschappelijke belang. Ik doe de deur niet dicht. In februari zeg ik niet: sorry, het spijt me, ik heb hier geen centen voor. Ik heb destijds gezegd dat LNV zich gecommitteerd voelt, maar er geldt wel een gezamenlijke inspanning. Als het amendement niet in stemming wordt gebracht, zal ik in februari de Kamer een concreet voorstel voorleggen en dan hoeft niemand het gevoel te hebben dat de deur dicht zit.

Mevrouw Van Gent heeft het amendement op stuk nr. 56 ingediend. Ik heb er al op gereageerd. Ik ontraad de aanneming van dit amendement over de biologische landbouw.

De heer Polderman sprak over het project KANS! betreffende bedrijfbeëindiging. Ik zie dit amendement van de heer Polderman als ondersteuning van het beleid. Wij gaan door met dit project, want het voorziet in een behoefte. De heer Polderman en ik zijn het erover eens dat als boerengezinnen begeleiding nodig hebben bij het beëindigen van een bedrijf, die begeleiding moet kunnen worden geboden. In 15% van de gevallen is die begeleiding nodig en dan moet maatwerk kunnen worden geleverd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil nog reageren op de opmerking van de minister over mijn amendement. De minister zei voldoende te doen voor bevordering van de biologische landbouw. Maar hoe is het dan te verklaren dat in 2007 in het kader van duurzaam ondernemen nog 6 mln. wordt uitgetrokken voor de biologische landbouw en in 2012 nog maar 2,9 mln.? Dat lijkt mij geen goede zaak. Graag krijg ik een onderbouwing van de minister voor haar uitgave voor biologische landbouw.

Minister Verburg:

Voor een deel staat die in de begroting en verder wordt die verwoord met de nota over de biologische landbouwketen 2008-2011. In dat programma wordt de omschakeling bevorderd. Daarbij wordt niet alleen aandacht besteed aan biologisch produceren, maar ook aan biologisch consumeren. Als daarin een scheefgroei optreedt, gaat het op enig moment fout. Als de vraag naar biologische producten groter is dan het aanbod, loopt het vast. Is er te veel aanbod omdat de stimuleringsregelingen hebben gewerkt en kan de biologische boer zijn afzet niet regelen, dan zakt het ook in. De balans is dus van groot belang. Biologische boeren zijn natuurlijk ook ondernemers die daarin een eigen verantwoordelijkheid nemen. Een en ander is daarom heel zorgvuldig opgebouwd, ook bestuurlijk. In de financiering wordt voorzien. Dat betekent dat ik het bedoelde advies ontraad.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter, ik krijg steeds maar geen antwoord. De minister draait eromheen.

Ik lees teksten voor uit de begroting: 6 mln. in 2007 en 2,9 mln. in 2012. Ik wil gewoon heldere cijfers van deze minister.

Minister Verburg:

Het budget wordt afgebouwd omdat de ontwikkeling in de sector een afbouw rechtvaardigt. De sector wordt steeds sterker. Dat betekent dat minder overheidsbemoeienis nodig is en dus ook minder financiële ondersteuning. Zo moet het ook. In een bedrijfstak die zich ontwikkelt kan de overheid tijdelijk bijspringen, maar dat moet niet duurzaam zijn, want dan wordt het geen gezonde bedrijfstak of sector.

Dan kom ik op het amendement van mevrouw Jacobi en de heer Cramer op stuk nr. 59 over de EGM.

De voorzitter:

Mevrouw de minister, u slaat het amendement op stuk nr. 58 over. Daarop mag u ook straks ingaan, als u maar weet dat u dit heeft overgeslagen.

Minister Verburg:

Ik heb geen nr. 58 op mijn lijst staan.

De voorzitter:

Dan gaan wij door met het stuk op nr. 59. Wij kijken het zo nog even na.

Minister Verburg:

Anders wil ik het amendement graag ontvangen zodat ik er een reactie op kan geven.

Voorzitter. Over de EGM heb ik al iets gezegd in het debat met deze Kamer. In 2009 wordt de regeling EGM met 1 mln. omgebogen en vanaf 2010 geheel afgebouwd. De redenen daarvoor heb ik genoemd. De eerste is dat ik wil ontsnipperen op dit gebied. Ik wil één helder loket, namelijk het ILG, als primair instrument voor het landelijk gebied zodat de provincies de diverse maatregelen samenhangend en integraal kunnen inzetten en de beheerders in staat zijn een goede beheerkeuze te maken. Daarmee draag ik bij aan het verminderen van de administratieve lasten. Ik denk dat veel organisaties dat op prijs stellen. Focus op rijksprioriteiten ecologische hoofdstructuur, Natura 2000 en nationale landschappen en de projecten die in het kader van de regeling Effectgerichte maatregelen worden uitgevoerd, vallen voor het overgrote deel binnen de ecologische hoofdstructuur en Natura 2000. Voor de prioriteiten is in het kader van het ILG voldoende budget beschikbaar. Om die reden ontraad ik het aannemen van dit amendement.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Waarom kan het geld voor de effectgerichte maatregelen, dat juist is bedoeld is het oplossen van de achterstand bij de inrichting, niet gewoon bij het loket ILG worden ondergebracht? Ik snap de overwegingen niet.

Minister Verburg:

Juist omdat het een overeenkomstige bedoeling heeft, is het de bedoeling dat dit via het loket ILG gaat lopen. Dat doen wij nu juist in twee stappen, namelijk in 2009 en in 2010. Wij voegen het toe aan het ILG, zodat het geconcentreerd kan worden op de projecten. Daardoor hebben wij toch weer een beetje ontsnipperd. Dat is juist de reden om het aannemen van het desbetreffende amendement te ontraden.

Het amendement-Van der Ham op stuk nr. 60 gaat over de inrichting van natuur bij de stad. In 2009 heb ik via het Investeringsbudget landelijk gebied ruim 70 mln. beschikbaar gesteld voor groen in de stad, voor verwerving en inrichting en voor recreatiegroen bij de stad. Daarnaast trek ik in 2009 2 mln. uit voor het realiseren van groen in gemeenten in het kader van de wijkaanpak, om zo de gemeenten te stimuleren om op dit thema initiatieven te ontplooien. In 2010 is er een midterm review. Ik wil de aanneming van dit amendement ontraden. Er zijn voldoende middelen. Ik stel voor, de balans op te maken bij de midterm review in 2010.

Dan kom ik op het amendement op stuk nr. 61 van de leden Waalkens en Cramer inzake de Dairy Valley. Dit is een gezamenlijk initiatief gericht op kennisontwikkeling en -verspreiding met het oog op verduurzaming van melkveehouderijen. Dat spreekt mij aan. Ik heb al gezegd dat versterking van samenwerking tussen bedrijfsleven, wetenschap en beleid, de zogenaamde gouden driehoek, cruciaal is. Het initiatief Dairy Valley zie ik in dat kader. Ik laat op dit amendement het oordeel aan de Kamer.

Het amendement op stuk nr. 63 van mevrouw Jacobi en de heer Atsma gaat over het weidevogelbeheer. Een effectief weidevogelbeheer vind ik van heel groot belang. Daarom werk ik aan een gebiedsgerichte aanpak van het weidevogelbeheer en aan een verbeterde samenwerking tussen boeren onderling en met natuurorganisaties. In dat kader wordt er gewerkt aan vernieuwing van het Programma Beheer per 2010. De provincies voeren het weidevogelbeheer uit. Die passen beleid toe in gebieden die het meest succesvol zijn in de zogenaamde kerngebieden. De provincies zijn niet in staat geweest om het extra budget voor 2008 voor weidevogelbeheer uit te putten. Er was 6 mln. extra gereserveerd, waarvan 2 mln. onbesteed is gebleven. Met ingang van 2010 worden zwaardere beheerpakketten ingezet. Indien de door mij en de provincies voorgestane aanpak op tempo komt, is de inzet van extra middelen verdedigbaar. Op dit moment acht ik de inzet van extra middelen niet nodig. Bovendien betreft de voorgestelde dekking uit artikel 27 het FES-budget, dat specifiek is toegekend aan de Nota Ruimteprojecten voor de veenweiden. De FES-wet staat niet toe dat dit budget voor andere doelen wordt ingezet. Dat betekent dat ik aanvaarding van het amendement ontraad.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Is het de minister bekend dat het niet waar is dat de 2 mln. niet is besteed in 2008? Ik heb het nagevraagd. Een deel van het geld is in Zuid-Holland pas heel laat ingezet. Een ander deel van het geld zit nog in het traject. Daar moeten de verrekeningen nog van plaatsvinden. Het budget is volledig gebruikt. Graag een correctie van de minister.

Minister Verburg:

Ik beschik over andere informatie. Als mevrouw Jacobi gelijk heeft, kom ik daar in tweede termijn op terug. Dit is echter al goed bekeken.

De voorzitter:

Ik stel vast dat het amendement dat u zo-even heeft behandeld, stuk nr. 62, bij de vorige nummering nr. 58 had. Daarmee is het punt van het amendement op stuk nr. 58 opgelost.

Minister Verburg:

Het amendement op stuk nr. 63 van de heer Van der Ham gaat over het stimuleren van de inrichting van recreatiegebieden. Ook bij dat amendement ontraad ik aanvaarding op dit moment. Ik stel voor om hier nog eens goed naar te kijken bij de midterm review in 2010.

Het amendement op stuk nr. 64 van de heer Graus gaat over de dierenpolitie. Ik acht een speciale dierenpolitie niet nodig. De voorzieningen die de heer Graus hierbij in gedachten heeft zijn er al. De Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming heeft een goed werkend systeem om meldingen van verwaarlozing en mishandeling van gezelschapsdieren te registreren. Verder treedt de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van LNV op bij dierverwaarlozing van landbouwhuisdieren. Ik ontraad dan ook aanvaarding van dit amendement.

De heer Graus (PVV):

De minister heeft het over een handjevol LID'ers. Het is er ongeveer een per provincie. Ze komen vaak pas na vijf of zes dagen als je belt. Ik ben ervaringsdeskundige. Bij de AID en de politie heeft het absoluut geen prioriteit als het om gezelschapsdieren gaat. Bij landbouwhuisdieren ligt het anders. Voor gezelschapsdieren in nood of mishandelde dieren is er geen opsporings-, handhavings- of hulpprioriteit bij politie of AID. De LID wil wel, maar heeft veel te weinig mensen en is niet goed geoutilleerd om dierenmishandeling aan te pakken.

Minister Verburg:

Ik kijk daar anders tegenaan. Ik handhaaf mijn advies om aanvaarding van het amendement te ontraden.

Dan kom ik bij het laatst ingediende amendement, het amendement op stuk nr. 66 van mevrouw Ouwehand en mevrouw Thieme dat erop is gericht dat het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag in artikel 23 Natuur worden verhoogd met 1 mln. en dat het bedrag voor duurzaam ondernemen wordt verlaagd. De huidige onderzoeksinspanningen voor de aanwijzing van gebieden op de Noordzee zijn voldoende om onze verplichtingen in 2012 na te komen. Aanvullende financiering is niet nodig. Ik heb dit ook in een brief aan de Kamer gemeld op de dag van het wetgevingsoverleg over visserij op 24 november jongstleden.

De dekking wordt gezocht in het artikel dat duurzaamheid wil bevorderen. Duurzaamheid, ook op het gebied van de visserij, is in dat artikel opgenomen.

Hiermee ben ik aan het einde van de bespreking van de ingediende amendementen.

De voorzitter:

Er is nog een amendement van de leden Ouwehand en Thieme, het amendement op stuk nr. 67 over voedselkwaliteit en diergezondheid.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Ik wil nog een vraag stellen over het amendement op stuk nr. 66.

De voorzitter:

De minister zal eerst ingaan op het amendement op stuk nr. 67.

Minister Verburg:

In dit amendement wordt voorgesteld om een budget van € 240.000 over te hevelen naar de begroting van het ministerie van VWS voor de vervanging, vermindering en verfijning van dierproeven. De dekking wordt gezocht binnen de uitgaven van het biotechnologieartikel. Ik heb begrepen dat hierover gisteravond een motie is ingediend tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van VWS. Dit lijkt mij bijzonder. Hoe dan ook, wij hebben voldoende budget om alternatieven voor dierproeven te ontwikkelen. Ik ontraad de aanneming van dit amendement.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Die laatste opmerking van de minister begrijp ik niet. Mijn vraag heeft betrekking op het amendement op stuk nr. 66. In het debat dat wij eerder hebben gevoerd, heeft de minister gezegd dat zij prioriteit geeft aan de drie gebieden die zij zal aanwijzen. Garanties dat zij de aanwijzingsprocedure voor 2012 voor de andere gebieden zal halen, zie ik niet. Zij kan die garanties ook eigenlijk niet geven. Waarom niet gewoon dit onderzoek nu beginnen?

Minister Verburg:

Sterker nog, ik wil die garantie ook niet geven. Ik heb al gezegd dat ik met het aanmelden van deze gebieden, ook in het onderzoek en de aanpak wil leren voor eventueel andere gebieden. Ik zal dit zorgvuldig volgen en doen wat nodig is om een duurzame Noordzee te bereiken en te behouden.

De voorzitter:

Wij gaan nu onmiddellijk verder met de tweede termijn van de Kamer. De leden zijn bekend met de spreektijd die hun nog rest, inclusief het indienen van moties.

De heer Polderman (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden, maar heel tevreden is mijn fractie niet. Ik dank de andere fracties voor hun inbreng, maar daarover ben ik nog minder gelukkig. Vooral de reactie van de CDA-fractie op de teloorgang van het traditionele gezinsbedrijf vind ik teleurstellend. De gezinsbedrijven hebben van die partij nog maar weinig te verwachten. De 16.000 gezinnen die waarschijnlijk moeten stoppen, kunnen dus niet meer op de steun van het CDA rekenen. Dat is jammer, maar wel duidelijk.

De heer Atsma (CDA):

Ik begrijp niet op basis van welke zinnen uit onze inbreng de heer Polderman tot deze conclusie komt. Als er een partij op de bres springt voor, borg staat voor en door het vuur wil gaan voor al die kleine gezinsbedrijven en de middelgrote bedrijven dan is dat wel het CDA, alle hier aanwezige leden en alle andere leden in het land.

De heer Polderman (SP):

De heer Atsma heeft in eerste termijn gereageerd op mijn interruptie over de constatering van de heer Wijn – zijn voormalig partijgenoot en nu topman bij de Rabobank – dat een kwart van de mensen blij mag zijn als hun bedrijf überhaupt kan blijven bestaan. Hij antwoordde toen: so what, zo is de loop der dingen, de schaalvergroting is al lang gaande en wij kunnen daar weinig aan doen, pech gehad. Daar komt het ongeveer op neer. Op die woorden spreek ik de heer Atsma nu aan. Hij heeft in ieder geval duidelijk gemaakt dat die mensen niet meer op hem kunnen rekenen en dat het CDA er kennis van zal nemen als een kwart van de gezinsbedrijven omvalt. De SP-fractie is echter van mening dat er voldoende maatschappelijke argumenten zijn om zodanig beleid te voeren dat deze gezinsbedrijven wel kunnen blijven bestaan. Zij spelen een onmisbare rol in het behoud van het zo gewaardeerde agrarisch cultuurlandschap. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de positie van het boerengezinsbedrijf al decennia onder druk staat en het aantal boerenbedrijven is afgenomen van ongeveer 185.000 in 1970 tot ongeveer 65.000 nu;

van mening dat juist deze vorm van bedrijfsvoering het agrarisch cultuurlandschap in stand houdt;

overwegende dat er algemene waardering is van de kwaliteit van het agrarisch cultuurlandschap, maar bezorgdheid over de mate van instandhouding en het onderhoud hiervan door de voortschrijdende schaalvergroting in de landbouw;

overwegende dat door de Task Force Financiering Landschap wel een denkrichting voor de financiering is uitgewerkt, maar dat daarmee de positie van het gezinsbedrijf als vormgever en hoeder van het agrarisch cultuurlandschap nog niet is veiliggesteld;

verzoekt de regering, een plan de campagne op te stellen waarin het bestaansrecht van het gezinsbedrijf als hoeder en vormgever van het agrarisch cultuurlandschap wordt veiliggesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Polderman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70(31700 XIV).

De heer Polderman (SP):

Voorzitter. Behalve voor het behoud van het agrarisch cultuurlandschap vindt de SP-fractie het behoud van deze gezinsbedrijven ook uit sociaal oogpunt een na te streven doel. Wij weten dat deze mensen kunstenaars zijn in het overleven maar dat gaat vaak ten koste van een goede en verantwoorde sociale zekerheid. Daarop wordt vaak bezuinigd. Ik dien daarover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij het huidige beleid een groot aantal – volgens de directeur MKB van de Rabobank, de heer J. Wijn, zelfs een kwart – van de boerengezinsbedrijven blij mag zijn als zij zich kunnen handhaven;

constaterende dat gezinsbedrijven in dergelijke Poldermanmoeilijke omstandigheden bezuinigen op hun sociale zekerheid, waaronder ook het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering;

verzoekt de regering, te inventariseren hoeveel mensen werkzaam in de land- en tuinbouw het doen zonder een arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Kamer daarvan op de hoogte te stellen en een plan van aanpak te maken hoe deze mate van onverzekerd zijn bestreden kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Polderman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71(31700 XIV).

De heer Polderman (SP):

Voorzitter. In eerste termijn heb ik het ook gehad over de gezamenlijke belangen van de boeren en de consumenten op het punt van eerlijke informatie. Feitelijke informatie, dus geen reclame, moet helder en in één oogopslag op het etiket te lezen zijn. Deugt een product op het punt van natuur, milieu en welzijn? Ik dien daarover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in Nederland en Europa naast Europees geproduceerd voedsel, ook veel voedsel en andere agrarische producten op de markt worden gebracht van buiten de EU;

constaterende dat de normen en standaarden wat betreft milieu en dierenwelzijn niet overal even hoog zijn als in Nederland en/of de EU;

van mening dat er in de Nederlandse samenleving veel betrokkenheid is bij de zorg voor milieu en dierenwelzijn en dat de hoge normering ter zake op ruime steun in de samenleving kan rekenen;

van oordeel dat voor de consument echter niet op de etiketten van de producten gemakkelijk waar te nemen is of de producten aan die hoge normen en standaarden voldoen;

verzoekt de regering, in overleg met de sector een etiketteringssysteem te ontwikkelen voor producten die wel aan onze normen en standaarden voldoen;

verzoekt de regering voorts, deze vorm van positieve etikettering in Europa ingang te doen vinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Polderman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72(31700 XIV).

De heer Polderman (SP):

Voorzitter. Wij hebben in eerste termijn ook een lans gebroken voor de natuur- en milieueducatie. Wij zijn teleurgesteld over het antwoord van de minister dus wij houden vast aan ons amendement over de regeling draagvlak natuur.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor het voortvarend aan de slag gaan met de wens van de Kamer om het verbod op de import van zeehondenbont te verbreden naar de Kaapse pelsrob. Wij zouden graag wat extra tempo willen zien in relatie tot een andere wens van de Kamer, namelijk om een verbod op de import van vos- en chinchillabont snel in te voeren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister reeds in april 2008 aangaf, bereid te zijn om "regelgeving in voorbereiding te nemen strekkende tot een verbod op de import van vossen- en chinchillabont" naar aanleiding van de aangenomen motie 28286, nr. 108;

verzoekt de minister, spoedig een voorstel hiertoe aan de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73(31700 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik maak nog een tweede punt over bont. De minister geeft aan, net als haar voorganger, dat op het punt van de etikettering van bont er iets in Europa moet gebeuren. Wat er in Europa gebeurt en wat de stand van zaken is, wordt ons echter nooit duidelijk. Daarom stellen wij voor om maar gewoon in Nederland te beginnen. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voor consumenten volstrekt onduidelijk is of producten die gekocht worden, bont bevatten of imitatie zijn;

constaterende dat het Textielartikelenbesluit geen bepalingen heeft over het etiketteren van bont en dat etikettering momenteel enkel op vrijwillige basis gebeurt;

verzoekt de regering, een etiketteringsplicht voor bont in te voeren,

en gaat over tot de orde van de Van Velzendag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74(31700 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Wij hebben een discussie gevoerd over blank kalfsvlees. Gedeeltelijk is dat schriftelijk gegaan, maar ik geef er toch een reactie op in de vorm van de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor de "productie" van blank kalfsvlees kalfjes een dieet volgen waardoor ze bloedarmoede krijgen;

overwegende dat de EFSA, de Europese voedsel- en warenautoriteit, al in 2006 aangaf dat, om bloedarmoede bij kalfjes te vermijden, het hemoglobinegehalte tenminste 6 millimol per liter zou moeten zijn;

verzoekt de regering, welzijnsvoorschriften voor kalfjes op te stellen die gebaseerd zijn op dit wetenschappelijk onderzoek van de EFSA,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75(31700 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Een ander punt betreft foie gras en het dwangvoederen van ganzen en eenden. De Kamer heeft een motie van mijn hand aangenomen, waarin de minister op pad wordt gestuurd om een Europees verbod hierop voor elkaar te knokken. Zij komt terug met het verhaal dat de Europese Commissie hier niet erg trek in heeft. Eigenlijk wil ik haar verzoeken, gewoon door te pakken. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kamer door unanieme aanneming van de motie-Van Velzen (30300-XIV, nr. 42) de regering heeft verzocht, het dwangvoederen van ganzen op de Europese agenda te zetten en een Europees verbod op de productie van en de handel in deze ganzenlever te bepleiten;

constaterende dat de Europese Commissie hier geen prioriteit aan wenst te geven;

moedigt de regering aan om het hier niet bij te laten zitten en te pogen, andere lidstaten te overtuigen van de wenselijkheid van een verbod op deze zeer dieronvriendelijke voedingsmethode,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76(31700 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter, ik wil graag mijn laatste motie indienen, als u mij toestaat. Het is ook de laatste begroting. Ik wil ook graag één vraag stellen, als u mij toestaat.

De voorzitter:

Ik geef u nog de gelegenheid om uw motie in te dienen, en dat is het dan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de handhaving en expertise van de Algemene Inspectiedienst waar het gaat om het CITES-verdrag (the Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora) op adequaat niveau te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77(31700 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie wil de kalversector niet om zeep helpen, zeker niet als deze zich houdt aan wat er in Europa is afgesproken. De CDA-fractie wil de ehs niet omringen met buffers. De CDA-fractie vindt dat de ondersteuning van boeren verder moet gaan dan alleen in die gevallen waarin water en natuurfuncties aan de orde zijn. De CDA-fractie vindt dat diertransporten moeten doorgaan. Kortom, als het aan de CDA-fractie ligt, verdwijnt er geen enkele boer. Dergelijke voorstellen komen uit de koker van de Socialistische Partij. De landbouwsector heeft weinig van de SP te verwachten.

Voorzitter. Zeer veel dank en waardering voor wat de minister heeft gezegd. Zij onderstreept wat in de eerste termijn door meerdere fracties naar voren is gebracht, namelijk dat de agrosector ertoe doet.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb zojuist een aantal voorstellen ingediend om het dierenwelzijn in Nederland te verbeteren. Als de CDA-fractie dat opvat als een manier om nog meer bedrijven te laten vallen, dan heeft de CDA-fractie dat verkeerd begrepen, maar dan heeft zij ook een interessante kijk in de keuken gegeven en laten zien hoe het CDA naar dierenwelzijn kijkt, namelijk als een manier om bedrijven om zeep te helpen. Ik denk dat dit de weg naar de toekomst is en dat de heer Atsma uit zijn conservatieve houding moet stappen en naar de toekomst moet kijken.

De heer Atsma (CDA):

Ik heb het over de toekomst van tienduizenden bedrijven in de primaire sector. Ik prijs de minister dat zij met ons vindt dat die bedrijven een toekomst moeten hebben. Gelukkig is een groot aantal fracties in dit huis hetzelfde oordeel toegedaan. Dat is maar goed ook, want er zijn partijen die er bepaald anders over denken. Wij hebben ze vandaag allemaal weer langs zien komen.

Terecht legt de minister een verbinding tussen de primaire sector in Nederland en de uitdagingen van de wereld. Meerdere fracties hebben daarop vorige week in eerste termijn gewezen. Ik doel onder andere op het enorme voedselvraagstuk waarmee wij ons geconfronteerd zien. Daarvoor biedt de Nederlandse agrosector voor een deel wellicht de oplossing, maar deze moet dan wel de ruimte krijgen. Ik deel op dit punt de visie van de minister.

Ook het gemeenschappelijk landbouwbeleid biedt hiervoor een kans. Het biedt een kans voor de Nederlandse boeren en tuinders en een kans voor de land- en tuinbouw. Afschaffing van de melkquotering en ontkoppeling – zaken die in de afgelopen weken vaak de revue zijn gepasseerd – vormen voor mijn fractie geen probleem. Zij bieden voor velen in de primaire sector juist nieuwe kansen. Wij vinden echter ook dat er op onderdelen een vangnet moet blijven. Dat hebben wij eerder gezegd en daaraan houden wij vast. De sector melkveehouderij is een van de sectoren die voor een grote transitie staat. Dat betekent dat er veel moet worden geïnvesteerd en dat er aan schaalvergroting moet worden gedaan. Wij danken de minister voor haar steun voor het amendement dat mijn fractie samen met de heer Waalkens heeft ingediend om te komen tot het initiatief Dairy Valley. Het gaat hierbij om een bescheiden bedrag waardoor een mooie ontwikkeling op gang wordt gebracht.

Ik vind het jammer dat de braaklegging in Europa verdwijnt. Je weet immers maar nooit. De akkerranden komen daarvoor in het kader van de biodiversiteit in de plaats. Daarom vindt de CDA-fractie, met andere fracties, dat aan de boeren die met deze akkerranden worden geconfronteerd, absoluut een vergoeding beschikbaar moet worden gesteld. Ik zeg nogmaals dat mijn fractie liever had gehad dat de braakregeling overeind was gebleven. Dat is echter niet aan de orde. Daarom dien ik op dit punt de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het kader van de Health Check de zogenaamde braakregeling wordt afgeschaft;

stelt vast dat vanwege de negatieve gevolgen voor de biodiversiteit agrarische ondernemers in de toekomst worden gecompenseerd met akkerrandenbeheer;

van oordeel dat betrokken ondernemers beloond moeten worden voor het leveren van groene en blauwe diensten;

verzoekt de regering, de mogelijkheden via modulatiegelden en/of de regeling "artikel 68-gelden" te onderzoeken om de ondernemers te belonen voor akkerrandenbeheer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Waalkens, Cramer, Snijder-Hazelhoff en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 78(31700 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Soms stoort ons het feit dat een aantal sectoren wordt verweten dat zij uit een Brusselse ruif zouden mee-eten. Dit doet de tuinbouwsector niet, dit doet de varkenssector niet en dit doet de pluimveesector niet. Dit zijn bij uitstek sectoren die het bijna volledig op eigen kracht moeten doen. Daarom kunnen wij ons heel goed voorstellen dat campagnes door Europa met enthousiasme worden gesteund. Mijn fractie heeft daarmee dus geen enkel probleem.

De overheid moet volgens mijn fractie inzetten op innovatie in alle sectoren, van de pluimveesector tot die van de melkveehouderij en van de tuinbouwsector tot die van de varkenshouderij. Wij hebben in onze eerste termijn gepleit voor een brede inzet van zogenaamde luchtwassers. Er is al aangetoond dat deze innovatieve vinding een belangrijke meerwaarde heeft, zowel voor de ondernemer op bedrijfsniveau als voor het milieu in de meest ruime zin van het woord. Als er wordt gevraagd om een bijdrage om over te kunnen gaan tot aanschaf van luchtwassers, dan moet daaraan tegemoet worden gekomen. Wij hebben begrepen uit de antwoorden die de minister deze middag heeft gegeven dat de middelen toereikend zijn. Wij willen graag van haar de toezegging horen dat ook uit innovatiegelden kan worden geput, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van de nieuwe en naar onze mening belangrijke combinatieluchtwasser. Deze is vooral gericht op het uit de stallucht wassen van fijnstof en ammoniak. Kan de minister toezeggen dat hiervoor innovatiegelden beschikbaar komen?

In eerste termijn hebben wij ervoor gepleit om te kijken naar een evaluatie van de Europese richtlijnen. Desnoods leidt deze evaluatie tot aanpassing, integratie en/of het schrappen van richtlijnen. Wij begrijpen dat de minister zegt dat een en ander te kort door de bocht gaat en dat wij hiervoor de tijd moeten nemen die hiervoor is aangegeven. Tegelijkertijd mogen ontwikkelingen niet worden geblokkeerd door Europese richtlijnen die leiden tot beperkingen. Ik doel onder andere op hetgeen wij vanmiddag hebben gewisseld over Natura 2000. Wij hebben van de minister gehoord hoe zij aankijkt tegen de problematiek bij onder andere het Wierdense Veld en willen haar de volgende motie voorhouden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden, zoals het Wierdense Veld, tot veel onrust leidt;

overwegende dat draagvlak onder de Atsmabevolking, gemeente en provincie van essentieel belang is voor de aanwijzing van bedoelde gebieden;

van mening dat het bieden van perspectief aan (agrarische) ondernemers in de betreffende gebieden een belangrijke voorwaarde is voor het creëren van het gewenste draagvlak;

verzoekt de regering, alles in het werk te stellen om ondernemers in die gebieden bestaansrecht en ontwikkelingskansen te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79(31700 XIV).

De heer Polderman (SP):

Wat bedoelt de heer Atsma met "draagvlak" voor dit soort gebieden? Doelt hij hiermee op steun van de betreffende boeren of op steun van mensen in de omgeving die van het gebied willen genieten?

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Ik had het over het Wierdense Veld, maar ik kan ook 150 andere voorbeelden geven. In eerste instantie doel ik op de steun van de boeren in dat gebied. Zij moeten een toekomstperspectief houden. Hun bedrijfsvoering mag niet geblokkeerd worden. De boeren moeten de ruimte krijgen om te blijven ondernemen. De heer Polderman was toch degene die het CDA verweet dat er tientallen procenten bij het oud vuil gezet werden? Dat is dus niet waar. Als de heer Polderman een kerel is, zegt hij: hiermee zijn wij het van harte eens. Als de provincie en de betreffende gemeente ja zeggen, dan is er draagvlak. Dat is in dit geval nu precies aan de orde. Ik vraag de minister om alles in het werk te stellen, opdat de ondernemers in een dergelijk gebied toekomstperspectief blijven houden. Dat zeggen wij. Natuurlijk moet je natuurplannen van tijd tot tijd durven herzien en herijken. Vanmiddag heb ik opnieuw het een en ander gezegd over de ecologische hoofdstructuur. Wat ons betreft komt hier niets bovenop.

De voorzitter:

Gaat u verder, mijnheer Atsma, want u bent door uw spreektijd heen. Wellicht hebt u nog moties?

De heer Atsma (CDA):

Ja.

De voorzitter:

Dan stel ik u nog in de gelegenheid uw moties in te dienen.

De heer Atsma (CDA):

Ik heb nog twee moties. Natuurmonumenten zit nu te broeden op haar kapitaal. Wij hebben liever dat men ruimte geeft aan broedende weidevogels. Het is veel beter om het geld daaraan te besteden. Ik heb de minister een vraag gesteld die niet beantwoord is, namelijk over de multifunctionele landbouw, in het bijzonder de relatie tussen boeren en zorgboerderijen. Wij signaleren dat op dit vlak het nodige spaak loopt en dat er te weinig ruimte is. Wij zouden de zorgverzekeraars die natuurorganisaties geld bieden, wellicht in overweging kunnen geven om juist iets te doen voor deze zorgboerderijen.

De voorzitter:

Nu de moties.

De heer Atsma (CDA):

Dat brengt mij op de voorlaatste motie. Deze motie is gericht op het natuurbeleid en heeft te maken met het soortenbeleid waarover wij vorige week gesproken hebben.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het nieuwe soortenbeleid is gebaseerd op de leefgebiedenbenadering;

overwegende dat de leefgebiedenbenadering een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van Rijk, provincies, natuurorganisaties en bedrijfsleven, en de uitgevoerde pilots een succes zijn;

overwegende dat de leefgebiedenbenadering ertoe bijdraagt dat ruimtelijke ingrepen en het behoud van soorten nog beter samengaan;

verzoekt de regering om de middelen bestemd voor soortenbescherming in te zetten voor de implementatie van de leefgebiedenbenadering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Cramer en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80(31700 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Mijn laatste motie heeft te maken met wat ik in eerste termijn heb gezegd over de belangrijke voorziening van snel internet op het platteland. Ik heb al aangegeven waarom wij dat belangrijk vinden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor ondernemers in de land- en tuinbouwsector breedbandinternet essentieel is voor een optimale bedrijfsvoering;

overwegende dat de mogelijkheden voor breedbandinternet beperkt zijn omdat kabel en ADSL niet beschikbaar zijn en alternatieven in het buitengebied onvoldoende gerealiseerd zijn;

overwegende dat uit informatie van de Dienst AtsmaRegelingen (DR) blijkt dat digitale gegevensaanlevering leidt tot aanzienlijk minder fouten en zowel bij de DR als bij de ondernemers tot grote besparing op kosten en administratieve lasten leidt;

constaterende dat recent een innovatief aanbod in de markt is gelanceerd waardoor ook in Nederland breedbandinternet via de satelliet mogelijk wordt gemaakt;

constaterende dat hiervoor een initiële investering per huishouden of bedrijf nodig is;

verzoekt de regering, te onderzoeken of een stimuleringsregeling in het leven kan worden geroepen voor agrarische ondernemers die geen alternatief hebben en die willen investeren in breedbandinternet via de satelliet;

verzoekt de regering voorts, te onderzoeken of hiervoor wellicht modulatie- of POP-gelden beschikbaar kunnen worden gesteld en de Kamer hierover te berichten voor 1 maart 2009,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Waalkens en Cramer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81(31700 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Ten slotte wijst de CDA-fractie er graag en met klem op dat de motie over het aalbeheerplan die collega Koppejan heeft ingediend en die is aangenomen door de Kamer, naar behoren moet worden uitgevoerd.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Allereerst wil ik stilstaan bij de opmerkingen die ik namens de VVD-fractie heb gemaakt over de subsidiekerstboom. Ik heb daarbij nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de goede balans die er moet zijn tussen wat het bedrijfsleven vraagt en waarop wij inzetten. De minister antwoordde dat zij er in haar onderzoeksprogramma voor zal zorgen dat deze afstemming en aanpassing er komen. Dat doet ons deugd.

Ook hebben wij opgemerkt dat voor de inpassing van onderzoek in de praktijk van de bedrijfsvoering nog een opschaling nodig is. Daarbij vervult het Improvement Centre een expliciete rol, zoals wij hebben aangegeven. Ik vraag de minister nogmaals of zij kan bewerkstelligen dat dit centrum daarin een wat duidelijkere rol krijgt. Een aantal innovaties blijft nu op de plank liggen omdat ze niet voldoende praktijkrijp zijn. Ze moeten eerst een tijdje in de praktijk worden uitgetest voordat ze echt grootschalig kunnen worden ingezet. Dat geldt met name voor een aantal glastuinbouwprojecten. Daarvoor zou ik graag meer aandacht zien.

Ik kom op het item dat de VVD met nadruk in dit debat heeft willen inbrengen, de economische crisis. Deze heeft zijn weerslag in de agrarische sector, in het bijzonder al in de glastuinbouw. De minister heeft zojuist bevestigd dat deze gevolgen eraan komen, en dat dit voor een deel al aan de gang is. Wij zien dat ook in het LEI-rapport. In dit rapport wordt geconstateerd dat een aantal marktontwikkelingen zeer slecht is. De zuivelprijzen staan onder druk, in de intensieve veehouderij blijft de afzet zorgwekkend, de graan- en aardappelprijzen staan onder druk en de omzet in bloemen groeit niet meer. Er wordt geleden onder de economische malaise, zo stelt het LEI-rapport zelfs. In het rapport wordt geconstateerd dat het risico bestaat dat investeringen daardoor uitblijven, investeringen die wij allen, ook de minister, zo graag willen. Ik heb de minister gevraagd wat dit betekent bij de willekeurige en de vervroegde afschrijving die in de brief van de premier zijn genoemd. De minister heeft geantwoord dat dit in een gedetailleerde bijlage te vinden is. Ik weet inmiddels, evenals de minister misschien, dat die bijlage er niet is. Er staat dus nog steeds dat er voor willekeurige afschrijving in 2009 en 2010 in totaal 2 mld. beschikbaar is.

De vraag van de VVD-fractie is natuurlijk welke maatregelen deze minister voor de agrarische sector gaat nemen. Gaat zij ervoor zorgen dat ook de agrarische sector een goede impuls krijgt?

Verder ga ik ervan uit dat ik nog antwoord krijg op de vraag over het aardgas. Ik heb gezegd dat de basis nu op contractniveau is, maar dat dit per 1 januari naar de technische capaciteit gaat. Dat kost een aantal ondernemers een fors bedrag.

Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het LEI heeft bevestigd dat de kredietcrisis ook de agrosector raakt;

overwegende dat de prijzen voor landbouwproducten voor veel sectoren onder druk zijn komen te staan;

overwegende dat de eisen aan kredietverlening voor de agrosector zijn aangescherpt en renteverlagingen over het algemeen de klanten niet bereiken;

overwegende dat hierdoor investeringen noodzakelijkerwijs achterwege blijven of worden uitgesteld;

overwegende dat het verwachte aanpassingsvermogen van de agrosector ten aanzien van duurzaamheid hierdoor in het geding kan komen;

verzoekt de regering, met voorstellen te komen, zodat ondernemers in de agrosector kunnen voldoen aan (wettelijk) vereiste of maatschappelijk gewenste investeringen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff, Cramer, Atsma en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82(31700 XIV).

Mevrouw Van Velzen, u kunt één verhelderende Snijder-Hazelhoffvraag stellen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Kan mevrouw Snijder misschien een tikkeltje concreter zijn? Zij vraag het kabinet om met voorstellen te komen zodat ondernemers aan de wet kunnen voldoen. Ik begrijp niet helemaal waar zij naar toe wil? Welke voorstellen ziet zij eigenlijk graag tegemoet?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik wil natuurlijk met name voorstellen zien met betrekking tot het bedrag van 2 mld. De minister heeft zojuist nog aangekondigd dat zij de duurzaamheidsslag toch wenst te maken. Dan ga ik ervan uit dat ook het kabinet met impulsen komt in de richting van de agrarische sector. Als wij met elkaar constateren dat de sector de investeringsslag waarschijnlijk niet zelf kan maken, dan ga ik ervan uit dat het kabinet met een aantal fiscale of andere voorstellen komt.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Daarmee kom ik bij Natura 2000. In mijn eerste termijn heb ik nadrukkelijk betoogd hoe het voorzorgsbeginsel in elkaar steekt en welk risico Nederland loopt, ook in relatie tot onze eigen Algemene wet bestuursrecht en een stuk rechtszekerheid. Ik heb aangegeven dat de VVD-fractie het vreemd vindt je eigenlijk moet constateren dat het natuurregime strenger is voor het voorzorgsbeginsel dan voor de volksgezondheid. Wij blijven erbij dat dit op Europees niveau veel explicieter aan de kaak moet worden gesteld. Er moet een werkbaardere juridische afbakening komen.

Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op basis van uitspraken van de Raad van State en het advies van de commissie-Trojan kan worden geconcludeerd dat Nederland de richtlijnen van Natura 2000 niet strenger heeft geïmplementeerd dan noodzakelijk is;

overwegende dat de praktische reikwijdte van Natura 2000 voor Nederland erg groot is door de spreiding van de gebieden in combinatie met ieders externe werking;

overwegende dat hierdoor het voorzorgsbeginsel van Natura 2000 voor een zeer groot deel van Nederland van kracht is;

overwegende dat dit voorzorgsbeginsel geen juridische afbakening kent, anders dan dat deze reeds is gevormd door jurisprudentie;

van mening dat een juridische afbakening van het voorzorgsbeginsel in de richtlijn kan bijdragen aan het verminderen van onbedoelde negatieve effecten voor het Nederlandse bedrijfsleven en de ruimtelijke ontwikkeling;

verzoekt de regering om de Europese evaluatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn in 2009 aan te grijpen om tot een werkbare juridische afbakening van het voorzorgsbeginsel te komen, waarbij een hanteerbaar kader wordt geformuleerd voor de omgang met wetenschappelijke onzekerheid, de schadedrempel en de toedeling van de bewijslast,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff, Cramer, Atsma en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83(31700 XIV).

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over de dubbele doelstellingen op een aantal gebieden. Wij willen dat Natura 2000 wordt gehaald, maar natuurlijk is het weidevogelbeheer ook belangrijk. Dit geldt ook voor het gebied waarover ik reeds sprak. De weidevogel moet in ieder geval voor dat gebied worden behouden.

De minister heeft gezegd "ja, dat kan allemaal ook wel naast elkaar en dat kunnen wij wel in de beheerplannen regelen", maar volgens mij kan dat niet zomaar. Voor dat bepaalde gebied wordt de grutto in Natura 2000 alleen voor de rust en niet voor de nestgelegenheid vermeld, terwijl dat gebied dus is aangemerkt als weidevogelgebied. Daarentegen wordt de roofvogel in het Natura 2000-gebied wel met een nestgelegenheid genoemd. Ik vind die doelen dan dus haaks op elkaar staan; wij kunnen dat niet alleen regelen in het beheerplan. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de omgevingsfactoren van essentieel belang zijn voor weidevogels;

overwegende dat op dit moment de doelen voor weidevogelbeheer in bepaalde gebieden niet voldoende doelmatig zijn en zouden moeten aansluiten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000;

overwegende dat de beheerplannen gericht dienen te zijn op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen en daarom deze knelpunten veelal niet weg kunnen nemen;

verzoekt de regering om de verschillende doelstellingen in de gebieden zodanig op elkaar af te stemmen dat weidevogelbeheer effectiever wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff, Jacobi, Schreijer-Pierik, Cramer en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 84(31700 XIV).

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dat was mijn laatste motie, voorzitter.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar reactie ook op de inbreng van de PvdA-fractie. Wij waarderen het geweldig dat zij in haar eerste blok niet alleen refereerde aan de financiële crisis, maar ook aan de voedselcrisis en aan de crises die er nog aankomen. De verbinding met landbouw is essentieel. Het punt van de coherentie hebben wij al in een interruptiedebat gewisseld.

Ik heb met genoegen geconstateerd dat de minister de Tweede Kamer de gelegenheid geeft om naar New York af te reizen in het kader van haar voorzitterschap van de commissie voor sustainable development, om zo mee te kijken hoe debatten in mondiaal verband plaatsvinden onder haar leiding.

Ook is mijn fractie bijzonder ingenomen met de toezegging van de minister om aan te sluiten bij de Alliance for a Green Revolution in Africa. Het initiatief van Kofi Annan is de moeite waard om bij aan te haken. Scholarships voor Wageningen Universiteit zijn daarbij essentieel als verbindende schakel.

In de uitlating "people, planet, profit" van de minister wil ik "profit" vervangen door "prosperity". Dit dekt de lading veel beter. "Profit" is veel te plat, "prosperity" heeft in zich de toekomstmogelijkheden die gecreëerd kunnen worden.

Op het punt van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is de minister te aarzelend geweest. Zij zegt dat zij voor 1 mei gaat reageren, maar in een eerdere toezegging zou dit al voor 1 april zijn. Waarom is die ene maand erbij gekomen? Het gaat om 800 mln. die wat mijn fractie betreft anders verdeeld moet worden. De minister heeft gezegd dat zij gaat reageren op onze voorstellen op dat punt. Wij vinden het echter van belang dat wij zo snel mogelijk antwoord krijgen. Ik hoop dus dat zij vasthoudt aan haar eerdere toezegging van 1 april, in plaats van aan 1 mei.

De beoordeling van het amendement-Waalkens/Cramer over de ondersteuning van de klassieke veredeling naast de impuls via genetische modificatie wordt erg op prijs gesteld. Wij willen ook graag die € 200.000 als aanjager in dat project gebruiken.

Met betrekking tot de combikip zou ik zeggen, laten wij met elkaar en initiatief maken: adopteer een combikip. De minister zegt dat het een nichemarkt is. Laten wij de wetenschap verbinden aan de combikip en daarvan een initiatief maken, zodat een club van 50.000 consumenten zich verbindt aan de combikip en er op een fatsoenlijke manier geëxperimenteerd kan worden met deze nieuwe wetenschappelijke inzichten.

Wat betreft de megastallen ben ik blij dat de minister extra eisen wil stellen voor het terrein van dierenwelzijn. Ik heb in mijn betoog in eerste termijn echter gesproken over een inpasbare vrijheid voor ondernemers. Dat gaat verder dan alleen maar dierenwelzijn en daar extra eisen aan stellen. Het gaat ook over ruimtelijke ordening en de discussies over het wegzetten van de megastallen in het landelijk gebied, aansluitend aan, en wat ons betreft inpassend in, de agrarische vestigingsterreinen.

Wij hebben geluisterd naar de opmerkingen met betrekking tot ons voorstel om Veenhuizen een plek te geven op de Werelderfgoedlijst van de Unesco. Wij vinden toch dat wij die wens met een motie moeten bezegelen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de kolonie Veenhuizen een historische bebouwing heeft in een uniek landschap en daarbij een combinatie is van landschappelijk en architectonisch waardevol erfgoed;

vraagt de regering, te onderzoeken of Veenhuizen als sociaal cultuur-historisch erfgoed aangemeld kan worden voor de Werelderfgoedlijst van de UNESCO,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, Atsma, Snijder-Hazelhoff, Pechtold, Van Gent, Van der Vlies, Wolbert, Van Velzen, Graus, Mastwijk en Smilde.

Zij krijgt nr. 85(31700 XIV).

De heer Waalkens (PvdA):

Bij de ondertekening door de heer Pechtold kan ik vertellen dat een van zijn verre voorvaderen in Veenhuizen heeft gelogeerd, laten wij het zo maar zeggen.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. In mijn tweede termijn heb ik eerst een paar reflecties op de beschouwingen van de minister in de eerste termijn.

Ik ben verheugd dat de minister 2 mln. heeft uitgetrokken voor mijn voorstel om in de wijkaanpak volkstuinen te stimuleren. Ik denk dat het een geweldig resultaat zal geven.

Wat betreft agrarisch natuurbeheer hebben wij in de eerste termijn het verzoek gedaan om het eerste deelrapport van de pilot in de Noordelijke Friese Wouden aan de Kamer te doen toekomen. De minister geeft in de schriftelijke beantwoording aan dat de termijn daarvoor pas eind 2009 is. Ik vind dat veel te laat. Is het misschien mogelijk om de Kamer een beeld te schetsen van de bevindingen tot nu toe en van de stand van zaken, al is het alleen maar zodat wij kunnen meeleven met het traject? Ik ben er namelijk van overtuigd dat wij samen op pad moeten met de zelfsturing en de wijze waarop er in deze pilot gewerkt wordt.

Mijn volgende punt betreft de recreatie in en om de stad. De minister schrijft over een impulsprogramma voor 2009, om knelpunten op te lossen. Ik wil op dat impulsprogramma graag in tweede termijn een toelichting.

Ik ben blij dat de minister inzet op plattelandsbeleid en vooral het sturen van krimp en krimpgebieden.

De voorzitter:

U bent ook door uw tijd heen.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Dan zal ik snel de motie voorlezen. In het kader van het belang van de toegankelijkheid van natuur en landschap heb ik samen met mevrouw Van Gent een motie gemaakt.

De JacobiKamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het van belang is dat natuur en landschap toegankelijk zijn voor het maken van ommetjes en wandelingen vanuit de woonomgeving;

overwegende dat bij initiatieven voor ommetjes er in de praktijk vaak knelpunten blijken te zijn, bijvoorbeeld doordat een of enkele grondeigenaren geen medewerking willen verlenen aan de realisatie van een ommetje of (historisch) pad, waardoor dit in het geheel niet tot stand komt;

verzoekt de regering:

  • - te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om in de subsidievoorwaarden voor landschap, natuur, landbouw en landinrichting vast te leggen dat subsidieontvangers in voorkomende gevallen medewerking verlenen aan de publieke openstelling van ommetjes en (historische) paden;

  • - te bevorderen dat de akkerranden en watergangen van de betreffende percelen zo veel mogelijk worden opengesteld voor wandelaars, met name in recreatief aantrekkelijke gebieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86(31700 XIV).

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Mijn tijd is voorbij, maar ik wil nog graag kwijt dat het amendement over de Regeling effectgerichte maatregelen natuur en dat over weidevogelbeheer worden gehandhaafd, gezien de noodzaak om daarvoor geld te blijven reserveren.

De voorzitter:

Het punt is gemaakt.

De heer Graus (PVV):

Gezien de beperkte tijd begin ik meteen met het oplezen van mijn moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de kapitale subsidies die de overheid aan "natuurkolchozen" als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Provinciale Landschappen betaalt, af te bouwen ten bate van lastenverlichting voor onze boeren en burgers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, geen tijd en geld meer te verspillen aan ontpolderingsplannen van goede landbouwgronden ten bate van natuurgebieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, een heldere internationale profilering op te stellen om onze Greenports Nederland in een gelijk speelveld uit te laten groeien tot de Europese top, inclusief de Floriade,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Graus en Atsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, zorg te dragen voor noodhulp inclusief adequate opvang van wilde dieren en gedomesticeerde dieren, welke niet onder het Honden- en kattenbesluit vallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, een levenslang verbod op Graushet houden van dieren mogelijk te maken voor dierenmishandelaren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, te komen tot een verbod op dieronwaardige offerfeesten en dierkwellende rituele slachtingen, evenals de import van ritueel geslachte producten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 92(31700 XIV).

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Ik hoop dat als mijn moties worden aangenomen, de minister ze deze keer uitvoert. Dan zou ik de gelukkigste man van de wereld zijn. Dat zou mij een mooie kerst bezorgen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister hartelijk voor de uitvoerige beantwoording van mijn opmerkingen. Die beantwoording was voor mij zeer plezierig. Ik vond de opstelling van de minister fijn.

In mijn termijn heb ik vrij uitgebreid gesproken over Natura 2000 en de interne buffering. Het is goed dat in het voorjaar hierop teruggekomen wordt en dat dan wordt aangegeven hoe dit project verder vorm zal krijgen. Mijn bedoeling was om duidelijk te maken dat wij nu uit de klem van de interne buffering moeten zien te komen en dat duidelijk moet worden wat de juridische duiding is voor: een significante invloed. Wij zullen graag onze bijdrage aan het debat hierover leveren. De evaluatie zullen wij afwachten.

Voorzitter. Over De Wieden en de Weerribben wordt al heel lang gesproken. Ik heb de minister op dit punt uitgebreid geïnterrumpeerd. Ik wijs er nog op dat het desbetreffende amendement een steun in de rug is voor degenen die betrokken zijn bij het proces. Wij willen dat met alle partijen in de omgeving op basis van het rapport met de naam "Met een kluitje in het riet? Of ..." wordt verder gewerkt. Ik bedoelde dus niet te zeggen dat men met een kluitje in het riet wordt gestuurd, maar slechts aangeven hoe het rapport heet. Ik handhaaf dus mijn amendement op dit punt.

Dan wil ik iets zeggen over de combinatiekip. Het probleem dreigt toch iets te worden dat doet denken aan de kip-of-het-eivraagstuk. Ik wil die vraagstelling doorbreken en zeggen dat wij niet met het ei willen beginnen, maar met de kip. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de voorbereidende enquête op het onderzoek naar alternatieven voor het doden van eendagskuikens de "combinatiekip" goed scoorde, maar dat deze optie niet meegenomen wordt in het vervolgonderzoek omdat deze optie te duur is en daarom geen reëel alternatief zou zijn;

overwegende dat de overige alternatieven nog beoordeeld worden op technische haalbaarheid, kosten en diervriendelijkheid, en niet op voorhand worden uitgesloten;

van mening dat de "combinatiekip" niet nu al moet worden uitgesloten van het onderzoek naar alternatieven vanwege vermeende hoge kosten;

verzoekt de regering, de "combinatiekip" als optie in het onderzoek te behouden en daarbij tevens te onderzoeken hoe de "combinatiekip" in een moderne en duurzame pluimveehouderij past,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Cramer, Waalkens, Atsma, Snijder-Hazelhoff, Van der Vlies en Thieme.

Zij krijgt nr. 93(31700 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Het pleidooi dat de heer Cramer houdt voor een onderzoek naar de combikip heeft hij de vorige week ook gehouden. Moeten wij niet meer fundamenteel aandacht besteden aan het systeem van de pluimveehouderij? Daar telt elke cent en misschien ook wel alles wat minder is dan een cent bij het bepalen of men diervriendelijker wil werken. De heer Cramer kan wel een onderzoek laten doen, maar de conclusie zal zijn: het is duurder, dus dat doen wij niet. Moeten wij daarom niet gaan werken aan een verbod op het doden van dieren binnen 24 uur? Dat gebeurt puur en alleen omdat dat beter is voor de knip van de pluimveehouder.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ben het op hoofdlijnen wel met mevrouw Van Velzen eens, maar om te kunnen doen wat zij wil, moeten wij een alternatief hebben voor die haantjes. Nu hebben wij geconstateerd dat de haantjes uit dit type kip dat vooral voor de leg is bedoeld, onvoldoende vlees aanzetten en dat zij daarom worden versnipperd. Het heeft geen zin om daar voer in te stoppen, om het maar eens heel platonisch te zeggen. Daarom pleit ik voor de dubbeldoelkip. Dan hoef je die haantjes niet meer te vernietigen. Daarmee voorkom je dat je zoveel beesten moet doden.

Voorzitter. Dan kom ik op de Regeling Cramerdraagvlak natuur. Het is beslist nodig om de vermeende versnippering, zoals de minister dat zegt, tegen te spreken. Juist vanuit het vele goede werk dat met de Regeling draagvlak natuur is gedaan, is de noodzaak voor de vernieuwing van de natuur- en milieueducatie pontificaal naar boven gekomen. Deze is er nu, maar dan moeten wij de andere noodzakelijke onderdelen niet weggooien. Dat is volgens mij echt heel verkeerd. Wij moeten dit in de benen zien te houden. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat behoud en versterking van het draagvlak onder de bevolking voor natuur gewenst is, zeker gelet op de ambitieuze natuurdoelstellingen van dit kabinet;

van mening dat met het bescheiden budget van de Regeling draagvlak natuur veel goede projecten worden gefinancierd;

van mening dat activiteiten gefinancierd met de Regeling draagvlak natuur niet per definitie gelijk zijn aan activiteiten vanuit natuur- en milieueducatie, maar verschillen in focus en doelgroep;

verzoekt de regering, de Regeling draagvlak natuur ook na 2009 te behouden en in 2009 open te stellen voor aanvragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Cramer, Jacobi en Atsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94(31700 XIV).

De heer Cramer (ChristenUnie):

Als de motie wordt overgenomen en de minister gaat haar uitvoeren, dan ga ik ervan uit dat het geld dan niet uit de natuur- en milieueducatie wordt gehaald.

Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Snijder-Hazelhoff over het probleem van het afrekenen op basis van technische capaciteit in de glastuinbouw. De minister is niet echt ingegaan op mijn vraag om landelijk sterker de regie te pakken op het vlak van het verspreid liggend glas. In de schriftelijke beantwoording is zij een beetje vlak op de vraag ingegaan.

De opmerkingen die de minister maakt in haar antwoord over het steunpunt begrijp ik wel, maar ik wil haar toch vragen om ervoor te zorgen dat voldoende steun wordt geboden. Ik begrijp wel dat de minister hier geen extra mensen op wil zetten, maar ik vraag haar wel om een goed steunpunt te creëren en te houden.

De minister sprak over de omgang met de millenniumdoelen en de voedselcrisis en ging daarbij in op de vraag hoe wij daar in de ontwikkelingslanden mee om kunnen gaan. Ik dank haar voor de behartigenswaardige woorden die zij daarbij sprak. Die waren hartverwarmend.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Het bombardement van moties en amendementen bij deze begroting vind ik opvallend. De combikip is heel prominent. Dit doet mij af en toe een beetje denken aan een nieuw model caravan, maar het gaat over iets anders, namelijk over een serieus onderwerp dat wij steunen.

Wij zijn blij met de toezeggingen over boerderijwinkels en diertransporten in de schriftelijke beantwoording.

Graag dien ik twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat waterschappen over het algemeen niet onwelwillend zijn om hun oeverpaden open te stellen voor wandelaars, maar dat dit door allerlei praktische bezwaren toch slechts mondjesmaat van de grond komt;

verzoekt de regering:

  • - een overkoepelende inventarisatie te maken van de knelpunten die waterschappen ondervinden waardoor recreatief aantrekkelijke oeverpaden niet (kunnen) worden opengesteld;

  • - aan de hand hiervan afspraken te maken met de waterschappen om de knelpunten op te lossen en de openstelling van recreatief aantrekkelijke overpaden te vergroten;

  • - de Kamer uiterlijk juni 2009 te rapporteren over de voortgang hiermee,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Europese publiekscampagnes ter promotie van kip (het meest gesubsidieerde stukje vlees) zeer eenzijdig is;

overwegende dat minder vlees eten beter is voor mens, dier en milieu;

van mening dat het (parttime) vegetariërschap daarom gepromoot moet worden;

verzoekt de regering, in Nederland én Europa het initiatief te nemen voor een publiekscampagne Van Gentter promotie van het eten van vlees noch vis voor een of een aantal dagen per week,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96(31700 XIV).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik wijs nog even op mijn briljante amendement op stuk nr. 65, om meer te doen aan biologische landbouw.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. In de schriftelijke beantwoording is de minister ingegaan op IBO Natuur en dat het groen in en om de stad in 2010 wordt geëvalueerd. Ik hoop dat dit aan het begin van 2010 gebeurt, zodat wij een en ander nog in de begroting kunnen meenemen.

De minister schrijft bij de milieu-investeringsaftrek te kijken welke dierenwelzijnspecifieke wensen vanuit de sector zijn ingewilligd. Ook daarbij wil ik weten wanneer de Kamer dat onderzoek krijgt. Ik wil in 2010 bezien of het moet worden opgeplust. Graag een toezegging op dat punt.

Ik handhaaf mijn amendement. Over de ehs blijven wij de komende tijd ongelofelijk veel discussiëren wat mij betreft. Om het groen te beschermen, dien ik de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het huidige kabinet extra aandacht wil besteden aan groen in en om de stad en ernaar streeft dat iedereen binnen tien minuten fietsen in het groen kan zijn;

overwegende dat de bereikbaarheidsambities van de minister met betrekking tot het groen nog niet worden gehaald volgens de Natuurbalans 2008 en er veel infrastructurele barrières zijn;

verzoekt de regering, voorrang te geven aan de "groen-blauwe" dooradering in de stedelijke netwerken in de vorm van wandel- en fietspaden langs sloten, houtwallen en heggen;

verzoekt de regering voorts, de dekking hiervoor te zoeken in samenwerking tussen de departementen van VROM en van LNV,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Jacobi, Van Gent, Ouwehand en Polderman.

Zij krijgt nr. 97(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister streeft naar een uitbreiding van recreatiemogelijkheden door natuur en landschap toegankelijker te maken voor alle stedelingen;

overwegende dat de inrichting van recreatiegebieden volgens de Natuurbalans 2008 ver achter ligt op schema;

constaterende dat de bedragen in de begroting van LNV voor recreatie in de komende jaren achteruitlopen en hiervoor ook in de begroting van Verkeer en Waterstaat geen middelen zijn gereserveerd;

verzoekt de regering, het budget voor recreatie de komende jaren op het peil te houden van de begroting van 2007 en hiervoor dekking te vinden in de begroting van LNV,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 98(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in Natuurbalans 2008 erop wordt aangedrongen de inrichting van nieuw verworven gronden ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur (ehs) meer prioriteit te geven;

overwegende dat nog niet is gestart met de inrichting van grote stukken grond binnen de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur en dit ook niet op middellange termijn zal worden afgerond;

verzoekt de regering, de inrichting van nieuw verworven gronden ten behoeve van de ehs te versnellen en de achterstallige grond in te richten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99(31700 XIV).

De heer Van der Ham (D66):

Straks dient de Partij voor de Dieren een motie in over het ministerie van Landbouw. Diverse keren heeft mijn fractie gepleit voor een kleiner kabinet en een kernministerie. Een van de gevolgen daarvan zou zijn dat het ministerie Van der Hamvan Landbouw opgedeeld moet worden. Het deel Natuur kan dan naar VROM en het deel Landbouw naar Economische Zaken. Wij vinden dat dit juist nu onderzocht moet worden, om in een volgende kabinetsperiode tot onder andere die opsplitsing te komen. Als je naar de historie kijkt, valt de commissie-Wiegel ons bij. Ook Winsemius heeft daarover wat gezegd. Balkenende II heeft onderzoek gedaan naar het idee van een kernministerie. Het zou dus prachtig in de geschiedenis passen als wij ervoor zorgen dat de rijksdienst kleiner wordt en wij efficiënter omgaan met onze ambtenaren. De natuur wordt dan op een betere plek vertegenwoordigd, namelijk bij het ministerie van VROM.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben hierdoor geprikkeld. Hier wordt een oude koe uit de sloot gehaald. Dat is niet nodig als die verdronken is. Deze discussie hebben wij gehad. Ik leg de argumentatie voor die toen doorslaggevend was, namelijk de onderhandelingspositie in de Landbouwraad van een minister die geen minister van Landbouw meer is.

De heer Van der Ham (D66):

Een staatssecretaris van Landbouw mag zich in het buitenland natuurlijk minister van Landbouw noemen. Een nieuwe minister van Economische zaken kan ook minister van Economische Zaken en Landbouw heten. Vanaf 1905 was er een ministerie van Handel, Nijverheid en Landbouw. Ik zat toen nog niet in de Kamer. Ik heb dat opgezocht. Pas sinds de Tweede Wereldoorlog is er een apart ministerie van Landbouw. De toevoeging natuur is er pas in 1982 bijgekomen. Als je echt goed de geschiedenis van het ministerie bekijkt, zie je dat er heel veel varianten zijn geweest. Ik vind het prima dat die discussie zo af en toe weer terugkomt;,in 2006 hebben wij de discussie gehad naar aanleiding een opmerking van de heer Waalkens.

De heer Atsma (CDA):

Inderdaad, de voorvorige minister van Landbouw konden wij missen als een boer zijn kiespijn. Voor het overige hebben wij nooit gezegd dat wij het ministerie van LNV kwijt willen. Hoe komt de heer Van der Ham erbij dat in alle bespiegelingen over een kernkabinet het ministerie van LNV zou worden afgeserveerd?

De heer Van der Ham (D66):

In de afgelopen decennia zijn er verschillende studies verricht, bijvoorbeeld door de commissie-Wiegel die heeft gekeken naar de hoeveelheid ministeries. Er zijn allerlei modellen uit voortgekomen voor het samenvoegen van ministeries. Er werd onder andere een ministerie van Ruimte geopperd. Dit idee komt niet uit mijn koker, het is al door veel anderen naar voren gebracht en bestudeerd. Het ministerie van LNV zou zich daar naar mijn mening heel goed voor lenen. In de motie die straks wordt ingediend, wordt de regering gevraagd om te onderzoeken hoe wij dit bijvoorbeeld bij de volgende kabinetsformatie zouden kunnen doen. Dit heeft mijn volle steun. Mijn naam staat zelfs onder die motie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Een opmerking voordat ik een aantal moties indien waarmee ik de minister wil helpen om uit haar identiteitscrisis te krabbelen waar zij met haar ministerie met die tegengestelde belangen zo mee worstelt. Een voorbeeld is de dubbeldoelkip. De minister wil daar niet aan, omdat dit gezien de huidige productie en consumptie een te duur alternatief zou zijn. Zij wil dus vasthouden aan de intensieve veehouderij waarvan haar voorganger al heeft gezegd dat het een doodlopend systeem is waarvoor alle systemen op knal- en knalrood staan, ook wat betreft de voedselcrisis. Dit vasthouden aan die intensieve veehouderij is het enige uitgangspunt en de doelstellingen voor natuur en milieu worden daar aan de randjes bijgeplakt. Dat werkt natuurlijk niet.

Ik zal zoals gezegd een aantal moties indienen om de minister uit deze spastische situatie te krijgen. De eerste heeft betrekking op het transport van levende dieren. De minister heeft zelf gezegd dat zij het betreurt dat zij het transport van levende slachtvarkens naar Rusland niet aan banden kan leggen. Ik heb daar wel een oplossing voor. Het amendement dat zij destijds als Kamerlid heeft ondersteund, maken wij ongedaan met de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het amendement-Ormel c.s. (30401, nr. 9) is gesteld dat het niet wenselijk zou zijn om in de toekomst regelgeving op te stellen voor het transport van dieren, die strenger is dan de Europese regelgeving;

constaterende dat het aannemen van dit amendement ertoe heeft geleid dat het stellen van aanvullende dierenwelzijns- en diergezondheidsregels voor bijvoorbeeld het vervoer van levende slachtvarkens naar Rusland niet mogelijk is;

verzoekt de regering, het amendement-Ormel c.s ongedaan te maken door artikel 60 op te nemen in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, om zo krachtens algemene maatregel van bestuur regels te kunnen stellen omtrent het vervoer van dieren, die verder gaan dan Europese regelgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme, Van Gent, Van der Ham en Van Velzen.

Zij krijgt nr. 100(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voor consumenten onduidelijk Ouwehandis welke dierlijke producten zoals vlees, zuivel en eieren afkomstig zijn van dieren die zijn gevoerd met genetisch gemanipuleerd voer;

van mening dat consumenten recht hebben op goede informatie over de ingrediënten en productiewijze van hun voedsel;

verzoekt de regering, over te gaan tot verplichte etikettering van dierlijke producten die tot stand zijn gekomen met genetisch gemanipuleerd veevoer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 101(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vlees het meest milieubelastende onderdeel is van ons voedselpakket;

constaterende dat de regering binnen de kabinetsbrede aanpak Duurzame Ontwikkeling werk wil maken van de verduurzaming van de eiwitconsumptie;

van mening dat het organiseren en ondersteunen van handelsmissies om de verkoop van Nederlands vlees, eieren en zuivel in het buitenland te bevorderen, niet past binnen het duurzaamheidsbeleid van deze regering;

verzoekt de regering om handelsmissies die gericht zijn op de promotie en/of afzet van dierlijke producten, niet meer te laten plaatsvinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Thieme. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 102(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering binnen de kabinetsbrede aanpak Duurzame Ontwikkeling werk wil maken van verduurzaming van de eiwitconsumptie en -productie;

van mening dat de teelt van eiwitgewassen, zoals bonen en lupinen, in Nederland een grote bijdrage kan leveren aan de verduurzaming van de eiwitconsumptie en kansen biedt voor een duurzame landbouw;

verzoekt de regering, samen met agrarische partners een plan van aanpak op te stellen voor de verdere ontwikkeling en uitbreiding van de teelt van eiwitgewassen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme, Van Gent en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 103(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat megastallen grote negatieve effecten kunnen hebben op:

  • - de volksgezondheid;

  • - het welzijn van dieren;

  • - de diergezondheid;

  • - het landschap;

  • - het milieu;

  • - de natuur;

overwegende dat gemeenten en provincies niet in staat blijken om voorschriften te stellen die kunnen garanderen dat genoemde effecten niet zullen optreden;

verzoekt de regering, een moratorium voor megastallen in te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme, Van Gent en Polderman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 104(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voorlichtingscampagnes en campagnes gericht op gedragsbeïnvloeding vergezeld dienen te gaan van een goed onderbouwd communicatieplan, en zowel tussentijds als achteraf dienen te worden geëvalueerd;

van mening dat de Kamer in staat moet worden gesteld, een oordeel te vellen over de effectiviteit van campagnes die mede door de overheid worden gefinancierd;

verzoekt de regering, het communicatieplan van de door het Voedingscentrum uitgevoerde campagne "Jij kan kiezen" samen met de evaluatieopzet en eventuele resultaten hiervan aan de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme, Van Gent en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 105(31700 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Ik meen te hebben gehoord dat collega Ouwehand stelt dat de Kamer zich moet bemoeien met spotjes en campagnes die mede door de overheid worden gefinancierd. Wakker Dier Ouwehandkrijgt geld van de overheid en eigenlijk moeten alle campagnes van die organisatie dus geëvalueerd worden. Daar ben ik eigenlijk wel voorstander van. Ik weet alleen niet of dat de bedoeling is van mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voor zover ik weet, krijgt Wakker Dier niet zo heel veel budget van de overheid voor campagnes, maar dat terzijde. Het gaat erom dat het Voedingscentrum door de overheid is geselecteerd als uitvoeringsinstantie voor een deel van het beleid namelijk het voorlichten van consumenten. Het lijkt mij zinnig dat de Kamer meepraat over de opzet van dat onderzoek. Ik denk dat de heer Atsma met mij kan concluderen dat de communicatieve doelstellingen onvoldoende zijn gegarandeerd en dat het de minister wel erg goed uitkomt dat het een weinig zeggende campagne is. Dat moeten wij niet nog eens laten gebeuren met kostbaar belastinggeld.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik help mevrouw Ouwehand graag een handje. De heer Atsma gaf net aan dat hij deze motie wel kan steunen. Wees dus gewoon blij.

De voorzitter:

Mevrouw Atsma kan dat heel goed zelf oppakken. Ik verzoek haar om haar betoog te vervolgen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik ben blij dat de heer Atsma mijn vorige motie kan omarmen en dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verrijkte kooien in 2017 zijn afgeschreven;

verzoekt de regering, de overgangstermijn voor het verbod op de verrijkte kooi in te stellen tot 1 januari 2017,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme, Van Gent, Van der Ham en Van Velzen.

Zij krijgt nr. 106(31700 XIV).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Ik maak nog een opmerking over de doelstellingen van de minister ten aanzien van de natuur en de biodiversiteit. Die doelstelling is heel minimaal: stop de teruggang in biodiversiteit voor 2010. Zelfs dat gaan wij niet halen. Tot 2010 gaat het gewoon naar beneden en daarna nog een stukje door. De plannen die de minister heeft gepresenteerd zijn verre van ambitieus en verre van uitgewerkt. Vandaag hebben wij de oproep van EU-commissaris Dimas gehoord. Hij roept de lidstaten op om de inspanningen minimaal te verdubbelen. De minister is daar wederom afwijzend over; ik vraag mij werkelijk af wat het onderdeel natuur in haar departement doet. Ik dien hierover een aantal moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de EU er niet in lijkt te slagen om het verlies aan biodiversiteit te stoppen voor 2010;

overwegende dat EU-commissaris Stavros Dimas de Europese lidstaten oproept om de inspanningen op het gebied van het behoud van biodiversiteit te verdubbelen;

verzoekt de regering, gehoor te geven aan deze oproep en de inspanningen voor het behoud van biodiversiteit minimaal te verdubbelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 107(31700 XIV).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Dan volgt nu een motie over de handhaving van onze CITES-afspraken in internationaal verband en de doelstelling om de import van uitheemse diersoorten te stoppen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat verschillende experts uit het veld, zoals de IUCN en het Functioneel Parket, aangeven dat illegale dierenhandelaren vrij spel hebben in Nederland en dat de handhavingscapaciteit duidelijk tekort schiet;

overwegende dat de invoering van een positieflijst van dieren die mogen worden gehouden, reeds lang op zich laat wachten en dit jaar wederom is uitgesteld;

verzoekt de regering, een plan van aanpak op te stellen om de illegale handel in uitheemse diersoorten aan te pakken en de import van uitheemse diersoorten in te perken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme, Van Gent, Van der Ham en Van Velzen.

Zij krijgt nr. 108(31700 XIV).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Er zitten enkele inconsistenties in het weinige natuurbeleid dat wij dan nog hebben. Daarover dien ik de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat miljoenen euro's overheidsgeld worden besteed aan foerageergebieden om ganzen weg te houden van landbouwgronden;

constaterende dat de regering tegelijkertijd plezierjacht op hazen, konijnen, fazanten, eenden en duiven (de vrij bejaagbare soorten) in deze gebieden gewoon toestaat, waardoor ganzen opgeschrikt en verjaagd worden en zich buiten deze gebieden gaan begeven;

verzoekt de regering, de jacht op vrij bejaagbare soorten in ganzenfoerageergebieden te verbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 109(31700 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel onderdelen van natuurgebieden zijn afgesloten voor het publiek en dat de reden hiervoor in veel gevallen de rust van de dieren betreft;

constaterende dat in rustgebieden regelmatig wordt gejaagd;

van mening dat jacht en rust onverenigbare grootheden zijn;

verzoekt de regering, over te gaan tot een jachtverbod in rustgebieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 110(31700 XIV).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Ik heb nog een paar minuten over en dat komt mooi uit, want ik wil nog even stil staan bij de onwil van de minister om de problemen in onderlinge samenhang te bezien.

De heer Atsma (CDA):

Ik heb nog een vraag over de eerste motie van mevrouw Ouwehand, over het terugdraaien van het amendement-Ormel. Mag ik die motie zo uitleggen dat u, door het amendement-Ormel terug te draaien, bewerkstelligt dat wij in Nederland verder gaan dan Europa voorschrijft?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Als ik de minister goed heb beluisterd in het debat waarin dit punt aan de orde kwam, betreurde zij het zelf dat zij, gezien de Europese regelgeving en de beknelling van het amendement-Ormel, geen aanvullende regels kan stellen voor eventuele transporten van levende dieren naar Rusland, dus: ja.

De heer Atsma (CDA):

Het antwoord is klip en klaar: u gaat verder dan Europa wil. Dat is een goed signaal voor de collega's uit de coalitie.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik heb de motie zo gelezen, dat het kan. Het is niet zo dat de motie stelt dat wij verder zouden moeten gaan. De motie bewerkstelligt dat wij dit kunnen gaan doen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja, maar als de vraag aan de orde kwam wat ik zou willen, zou ik daarover niet hoeven te jokken, want ik wil geen varkens op transport zetten naar Rusland. Maar in mijn motie vraag ik, het mogelijk te maken dat er aanvullende regels worden gesteld. Het is eigenlijk een handreiking aan de minister, die het zozeer betreurde dat zij het in dit geval niet kon. Zou zij dat in het vervolg wel willen, dan is zij daartoe in staat, als deze motie wordt aangenomen.

De heer Waalkens (PvdA):

Het is dus een kanbepaling, maar geen dwingende bepaling.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Ik heb zojuist al aangegeven dat de minister opereert vanuit de sectorbelangen, en weigert afstand te nemen van de enorme intensieve veehouderij en de enorme natuur- en milieubelasting, en de problemen met dierenwelzijn eigenlijk alleen maar met lapmiddeltjes probeert op te lossen. Als ik de minister over het wereldvoedselvraagstuk hoor zeggen dat de voedselcrisis zich zo weer opnieuw kan voordoen, omdat er allerlei risico's zijn, dan vind ik het onbestaanbaar dat deze minister ermee wegkomt dat zij de grootste risico's onaangeroerd laat. Ik heb het al vaker gezegd, in een debat over mest, ammoniak of noem maar een van de andere problemen in verband met de intensieve veehouderij die over Ouwehandde samenleving worden uitgestrooid: voeg nu ... Ik zie dat de minister handgebaren maakt. Zij heeft misschien niet zoveel zin om te luisteren. Nu ja, de minister hoort toch graag wat zij zelf wil horen als wij aan het woord zijn. Hoe dan ook, ik heb al eerder tegen haar gezegd dat zij een aantal instrumenten zou kunnen inzetten om de enorme problemen van de veehouderij op te lossen. Een van die instrumenten zou inkrimping van de veestapel kunnen zijn. Waarom zit die knop niet op het paneel van het instrumentarium van de minister, in haar opdracht om de natuur in Nederland te beschermen en dierenwelzijn te waarborgen? Wij zouden vervolgens verder kunnen debatteren over de vraag hoe hard je aan die knop zou willen draaien. De minister wil echter die knop überhaupt niet toevoegen. Voor ons is duidelijk dat ecologie continu het onderspit delft. Wij staan daarin niet alleen. Ook de Algemene Rekenkamer heeft dit gezegd toen zij schreef over het visserijbeleid van de minister. De minister zegt daarop: over het visserijbeleid ga ik niet, want dat is Europa. Zij doet daarmee alsof Nederland niet een natie is met een van de grootste vissersvloten. De minister slaat in Europa wel met haar vuist op tafel om de belangen van de Nederlandse sector te verdedigen. Zij doet alsof het haar overkomt. Zij zegt dus dat zij niet over het visserijbeleid gaat, maar de Algemene Rekenkamer is hierover duidelijk: ecologie delft het onderspit. Als ik haar een vraag stel over de bescherming van natuurgebieden op zee, zegt zij: 2012 ga ik inderdaad niet halen en ik wil daarover geen garanties geven. Het gaat hierbij echter om internationale verplichtingen. Ik begrijp dus niet waarom de minister niet harder wil lopen om ervoor te zorgen dat wij hieraan in elk geval kunnen voldoen.

De conclusie is duidelijk. Als je de belangen van een sector hoog in het vaandel hebt staan en deze koste wat het kost wilt verdedigen, kun je niet tegelijkertijd op een goede manier binnen hetzelfde ministerie met de kwetsbare waarden omgaan die voor de samenleving als geheel van belang zijn. Deze twee zaken zijn onverenigbaar. De veehouderij enerzijds en natuur en dierenwelzijn anderzijds zijn twee vechtende kinderen die elkaar niet kunnen luchten of zien. De identiteitscrisis van het ministerie is in dit debat naar voren gekomen. Wij zien de minister worstelen en horen haar vragen niet beantwoorden. Zij reageert boos en ontwijkend; het kan mij allemaal niet schelen. Mijns inziens is het wel genoeg met het ministerie van Landbouw. Wij kunnen volgens mij betere plekken voor deze beleidsterreinen vinden. Daarom dien ik de volgende motie in, die mijn laatste is.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de kerntaken van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niet met elkaar te verenigen zijn;

verzoekt de regering, een verkenning uit te voeren naar de kansen en perspectieven van het opheffen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mogelijkheden te verkennen voor een ministerie van Natuur, Milieu, Landschap en Dieren, en de Kamer hierover binnen een halfjaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Thieme, Van Gent en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 111(31700 XIV).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Tot slot merk ik op dat het idee niet nieuw is voor een herallocatie van de beleidsterreinen die nu in één ministerie aan de Bezuidenhoutseweg zijn gecentreerd. Ook bij andere partijen leeft de bereidheid om te bezien of wij de verdediging van kwetsbare waarden, zoals milieu en natuur, niet moeten centreren en sectorbelangen moet plaatsen op de plek waar zij thuishoren, namelijk bij het ministerie van Economische Zaken. Ik verwacht daarom dat wij met deze motie behoorlijk uit de voeten kunnen.

De heer Graus (PVV):

Waar komt het dierenwelzijn daarbij volgens mevrouw Ouwehand terecht? Wordt dat ook bij het ministerie van Economische Zaken ondergebracht?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Nee, in de motie staat dat mogelijkheden moeten worden verkend voor een ministerie van Natuur, Milieu, Landschap en Dieren. Dit zijn allemaal kwetsbare waarden ...

De heer Graus (PVV):

Daarmee komen er dus nog meer ambtenaren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat zeg ik niet, nee.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Cramer ook nog een vraag wil stellen. Ik maak de leden er op attent dat ik de vergadering om 23.30 uur zal sluiten.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Wij moeten wel kunnen stemmen over de moties, voorzitter. Ik snap deze motie gewoon niet. Op dit moment is er een ministerie van LNV. Dat gaat volgens mij over landschap, natuur, milieu en dieren. Wat is de bijdrage aan dit debat van een voorstel om dit ministerie op te heffen en iets anders te doen? Ik begrijp dit gewoon niet.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Misschien heeft de heer Cramer mij niet goed verstaan. Ik had het over landschap, niet over landbouw. Een economische sector is mijns inziens veel meer op zijn plaats bij het ministerie van Economische Zaken. Een van de oplossingen zou kunnen zijn dat wij milieu, dat nu onder het ministerie van VROM valt, gaan verbreden. Wij zouden ook dieren, landschap en natuur bij het ministerie van VROM onder kunnen brengen. Het gaat mij dus niet om meer ambtenaren, maar het gaat mij erom dat wij economische sectoren weghouden van de bescherming van kwetsbare waarden. Dat hebben wij ook gedaan met een apart ministerie van Milieu.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik wil de minister dankzeggen voor haar antwoorden. Het gaat de SGP-fractie om een krachtige, dus innovatieve, duurzame, concurrerende en renderende sector. Wij vinden in de minister, inzake de wijze waarop zij het beleidsterrein bejegent, een krachtige bondgenoot. Dit verwelkomen wij. Het gaat om samenwerking, om het leggen van verbindingen en het zoeken naar win-winsituaties. Deze agenda voor de komende tijd is inspirerend genoeg.

Vanwege de mij nog resterende spreektijd wil ik twee moties indienen die mijns inziens voor zich spreken en afsluiten met een opmerking. Laat ik beginnen met de moties.

De Van der VliesKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het afgelopen zomer gesloten convenant Schone en Zuinige Agrosectoren (in artikel 7.4, lid 5) is afgesproken dat de rijksoverheid de ontwikkeling van duurzame energie, zoals de covergisting van mest, binnen de mogelijkheden van de Subsidieregeling voor Duurzame Energie (SDE) steunt, en dat de rijksoverheid jaarlijks na zal gaan hoe de kosteneffectiviteit zich ontwikkelt, zodat de vergoeding daar zo nodig op kan worden aangepast;

overwegende dat van de 39 aanvragen voor subsidie voor covergisting van mest op grond van de SDE-regeling dit jaar al 22 aanvragen zijn ingetrokken, met name omdat het huidige tarief voor covergisting niet als kosteneffectief wordt beschouwd;

overwegende, dat het ECN, maar ook kredietverstrekkers en adviesbureaus aangeven dat het huidige tarief voor covergisting onvoldoende is voor een rendabele exploitatie;

overwegende dat binnenkort de nieuwe SDE-tarieven voor het komende jaar vastgesteld zullen worden;

verzoekt de regering, het basistarief voor de covergisting van mest te verhogen en hierbij rekening te houden met gemaakte afspraken in het kader van het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren en met het recente ECN-advies,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 112(31700 XIV).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik hoop dat de Kamer deze motie wil aanvaarden en dat de minister haar beschouwt als steun in de rug bij het overleg met haar collega's.

Dan dien ik mijn tweede motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat agrarische ondernemers die een innovatief en duurzaam (stal)concept hebben ontwikkeld en deze op willen schalen en op de markt willen zetten, met diverse belemmeringen te maken hebben, als:

  • - de vele metingen en gegevens die nodig zijn alvorens, via bijvoorbeeld een proefstalstatus, milieuvergunningen voor een nieuw (stal)concept verleend worden;

  • - de terughoudende financieringsbereidheid van banken, omdat het om individuele of enkele ondernemers gaat die een dure investering moeten doen die wel van belang is voor de hele sector, maar pas op langere termijn terugverdiend kan worden;

van mening dat vergunningverlening en innovatiebeleid nog onvoldoende zijn toegesneden op de opschaling van innovatieve en duurzame (stal)concepten;

overwegende dat soepelere vergunningverlening en uitbreiding van het instrumentarium voor garantstelling ten aanzien van duurzame en innovatieve (stal-)con- cepten, de opschaling van deze concepten kan stimuleren;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe ten aanzien van vergunningverlening en innovatiebeleid meer prioriteit gegeven kan worden aan de opschaling van innovatieve en duurzame (stal)concepten, en binnen een jaar met voorstellen te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 113(31700 XIV).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik heb nog een opmerking over het aalbeheerplan. De motie-Koppejan is aanvaard en warempel, wij krijgen een brief, gedateerd 12 december, waarin gesuggereerd lijkt te worden dat over de berekeningen contact is opgenomen, weliswaar met IMARES. Met de sector is geen contact opgenomen, hoewel hierom wel werd gevraagd in de motie. Kan de minister ervoor zorgen dat het aalbeheerplan in samenspraak met de sector nader wordt ingevuld om het vervolgens in Brussel in te dienen?

De vergadering wordt van 22.24 uur tot 22.45 uur geschorst.

De voorzitter:

Er zijn 44 moties ingediend. De minister zal daarover nu een oordeel geven. Zij wordt daartoe tot 23.30 uur in de gelegenheid gesteld.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik bedank de Kamer voor haar inbreng in tweede termijn. Ofschoon er veel aandacht is besteed aan het indienen van moties, zijn er ook wat vragen gesteld en wat opmerkingen gemaakt. De heer Waalkens vroeg naar de uitvoering van de motie-Jacobi/Koopmans over de effecten van megastallen op de gezondheid. Deze motie valt in twee onderdelen uiteen. Enerzijds gaat het om het laten onderzoeken van mogelijke gezondheidsrisico's, verbonden aan de veehouderij, anderzijds gaat het om de organisatie van een internationale conferentie over de gevolgen. Ten aanzien van het eerste gedeelte meld ik dat er verschillende onderzoeken bij het RIVM liepen en nog steeds lopen. Ten aanzien van het tweede gedeelte zeg ik dat wij hebben geprobeerd om deze discussie ook Europees te agenderen. Het blijkt dat het vraagstuk in Europa geen grote rol speelt. Een internationale conferentie lijkt dan ook op dit moment weinig kansrijk, maar je weet nooit wat er nog eens van komt.

Mevrouw Jacobi heeft gevraagd of de evaluatie van de pilot in de Noord-Friese Wouden eerder kan komen dan eind 2009. Zoals men weet, is dat een zaak van de provincie en het gebied. Zij hebben mij verzekerd dat er in 2009 enige effectieve evaluatie kan liggen, maar ik begrijp de bedoeling van mevrouw Jacobi. Ik zal vragen of al eerder relevante informatie beschikbaar kan komen. Dat zal ik vragen aan de provincie, en via de provincie ook aan het gebied. Dit is dus een inspanningstoezegging.

Mevrouw Jacobi heeft gezegd dat de 2 mln. onderuitputting voor de weidevogels wel wordt uitgegeven. Ik heb aangegeven dat ik daarop terug zou komen. 1,4 mln. is aangegaan maar wordt betaald in 2009 en telt daar dus ook mee. 0,6 mln. is dus niet met verplichtingen belegd. Dat betekent dat die 2 mln. niet in 2008 wordt besteed. Het amendement is niet nodig. Aangegane verplichtingen worden gewoon betaald.

De heer Waalkens heeft gevraagd waarom ik niet op 1 april maar op 1 mei met de beleidsopvattingen over de resultaten van de health check kom. Ik heb al aangegeven dat wij nog even goed naar de invulling van bijvoorbeeld artikel 68 moeten kijken, evenals naar de extra modulatie. Ik wil dat onderzoek zorgvuldig doen. Bovendien wil ik het overleg met de sectoren en de maatschappelijke organisaties hebben, zodat er een verhaal komt waarover ik gewogen met de Kamer kan spreken. Overigens heb ik de heer Waalkens eerder toegezegd dat ik zijn suggesties daarin zal meewegen.

De heer Waalkens heeft zijn opvatting te kennen gegeven over people-planet-prosperity in plaats van profit. Ik ken zijn voorkeur daarvoor. Sta mij toe, vraag ik hem, om gewoon met de andere drie P's, people-planet-profit, te blijven werken. Dat is bij mij zeer ingeburgerd en het werkt ook nog heel effectief. Dat daaruit een goede balans in de drie met prosperity kan ontstaan en blijven ontstaan, ben ik zeer met hem eens.

Mevrouw Jacobi heeft gevraagd om een toelichting op het impulsprogramma Groen in en om de stad. Het impulsprogramma Groen en de stad is opgenomen in de wijkaanpak van mijn collega voor Wonen, Wijken en Integratie. De komende vier jaar is hiervoor ongeveer 8 mln. beschikbaar gesteld door LNV. Wij stimuleren hiermee dat er in grote steden meer mensen met een plattelandsgevoel komen, en als dat kan ook meer stadsboeren. Sommige grote steden zouden dat best kunnen gebruiken.

De heer Atsma en de heer Van der Vlies hebben gevraagd naar de uitvoering van de motie-Koppejan. Ik heb precies gedaan wat ik de Kamer heb toegezegd. Ik heb gevraagd naar een nieuwe weging, een soort derde opinie. Ik heb ook in mijn brief aangegeven dat over die derde weging uitvoerig overleg zou zijn met alle organisaties, waaronder de vissersorganisaties. Ik heb dat dus toegezegd aan de Kamer. Ik voer dat uit, zoals ik gewend ben dat te doen.

De Kamer heeft gevraagd of de innovatiegelden voor combinatieluchtwassers kunnen worden betaald uit de health checkgelden. Ik ben daar in de schriftelijke antwoorden al op ingegaan. Er is een speciaal programma van 10 mln. beschikbaar voor de ontwikkeling van gecombineerde luchtwassers. Initiatieven daarvoor kunnen dus subsidie aanvragen bij de innovatieregeling intensieve veehouderij. Het gaat om een tenderregeling, waarbij de toekenning afhankelijk is van de kwaliteit van de initiatieven. Het antwoord op de vraag is dus "ja". Ik voeg daaraan toe dat wij zitten te springen om goede initiatieven op het terrein van de combinatie van fijnstof en ammoniak; daar is echt nog een wereld te winnen, ook in effectiviteit van de luchtwassers.

De heer Atsma heeft nog een opmerking gemaakt over Natuurmonumenten. Hij stelde geen vraag. In mijn eerste termijn heb ik daarover al iets gezegd. In ieder geval betaalt de overheid voor aankoop en beheer van concrete hectares, waar Natuurmonumenten ook eigen vermogen in steekt. Niet meer en niet minder.

Volgens de heer Atsma heeft multifunctionele landbouw te weinig ruimte. Hij vroeg of er iets gedaan kan worden voor zorgboerderijen. Er zijn zeer veel voorbeelden van grote en kleinere contracten tussen zorgaanbieders en groepen van boeren. De Taskforce Multifunctionele Landbouw is volop bezig met initiatieven om de marktpositie van zorgboeren te versterken.

Mevrouw Snijder vond dat het Improvement Centre een duidelijke rol moet krijgen. Het initiatief van het Centre is een interessante ontwikkeling. Wij doen het nodige aan de opschaling en het aanslingeren van zaken. Ik ben bereid om te bekijken hoe wij dit initiatief kunnen ondersteunen, ook voor de glastuinbouw.

Mevrouw Snijder heeft gevraagd naar het exittarief van de glastuinbouwsector en de gevolgen daarvan. Daarmee doelt zij op het besluit van de NMa om per 1 januari 2009 een exittarief voor gastransport niet langer te baseren op de contractcapaciteit van de tuinder, maar op de technische aansluitcapaciteit. Deze kwestie ligt op dit moment onder de rechter, omdat LTO Glaskracht Nederland en het Productschap Tuinbouw bezwaar hebben aangetekend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het lijkt mij verstandig die procedure af te wachten.

De heer Cramer heeft nog gesproken over verspreid liggend glas. Ik laat de verantwoordelijkheid echter graag waar deze hoort. In het kader van de ILG-afspraken is deze gedecentraliseerd naar de provincies toe en zij moeten haar ook nemen. Als je het pakket overneemt, dan moet je de bijbehorende verantwoordelijkheid ook overnemen. Overigens heb ik de glastuinbouwsector afgesproken dat collega Cramer van VROM en ik wel bereid zijn om provincies waar verspreid liggend glas een probleem is, aan te schrijven. Wij zullen hen oproepen om hun mogelijkheden te benutten.

Het Steunpunt Natura 2000 draait op volle toeren. Er is voldoende capaciteit beschikbaar om de informatie bij de maatschappelijke organisaties te krijgen.

De heer Van der Ham heeft gevraagd wanneer het MIA/Vamil-overzicht gereed is. Ik zal de Kamer rond 1 april 2009 – ruim op tijd voor de volgende begroting – iets daarover toesturen.

Ik heb al iets gezegd over het beheerplan. Daarmee kom ik bij de reactie op de ingediende moties.

In de motie op stuk nr. 70 van de heer Polderman wordt gevraagd om een plan de campagne voor gezinsbedrijven als hoeder van het agrarisch landschap. Ik deel de zorg van de heer Polderman in dit opzicht niet. Er is toekomst voor het gezinsbedrijf. Een gezinsbedrijf speelt in op de veranderende omstandigheden, dat doet het al decennialang zo niet eeuwenlang. Ik zie het nut van een campagne voor het gezinsbedrijf niet in en ik ontraad daarom aanneming van deze motie.

In de motie-Polderman op stuk nr. 71 wordt de regering verzocht te inventariseren hoeveel mensen een arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben. Ik heb op dit onderwerp al schriftelijk gereageerd en duidelijk gemaakt dat 52% van de boeren een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft. Bovendien heeft 54% een contract met een bedrijfsverzorgingsdienst, om in te vallen. Verder heb ik al gezegd dat boeren ondernemers zijn die ook zelf voor dit soort dingen moeten zorgen. Daarmee is de vraag in de motie beantwoord en is de motie overbodig.

De voorzitter:

Ik zie dat u iets wilt vragen, mevrouw Van Velzen, maar wij hebben afgesproken dat er niet meer geïnterrumpeerd wordt. Ik stel voor dat de minister haar betoog vervolgt.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dan kunnen de vragen net zo goed schriftelijk worden beantwoord, voorzitter.

De voorzitter:

Met de afspraak niet te interrumperen zijn wij met elkaar vertrokken. Ik stel enige consistentie op prijs. Het woord is aan de minister.

Minister Verburg:

De motie-Polderman op stuk nr. 72 heeft betrekking op de etiketteringsvoorschriften. Deze kunnen vanwege de interne markt. In het kader van het groenboek over de voedselkwaliteit echter, worden de mogelijkheden rond verplichting of vrijwilligheid besproken en zo ook het etiketteringssysteem. Ik heb met de Kamer afgesproken hoe wij dat onderzoek netjes gaan behandelen. Ik wil daarop niet op vooruitlopen. Daarom ontraad ik aanneming van deze motie.

De motie-Van Velzen op stuk nr. 73 gaat over bont. Voor een verbod op vossen- en chinchillabont is een wettelijke grondslag nodig. Die wordt geboden in het wetsvoorstel dieren dat nu bij de Tweede Kamer ligt. De Kamer heeft het dus ook een heel klein beetje in eigen hand. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik in dat kader zo'n voorstel zal ontwikkelen. Daarmee is de motie overbodig.

Ik ontraad aanneming van de motie-Van Velzen op stuk nr. 74 omtrent de etiketteringsplicht voor bont. In de schriftelijke beantwoording heb ik al aangegeven, en dat is kaderstellend, dat verplichte etikettering in EU-verband of WTO-verband dient te geschieden. Eenzijdig kan ik zo'n verplichting niet invoeren.

Dan kom ik op de motie-Van Velzen op stuk nr. 75, waarin wordt verzocht welzijnsvoorschriften voor kalfjes op te stellen op basis van wetenschappelijk onderzoek van EFSA. Ik verwijs mevrouw Van Velzen naar mijn schriftelijke antwoord op Kamervraag 14. Dat antwoord heeft zij ongetwijfeld gezien. Na ommekomst van het onderzoek in het kader van de welzijnsmonitor zal ik meer duidelijkheid geven over het hemoglobinegehalte. Ik wacht de resultaten van dat onderzoek dus af. Vervolgens zal ik bekijken of er nadere stappen nodig zijn. Ik ontraad aanneming van deze motie.

Dan kom ik op de motie-Van Velzen op stuk nr. 76. Deze gaat opnieuw over foie gras. Ik heb gedaan wat ik de Kamer heb toegezegd. Ik ga dat niet opnieuw doen. Ik ontraad aanneming van deze motie.

De motie-Van Velzen op nr. 77 verzoekt de handhaving en expertise van de Algemene Inspectiedienst waar het gaat om het CITES-verdrag op adequaat niveau te brengen. Deze motie is overbodig. Met de handhavingspartners in het kader van CITES zijn afspraken gemaakt over een handhavingsinzet op basis van risicobeoordeling. Daar bestaat dus al toezicht op adequaat niveau.

In de motie-Atsma c.s. op stuk nr. 78 wordt de regering verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om ondernemers te belonen voor akkerrandenbeheer. Ik heb vorige week bij het algemeen overleg over de Landbouw- en Visserijraad al duidelijk gemaakt dat ik bezig ben met de invulling hiervan. Ik onderzoek dus ook de mogelijkheden voor akkerrandenbeheer. Ik zie deze motie daarom als ondersteuning van beleid.

In de motie-Atsma/Snijder-Hazelhoff op stuk nr. 79 wordt de regering verzocht om alles in het werk te stellen om ondernemers in bepaalde gebieden bestaansrecht en ontwikkelingskansen te geven. Dit naar aanleiding van het Wierdense Veld. Wat voor het Wierdense Veld als Natura 2000-gebied geldt, geldt echter voor alle 162 Natura 2000-gebieden. Ik stel alles in het werk om deze gebieden open en toegankelijk te houden en in ontwikkelingsperspectief zodanig te behandelen dat er voor zowel natuur als ondernemerschap en sociale activiteiten ontwikkelingsmogelijkheden blijven bestaan. Dat betekent dat ik deze motie niet alleen voor het Wierdense Veld maar voor alle Natura 2000-gebieden zie als ondersteuning van beleid.

In de motie op stuk nr. 80 verzoekt de heer Atsma om de middelen bestemd voor soortenbescherming in te zetten voor de implementatie van de leefgebiedenbenadering. Als ik deze motie mag duiden als een verschuiving van soortenbeleid naar leefgebiedenbenadering, zie ik haar als ondersteuning van beleid. Een-op-een omzetten is gewoon onmogelijk. En ik zie aan de lichaamstaal van de heer Atsma dat dit de duiding kan zijn.

In de motie-Atsma op stuk nr. 81 wordt de regering verzocht, de stimuleringsregeling in te zetten voor internet via satellieten. Ik heb daarover schriftelijk geantwoord. Ik vind het overigens geen zaak voor de minister van LNV. Ik wijs erop dat het niet alleen gaat om een aantal agrarische ondernemers in die gebieden, maar om ongeveer 200.000 plattelandsbewoners die niet zomaar aangesloten kunnen raken. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer. Zij ligt echter niet op mijn terrein, ik zou haar onder de aandacht moeten brengen van mijn collega van Economische Zaken.

In de motie op stuk nr. 82 verzoekt mevrouw Snijder de regering met voorstellen te komen, zodat ondernemers in de agrosector kunnen voldoen aan (wettelijk) vereiste of maatschappelijk gewenste investeringen. Met een knipoog naar mevrouw Snijder zeg ik: mijn begroting staat er vol van. In mijn begroting staan allerlei mogelijkheden en kansen om via investeringen voor innovatie en verduurzaming de stap naar voren te maken. Staatssecretaris De Jager van Financiën werkt op dit moment de lijst voor willekeurige afschrijvingen uit. Wat voor alle ondernemers geldt, geldt natuurlijk ook voor de ondernemers in het agrocluster en in de tuinbouwsector. Die willekeurige afschrijvingen zullen ook voor hen gelden. Ik zie daarom de motie als een ondersteuning van beleid.

De motie-Snijder-Hazelhoff op stuk nr. 83 bevat het verzoek aan de regering, de Europese evaluatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn in 2009 aan te grijpen om tot een werkbare juridische afbakening van het voorzorgsbeginsel te komen. Ik heb al gezegd dat ik de Europese Commissie zal aansporen om tot een evaluatie van de Vogel- en de Habitatrichtlijn te komen. Het voorzorgsprincipe, maar ook andere zaken komen daarbij aan de orde om tot een werkbare oplossing voor iedereen in Europa te komen. Ik vind deze motie dan ook voluit een ondersteuning van beleid.

In de motie op stuk nr. 84 verzoekt mevrouw Snijder de regering om de verschillende doelstellingen in de gebieden zodanig op elkaar af te stemmen dat het weidevogelbeheer effectiever wordt. Aanvaarding van deze motie moet ik ontraden. Ik zal zeggen waarom. Wij hebben verantwoordelijkheden gedecentraliseerd naar provincies. Het is voor mij onmogelijk en ondoenlijk om dit overal zomaar te doen en op te leggen. Ik wil wel toezeggen dat ik dit punt zal bespreken met de provincies. Ik hoop dat wij elkaar op het gebied van de doelstelling kunnen treffen. Zoals het in de motie staat, dat de regering alles moet doen, doe ik het niet. Als mevrouw Snijder zegt dat het ook kan via een gesprek met de provincies hoor ik dat graag van haar. Misschien is het mogelijk om hierover nog een gewijzigde motie in te dienen, want ik begrijp de doelstelling.

De motie-Waalkens op stuk nr. 85, over Veenhuizen, heeft een geweldige ondertekening. In eerste termijn heb ik al gezegd dat ik haar sympathiek vind. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

Mevrouw Jacobi doet in de motie op stuk nr. 86 twee verzoeken, ten eerste om in de subsidievoorwaarden op te nemen de eis van medewerking aan ommetjes en historische wandelpaden en ten tweede de openstelling van akkerranden te bevorderen. Ik ontraad aanneming van deze motie. In de praktijk kan er heel veel. Ik vind het echt bezwaarlijk om de laatste situatie, waarin vaak een oplossing met maatwerk wordt gevonden, te koppelen aan alle voorwaarden voor subsidies. Ik zie het onderzoek ook niet zitten. Ik meen dat wat mevrouw Jacobi wil niet nuttig is. In de praktijk moet naar oplossingen worden gezocht. Het gaat hierbij bovendien maar om een enkel geval. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat uitvoering van dit idee zoden aan de dijk zet.

Dan kom ik toe aan een reactie op de moties van de heer Graus. Met zijn motie op stuk nr. 87 verzoekt hij de regering om de kapitale subsidies die de overheid aan "natuurkolchozen" als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en provinciale Landschappen betaalt af te bouwen. Ik ontraad aanneming van deze motie. Zij schetst de omgekeerde wereld. Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en provinciale Landschappen vervullen een prima rol. Zij stellen zich dienstbaar op tegenover de burger. Zij hebben goed te zorgen voor natuurgebieden en landschappen en zij doen dat ook.

Met zijn motie op stuk nr. 88 verzoekt de heer Graus de regering om geen tijd en geld meer te verspillen aan ontpolderingsplannen. Deze motie is veel te algemeen. De Kamer weet dat ik voorstander ben van een intelligente koppeling van doelen op het gebied van landbouw en natuur, maar nogmaals, deze motie is te algemeen. Ik ontraad aanneming ervan.

Met de motie op stuk nr. 89 verzoeken de heren Graus en Atsma de regering een heldere internationale profilering op te stellen om onze Greenports Nederland in een gelijk speelveld te laten uitgroeien tot de Europese top, inclusief de Floriade. De Kamer weet dat ik de Greenports een warm hart toedraag. Zij weet ook dat de Floriade iets heel moois is en niet alleen op Europees niveau, maar wereldwijd bekend moet worden als iets unieks dat zich in de prachtige omgeving van de heer Graus bevindt. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van het beleid.

Met zijn motie op stuk nr. 90 verzoekt de heer Graus de regering om zorg te dragen voor noodhulp inclusief adequate opvang van wilde dieren en gedomesticeerde dieren, welke niet onder het Honden- en kattenbesluit vallen. Ik wijs erop dat gemeenten de taak hebben om gedurende veertien dagen opvang te bieden aan zwerfdieren. Voor de opvang van dieren uit de natuur zijn er particuliere initiatieven. Ik zie geen aanvullende rol en verantwoordelijkheid voor het Rijk weggelegd. Dat is de reden waarom ik aanneming van deze motie ontraad.

Met zijn motie op stuk nr. 91 verzoekt de heer Graus de regering een levenslang verbod op het houden van dieren mogelijk te maken voor dierenmishandelaren. Ik verwijs naar het initiatiefwetsvoorstel van de heren Waalkens en Ormel. Het lijkt mij goed om dit punt bij de behandeling van dat voorstel te betrekken. Ik ontraad aanneming van deze motie.

Met zijn motie op stuk nr. 92 verzoekt de heer Graus de regering om een verbod op dieronwaardige offerfeesten en dierkwellende rituele slachtingen, evenals de import van ritueel geslachte producten. Ik heb de Kamer recent onderzoek toegestuurd over het ongerief bij onverdoofd ritueel slachten. Ik heb erbij gezegd dat voor de regering vrijheid van godsdienst een belangrijk punt is. Ik ontraad aanneming van deze motie.

De motie-Cramer c.s. op stuk nr. 93 verzoekt de regering de "combinatiekip" als optie in het onderzoek te behouden en daarbij tevens te onderzoeken hoe de "combinatiekip" in een moderne en duurzame pluimveehouderij past. Ik heb de heer Cramer ook de term dubbeldoelkip horen gebruiken. Ik vind dat een mooie term. Die moeten wij handhaven. Ik zeg de indieners toe dat ik de mogelijkheden voor deze kip blijf onderzoeken. Deze motie is een ondersteuning van mijn beleid. Ik neem deze motie over.

Met de motie op stuk nr. 94 verzoekt de heer Cramer de regering de Regeling draagvlak natuur ook na 2009 te behouden en in 2009 open te stellen voor aanvragen. Ik moet aanneming van deze motie ontraden. Het desbetreffende amendement van de heer Polderman op stuk nr. 46 heb ik ook ontraden. Ik stel mij streng op en zeg in de richting van de heer Cramer dat met deze motie geen dekking wordt aangegeven. Ik meen dat het de gewoonte is dat moties worden voorzien van voldoende dekking. Misschien is wel aan dekking gedacht, maar is die niet met de motie verwoord.

De voorzitter:

Ik zie de heer Cramer naar voren komen, maar ik kan hem geen interruptie toestaan. Wij hebben over de orde van de vergadering een goede afspraak met elkaar gemaakt. De woordvoerders zijn met die afspraak akkoord gegaan. Ik zie nu ook de heer Graus naar voren komen. Als ik de ene woordvoerder een interruptie toesta, moet ik dat ook de andere. Ik stel voor dat de minister haar betoog vervolgt. Later zien wij wel of er nog tijd is.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Ik heb een punt van orde. Ik vind dat de LNV-begroting altijd een ondergeschoven kindje is. Zij komt altijd aan het einde. Alles wordt maar uitgesteld, ook andere algemene overleggen en andere debatten. Als je een spoeddebat aanvraagt, moet je drie weken wachten. Daar erger ik mij al twee jaar aan. Dat werkt zo niet.

De voorzitter:

Wat is uw punt van orde?

De heer Graus (PVV):

Dat vraag ik. Ik wil hierover nu kunnen debatteren. Ik vind dat mevrouw Van Velzen gelijk heeft.

De voorzitter:

Wat is uw voorstel?

De heer Graus (PVV):

Wij hadden net zo goed allemaal naar huis kunnen gaan. Dan had de minister schriftelijk kunnen antwoorden. Wij kunnen toch niets zeggen. Wij zitten hier altijd te kijken als een paar konijnen. Wij kunnen niets doen. Ik wil mijn moties kunnen verdedigen! Er wordt een onwaarheid over een motie gezegd en ik kan niks zeggen. Ik word monddood gemaakt! Dit is geen vrijheid van meningsuiting, dit is geen parlementaire democratie en ik maak hier bezwaar tegen.

De heer Van der Ham (D66):

Als wij kunnen afspreken dat wij na de duiding van de minister een rondje krijgen waarin iedereen nog even een vraag kan stellen over ingediende moties, dan hebben wij volgens mij het beste van twee werelden.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister haar betoog vervolgt.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik kom terug op de motie op stuk nr. 94. In het dictum wordt de regering verzocht de Regeling draagvlak natuur ook na 2009 te behouden. Dat zou dus voor een volgend jaar kunnen zijn. Ook wordt verzocht deze regeling in 2009 open te stellen voor aanvragen. Dit laatste moet dan ook belegd worden met financiën. Mijn oordeel daarover heeft de Kamer al gehoord. Anders wil ik de heer Cramer vragen om een gewijzigde motie in te dienen, waarin zijn bedoeling klip en klaar wordt.

In de motie van mevrouw Van Gent op stuk nr. 95 wordt de regering verzocht om een overkoepelende inventarisatie te maken van knelpunten die waterschappen ondervinden waardoor recreatief aantrekkelijke oeverpaden niet kunnen worden opgesteld, op grond daarvan afspraken te maken en de Kamer daarover te informeren. Deze motie is overbodig. Het belang van openstelling wordt zeer nadrukkelijk onderkend door waterschappen. Zij staan positief tegenover recreatief medegebruik. Als waterschappen gronden hebben verpacht, hebben zij echter geen beslissingsbevoegdheden. Een koppeling met de Regeling wandelen over boerenland is een optie. Provincies zijn in het kader van het ILG verantwoordelijk voor het landelijk routenetwerk.

In de motie op stuk nr. 96 verzoekt mevrouw Van Gent de regering om in Nederland en in Europa het initiatief te nemen voor een publiekscampagne ter promotie van het eten van vlees noch vis voor een of een aantal dagen per week. Het Voedingscentrum gaat in 2009 een campagne voeren met als thema verduurzaming van de consumptie. Daar komen diverse aspecten van duurzame consumptie aan de orde. Het aannemen van deze motie ontraad ik echter.

Dan kom ik op de motie van de heer Van der Ham c.s. waarin de regering wordt verzocht voorrang te geven aan de "groen-blauwe" dooradering in de stedelijke netwerken in de vorm van wandel- en fietspaden langs sloten, houtwallen en heggen. Voorts wordt zij verzocht de dekking hiervoor te zoeken in de samenwerking tussen VROM en LNV. Deze motie vind ik overbodig. Waar deze motie eigenlijk op ziet – dat begrijp ik wel heel goed – is het wegwerken van infrastructurele barrières. Ik ben bezig met een wijziging van de ILG-bestuursovereenkomst, die het mogelijk maakt om de verbindingen tussen groen in en groen om de stad met ILG-gelden voor de recreatie om de stad te financieren. Dat kan leiden tot het wegwerken van dagrecreatieve tekorten en van ontsnipperd groen. Ik begrijp en onderstreep de bedoeling, maar ik meen dat een extra aanpak niet noodzakelijk is.

In de motie op stuk nr. 98 verzoekt de heer Van der Ham de regering om het budget voor recreatie de komende jaren op het peil te houden van de begroting van 2007 en hiervoor de dekking te vinden in de LNV-begroting. Het aannemen van deze motie ontraad ik, want in het kader van Rods heb ik afspraken gemaakt over het realiseren van recreatieprestaties om de stad. De middelen hiervoor zijn vastgelegd in ILG-verband.

In de motie op stuk nr. 99 wordt de regering verzocht de inrichting van nieuw verworven gronden ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur te versnellen en de achterstallige grond in te richten. Ik begrijp het tempo waartoe de heer Van der Ham oproept. Ik wijs erop dat voor de realisatie van de ecologische hoofdstructuur afspraken zijn gemaakt in het kader van ILG. Ik snap echter, zoals gezegd, het verzoek om tempo te maken. Ik zal dan ook de mogelijkheden tot versnelling met de provincies bespreken. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

De motie van mevrouw Ouwehand op stuk nr. 100 verzoekt het amendement van de heer Ormel c.s. ongedaan te maken. In het wetsvoorstel Wet dieren is een grondslag voor regels inzake diertransport opgenomen. Dat gaat om een kanbepaling. De heer Waalkens heeft dat juist geïnterpreteerd. Daarmee is deze motie naar mijn oordeel overbodig. Dit wordt meegenomen in de Wet dieren.

De motie van mevrouw Ouwehand op stuk nr. 101 verzoekt de regering over te gaan tot verplichte etikettering van dierlijke producten. Ik heb al gezegd dat ik dat nationaal niet ga doen. Aan het adres van de heer Polderman heb ik al gezegd in Europees verband de discussie over het groenboek af te wachten.

De motie van mevrouw Ouwehand op stuk nr. 102 verzoekt de regering om handelsmissies gericht op de promotie en/of afzet van dierlijke producten niet meer te laten plaatsvinden. Ik ontraad aanvaarding van die motie. Het kabinet zet zich in voor een duurzame productie in Nederland, in Europa en wereldwijd. Ik heb in eerste termijn daarover een uiteenzetting gegeven. Ik heb gezegd hoe wij dat zien en doen. Nederlandse kennis is daarbij onontbeerlijk, zo ook duurzame productiemethoden. Daarom zijn missies met het Nederlandse bedrijfsleven cruciaal voor een duurzame productie en wereldwijde samenwerking. Daarom ontraad ik aanvaarding van deze motie.

De motie van mevrouw Ouwehand op stuk nr. 103 verzoekt de regering samen met agrarische partners een plan van aanpak op te stellen voor de verdere ontwikkeling en uitbreiding van de teelt van eiwitgewassen. Ik heb de Kamer al op 10 december hierover een brief geschreven. Ik heb geschreven dat dergelijke teelt alleen competitief kan worden gemaakt met enorme subsidies in Europees verband. Dan kan er nog een verschil in saldo zijn dat niet of nauwelijks kan worden opgeheven. Grootschalige productiesteun zijn wij in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid juist aan het afbouwen. Om die reden ontraad ik aanvaarding van deze motie.

De motie van mevrouw Ouwehand op stuk nr. 104 verzoekt de regering een moratorium op megastallen in te stellen. Deze motie is al eerder ingediend bij de begroting over 2007. Ik ontraad opnieuw aanvaarding van deze motie.

De motie van mevrouw Ouwehand op stuk nr. 105 verzoekt de regering het communicatieplan van de door het Voedingscentrum uitgevoerde campagne Jij kan kiezen, samen met de evaluatieopzet en eventuele resultaten hiervan, naar de Kamer te sturen. Campagnes van het Voedingscentrum worden vanzelfsprekend geëvalueerd. Aanvaarding van de motie met dit dictum ontraad ik echter. De Kamer zet geen campagnes op voor het Voedingscentrum. Daar zijn deskundigen voor in het Voedingscentrum. Ik doe een verzoek of ik geef een opdracht. Het centrum maakt een jaarwerkplan. Dat gaan wij niet via de Kamer doen.

Dan de overgangstermijn voor het verbod op verrijkte kooien. Mevrouw Ouwehand wil deze naar voren halen naar 2017. Ik heb de Kamer schriftelijk geïnformeerd over mijn voorstellen voor de overgangstermijn. Na zorgvuldige weging heb ik gekozen voor 1 januari 2021. Ik wil daaraan vasthouden en ontraad aanvaarding van de motie.

Ik kom op de motie van mevrouw Ouwehand op stuk nr. 107, die vraagt om gehoor te geven aan de oproep van Europees commissaris Dimas over het minimaal verdubbelen van de inspanningen voor het behoud van biodiversiteit. Zowel de heer Polderman als mevrouw Ouwehand heeft aangedrongen op een nader uitwerkingsplan. Dat zal per 1 maart worden gepresenteerd. Aanvaarding van deze motie moet ik ontraden.

In de motie op stuk nr. 108 van mevrouw Ouwehand wordt de regering verzocht een plan van aanpak op te stellen om de illegale handel in uitheemse diersoorten aan te pakken en tevens de import van uitheemse diersoorten in te perken. Ik verwijs naar mijn reactie op de motie van mevrouw Van Velzen over CITES en ik ontraad de aanneming van deze motie.

In de motie op stuk 109 van mevrouw Ouwehand wordt de regering verzocht de jacht op vrij bejaagbare soorten in ganzenfoerageergebieden te verbieden. Dat is een mooi woord voor Scrabble: ganzenfoerageergebieden. Ik ontraad de aanneming van deze motie. Ik heb al gezegd dat het nodig kan zijn om ook in foerageergebieden aanwezige schadelijke soorten te bestrijden. Uiteraard wordt hierbij rekening gehouden met het specifieke karakter van foerageergebieden.

In de motie op stuk nr. 110 van mevrouw Ouwehand wordt de regering verzocht over te gaan tot een jachtverbod in rustgebieden. Ik verwijs naar mijn reactie op de vorige motie. Dit komt neer op eenzelfde soort beleid. Daarom ontraad ik ook de aanneming van deze motie.

In de motie op stuk nr. 111 ontvouwt mevrouw Ouwehand haar ideeën over de toekomst van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Binnen het ministerie van LNV zijn alle, soms ook juist tegenstrijdige belangen vertegenwoordigd die in het landelijk gebied een belangrijke rol spelen. Dit geeft synergie en dit maakt een noodzakelijke integrale afweging mogelijk, een afweging tussen profit, people, planet. Daarbij is wat mij betreft sprake van een belangrijke, maar ook onverbrekelijke samenhang. Uit eerdere discussies is al gebleken dat het ministerie van LNV op Europees en internationaal niveau een duidelijk toegevoegde waarde heeft. Die toegevoegde waarde is ook in de toekomst zeer van belang, alleen al als wij kijken naar de transitie die wij doormaken in het Europese landbouwbeleid, ook het belang dat de landbouw kan en moet hebben voor de verwezenlijking van een aantal internationale doelstellingen. Om die reden ontraad ik de aanneming van deze motie.

In de motie op stuk nr. 113 van de heer Van der Vlies wordt de regering verzocht te onderzoeken hoe ten aanzien van vergunningverlening en innovatiebeleid meer prioriteit kan worden gegeven aan de opschaling van innovatieve en duurzame stalconcepten. Dit is werk in uitvoering. Ik ben voortdurend bezig en heb ook een permanente uitnodiging bij iedereen liggen om overbodige administratieve belemmeringen weg te nemen. Ik stuur op tempo maken en ik zie dit dan ook als een ondersteuning van beleid. Nogmaals, het is werk in uitvoering.

In de motie op stuk nr. 112 wordt de regering verzocht om het basistarief voor de covergisting van mest te verhogen en daarbij rekening te houden met gemaakte afspraken in het kader van het convenant Schone en zuinige agrosectoren en het recente ECN-advies. Ik heb mijn standpunt in eerste termijn helder gegeven. Vooruitlopen op conclusies die mijn collega van EZ zal trekken op basis van het al dan niet succesvol zijn van de huidige openstelling kan ik nu niet doen. De heer Van der Vlies heeft daar in eerste termijn naar gevraagd en in antwoord daarop heb ik gezegd dat ik dat niet kan en niet wil. Ik laat het oordeel over deze motie echter graag over aan de Kamer.

Voorzitter. Ik kom hiermee aan het einde van de beoordeling van de moties en aan het einde van de tweede termijn. Ik laat via u graag aan de Kamer weten dat ik het debat over de begroting voor 2009 als inspirerend heb ervaren. Ik denk dat wij een stevig debat hebben gevoerd over de nationale en internationale landbouw. Wij hebben vastgesteld dat landbouw de basis vormt van ontwikkelingen, zowel nationaal als Europees en internationaal. Wij weten allemaal hoe belangrijk voedselzekerheid is. Ik denk dat economie en ecologie hand in hand kunnen gaan, niet alleen in 2009 maar ook in de komende jaren. Wij hebben allemaal stil gestaan bij het feit dat wij op dit moment in een moeilijke economische situatie verkeren. Juist nu is het nodig om structureel te investeren in innovatie en verduurzaming zodat wij ook in het hele cluster van LNV sterker uit deze moeilijke periode komen dan dat wij erin gegaan zijn. Ik kijk graag vooruit naar een vruchtbare samenwerking, ook met uw Kamer, in 2009. Voorzitter, dank u wel.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik zie nu weer een aantal mensen gaan staan, maar wij hebben nu eenmaal een afspraak gemaakt met de medewerkers. Kunnen wij die niet met elkaar nakomen? U kunt eventuele vragen nog schriftelijk stellen. Donderdag wordt gestemd over de ingediende amendementen en moties.

Ik dank de minister, maar ook de medewerkers, op dit wederom late uur.

Sluiting 23.32 uur

Naar boven