Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2022, 26085 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2022, 26085 | ander besluit van algemene strekking |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat;
Gelet op de artikelen 2.15, tweede lid, 2.20, tweede en derde lid, 2.21, eerste lid, 2.24, tweede lid, 4.3, vierde lid, 20.3, eerste lid, 20.6, derde lid, 20.7, onder c, 20.10, derde lid, in samenhang met 2.21a, en artikel 2.24, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, artikel 3.2, eerste lid, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet en de artikelen 4.821, 4.823 en 5.24, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving;
Besluiten:
De Omgevingsregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.40 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De agglomeraties, bedoeld in de richtlijn omgevingslawaai, zijn:
Alkmaar, omvattend de gemeenten: Alkmaar, Bergen, Heerhugowaard, Heiloo en Langedijk;
Alkmaar, omvattend de gemeenten: Alkmaar, Bergen, Dijk en Waard en Heiloo;
Almere;
Amersfoort;
Amsterdam/Haarlem, omvattend de gemeenten: Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beverwijk, Bloemendaal, Diemen, Haarlem, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Ouder-Amstel, Uithoorn, Velsen, Zaanstad en Zandvoort;
Apeldoorn;
Arnhem;
Breda;
‘s-Hertogenbosch;
Den Haag/Leiden, omvattend de gemeenten: Delft, Den Haag, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Oegstgeest, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Voorschoten, Wassenaar, Westland en Zoetermeer;
Eindhoven, omvattend de gemeenten: Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Gerwen en Nederwetten en Veldhoven;
Enschede, omvattend de gemeenten: Almelo, Enschede en Hengelo;
Gouda, omvattend de gemeenten: Alphen aan den Rijn, Gouda en Waddinxveen;
Groningen;
Heerlen/Kerkrade, omvattend de gemeenten: Beekdaelen, Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf en Voerendaal;
Hilversum, omvattend de gemeenten: Blaricum, Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Laren en WeespLaren;
Maastricht;
Nijmegen;
Rotterdam/Dordrecht, omvattend de gemeenten: Albrandswaard, Barendrecht, Capelle aan
den IJssel, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, NissewaardMaassluis, MaassluisNissewaard, Papendrecht, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Sliedrecht, Vlaardingen en Zwijndrecht;
Tilburg;
Utrecht, omvattend de gemeenten: Houten, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht en IJsselstein; en
Zwolle.
B
Artikel 3.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het geluid door een weg of spoorweg, bedoeld in artikel 3.24 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt bepaald:
In afwijking van artikel 3.4, onder b, worden de waarden van een weg of spoorweg bij de toepassing van artikel 5.78af van het Besluit kwaliteit leefomgeving en bij de toepassing van artikel 21a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer niet afgerond.
C
Artikel 3.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
Bij het berekenen van het geluid door wegen waarvoor de representatief te achten gemiddelde snelheid van lichte motorvoertuigen als bedoeld in bijlage IVe ten minste 70 km/uur bedraagt wordt:
als het wegdek bestaat uit een van de wegdektypen, bedoeld in het tweede lid, 1 dB in mindering gebracht op de wegdekcorrectie, bedoeld in bijlage IVe; en
als het wegdek bestaat uit een ander wegdektype dan bedoeld onder a, 2 dB in mindering gebracht op de wegdekcorrectie, bedoeld in bijlage IVe.
D
Artikel 3.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
E
Artikel 4.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De emissie van PM10, bedoeld in artikel 4.823 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is gelijk aan de in bijlage V vastgestelde emissiefactor voor PM10, voor het in het dierenverblijf toegepaste huisvestingssysteem.
In afwijking van het eerste lid wordt de emissie van PM10 per dierplaats per jaar als volgt berekend:
als één aanvullende techniek wordt toegepast: met het voor die techniek in bijlage VI vastgestelde reductiepercentage en de in bijlage V vastgestelde emissiefactor voor PM10 volgens de formule:
emissie van PM10 = emissiefactor PM10 huisvestingssysteem x (100% – verwijderingspercentage PM10 aanvullende techniek); en
als meer dan een aanvullende techniek wordt toegepast: met het volgens rekenmodel Vee-combistof berekende reductiepercentage voor de combinatie van aanvullende technieken volgens de volgende formule:
emissie van PM10 = emissiefactor PM10 huisvestingssysteem x (100% – reductiepercentage PM10 aanvullende technieken).
Een aanvullende techniek die voor de reductie van PM10 een oliefilm aanbrengt met een leidingensysteem met sproeikoppen wordt niet gecombineerd met een andere aanvullende techniek die PM10 reduceert.
Als gebruik wordt gemaakt van een aanvullende techniek met een variabel reductiepercentage, wordt het reductiepercentage vastgesteld met het rekenmodel Vee-combistof op basis van de hoeveelheid ventilatielucht, in m3/dier/u, die vanuit de stal door de aanvullende techniek gaat.
F
Na afdeling 4.3A wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT en het maximaal geluidniveau LAmax, bedoeld in artikel 4.1121a, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, en het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT, bedoeld in artikel 5.39, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden bepaald volgens bijlage IVh.
De artikelen 6.5 en 6.6, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
G
Artikel 4.14a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De terugverdientijd van energiebesparende maatregelen als bedoeld in artikel 5.15,
eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald volgens de in
bijlage XVIXV opgenomen rekenmethodiek.
Bij het berekenen van de hoeveelheid aardgasequivalent, bedoeld in bijlage XVIXV en de artikelen 5.15, tweede lid, onder a, en 5.15a, eerste lid, onder f, onder 1°,
worden de volgende waarden gehanteerd:
1 liter huisbrandolie komt overeen met 1,2 Nm3 aardgasequivalent;
1 ton stookolie komt overeen met 1300 Nm3 aardgasequivalent;
1 ton steenkool komt overeen met 925 Nm3 aardgasequivalent;
1 liter vloeibaar propaan komt overeen met 0,73 Nm3 aardgasequivalent;
1 m3 niet-Gronings aardgas komt overeen met X m3 aardgasequivalent, waarbij X wordt berekend door de onderste verbrandingswaarde in MJ/m3 van het ingezette aardgas te delen door 31,65 MJ/m3;
1 GJ warmte komt overeen met 31,6 Nm3 aardgasequivalent;
1 liter diesel komt overeen met 1,13 Nm3 aardgasequivalent; en
1 liter benzine komt overeen met 1,04 Nm3 aardgasequivalent.
Als een brandstof wordt gebruikt die niet is opgenomen in het tweede lid, wordt de hoeveelheid aardgasequivalent per eenheid bepaald door de onderste verbrandingswaarde van deze stof in MJ per eenheid gewicht of volume te delen door 31,65 MJ/Nm3.
H
Na afdeling 4.4 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
Bij het bepalen van de kosten en van de technieken, bedoeld in artikel 5.24, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, is bij emissies naar de lucht de methode, bedoeld in Bijlage XXX, van toepassing.
I
Artikel 5.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
J
Na afdeling 5.3 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
Als het gezamenlijke geluid bedoeld in artikel 3.39 van het Besluit kwaliteit leegomgeving wordt bepaald op grond van een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 4.103a of 5.23a, aanhef en onder a, van het Besluit bouwwerken leefomgeving en voor het bepalen van de karakteristieke geluidwering gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van NEN 5077 om afwijkende spectra te gebruiken, is artikel 3.26, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
Het geluidsniveau van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, bedoeld in de artikelen 4.107, tweede lid, en 4.108, derde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, wordt bepaald berekend volgens bijlage XVII.
Op het berekenen van het geluidsniveau is artikel 6.6, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
K
Paragraaf 12.1.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het berekenen van de afstanden voor het plaatsgebonden risico, bedoeld in de artikelen
10.211.2, onder d, 10.311.3, onder c en d, 10.411.4, onder a, en 10.511.5, eerste lid, onder b, onder 1°, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is van toepassing:
voor een activiteit als bedoeld in bijlage VII, onder A en B, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving: modules I en II van het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Safeti-NL;
voor windturbines als bedoeld in bijlage VII, onder D, onder 1, en onder E, onder 1, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving: module IV van het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid;
voor buisleidingen als bedoeld in bijlage VII, onder D, onder 2, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving: module V van het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en:
voor een activiteit als bedoeld in bijlage VII, onder E, onder 2 tot en met 13, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving: modules I en II van het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Safeti-NL.
Op het berekenen van de afstand voor een aandachtsgebied, bedoeld in de artikelen
10.311.3, onder e, 10.411.4, onder b, en 10.511.5, eerste lid, onder b, onder 2°, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is van toepassing:
voor een brandaandachtsgebied: het Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Safeti-NL;
voor een explosieaandachtsgebied: het Stappenplan bepalen explosieaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Safeti-NL; en
voor een gifwolkaandachtsgebied: het Stappenplan bepalen gifwolkaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Safeti-NL.
In afwijking van het eerste lid, onder a, zijn op het berekenen van de afstand voor een brandaandachtsgebied van ondergrondse buisleidingen voor aardgas het Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden, het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid en Carola van toepassing.
L
Artikel 12.71c wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het berekenen van het geluid op geluidreferentiepunten, bedoeld in artikel 11.45
van het Besluit kwaliteit leefomgeving, zijn de artikelen 3.14, eerste lid, aanhef
en onder b en d, vierde en vijfde lid, 3.16 en 3.21, eerste lid, aanhef en onder b, van toepassing.
Het geluid wordt bepaald over een kalenderjaar.
M
Het opschrift van subparagraaf 12.2.3.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
Na artikel 12.72 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Het elektronisch beschikbaar stellen van een geluidbelastingkaart, bedoeld in artikel 10.50, derde lid, van het Omgevingsbesluit, geschiedt in overeenstemming met het verplicht digitaal informatieuitwisselingsmechanisme dat door de Europese Commissie op 11 november 2021 is vastgesteld op grond van artikel 10, tweede lid, van de richtlijn omgevingslawaai, in samenhang met de bijlagen IV, onder 9, en VI, onder 3, bij die richtlijn.
De geluidbelastingkaarten worden beschikbaar gesteld met gebruikmaking van:
een elektronische voorziening die door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat beschikbaar wordt gesteld op www.geluidgegevens.nl; en
het datamodel dat door het European Environmental Agency beschikbaar wordt gesteld op www.iplo.nl.
Het aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat verstrekken van een actieplan geluid, bedoeld in artikel 10.9 van de Omgevingsbesluit, geschiedt in overeenstemming met het verplicht digitaal informatieuitwisselingsmechanisme, dat door de Europese Commissie op 11 november 2021 is vastgesteld op grond van artikel 10, tweede lid, van de richtlijn omgevingslawaai, in combinatie met Bijlage IV, onderdeel 9 en Bijlage VI, onderdeel 3, van die richtlijn.
De actieplannen geluid worden beschikbaar gesteld met gebruikmaking van:
een elektronische voorziening die door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat beschikbaar wordt gesteld op www.geluidgegevens.nl; en
het datamodel dat door het European Environmental Agency beschikbaar wordt gesteld op www.iplo.nl.
O
Artikel 15.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Artikel 17.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
Na artikel 17.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarop de gegevens voor de basisgeluidemissie uiterlijk worden verzameld, bestaat het geluidaandachtsgebied uit het gebied dat zich aan weerszijden van de as van de weg uitstrekt tot de volgende afstand, gemeten vanaf de rand van de weg of de buitenste spoorstaaf van de spoorweg:
voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken, waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/u of minder geldt: 100 m;
voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken, waarvoor een onbekende maximumsnelheid of een maximumsnelheid van meer dan 30 km/u geldt, en een spoorweg, bestaande uit een of twee sporen: 200 m; en
voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken, en een spoorweg, bestaande uit drie of meer sporen: 350 m.
Als een lokale spoorweg grotendeels is verweven of gebundeld met een gemeenteweg wordt bij de toepassing van het eerste lid het totaal van het aantal sporen of rijstroken beschouwd.
R
Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
|
Norm |
Naam |
Datum of versie |
Uitgever |
Hoofdstuk in besluit of regeling waarin verwijzing staat1 |
|
AERIUS Calculator |
AERIUS | Rekeninstrument voor de leefomgeving |
2021 |
RIVM (www.rivm.nl) |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 van deze regeling |
|
AERIUS Monitor |
AERIUS Monitor |
2021 |
RIVM (www.rivm.nl) |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
Algemene BeoordelingsMethodiek |
Algemene BeoordelingsMethodiek (ABM), methode ter bepaling van de benodigde saneringsinspanning bij lozingen op basis van stofeigenschappen |
2016 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 7 van deze regeling |
|
API 1004 |
Bottom Loading and Vapor Recovery for MC-306 & DOT-406 Tank Motor Vehicles |
01‑01‑2003 |
American Petroleum Institute |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
AS SIKB 2000 |
Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
AS SIKB 3000 |
Accreditatieschema Laboratoriumanalyses voor grond-, grondwater- en waterbodemonderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
AS SIKB 6700 |
Accreditatieschema Inspectie bodembeschermende voorzieningen |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
AS SIKB 6800 |
Accreditatieschema Controle en keuring tank(opslag)installaties |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BBT-document emissiearm aanwenden |
BBT-document emissiearm aanwenden |
Versie 1.0, mei 2020 |
Rijkswaterstaat |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
Bepalingsmethode MPG |
Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken |
versie 1.0 (01‑07‑2020), met wijzigingsblad van 1‑10‑2020, wijzigingsblad van 1‑02‑2021 en wijzigingsblad van 1‑10‑2021 |
Stichting Bouwkwaliteit |
Bbl |
|
Blauwalgenprotocol |
Blauwalgenprotocol 2012, zoals vastgesteld door het Nationaal Water Overleg |
2012 |
Rijkswaterstaat |
Hoofdstuk 10 Bkl |
|
Bodembescherming: combinaties van voorzieningen en maatregelen |
Bodembescherming: combinaties van voorzieningen en maatregelen |
Versie 2020-01, april 2020 |
Rijkswaterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
|
BRL 2307-1 |
Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor AVI-bodemas voor ongebonden toepassing op of in de bodem in grond- en wegenbouwkunde |
27‑05‑2008, met wijzigingsblad van 14‑04‑2016 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL 9313 |
Beoordelingsrichtlijn Zand uit dynamische wingebieden |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Kiwa (www.kiwa.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL 9320 |
Bitumineus gebonden mengsels |
24‑04‑2009, met wijzigingsblad van 31‑12‑2014 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL 9321 |
Beoordelingsrichtlijn Milieuhygiënische kwaliteit van industriezand en (gebroken) industriegrind |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Kiwa (www.kiwa.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL 9500-U |
Beoordelingsrichtlijn Energieprestatie van utiliteitsgebouwen |
15 april 2020, met wijzigingsblad van 1 januari 2022 |
Stichting InstallQ |
Hoofdstuk 5 van deze regeling |
|
BRL 9500-W |
Beoordelingsrichtlijn Energieprestatie van woningen en woongebouwen |
15 april 2020, met wijzigingsblad van 1 januari 2022 |
Stichting InstallQ |
Hoofdstuk 5 van deze regeling |
|
BRL 9501 |
Beoordelingsrichtlijn Methoden voor het berekenen van het energiegebruik van gebouwen en de energetische en financiële gevolgen van energiebesparingsmaatregelen |
15 april 2020, met wijzigingsblad van 1 februari 2022 |
Stichting InstallQ |
Hoofdstuk 5 van deze regeling |
|
BRL-K519 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van weekgemaakt polyvinylchloride (PVC-P), met of zonder versterking |
15‑06‑2006 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL-K537 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Verwerken van Kunststoffolie |
01‑01‑2010 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL-K538 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van hoge dichtheid polyetheen zonder versterking |
15‑06‑2006 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL-K546 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van lage dichtheid polyetheen, met of zonder versterking |
15‑06‑2006 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL-K580 |
Beoordelingsrichtlijn K580, Polyethyleen (PE) tanks met opvangbak voor niet-stationaire of mobiele opslag van vloeistoffen |
Versie 01 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL-K744 |
Beoordelingsrichtlijn K744 voor het Kiwa productcertificaat voor Metalen niet-stationaire en mobiele opslag- en afleverinstallaties van ten hoogste 3 m³ voor bovengrondse drukloze opslag van vloeistoffen en controle en onderhoud ervan |
01‑07‑2013 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL-K779 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Inwendige bekleding op stalen tanks voor brandbare vloeistoffen |
15‑07‑2010, met wijzigingsblad van 15‑03‑2015 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL-K790 |
Beoordelingsrichtlijn K790, Appliceren van bekledingen op stalen opslagtanks of stalen leidingen |
Versie 03 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL-K902 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksanering HBO/diesel |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL-K904 |
Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksaneringen, KIWA Nederland B.V. |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL-K1149 |
Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor verwerken van kunststof folie |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Kiwa |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL KvINL 6000-21/00 |
BRL 6000 Deel 21, Ontwerpen en installeren van energiecentrales van bodemenergiesystemen en het beheren van bodemenergiesystemen Beoordelingsrichtlijn voor het KvINL procescertificaat voor 'ontwerpen, installeren en beheren van installaties' |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
Stichting InstallQ |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL SIKB 2000 |
Beoordelingsrichtlijn Veldwerk bij milieuhygiënisch bodem- en waterbodemonderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
BRL SIKB 2100 |
Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL SIKB 6000 |
Beoordelingsrichtlijn Milieukundige begeleiding van (water)bodemsaneringen, ingrepen in de waterbodem en nazorg |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB (www.sikb.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL SIKB 7000 |
Beoordelingsrichtlijn Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 5 Bal |
|
BRL SIKB 7500 |
Beoordelingsrichtlijn Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB (www.sikb.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL SIKB 7700 |
Beoordelingsrichtlijn Aanleg of herstel van een vloeistofdichte voorziening |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
BRL SIKB 7800 |
Beoordelingsrichtlijn voor Tankinstallaties (ontwerpen, installeren, modificeren, (her)classificeren, keuren en herstellen |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL SIKB 9335 |
Beoordelingsrichtlijn Grond |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB (www.sikb.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
BRL SIKB 11000 |
Beoordelingsrichtlijn Ontwerp, realisatie, beheer en onderhoud van het ondergrondse deel van installaties voor bodemenergie |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
CAP 764 |
Civil Aviation Authority Policy and Guidelines on Wind Turbines |
Versie 6, 01‑02‑2016 |
Civil Aviation Authority |
Hoofdstuk 7 Bal |
|
Carola |
Computer Applicatie voor Risicoberekeningen aan Ondergrondse Leidingen met Aardgas |
Versie 1.0.0 |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
|
CCV-inspectieschema Brandbeveiliging |
CCV- inspectieschema Brandbeveiliging, Inspectie brandbeveiligingssysteem (VBB-BMI-OAI-RBI) op basis van afgeleide doelstellingen |
Versie 12.0, 01‑01‑2019 |
CCV |
Bbl |
|
CCV-inspectieschema Brandbeveiliging Vuurwerk |
CCV-inspectieschema Brandbeveiliging Vuurwerk |
Versie 1.0, 01‑02‑2019 + A1 |
CCV |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
CCV-inspectieschema Uitgangspuntendocument Brandbeveiliging Vuurwerk |
CCV-inspectieschema Uitgangspuntendocument Brandbeveiliging Vuurwerk |
Versie 1.0, 15‑11‑2019 + A1 |
CCV |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
Checklist Veilig onderhoud |
Checklist veilig onderhoud op en aan gebouwen |
2012 |
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
Bbl |
|
CIW beoordelingssystematiek warmtelozingen |
CIW beoordelingssystematiek warmtelozingen |
2004 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 7 van deze regeling |
|
Consumentenprijsindex |
Consumentenprijsindex |
|
Centraal Bureau voor de Statistiek (www.cbs.nl) |
Hoofdstuk 14 van deze regeling |
|
Handboek Immissietoets |
Handboek Immissietoets |
2019 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 4 Bal, bijlage XVII Bkl en hoofdstuk 7 van deze regeling |
|
|
|
|
|
|
|
Handreiking aanleg, beheer en monitoring bezinkbassins voor de bloembollensector |
Handreiking aanleg, beheer en monitoring bezinkbassins voor de bloembollensector |
Versie 2.0, 20‑02‑2014 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
IALA Recommendation O-139 |
IALA Recommendation O-139 on The Marking of Man-Made Offshore Structures |
Versie 2, 13‑12‑2013 |
International Association of Marine Aids to Navigation and Lighthouse Authorities |
Hoofdstuk 7 Bal |
|
Informatiemodel Externe Veiligheid |
Informatiemodel Externe Veiligheid (IMEV) |
Geonovum (http://geonovum.nl) |
Artikel 12.2 van deze regeling |
|
|
Informatiemodel geluid |
Informatiemodel geluid (IMG) |
Geonovum |
Artikel 12.71e van deze regeling |
|
|
INRS 007/V01.01 |
Trichlorure d'azote et autres composés chlorés M-104 |
November 2017 |
INRS |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen |
Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen |
2000 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 7 van deze regeling |
|
Integrale bedrijfstakstudie tankautoreiniging |
Integrale bedrijfstakstudie tankautoreiniging |
April 2002 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
|
ISO 5815-1 |
Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum |
2003 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
|
ISO 7899-1 |
Percentielwaarde intestinale enterokokken |
1998 en correctie 2000 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
ISO 7899-2 |
Percentielwaarde intestinale enterokokken |
2000 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
ISO 9308-3 |
Percentielwaarde escherichia coli |
1999 en correctie 2000 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
ISO 17201-2 |
Acoustics, Noise from shooting ranges, Part 1: Determination of muzzle blast by measurement |
2005 en correctie 1:2009 |
NNI |
Bijlage XVIIIb bij deze regeling |
|
ISSO 75.1 |
Handleiding Energieprestatie utiliteitsgebouwen |
12‑09‑2013 |
ISSO |
Bbl |
|
ISSO 75.3 |
Formulestructuur energieprestatie advies utiliteitsgebouwen |
2011 |
ISSO |
Bbl |
|
Kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies |
Kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies |
2018 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
|
Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen |
Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen |
20‑09‑2016 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 15 van deze regeling |
|
Leidraad afwijking hernieuwbare energie woongebouwen (nieuwbouw) |
Leidraad afwijking hernieuwbare energie woongebouwen (nieuwbouw) |
1 augustus 2022 |
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (www.rijksoverheid.nl) |
Hoofdstuk 4 Bbl |
|
Leidraad eis hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie |
Leidraad eis hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie |
1 augustus 2022 |
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (www.rijksoverheid.nl) |
Hoofdstuk 5 Bbl |
|
LIB-tool |
LIB Applicatie Schiphol |
|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 7 van deze regeling |
|
Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots |
Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots |
April 1998 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
|
Lozingseisen Wvo-vergunningen |
Lozingseisen Wvo-vergunningen |
November 2005 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
|
Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B |
Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B ’Hinder voor personen in gebouwen’ |
2002 |
CROW |
Hoofdstukken 6 en 8 van deze regeling |
|
Meetprotocol voor het testen van het zuiveringsrendement van zuiveringsinstallaties glastuinbouw |
Meetprotocol voor het testen van het zuiveringsrendement van zuiveringsinstallaties glastuinbouw |
01‑07‑2017 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.helpdeskwater.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
Meetprotocol voor het vaststellen van de driftreductie van neerwaartse en op- en zijwaartse spuittechnieken |
Meetprotocol voor het vaststellen van de driftreductie van neerwaartse en op- en zijwaartse spuittechnieken |
01‑07‑2017 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.helpdeskwater.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
Memorandum 60 |
Memorandum 60, Brandbeveiliging voor opslag en verkoop van vuurwerk |
08‑04‑2020 |
Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid |
Hoofdstuk 4 Bal en Hoofdstuk 7 van deze regeling |
|
Modeldraaiboek Smog |
Modeldraaiboek Smog |
|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 15 van deze regeling |
|
MP40-21 |
Ministeriële Publicatie 40-21, Voorschrift opslag en behandeling ontplofbare stoffen en voorwerpen Defensie |
Staatscourant 2011, nr. 21309, 28‑11‑2011 |
Ministerie van Defensie |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
MP40-30 |
Ministeriële Publicatie 40-30, Voorschrift voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen |
Staatscourant 2010, nr. 1619, 5‑2‑2010 |
Ministerie van Defensie |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NATO Guidelines for the Storage of Military Ammunition and Explosives |
NATO Standardization Agreement 4440 met de daarbij behorende NATO Guidelines for the Storage of Military Ammunition and Explosives |
11‑12‑2015 |
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie |
Hoofdstuk 5 Bkl |
|
NEN 1006 |
Algemene voorschriften voor leidingwaterinstallaties |
2018 + A1: 2018 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 1006 |
Algemene voorschriften voor drinkwaterinstallaties (AVWI - 1981) |
1981 + C1: 1990 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 1010 |
Elektrische installaties voor laagspanning - Nederlandse implementatie van de HD-IEC 60364-reeks |
2015 + C2: 2016 + A1: 2020 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 1010 |
Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties (Installatievoorschriften I) (bestaande bouw) |
1962 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 1059 |
Gasvoorzieningsystemen - Gasdrukregel- en meetstations voor transport en distributie - Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12186 en NEN-EN 12279 - |
2019 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN 1068 |
Thermische isolatie van gebouwen - Rekenmethoden |
2012 + C1:2014 (bij toepassing van artikel 4.151 van het Besluit bouwwerken leefomgeving geldt C2:2016 in plaats van C1: 2014) |
NNI |
Bbl |
|
NEN 1078 |
Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Nieuwbouw |
2018 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 1087 |
Ventilatie van gebouwen - Bepalingsmethoden voor nieuwbouw |
2001 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 1413 |
Symbolen voor veiligheidsvoorzieningen op bouwkundige tekeningen en in schema’s |
2011 + A1:2013 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 1594 |
Droge blusleidingen in en aan gebouwen |
2006 + C2:2015 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 1594 |
Droge blusleidingen in en aan gebouwen (bestaande bouw) |
1991 + A1:1997 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 1775 |
Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren, inclusief wijzigingsblad (bestaande bouw) |
1991 + A1:1997 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2057 |
Daglichtopeningen van gebouwen - Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte |
2011 + C1:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2057 |
Daglichtopeningen van gebouwen - Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte (bestaande bouw) |
2001 + C1:2003 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2078 |
Voorschriften voor aardgasinstallaties GAVO 1987 - Deel 2: Aanvullende voorschriften voor grotere bijzondere installaties (bestaande bouw) |
1987 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2535 |
Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw) |
1996 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2535 |
Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen |
2017 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2555 |
Brandveiligheid van gebouwen - Rookmelders voor woonfuncties |
2008 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2555 |
Brandveiligheid van gebouwen - Rookmelders voor woonfuncties (bestaande bouw) |
2002 + A1:2006 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2575 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw) |
2000 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2575-1 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 1: Algemeen |
2012 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2575-2 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 2: Luidalarm -Ontruimingsalarminstallatie type A |
2012 + A1:2018 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2575-3 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 3: Luidalarm - Ontruimingsalarminstallatie van type B |
2012 + A2:2018 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2575-4 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen - Deel 4: Stilalarminstallatie, draadloos |
2013 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2575-5 |
Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen - Deel 5: Stilalarminstallatie met attentiepanelen |
2012 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2580 |
Oppervlakten en inhouden van gebouwen - Termen, definities en bepalingsmethoden |
2007 + C1:2008 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2608 |
Vlakglas voor gebouwen - Eisen en bepalingsmethode |
2014 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2686 |
Luchtdoorlatendheid van gebouwen - Meetmethode |
1988 + A2:2008 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2690 |
Luchtdoorlatendheid van gebouwen - Meetmethode voor de specifieke luchtvolumestroom tussen kruipruimte en woning |
1991 + A2:2008 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2757-1 |
Bepalingsmethoden van de geschiktheid van systemen voor de afvoer van rookgas van gebouwgebonden installaties - Deel 1: Installaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde |
2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2757-2 |
Afvoer van rook van gebouwgebonden verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde - Bepalingsmethoden geschiktheid afvoersystemen |
2006 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2768 |
Meterruimten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen in woningen |
2018 + A1:2018 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2778 |
Vochtwering in gebouwen |
2015 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 2826 |
Luchtkwaliteit - Uitworp door stationaire puntbronnen - Monsterneming en bepaling van het gehalte aan gasvormig ammoniak |
1999 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN 2991 |
Lucht - Bepaling van de asbestconcentraties in de binnenlucht en risicobeoordeling in en rondom bouwwerken, constructies of objecten waarbij asbesthoudende materialen zijn verwerkt |
2015 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 3011 |
Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte |
2015 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 3011 |
Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte (bestaande bouw) |
2004 + C1:2007 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 3028 |
Eisen voor verbrandingsinstallaties |
2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 3215 |
Binnenriolering - Eisen en bepalingsmethoden (bestaande bouw) |
2007 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 3215 |
Gebouwriolering en buitenriolering binnen de perceelgrenzen - Bepalingsmethoden voor de afvoercapaciteit, water- en luchtdichtheid en afstand van dakuitmondingen |
2018 +C1+A1:2018 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 5077 |
Geluidwering in gebouwen - Bepalingsmethoden voor de grootheden voor geluidwering van uitwendige scheidingsconstructies, luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie en geluidniveaus veroorzaakt door installaties |
2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 5087 |
Inbraakveiligheid van woningen - Bereikbaarheid van dak- en gevelelementen: deuren, ramen en kozijnen |
2013 + A1:2016 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 5096 |
Inbraakwerendheid - Dak- of gevelelementen met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen - Eisen, classificatie en beproevingsmethoden |
2012 + A1:2015 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 5707 |
Bodem - Inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI (www.nen.nl) |
Hoofdstuk 5 en bijlage IIA Bal |
|
NEN 5717 |
Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI (www.nen.nl) |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN 5720 |
Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch onderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI |
Hoofdstukken 7 en 9 van deze regeling |
|
NEN 5725 |
Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI |
Hoofdstuk 5 Bal |
|
NEN 5740 |
Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN 5742 |
Bodem - Monsterneming van grond en sediment ten behoeve van de bepaling van metalen, anorganische verbindingen, matig-vluchtige organische verbindingen en fysisch-chemische bodemkenmerken |
2001 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXI bij deze regeling |
|
NEN 5753 |
Bodem - Bepaling van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem met behulp van zeef en pipet |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXI bij deze regeling |
|
NEN 5754 |
Bodem - Berekening van het gehalte aan organische stof volgens de gloeiverliesmethode |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXI bij deze regeling |
|
NEN 5766 |
Bodem - Plaatsing van peilbuizen ten behoeve van milieukundig bodemonderzoek |
2003 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal en hoofdstuk 7 van deze regeling |
|
NEN 5897 |
Inspectie en monsterneming van asbest in bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat |
Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage IIA Bal |
|
NEN 6060 |
Brandveiligheid van grote brandcompartimenten |
2015 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6061 |
Bepaling van de weerstand tegen het ontstaan van brand bij stookplaatsen |
1991 + A3:2012 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6062 |
Bepaling van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen - Algemeen |
2017 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6063 |
Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken |
2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6064 |
Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen (bestaande bouw) |
1991 + A2:2001 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6065 |
Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties) (bestaande bouw) |
1991 + A1:1997 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6066 |
Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal(combinaties) (bestaande bouw) |
1991 + A1:1997 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6068 |
Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten |
2020 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6069 |
Beproeving en klassering van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten (aangewezen als eerstelijns norm en als tweedelijns norm in NEN 6068) |
2019 + A1 + C1:2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6075 |
Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten |
2020 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6079 |
Brandveiligheid van grote brandcompartimenten - Risicobenadering |
2016 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6088 |
Brandveiligheid van gebouwen - Vluchtwegaanduiding - Eigenschappen en bepalingsmethoden |
2002 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6090 |
Bepaling van de vuurbelasting |
2017 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6265 |
Bacteriologisch onderzoek van water - Onderzoek naar de aanwezigheid en het aantal kolonievormende eenheden (KVE) van Legionella-bacteriën |
1991 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN 6411 |
Water - Bepaling van de pH |
1981 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN 6414 |
Water en slib - Bepaling van de temperatuur |
2008 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN 6480 |
Water - Titrimetrische bepaling van de gehalten aan vrij beschikbaar en totaal beschikbaar chloor met ijzer(II)-ammoniumsulfaat en 1-amino-4-diethylaminobenzeen-waterstofsulfaat (N,N-diethyl-p-phenyl eendiamine (DPD)-sulfaat) als indicator |
1982 + C2: 1984 |
NNI |
Hoofdstuk 15 |
|
NEN 6494 |
Water - Enzymatische bepaling van het gehalte aan ureum in zwemwater |
1984 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN 6531 |
Water - Titrimetrische bepaling van het gehalte aan waterstofcarbonaat in water met een pH lager dan of gelijk aan 8,35 |
1986 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN 6573 |
Bacteriologisch onderzoek van water - Onderzoek met behulp van membraanfiltratie naar de aanwezigheid en het aantal kolonievormende eenheden (KVE) van Pseudomonas aeruginosa |
1987 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN 6600-1 |
Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater |
2009 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
|
NEN 6633 |
Water en (zuiverings)slib - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (CZV |
2007 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
|
NEN 6646 |
Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat |
2015 + C1:2015 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6, 7 en 15 Bal |
|
NEN 6707 |
Bevestiging van dakbedekkingen - Eisen en bepalingsmethoden |
2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 6961 |
Milieu - Ontsluiting met salpeterzuur en zoutzuur (koningswater) voor de bepaling van geselecteerde elementen |
2014 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXI bij deze regeling |
|
NEN 6965 |
Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XXXI bij deze regeling |
|
NEN 6966 |
Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma |
2005 + C1:2006 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN 8062 |
Brandveiligheid van gebouwen - Methode voor het beoordelen van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen van bestaande gebouwen (bestaande bouw) |
2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 8078 |
Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Bestaande bouw (bestaande bouw) |
2018 + A1:2018 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 8087 |
Ventilatie van gebouwen - Bepalingsmethoden voor bestaande gebouwen (bestaande bouw) |
2001 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 8700 |
Beoordeling constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Grondslagen (bestaande bouw en verbouw) |
2011 + A1:2020 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 8701 |
Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Belastingen |
2011 + A1:2020 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 8707 |
Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeur, Geotechnische constructies |
2018 + C1:2020 |
NNI |
Bbl |
|
NEN 8757 |
Afvoer van rook van verbrandingstoestellen in gebouwen - Bepalingsmethoden voor bestaande bouw |
2005 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 179 |
Hang- en sluitwerk - Sluitingen voor nooduitgangen met een deurkruk of een drukplaat, voor gebruik bij vluchtroutes - Eisen en beproevingsmethoden |
2008 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 858-1 |
Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitsconstrole |
2002 + A1:2004 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN 858-2 |
Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud |
2003 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN 872 |
Water - Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen - Methode door filtratie over glasvezelfilters |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN 1125 |
Hang- en sluitwerk - Panieksluitingen voor vluchtdeuren met een horizontale bedieningsstang voor het gebruik bij vluchtroutes - Eisen en beproevingsmethoden |
2008 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1825-1 |
Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole |
2004 + C1:2006 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN 1825-2 |
Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud |
2002 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN 1838 |
Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting |
2013 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1838 |
Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting (bestaande bouw en bij toepassing van artikel 4.215, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving ook voor te bouwen bouwwerken) |
1999 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1899-1 |
Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BODn) - Deel 1: Verdunnings- en entmethode met toevoeging van allylthioreum |
1998 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
|
NEN-EN 1911 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massa concentratie van gasvormige chloride van HCI - Standaard referentiemethode |
2010 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 1948-1 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's/PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 1: Monsterneming van PCDD's/PCDF's |
2006 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 1948-2 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's/PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 2: Extractie en opwerking van PCDD's/PCDF's |
2006 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 1948-3 |
Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's en PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 3: Identificatie en kwantificering van PCDD's en PCDF's |
2006 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 1990 |
Eurocode - Grondslagen van het constructief ontwerp |
2019 + A1:2019 C2:2019 + NB:2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1991‑1‑1 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-1: Algemene belastingen - Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen |
2019 + C1:2019 + NB:2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1991‑1‑2 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-2: Algemene belastingen - Belasting bij brand |
2019 + C3:2019 + NB:2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1991‑1‑3 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-3: Algemene belastingen - Sneeuwbelasting |
2019 + C1:2019 + A1:2019 + NB:2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1991‑1‑4 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-4: Algemene belastingen - Windbelasting |
2019 + A1 + C2:2011 + NB:2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1991‑1‑5 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-5: Algemene belastingen - Thermische belasting |
2011 + C1:2011 + NB:2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1991‑1‑7 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-7: Algemene belastingen - Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen |
2015 + C1+A1:2015 + NB:2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1991-2 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 2: Verkeersbelasting op bruggen |
2015 + C1:2015 + NB:2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1991-3 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 3: Belastingen veroorzaakt door kranen en machines |
2006 + C1:2012 + NB:2013 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1991-4 |
Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 4: Silo’s en opslagtanks |
2006 + C1:2012 + NB:2013 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1992‑1‑1 |
Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen |
2011 + C2:2011 + A1: 2015 + NB:2016 + A1:2020 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1992‑1‑2 |
Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2011+ C1:2011 + C11:2017 + A1:2019 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1992-2 |
Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies- Betonnen bruggen - Regels voor ontwerp, berekening en detaillering |
2011 + C1:2011 + NB:2016 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1992-3 |
Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 3: Constructies voor keren en opslaan van stoffen |
2006 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑1 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen |
2006 + C2 + A1:2016 + NB: 2016 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑2 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2005 + C2:2011 + NB:2015 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑3 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-3: Algemene regels - Aanvullende regels voor koudgevormde dunwandige profielen en platen |
2006 + C3:2009 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑4 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-4: Algemene regels - Aanvullende regels voor corrosievaste staalsoorten |
2006 + A1:2015 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑5 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-5: Constructieve plaatvelden |
2006 + C1:2012 + A1:2017 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑6 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-6: Algemene regels - Sterkte en Stabiliteit van Schaalconstructies |
2007 + A1:2017, C1:2009 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑7 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-7: Sterkte en stabiliteit haaks op het vlak belaste platen |
2008 + C1:2009 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑8 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-8: Ontwerp en berekening van verbindingen |
2006 + C2:2011 + C11:2016 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑9 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-9: Vermoeiing |
2006 + C2:2012 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑10 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-10: Materiaaltaaiheid en eigenschappen in de dikterichting |
2006 + C2:2011 + C11:2015 + NB:2007 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑11 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-11: Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten |
2007 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑1‑12 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-12: Aanvullende regels voor de uitbreiding van EN 1993 voor staalsoorten tot en met S 700 |
2007 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993-2 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 2: Stalen bruggen |
2007 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑3‑1 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 3-1: Torens, masten en schoorstenen - Torens en masten |
2007 + C1:2009 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑3‑2 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 3-2: Torens, masten en schoorstenen - Schoorstenen |
2007 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑4‑1 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-1: Silo's |
2007 + C1:2009 + A1:2017 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑4‑2 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-2: Opslagtanks |
2007 + A1:2017, C1:2009 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993‑4‑3 |
Eurocode 3 - Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-3: Buisleidingen |
2009 + C1:2009 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993-5 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 5: Palen en damwanden |
2008 + C1:2009 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1993-6 |
Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 6: Kraanbanen |
2008 + C1:2009 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1994‑1‑1 |
Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen |
2011 + C1:2011 + NB:2012 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1994‑1‑2 |
Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2011 + C1:2011 + A1:2014 + NB:2007 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1994-2 |
Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 2: Algemene regels en regels voor bruggen |
2006 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1995‑1‑1 |
Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 1-1: Algemeen - Gemeenschappelijke regels en regels voor gebouwen |
2005 + C1 + A1:2011 + C1:2012 + A2:2014 + NB:2013 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1995‑1‑2 |
Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 1-2: Algemeen - Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2005 + C2:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1995-2 |
Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 2: Bruggen |
2005 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1996‑1‑1 |
Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 1-1: Algemene regels voor constructies van gewapend en ongewapend metselwerk |
2006 + A1:2013 + NB:2018 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1996‑1‑2 |
Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2005 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1996-2 |
Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 2: Ontwerp, materiaalkeuze en uitvoering van constructies van metselwerk |
2006 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1996-3 |
Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 3: Vereenvoudigde berekeningsmodellen voor constructies van ongewapend metselwerk |
2006 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1997-1 |
Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 1: Algemene regels |
2005 + C1 + A1:2016 + NB:2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1997-2 |
Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 2: Grondonderzoek en beproeving |
2007 + C1:2010 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1999‑1‑1 |
Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-1: Algemene regels |
2007 + A1:2011 + A2:2014 + C11:2018 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1999‑1‑2 |
Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand |
2007 + C1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1999‑1‑3 |
Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-3: Vermoeiing |
2007 + A1:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1999‑1‑4 |
Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-4: Koudgevormde dunne platen |
2007 + C1 + A1:2011 + NB:2011 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 1999‑1‑5 |
Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-5: Schaalconstructies |
2007 + C1:2009 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 12341 |
Luchtkwaliteit - Algemene gravimetrische referentiemethode voor de bepaling van de PM10 of PM2,5-massafractie van zwevende stof in de buitenlucht |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
NEN-EN 12354-6 |
Geluidwering in gebouwen - Berekening van de akoestische eigenschappen van gebouwen met de eigenschappen van bouwelementen - Deel 6: Geluidabsorptie in gesloten ruimten |
2004 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 12566-1 |
Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks |
2016 |
NNI |
Hoofdstukken 6 en 7 Bal |
|
NEN-EN 12619 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van totaal gasvormig organisch koolstof in lage concentraties in verbrandingsgassen - Continue methode met vlamionisatiedetector |
2013 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 13211 |
Luchtkwaliteit - Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan totaal kwik |
2001 + C1:2007 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 13284-1 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 1: Manuele gravimetrische methode |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 13284-2 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 13501-1 |
Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag |
2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 13501-6 |
Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 6: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag van elektrische kabels |
2019 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 13616-1 |
Overvulbeveiligingsmiddelen voor niet-verplaatsbare tanks voor vloeibare brandstoffen - Deel 1: Overvulbeveiligingsmiddelen met sluitmechanisme |
2016 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN 14181 |
Emissies van stationaire bronnen - Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 14211 |
Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor meten van de concentratie stikstofdioxide en stikstofmonoxide door middel van chemoluminescentie |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
NEN-EN 14212 |
Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie zwaveldioxide door middel van ultraviolette fluorescentie |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
NEN-EN 14385 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de totale emissie van As, CD, Cr, CO, Cu, Mn, Ni, Pb, Sb, Tl en V |
2004 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN 14625 |
Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie ozon door middel van ultraviolette fotometrische methode |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal en hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
NEN-EN 14626 |
Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie koolstofmonoxide door middel van niet-dispersieve infraroodspectroscopie |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
NEN-EN 14789 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) - Referentiemethode - Paramagnetisme |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 14790 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de waterdamp in leidingen - Standaard referentiemethode |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 Bal |
|
NEN-EN 14791 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie aan zwaveldioxide - referentiemethode |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 14792 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie aan stikstofoxiden - referentiemethode: Chemiluminescentie |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 14902 |
Luchtkwaliteit - Standaard methode voor de meting van Pb, Cd, As, and Ni in de PM 10 fractie van zwevend stof |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
NEN-EN 14907 |
Luchtkwaliteit - Algemene gravimetrische referentiemethode voor de bepaling van de PM2,5-massafractie van zwevende stof in de buitenlucht |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
NEN-EN 15001-1 |
Gasinfrastructuur - Gasinstallatieleidingen met bedrijfsdrukken groter dan 0,5 bar voor industriële en groter dan 5 bar voor industriële en niet-industriële gasinstallaties - Deel 1: Gedetailleerde functionele eisen voor ontwerp, materialen, constructie, inspectie en beproeving |
2009 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN 15058 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van koolstofmonoxide (CO) - Referentiemethode: Niet-dispersieve infrarood spectrometrie |
2017 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN 15204 |
Kwaliteit van water - Richtlijn voor het tellen van fytoplankton met behulp van omgekeerde microscopie (Utermöhl-techniek) |
2006 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN 15259 |
Luchtkwaliteit - Meetmethode emissies van stationaire bronnen - Eisen voor meetvlakken en meetlokaties en voor doelstelling, meetplan en rapportage van de meting |
2007 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-EN 15549 |
Luchtkwaliteit - Standaardmethode voor het meten van de concentratie benzo[a]pyreen in buitenlucht |
2008 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
NEN-EN 15841 |
Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Bepaling van de atmosferische depositie van lood, nikkel, arseen en cadmium |
2009 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
NEN-EN 15853 |
Luchtkwaliteit - Standaardmethode voor de bepaling van de depositie van kwik |
2010 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
NEN-EN 15934 |
Slib, behandeld biologisch afval, bodem en afval - Berekening van het droge stofgehalte door de bepaling van de droogrest of het watergehalte |
2012 |
NNI |
Bijlage XXXI bij deze regeling |
|
NEN-EN 15980 |
Luchtkwaliteit - Bepaling van de depositie van benz[a]anthraceen, benzo[b]fluorantheen, benzo[j]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, dibenz[a,h]anthraceen en indeno[1,2,3-cd]pyreen |
2011 |
NNI |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
NEN-EN 16179 |
Slib, behandeld bioafval en bodem - Richtlijn voor monstervoorbehandeling |
2012 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXI bij deze regeling |
|
NEN-EN 16321-1 |
Terugwinning van benzinedamp tijdens het vullen van motorvoertuigen bij tankstations - Deel 1: Beproevingsmethoden voor efficiënte goedkeuring van terugwinningssystemen van benzinedampen |
2013 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN 16321-2 |
Terugwinning van benzinedamp tijdens het vullen van motorvoertuigen bij tankstations - Deel 2: Beproevingsmethoden voor de controle van dampwinningssystemen bij tankstations |
2013 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN 50522 |
Aarding van hoogspanningsinstallaties van meer dan 1 kV wisselspanning |
2010 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN-IEC 60079‑10‑2 |
Explosieve atmosferen - Deel 10-2: Classificatie van gebieden - Explosieve stofatmosferen |
2015 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-IEC 60942 |
Elektro-akoestiek - IJkbronnen voor geluid |
2018 |
NNI |
Bijlage IVi bij deze regeling |
|
NEN-EN-IEC 61260-1 |
Elektro-akoestiek - Octaafband- en gefractioneerde octaafbandfilters |
2014 |
NNI |
Bijlagen IVh en IVi bij deze regeling |
|
NEN-EN-IEC 61400-1 |
Windturbines - Deel 1: Ontwerpeisen |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-IEC 61400-2 |
Windturbines - Deel 2: Kleine windturbines |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-IEC 61400-22 |
Generatorsystemen voor windturbines - Deel 22: Conformiteitsbeproeving en certificatie |
2011 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-IEC 61672-1 |
Elektro-akoestiek - Geluidniveaumeters |
2014 |
NNI |
Bijlagen IVh, IVi en XVIIIb bij deze regeling |
|
NEN-EN-IEC 61936-1 |
Sterkstroominstallaties met meer dan 1 kV wisselspanning - Deel 1: Algemene bepalingen |
2012 + C1: 2012, C11:2011, C12:2013, C13:2013 + A1: 2014 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN-IEC 62305-1 |
Bliksembeveiliging - Deel 1: Algemene principes |
2011 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-IEC 62305-2 |
Bliksembeveiliging - Deel 2: Risicomanagement |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-IEC 62305-4 |
Bliksembeveiliging - Deel 4: Elektrische en elektronische systemen in objecten |
2011 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 2813 |
Verven en vernissen - Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 3095 |
Railtoepassingen - Akoestiek - Meting van geluid uitgestraald door railgebonden voertuigen |
2013 |
NNI |
Bijlage IVf bij deze regeling |
|
NEN-EN-ISO 5667-3 |
Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters |
2012 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
|
NEN-EN-ISO 5814 |
Water - Bepaling van het gehalte aan opgeloste zuurstof - Elektrochemische methode |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 6878 |
Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode |
2004 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 7027-1 |
Water - Bepaling van troebelheid - Deel 1: Kwantitatieve methoden |
2016 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 7027-2 |
Waterkwaliteit - Bepaling van de mate van troebelheid - Deel 2: Semi-kwantitatieve methoden for het testen van transparantie van wateren |
2019 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 7393-1 |
Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 1: Titrimetrische methode met gebruik van N,N-diethyl-1,4-phenylenediamine |
2000 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 7393-2 |
Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 2: Colorimetrische methode met gebruik van N,N-diethyl-1,4-phenylenediamine, voor routine controledoeleinden |
2000 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 7393-3 |
Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 3: Jodometrische titratiemethode voor de bepaling van het totale chloorgehalte |
2000 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 7888 |
Water - Bepaling van het elektrisch geleidingsvermogen |
1994 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 8467 |
Water - Bepaling van de permanganaatindex |
1995 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 9308-1 |
Water - Telling van Escherichia coli en bacteriën van de coligroep - Deel 1: Methode met membraanfiltratie voor water met een lage achtergrondconcentratie aan bacteriën |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 15 |
|
NEN-EN-ISO 9377-2 |
Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie |
2000 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 9562 |
Water - Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX) |
2004 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 9963-1 |
Water - Bepaling van de alkaliniteit - Deel 1: Bepaling van de totale en de samengestelde alkaliniteit |
1996 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 9963-2 |
Water - Bepaling van de alkaliniteit - Deel 2: Bepaling van de carbonaatalkaliniteit |
1996 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 10301 |
Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden |
1997 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 10304-1 |
Water - Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie - Deel 1: Bepaling van bromide, chloride, fluoride, nitraat, nitriet, fosfaat en sulfaat |
2009 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 10304-4 |
Water - Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie - Deel 4: Bepaling van het gehalte aan chloraat, chloride en chloriet in water met een lichte verontreiniging |
1999 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 10523 |
Water - Bepaling van de pH |
2012 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 11143 |
Tandheelkunde - Amalgaamscheiders |
2008 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 11731 |
Water - Telling van Legionella |
2017 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 11732 |
Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie |
2005 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 11885 |
Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES) |
2009 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 11969 |
Water - Bepaling van het arseengehalte - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie (hydridetechniek) |
1997 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 12354-3 |
Geluidwering in gebouwen - Berekening van de akoestische eigenschappen van gebouwen met de eigenschappen van de bouwelementen - Deel 3: Luchtgeluidisolatie tegen geluiden van buitenaf |
2017 |
NNI |
Hoofdstuk 8 van deze regeling |
|
NEN-EN-ISO 12846 |
Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 13395 |
Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie |
1997 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 14403-1 |
Water - Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA) |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 15061 |
Water - Bepaling van opgelost bromaat - Methode met vloeistofchromatografie van ionen |
2001 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 15587-1 |
Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting |
2002 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 15587-2 |
Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur |
2002 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 15680 |
Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie |
2003 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 15681-1 |
Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA) |
2005 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 15681-2 |
Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA) |
2018 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 15682 |
Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie |
2001 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 16000-2 |
Binnenlucht - Deel 2: Monsternemingsstrategie voor formaldehyde |
2006 |
NNI |
Bbl |
|
NEN-EN-ISO 16266 |
Water - Detectie en telling van Pseudomonas aeruginosa - Methode met membraanfiltratie |
2008 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 16911-1 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen - Deel 1: Handmatige referentiemethode |
2013 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 16911-2 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen - Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen |
2013 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 17294-2 |
Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen |
2016 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 15 Bal |
|
NEN-EN-ISO 17852 |
Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie |
2008 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO 17993 |
Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie |
2004 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO/IEC 17020 |
Conformiteitsbeoordeling - Eisen voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO/IEC 17025 |
Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria |
2018 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-EN-ISO/IEC 17065 |
Conformiteitsbeoordeling - Eisen voor certificatie-instellingen die certificaten toekennen aan producten, processen en diensten |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-ISO 5663 |
Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen |
1993 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-ISO 5664 |
Water - Bepaling van ammonium - Destillatie en titratie methode |
2004 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-ISO 5813 |
Water - Bepaling van het gehalte aan opgeloste zuurstof - Iodometrische methode |
1993 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-ISO 6059 |
Water - Bepaling van de som van calcium en magnesium - EDTA titrimetrische methode |
2005 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-ISO 6461-2 |
Water - Detectie en telling van de sporen van sulfietreducerende anaerobe micro-organismen (clostridia) - Deel 2: Methode door middel van membraanfiltratie |
1993 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-ISO 7027 |
Water - Bepaling van de troebelheid |
1994 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-ISO 7150-1 |
Water - Bepaling van ammonium - Deel 1: Handmatige spectrometrische methode |
2002 |
NNI |
Hoofdstuk 15 Bal |
|
NEN-ISO 9096 |
Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan vaste deeltjes |
2017 |
NNI |
Hoofdstukken 6 en 7 Bal |
|
NEN-ISO 10849 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan stikstofoxiden - Prestatiekenmerken van geautomatiseerde meetsystemen |
1998 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-ISO 11083 |
Water - Bepaling van chroom (VI) - Spectrometrische methode met 1,5-difenylcarbazide |
2006 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-ISO 11338-1 |
Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de gas en deeltjesfase van polycyclische aromatische koolwaterstoffen - Deel 1: Monsterneming |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-ISO 11338-2 |
Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de gas en deeltjesfase van polycyclische aromatische koolwaterstoffen - Deel 2: Monsterbehandeling, reiniging en bepaling |
2012 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-ISO 15705 |
Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode |
2003 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal |
|
NEN-ISO 15713 |
Emissie van stationaire bronnen - Monsterneming en bepaling van het gasvormige fluoridegehalte |
2011 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-ISO 15923-1 |
Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat |
2013 |
NNI |
Hoofdstukken 4, 6, 7 en 15 Bal |
|
NEN-ISO 16740 |
Werkplekatmosfeer - Bepaling van van het gehalte aan zeswaardig chroom in deeltjes in lucht - Methode door ion chromatografie en spectrofotometrische metingen met gebruik van difenyl carbazide |
2005 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NEN-ISO 16772 |
Bodem - Bepaling van het gehalte aan kwik in koningswater bodemextracten met behulp van atomaire-absorptiespectrometrie met koude damp of atomaire fluorescentiespectrometrie met koude damp |
2004 |
NNI (www.nen.nl) |
Bijlage XXXI bij deze regeling |
|
NEN-ISO 18073 |
Water - Bepaling van tetra- tot octa-gechloreerde dioxinen en furanen - Methode met isotoopverdunning-HRGC/HRMS |
2004 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NEN-ISO 22743 |
Water - Bepaling van sulfaat met een doorstroomanalysesysteem (CFA) |
2006 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NPR 7600 |
Toepassing van brandbare koudemiddelen in koelinstallaties en warmtepompen |
2020 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NPR 7601 |
Toepassing van kooldioxide als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen. |
2020 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NPR-CEN/TS 13649 |
Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van individuele gasvormige organische componenten - Geactiveerde koolstof en vloeistofmethode |
2014 |
NNI |
Hoofdstukken 4 en 5 Bal |
|
NTA 5755 |
Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van nader onderzoek - Onderzoek naar de aard en omvang van bodemverontreiniging |
2010 |
NNI (www.nen.nl) |
Hoofdstuk 5 Bal |
|
NTA 7379 |
Richtlijnen 'Predictive Emission Monitoring System' (PEMS) - Realisatie en kwaliteitsborging |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NTA 8029 |
Bepaling en registratie van industriële fijnstofemissies |
2012 + C1:2013 |
NNI |
Hoofdstuk 5 Bal |
|
NTA 8800 |
Energieprestatie van gebouwen - Bepalingsmethode |
2022 |
NNI |
Hoofdstukken 3, 4 en 5 Bbl |
|
NTA 9065 |
Luchtkwaliteit - Geurmetingen - Meten en rekenen geur |
2012 |
NNI (www.nen.nl) |
Hoofdstuk 6 van deze regeling |
|
NTA 9766 |
Veiligheidsaspecten van installaties voor monomestvergisting en vergistingsgasopwerking op boerderijschaal |
2014 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
NVN 7125 |
Energieprestatienorm voor maatregelen op gebiedsniveau (EMG) - Bepalingsmethode |
2011 (Bij toepassing van artikel 4.151 van het Besluit bouwwerken leefomgeving geldt versie 2017) |
NNI |
Bbl |
|
NVN 11400-0 |
Windturbines - Deel 0: Voorschriften voor typecertificatie - Technische eisen |
1999 + A1:2005 |
NNI |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
Oplegger WBI onder de Omgevingswet |
Oplegger WBI onder de Omgevingswet |
2020 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
Overzicht Interventiewaarden |
Overzicht Interventiewaarden |
2018 |
RIVM |
Hoofdstuk 8 van deze regeling |
|
PGS 7 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 7, Vaste minerale anorganische meststoffen - Opslag - Richtlijn voor de veilige opslag van vaste minerale anorganische meststoffen |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 8 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 8, Organische peroxiden - Opslag - Richtlijn voor het veilig opslaan van organische peroxiden |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 9 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 9, Cryogene gassen - Opslag van 0,150 m3 - 100 m3 - Richtlijn voor de veilige opslag van cryogene gassen |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 12 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 12, Ammoniak - Opslag en verlading - Richtlijn voor het veilig opslaan en verladen van ammoniak |
Versie |
PGS |
Bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 13 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 13, Ammoniak als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen - Richtlijn voor veilig gebruik van ammoniak als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 15 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen - Richtlijn voor opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 16 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 16, LPG: Afleverinstallaties, vulinstallaties en skid-installaties - Richtlijn voor het veilig opslaan en afleveren van LPG en het veilig vullen van gasflessen en ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs met vulinstallaties |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 18 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 18, LPG: depots, butaan, propaan en hun mengsels |
Versie 1.0, 2013 |
PGS |
Bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 19 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 19, Propaan - Opslag - Richtlijn voor de veilige opslag van propaan, propeen en butaan en mengsels daarvan |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 22 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 22, Toepassing van propaan, Richtlijn voor de brandveilige, arbeidsveilige en milieuveilige toepassing van propaan |
Versie 1.10, 2008 |
PGS |
Bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 25 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 25, Aardgas-afleverinstallaties voor motorvoertuigen - Richtlijn voor de arbeidsveilige, milieuveilige en brandveilige toepassing van installaties voor het afleveren van aardgas aan motorvoertuigen |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 26 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 26, CNG en LNG - Richtlijn voor het veilig bedrijfsmatig stallen, onderhouden en repareren van motorvoertuigen |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 28 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 28, Vloeibare brandstoffen in ondergrondse installaties en aflevertoestellen - Richtlijn voor het veilig opslaan en afleveren van vloeibare brandstoffen in/vanuit ondergrondse tanks en voor het veilig verwijderen van ondergrondse opslagtanks |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 29 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 29, Brandbare vloeistoffen - Opslag - Richtlijn voor de veilige bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks |
Versie |
PGS |
Bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 30 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 30, Vloeibare brandstoffen in bovengrondse tank- en afleverinstallaties - Richtlijn voor het veilig vullen, opslaan, afleveren van vloeibare brandstoffen in en vanuit bovengrondse tanks en het verwijderen van bovengrondse opslagtanks |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 31 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 31, Overige gevaarlijke vloeistoffen: opslag in ondergrondse en bovengrondse tankinstallaties |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 32 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 32, Richtlijn voor de bovengrondse opslag van explosieven voor civiel gebruik |
Versie 1.0, 2016 |
PGS |
Bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 33-1 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 33-1, Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor voertuigen en werktuigen - Richtlijn voor de veilige aflevering aan voertuigen en werktuigen |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 33-2 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 33-2, Aardgas afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor vaartuigen en drijvende werktuigen - Bunkeren van vaartuigen en drijvende werktuigen (shore to ship) |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PGS 35 |
Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 35, Waterstofinstallaties voor het afleveren van waterstof aan voertuigen en werktuigen - Richtlijn voor de arbeidsveilige, milieuveilige en brandveilige toepassing van installaties voor het afleveren van waterstof aan voertuigen en werktuigen |
Versie |
PGS |
Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl |
|
PreSRM |
Preprocessor Standaard Rekenmethoden |
Versie 1.702, 01‑06‑2017 |
TNO |
Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling |
|
Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen |
Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen |
2017 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
Versie 2013a |
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland |
Hoofdstuk 4 van deze regeling |
|
Protocol voor meting van fijnstofemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
Protocol voor meting van fijnstofemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
2010 |
Wageningen UR Livestock Research |
Hoofdstuk 4 van deze regeling |
|
Protocol voor meting van geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
Protocol voor meting van geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij |
2010 |
Wageningen UR Livestock Research |
Hoofdstuk 4 van deze regeling |
|
Rekenmodel Vee-combistof |
Rekenmodel |
|
|
Hoofdstuk 4 van deze regeling |
|
|
|
|
|
|
|
Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid |
Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid |
|
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
|
Risicotoolbox bodem |
Risicotoolbox bodem |
Versie 1.0.0 |
RIVM |
Hoofdstuk 8 van deze regeling |
|
Richtlijn Boortechnieken en open ontgraving voor kabels en leidingen |
Richtlijn Boortechnieken en open ontgraving voor kabels en leidingen |
Juni 2019 |
Rijkswaterstaat |
Hoofdstuk 8 Bal en Hoofdstuk 7 van deze regeling |
|
Richtlijn decontaminatie apparatuur ziekenhuisafval |
Richtlijn decontaminatie apparatuur ziekenhuisafval |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.rijksoverheid.nl) |
Bijlage II bij het Bal |
|
|
Richtlijn drainagesystemen en controlesystemen grondwater voor stort- en opslagplaatsen |
Richtlijn drainagesystemen en controlesystemen grondwater voor stort- en opslagplaatsen; |
Februari 1993 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 9 van deze regeling |
|
Richtlijn geohydrologische isolatie van bestaande stortplaatsen |
Richtlijn geohydrologische isolatie van bestaande stortplaatsen |
Juli 1997 |
Vereniging van Afvalverwerkers |
Hoofdstuk 9 van deze regeling |
|
Richtlijn onderafdichtingen voor stort- en opslagplaatsen |
Richtlijn onderafdichtingen voor stort- en opslagplaatsen |
Februari 1993 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 9 van deze regeling |
|
Richtlijn voor dichte eindafwerking op afval- en reststofbergingen |
Richtlijn voor dichte eindafwerking op afval- en reststofbergingen |
Juli 1991 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 9 van deze regeling |
|
Riooloverstorten deel 1: Knelpuntcriteria riooloverstorten |
Riooloverstorten deel 1: Knelpuntcriteria riooloverstorten |
Juni 2001 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
|
Riooloverstorten deel 2: Eenduidige basisinspanning |
Riooloverstorten deel 2: Eenduidige basisinspanning |
Juni 2001 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
|
Riooloverstorten deel 3: Model voor vergunningverlening riooloverstorten |
Riooloverstorten deel 3: Model voor vergunningverlening riooloverstorten |
Juni 2001 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
|
Riooloverstorten deel 4a: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, spoor 1 |
Riooloverstorten deel 4a: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, spoor 1 |
September 2002 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
|
Riooloverstorten deel 4b: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, fase B |
Riooloverstorten deel 4b: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, fase B |
April 2003 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
|
Safeti-NL |
Safeti-NL |
Versie 8, |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
|
SBR Handreiking Hoogbouw |
Handreiking Brandveiligheid in hoge gebouwen |
2014 |
CROW |
Bbl |
|
SBR-publicatie 248 |
Constructieve veiligheid van uitkragende platen |
2014 - tweede herziene uitgave |
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
Hoofdstuk 5 van deze regeling |
|
SIKB Protocol 6802 |
Protocol WBM-controle, Controle op water/bezinksel/micro-organismen in onder- of bovengrondse tanks |
Versie 2.0, 15‑02‑2018 |
SIKB |
Hoofdstuk 4 Bal |
|
Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 |
Technische beschrijving van standaardrekenmethode 1 (SRM1) voor luchtkwaliteitsberekeningen, RIVM Briefrapport 2014-0127 |
01‑08‑2015 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling |
|
Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2 |
Technische beschrijving van standaardrekenmethode 2 (SRM2) voor luchtkwaliteitsberekeningen, RIVM Briefrapport 2014-0109 |
01‑08‑2015 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling |
|
Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3 |
Het nieuw nationaal model. Model voor de verspreiding van luchtverontreiniging uit bronnen over korte afstanden en het rapport aanvullende afspraken NNM |
01‑03‑2002 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling |
|
Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden |
Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden |
Februari 2020 |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
|
Stappenplan bepalen explosieaandachtsgebieden |
Stappenplan bepalen explosieaandachtsgebieden |
Februari 2020 |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
|
Stappenplan bepalen gifwolkaandachtsgebieden |
Stappenplan bepalen gifwolkaandachtsgebieden |
Februari 2020 |
RIVM |
Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling |
|
Stowa-rapport voor natuurlijke watertypen |
Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water 2015-2021, Stowa rapport 2012-31 |
2012 |
Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (Stowa) |
Hoofdstuk 2 Bkl |
|
Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006 |
Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006 |
21 december 2006 |
CROW |
Bijlage IVf bij deze regeling |
|
Toelichting op toepassen van methoden voor meten en rekenen aan schietgeluid |
TNO-rapport. TNO 2014 R10135 | 1.1. Toelichting op toepassen van methoden voor meten en rekenen aan schietgeluid |
11‑11‑2015 |
TNO |
Bijlagen XVIIIc en XVIIId bij deze regeling |
|
V 1041 |
Leidraad voor den aanleg en een veilig bedrijf van electrische sterkstroominstallaties in fabrieken en werkplaatsen (Fabrieksvoorschriften) - Deel II - Hooge spanning (bestaande bouw) |
1942 |
NNI |
Bbl |
|
Verspreidingsmodel V-Stacks vergunning |
Verspreidingsmodel V-Stacks vergunning |
|
|
Hoofdstuk 8 van deze regeling |
|
Verwerking waterfractie gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen |
Verwerking waterfractie gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen |
April 2001 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Bijlage XVIII Bkl |
|
Voorschriften bepaling hydraulische belasting primaire waterkeringen |
Voorschriften bepaling hydraulische belasting primaire waterkeringen |
2017 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen |
Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen |
2017 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
Voorschrift monitoring veiligheid andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk |
Voorschrift monitoring veiligheid andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk |
Versie 3, 2020 |
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
Hoofdstuk 12 van deze regeling |
|
Voorwaarden en Normen Nationale Hypotheekgarantie |
Voorwaarden en Normen |
2019-1 |
Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen |
Hoofdstuk 5 Bkl |
|
||||
S
Bijlage III wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
|
LEGENDA: Artikel |
Noemer |
|
Indicatief/exact |
|
|
GIO-id1 |
|
|
2.2, eerste lid |
De geometrische begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen in het beheer van het Rijk |
|
Exact |
|
|
|
|
|
2.2, tweede lid |
Geometrische begrenzing oppervlaktewaterlichamen beheer van de waterkwaliteit |
|
Exact |
|
|
|
|
|
2.2, derde lid |
Geometrische begrenzing oppervlaktewaterlichamen beheer van de waterkwantiteit |
|
Exact |
|
|
|
|
|
2.2, vierde lid |
Geometrische begrenzing oppervlaktewaterlichamen waterstaatkundig beheer |
|
Exact |
|
|
|
|
|
2.3, eerste lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing waterstaatskundig beheer rijkswateren niet tot het Rijk behorende openbare lichamen |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_rijkswater_niet_beheerRijk/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.3, tweede lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing waterstaatkundig beheer rijkswateren voor het voorkomen van schade door muskus- en beverratten |
|
Exact |
|
|
2.4 |
Geometrische begrenzing primaire waterkeringen en andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2021/or_waterkeringenRijk/nld@2021‑07‑01 |
|
|
2.7 |
Geometrische begrenzing kustfundament |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_kustfundament/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.8, eerste lid |
Geometrische begrenzing rivierbed grote rivieren |
|
Exact |
|
|
2.8, tweede lid |
Geometrische begrenzing stroomvoerend deel rivierbed grote rivieren |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_rivierbed_stroomvoerend_deel/nld@2021‑07‑01 |
|
|
2.8, derde lid |
Geometrische begrenzing bergend deel rivierbed grote rivieren |
|
Exact |
|
|
|
|
|
2.9, eerste lid |
Geometrische begrenzing reserveringsgebieden voor de lange termijn Rijntakken |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reservering_rijntakken/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.9, tweede lid |
Geometrische begrenzing reserveringsgebieden voor de lange termijn Maas |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reservering_maas/nld@2022‑01‑15 |
|
|
2.10 |
Geometrische begrenzing van het IJsselmeergebied |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_ijsselmeergebied/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.11, eerste lid |
Geometrische begrenzing van de PKB-Waddenzee |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_pkb_waddenzee/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.11, tweede lid |
Geometrische begrenzing van het Waddengebied |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_waddengebied/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.12 |
Geometrische begrenzing vrijwaringsgebieden rijksvaarwegen |
|
Exact |
|
|
|
|
|
2.13 |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk, niet zijnde kanalen |
|
Exact |
|
|
|
|
|
2.14 |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden kanalen in beheer bij het Rijk |
|
Exact |
|
|
|
|
|
2.15 |
Geometrische begrenzing beperkingengebieden vaarwegen in beheer bij het Rijk |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_vaarwegen/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.16 |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk afmeren woonschip of ander drijvend werk |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_rivierbed_stroomvoerend_deel |
|
|
2.17 |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden waterkeringen in beheer bij het Rijk |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_waterkeringen_rijk/nld@2021‑07‑01 |
|
|
2.18 |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied Noordzee |
|
Exact |
|
|
|
|
|
2.19, eerste lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied Noordzee - buiten de zone tussen de duinvoet en laagwaterlijn |
|
Indicatief |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_Noordzee_vanaf_laagwaterlijn/nld@2021‑07‑01 |
|
|
2.19, tweede lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied Noordzee - zone tussen duinvoet en laagwaterlijn |
|
Indicatief |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_duinvoet_laagwaterlijn/nld@2021‑07‑01 |
|
|
2.20 |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden installaties in de Noordzee |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_nz_installaties_nietmijnbouw/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.21 |
Aanwijzing en geometrische begrenzing gebied zeewaarts van de doorgaande NAP-min 20 meterdieptelijn |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_zeewaarts_gebied/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.22, eerste lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing in verband met mijnbouwlocatieactiviteiten, oefen- en schietgebieden |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_mijnbouwlocatieactiviteiten_NZ_oefen_schietgebieden/nld@2022‑01‑15 |
|
|
2.22, tweede lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing in verband met mijnbouwlocatieactiviteiten, drukbevaren delen van de zee |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_mijnbouwlocatieactiviteiten_NZ_drukbevaren_delen/nld@2022‑01‑15 |
|
|
2.22, derde lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing in verband met mijnbouwlocatieactiviteiten, aanloopgebieden |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_mijnbouwlocatieactiviteiten_NZ_aanloopgebieden/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.22, vierde lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing in verband met mijnbouwlocatieactiviteiten, ankergebieden in de buurt van aanloophavens |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_mijnbouwlocatieactiviteiten_NZ_ankergebieden/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.26, eerste lid |
Geometrische begrenzing civiele explosieaandachtsgebieden A |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_civiele_explosieaandachtsgebieden_zoneA/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.26, tweede lid |
Geometrische begrenzing civiele explosieaandachtsgebieden B |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_civiele_explosieaandachtsgebieden_zoneB/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.26, derde lid |
Geometrische begrenzing civiele explosieaandachtsgebieden C |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_civiele_explosieaandachtsgebieden_zoneC/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.26, vierde lid |
Geometrische begrenzing civiele opslagplaatsen |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_civiele_opslagplaatsen/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.27, eerste lid |
Geometrische begrenzing militaire explosieaandachtsgebieden A |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2022/or_militaire_explosieaandachtsgebieden/nld@2022‑01‑15 |
|
|
2.27, tweede lid |
Geometrische begrenzing militaire explosieaandachtsgebieden B |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2022/or_militaire_explosieaandachtsgebieden/nld@2022‑01‑15 |
|
|
2.27, derde lid |
Geometrische begrenzing militaire explosieaandachtsgebieden C |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2022/or_militaire_explosieaandachtsgebieden/nld@2022‑01‑15 |
|
|
2.28, eerste lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing reserveringsgebieden voor de uitbreiding van een autoweg of autosnelweg |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reserveringsgebieden_uitbreiding_hoofdwegen/nld@2022‑01‑15 |
|
|
2.28, tweede lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing reserveringsgebieden voor de aanleg van een autoweg of autosnelweg |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reserveringsgebieden_nieuwe_autowegen/nld@2022‑01‑15 |
|
|
2.28, derde lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing reserveringsgebieden voor de aanleg van een hoofdspoorweg |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reserveringsgebieden_nieuwe_hoofdspoorwegen/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.29, eerste lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden wegen in beheer bij het Rijk |
|
Exact |
|
|
|
|
|
2.29, tweede lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden wegen in beheer bij het Rijk die horen bij een verzorgingsplaats |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_wegen_rijk_verzorgingsplaatsen/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.30, eerste lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebieden hoofdspoorwegen |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_beperkingengebied_hoofdspoorwegen/nld@2021‑07‑01 |
|
|
2.30, tweede lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing kernzones van beperkingengebieden hoofdspoorwegen |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_hoofdspoor_kernzone/nld@2021‑07‑01 |
|
|
2.30, derde lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing overwegzones van beperkingengebieden hoofdspoorwegen |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_hoofdspoor_overwegen/nld@2021‑07‑01 |
|
|
2.30, vierde lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing beschermingszones van beperkingengebieden hoofdspoorwegen |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_hoofdspoor_beschermingszone/nld@2021‑07‑01 |
|
|
2.31, eerste lid |
Geometrische begrenzing gebieden waar bouwwerken apparatuur van luchthavens kunnen verstoren |
|
Exact |
|
|
2.31, tweede lid |
Geometrische begrenzing maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken buiten beperkingengebieden luchthavens |
|
Exact |
|
|
2,31, derde lid |
Geometrische begrenzing maximaal toelaatbare hoogte voor windturbines buiten beperkingengebieden luchthavens |
|
Exact |
|
|
2.31, vierde lid |
Geometrische begrenzing gebieden waar bouwwerken het civiele radarbeeld kunnen verstoren |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_radarverstoringsgebied_bouwwerken/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.31, vijfde lid |
Geometrische begrenzing van gebieden waar windturbines het civiele radarbeeld kunnen verstoren |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_defensie_radarverstoringsgebied_windturbines/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.32, eerste lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing reserveringsgebieden buisleidingen van nationaal belang |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_buisleidingen_reserveringsgebieden/nld@2022‑01‑15 |
|
|
2.32, tweede lid |
Aanwijzing en geometrische begrenzing zoekgebieden buisleidingen van nationaal belang |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_buisleidingen_zoekgebieden/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.33, eerste lid |
Geometrische begrenzing aanleggebied Maasvlakte 2 |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_landaanwinningsgebied_Maasvlakte2/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.33, tweede lid |
Geometrische begrenzing aanleggebied compensatie van open droog duin en natte duinvallei |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_compensatie_opendroog_duin/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.33, derde lid |
Geometrische begrenzing aanleggebied compensatie van zeenatuur |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_compensatie_verlies_zeenatuur/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.34, eerste lid |
Geometrische begrenzing openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied Midden-IJsselmonde |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_natuur_recreatie_IJsselmonde/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.34, tweede lid |
Geometrische begrenzing openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied Schiebroekse en Zuidpolder |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_natuur_recreatie_Schiebroek_Zuidpolder/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.34, derde lid |
Geometrische begrenzing openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied Schiezone |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_PMR_natuur_recreatie_Schiezone/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.35 |
Geometrische begrenzing reserveringsgebied parallelle Kaagbaan |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_reserveringsgebied_parallelle_Kaagbaan/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.36, eerste lid |
Geometrische begrenzing locaties voor grootschalige elektriciteitsopwekking |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_elektriciteit_locaties_grootschalige_opwekking/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.36, tweede lid |
Geometrische begrenzing locaties voor een kernenergiecentrale |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_elektriciteit_vestigingsplaats_kernenergie/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.36, derde lid |
Geometrische begrenzing locaties voor het gebied binnen een straal van één km rondom een kernenergiecentrale |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_elektriciteit_waarborgzones_kernenergie/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.36, vierde lid |
Geometrische begrenzing locaties voor een hoogspanningsverbinding met een spanning van ten minste 220 kV |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_elektriciteit_hoogspanningsverbindingen/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.37 |
Geometrische begrenzing uitgezonderde locaties niet in betekenende mate luchtkwaliteit |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_uitgezonderde_locaties_luchtkwaliteit/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.41, eerste lid |
Geometrische begrenzing militaire terreinen en terreinen met een militair object |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_terreinen_objecten/nld@2022‑04‑01 |
|
|
2.41, tweede lid |
Geometrische begrenzing van de onveilige gebieden bij militaire schietbanen |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_terreinen_schietbanen/nld@2022‑01‑15 |
|
|
2.41, derde lid |
Geometrische begrenzing van de gebieden waar bouwwerken een militaire zend- en ontvangstinstallatie kunnen verstoren |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_verstoring_zend_ontvangstinstallaties/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.41, vierde lid |
Geometrische begrenzing van gebieden waar zich een militaire laagvliegroute bevindt |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_laagvliegroutes_transportvliegtuigen/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.41, vijfde lid |
Geometrische begrenzing van gebieden waar bouwwerken het militaire radarbeeld kunnen verstoren |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_defensie_radarverstoringsgebied_bouwwerken/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.41, zesde lid |
Geometrische begrenzing van gebieden waar windturbines het militaire radarbeeld kunnen verstoren |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_defensie_radarverstoringsgebied_windturbines/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.42, eerste lid |
Geometrische begrenzing van de Droogmakerij de Beemster |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_werelderfgoed_Beemster/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.42, tweede lid |
Geometrische begrenzing van de Stelling van Amsterdam |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_werelderfgoed_Stelling_van_Amsterdam/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.42, derde lid |
Geometrische begrenzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_werelderfgoed_Nieuwe_Hollandse_Waterlinie/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.42, vierde lid |
Geometrische begrenzing van de Romeinse Limes |
|
Indicatief |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2019/or_werelderfgoed_Romeinse_Limes/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.42, vijfde lid |
Geometrische begrenzing van de Koloniën van Weldadigheid |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/or_werelderfgoed_Kolonien_van_Weldadigheid/nld@2020‑10‑01 |
|
|
2.43, eerste lid |
Geometrische begrenzing herkomstgebieden mijnsteen en vermengde mijnsteen |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/OrBodemMijnsteenHerkomstgebieden/nld@2020‑12‑01 |
|
|
2.43, tweede lid |
Geometrische begrenzing toepassingsgebieden mijnsteen en vermengde mijnsteen |
|
Exact |
|
|
/join/id/regdata/mnre1034/2020/OrBodemMijnsteenToepassingsgebieden/nld@2020‑12‑01 |
|
|
|
T
Bijlage IVA wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
|
|
Amsterdam – Amersfoort – Apeldoorn – Oldenzaal – Duitsland |
|
A1 |
knooppunt Watergraafsmeer – knooppunt Diemen – knooppunt Muiderberg – knooppunt Eemnes – knooppunt Hoevelaken – Barneveld – knooppunt Beekbergen – knooppunt Azelo |
|
|
Het wegdeel tussen knooppunt Azelo en knooppunt Buren is aangegeven als A35 (zie Rijksweg 35) |
|
A1 |
knooppunt Buren – Duitse grens |
|
|
|
|
|
Amsterdam – Utrecht – Eindhoven – Weert – Maastricht – België |
|
A2 |
knooppunt Amstel – knooppunt Holendrecht – knooppunt Oudenrijn – knooppunt Everdingen – knooppunt Deil – knooppunt Empel – knooppunt Hintham – knooppunt Vught – knooppunt Ekkersweijer |
|
A2/N2 |
knooppunt Ekkersweijer – knooppunt Batadorp – knooppunt De Hogt – knooppunt Leenderheide |
|
A2 |
knooppunt Leenderheide – knooppunt Het Vonderen – knooppunt Kerensheide – knooppunt Kruisdonk – aansluiting Maastricht-Centrum Noord |
|
N2 |
aansluiting Maastricht-Centrum Noord – aansluiting Maastricht-Centrum Zuid |
|
A2 |
aansluiting Maastricht-Centrum Zuid – Belgische grens |
|
|
|
|
|
Papendrecht – Dordrecht |
|
N3 |
aansluiting Papendrecht – aansluiting ’s-Gravendeel |
|
|
|
|
|
Amsterdam – ’s-Gravenhage – Rotterdam – Bergen op Zoom – België |
|
A4 |
knooppunt De Nieuwe Meer – knooppunt Badhoevedorp – knooppunt De Hoek – knooppunt Burgerveen – aansluiting Zoeterwoude-Rijndijk – knooppunt Prins Clausplein – knooppunt Ypenburg – knooppunt Kethelplein – knooppunt Benelux |
|
A29 |
knooppunt Vaanplein – knooppunt Hellegatsplein |
|
A29/A59 |
knooppunt Hellegatsplein – knooppunt Sabina |
|
A4/A29 |
knooppunt Sabina – knooppunt Zoomland |
|
A4/A58 |
knooppunt Zoomland – knooppunt Markiezaat |
|
A4 |
knooppunt Markiezaat – Belgische grens |
|
|
|
|
|
Hoofddorp – Zwanenburg |
|
A5 |
knooppunt De Hoek – knooppunt Raasdorp – knooppunt Coenplein |
|
|
|
|
|
Muiderberg – Lelystad – Emmeloord – Joure |
|
A6 |
knooppunt Muiderberg – knooppunt Almere – knooppunt Emmeloord – knooppunt Joure |
|
|
|
|
|
Zaanstad – Purmerend – Den Oever – Zurich – Groningen – Duitsland |
|
A7 |
Zaandam (vanaf kilometer 4,0) – knooppunt Zaandam – aansluiting Den Oever – knooppunt Zurich – aansluiting IJlst |
|
N7 |
aansluiting IJlst – aansluiting Sneek-Oost |
|
A7 |
aansluiting Sneek-Oost – knooppunt Joure |
|
A7 |
knooppunt Joure – knooppunt Heerenveen – aansluiting Drachten – knooppunt Julianaplein |
|
N7 |
knooppunt Julianaplein – knooppunt Euvelgunne – aansluiting Westerbroek |
|
A7 |
aansluiting Westerbroek – knooppunt Zuidbroek – Duitse grens |
|
|
|
|
|
Amsterdam – Zaanstad – Beverwijk |
|
A8 |
knooppunt Coenplein – knooppunt Zaandam – aansluiting Zaanstad-Noord |
|
|
|
|
|
Diemen – Badhoevedorp – Haarlem – Alkmaar – Den Helder |
|
A9 |
knooppunt Diemen – knooppunt Holendrecht – knooppunt Badhoevedorp – knooppunt Raasdorp – knooppunt Rottepolderplein – knooppunt Velsen – knooppunt Beverwijk – knooppunt Kooimeer |
|
N9 |
knooppunt Kooimeer – Aansluiting N99 |
|
|
|
|
|
Ringweg Amsterdam |
|
A10 |
knooppunt Coenplein – knooppunt Watergraafsmeer – knooppunt Nieuwe Meer |
|
|
|
|
|
Leiden – Alphen a/d Rijn – Bodegraven |
|
N11 |
aansluiting Zoeterwoude-Rijndijk – knooppunt Bodegraven |
|
|
|
|
|
’s-Gravenhage – Utrecht – Arnhem – Duitsland |
|
A12 |
’s-Gravenhage (vanaf kilometer 3,3) – knooppunt Prins Clausplein – knooppunt Gouwe – knooppunt Bodegraven – knooppunt Oudenrijn – knooppunt Lunetten – knooppunt Maanderbroek – knooppunt Grijsoord |
|
A12/A50 |
knooppunt Grijsoord – knooppunt Waterberg |
|
A12 |
knooppunt Waterberg – knooppunt Velperbroek – knooppunt Oud-Dijk – Duitse grens |
|
|
|
|
|
’s-Gravenhage – Rotterdam |
|
A13 |
knooppunt Ypenburg – knooppunt Doenkade – knooppunt Kleinpolderplein |
|
|
|
|
|
Wassenaar – Leidschendam – ’s-Gravenhage |
|
N14 |
Wittenburgerweg – aansluiting N44- aansluiting Leidschendam |
|
|
|
|
|
Oostvoorne – Rotterdam – Rijksweg 12 – Babberich – Doetinchem – Enschede |
|
A15 |
aansluiting Oostvoorne (vanaf kilometer 25,1) – aansluiting Brielle – knooppunt Benelux – knooppunt Vaanplein – knooppunt Ridderkerk-Noord |
|
A15/A16 |
knooppunt Ridderkerk-Noord – knooppunt Ridderkerk-Zuid |
|
A15 |
knooppunt Ridderkerk-Zuid – aansluiting Papendrecht – knooppunt Gorinchem – knooppunt Deil – knooppunt Valburg – knooppunt Ressen – Rijksweg 12 |
|
A18 |
knooppunt Oud-Dijk – Varsseveld |
|
N18 |
Varsseveld – aansluiting A35 |
|
|
|
|
|
Rotterdam – Dordrecht – Breda – België |
|
A16 |
knooppunt Doenkade – knooppunt Terbregseplein – knooppunt Ridderkerk-Noord |
|
A16/A15 |
knooppunt Ridderkerk-Noord – knooppunt Ridderkerk-Zuid |
|
A16 |
knooppunt Ridderkerk-Zuid – aansluiting N3 – knooppunt Klaverpolder |
|
A16/A59 |
knooppunt Klaverpolder – knooppunt Zonzeel |
|
A16 |
knooppunt Zonzeel – knooppunt Princeville |
|
A16/A58 |
knooppunt Princeville – knooppunt Galder |
|
A16 |
knooppunt Galder – Belgische grens |
|
|
|
|
|
Moerdijk – Roosendaal |
|
A17/A59 |
knooppunt Klaverpolder – knooppunt Noordhoek |
|
A17 |
knooppunt Noordhoek – knooppunt De Stok |
|
|
|
|
|
Maasdijk – Rotterdam – Gouda |
|
A20 |
aansluiting Westerlee- knooppunt Kethelplein – knooppunt Kleinpolderplein – knooppunt Terbregseplein- knooppunt Gouwe |
|
|
|
|
|
Velsen – Beverwijk |
|
A22 |
knooppunt Velsen – knooppunt Beverwijk |
|
|
|
|
|
Rotterdam – Vlaardingen |
|
A24 |
aansluiting A15 – Aansluiting A20 |
|
|
|
|
|
Breda – Gorinchem – Utrecht – Almere |
|
A27 |
knooppunt St.Annabosch – knooppunt Hooipolder – knooppunt Gorinchem – knooppunt Everdingen – knooppunt Lunetten – knooppunt Rijnsweerd – knooppunt Eemnes – knooppunt Almere |
|
|
|
|
|
Utrecht – Amersfoort – Zwolle – Assen – Groningen |
|
A28 |
knooppunt Rijnsweerd – knooppunt Hoevelaken – knooppunt Hattemerbroek – knooppunt Lankhorst – knooppunt Hoogeveen – knooppunt Assen -knooppunt Julianaplein |
|
|
|
|
|
Rotterdam – Klaaswaal |
|
A29 |
knooppunt Vaanplein – Klaaswaal |
|
|
Het wegdeel tussen Klaaswaal en knooppunt Sabina valt onder A4 (zie Rijksweg 4). |
|
|
|
|
|
Ede – Barneveld |
|
A30 |
knooppunt Maanderbroek – aansluiting Barneveld |
|
|
|
|
|
Zurich – Leeuwarden – Drachten |
|
N31 |
knooppunt Zurich – aansluiting Midlum |
|
A31 |
aansluiting Midlum – aansluiting Marssum |
|
N31 |
aansluiting Marssum – knooppunt Werpsterhoek – aansluiting Drachten |
|
|
|
|
|
Meppel – Heerenveen – Leeuwarden |
|
A32 |
knooppunt Lankhorst – knooppunt Heerenveen – aansluiting Wirdum |
|
N32 |
aansluiting Wirdum – knooppunt Werpsterhoek |
|
|
|
|
|
Assen – Zuidbroek – Eemshaven |
|
N33 |
knooppunt Assen – knooppunt Zuidbroek – Eemshaven (tot kilometer 77,2) |
|
|
|
|
|
Wierden – Enschede – Duitse grens |
|
N35 |
de N35 van Zwolle tot Wierden valt onder de administratieve noemer Rijksweg 835, zie verder aldaar. |
|
A35 |
aansluiting Wierden – aansluiting Almelo-West – knooppunt Azelo |
|
A35/A1 |
knooppunt Azelo – knooppunt Buren |
|
A35 |
knooppunt Buren – aansluiting Enschede-West – Enschede |
|
N35 |
Enschede – Duitse grens |
|
|
|
|
|
Almelo – Dedemsvaart |
|
N36 |
aansluiting Almelo-West – aansluiting N48 |
|
|
|
|
|
Hoogeveen – Duitse grens |
|
A37 |
knooppunt Hoogeveen – knooppunt Holsloot – Duitse grens |
|
|
|
|
|
Ridderkerk – Rotterdam |
|
– |
Ridderkerk Rotterdamseweg – knooppunt Ridderkerk |
|
|
|
|
|
Burgerveen – Wassenaar – ’s-Gravenhage |
|
A44 |
knooppunt Burgerveen – Wassenaar |
|
N44 |
Wassenaar – ’s-Gravenhage (tot kilometer 27,4) |
|
|
|
|
|
Groningen |
|
N46 |
knooppunt Euvelgunne – aansluiting Driebond |
|
|
|
|
|
Ommen – Hoogeveen |
|
N48 |
aansluiting N36 – knooppunt Hoogeveen |
|
|
|
|
|
Eindhoven – Oss – Ravenstein – Arnhem – Apeldoorn – Kampen – Ens |
|
A50 |
John F. Kennedylaan Eindhoven (tot Tempellaan) – aansluiting Ekkersrijt |
|
A50 |
knooppunt Ekkersweijer – aansluiting Ekkersrijt – knooppunt Paalgraven – knooppunt Bankhoef – knooppunt Ewijk – knooppunt Valburg – knooppunt Grijsoord |
|
|
Het wegdeel van knooppunt Grijsoord tot knooppunt Waterberg valt onder A12 (zie Rijksweg 12). |
|
A50 |
knooppunt Waterberg – knooppunt Beekbergen – knooppunt Hattemerbroek |
|
N50 |
knooppunt Hattemerbroek – aansluiting Ens |
|
N50 |
Het wegdeel van aansluiting Ens tot knooppunt Emmeloord valt onder de administratieve noemer Rijksweg 838, zie verder aldaar. |
|
|
|
|
|
Brielle – Haamstede – Middelburg |
|
N57 |
aansluiting Brielle – aansluiting N59 – aansluiting Middelburg-Oost |
|
N652 |
Aansluiting N57 – Haamstede |
|
|
|
|
|
Eindhoven – Breda – Vlissingen |
|
A58 |
knooppunt Batadorp – knooppunt De Baars – knooppunt St.Annabosch |
|
A58 |
knooppunt St.Annabosch – knooppunt Galder |
|
|
Het wegdeel tussen knooppunt Galder en knooppunt Princeville is aangegeven als A16 (zie Rijksweg 16). |
|
A58 |
knooppunt Princeville – knooppunt de Stok – knooppunt Zoomland |
|
|
Het wegdeel tussen knooppunt Zoomland en knooppunt Markiezaat is aangegeven als A4 (zie Rijksweg 4). |
|
A58 |
knooppunt Markiezaat – Vlissingen (tot kilometer 171,3) |
|
|
|
|
|
Serooskerke – Zierikzee – Willemstad – Den Bosch – Oss |
|
N59 |
aansluiting N57 – knooppunt Hellegatsplein |
|
|
Het wegdeel tussen knooppunt Hellegatsplein en knooppunt Sabina is aangegeven als A4 (zie Rijksweg 4). |
|
A59 |
knooppunt Sabina – knooppunt Noordhoek |
|
|
Het wegdeel tussen knooppunt Noordhoek en knooppunt Zonzeel is aangegeven als A16 (zie Rijksweg 16). |
|
A59 |
knooppunt Zonzeel – knooppunt Hooipolder – knooppunt Empel |
|
|
Het wegdeel tussen knooppunt Empel en knooppunt Hintham is aangegeven als A2 (zie Rijksweg 2). |
|
A59 |
knooppunt Hintham – knooppunt Paalgraven |
|
|
|
|
|
Schoondijke – Terneuzen |
|
N61 |
Schoondijke (vanaf kilometer 1,2) – aansluiting N290 Terneuzen |
|
|
|
|
|
’s-Hertogenbosch – Tilburg |
|
A65 |
knooppunt Vught – Vught |
|
N65 |
Vught – aansluiting Berkel-Enschot |
|
A65 |
aansluiting Berkel-Enschot – knooppunt De Baars |
|
|
|
|
|
België – Eindhoven – Venlo – Duitsland |
|
A67 |
Belgische grens – knooppunt De Hogt |
|
|
Het wegdeel tussen knooppunt De Hogt en knooppunt Leenderheide is aangegeven als A2 (zie Rijksweg 2). |
|
A67 |
knooppunt Leenderheide – knooppunt Zaarderheiken – Duitse grens |
|
|
|
|
|
Echt – Susteren – Maasbracht – Boxmeer – Nijmegen |
|
A73 |
knooppunt Het Vonderen – knooppunt Tiglia – knooppunt Zaarderheiken – knooppunt Rijkevoort – knooppunt Neerbosch – knooppunt Ewijk |
|
|
|
|
|
Duitsland – Venlo |
|
A74 |
Duitse grens- knooppunt Tiglia |
|
|
|
|
|
België – Geleen – Heerlen – Duitsland |
|
A76 |
Belgische grens – knooppunt Kerensheide – knooppunt Kunderberg – Duitse grens |
|
|
|
|
|
Boxmeer – Duitsland |
|
A77 |
knooppunt Rijkevoort – Duitse grens |
|
|
|
|
|
Maastricht – Heerlen |
|
A79 |
knooppunt Kruisdonk – knooppunt Kunderberg |
|
|
|
|
|
Den Helder – Den Oever |
|
N99 |
aansluiting Rijksweg 9 – aansluiting Den Oever |
|
|
|
|
|
Amsterdam – Haarlem |
|
N200 |
aansluiting Westerpark – aansluiting Halfweg |
|
A200 |
aansluiting Halfweg – knooppunt Rottepolderplein – aansluiting Haarlem-Centrum (tot kilometer 11,8) |
|
|
|
|
|
Haarlem-Zuid |
|
A205 |
aansluiting Haarlem – knooppunt Rottepolderplein |
|
|
|
|
|
Santpoort – IJmuiden |
|
A208 |
aansluiting Velserbroek (vanaf kilometer 7,3) – knooppunt IJmuiden |
|
|
|
|
|
knooppunt Neerbosch – Nijmegen |
|
A73 |
knooppunt Neerbosch – Nijmegen (tot kilometer 108,6) |
|
|
|
|
|
Zwolle – Wierden |
|
N35 |
Wijthmen (vanaf kilometer 4,8) – aansluiting Wierden |
|
|
|
|
|
Ens – Emmeloord |
|
N50 |
aansluiting Ens – knooppunt Emmeloord |
|
|
|
|
|
Ridderkerk – Alblasserdam |
|
N915 |
aansluiting Hendrik-Ido-Ambacht – aansluiting Alblasserdam |
U
Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De waarden van emissiekentallen α en β zijn gegeven in de tabel 2.1 en tabel 2.2 als functie van de octaafband en de voertuigcategorie. De getallen gelden voor horizontale weggedeelten met een wegverharding van dicht asfaltbeton.
|
Octaafbandindex (i) |
α |
||
|
m = lv |
m = mv |
m = zv |
|
|
1 |
|
|
|
|
2 |
|
|
|
|
3 |
|
|
|
|
4 |
94,5 |
|
|
|
5 |
|
|
|
|
6 |
|
|
|
|
7 |
|
|
|
|
8 |
|
|
|
|
Octaafbandindex (i) |
β |
||
|
m = lv |
m = mv |
m = zv |
|
|
1 |
|
|
|
|
2 |
|
|
|
|
3 |
|
|
|
|
4 |
|
|
|
|
5 |
|
|
|
|
6 |
|
|
|
|
7 |
|
|
|
|
8 |
|
|
|
Als het in rekening brengen van motorfietsen en bromfietsen noodzakelijk wordt geacht, kan dit gebeuren door het introduceren van extra voertuigcategorieën in de formule 2.1. De emissiekentallen α en β voor motorfietsen en bromfietsen zijn gegeven in tabel 2.2a en kunnen gebruikt worden in formule 2.3. De referentiesnelheid v0 is voor motorfietsen 80 km/u voor bromfietsen is de (fictieve) referentiesnelheid 1 km/u.
V
Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor een wegdektype dat afwijkt van het referentiewegdek (dicht asfalt beton of SMA 0/11) wordt een correctie op het A-gewogen equivalente bronvermogen in rekening gebracht. De wegdekcorrectie Cwegdek is het verschil tussen het geluidemissiegetal dat is gebaseerd op dicht asfaltbeton en het geluidemissiegetal bepaald voor het afwijkende wegdektype. De wegdekcorrectie is in het algemeen afhankelijk van de verkeerssamenstelling en de snelheid en wordt beschreven met de volgende verhouding:
met:
v0: is de referentiesnelheid in km/u: 80 km/u voor lichte motorvoertuigen (m = lv) en 70 km/u voor middelzware en zware motorvoertuigen (m = mv, resp. m = zv);
σm,i: verschil in dB(A) bij de referentiesnelheid v0;
τm: snelheidsindex in dB(A) per decade snelheidstoename.
De coëfficiënten σm,i en τm zijn gegeven in tabel 2.3.
|
Volg nr |
Wegdektype |
σlv,i |
τlv |
|||||||
|
i=1 |
i=2 |
i=3 |
i=4 |
i=5 |
i=6 |
i=7 |
i=8 |
|||
|
1 |
Referentiewegdek |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|
2 |
1L ZOAB |
0,5 |
3,3 |
2,4 |
3,2 |
-1,3 |
-3,5 |
-2,6 |
0,5 |
-6,5 |
|
3 |
Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4 |
2L ZOAB |
0,4 |
2,4 |
0,2 |
-3,1 |
-4,2 |
-6,3 |
-4,8 |
-2,0 |
-3,0 |
|
5 |
2L ZOAB fijn |
-1,0 |
1,7 |
-1,5 |
-5,3 |
-6,3 |
-8,5 |
-5,3 |
-2,4 |
-0,1 |
|
6 |
SMA 0/5 |
1,1 |
-1,0 |
0,2 |
1,3 |
-1,9 |
-2,8 |
-2,1 |
-1,4 |
-1,0 |
|
7 |
SMA 0/8 |
0,3 |
0,0 |
0,0 |
-0,1 |
-0,7 |
-1,3 |
-0,8 |
-0,8 |
-1,0 |
|
8 |
Akoestisch geoptimaliseerd SMA |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
9 |
Uitgeborsteld beton |
1,1 |
-0,4 |
1,3 |
2,2 |
2,5 |
0,8 |
-0,2 |
-0,1 |
1,4 |
|
10 |
Geoptimaliseerd uitgeborsteld beton |
-0,2 |
-0,7 |
0,6 |
1,0 |
1,1 |
-1,5 |
-2,0 |
-1,8 |
1,0 |
|
11 |
Fijngebezemd beton |
1,1 |
-0,5 |
2,7 |
2,1 |
1,6 |
2,7 |
1,3 |
-0,4 |
7,7 |
|
12 |
Oppervlakbewerking |
1,1 |
1,0 |
2,6 |
4,0 |
4,0 |
0,1 |
-1,0 |
-0,8 |
-0,2 |
|
13 |
Elementenverharding keperverband |
8,3 |
8,7 |
7,8 |
5,0 |
3,0 |
-0,7 |
0,8 |
1,8 |
2,5 |
|
14 |
Elementenverharding niet in keperverband |
12,3 |
11,9 |
9,7 |
7,1 |
7,1 |
2,8 |
4,7 |
4,5 |
2,9 |
|
15 |
Stille elementenverharding |
7,8 |
6,3 |
5,2 |
2,8 |
-1,9 |
-6,0 |
-3,0 |
-0,1 |
-1,7 |
|
16 |
Dunne deklagen A |
|
|
- |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
|
17 |
Dunne deklagen B |
|
|
- |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
|
Volg nr |
Wegdektype |
σ(m)zv,i |
τm(z)v |
|||||||
|
i=1 |
i=2 |
i=3 |
i=4 |
i=5 |
i=6 |
i=7 |
i=8 |
|||
|
1 |
Referentiewegdek |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|
2 |
1L ZOAB |
0,9 |
1,4 |
1,8 |
-0,4 |
-5,2 |
-4,6 |
-3,0 |
-1,4 |
0,2 |
|
3 |
Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4 |
2L ZOAB |
0,4 |
0,2 |
-0,7 |
-5,4 |
-6,3 |
-6,3 |
-4,7 |
-3,7 |
4,7 |
|
5 |
2L ZOAB fijn |
1,0 |
0,1 |
-1,8 |
-5,9 |
-6,1 |
-6,7 |
-4,8 |
-3,8 |
-0,8 |
|
6 |
SMA 0/5 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|
7 |
SMA 0/8 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|
8 |
Akoestisch geoptimaliseerd SMA |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
9 |
Uitgeborsteld beton |
0,0 |
1,1 |
0,4 |
-0,3 |
-0,2 |
-0,7 |
-1,1 |
-1,0 |
4,4 |
|
10 |
Geoptimaliseerd uitgeborsteld beton |
-0,3 |
1,0 |
-1,7 |
-1,2 |
-1,6 |
-2,4 |
-1,7 |
-1,7 |
-6,6 |
|
11 |
Fijngebezemd beton |
0,0 |
3,3 |
2,4 |
1,9 |
2,0 |
1,2 |
0,1 |
0,0 |
3,7 |
|
12 |
Oppervlakbewerking |
0,0 |
2,0 |
1,8 |
1,0 |
-0,7 |
-2,1 |
-1,9 |
-1,7 |
1,7 |
|
13 |
Elementenverharding keperverband |
8,3 |
8,7 |
7,8 |
5,0 |
3,0 |
-0,7 |
0,8 |
1,8 |
2,5 |
|
14 |
Elementenverharding niet in keperverband |
12,3 |
11,9 |
9,7 |
7,1 |
7,1 |
2,8 |
4,7 |
4,5 |
2,9 |
|
15 |
Stille elementenverharding |
0,2 |
0,7 |
0,7 |
1,1 |
1,8 |
1,2 |
1,1 |
0,2 |
0,0 |
|
16 |
Dunne deklagen A |
|
|
|
- |
- |
- |
- |
- |
|
|
17 |
Dunne deklagen B |
|
|
|
- |
- |
- |
- |
- |
|
In hoofdstuk 4 is de procedure voor het vaststellen van een Cwegdek voor een wegdekproduct gegeven. Wegdekproducten worden op basis van deze procedure ingedeeld in één van bovenstaande wegdektypen. Voor het bepalen van nieuwe wegdektypen wordt ook gebruik gemaakt van de procedure in hoofdstuk 4.
W
Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als zich binnen een sector objecten bevinden waarvan de zichthoek ten minste samenvalt met de openingshoek van die sector en waarvan daarnaast in redelijkheid is te verwachten dat die de geluidoverdracht zullen belemmeren, wordt de schermwerking ΔLSW samen met een verminderde bodemdemping (vervat in de termen Sw en Sb, zie tabel 2.7 van § 2.8) in rekening gebracht.
Voor de bepaling van de totale schermwerking wordt onderscheid gemaakt tussen objecten die voldoen aan de definitie van een middenbermscherm als bedoeld in hoofdstuk 6 en alle andere afschermende objecten.
De totale schermwerking ΔLSW wordt berekend volgens de formule:
waarin:
ΔLSWN: de schermwerking van een afschermend object, niet zijnde een middenbermscherm;
Cmbs: de middenbermcorrectie;
Cdiff: de correctie voor een diffractoreffect voor een ingegraven diffractor.
De waarde van de correctieterm voor een middenbermscherm Cmbs volgt uit de methode, beschreven in hoofdstuk 6.
De waarde van de correctieterm voor een diffractor Cdiff volgt uit de methode, beschreven in hoofdstuk 7.
De berekeningsformule van de schermwerking ΔLSWN van een willekeurig gevormd object (niet zijnde een middenbermscherm of ingegraven diffractor) bevat drievier termen, zie formule 2.18:
De eerste term beschrijft de afscherming van een equivalent ideaal scherm (een dun, verticaal vlak). De hoogte van het equivalente scherm is gelijk aan de grootste hoogte van het obstakel. De bovenrand van het equivalente scherm valt samen met de bovenrand van het object. Als op grond hiervan meerdere locaties van het equivalente scherm mogelijk zijn, wordt hieruit die locatie gekozen die maximale schermwerking tot gevolg heeft.
De tweede, de derde en de derdevierde term zijn alleen van belang als het profiel, dat wil zeggen de doorsnede in het sectorvlak,
van het afschermend object afwijkt van dat van het ideale scherm;
Het extra afschermend effect van een diffractor bovenop een geluidscherm wordt in rekening gebracht met een correctieterm CS,diff;
Het extra afschermende effect van een schermtop – mits deze voldoet aan de in hoofdstuk 5 omschreven eisen – kan in rekening worden gebracht met een correctieterm CT door een schermtop;
Het effect van alle andere van het ideale scherm afwijkende profielen wordt in rekening gebracht door het toepassen van een profielafhankelijke correctieterm Cp.
Als er meerdere afschermende objecten in een sector aanwezig zijn, wordt alleen het object in rekening gebracht dat, bij afwezigheid van de andere objecten, de grootste afscherming zou geven.
De schermwerking ΔLSWN wordt berekend volgens de formule:
waarin:
H: de effectiviteit van het scherm is;
F(Nf): een functie met argument Nf (het fresnelgetal);
CS,diff: de correctieterm voor een diffractor als schermtop op een geluidscherm;
CT: de correctieterm door een schermtop in de vorm van een T-top;
Cp: de profielafhankelijke correctieterm.
Als de schermwerking ΔLSWN op grond van formule 2.18 negatief wordt, wordt de waarde ΔLSW = 0 aangehouden.
Voor de berekening van de afschermende effecten zijn de volgende gegevens nodig:
zB: de hoogte van de bron ten opzichte van het referentiepeil (= horizontaal vlak waarin z = 0) [m];
zW: de hoogte van het waarneempunt ten opzichte van het referentiepeil [m];
zT: de hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van het referentiepeil [m];
hb: de hoogte van het bronpunt boven de gemiddelde maaiveldhoogte in het brongebied [m];
hw: de hoogte van het waarneempunt boven de gemiddelde maaiveldhoogte in het waarneemgebied [m];
hT: de hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van het plaatselijk maaiveld. Het plaatselijk maaiveld bij een scherm is de gemiddelde maaiveldhoogte in een strook ter breedte van 5 m aan beide zijden van het scherm. Als aan beide zijden van het scherm de maaiveldhoogte verschillend is, wordt de grootste waarde van hT genomen, zie figuur 2.4 [m];
Ro: de afstand tussen bron- en waarneempunt gemeten langs de kortste verbindingslijn [m];
Rw: de horizontaal gemeten afstand tussen waarneempunt en scherm [m];
R: de horizontaal gemeten afstand tussen waarneem- en bronpunt [m]; en
–: het profiel van het afschermend object.


Voor de berekening worden op het scherm een drietal punten gedefinieerd (zie figuur 2.5):
K: het snijpunt van het scherm met de zichtlijn (= de rechte tussen bron- en waarneempunt);
L: het snijpunt van het scherm met een gekromde geluidstraal die onder meewindcondities van bron- naar waarneempunt loopt; en
T: de top van het scherm.
Deze drie punten bevinden zich op de respectievelijke hoogten zK, zL en zT boven het referentiepeil. Voor de afstand tussen de punten K en L geldt:
Verder geldt:
RL is de som van de lengtes van de lijnstukken BL en LW;
RT is de som van de lengtes van de lijnstukken BT en TW; en
R0 is de som van de lengtes van de lijnstukken BK en KW.
De factoren Sw en Sb uit formules als gegeven in tabel 2.7 (§ 2.8) worden berekend volgens de formules:
waarin he de effectieve schermhoogte is, gedefinieerd als:
De schermwerking van een ideaal scherm is gelijk aan H F(Nf).
H wordt als bepaald volgens de formule:
i is hierin de octaafbandindex. De minimale hoogte van de top van het scherm ten opzichte van het plaatselijk maaiveld hT waarmee wordt gerekend, is 0,5 m. De maximale waarde van H is 1.
Nf wordt als volgt bepaald:
met ε de ‘akoestische omweg’, die wordt gedefinieerd als:
De definitie van de functie F is gegeven in de formules 2.25a tot en met f uit tabel 2.8.
|
Geldig in het interval van Nf |
Definitie F(Nf) |
|
|
van |
tot |
|
|
- ∞ |
- 0,314 |
0 |
|
- 0,314 |
- 0,0016 |
- 3,682-9,288 lg |Nf| -4,482 lg2 |Nf| -1,170 lg3 |Nf| – 0,128 lg4 |Nf| |
|
- 0,0016 |
+ 0,0016 |
5 |
|
+ 0,0016 |
+ 1 |
12,909 + 7,495 lg Nf + 2,612 lg2Nf + 0,073 lg3Nf – 0,184 lg4Nf – 0,032 lg5Nf |
|
+ 1 |
+ 16,1845 |
12,909 + 10 lg Nf |
|
+ 16,1845 |
+ ∞ |
25 |
Diffractor op scherm
De waarde van de correctieterm voor een diffractor op een scherm CS,diff volgt uit de methode, beschreven in hoofdstuk 7.
Schermtop in de vorm van een T-top
De waarde van de correctieterm voor een schermtop CT volgt uit de methode beschreven in hoofdstuk 5.
Andere profielen
De waarden van de profielafhankelijke correctieterm Cp volgen uit tabel 2.9.
|
Cp |
object |
|
0 dB |
– alle gebouwen – dunne wanden waarvan de hoek met verticaal ≤ 20° – grondlichamen met 0° ≤ T ≤ 70° – alle grondlichamen met daarop een dunne wand, als de totale constructiehoogte minder dan twee maal de hoogte van die wand is, of als de wand hoger is dan 3,5 m – bij toepassing van een diffractor op een scherm, waarvan het effect met de correctieterm CS,diff in rekening wordt gebracht – bij toepassing van een schermtop, waarvan het effect met de correctieterm CT in rekening wordt gebracht |
|
2 dB |
– randen van weglichamen in ophoging – randen van wegen op een viaduct – alle grondlichamen met daarop een dunne wand, als de totale constructiehoogte meer bedraagt dan twee maal de hoogte van die wand en de wand niet hoger is dan 3,5 m – grondlichamen met 70° < T ≤ 165° |
In de gevallen waarin het profiel van het afschermend object niet overeenkomt met een van de in tabel 2.9 genoemde profielen wordt een nader onderzoek naar de schermwerking van dat object verricht.
Als de isolatiewaarde van de afscherming minder dan 10 dB groter is dan de berekende schermwerking ΔLSWN is nader onderzoek vereist naar de totale geluidreducerende werking van de afscherming.
X
Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Uit het verschil tussen de waarden am en bm uit de regressie volgens 4.3.4 en de waarden aref,m en bref,m van het referentiewegdek worden de waarden ΔLm en τm bepaald volgens de formules:
waarin:
aref,1 = 77,277,5 en bref,1 = 30,636,8 voor lichte motorvoertuigen (m = 1) bij metingen op 3,0 m hoogte;
aref,3 = 84,483,6 en bref,3 = 27,029,9 voor zware motorvoertuigen (m = 3) bij metingen op 3,0 m hoogte.
Y
Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Van de genormeerde octaafbandwaarden uit 4.3.6 worden de octaafbandwaarden anref,i,m van het genormeerde spectrum van het referentiewegdek uit tabel 4.1 afgetrokken. Bij iedere octaafbandwaarde van het verschil wordt vervolgens de waarde ΔLm uit 4.3.5 opgeteld. Dit levert de octaafbandwaarden van de snelheidsonafhankelijke term van de initiële wegdekcorrectie ΔLi,m, waarin i het nummer is van de octaafband (i = 1, 2 ... 8, voor de octaafbanden van 63 Hz tot en met 8.000 Hz).
|
Voertuigcategorie |
Middenfrequentie octaafband [Hz] |
|||||||
|
63 |
125 |
250 |
500 |
1.000 |
2.000 |
4.000 |
8.000 |
|
|
Lichte motorvoertuigen (m = 1) |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
|
Zware motorvoertuigen (m = 3) |
- |
- |
- |
- |
-3,0 |
- |
- |
- |
Z
Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als van een specifiek product geen wegdekken voorhanden zijn om de verouderingscorrectie Ctijdvast te stellen, kan deze worden gebaseerd op de gegevens van het standaard (generieke) wegdektype waartoe het wegdek behoort. In dat geval wordt SPB>75%levensduur,i,m overgenomen van het betrokken wegdektype en op basis daarvan wordt de verouderingscorrectie Ctijd,i,m vastgelegd met behulp van formule 4.12.
De SPB>75%levensduur,i,m voor een bepaald wegdektype kan voor snelheid vx,m worden bepaald uit tabel 4.2a met de regressieparameters a>75%levensduur,i,m en b>75%levensduur,i,m en onderstaande vergelijking:
De waarden voor a>75%levensduur,i,m en b>75%levensduur,m zijn opgenomen in tabel 4.2.
|
Volg nr |
Wegdektype |
a>75%levensduur,i,lv |
b>75% |
|||||||
|
i=1 |
i=2 |
i=3 |
i=4 |
i=5 |
i=6 |
i=7 |
i=8 |
|||
|
1 |
Referentiewegdek |
44,0 |
49,9 |
56,9 |
65,5 |
74,7 |
72,1 |
63,6 |
52,9 |
30,6 |
|
2 |
1L ZOAB |
44,1 |
53,5 |
59,6 |
68,9 |
76,1 |
70,2 |
62,5 |
55,0 |
24,1 |
|
3 |
Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
|
4 |
2L ZOAB |
44,5 |
52,8 |
58,3 |
64,2 |
72,3 |
67,3 |
60,2 |
52,1 |
27,6 |
|
5 |
2L ZOAB fijn |
43,0 |
52,2 |
56,6 |
62,4 |
70,2 |
65,3 |
60,0 |
52,2 |
30,5 |
|
6 |
SMA 0/5 |
46,2 |
50,0 |
58,2 |
67,9 |
73,9 |
70,4 |
62,6 |
52,6 |
29,6 |
|
7 |
SMA 0/8 |
45,4 |
51,0 |
58,0 |
66,5 |
75,1 |
71,9 |
63,9 |
53,2 |
29,6 |
|
8 |
Akoestisch geoptimaliseerd SMA |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
|
9 |
Uitgeborsteld beton |
46,2 |
50,6 |
59,3 |
68,8 |
78,3 |
74,0 |
64,5 |
53,9 |
32,0 |
|
10 |
Geoptim. uitgeborsteld beton |
44,9 |
50,3 |
58,6 |
67,6 |
76,9 |
71,7 |
62,7 |
52,2 |
31,6 |
|
11 |
Fijngebezemd beton |
46,2 |
50,5 |
60,7 |
68,7 |
77,4 |
75,9 |
66,0 |
53,6 |
38,3 |
|
12 |
Oppervlak- bewerking |
46,2 |
52,0 |
60,6 |
70,6 |
79,8 |
73,3 |
63,7 |
53,2 |
30,4 |
|
13 |
Elementen- verharding keperverband |
52,5 |
59,3 |
65,4 |
71,6 |
79,5 |
72,6 |
65,5 |
54,9 |
33,1 |
|
14 |
Elementen- verharding niet in keperverband |
56,5 |
62,5 |
67,3 |
73,7 |
83,6 |
76,1 |
69,4 |
57,6 |
33,5 |
|
15 |
Stille elementen- verharding |
52,0 |
56,9 |
62,8 |
69,4 |
74,6 |
67,3 |
61,7 |
53,0 |
28,9 |
|
16 |
Dunne deklagen A |
44,9 |
49,5 |
56,6 |
64,7 |
73,7 |
70,3 |
61,9 |
52,4 |
28,1 |
|
17 |
Dunne deklagen B |
44,2 |
48,1 |
56,0 |
65,6 |
71,8 |
68,1 |
60,5 |
50,6 |
29,1 |
|
Volg nr |
Wegdektype |
a>75%levensduur,i,(m)zvv |
b>75% |
|||||||
|
i=1 |
i=2 |
i=3 |
i=4 |
i=5 |
i=6 |
i=7 |
i=8 |
|||
|
1 |
Referentiewegdek |
52,2 |
58,9 |
67,2 |
78,7 |
81,4 |
76,8 |
68,9 |
59,5 |
27,0 |
|
2 |
1L ZOAB |
52,8 |
60,5 |
69,4 |
79,6 |
78,2 |
73,2 |
67,1 |
59,8 |
27,2 |
|
3 |
Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
|
4 |
2L ZOAB |
52,7 |
59,9 |
67,7 |
74,7 |
76,4 |
71,3 |
65,0 |
56,6 |
31,7 |
|
5 |
2L ZOAB fijn |
52,7 |
59,3 |
66,0 |
74,2 |
76,1 |
70,3 |
64,2 |
56,3 |
26,2 |
|
6 |
SMA 0/5 |
52,2 |
58,9 |
67,2 |
78,7 |
81,4 |
76,8 |
68,9 |
59,5 |
27,0 |
|
7 |
SMA 0/8 |
52,2 |
58,9 |
67,2 |
78,7 |
81,4 |
76,8 |
68,9 |
59,5 |
27,0 |
|
8 |
Akoestisch geoptimaliseerd SMA |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
pm |
|
9 |
Uitgeborsteld beton |
52,2 |
60,0 |
67,6 |
78,4 |
81,2 |
76,1 |
67,8 |
58,5 |
31,4 |
|
10 |
Geoptim. uitgeborsteld beton |
51,9 |
59,9 |
65,5 |
77,5 |
79,8 |
74,4 |
67,2 |
57,8 |
20,4 |
|
11 |
Fijngebezemd beton |
52,2 |
62,2 |
69,6 |
80,6 |
83,4 |
78,0 |
69,0 |
59,5 |
30,7 |
|
12 |
Oppervlak- bewerking |
52,2 |
60,9 |
69,0 |
79,7 |
80,7 |
74,7 |
67,0 |
57,8 |
28,7 |
|
13 |
Elementen- verharding keperverband |
60,7 |
68,3 |
75,7 |
84,8 |
86,2 |
77,3 |
70,8 |
61,5 |
29,5 |
|
14 |
Elementen- verharding niet in keperverband |
64,7 |
71,5 |
77,6 |
86,9 |
90,3 |
80,8 |
74,7 |
64,2 |
29,9 |
|
15 |
Stille elementen- verharding |
52,6 |
60,3 |
68,6 |
80,9 |
85,0 |
79,2 |
71,1 |
59,9 |
27,0 |
|
16 |
Dunne deklagen A |
52,5 |
59,3 |
67,6 |
78,9 |
81,6 |
77,0 |
69,2 |
59,7 |
27,5 |
|
17 |
Dunne deklagen B |
52,5 |
59,3 |
67,6 |
78,9 |
81,6 |
77,0 |
69,2 |
59,7 |
27,5 |
|
Volg nr |
Wegdektype |
a>75%levensduur,i,lv |
b>75% |
|||||||
|
i=1 |
i=2 |
i=3 |
i=4 |
i=5 |
i=6 |
i=7 |
i=8 |
|||
|
1 |
Referentiewegdek |
40,0 |
48,2 |
58,1 |
66,9 |
75,6 |
71,0 |
61,1 |
50,8 |
36,8 |
|
2 |
1L ZOAB |
40,1 |
51,8 |
60,8 |
70,3 |
77,0 |
69,1 |
60,0 |
52,9 |
30,3 |
|
3 |
Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB |
44,5 |
52,8 |
58,3 |
69,2 |
72,3 |
67,3 |
60,2 |
52,1 |
24,7 |
|
4 |
2L ZOAB |
40,5 |
51,1 |
59,5 |
65,6 |
73,2 |
66,2 |
57,7 |
50,0 |
33,8 |
|
5 |
2L ZOAB fijn |
39,0 |
50,5 |
57,8 |
63,8 |
71,1 |
64,2 |
57,5 |
50,1 |
36,7 |
|
6 |
SMA 0/5 |
42,2 |
48,3 |
59,4 |
69,3 |
74,8 |
69,3 |
60,1 |
50,5 |
35,8 |
|
7 |
SMA 0/8 |
41,4 |
49,3 |
59,2 |
67,9 |
76,0 |
70,8 |
61,4 |
51,1 |
35,8 |
|
8 |
Akoestisch geoptimaliseerd SMA |
41,4 |
49,3 |
59,2 |
67,9 |
76,0 |
70,8 |
61,4 |
51,1 |
35,8 |
|
9 |
Uitgeborsteld beton |
42,2 |
48,9 |
60,5 |
70,2 |
79,2 |
72,9 |
60,2 |
50,1 |
38,2 |
|
10 |
Geoptim. uitgeborsteld beton |
40,9 |
48,6 |
59,8 |
69,0 |
77,8 |
70,6 |
60,2 |
50,1 |
37,8 |
|
11 |
Fijngebezemd beton |
42,2 |
48,8 |
61,9 |
70,1 |
78,3 |
74,8 |
63,5 |
51,5 |
44,5 |
|
12 |
Oppervlak- bewerking |
42,2 |
50,3 |
61,8 |
72,0 |
80,7 |
72,2 |
61,2 |
51,1 |
36,6 |
|
13 |
Elementen- verharding keperverband |
48,5 |
57,6 |
66,6 |
73,0 |
80,4 |
71,5 |
63,0 |
52,8 |
39,3 |
|
14 |
Elementen- verharding niet in keperverband |
52,5 |
60,8 |
68,5 |
75,1 |
84,5 |
75,0 |
66,9 |
55,5 |
39,7 |
|
15 |
Stille elementen- verharding |
48,0 |
55,2 |
64,0 |
70,8 |
75,5 |
66,2 |
59,2 |
50,9 |
35,1 |
|
16 |
Dunne deklagen A |
44,6 |
49,34 |
56,8 |
66,9 |
74,6 |
68,9 |
59,9 |
49,4 |
28,6 |
|
17 |
Dunne deklagen B |
44,4 |
49,14 |
56,4 |
66,6 |
74,6 |
69,3 |
60,4 |
49,3 |
27,0 |
|
Volg nr |
Wegdektype |
a>75%levensduur,i,(m)zvv |
b>75% |
|||||||
|
i=1 |
i=2 |
i=3 |
i=4 |
i=5 |
i=6 |
i=7 |
i=8 |
|||
|
1 |
Referentiewegdek |
52,6 |
58,9 |
67,7 |
79,0 |
80,7 |
74,1 |
66,4 |
57,7 |
29,9 |
|
2 |
1L ZOAB |
53,2 |
60,5 |
69,9 |
79,9 |
77,5 |
70,5 |
64,6 |
58,0 |
29,7 |
|
3 |
Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB |
53,3 |
60,5 |
68,3 |
80,3 |
77,0 |
71,9 |
65,6 |
57,2 |
21,5 |
|
4 |
2L ZOAB |
53,1 |
59,9 |
68,2 |
75,0 |
75,7 |
68,6 |
62,5 |
54,8 |
34,5 |
|
5 |
2L ZOAB fijn |
53,1 |
59,3 |
66,5 |
74,5 |
75,4 |
67,6 |
61,7 |
54,5 |
29,1 |
|
6 |
SMA 0/5 |
52,6 |
58,9 |
67,7 |
79,0 |
80,7 |
74,1 |
66,4 |
57,7 |
29,9 |
|
7 |
SMA 0/8 |
52,6 |
58,9 |
67,7 |
79,0 |
80,7 |
74,1 |
66,4 |
57,7 |
29,9 |
|
8 |
Akoestisch geoptimaliseerd SMA |
52,6 |
58,9 |
67,7 |
79,0 |
80,7 |
74,1 |
66,4 |
57,7 |
29,9 |
|
9 |
Uitgeborsteld beton |
52,6 |
60,0 |
68,1 |
78,7 |
80,5 |
73,4 |
65,3 |
56,7 |
34,3 |
|
10 |
Geoptim. uitgeborsteld beton |
52,3 |
59,9 |
66,0 |
77,8 |
79,1 |
71,7 |
64,7 |
56,0 |
23,2 |
|
11 |
Fijngebezemd beton |
52,6 |
62,2 |
70,1 |
80,9 |
82,7 |
75,3 |
66,5 |
57,7 |
33,6 |
|
12 |
Oppervlak- bewerking |
52,6 |
60,9 |
69,5 |
80,0 |
80,0 |
72,0 |
64,5 |
56,0 |
31,4 |
|
13 |
Elementen- verharding keperverband |
61,1 |
68,3 |
76,2 |
85,1 |
85,5 |
74,6 |
68,3 |
59,7 |
32,4 |
|
14 |
Elementen- verharding niet in keperverband |
65,1 |
71,5 |
78,1 |
87,2 |
89,6 |
78,1 |
72,2 |
62,4 |
32,6 |
|
15 |
Stille elementen- verharding |
53,0 |
60,3 |
69,1 |
81,2 |
84,3 |
76,5 |
68,6 |
58,1 |
29,9 |
|
16 |
Dunne deklagen A |
55,4 |
62,3 |
70,5 |
82,3 |
84,1 |
75,2 |
67,4 |
58,9 |
21,4 |
|
17 |
Dunne deklagen B |
55,4 |
62,3 |
70,5 |
82,3 |
84,1 |
75,2 |
67,4 |
58,9 |
18,5 |
AA
Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit hoofdstuk wordt de rekenregel beschreven voor de bepaling van de correctieterm voor een diffractor als bedoeld in paragraaf 2.10 van deze bijlage. De in dit hoofdstuk beschreven rekenregel is alleen toepasbaar voor een zogenaamde diffractor die niet op een afschermend object of grondlichaam is geplaatst.
In dit hoofdstuk wordt de rekenregel beschreven voor de bepaling van de correctieterm voor een diffractor als bedoeld in paragraaf 2.10 van deze bijlage. De in dit hoofdstuk beschreven rekenregel voor Cdiff is alleen toepasbaar voor een diffractor die op maaiveldniveau is ingegraven. Deze is niet toepasbaar bij een diffractor op een afschermend object of grondlichaam. De rekenregel voor CS,diff is alleen bedoeld voor een diffractor die op een geluidscherm als schermtop is toegepast.
Het diffractoreffect wordt berekend volgens de formule:
Het effect van een diffractor die op maaiveldniveau is ingegraven wordt berekend volgens de formule:
|
Cdiff = Ci,diff,hard ∙ max{0,(1 – 0,6 ∙ Bvoor – 0.6 ∙ Bna)} ∙ max{min[1 + 10 ∙ (Nf + 0.1),1],0} |
(7.1) |
waarbij wordt verstaan onder:
Ci,diff,hard: het diffractoreffect met een nabijgelegen volledig harde bodem voor octaafbandindex i;
Bvoor: de gemiddelde absorptiefractie tussen de diffractor en de bron met een maximum horizontale afstand van 10 m (vanaf de rand diffractor);
Bna: de gemiddelde absorptiefractie tussen de diffractor en de ontvanger met een maximum horizontale afstand van 10 m (vanaf de rand van de diffractor);
Nf: het fresnelgetal.
Het fresnelgetal Nf wordt bepaald volgens de methode beschreven in hoofdstuk 2.10. Hierbij geldt:
waarbij wordt verstaan onder:
z’B: de hoogte van de bron ten opzichte van het referentiepeil [m];
z’T: de hoogte van het midden van de diffractor, vermeerderd met 65 cm, ten opzichte van het referentiepeil met een maximum waarde gelijk aan z’B -10 cm [m];
z’W: de hoogte van het waarneempunt ten opzichtopzichte van het referentiepeil [m]; en
|
∆h = max{0,2 ∙ min[15,R – 5]/15} |
voor i ≤ 5 |
(7.3a) |
|
∆h = max{0,2 ∙ min[30,R – 5]/30} |
voor i ≥ 6 |
(7.3b) |
waarbij wordt verstaan onder:
R: de horizontaal gemeten afstand tussen bron- en waarneempunt [m].
In het geval van afscherming achter de diffractor, vanuit de bron gezien, wordt het fresnelgetal bepaald door de positie van de top van het maatgevende scherm als waarneempunt te beschouwen. In het geval van afscherming voor de diffractor wordt het fresnelgetal bepaald door de positie van de top van dit scherm als bronpositie te beschouwen.
Ci,diff,hard wordt berekend volgens de formules:
waarbij wordt verstaan onder:
Ai,diff: de producteigenschap van de diffractor voor octaafbandindex i [dB];
dd: de totale breedte van de diffractor [m];
rd: de afstand van het rijlijnsegment tot het midden van de diffractor [m];
θ: de hoek, beschouwd in het horizontale platte vlak, van de zichtlijn met de normaal van de diffractor [°].
Bij het toepassen van de diffractor op een scherm wordt de hoogte van de top van de afscherming (zT) bepaald door de hoogte van het scherm inclusief de extra hoogte van de diffractor.
Het diffractoreffect wordt berekend met de volgende formule:
en
Met:
Ai,S,diff: de producteigenschap van de diffractor voor octaafbandindex i, bepaald volgens de meetmethode uit 7.5
Nf: het fresnelgetal
Het fresnelgetal Nf wordt bepaald volgens de methode, beschreven in hoofdstuk 2.10. Hierbij geldt:
zB: de hoogte van de bron ten opzichte van het referentiepeil.
zT: de hoogte van het scherm inclusief diffractor, ter plaatste van het diffractiepunt, vermeerderd met 65 cm ten opzichte van het referentiepeil
zW: de hoogte van het waarneempunt ten opzichte van het referentiepeil.
De producteigenschappen Ai,diff worden volgens de regels in dit hoofdstuk bepaald.
Deze methode is geschikt voor het bepalen van akoestische eigenschappen van een diffractor onder de volgende voorwaarden:
De diffractor is bedoeld om langs een weg geplaatst te worden op dezelfde hoogte als de weg.
Metingen van de geluiddruk worden uitgevoerd met een afgedekte en onafgedekte diffractor.
Een geluidbron, zoals een luidspreker, wordt dicht bij de grond gebruikt.
Een akoestisch harde bodem is aanwezig tussen de geluidbron en de microfoonpositie.
De akoestische eigenschappen worden bepaald in 1/3 octaafbanden van 100 tot en met 2.500 Hz.
De omrekening naar octaafbanden vindt plaats door toepassing van het standaard geluidspectrum voor wegverkeer zoals opgenomen is in NEN-EN 1793-3:1997.
Metingen worden uitgevoerd met een luidspreker met een hoogte tussen 10 en 20 cm boven de bodem (het wegdek), op een afstand van 1,70 m tot de voorste rand van de diffractor. De microfoon bevindt zich op 1,20 m hoogte en op 7,5 m afstand van de luidspreker. Daarnaast wordt er gemeten met twee aanvullende luidsprekerposities. Deze metingen vinden plaats onder een hoek van +45° en -45°. De afstand tussen microfoon en luidspreker is hier 7.5 ∙ √2 =10,6 m. Eventueel kan alleen onder een hoek van +45° of -45° gemeten worden waarbij het meetresultaat voor beide hoeken geldt. Dan reduceert de minimale lengte van de diffractor tot 22,5 m.
Een tweede (referentie) microfoon voor het bepalen van de bronsterkte wordt op 1 m van de luidspreker geplaatst.
De bron- en meetposities zijn weergeven in figuur 7.1.

Voor iedere meetpositie wordt een geluidoverdrachtmeting uitgevoerd met zowel een
afgedekte als onafgedekte diffractor. Voor het volledige frequentiebereik van 100
tot en met 2.500 Hz wordt, per 1/3 octaafband, het verschil in niveau op de referentiepositie
(1 m van de luidspreker) en op de testmicrofoon gemetenbepaald.
Voorafgaand aan de metingen met afgedekte diffractor wordt, met dezelfde procedure, een meting op een vlakke volledig harde bodem uitgevoerd. De meetopstelling met afgedekte diffractor is geschikt voor gebruik als voor iedere 1/3 octaafband het verschil tussen de meting op harde bodem en die met de afgedekte diffractor kleiner is dan 2dB.
Deze meetprocedure is geïllustreerd in figuur 7.2

Per 1/3 octaafband j wordt Aj,diff,0 berekend volgens de formule:
waarbij:
De meetprocedure wordt herhaald voor -45° en +45°3.
Vervolgens wordt per 1/3 octaafband het effect van de drie hoeken energetisch gemiddeld door
Het effect per octaafband, Ai,diff, wordt berekend door de bijdrage van het diffractoreffect van de 3 1/3 octaafband waarden in het betrokken octaafband te wegen met het wegverkeerspectrum uit NEN=EN 1793-3:1997.
Van de metingen wordt een akoestisch rapport opgesteld. In dit rapport zijn ten minste de volgende gegevens opgenomen:
Naam van het meetbureau;
Datum en locatie testmetingen;
Omschrijving resultaat controlemeting bij harde bodem en afgedekte diffractor;
Omschrijving van de meetlocatie;
Beschrijving van de gebruikte meetapparatuur;
Foto’s van de meetopstelling en geteste diffractor zowel bedekt als onbedekt;
Omschrijving van de diffractor, waaronder type, afmetingen, waaronder de breedte, en fabrikant;
Meteorologische omstandigheden;
Resultaten van de metingen in 1/3 octaafbanden;
Rapportage van Ai,diff in 1/3 octaafbanden en in 1/1 octaafbanden.
De producteigenschappen Ai,S,diff worden bepaald door metingen uit te voeren volgens de norm NEN-EN 1793-4:2015. Dit betreft het uitvoeren van geluidoverdrachtmetingen aan een testopstelling met een 4 meter hoog geluidscherm, met en zonder de diffractor.
Bij de meting met de diffractor op het scherm moet de geometrie van bron- en ontvangerposities worden opgehoogd met de extra hoogte van de diffractor. Deze extra hoogte moet expliciet worden opgenomen in de meetrapportage.
Het resultaat van de metingen is een zogenoemde diffractie index, die een maat is voor het extra effect van de schermtop, ten opzichte van het basisscherm zonder top.
Ten opzichte van NEN-EN 1793-4:2015 worden de volgende afwijkingen toegepast:
Voor het middelen van de posities geldt het volgende. Eerst wordt voor elke 1/3 octaafband (j) per hoek (h=0 of h=45) graden voor elk van de meetposities (k=1 t/m 5) en bronhoogte (b=1 t/m 2) voor het scherm met diffractor (t=1) en scherm zonder diffractor (t=2) de diffractie index bepaald volgens onderstaande formule.
Vervolgens wordt per meetpunt k het verschil bepaald tussen DIj,k voor het scherm met diffractor en zonder diffractor volgens:
Vervolgens vindt lineaire middeling plaats over alle meetposities k (5), hoeken h (2) en bronhoogtes b (2) volgens:
Het effect per octaafband, Ai,S,diff, wordt berekend door de bijdrage van het diffractoreffect van de 1/3 octaafband waarden in de betrokken octaafband te wegen met het wegverkeerspectrum uit NEN=EN 1793-3:1997.
BB
Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De geluidemissiegetallen voor lichte motorvoertuigen zijn niet aangepastgewijzigd ten opzichte van de geluidemissiegetallen in het Reken- en meetvoorschrift geluid
2012. De emissies zijn bepaald op basis van emissiemetingen in 2009 en 20102020.
Er is een logaritmisch verband aangenomen tussen het bronvermogen en de snelheid, dat naar onderen extrapoleerbaar is tot 30 km/u en naar boven tot 110 km/u in geval van de middelzware en zware motorvoertuigen en tot 160 km/u in geval van lichte motorvoertuigen.
Op het geluidemissiegetal wordt een correctie voor het wegdektype toegepast. In het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 werd voor de wegdekcorrectiefactoren van standaard wegdektypen en producten van producenten verwezen naar de website www.stillerverkeer.nl. In deze regeling wordt niet naar deze website verwezen, maar zijn de wegdekcorrecties opgenomen in deze bijlage. Dit zijn alleen wegdekcorrecties voor standaardwegdekken die ook als wegdektype beschouwd kunnen worden. Dit houdt in dat er bij berekeningen gebruik moet worden gemaakt van deze correcties. Op deze manier wordt bij de berekening van het geluid van een weg van min of meer stabiele waarden uitgegaan. Dit past beter bij het stelsel van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden en de basisgeluidemissie. De correcties worden toepast bij wegdektypen en niet bij wegdekproducten, omdat de gerapporteerde wegdekcorrecties bij wegdekproducten regelmatig kunnen wijzigen. Een dergelijke wijziging kan gevolgen hebben voor de monitoring van de geluidproductieplafonds als omgevingswaarden. Er zou een overschrijding of onderschrijding kunnen worden geconstateerd, alleen omdat de wegdekcorrecties zijn aangepast terwijl het wegdek zelf niet is gewijzigd. Een wegdekproduct, dat wil zeggen een producentspecifiek product, zal, gebaseerd op metingen, in een van de wegdektypen ingedeeld worden op basis van de procedure in hoofdstuk 4.
CC
Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een diffractor is een nieuw type overdrachtsmaatregel dat op een andere manier werkt dan een geluidscherm. Op basis van metingen en numerieke berekeningen (FEM-PE) is het effect van de diffractor op korte en grote afstand bepaald. Aan de hand van deze resultaten is een rekenregel opgesteld die geschikt is binnen het toepassingsgebied van de standaardrekenmethode.
Op basis van de schermwerkingsformules uit hoofdstuk 2 wordt een schaduwzone berekend waarbinnen de diffractor effect heeft. Daarbij kan een diffractor een aanvullend effect geven ten opzichte van alleen een scherm mits de top van het maatgevend scherm zich in de schaduwzone bevindt. Ten opzichte van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is de methode iets gewijzigd. Het gebied waar het diffractor effect heeft is iets groter geworden. De schaduwzone is nu met niet meer dan 2 m opgehoogd. De aanleiding is dat op relatief korte afstand (ca 20 m uit de bron) de schaduwzone erg laag was. Om meer overeenstemming te krijgen met metingen is het effect hier opgehoogd. Voor 1.000 Hz en lager is de schaduwzone met lineair met 2 m opgehoogd tussen de 5 en 20 m uit de bron. Voor 2.000 Hz en hoger gaat dat geleidelijk tussen de 5 en 35 m uit de bron.
Het totale effect van de diffractor is afhankelijk van de afstand van het bronpunt tot de diffractor en van de absorptiefractie van de bodem vlak voor en na de diffractor. Het diffractoreffect wordt voor iedere bron, per sector en per octaafband bepaald.
De rekenregel voorziet in een methode om de akoestische eigenschappen van de diffractor vast te stellen met geluidoverdrachtmetingen. Deze ingemeten eigenschappen worden gebruikt in de formules van de rekenregel. De meetmethode maakt gebruikt van een kunstmatige bron waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen een afgedekte diffractor om een harde bodem te simuleren en een niet afgedekte diffractor. Om te controleren of de afdekking geschikt is en of er geen andere neveneffecten worden gemeten wordt eerst de meetopstelling van de afgedekte diffractor vergeleken met een volledig harde, vlakke bodem. Uiteindelijk wordt per 1/3 octaafband een diffractoreffect gemeten. Omdat het rekenvoorschrift uitgaat van emissie en overdracht in octaafbanden worden deze 1/3 octaafband waarden omgerekend naar hele octaafbanden. Hierbij wordt rekening gehouden met het standaard geluidspectrum voor wegverkeer uit NEN-EN 1793-3.
Een diffractor is een nieuw type overdrachtsmaatregel dat op een andere manier werkt dan een geluidscherm. Er zijn twee type diffractoren opgenomen in het rekenvoorschrift. Een type diffractor, bedoeld om direct langs een weg te worden ingegraven in het maaiveld, waarbij de diffractor niet boven de weg uitsteekt, en een ander type diffractor dat wordt toegepast als schermtop bovenop een geluidscherm.
Op basis van metingen en numerieke berekeningen (FEM-PE) is het effect van de diffractor op korte en grote afstand bepaald. Aan de hand van deze resultaten is een rekenregel opgesteld die geschikt is binnen het toepassingsgebied van de standaardrekenmethode.
Op basis van de schermwerkingsformules uit hoofdstuk 2 wordt een schaduwzone berekend waarbinnen de diffractor effect heeft. Daarbij kan een ingegraven diffractor een aanvullend effect geven ten opzichte van alleen een scherm mits de top van het maatgevend scherm zich in de schaduwzone bevindt. Ten opzichte van de eerste implementatie is de methode iets gewijzigd. Het gebied waar het diffractor effect heeft is iets groter geworden. De schaduwzone is nu met niet meer dan 2 m opgehoogd. De aanleiding is dat op relatief korte afstand (ca 20 m uit de bron) de schaduwzone erg laag was. Om meer overeenstemming te krijgen met metingen is het effect hier opgehoogd. Voor 1.000 Hz en lager is de schaduwzone lineair met 2 m opgehoogd tussen de 5 en 20 m uit de bron. Voor 2.000 Hz en hoger gaat dat geleidelijk tussen de 5 en 35 m uit de bron.
Het totale effect van de diffractor is afhankelijk van de afstand van het bronpunt tot de diffractor en van de absorptiefractie van de bodem vlak voor en na de diffractor. Het diffractoreffect wordt voor iedere bron, per sector en per octaafband bepaald.
De rekenregel voorziet in een methode om de akoestische eigenschappen van de diffractor vast te stellen met geluidoverdrachtmetingen. Deze ingemeten eigenschappen worden gebruikt in de formules van de rekenregel. De meetmethode maakt gebruikt van een kunstmatige bron waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen een afgedekte diffractor om een harde bodem te simuleren en een niet afgedekte diffractor. Om te controleren of de afdekking geschikt is en of er geen andere neveneffecten worden gemeten wordt eerst de meetopstelling van de afgedekte diffractor vergeleken met een volledig harde, vlakke bodem. Uiteindelijk wordt per 1/3 octaafband een diffractoreffect gemeten. Omdat het rekenvoorschrift uitgaat van emissie en overdracht in octaafbanden worden deze 1/3 octaafband waarden omgerekend naar hele octaafbanden. Hierbij wordt rekening gehouden met het standaard geluidspectrum voor wegverkeer uit NEN-EN 1793-3.
Op basis van metingen en numerieke berekeningen (FEM-PE) is het effect van de diffractor op korte en grote afstand bepaald. Aan de hand van deze resultaten is een rekenregel opgesteld die geschikt is binnen het toepassingsgebied van de standaardrekenmethode.
Uit de FEM-PE sommen bleek een relatie te liggen tussen het extra effect van de diffractor en het Fresnelgetal (Nf). De relatie is onderzocht voor verschillende typen diffractoren, die op verschillende frequenties waren afgesteld. Deze relatie bleek nauwelijks af te hangen van de octaafband: wel was er een verschil al naar gelang er een versterking optreedt vanwege de diffractor of een verzwakking.
Voor wegverkeer is in de FEM-PE berekeningen uitgegaan van een bronhoogte van 10 cm. Dit is in de rekenregel verwerkt door bij de bepaling van het Fresnelgetal (alleen voor het diffractoreffect en niet voor de schermwerking zelf) de hoogte van het diffractiepunt op te hogen met 65 cm. Met deze ophoging wordt een goede overeenstemming bereikt met metingen vlak achter een scherm en met de resultaten uit FEM-PE op grotere afstand.
Bij het toepassen van een diffractoreffect op een scherm wordt geen profielcorrectieterm of effect T-top in rekening gebracht. Het toepassingsbereik van de methode bij een diffractor op scherm beperkt zich tot schermen waarvan de profielcorrectie CP gelijk is aan 0 in de situatie dat op dat object de diffractor zelf niet zou zijn toegepast.
Naast een rekenregel is tevens een meetmethode voor het bepalen van het diffractoreffect vastgelegd. Als basis voor deze meetmethode wordt NEN-EN 1793-4 gebruikt. Er is wel gebleken dat er ten opzichte van deze methode een kleine aanpassing noodzakelijk was. De norm gaat uit van een energetische middeling van het diffractoreffect van alle meetposities. Het blijkt dat de bovenste meetposities ertoe leiden dat er een relatief klein diffractoreffect wordt gemeten waardoor de relatie met het Fresnelgetal niet goed te leggen is. Met een lineaire middeling over de meetpunten is er wel een goede relatie.
DD
Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
|
Symbool |
Eenheid |
Omschrijving |
paragraaf |
|
α |
– |
Geluidabsorptiecoëfficiënt van het object in de octaafband |
2.11 |
|
α |
dB(A) |
Emissiekental |
2.4 |
|
β |
dB(A) |
Emissiekental |
2.4 |
|
ζ |
Graden |
De hoek van de voortplantingsrichting van het geluid tov een windroos (0o is van Noord naar zuid, 90o is oost naar west, etcetera) |
2.9 |
|
δlucht |
dB/m |
De luchtdempingscoëfficiënt |
2.7 |
|
δrefl |
dB(A) |
De niveaureductie ten gevolge van één reflectie |
2.11 |
|
ε |
m |
Akoestische omweg |
2.10 |
|
σm |
dB(A) |
Verschil bij referentiesnelheid v0 |
4.5 |
|
σm,i |
dB(A) |
Verschil voor een octaafband bij de referentiesnelheid v0 |
2.4; 4.5 |
|
Φ |
° |
De openingshoek van de sector |
2.6 |
|
Φ |
° |
De gemiddelde hoek tussen de gemiddelde windrichting tijdens de meting en de kortste verbindingslijn tussen het waarneempunt en de weg |
3.3 |
|
Θ |
° |
De hoek die het sectorvlak maakt met het rijlijnsegment |
2.6 |
|
θ |
° |
De hoek, beschouwd in het horizontale platte vlak, van de zichtlijn met de normaal van de diffractor |
7.2 |
|
γ |
- |
Functies die worden gebruikt om de bodemdemping te berekenen |
2.8 |
|
a |
m |
De afstand van het waarneempunt tot het midden van het obstakel |
2.5 |
|
Ai,diff |
dB |
De producteigenschap van de ingegraven diffractor voor octaafbandindex i |
7.2 |
|
Ai,S,diff |
dB |
De producteigenschap van de diffractor op een geluidscherm voor octaafbandindex i |
7.3 |
|
Bb |
– |
De absorptiefractie van het brongebied |
2.8 |
|
Bm |
– |
De absorptiefractie van het middengebied |
2.8 |
|
Bw |
– |
De absorptiefractie van het waarneemgebied |
2.8 |
|
Bna |
– |
De gemiddelde absorptiefractie tussen de diffractor en de ontvanger met een maximum horizontale afstand van 10 m (vanaf de rand van de diffractor) |
7.2 |
|
Bvoor |
– |
De gemiddelde absorptiefractie tussen de diffractor en de bron met een maximum horizontale afstand van 10 m (vanaf de rand diffractor) |
7.2 |
|
bm |
dB(A) |
Snelheidsindex per decade snelheidstoename |
2.4; 5.1 |
|
CH |
dB(A) |
De hellingscorrectie |
2.4 |
|
CM |
dB(A) |
De meteocorrectieterm |
2.9 |
|
Cd |
dB(A) |
De meteocorrectieterm voor de dag- en avondperiode |
2.9 |
|
Cen |
dB(A) |
De meteocorrectieterm voor de nachtperiode |
2.9 |
|
Ci,diff,hard |
dB |
Het diffractoreffect met een nabijgelegen volledig harde bodem voor octaafbandindex i. |
7.2 |
|
Cp |
dB(A) |
De profielafhankelijke correctieterm |
2.10 |
|
Cp,m |
|
Gevoeligheidscoëfficiënten voor de meetonzekerheid up |
3.1 |
|
CS,diff |
dB |
Correctieterm voor een diffractor op een geluidscherm |
2.10; 7.3 |
|
CT |
dB(A) |
Correctieterm vanwege een schermtop |
2.10; 6.1; 6.2 |
|
Ctemp,licht |
dB(A) |
Temperatuurcorrectie voor lichte motorvoertuigen |
5.4 |
|
Ctemp,zwaar |
dB(A) |
Temperatuurcorrectie voor (middel)zware motorvoertuigen |
5.4 |
|
Cwegdek |
dB(A) |
De wegdekcorrectie |
1.5; 2.4; 5.1; 5.3 |
|
95%c.i. |
dB(A) |
95%-confidentie-interval van een SPB-meting |
5.4 |
|
DIj,k,b,h,t |
dB |
Diffractie index voor 1/3 octaafband j, meetpositie k, hoek h en hoogte bron b. |
7.3 |
|
DIj |
dB |
Diffractie index van een diffractor op een geluidscherm voor 1/3 octaafband j |
7.3 |
|
DLR |
dB(A) |
Niveaureductie door geluidisolatie |
6.1 |
|
DLα |
dB(A) |
Niveaureductie door geluidabsorptie |
6.1 |
|
dC |
m |
Verticale afstand tussen de kromme C en de ontvanger |
6.2 |
|
dd |
m |
De totale breedte van de diffractor |
7.2 |
|
foptreed |
|
Optreedfrequentie per sectorhoek van de meewindcomponent in De Bilt |
3.1 |
|
H |
– |
De effectiviteit van het scherm |
2.10 |
|
hb |
m |
De hoogte van het bronpunt boven de gemiddelde maaiveldhoogte in het brongebied |
2.8; 2.9; 2.10 |
|
he |
m |
De effectieve schermhoogte |
2.10 |
|
hT |
m |
De hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van het plaatselijke maaiveld |
2.10 |
|
hw |
m |
De hoogte van het waarneempunten boven de gemiddelde maaiveldhoogte in het waarneemgebied |
2.8; 2.9; 2.10 |
|
i |
– |
Octaafbandindex |
2.4; 2.10; 2.12 |
|
j |
– |
Aanduiding van een sector |
2.2; 2.12 |
|
K |
– |
Het snijpunt van het scherm met de zichtlijn |
2.10 |
|
L |
– |
Het snijpunt van het scherm met een gekromde geluidstraal die onder meewindcondities van bron- naar waarneempunt loopt |
2.10 |
|
L’ |
dB(A) |
Uurgemiddelde ruwe meetwaarde |
3.1 |
|
Lres |
dB(A) |
Uurgemiddelde waarde voor residueel geluid |
3.1 |
|
L |
dB(A) |
Uurgemiddelde voor residueel geluid gecorrigeerde meetwaarde |
3.1 |
|
Lp |
dB(A) |
Jaargemiddeld geluidniveau per etmaalperiode gebaseerd op metingen |
3.1 |
|
lv |
– |
Categorie lichte motorvoertuigen |
2.1, 2.2, 2.4, 2.5, 4.1 |
|
LAeq |
dB(A) |
Het equivalente geluidniveau |
2.2; 2.3 |
|
LA,max |
dB(A) |
Maximale A-gewogen geluidniveau |
4.1 L’Aeq |
|
ΔLB |
dB(A) |
De bodemdemping |
2.2; 2.8 |
|
LE |
dB(A) |
Het geluidemissiegetal |
2.2; 2.4 |
|
Leq,i |
dB(A) |
Het A-gewogen equivalente geluidniveau in octaafband i |
2.12 |
|
LAeq,i |
dB(A) |
Bijdrage aan het LAeq in 1 octaaf, van 1 sector, van 1 bronpunt en van 1 voertuigcategorie |
2.2 |
|
ΔLF |
dB(A) |
De niveaureductie als gevolg van de eindige afmetingen van de reflecterende vlakken. |
2.11 |
|
ΔLGU |
dB(A) |
De geometrische uitbreidingsterm |
2.2; 2.6 |
|
ΔLkruispunt,m |
dB(A) |
De toeslag wegens een kruispunt |
2.5 |
|
ΔLL |
dB(A) |
De luchtdemping |
2.2; 2.7 |
|
ΔLobstakel,m |
dB(A) |
De toeslag wegens een situatie die de gemiddelde snelheid sterk beperkt |
2.5 |
|
ΔLOP |
dB(A) |
De optrektoeslag |
2.2; 2.5 |
|
ΔLSW |
dB(A) |
De schermwerking |
2.2; 2.10 |
|
ΔLR |
dB(A) |
De niveaureductie als gevolg van reflecties |
2.2; 2.11 |
|
ΔLR,abs |
dB(A) |
De niveaureductie als gevolg van absorptie bij de reflecties |
2.11 |
|
m |
– |
Voertuigcategorie |
2.2; 2.4 |
|
mv |
– |
Categorie middelzware motorvoertuigen |
2.1, 2.2, 2.4, 2.5, 4.1 |
|
N |
– |
Het aantal bronpunten |
2.2 |
|
Nf |
– |
Het fresnelgetal |
2.10; 7.2 |
|
Nrefl |
– |
Het aantal reflecties tussen bron- en waarneempunt |
2.11 |
|
n |
– |
Bronpunt |
2.2; 2.12 |
|
n |
– |
Aantal gemeten voertuigen |
5.4 |
|
ph |
% |
Het hellingspercentage van het wegvak |
2.4 |
|
Q |
h1 |
De gemiddelde intensiteit van de voertuigcategorie |
2.4 |
|
q |
– |
Het type kruispunt |
2.5 |
|
R0 |
m |
De afstand tussen bron- en waarneempunt, gemeten langs de kortste verbindingslijn |
2.6; 2.7; 2.10 |
|
R |
m |
De horizontaal gemeten afstand tussen bron- en waarneempunt |
2.8; 2.9; 2.10; 7.2 |
|
RB |
m |
De horizontaal gemeten afstand tussen de bron en het geluidscherm |
6.2 |
|
RL |
m |
De som van de lengtes van de lijnstukken BL en LW |
2.10 |
|
RT |
m |
De som van de lengtes van de lijnstukken BT en TW |
2.10 |
|
Rw |
m |
De horizontaal gemeten afstand tussen waarneempunt en scherm |
2.10; 6.2 |
|
RBL |
m |
De afstand tussen bron en geluidscherm gemeten langs de kortste verbindingslijn |
6.2 |
|
RWL |
m |
De afstand tussen geluidscherm en waarneempunt gemeten langs de kortste verbindingslijn |
6.2 |
|
rd |
m |
De afstand van het rijlijnsegment tot het midden van de diffractor |
7.2 |
|
rTW |
m |
De horizontale afstand tussen de rand van de schermtop (aan de bronzijde) en de ontvanger |
6.2 |
|
Sb |
– |
De effectiviteit van de bodemdemping in het brongebied |
2.8; 2.10 |
|
Sw |
– |
De effectiviteit van de bodemdemping in het waarneemgebied |
2.8; 2.10 |
|
SF |
m |
Maat voor de verticale afmeting van de Fresnelellipsoide ter plaatse van (de voet van) het reflecterende oppervlak |
2.11 |
|
Sr |
m |
Maat voor het gedeelte van SF dat ligt tussen de voet en de top van het reflecterende oppervlak |
2.11 |
|
T |
° |
De tophoek van het scherm |
2.10 |
|
up |
dB(A) |
De totale meetonzekerheid voor Lp |
3.1 |
|
up,m |
dB(A) |
Standaardafwijking die de gecombineerde onzekerheid in emissie en meteorologische omstandigheden representeert |
3.1 |
|
uwind |
dB(A) |
De onzekerheid door het schrappen van uurwaarden met te harde wind |
3.1 |
|
unat |
dB(A) |
De onzekerheid als gevolg van het meten tijdens periodes met een natte windbol |
3.1 |
|
umeteo |
dB(A) |
De onzekerheid in het bepalen van de juiste meteoklasse |
3.1 |
|
ures |
dB(A) |
De onzekerheid in het bepalen van het residueel geluid op basis van L90 of L95 tijdens onbemande metingen |
3.1 |
|
uslm |
dB(A) |
De meetonzekerheid van de meetketen |
3.1 |
|
uden |
dB(A) |
De meetonzekerheid van door metingen vastgesteld Lden |
3.1 |
|
vo |
km/u |
De referentiesnelheid van de voertuigcategorie |
2.4; 5.1 |
|
Vwind |
m/s |
Uurgemiddelde windsnelheid |
3.1 |
|
Vmee |
|
Uurgemiddelde meewindcomponent windsnelheid |
3.1 |
|
W |
– |
Waarneempunt/waarnemer |
2.10 |
|
Wmax |
m/s |
Toegestane windsnelheden |
3.1 |
|
Y |
m |
Gedeelte van het wegdek dat in het brongebied bij bepaling van absorptiefractie altijd als akoestisch hard wordt gerekend |
2.8 |
|
zv |
– |
Categorie zware motorvoertuigen |
2.1, 2.2, 2.4, 2.5, 4.1 |
|
z0 |
m |
De hoogte van de zichtlijn van de bron ter plaatse van het waarneempunt |
6.2 |
|
zB |
m |
De hoogte van de bron ten opzichte van het referentiepeil |
2.10 |
|
zC |
m |
De hoogte van de kromme C ten opzichte van het referentiepeil ter plaatse van het waarneempunt |
6.2 |
|
zK |
m |
De hoogte van punt K (snijpunt scherm en zichtlijn) ten opzichte van het referentiepeil |
2.10 |
|
zL |
m |
De hoogte van punt L (snijpunt scherm en gekromde geluidstraal) ten opzichte van het referentiepeil |
2.10 |
|
zT |
m |
De hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van het referentiepeil |
2.10; 6.2 |
|
zW |
m |
De hoogte van het waarneempunt ten opzichte van het referentiepeil |
2.10; 6.2 |
|
z’B |
m |
De hoogte van de bron ten opzichte van het referentiepeil |
7.2 |
|
z’T |
m |
De hoogte van het midden van de diffractor, vermeerderd met 65 cm, ten opzichte van het referentiepeil met een maximum waarde gelijk aan z’B -10 cm |
7.2 |
|
z’W |
m |
De hoogte van het waarneempunt ten opzichte van het referentiepeil |
7.2 |
EE
Binnen bijlage IVF wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Alle spoorvoertuigtypen worden ingedeeld in een spoorvoertuigcategorie.
De spoorvoertuigentypen die op de Nederlandse spoorweginfrastructuur rijden, zijn ingedeeld in de in onderstaande tabel opgenomen twaalf spoorvoertuigcategorieën. De indeling is vooral gebaseerd op verschillen in type aandrijving en wielremsysteem.
De in deze bijlage gehanteerde emissie is gekoppeld aan een rekeneenheid van een spoorvoertuigcategorie. De onderstaande tabel geeft het aantal rekeneenheden van een bepaalde samenstelling van een spoorvoertuig aan. In het algemeen valt een rekeneenheid samen met een locomotief of spoorwegrijtuig. Voor verschillende spoorvoertuigen is dat niet het geval. In het geval van hogesnelheidsmaterieel wordt een totale trein opgevat als één rekeneenheid.
|
Cat |
Type |
Tekening (onderling op schaal) |
Getoond aantal rekeneenheden |
Getoonde lengte |
|
1 |
Spoorvoertuigcategorie 1: blokgeremd reizigersmaterieel – elektrisch reizigersmaterieel met alleen gietijzeren blokremmen met de bijbehorende locomotieven: treinstellen van Materieel '64. |
|
|
|
|
Mat’64 |
|
2 |
52 m |
|
|
2 |
Spoorvoertuigcategorie 2: schijf+blokgeremd reizigersmaterieel - elektrisch reizigersmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde gietijzeren blokremmen: het intercitymaterieel van de typen ICM III, ICR en DDM-1. |
|
|
|
|
ICM III |
ICM-III met blokremmen. Heeft 3 rekeneenheden per treinstel. |
2 |
54 m |
|
|
ICR |
De categorie-indeling hangt af van het remsysteem. Als de toegevoegde blokkenrem is
afgeschakeld is het categorie 8 |
2 |
53 m |
|
|
ICR(BNL) |
De categorie-indeling hangt af van het remsysteem. Als de toegevoegde blokkenrem is
afgeschakeld is het categorie 8 |
2 |
53 m |
|
|
DDM-1 |
Heeft toegevoegde blokkenrem. Uiterlijk vrijwel gelijk aan de DDM-2/3 die in categorie 8 is ingedeeld. Altijd met locomotief. |
2 |
52 m |
|
|
3 |
Spoorvoertuigcategorie 3: schijf+blokgeremd elektrisch materieel – elektrisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen en met motorgeluid: het stadsgewestelijk materieel (SGM-II/III); – elektrische locomotieven, zoals de series 1600, 1700 en 1800; – elektrisch reizigersmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde alternatieve (LL-)blokremmen: bijvoorbeeld het intercitymaterieel van het type ICR; – de Utrechtse sneltram (SUNIJ). |
|
|
|
|
SGM |
|
2 |
52 m |
|
|
SUNIJ |
Er zijn 2 geledingen per rekeneenheid. |
1 |
29 m |
|
|
4 |
Spoorvoertuigcategorie 4: goederenmaterieel met gietijzeren blokremmen – alle typen goederenmaterieel met gietijzeren blokremmen. |
|
|
|
|
Goederen |
De categorie van goederenwagens hangt af van het remsysteem. Wagens met gietijzeren blokken vallen in categorie 4. Wagens met alternatieve (K- of LL-) blokkenrem of schijfremmen vallen in categorie 11. Sommige goederenwagens, zoals Hiirs en Laeks, hebben geledingen. Gelede goederenwagens lijken aparte wagens, maar rijden onder één wagennummer en tellen als 1 rekeneenheid. |
1 1 1 1 1 |
Variabel Vlootgemiddelde is circa 15 m |
|
|
5 |
Spoorvoertuigcategorie 5: blokgeremd dieselmaterieel – dieselelektrisch reizigersmaterieel met alleen blokremmen met de bijbehorende locomotieven: de treinstellen van het type DE-I/II/III; – dieselelektrische locomotieven, behalve de DE-6400. |
|
|
|
|
6 |
Spoorvoertuigcategorie 6: schijfgeremd dieselmaterieel – dieselhydraulisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen en met motorgeluid: de Wadloper (DH), de Buffel (DM’90); – de dieselelektrische locomotief DE-6400. |
|
|
|
|
DM’90 Buffel |
|
2 |
52 m |
|
|
7 |
Spoorvoertuigcategorie 7: schijfgeremd metro- en sneltrammaterieel – metro- en sneltrammaterieel van de GVB en de RET; – HSG3, RSG3- en SG3-materieel (Randstadrail). Scharnierende geledingen met 3 of 4 draaistellen zijn 1 eenheid. |
|
|
|
|
HSG3, RSG3 en SG3 |
|
1 |
43 m |
|
|
8 |
Spoorvoertuigcategorie 8: schijfgeremd reizigersmaterieel – elektrisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen: de typen ICM III, ICM IV, vIRM-IV/VI, DDM-2/3, ICK, Protos; – elektrisch reizigersmaterieel met afgeschakelde blokremmen of met toegevoegde blokkenrem met L-remblokken (aangepaste ICR); – dieselelektrisch lightrailmaterieel: De Lint, Talent, GTW-DMU. |
|
|
|
|
|
ICM III |
ICM-III met alleen schijfremmen. Heeft 3 rekeneenheden per treinstel. |
2 |
54 m |
|
|
ICM-IV |
Heeft 4 rekeneenheden per treinstel. |
2 |
54 m |
|
|
IRM |
|
2 |
54 m |
|
|
DDM-2/3 |
Uiterlijk vrijwel gelijk aan de DDM-1 die in categorie 2 is ingedeeld. Rijdt meestal met motorbak mDDM in plaats van locomotief. |
2 |
52 m |
|
|
Protos |
|
2 |
53 m |
|
|
Talent |
|
2 |
42 m |
|
|
GTW2/6-DMU |
|
2 |
41 m |
|
|
GTW2/8-DMU |
|
3 |
56 m |
|
|
Lint |
|
2 |
42 m |
|
9 |
Spoorvoertuigcategorie 9: schijf+blokgeremd hogesnelheidsmaterieel – elektrisch hogesnelheidsmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde blokremmen op de motorwagens: de treinstellen van het type Thalys; – elektrisch hogesnelheidsmaterieel van het type ICE-3 en Eurostar. |
|
|
|
|
V250 |
Een V250 (Albatros) bestaat uit 8 geledingen en telt als 1 rekeneenheid (201 m). Getoond zijn de eerste 2 geledingen. |
0,25 |
52 m |
|
|
ICE |
Een ICE bestaat uit 8 geledingen en telt als 1 rekeneenheid (201 m). Getoond zijn de eerste 2 geledingen. |
0,25 |
|
|
|
Thalys |
Een Thalys bestaat uit 10 geledingen en telt als 1 rekeneenheid (200 m). Getoond zijn de eerste 2 geledingen. |
0,30 |
51 m |
|
|
Eurostar |
Een Eurostar bestaat uit 16 geledingen en telt als 2 rekeneenheden (402 m). Getoond zijn de eerste 2 geledingen. |
0,25 |
63 m |
|
|
10 |
Spoorvoertuigcategorie 10: lightrailmaterieel – lightrailmaterieel van het type A32 en de Regio Citadis; – andere typen schijf of magneetgeremd lightrailmaterieel met de volgende kenmerken: aslast kleiner dan 10 ton, geveerde wielen met een doorsnede kleiner dan 700 mm, afscherming van wielen en rails door lage vloer en vergelijkbare asdichtheid als A32 materieel; – lage vloertram met (deels) afgeschermde en afgeveerde wielen; – trams. |
|
|
|
|
A32 |
Aantal rekeneenheden ≠ aantal geledingen |
2 |
30 m |
|
|
Regio Citadis |
|
3 |
38 m |
|
|
|
|
|
||
|
11 |
Spoorvoertuigcategorie 11: goederenmaterieel met alternatieve blokremmen (K- of LL-blokken) – alle typen goederenmaterieel met alternatieve (K- of LL-) blokremmen. Voor figuren: zie bij categorie 4. |
|
|
|
|
12 |
Spoorvoertuigcategorie 12: schijfgeremd stil reizigersmaterieel – elektrisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen: de typen SLT, FLIRT, GTW- |
|
|
|
|
|
SLT-S100 |
Getoond is een half treinstel. Een heel treinstel bestaat uit 6 rekeneenheden. |
3 |
50 m |
|
|
SLT-S70 |
Getoond is een half treinstel. Een heel treinstel bestaat uit 4 rekeneenheden. |
2 |
35 m |
|
|
FLIRT-II |
|
2 |
46m |
|
|
FLIRT-III |
|
3 |
63m |
|
|
FLIRT IV |
|
4 |
81 m |
|
|
GTW2/8 |
Aantal rekeneenheden ≠ aantal geledingen. |
3 |
56 m |
|
|
GTW2/6 |
Aantal rekeneenheden ≠ aantal geledingen. |
2 |
41 m |
|
|
SNG-3 |
|
3 |
60 m |
|
|
SNG-4 |
|
4 |
76 m |
FF
Binnen bijlage IVF wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de berekening van de geluidemissiegetallen per octaafband zijn de volgende gegevens nodig:
Qp,c: het gemiddelde aantal rekeneenheden van spoorvoertuigen met snelheidsprofiel p van de betrokken spoorvoertuigcategorie c [h-1];
Qp,r,c: het gemiddelde aantal eenheden van spoorvoertuigen met snelheidsprofiel p van de betrokken spoorvoertuigcategorie c waarvan het remsysteem is ingeschakeld [h-1];
vp,c: de gemiddelde snelheid van de spoorvoertuigen met snelheidsprofiel p van de betrokken spoorvoertuigcategorie c [kmh-1];
p: snelheidsprofiel: doorgaand (d) en, stoppend (s) en rangerend (r);
bb: het type bovenbouwconstructie/baangesteldheid [-];
m: aanduiding van de mate van voorkomen van spoorstaafonderbrekeningen [-].
GG
Binnen bijlage IVF wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De berekening verloopt als volgt:
Voor de categorieën 1, 2, 3, 6, 7 en 8 is:


Voor de categorieën 4, 5 en 11 is:


Voor categorie 9 is:



Voor de categorieën 10 en 12 is:




Met:
|
Ep,i,c = ai,c + bi,c lg vp,c + 10 lgQp,c |
(2.2a) |
|
Erem,p,i,c = ai,c + bi,c lg vp,r,c + 10 lg Qp,r,c + Crem,i,c |
(2.2b) |
en voor c = 3, 5, 6:
en voor c = 9:
|
Ekoeling,p,i,c= akoeling,i,c + bkoeling,i,c lg vp,c + 10 lg Qp,c |
(2.2d) |
|
Eaero,p,i,c = aaero,i,c + baero,i,c lg vp,c + 10 lg Qp,c |
(2.2e) |
De waarden van de emissiekentallen ac en bc zijn gegeven in de tabellen 2.1 en 2.2.
|
Categorie |
Kental |
Octaafbandindex i met middenfrequentie in [Hz] |
|||||||
|
63 |
125 |
250 |
500 |
1k |
2k |
4k |
8k Hz |
||
|
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
||
|
1 |
a |
20 |
55 |
86 |
86 |
46 |
33 |
40 |
29 |
|
b |
19 |
8 |
0 |
3 |
26 |
32 |
25 |
24 |
|
|
2 |
a |
51 |
76 |
91 |
84 |
46 |
15 |
24 |
36 |
|
b |
5 |
0 |
0 |
7 |
26 |
41 |
33 |
20 |
|
|
3 |
a, v<60 v≥60 |
54 36 |
50 15 |
66 66 |
86 68 |
68 51 |
68 51 |
45 27 |
39 21 |
|
b, v<60 v≥60 |
0 10 |
10 30 |
10 10 |
0 10 |
10 20 |
10 20 |
20 30 |
20 30 |
|
|
3 motor |
a, v<60 v≥60 |
72 72 |
88 35 |
85 50 |
51 68 |
62 9 |
54 71 |
25 7 |
15 -3 |
|
b, v<60 v≥60 |
-10 -10 |
-10 20 |
0 20 |
20 10 |
10 40 |
20 10 |
30 40 |
30 40 |
|
|
4 |
a |
30 |
74 |
91 |
72 |
49 |
36 |
52 |
52 |
|
b |
15 |
0 |
0 |
12 |
25 |
31 |
20 |
13 |
|
|
5 |
a, v<60 v≥60 |
41 41 |
90 72 |
89 89 |
76 94 |
59 76 |
58 58 |
51 51 |
40 40 |
|
b, v<60 v≥60 |
10 10 |
-10 0 |
0 0 |
10 0 |
20 10 |
20 20 |
20 20 |
20 20 |
|
|
5 motor |
a |
88 |
95 |
107 |
113 |
109 |
104 |
98 |
91 |
|
b |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
|
|
6 |
a, v<60 v≥60 |
54 36 |
50 15 |
66 66 |
86 68 |
68 51 |
68 51 |
45 27 |
39 21 |
|
b, v<60 v≥60 |
0 10 |
10 30 |
10 10 |
0 10 |
10 20 |
10 20 |
20 30 |
20 30 |
|
|
6 motor |
a, v<60 v≥60 |
72 72 |
88 35 |
85 50 |
51 68 |
62 9 |
54 71 |
25 7 |
15 -3 |
|
b, v<60 v≥60 |
-10 -10 |
-10 20 |
0 20 |
20 10 |
10 40 |
20 10 |
30 40 |
30 40 |
|
|
7 |
a |
56 |
62 |
53 |
57 |
37 |
36 |
41 |
38 |
|
b |
2 |
7 |
18 |
18 |
31 |
30 |
25 |
23 |
|
|
8 |
a |
31 |
62 |
87 |
81 |
55 |
35 |
39 |
35 |
|
b |
15 |
5 |
0 |
6 |
19 |
28 |
23 |
19 |
|
|
9 |
a, v<120 v≥120 |
56 38 |
78 69 |
100 92 |
106 87 |
75 62 |
73 43 |
88 48 |
58 46 |
|
b, v<120 v≥120 |
5 15 |
1 5 |
-4 0 |
-4 6 |
13 19 |
13 28 |
3 23 |
16 19 |
|
|
9 koeling |
a |
54 |
69 |
79 |
84 |
84 |
83 |
82 |
78 |
|
b |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
|
9 aero |
a |
-45 |
-35 |
-27 |
-25 |
-26 |
-25 |
-25 |
-30 |
|
b |
50 |
50 |
50 |
50 |
50 |
50 |
50 |
50 |
|
|
10-bs |
a |
7 |
50 |
62 |
69 |
42 |
43 |
30 |
14 |
|
b |
20 |
10 |
9 |
8 |
24 |
23 |
25 |
28 |
|
|
10-as |
a |
25 |
78 |
51 |
39 |
29 |
26 |
25 |
18 |
|
b |
13 |
-8 |
9 |
20 |
25 |
29 |
31 |
28 |
|
|
11 |
a |
57 |
30 |
59 |
71 |
45 |
66 |
22 |
18 |
|
b |
0 |
24 |
16 |
10 |
24 |
14 |
34 |
32 |
|
|
12-bs |
a |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
b |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
12-as |
a |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
b |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Crem,i,c wordt bepaald volgens tabel 2.2.
|
Octaafbandindex i |
Crem,i,c |
||||
|
c = 1, 4, 5 |
c = 2 |
c = 7 |
c = 3, 6, 8, 9, 11,12 |
c = 10 |
|
|
1 |
-20 |
-20 |
-8 |
-20 |
2 |
|
2 |
-20 |
-20 |
-7 |
-20 |
-1 |
|
3 |
-20 |
-20 |
-20 |
-20 |
0 |
|
4 |
-2 |
0 |
-20 |
-20 |
2 |
|
5 |
2 |
1 |
-20 |
-20 |
5 |
|
6 |
3 |
2 |
-20 |
-20 |
4 |
|
7 |
8 |
5 |
-20 |
-20 |
4 |
|
8 |
9 |
5 |
-5 |
-20 |
3 |
De bovenbouwcorrectietermen 

De waarde voor de bovenbouwcorrectieterm voor verschillende bovenbouwconstructies is gegeven in tabel 2.3.
|
Cbb,i |
Octaafbandindex (i) |
|||||||
|
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
|
|
bb=1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
bb=2 |
1 |
1 |
1 |
5 |
2 |
1 |
1 |
1 |
|
bb=3 |
1 |
3 |
3 |
7 |
4 |
2 |
3 |
4 |
|
bb=4 |
6 |
8 |
7 |
10 |
8 |
5 |
4 |
0 |
|
bb=5 |
6 |
8 |
8 |
9 |
2 |
1 |
1 |
1 |
|
bb=6 |
3 |
4 |
-1 |
3 |
7 |
4 |
3 |
3 |
|
bb=7 |
6 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
bb=8 |
5 |
4 |
3 |
6 |
2 |
1 |
0 |
0 |
|
bb=9 |
7 |
2 |
1 |
4 |
7 |
9 |
5 |
1 |
|
bb=10 |
0 |
0 |
-1 |
-2 |
-4 |
-3 |
-2 |
-1 |
|
bb=11 |
0 |
0 |
0 |
7 |
7 |
3 |
2 |
0 |
|
bb=12 |
0 |
0 |
-2 |
4 |
5 |
-5 |
-3 |
-4 |
|
bb=13 |
8,6 |
5,4 |
2,6 |
3,3 |
3,5 |
0,7 |
-3,5 |
-2,7 |
|
bb=14 |
3,8 |
-0,3 |
2,9 |
-0,7 |
5,1 |
2,0 |
-1,0 |
-2,6 |
|
Bb=15 |
7,9 |
3,1 |
1,0 |
0,3 |
4,6 |
1,0 |
-1,4 |
-1,1 |
|
Bb=16 |
4,0 |
3,4 |
0,0 |
-1,3 |
0,5 |
-1,7 |
2,0 |
-4,1 |
De invloed van de conditie van het spoor op de geluidemissie wordt in rekening gebracht met de term Cspoorconditie,i,c,m. Hiermee wordt het effect beschreven van eventuele voegen in het spoor of van een spoorstaafruwheid die sterk afwijkt van het Nederlands gemiddelde. Voor de bepaling van deze term wordt formule (2.3b) of (2.3c) gebruikt, afhankelijk van de mate van spooronderbreking. Voor tramspoorconstructies waarvan de spoorconditie niet is vastgesteld wordt gebruik gemaakt van de formule (2.3d) of (2.3e).
of
of
Voor voegend spoor en voegende wissels zijn de waarden voor fm en Ai in de tabellen 2.4 en 2.5 opgenomen. De lengte van het wissel (in de tabel genoemd ‘lengte wissel’) wordt bepaald door de totale lengte van het wissel (van de voorlas tot de achterlas) en niet de lengte van het gemodelleerde wisselgedeelte.
|
Omschrijving |
m |
fm |
|
Voegenspoor |
2 |
1/30 |
|
Intern-voegloos wissel |
3 |
1/lengte wissel |
|
Niet-voegloos wissel |
4 |
3/lengte wissel |
|
octaafbandindex i |
Ai |
|
1 |
3 |
|
2 |
40 |
|
3 |
20 |
|
4 |
3 |
|
5, 6, 7, 8 |
0 |
De extra geluidemissie van ruwe spoorstaven of de geluidreductie door gladdere spoorstaven wordt verwerkt door het verschil in de energetische som van wiel- en spoorstaafruwheid in de bovenbouwcorrectieterm te verwerken. Deze methodiek geldt alleen voor voegloze spoorstaven (m=1). Voor niet-voegloze spoorstaven wordt geen spoorstaafruwheidscorrectie toegepast.
Het effect van de afwijkende ruwheid wordt in rekening gebracht met de coëfficiënt Cruwheid,i,c. Deze term is afhankelijk van de snelheid (v) en de spoorvoertuigcategorie (c). Als ervoor wordt gekozen niet te corrigeren voor een eventueel lokaal afwijkende spoorstaafruwheid, geldt Cruwheid,i,c.
met:
Li,rtr,ref(v): de referentieruwheid (afgeleid uit de gemiddelde spoorstaafruwheid in Nederland);
Li,rtr,feitelijk(v): de lokale ruwheid van de spoorstaven waar de berekeningen worden uitgevoerd;
Li,rveh,c(v): de wielruwheid van de diverse spoorvoertuigcategorieën, volgens tabel 2.7.
Het symbool ⊕ staat voor energetische sommatie (x ⊕ y = 10lg (10x/10+ 10y/10)).
Voor de spoorvoertuigcategorieën uit deze bijlage geldt het volgende verband tussen remsysteem en spoorvoertuigcategorie:
de categorieën 1, 4, 5: gietijzeren blokkenrem;
categorie 2: schijfrem + toegevoegde gietijzeren blokkenrem;
de categorieën 3 (exclusief het elektrisch reizigersmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde alternatieve (LL-) blokremmen), 6, 7, 8, 9, 10 en 12: schijfrem;
categorie 3 (alleen het elektrisch reizigersmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde alternatieve (LL-) blokremmen): schijfrem + toegevoegde alternatieve blokkenrem;
categorie 11: alleen alternatieve blokkenrem.
Voor nieuwe spoorvoertuigen die worden ingemeten volgens procedure B van de Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006 volgt de gemiddelde wielruwheid uit de metingen.
|
Golflengte (mm) |
630 |
500 |
400 |
315 |
250 |
200 |
160 |
125 |
100 |
80 |
63 |
50 |
40 |
31,5 |
25 |
|
Referentieruwheid |
13 |
12 |
11 |
10 |
9 |
8 |
7 |
6 |
5 |
4 |
3 |
2 |
1 |
0 |
-1 |
|
Geoptimaliseerd voor snelheden < 200 km/u |
5,5 |
4,0 |
2,5 |
1,0 |
-0,5 |
-2,0 |
-3,5 |
-5,0 |
-6,5 |
-8,0 |
|||||
|
Geoptimaliseerd voor snelheden > 200 km/u |
13,0 |
12,0 |
5,0 |
4,0 |
3,0 |
2,0 |
1,0 |
0,0 |
-1,0 |
-1,5 |
-2,0 |
-2,5 |
-3,0 |
-3,5 |
-4,0 |
|
|||||||||||||||
|
Golflengte (mm) |
20 |
16 |
12,5 |
10 |
8 |
6,3 |
5 |
4 |
3,15 |
2,5 |
2 |
1,6 |
1,25 |
1 |
|
Referentieruwheid |
-2 |
-3 |
-4 |
-5 |
-6 |
-7 |
-8 |
-9 |
-10 |
-11 |
-12 |
-13 |
-14 |
-15 |
|
Geoptimaliseerd voor snelheden < 200 km/u |
-9,5 |
-11,0 |
-11,3 |
-11,6 |
-11,9 |
-12,2 |
-12,5 |
-12,8 |
-13,1 |
|||||
|
Geoptimaliseerd voor snelheden > 200 km/u |
-4,5 |
-5,0 |
-5,0 |
-5,0 |
-6,0 |
-7,0 |
-8,0 |
-9,0 |
-10,0 |
-11,0 |
-12,0 |
-13,0 |
||
|
||||||||||||||
|
Golflengte [mm] |
630 |
500 |
400 |
315 |
250 |
200 |
160 |
125 |
100 |
80 |
63 |
50 |
40 |
31,5 |
25 |
|
Schijfrem + toegevoegde gietijzeren blokkenrem |
16 |
15 |
14 |
13 |
12 |
11 |
11 |
12 |
13 |
14 |
16 |
15 |
12 |
11 |
10 |
|
Schijfrem + toegevoegde alternatieve blokkenrem |
2 |
1 |
0 |
-1 |
-2 |
-3 |
-4 |
-3 |
-2 |
-1 |
-2 |
-1 |
-2 |
-2 |
-3 |
|
Alleen gietijzeren blokkenrem |
10 |
9 |
8 |
7 |
6 |
5 |
6 |
7 |
9 |
11 |
13 |
12 |
10 |
8 |
6 |
|
Alleen schrijfrem |
13 |
12 |
11 |
10 |
9 |
8 |
7 |
7 |
6 |
6 |
3 |
1 |
-1 |
-2 |
-3 |
|
Alleen alternatieve blokkenrem |
|||||||||||||||
|
|||||||||||||||
|
Golflengte [mm] |
20 |
16 |
12,5 |
10 |
8 |
6,3 |
5 |
4 |
3,15 |
2,5 |
2 |
1,6 |
1,25 |
1 |
|
Schijfrem + toegevoegde gietijzeren blokkenrem |
6 |
3 |
-2 |
-5 |
-7 |
-8 |
-9 |
-10 |
-11 |
-12 |
-13 |
-14 |
-15 |
-16 |
|
Schijfrem + toegevoegde alternatieve blokkenrem |
-3 |
-3 |
-4 |
-5 |
-7 |
-8 |
-9 |
-10 |
-11 |
-12 |
-13 |
-14 |
-15 |
-16 |
|
Alleen gietijzeren blokkenrem |
5 |
0 |
-1 |
-1 |
-3 |
-4 |
-5 |
-6 |
-7 |
-8 |
-9 |
-10 |
-11 |
-12 |
|
Alleen schrijfrem |
-3 |
-4 |
-4 |
-5 |
-7 |
-8 |
-9 |
-10 |
-11 |
-12 |
-13 |
-14 |
-15 |
-16 |
|
Alleen alternatieve blokkenrem |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
De spoorstaafruwheid Lrtr van de meetlocatie wordt gemeten in 1/3-octaven volgens de procedures omschreven in NEN-EN-ISO 3095:2013. De spoorstaafruwheid wordt op representatieve locaties gemeten en in het model verwerkt. Deze meetlocaties zijn verdeeld over het gehele spoorweggedeelte dat in het model wordt opgenomen. De meetgegevens zijn onderdeel van de rapportage van het akoestisch onderzoek.
De wiel- en spoorstaafruwheden moeten in octaafbanden zijn uitgedrukt. Om van ruwheidsgolflengte de correctie in geluidoctaafbanden te krijgen, wordt de volgende methode gehanteerd:
Bepaal de ruwheidscorrectie per golflengtegebied λ (van 1 tot 630 mm)
Als de ruwheid niet afwijkt van de referentieruwheid dan is de ruwheidscorrectie voor een bepaalde golflengte: Cruwheid,λ,c = 0.
Bepaal de ruwheidscorrectie per werkelijke geluidsfrequentie f: Cruwheid,(f,v),c = Cruwheid,λ,c). Met f = 1.000⁄3,6 ∙ (v/f). Met frequentie f in Hz, voertuigsnelheid v in km/u en golflengte λ in mm. Dus:
De werkelijke geluidsfrequentie f komt in het algemeen niet overeen met de preferente
tertsbandmiddenfrequenties (deze zijn voor deze toepassing fterts = 50, 63, 80, 100, 125, 160, 200, 250, 315, 400, 500, 630, 800, 1.000, 1.250, 1.600,
2.000, 2.500, 3.150, 4.000, 5.000, 6.300, 8.000 en 10.000 Hz). Daarom worden de waarden
van Cruwheid (f = 2500 Hz, v =90km/h),cruwheid (f = 2500 Hz, v =90km/u),c = Cruwheid,λ =10mm,c bepaald uit lineaire interpolatie van de waarden van Cruwheid,(f,v),c. Zoek hiervoor de twee werkelijke geluidsfrequenties f-en f+ die het dichtst liggen bij de tertsmiddenbandfrequentie fterts zodat geldt: f- <fterts < f+. Dan geldt:
Hiermee is de ruwheidscorrectie per tertsband bepaald.
De ruwheidscorrectie per tertsband wordt ten slotte energetisch gemiddeld om een ruwheidscorrectie per octaafbandindex i te berekenen. Daarvoor worden eerst de drie tertsbandmiddenfrequenties gezocht die binnen de octaafband vallen. Dit is samengevat in onderstaande tabel:
|
i |
Octaafband foct |
Tertsbanden fterts1, fterts1, fterts3 |
|
1 |
63 |
50, 63, 80 |
|
2 |
125 |
100, 125, 160 |
|
3 |
250 |
200, 250, 315 |
|
4 |
500 |
400, 500, 630 |
|
5 |
1.000 |
800, 1.000, 1.250 |
|
6 |
2.000 |
1.600, 2.000, 2.500 |
|
7 |
4.000 |
3.150, 4.000, 5.000 |
|
8 |
8.000 |
6.300, 8.000, 10.000 |
Vervolgens kan de ruwheidscorrectie per octaafband worden bepaald met de volgende formule:
In veel situaties waarin wordt overwogen plaatselijk een extra lage spoorstaafruwheid aan te brengen en te onderhouden is het ten tijde van het akoestisch onderzoek nog niet mogelijk de spoorstaafruwheid door meting vast te stellen, omdat deze pas wordt aangebracht nadat geluidprocedures zijn doorlopen. In dat geval wordt aangetoond dat de lage spoorstaafruwheid waarmee wordt gerekend, in de praktijk is te realiseren en te onderhouden.
Maatgevend daarbij is dat per spoorvoertuigcategorie de op basis van de verwachte lage spoorstaafruwheid berekende geluidsreductie, gemiddeld over de tijdsperiode tussen twee slijpbeurten en over het betrokken spoorweggedeelte bezien, ook in werkelijkheid optreedt. Daarnaast worden lokale afwijkingen voorkomen als die gemiddeld over de tijdsperiode tussen twee slijpbeurten leiden tot een 1 dB lagere geluidsreductie dan was berekend. De middelingen over de tijd en over het spoorweggedeelte zijn lineaire middelingen.
Als emissiegegevens volgens procedure B van de Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006 beschikbaar zijn met effectieve ruwheden en overdrachten van het te berekenen spoorweggedeelte en spoorvoertuig, dan worden de termen Cbb,i en Cspoorconditie,i,c,m niet gebruikt.
HH
Binnen bijlage IVF wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Om als afschermend object te worden aangemerkt moet het object:
voldoende geluidsisolatie hebben, dat wil zeggen dat de isolatie 10 dB hoger is dan de afschermende werking (een massa van 40 kg/m2 is in ieder geval voldoende) en er bevinden zich geen grote kieren en openingen in het object;
een zichthoek hebben die ten minste gelijk is aan de openingshoek van de beschouwde sector.
Geluidsschermen nabij het spoor zijn aan de spoorzijde bij voorkeur geluidsabsorberend uitgevoerd. In paragraaf 3.3.10 is beschreven wanneer een scherm als geluidsabsorberend kan worden aangemerkt.
Voor berekening van de effecten van geluidsschermen wordt bij de modellering met de octaafbandrekenmethode altijd uitgegaan van een 100% absorberend scherm. Reflecterende of deels reflecterende geluidsschermen nabij het spoor worden ook als geluidsabsorberende schermen gemodelleerd met een nader bepaalde effectieve hoogte. De te modelleren effectieve hoogte van het scherm boven de bovenkant van het spoor (BS) wordt als volgt bepaald:
Hierin is:
hs,eff: effectieve schermhoogte ten opzichte van BS t.b.v. de modellering;
hs: werkelijke hoogte van het geluidsscherm ten opzichte van BS;
α: fractie van het scherm dat geluidsabsorberend is uitgevoerd.
Formule 3.2 is toepasbaar voor:
geheel absorberende schermen;
(deels) reflecterende rechte schermen die hellend naar de baan toe zijn geplaatst onder een hoek van ten minste 15° bij het spoor op ballastbed. Als het spoor niet op een ballastbed is uitgevoerd, wordt in het overdrachtsgebied tussen de bron en het scherm een zelfde hoeveelheid geluidsabsorptie bewerkstelligd als bij een spoor op een ballastbed optreedt. Voorwaarde hierbij is dat aan de overzijde van het spoor geen reflecterend scherm is geplaatst.
De feitelijke schermwerking is waarschijnlijk geringer dan zou worden berekend voor schermen die hoger zijn dan 4,0 m ten opzichte van BS. Voor deze schermen wordt een nader onderzoek verricht.
Voor de berekening van de effecten van geluidsschermen op kortere afstand dan 2,5 m uit het hart van het spoor, wordt bij de modellering altijd uitgegaan van een afstand van 2,5 m.
Een scherm wordt altijd gemodelleerd alsof het recht is en verticaal staat, ook als het in werkelijkheid bijvoorbeeld gekromd is uitgevoerd, of scheef wordt geplaatst. De bovenkant van het geluidsscherm in het model wordt gelegd op de positie van de diffractierand van het werkelijke scherm. Vervolgens wordt de bovenbeschreven methode toegepast voor het bepalen van de effectieve schermhoogte.
II
Binnen bijlage IVF wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als zich binnen een sector objecten bevinden waarvan de zichthoek ten minste samenvalt met de openingshoek van de betrokken sector en waarvan daarnaast in redelijkheid is te verwachten dat die de geluidsoverdracht zullen belemmeren, wordt de schermwerking ∆LSW samen met een verminderde bodemdemping (vervat in de termen Sw en Sb uit formule 3.7) in rekening gebracht.
De berekeningsformule van de afscherming van een willekeurig gevormd object bevat twee termen.
De eerste term beschrijft de afscherming van een equivalent ideaal scherm (een dun, verticaal vlak). De hoogte van het equivalente scherm is gelijk aan de grootste hoogte van het obstakel. De bovenrand van het equivalente scherm valt samen met de bovenrand van het object. Als op grond hiervan meerdere locaties van het equivalente scherm mogelijk zijn, wordt hieruit die locatie gekozen die maximale schermwerking tot gevolg heeft.
De tweede term is alleen van belang als het profiel, dat wil zeggen de doorsnede in het sectorvlak, van het afschermende object afwijkt van dat van het ideale scherm. De afscherming van het object is gelijk aan de afscherming van het equivalente scherm verminderd met een profielafhankelijke correctieterm Cp.
Als er meerdere afschermende objecten in een sector aanwezig zijn, wordt alleen het object in rekening gebracht dat, bij afwezigheid van de andere objecten, de grootste afscherming zou geven.
Voor de berekening van de afschermende effecten zijn de volgende gegevens nodig:
zb: de hoogte van de bron ten opzichte van het referentiepeil (= horizontaal vlak, waarin z = 0) [m];
zw: de hoogte van het waarneempunt ten opzichte van het referentiepeil [m];
zT: de hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van het referentiepeil [m];
hb: de hoogte van het bronpunt boven de gemiddelde maaiveldhoogte van het brongebied [m];
hw: de hoogte van het waarneempunt boven de gemiddelde maaiveldhoogte in het waarneemgebied [m];
hT: de hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van de gemiddelde maaiveldhoogte binnen een strook van 5 m vanaf het scherm. Als de maaiveldhoogte aan beide zijden van de afscherming verschillend is: de grootste waarde van hT [m];
r: de afstand tussen bron- en waarneempunt, gemeten langs de kortste verbindingslijn [m];
rw: de horizontaal gemeten afstand tussen waarneempunt en scherm [m];
ro: de horizontaal gemeten afstand tussen waarneem- en bronpunt [m];
–: het profiel van het afschermend object.

Voor de berekening wordt op het scherm een drietal punten gedefinieerd (zie figuur 3.5):
K: het snijpunt van het scherm met de zichtlijn (= rechte tussen bron- en waarneempunt);
L: het snijpunt van het scherm met een gekromde geluidsstraal die onder meewindcondities van bron- naar waarneempunt loopt;
T: de top van het scherm.
De gebroken lijn BLW is een schematisering van de gekromde geluidsstraal onder meewindcondities.
Deze drie punten bevinden zich op de respectievelijke hoogten zK, zL en zT boven het referentiepeil.
Voor de afstand tussen de punten K en L geldt:
Verder geldt:
rL is de som van de lengtes van de lijnstukken BL en LW;
rT is de som van de lengtes van de lijnstukken BT en TW.
De factoren Sw en Sb uit formules 3.7a tot en met 3.7f worden als volgt berekend:
waarin he de effectieve schermhoogte is, gedefinieerd als:
De schermwerking ∆LSW wordt als volgt berekend:
waarin H de effectiviteit van het scherm is, en F(Nf) een functie met argument Nf (het fresnelgetal). De term CS,diff is de correctieterm voor een scherm met een diffractor als schermtop en Cp is de profielafhankelijke correctieterm. Als de schermwerking ∆LSW op grond van formule 3.13 negatief wordt, wordt de waarde ∆LSW = 0 aangehouden.
De waarde van de correctieterm voor een diffractor op scherm CS,diff volgt uit de methode beschreven in hoofdstuk 5.
H wordt als volgt bepaald:
i is hierin de octaafbandindex. De maximale waarde van H is 1.
De definitie van de functie F is gegeven in de formules 3.15a tot en met 3.15f uit tabel 3.3. De waarden van Cp volgen uit tabel 3.4.
|
Geldig in het interval van Nf |
Definitie F(Nf) |
|
|
van |
tot |
|
|
- ∞ |
-0,314 |
0 |
|
-0,314 |
-0,0016 |
-3,682 -9,288 lg |Nf| -4,482 lg2 |Nf| -1,170 lg3 |Nf| – 0,128 lg4 |Nf| |
|
-0,0016 |
+0,0016 |
5 |
|
+0,0016 |
+1,0 |
12,909 + 7,495 lg Nf +2,612 lg2 Nf +0,073 lg3 Nf -0,184 lg4 Nf -0,032 lg5 Nf |
|
+1,0 |
+16,1845 |
12,909 + 10 lg Nf |
|
+16,1845 |
+ ∞ |
25 |
|
Cp |
Object (T = tophoek in graden) |
|
0 dB |
– dunne wanden waarvan de hoek met de verticaal ≤ 20° – grondlichaam met 0°≤ T ≤ 70° – alle grondlichamen met daarop een dunne wand, als de totale constructiehoogte minder is dan tweemaal de hoogte van die wand of als de wand hoger is dan 3,5 m – alle gebouwen – bij toepassing van een diffractor op een scherm, waarvan het effect met de correctieterm CS,diff in rekening wordt gebracht |
|
2 dB |
– rand van aarden baan in ophoging – grondlichaam met 70° ≤ T ≤ 165° – alle grondlichamen met daarop een dunne wand, als de totale constructiehoogte meer bedraagt dan tweemaal de hoogte van die wand en de wand niet hoger is dan 3,5m – geluidsabsorberende1rand aan spoorzijde van perron – rand aan niet-spoorzijde van perron – rand van baan op een viaduct of brug, anders dan trogliggerbrug of M-baan – geluidsabsorberende1 rand aan spoorzijde van trogliggerbrug – rand aan niet-spoorzijde van trogliggerbrug – geluidsabsorberende1 rand aan spoorzijde van M-baan – rand aan niet-spoorwegzijde van M-baan |
|
5 dB |
– rand (niet geluidsabsorberend1) aan spoorzijde van perron – rand (niet geluidsabsorberend1) aan spoorzijde van trogliggerbrug – rand (niet geluidsabsorberend1) aan spoorzijde van M-baan |
|
|
Nf wordt als volgt bepaald:
met ε de ‘akoestische omweg’, die wordt gedefinieerd als:
In de gevallen waarin het profiel van het afschermend object niet overeenkomt met een van de in tabel 3.4 genoemde profielen, wordt een nader onderzoek naar de schermwerking van dat object verricht.
Als de spoorspecifieke geluidisolatie van de afscherming minder dan 10 dB groter is dan de berekende schermwerking ∆LSW is nader onderzoek vereist naar de totale geluidsreducerende werking van de afscherming.
JJ
Binnen bijlage IVF wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De geluidisolatie wordt bepaald in overeenstemming met NEN-EN ISO 140-3. De bepaalde geluidisolatie R in tertsbanden worden gewogen gemiddeld, waarbij een gemiddeld A-gewogen tertsbandspectrum van spoorverkeersgeluid als weging wordt gebruikt. Zie tabel 3.5. Bij de meting wordt het gehele scherm met steunconstructies betrokken.
De spoorspecifieke geluidisolatie DLR,rail wordt bepaald volgens:
DLR,rail wordt afgerond op gehele dB’s.
Bij schermen met een hoogte van 2 m boven BS bedraagt de spoorverkeerspecifieke geluidisolatie ten minste 25 dB, bij 4 m hoge schermen is dat 30 dB.
KK
Binnen bijlage IVF wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De niveaureductie die optreedt bij reflecties wordt berekend volgens de formule:
ΔLR = ΔLR,abs + ΔLF.
Hierin is:
Voor de berekening van de niveaureductie door de absorptie die optreedt bij reflecties zijn de volgende gegevens nodig:
Nref: het aantal reflecties (zie ook paragraaf 5.36.3) tussen bron en waarneempunt [-]
-: type reflecterend object.
De berekening verloopt als volgt:
waarin δref de niveaureductie door één reflectie is. Voor gebouwen geldt voor alle octaafbanden δref = -10 lg 0,8. Voor alle andere objecten is δref = 1 voor alle octaafbanden, tenzij het object aantoonbaar geluidsabsorberend is uitgevoerd. In dat geval geldt per octaafband δref = -10 lg (1 – α), waarin α de geluidsabsorptiecoëfficiënt van het object is in de betrokken octaafband. Nref kan ten hoogste de waarde 1 aannemen.
De berekening van ΔLF wordt beschreven voor een enkele reflectie. Bij meer dan een reflectie moeten de niveaureducties voor de afzonderlijke reflecties bij elkaar worden opgeteld, waarbij steeds wordt uitgegaan van het geluidpad van de spiegelbron uit de voorgaande reflectie naar de waarnemer.
De niveaureductie ΔLF wordt berekend met de volgende formule:
∆LF = – 20 lg (Sr / SF).
Hierin is:
De berekening van SF en Sr bestaat uit vijf stappen, die zijn geïllustreerd in figuur 3.6.

Stap 1. De posities van de bron (b), waarnemer (w) en het reflecterende oppervlak (in het verticale sectorvlak) vormen het uitgangspunt van de berekening.
Stap 2. De bron wordt vervangen door de spiegelbron (b), door geometrische spiegeling in het reflecterende vlak.
Stap 3. Punten A en B op de Fresnelellipsoide worden bepaald, op een loodrechte lijn ter plaatse van de voet van het scherm. Voor punten p op de Fresnelellipsoide geldt |bp|+|pw|-|bw|=λ/8, waarin λ=340/fi de golflengte is bij de middenfrequentie fi van een octaafband. De waarde van SF is gelijk aan |AB|.
Stap 4. Punten A en B worden omhoog verschoven over afstand δz = rbrw/[26(rb+rw)] door de invloed van straalkromming. Hierin zijn rb en rw de horizontale afstanden tussen b respectievelijk w en de voet van het scherm.
Stap 5. De afmeting Sr wordt berekend als de hoogte van het gedeelte van het verticale lijnstuk tussen A en B dat ligt tussen top en voet van het reflecterende oppervlak.
De waarden van SF en Sr worden aldus berekend voor alle acht octaafbanden, van 63 Hz (i=1) tot en met 8 kHz (i=8). Op het resulterende spectrum ΔLF(fi) wordt een correctie toegepast. Beginnend bij 63 Hz (i=1) wordt bij toenemende frequentie een bovengrens van 3 dB per octaafband opgelegd op het verschil ΔLF(fi+1) – ΔLF(fi). Dus voor successievelijk i = 1, …, 8 wordt ΔLF(fi+1) vervangen door de kleinste van de volgende waarden:
Als geldt ΔLF(f1) = ∞, dan worden alle waarden ΔLF(fi) gelijkgesteld aan ∞. De reflectie kan dan worden verwaarloosd.
LL
Binnen bijlage IVF wordt na divisie 4. een sectie ingevoegd, luidende:
In dit hoofdstuk wordt de rekenregel beschreven voor de bepaling van de correctieterm voor een diffractor als bedoeld in paragraaf 3.6 van deze bijlage. De in dit hoofdstuk beschreven rekenregel voor CS,diff is alleen bedoeld voor een diffractor die als schermtop op een geluidscherm is toegepast.
Het diffractoreffect wordt berekend met de volgende formule:
en
Met:
Ai,S,diff: de producteigenschap van de diffractor voor octaafbandindex i, bepaald volgens de meetmethode uit 5.3
Nf het fresnelgetal
Het fresnelgetal Nf wordt bepaald volgens de methode, beschreven in hoofdstuk 2.10. Hierbij geldt:
zB: de hoogte van de bron ten opzichte van het referentiepeil.
zT: de hoogte van het scherm inclusief diffractor, ter plaatste van het diffractiepunt, ten opzichte van het referentiepeil
zW: de hoogte van het waarneempunt, ten opzichte van het referentiepeil.
De producteigenschappen Ai,S,diff worden bepaald door metingen uit te voeren volgens de norm NEN-EN 1793-4:2015. Dit betreft het uitvoeren van geluidoverdrachtmetingen aan een testopstelling met een 4 meter hoog geluidscherm, met en zonder de diffractor.
Bij de meting met de diffractor op het scherm moet de geometrie van bron- en ontvangerposities worden opgehoogd met de extra hoogte van de diffractor. Deze extra hoogte moet expliciet worden opgenomen in de meetrapportage.
Het resultaat van de metingen is een zogenoemde diffractie index, die een maat is voor het extra effect van de schermtop, ten opzichte van het basisscherm zonder top.
Ten opzichte van NEN-EN 1793-4:2015 worden de volgende afwijkingen toegepast:
Voor het middelen van de posities geldt het volgende. Eerst wordt voor elke 1/3 octaafband (j) per hoek (h=0 of h=45 graden) voor elk van de meetposities (k=1 t/m 5) en bronhoogte (b=1 t/m 2) voor het scherm met diffractor (t=1) en scherm zonder diffractor (t=2) de diffractie index bepaald volgens onderstaande formule.
Vervolgens wordt per meetpunt k het verschil bepaald tussen DIj,k voor het scherm met diffractor en zonder diffractor volgens:
Vervolgens vindt lineaire middeling plaats over alle meetposities k (5), hoeken h (2) en bronhoogtes b (2) volgens:
Het effect per octaafband, Ai,S,diff wordt berekend door de bijdrage van het diffractoreffect van de 1/3 octaafband waarden in de betrokken octaafband te wegen met het wegverkeerspectrum uit NEN=EN 1793-3:1997.
MM
Binnen bijlage IVF wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wijzigingen:
Ten opzichte van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd in deze methode:
Er zijn nieuwe bovenbouwcorrecties toegevoegd;
De meetperiode voor emissiemetingen bij stalen bruggen is aangepast;
De meetmethode is vernieuwd;
SRM1 is verwijderd;
Overstandgeluid is toegevoegd;
De afmetingen en helling van objecten hebben effect op hun reflectiebijdrage;
Hoe om te gaan met kleine aaneengesloten objecten is gedefinieerd;
Hoe om te gaan met kleine bronnen is gedefinieerd; en
Er is een meetmethode voor vaststellen tramemissie en bovenbouwcorrecties opgenomen.
Het begrip rekeneenheid is hier geïntroduceerd om de bij de definitie van de verkeersintensiteit in het verleden vaak gehanteerde begrippen as- of draaistelintensiteit te vervangen. Dit is enerzijds gebeurd om de eenvoud te verhogen en anderzijds omdat de nu gehanteerde definitie de geluidemissie beter blijkt te beschrijven. Bij getrokken treinen worden de locomotief en de rijtuigen (bij personentreinen) of de wagens (bij goederentreinen) alle aangemerkt als eenheden. Bij treinstellen moeten alle samenstellende delen worden opgevat als eenheden. Het aantal assen of draaistellen per eenheid is bij de bepaling van de intensiteiten dus niet van belang.
Het akoestisch onderzoek richt zich, voor spoorwegen die niet zijn aangewezen in bijlage IVb, op het maatgevende (dat wil zeggen het voor de geluidbelasting bepalende) jaar en (in dat jaar) op het langtijdig equivalent geluidniveau gedurende de dag-, de avond- en de nachtperiode. Het gemiddelde over deze drie perioden bepaalt de waarde van het geluid in Lden. In de praktijk zal echter meestal voor een meer praktische benadering worden gekozen, die ook aansluit bij de bepaling van het geluid in dB(A), zoals die plaatsvond voor de introductie van de Lden. Daarbij wordt uitgegaan van een periode die in akoestische zin voor het gehele jaar representatief is. Voor een dergelijke periode (het representatieve tijdvak) wordt het zogenoemde langtijdig equivalent geluidsniveau bepaald. Als de ene dag ten aanzien van verkeersintensiteiten en verkeerssamenstelling niet significant verschilt van een andere dag, hoeft het representatieve tijdvak niet langer dan een dag te zijn. Daar waar periodieke of andere variaties optreden met betrekking tot de treinenloop, moeten langere tijdvakken worden beschouwd. Bij de gebruikelijke reizigersdiensten zal dit niet het geval zijn, maar goederenvervoer op het spoor kan van dag tot dag sterk verschillen. Daarom wordt met name voor goederenvervoer veelal uitgegaan van het aantal treinen gedurende een langere periode. De in het tijdvak van het voor de geluidbelasting bepalende jaar optredende variabele intensiteiten worden rekenkundig gemiddeld tot een representatieve verkeersintensiteit: de verkeersintensiteit.
De representativiteit en bruikbaarheid van de resultaten van een akoestisch onderzoek staan of vallen met de realiteitswaarde van de gehanteerde verkeersvariabelen. De primaire eis die aan een akoestisch onderzoek moet worden gesteld, is dat het zo nauwkeurig mogelijk de (toekomstige) geluidbelasting aanduidt. Dit zal alleen het geval zijn als niet alleen optimale aandacht wordt besteed aan de akoestische aspecten, zoals bodemdemping en reflectie-invloeden, maar als ook aan het onderzoek een deugdelijke opgave, meestal gebaseerd op een prognose, ten grondslag ligt. Voorkomen moet worden dat geluidwerende maatregelen, die aan de hand van de resultaten van een akoestisch onderzoek worden getroffen, na enkele jaren onvoldoende effectief blijken te zijn, als de verkeersintensiteiten – en dus de geluidbelastingen – hoger zijn dan aanvankelijk was geschat.
In deze bijlage is bepaald dat al het verkeer over het spoor moet worden toegedeeld aan een van de genoemde spoorvoertuigcategorieën. Voor vrijwel alle van het Nederlandse net gebruikmakende spoorvoertuigen is dit al gebeurd en zijn de kenmerken vastgelegd in de vorm van emissiekentallen. In hoofdstuk 2 zijn deze emissiekentallen opgenomen voor de octaafbanden. Van een groot aantal in Nederland gebruikte types bovenbouw zijn ook de kenmerken beschikbaar en opgenomen in hoofdstuk 2 van deze bijlage. Nieuw materieel kan worden toegekend aan een bestaande spoorvoertuigcategorie. Hiervoor moeten metingen worden gedaan volgens procedure A uit de Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006. Als nieuw materieel niet kan worden ingedeeld in een van de spoorvoertuigcategorieën, bijvoorbeeld als het materieel stiller is dan de bestaande spoorvoertuigcategorieën, dan worden de nieuwe emissiekentallen volgens procedure B uit de Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006 vastgesteld. Door een wijziging van deze bijlage kunnen de nieuwe emissiekentallen worden opgenomen in een nieuw te creëren spoorvoertuigcategorie. Voor trams is er een speciale procedure voor het inmeten van materiaal en bovenbouw. De reden is dat op tramlijnen vaak met maar één specifieke tram wordt gereden. Het ligt voor de hand om dan te kunnen rekenen voor dat specifieke tramtype.
De vaststelling van geluidemissiegetallen vindt plaats per geluidemissietraject, dat wil zeggen per spoorweggedeelte waarover de emissie van spoorvoertuiggeluid min of meer constant kan worden verondersteld. Voordat de geluidemissiegetallen kunnen worden berekend, moet dus eerst de ligging van de geluidemissietrajecten worden bepaald of anders geformuleerd: de plaatsen op de spoorweg waar de overgangen tussen de geluidemissietrajecten liggen.
In principe liggen deze overgangen op plaatsen waar een of meer van de invoergegevens van de emissieberekening op een voor het eindresultaat relevante wijze veranderen.
Op plaatsen waar een gebied met spoorstaafonderbrekingen start of eindigt, zoals bij voegenspoorstaven, wissels en kruisingen, kan, bij korte opeenvolging van geluidemissietrajectovergangen, de afstand van 30 m zoveel kleiner worden genomen als nodig. Het geluidemissiegetal per octaafband wordt berekend voor meerdere bronhoogten.
Vooral voor het berekenen van afscherming is deze verfijning noodzakelijk. Wanneer spoorvoertuigen die zijn uitgerust met zogenoemde blokremmen hun remming uitvoeren verschuift de bron van de geluidemissie duidelijk naar boven. Niet alle categorieën spoorvoertuigen hebben – dominante – emissies op alle bronhoogten. Met name de hogesnelheidstreinen hebben belangrijke hooggelegen bronnen. Bij spoorvoertuigen die zijn ontworpen voor een lagere maximumsnelheid kan de bijdrage van hoger gesitueerde bronnen veelal op 0 worden gesteld.
De verschillende baancorrectiefactoren zijn afhankelijk van het materieeltype. De onderscheiden factoren dekken vrijwel alle baantypen die in de praktijk worden aangetroffen. Een uitzondering vormen onder andere nog de stalen viaducten.
Het geluidemissiegetal ter plaatse van stalen bruggen en andere niet in deze bijlage genoemde kunstwerken en baanconstructies kan door middel van meting worden bepaald. Hierbij wordt de meetmethode volgens hoofdstuk 4 als uitgangspunt gebruikt.
De tabellen met correcties voor bovenbouwconstructies bevatten niet de correcties voor de situatie van een baan met raildempers op houten dwarsliggers. Voor deze situatie kan worden gerekend met de situatie van een baan met betonnen dwarsliggers (bb=1).
De geluidemissiegetallen voor dieselmaterieel en sommige elektrische locs bevatten niet het aandeel van de geluidproductie bij acceleratie en stationair draaien. Omdat dit uitlaatgeluid en ventilatorgeluid hoog wordt geëmitteerd, moet worden bedacht dat het aanbrengen van schermen op plaatsen waar geregeld materieel accelereert of stationair draait nauwelijks zin heeft als met dit uitlaatgeluid geen rekening wordt gehouden. Hiervoor wordt bij overstand op spoorwegemplacementen de methode voor industrielawaai (bijlage IVh) gebruikt. De deelbijdrage hiervan wordt energetisch opgeteld met de bijdrage van rijdende treinen.
De emissieformules zijn geldig vanaf 40 km/u tot een zekere maximumsnelheid die per voertuigcategorie verschillend kan zijn. Voor situaties waarbij de werkelijke snelheid lager is dan 40 km/u kan worden gerekend met de emissie horend bij 40 km/u, wat over het algemeen een lichte overschatting van de werkelijke emissie zal geven. Dit geldt bijvoorbeeld voor rangerende treinen of bij stations. Voor trams is een uitzondering gemaakt. Deze rijden meestal langzamer. Hier zijn de emissieformules geldig vanaf 30 km/u. De weergegeven maximumsnelheid per voertuigcategorie zegt alleen iets over het bereik waarover emissiekentallen geldig zijn. Buiten dit bereik wordt niet gerekend. Een treintype binnen een categorie kan zelf een lagere maximumsnelheid hebben dan de weergegeven maximumsnelheid.
Formule 2.3c kan worden gebruikt in situaties waarin structureel sprake is van een fors hogere spoorstaafruwheid dan het landelijk gemiddelde dat de basis is voor deze meet- en rekenmethode. Deze formule is echter met name bedoeld om de mogelijkheid te bieden de geluidsreducerende effecten van het onderhouden van het spoor in een toestand met extra lage spoorstaafruwheid in de berekening te verwerken. Deze bronmaatregel bestaat uit het eenmalig aanbrengen van de extra lage spoorstaafruwheid en het vervolgens onderhouden van dit lage ruwheidsniveau. Door inzet van speciale slijptreinen en slijptechnieken is dit mogelijk; men spreekt ook wel van ‘akoestisch slijpen’. Essentieel is dat de spoorwegbeheerder dit speciale onderhoud naar behoren vormgeeft. Belangrijk onderdeel daarbij is een jaarlijkse controle van het ruwheidniveau van de sporen. Deze monitoring kan de spoorwegbeheerder vormgeven door handmetingen te laten uitvoeren, maar ook meetsystemen vanaf spoorvoertuigen zijn hiervoor wellicht geschikt.
Het is mogelijk het rolgeluid afkomstig van het spoor op een kunstwerk te bepalen op dezelfde wijze als omschreven in procedure C van de Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006. Er wordt een spoorwegoverdracht bepaald die de geluidskarakteristiek van het kunstwerk bevat. Dit kan de toeslagwaarden uit de tabellen in hoofdstuk 2 vervangen.
Voor het bepalen van het geluid van stilstaande treinen kan geen gebruik gemaakt worden van de rekenmethode voor spoorwegen. Voor stilstaande treinen wordt de methode voor industriegeluid gebruikt. De deelbijdragen op een immissiepunt voor de rijdende en stilstaande treinen worden vervolgens energetisch opgeteld.
Omdat het onmogelijk is om in deze bijlage een methode te geven die in alle gevallen toepasbaar is, wordt per onderdeel van de meet- en rekenmethode aangegeven onder welke omstandigheden nader onderzoek op dat onderdeel noodzakelijk is. Uitvoerenden van nader onderzoek worden geacht een grote mate van deskundigheid te bezitten.
Het overdrachtsmodel dat in de standaardrekenmethode wordt gehanteerd, met name het gedeelte over de bodemdemping en de schermwerking, is gebaseerd op het gekromde stralenmodel bij meewindcondities. Bij de berekening van de schermwerking, volgens de theorie van Maekawa, wordt de kromming van de geluidsstralen verdisconteerd door de werkelijke schermhoogte met een ineffectief deel te verminderen. De bij dit overdrachtsmodel veronderstelde meewindcondities zijn echter niet representatief als meteorologisch gemiddelde. Door een meteocorrectieterm op te nemen in het model wordt een 'meteogemiddeld' equivalent geluidsniveau LAeq verkregen.
De geluidemissiegetallen per geluidemissietraject, gespecificeerd per octaafband, worden als bekend verondersteld. De geometrische invoergegevens zullen vaak afkomstig zijn van goed gedetailleerd kaartmateriaal (horizontale projectie en verticale doorsneden van de relevante objecten). Ten behoeve van de automatische verwerking zullen deze gegevens alleen geschematiseerd in de berekening worden ingevoerd (gekromde lijnen worden benaderd door rechte lijnstukken, de hoogte van glooiend maaiveld wordt met een gemiddelde waarde aangegeven, akoestisch niet relevante details worden weggelaten etcetera). Dit maakt de invoer van gegevens een bezigheid die een zeker akoestisch inzicht vereist. Met name in complexe akoestische situaties moet bij de rapportage zowel het oorspronkelijk kaartmateriaal als de geschematiseerd ingevoerde geometrie worden toegevoegd.
Bij de berekening van de overdracht (bodemeffect, schermwerking en meteocorrectie) wordt uitgegaan van puntbronnen. Per sector wordt daartoe de bron, die strikt genomen een stukje lijnbron (het bronlijnsegment) is, gelokaliseerd gedacht in één punt, hier het bronpunt genoemd.

Voor de gevallen waarin er kleine bronnen zijn die niet een hele sectorhoek omvatten, is een aanvullende bepaling opgenomen om de bijdrage van deze kleine bronnen mee te kunnen nemen. Daarbij ontstaat de mogelijkheid om de bijdrage te bepalen op korte lijnsegmentjes van een bronlijn.
De gegeven formules 3.1a en 3.1b zijn afgeleid uit de definitie van het equivalente geluidsniveau LAeq, die luidt:
waarin t1 en t2 respectievelijk de begin- en de eindtijd zijn van een gespecificeerd tijdsinterval in seconden, pA(t) de momentane A-gewogen geluiddruk (in Pa) en p0 de referentiegeluiddruk van 20 μPa is.
De constante van -58,6 hierin is het gevolg van het feit dat:
Dit leidt tot een term +10 lg (1/1.000).( π/180).(1/4 π) = -58,6 dB.
In de regeling zijn drie intervallen gespecificeerd, te weten de dagperiode lopende van 07.00-19.00 uur, de avondperiode lopende van 19.00-23.00 uur en de nachtperiode lopende van 23.00-07.00 uur. Alle termen in het rechterlid van formule 1b zijn voorzien van een of meer van de indices i, j, of n, omdat de berekening hier alleen betrekking heeft op één octaafband, één sector en één bronpunt, is omwille van de duidelijkheid afgezien van de vermelding van de indices.
De sommatie over de index n (van 1 tot en met N) beschrijft de (energetische) superpositie van de afzonderlijke bijdragen van de bronlijnen. De sommaties over de indices i (van 1 tot en met 8) en j (van 1 tot en met J) zijn de numerieke integraties over de frequentie (octaafbanden) en de totale openingshoek van het waarneempunt (sectoren). In de meeste gevallen is het voldoende om alle sectoren een openingshoek van 5° toe te kennen. Sectoren met een openingshoek kleiner dan 5° kunnen nodig zijn omdat bij discontinuïteit in de geometrie (hoeken van gebouwen, uiteinden van schermen en dergelijke) en in de verkeersgegevens (bij verandering van het geluidemissiegetal) sector-grensvlakken moeten worden gelegd. De totale openingshoek van het waarneempunt kan twee waarden hebben, te weten:
In figuur 5.26.2 is ter toelichting een voorbeeld opgenomen van de wijze waarop de constructie van
een sector voor de berekening van de invloed van reflecties verloopt. Het gedeelte
van de ongereflecteerde sector rechts van het reflecterend oppervlak wordt vervangen
door het spiegelbeeld ervan ten opzichte van het reflecterend oppervlak. Het gespiegelde
sectordeel hoort bij het waarneempunt W' dat het spiegelbeeld is van het werkelijke
waarneempunt W.

In figuur 5.36.3 is een voorbeeld gegeven van een sector die ten gevolge van een reflectie voor de
tweede maal een spoorweg snijdt. De bijdrage van de getekende sector aan het equivalente
geluidsniveau LAeq moet hier worden berekend uit de superpositie van de bijdragen van de bronpunten
3 en 4 (direct) en de bronpunten 1 en 2 (via reflectie). Bij oneffenheden van het
reflecterend oppervlak moet bij gevels worden gedacht aan balkons, galerijen, trappenhuizen
en dergelijke. Als het bron- of waarneempunt zicht op korte afstand hiervan bevinden,
kan het verstrooiend effect van de oneffenheden leiden tot geluidsniveaus die niet
overeenkomen met de uitkomsten van deze rekenmethode. Een nader onderzoek, bijvoorbeeld
praktijk- of schaalmodelmetingen, kan hierin uitkomst brengen. Als het waarneempunt
zich op de gevel bevindt (dit is het geval wanneer het geluid op de gevel moet worden
vastgesteld), is bovenstaande uiteraard niet van toepassing op het waarneempunt.

In sommige gevallen hebben gebruikte databestanden een hoge mate van detaillering. Hierdoor kan het zijn dat een object uit een groot aantal zeer kleine vlakjes bestaat, of dat meerdere aaneengesloten objecten een groter object vormen. In dit geval wordt er gekeken of het samenstel van objecten of vlakken groot genoeg is. Vervolgens wordt alleen gerekend met het vlak dat door de zichtlijn wordt doorsneden alsof dit vlak met al de bijbehorende eigenschappen de gehele sectorhoek doorsnijdt. In de praktijk kan voor de toets of een object groot genoeg is in een 2D vlak gekeken worden of meerdere objecten elkaar raken. Dan worden deze objecten als 1 object beschouwd en wordt gekeken of dit object de gehele sectorhoek doorsnijdt.
Bij reflecties in hellende objecten wordt de spiegelbron in het schuine scherm gespiegeld. Hierbij krijgt deze spiegelbron een andere hoogte. Dit heeft effect op de verdere overdracht. Voor het bepalen van de bodemdemping zou in feite het bodemverloop mee moeten worden gespiegeld. Het handhaven van de bronhoogte voor de bodemdemping heeft echter hetzelfde effect. De mate van reflectie wordt ook bepaald door de hoogte van het reflecterend oppervlak. Om dit te bepalen wordt de overlap van de Fresnelzone met het scherm berekend.
De overdrachtsverzwakking is de som van de demping door de bodem (DB), demping door de lucht (DL) en een correctieterm voor gemiddelde meteorologische omstandigheden (CM).
De gegeven waarden van δlucht zijn afgeleid uit het tertsbandspectrum ISO-DIS 3891 bij 10° C en 80% relatieve vochtigheid. Vooral bij de hoge frequentiebanden is enige compensatie geïntroduceerd voor het sterk dispersieve karakter van de absorptie.
De indeling in drie bodemgebieden (brongebied, tussengebied en ontvangergebied) is noodzakelijk omdat bij het aangenomen gekromde-stralen model bodemreflecties optreden in de nabijheid van de bron zowel als de waarnemer en, bij voldoende grote afstand tussen bron en waarnemer, ook in het tussenliggende gebied. Elk van die gebieden kan een andere bodemgesteldheid hebben, zodat bij de berekening drie verschillende absorptiefracties nodig zijn.
Onder akoestisch hard wordt hier verstaan: klinkers, asfalt en andere wegverhardingen, wateroppervlakken en dergelijke. Niet akoestisch hard zijn: grasland, landbouwgrond met en zonder gewas, zandvlakten, grond onder vegetatie en dergelijke.
Omdat dit onderdeel van het rekenmodel alleen geschikt is om de bijdrage van het geluid dat via diffractie over een object het waarneempunt bereikt te verrekenen, moet het aandeel van de geluidstransmissie door het object te verwaarlozen zijn.
Met andere woorden, de geluidisolatie van het object moet belangrijk hoger zijn dan de berekende schermwerking om als afscherming in aanmerking te komen. Gebouwen, aarden wallen en dergelijke voldoen hier in het algemeen wel aan; voor schermen, muren en soortgelijke objecten moet gelden dat de massa per eenheid van oppervlakte tenminste 10kg/m2 bedraagt en er zich geen grote kieren of openingen ('akoestische lekken') in bevinden. Aangetoond is dat een afwateringsspleet aan de onderzijde van een scherm van niet meer dan 10 cm hoogte en onder de bovenzijde van het spoor geen meetbare invloed heeft op de werking van het scherm.
De schermwerking in deze meet- en rekenmethode is gebaseerd op een aantal gevalideerde metingen en berekeningen, die echter niet voor alle denkbare situaties representatief zijn. In de meeste gevallen zijn de benaderingen uit deze meet- en rekenmethode conservatief en wordt de schermwerking onderschat. De toepassing van een lager geluidsscherm is dan wellicht mogelijk als dit door nader onderzoek kan worden onderbouwd. Dit nader onderzoek kan ook bestaan uit een inventarisatie van in het verleden al uitgevoerde onderzoeken, bijvoorbeeld schaalmodel onderzoek, aan soortgelijke schermen in vergelijkbare omstandigheden.
In elk geval moet nader onderzoek plaatsvinden bij toepassing van een reflecterend geluidsscherm, waarbij wordt afgeweken van formule 3.2. De benadering van de werkelijke schermhoogte door een effectieve schermhoogte volgens formule 3.2 is een conservatieve benadering; onderzoek van een aantal situaties heeft dit aangetoond.
Het in paragraaf 3.7 opgenomen spoorverkeersspectrum ter bepaling van de spoorspecifieke absorptie is gebaseerd op de aanwezigheid van ten minste 50% goederenverkeer (meer laagfrequent geluid). Voor situaties met minder goederenverkeer is de feitelijke spoorstaafspecifieke absorptie meestal groter en zal het resultaat dat wordt verkregen door gebruik te maken van het opgegeven spectrum aan de veilige kant zitten.
De geluidisolatie van zwaardere bouwmaterialen zoals beton en steen en ook van aarden wallen is over het algemeen voldoende om te voorkomen dat geluid door het scherm heen een bijdrage levert bij de waarnemer; het meeste geluid gaat immers via buiging over de schermrand heen. Bij toepassing van lichtere bouwmaterialen (bijvoorbeeld bij deuren of bij dilatatievoegen) en hoge schermen (3 tot 4 m schermhoogte) en bij waarneempunten zeer dicht achter het scherm (tot 10 m) is voorzichtigheid geboden.
Voor een nauwkeurige bepaling van het equivalente geluidsniveau binnen woningen is het gewenst dat men beschikt over het octaafbandspectrum van het voor de gevel heersende geluidsveld. Op de beschreven wijze verkrijgt men een achttal waarden voor de equivalente geluidsniveaus in de onderscheiden octaafbanden. De A-weging is hierin al verdisconteerd. Het verdient in alle gevallen aanbeveling om naast het equivalente geluidsniveau in dB ook het octaafbandspectrum te vermelden bij de rapportage.
Ten opzichte van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is de wijze waarop rekening wordt gehouden met de meteocorrectieterm gewijzigd. In het verleden werd geen rekening gehouden met de richting van het geluid. In navolging van de Europese methode Cnossos-EU is gekeken naar het effect van verschillende richtingen in een windroos bij de voortplanting van geluid. Hierop is de maximale waarde van de meteocorrectieterm aangepast. Deze is nu afhankelijk van de richting van het geluid en van de etmaalperiode. Uit onderzoek is gebleken dat er, jaargemiddeld, geen significant verschil is tussen de avond- en nachtperiode. Ook blijkt dat de locatie in Nederland geen invloed heeft op de mate van gunstige overdracht per richting. Hierdoor kan voor heel Nederland worden volstaan met de in pararaaf 2.9 opgenomen formules.
Bij het uitvoeren van metingen volgens de standaardmeetmethode moet er inzicht zijn in de rol en het doel van de metingen. Als het om toetsing aan normen gaat, binnen het kader van deze bijlage, dan kunnen metingen een rol hebben als rekenmodellen tekortschieten. Deze schieten tekort als ze worden gebruikt buiten het toepassingsgebied waar ze voor zijn bedoeld. In sommige gevallen is er een klein deel van de berekening dat buiten het toepassingsgebied valt. In dat geval kan voor die deelbijdrage worden gedacht aan metingen.
Een exacte beschrijving van het toepassingsgebied van de rekenmethode is niet gegeven. Buiten het toepassingsgebied vallen bijvoorbeeld de gevallen waarvan is aangegeven dat nader onderzoek noodzakelijk is en situaties waarin de standaardrekenmethode niet voorziet.
Het kan ook voorkomen dat er gebruik wordt gemaakt van een specialistische rekenmethode, als een specifieke situatie buiten het toepassingsgebied valt van de meet- en rekenmethode. Een dergelijke methode is niet voor te schrijven, omdat deze afhankelijk is van de situatie.
Het meten van een Lden volgens de ISO-norm (NEN-ISO 1996-2:2017) is in het algemeen complex, omdat over een groot aantal variabelen moet worden nagedacht bij het plannen en uitvoeren van de metingen. De uitwerking van de metingen is erop gericht inzicht te geven in de representativiteit en betrouwbaarheid van de Lden-waarde. Vooral bij langdurige onbemande metingen is een systematische en zorgvuldige analyse van de meetonzekerheid van belang, omdat de resultaten door tal van factoren onbedoeld kunnen worden beïnvloed. Toch is langdurig meten vaak juist nodig om een resultaat te verkrijgen dat een representatief beeld geeft.
De eenvoudige meetmethode kan onder zekere voorwaarden worden gebruikt om met onbemande langdurige metingen een indicatie te verkrijgen van Lden. De meteorologische criteria onder punt D van de eenvoudige methode zijn nodig om een representatief jaargemiddelde te bepalen zonder dat correcties nodig zijn voor afwijkingen in de overdracht en de emissie. In het algemeen geldt met deze criteria, die zijn gebaseerd op een minimale meetperiode van twee maanden, dat metingen in enkel de wintermaanden of enkel de zomermaanden niet voldoen. Als aan een van deze criteria niet wordt voldaan, moet langer worden gemeten. Bij het besluit om wel of niet langer door te meten kan gebruik worden gemaakt van KNMI-data die daags na elke meetdag beschikbaar komen (toetsing aan de meteorologische criteria). Opmerking: KNMI-uurgegevens zijn opgegeven in Universal Time. Deze moeten worden omgezet naar de tijdrekening van het geluidmeetstation.
De verwerking van meetresultaten kan deels worden geautomatiseerd met spreadsheets
met draaitabellen, of met scripts. Om de verwerking in goede banen te leiden, vooral
de bepaling van de meetonzekerheid, moet de in deze meet- en rekenmethode aangegeven
volgorde worden gevolgd. Hoewel het daarbij gaat om een vereenvoudigde aanpak ten
opzichte van de ISO-norm, kan men bij grote aantallen meetgegevens gemakkelijk het
spoor bijster raken. Als leidraad voor de verwerking worden in paragraaf 5.6.26.6.2 voorbeelden geven.
Voor de verwerking van de ruwe meetwaarden, dat wil zeggen de Leq per seconde of LE per event, kunnen de volgende stappen worden gehanteerd:
Verwijder Leq-waarden en LE-waarden met kortdurende verstoringen, dit wil zeggen stoorgeluid dat enkele seconden tot enkele minuten aanhoudt.
Bepaal uurgemiddelde waarden L’ en Lres. Maak daartoe een lange tabel met uurwaarden L’ en Lres, voor de gehele meetperiode. Dus één regel per uur, 24 regels voor elke meetdag.
Markeer de uren met achtereenvolgens overmatig residueel geluid (het gaat dan om residueel geluid dat min of meer continu aanwezig is, want kortdurend stoorgeluid is al verwijderd), met regen, met harde wind, of met niet-representatieve geluidoverdracht. Van elk van deze vier oorzaken van verstoringen wordt het percentage uren ten opzichte van het geheel gerapporteerd. Als een uur door meerdere oorzaken is verstoord, telt het uur mee bij de eerste daarvan uit dit rijtje. Bijvoorbeeld wanneer een uur wordt verstoord door zowel harde wind als neerslag, telt dit mee bij regen.
Vul de lange tabel aan met een kolom voor de waarde L die wordt berekend met formule (4.1).
Om inzicht te geven in het verloop van het geluid over het etmaal, wordt een grafiek gemaakt van L per uur van het etmaal, waarbij energetisch wordt gemiddeld over de gehele meetperiode. Zie het onderstaande voorbeeld. Deze grafiek is een tussenresultaat: ze wordt in de rapportage opgenomen maar niet verder gebruikt in de stappen hierna. Opvallende zaken in het verloop per weekdag worden becommentarieerd in de rapportage.

Vul de lange tabel uit stap 4 aan met een kolom voor de meteostratificatie. Bepaal voor elk uur de meteoklasse M1 tot en met M4 op basis van de windsnelheid en -richting.
Maak hulptabellen per etmaalperiode met op elke regel een meetdag; zie onderstaande voorbeeldtabel. De getoonde waarden voor elke meetdag zijn Lp=dag,m,k en qp=dag,m,k. De totalen Lp=dag,m worden berekend met formule (4.3).
|
|
Dag (07.00-19.00 uur) |
|||||||
|
Meetdag k |
LM1 |
qM1 |
LM2 |
qM2 |
LM3 |
qM3 |
LM4 |
qM4 |
|
8-jun |
|
|
72,5 |
0,09 |
65,8 |
0,91 |
|
|
|
9-jun |
65,5 |
1,00 |
|
|
|
|
|
|
|
10-jun |
63,3 |
0,17 |
66,1 |
0,67 |
67,8 |
0,17 |
|
|
|
11-jun |
61,0 |
0,17 |
63,8 |
0,50 |
66,8 |
0,33 |
|
|
|
12-jun |
65,4 |
0,92 |
68,1 |
0,08 |
|
|
|
|
|
13-jun |
66,6 |
1,00 |
|
|
|
|
|
|
|
14-jun |
66,4 |
0,58 |
65,5 |
0,42 |
|
|
|
|
|
15-jun |
68,6 |
0,42 |
63,0 |
0,33 |
67,9 |
0,25 |
|
|
|
16-jun |
66,5 |
1,00 |
|
|
|
|
|
|
|
17-jun |
67,6 |
0,75 |
63,2 |
0,25 |
|
|
|
|
|
18-jun |
65,5 |
0,83 |
64,8 |
0,17 |
|
|
|
|
|
19-jun |
65,1 |
0,42 |
66,2 |
0,58 |
|
|
|
|
|
20-jun |
68,6 |
1,00 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Qp=dag,m |
|
8,25 |
|
3,09 |
|
1,66 |
|
|
|
Lp=dag,m |
66,6 |
|
65,8 |
|
66,6 |
|
|
|
|
up=dag,m |
1,22 |
|
2,29 |
|
0,85 |
|
|
|
Maak een meetonzekerheidsberekening per etmaalperiode. Zie onderstaand voorbeeld. De ISO-norm noemt dit het ‘meetonzekerheidsbudget’. In het voorbeeld is de meewindrichting 140° (van het zuidoosten naar het noordwesten).
|
Meetonzekerheidsbudget dagperiode |
Herkomst |
M1 |
M2 |
M3 |
M4 |
Resultaat |
|
foptreed bij 140° |
Uit tabel 4.3 |
0,6 |
0,2 |
0,1 |
0,1 |
|
|
Lp=dag,m |
Overnemen uit hulptabel dagperiode |
66,6 |
65,8 |
66,6 |
|
|
|
up=dag,m |
1,22 |
2,29 |
0,85 |
|
|
|
|
Lp=dag |
Formule (4.6) |
|
|
|
|
66,0 |
|
cp=dag,m |
Formule (4.8) |
0,69 |
0,19 |
0,12 |
|
|
|
√( u2wind + u2nat + u2meteo + u2res + u2slm) |
|
|
|
|
|
1,7 |
|
up=dag |
Formule (4.7) |
|
|
|
|
2,0 |
Bepaal de Lden en de bijbehorende meetonzekerheid. Zie het voorbeeld hieronder.
Geef het eindresultaat als volgt op: Lden = 69,7 ± 3,4 dB (95% BI).
Bij een vergelijking van een berekende Lden met de gemeten Lden wordt altijd dit betrouwbaarheidsinterval betrokken. Daarnaast worden, voor zover mogelijk, de uitgangspunten van de rekenmethode betrokken die kunnen leiden tot verschillen tussen rekenen en meten. Dat laatste is nodig omdat van de berekende waarde geen betrouwbaarheidsinterval bekend is.
In situaties die afwijken van de voorwaarden voor de eenvoudige methode uit paragraaf 4.1.1, is het soms mogelijk om met enkele controles of aanpassingen toch de aanpak van de eenvoudige methode te volgen. Bij rapportage-items en 12 moet daarop worden ingegaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om metingen op korte afstand voor een reflecterende gevel. Annex B van de ISO-norm geeft aan op welke wijze dergelijke metingen worden gecorrigeerd en welke aanvullende meetonzekerheid daarvoor geldt. Een ander voorbeeld betreft situaties waarin de meetafstand D (veel) groter is dan 20 (hs + hr). In dat geval kan de eenvoudige meteostratificatie van tabel 4.2 en tabel 4.3 niet worden gebruikt. Annex A van de ISO-norm geeft aan hoe de meteostratificatie dan moet gebeuren en Annex F.1 laat zien welke onzekerheid daarmee gepaard gaat.
In situaties die geheel of gedeeltelijk buiten het toepassingsgebied van de standaardrekenmethode vallen, wordt de ISO-norm onverkort gevolgd, zij het dat daarbij enkele specifieke uitgangspunten gelden voor de Nederlandse situatie. In paragraaf 4.1.3 zijn deze uitgangspunten vermeld.
De methode kan worden gebruikt voor stalen bruggen met eventuele geluidschermen of geluidafschermende delen, onder de aanname dat het geluidsscherm alleen effect heeft op het rolgeluid (de dipoolbronnen). Ook kan de methode worden gebruikt om het effect van de plaatsing van een geluidsscherm te bepalen. Wel is voorzichtigheid geboden bij toepassing van hoge schermen (hoger dan 4 m), doordat andere effecten een rol kunnen gaan spelen, zoals geluidafstraling door het scherm zelf.
Bij betonnen kunstwerken is de emissie ten gevolge van rolgeluid én bruggeluid verwerkt in de bovenbouwcorrectie. Deze werkwijze kan worden toegepast in situaties met geluidsschermen of afschermende delen met een hoogte tot 2 m boven de bovenkant van de spoorstaven. Bij toepassing van schermen hoger dan 2 m op een betonnen kunstwerk is de methode voor meting en modellering van bruggen bruikbaar, waarbij een vlak brugbijdragefilter van 0 dB4 voor alle octaafbanden moet worden gehanteerd. Bij twijfel of een kunstwerk moet worden aangemerkt als een betonnen of als een stalen kunstwerk is de constructie van het brugdek (de brugonderdelen direct onder de spoorstaafbevestiging of de ballast) maatgevend. Voor bruggen korter dan 10 m hoeft de methode niet te worden toegepast omdat deze niet als een apart deeltraject in rekening worden gebracht.
Voor situaties waarbij nader onderzoek is vereist omdat het brugaandeelfilter niet toepasbaar is (zie bovenstaande opmerkingen) is het mogelijk om met een methode voor het bepalen van het rolgeluid (zoals opgenomen in de paragrafen 2.4 en 2.4.6 van de Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006) het brug- en rolgeluidaandeel te meten.
Aangegeven is dat bij meersporige bruggen kan worden volstaan met meting van de toeslag van één spoor, mits het gelijkwaardige sporen zijn. Dit is ook van toepassing voor de zogenaamde ‘aanbruggen’, situaties waarbij de brug in de lengterichting uit meerdere delen bestaat. Ook dan kan onder de voorwaarde dat het gelijkwaardige brugdelen zijn, volstaan worden met meting van één deel.
Wat betreft spoorstaafruwheid moet voorkomen worden dat een niet-representatieve situatie beoordeeld wordt. De geluidemissiegetallen van een doorgaand spoor (tabel 3.1) zijn gebaseerd op de referentieruwheid die is afgeleid uit de gemiddelde spoorstaafruwheid in Nederland. Dit is consistent met het onderhoudsregime van het spoor: zeer ruwe spoorstaven wordt op een gegeven moment geslepen en dan is het weer een tijdje glad. Er is echter niets bekend over de gemiddelde spoorstaafruwheid op stalen bruggen en de aanname dat de actuele spoorstaafruwheid representatief is voor de brug is plausibel. Bij het bepalen van de brugtoeslag wordt wel een ruwheidscorrectie toegepast voor de meetdoorsnede op de aardebaan, maar niet voor de brug. De brugtoeslag is dan dus deels het gevolg van de brugconstructie en deels van de hoge spoorstaafruwheid. Deze keuze heeft twee consequenties:
De berekende geluidniveaus in de omgeving van de brug zo goed mogelijk overeenkomen met de werkelijk waar te nemen niveaus;
Het slijpen van de spoorstaven op de brug als geluidreducerende maatregel meegenomen worden; in dit geval moet ook bij de meetdoorsnede op de brug de spoorstaafruwheid worden bepaald volgens NEN-EN-ISO 3095:2013.
De basis voor deze aangepaste meetmethode voor trams zijn de Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006, NEN-EN-ISO 3095:2013, EN 15610: 2019 (directe wiel en railruwheidsmeting), CEN TR 16891: 2016 (meting van gecombineerde ruwheid uit railtrillingen) en de meest recente inzichten uit de CEN werkgroep Railway Source Terms (meting van brontermen, stand 2019).
Bij geluidemissiemetingen aan trams wordt gemeten op ballastspoor onder gecontroleerde omstandigheden met een bekende railruwheid. Er wordt bij voorkeur over ballast heen gemeten (verre spoor) in verband met de reproduceerbaarheid van metingen. Daarnaast wordt zowel op 1,2 m als 3,5 m hoogte boven het rail loopvlak en 7,5 m uit het hart van het meetspoor, om de invloed van bodemreflecties te minimaliseren. De geluidemissie op andere spoortypes wordt met SRM II berekend door middel van een bovenbouwcorrectie en eventueel en ruwheidscorrectie. De bovenbouwcorrectie voor tramsporen wordt in analogie met die voor treinen.
Uitgangspunt voor bronhoogtes is alleen de laagste bron op 0 m voor trams met afscherming van de wielen en de aandrijving.
Op basis van metingen en numerieke berekeningen (FEM-PE) is het effect van de diffractor op korte en grote afstand bepaald. Aan de hand van deze resultaten is een rekenregel opgesteld die geschikt is binnen het toepassingsgebied van de standaardrekenmethode.
Uit de FEM-PE sommen bleek een relatie te liggen tussen het extra effect van de diffractor en het Fresnelgetal (Nf). De relatie is onderzocht voor verschillende type diffractoren, die op verschillende frequenties waren afgesteld. Deze relatie bleek nauwelijks af te hangen van de octaafband: wel was er een verschil al naar gelang er een versterking optreedt vanwege de diffractor of een verzwakking.
Bij het toepassen van een diffractoreffect op een scherm wordt geen profielcorrectieterm in rekening gebracht. Het toepassingsbereik van de methode bij een diffractor op scherm beperkt zich tot schermen waarvan de profielcorrectie CP gelijk is aan 0 in de situatie dat op dat object de diffractor zelf niet zou zijn toegepast.
Naast een rekenregel is ook een meetmethode voor het bepalen van het diffractoreffect vastgelegd. Als basis voor deze meetmethode wordt NEN-EN 1793-4 gebruikt. Er is wel gebleken dat er ten opzichte van deze methode een kleine aanpassing noodzakelijk was. De norm gaat uit van een energetische middeling van het diffractoreffect van alle meetposities. Het blijkt dat de bovenste meetposities ertoe leiden dat er een relatief klein diffractoreffect wordt gemeten waardoor de relatie met het Fresnelgetal niet goed is te leggen. Met een lineaire middeling over de meetpunten is er wel een goede relatie.
|
Symbool |
Eenheid |
Omschrijving |
Paragraaf |
|
α |
– |
Geluidsabsorptiecoëfficiënt van het object in de octaafband |
3.9 |
|
ζ |
Graden |
De hoek van de voortplantingsrichting van het geluid tov een windroos (0o is van Noord naar zuid, 90o is oost naar west, etcetera) |
3.5 |
|
δlucht |
dB/m |
Luchtdempingscoefficiënt |
3.5 |
|
δrefl |
dB(A) |
De niveaureductie ten gevolge van één reflectie |
3.9 |
|
ε |
m |
Akoestische omweg |
3.6 |
|
Φ |
° |
De openingshoek van de sector |
3.4 |
|
φ |
° |
De hoek tussen de gemiddelde windrichting tijdens de meting en de kortste verbindingslijn tussen het waarneempunt en het spoor |
3.2 |
|
Θ |
° |
De hoek die het sectorvlak maakt met het bronlijnsegment |
3.4 |
|
γ |
– |
Functies die gebruikt worden om de bodemdemping te berekenen |
3.5 |
|
α |
– |
Fractie van het scherm dat geluidsabsorberend uitgevoerd is |
3.3 |
|
a |
|
Emissiekental |
2.4 |
|
Ai,S,diff |
dB |
De producteigenschap van de diffractor op een geluidscherm voor octaafbandindex i |
5.2 |
|
b |
|
Emissiekental |
2.4 |
|
bb |
– |
Index voor bovenbouwconstructie |
2.2, 2.3 |
|
Bb |
– |
Absorptiefractie van het brongebied |
3.5 |
|
Bm |
– |
Absorptiefractie van het middengebied |
3.5 |
|
Bw |
– |
Absorptiefractie van het waarneemgebied |
3.5 |
|
c |
– |
Spoorvoertuigcategorie |
2.4 |
|
Cbb |
dB(A) |
De correctie vanwege de bovenbouw |
2.4 |
|
CM |
dB(A) |
Meteocorrectieterm |
3.5 |
|
Cd |
dB(A) |
Meteocorrectieterm voor de dag en avond periode |
3.5 |
|
Cen |
dB(A) |
Meteocorrectieterm voor de nachtperiode |
3.5 |
|
Cs,diff |
dB |
Correctieterm voor een diffractor op een geluidscherm |
3.6, 5.2 |
|
Cspoorconditie |
dB(A) |
De correctie wegens de invloed van dec conditie van het spoor op de geluidemissie |
2.4 |
|
Cruwheid |
dB(A) |
Coëfficiënt voor het in rekening brengen van afwijkende ruwheid |
2.4 |
|
Cp |
dB(A) |
Profielafhankelijke correctieterm |
3.3 |
|
Cp,m |
|
Gevoeligheidscoëfficiënten voor de meetonzekerheid |
4.1 |
|
DB |
dB(A) |
Bodemdemping |
3.5 |
|
DIj,k,b,h,t |
dB |
Diffractie index voor 1/3 octaafband j, meetpositie k, hoek h en hoogte bron b |
5.3 |
|
DIj |
dB |
Diffractie index van een diffractor op een geluidscherm voor 1/3 octaafband j |
5.3 |
|
DL |
dB(A) |
Luchtdemping |
3.5 |
|
DLα,rail |
dB |
Spoorspecifieke absorptie |
3.7 |
|
DLR,rail |
dB |
Spoorspecifieke geluidisolatie |
3.8 |
|
Emotor |
dB(A) |
Emissie vanwege motorgeluid |
2.4 |
|
Erem |
dB(A) |
Emissie van remmende spoorvoertuigen |
2.4 |
|
Eaero |
dB(A) |
Emissie vanwege aerodynamisch geluid |
2.4 |
|
Ekoeling |
dB(A) |
Emissie vanwege koeling |
2.4 |
|
f |
Hz |
Werkelijke geluidsfrequentie |
2.4 |
|
foct |
Hz |
Octaafband gemiddelde frequentie |
2.4 |
|
fterts1, fterts1, fterts3 |
|
Tertsband gemiddelde frequenties van een octaafband |
2.4 |
|
foptreed |
|
Optreedfrequentie per sectorhoek van de meewindcomponent in De Bilt |
4.1 |
|
H |
– |
Effectiviteit van het scherm |
3.6 |
|
hb |
m |
De hoogte van het bronpunt boven de gemiddelde maaiveldhoogte in het brongebied |
3.5 |
|
Hcorrectie,Δoverdracht |
|
Verschil in overdrachtsverzwakking tussen meting op brug en bij de aarden baan |
4.2 |
|
hs |
, |
Werkelijke hoogte van het geluidsscherm ten opzichte van BS |
3.3 |
|
hs,eff |
m |
Effectieve schermhoogte ten opzichte van BS t.b.v. de modellering |
3.3 |
|
he |
m |
Effectieve schermhoogte |
3.6 |
|
hT |
m |
De hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van het plaatselijke maaiveld |
3.6 |
|
hw |
m |
De hoogte van het waarneempunten boven de gemiddelde maaiveldhoogte in het waarneemgebied |
3.5 |
|
Hbrug |
dB |
Empirische brugbijdragefilter |
4.2 |
|
Hrol |
dB |
Toeslag op het rolgeluid bij een kustwerk |
4.2 |
|
i |
– |
Octaafbandindex |
2.4, 3.2 |
|
j |
– |
Aanduiding van een sector |
3.2 |
|
K |
– |
Het snijpunt van het scherm met de zichtlijn |
3.6 |
|
L |
– |
Het snijpunt van het scherm met een gekromde geluidsstraal die onder meewindcondities van bron- naar waarneempunt loopt |
3.6 |
|
L |
|
Ruwheid (van spoorstaven of wielen van spoorvoertuigen) |
2.4 |
|
L’ |
dB(A) |
Uurgemiddelde ruwe meetwaarde |
4.1 |
|
Lres |
dB(A) |
Uurgemiddelde waarde voor residueel geluid |
4.1 |
|
L |
dB(A) |
Uurgemiddelde voor residueel geluid gecorrigeerde meetwaarde |
4.1 |
|
Lp |
dB(A) |
Jaargemiddeld geluidniveau per etmaalperiode gebaseerd op metingen |
4.1 |
|
LAeq |
dB(A) |
Equivalente geluidsniveau |
3.2 |
|
LAeq,br,c,i,k |
dB(A) |
Meetresultaat bij de brug |
4.2 |
|
L Aeq,br,c,i,k |
dB(A) |
Meetresultaat bij de aardebaan |
4.2 |
|
|
dB(A) |
Geluidemissiegetal op de hoogte van de bovenkant van het spoor |
2.1, 2.4, 4.2 |
|
|
dB(A) |
Geluidemissiegetal op een hoogte van 0,5 m boven de bovenkant van het spoor |
2.1, 2.4, 4.2 |
|
|
dB(A) |
Geluidemissiegetal op de hoogte van 2,0 boven de bovenkant van het spoor |
2.1, 2.4 |
|
|
dB(A) |
Geluidemissiegetal op de hoogte van 4,0 boven de bovenkant van het spoor |
2.1, 2.4 |
|
|
dB(A) |
Geluidemissiegetal op de hoogte 5,0 boven de bovenkant van het spoor |
2.1, 2.4 |
|
Leq,i |
dB(A) |
Het A-gewogen equivalente geluidsniveau in octaafband i |
3.10 |
|
LE,brug-kunstwerk |
dB(A) |
Het gedeelte van de geluidemissie van de brug dat wordt toegekend aan het kunstwerk |
4.2 |
|
∆LI,brug,c,i |
dB(A) |
Gemeten immissietoeslag van een brug |
4.2 |
|
LE,brug-rol |
dB(A) |
Rolgeluidbijdrage op een kunstwerk |
4.2 |
|
ΔLE,brug-kunstwerk |
dB(A) |
Toeslag op de geluidbron op BS en AS hoogte bij een brug waarbij een bovenbouw wordt gemodelleerd als bb=1 |
4.2 |
|
ΔLE,brug-kunstwerk |
dB(A) |
Geluidemissie ten gevolge van de afstraling van het kunstwerk |
4.2 |
|
∆LI,brug,1e schatting,c,i |
dB(A) |
Berekende eerste schatting van brugtoeslag op meetpunten ten behoeve van bepalen overdrachtsverzwakkingscorrectie |
4.2 |
|
LE,totaal |
dB(A) |
De geluidemissie op een kunstwerk alsof er geen geluidemissietoeslag is |
4.2 |
|
LE,totaal,brug |
dB(A) |
De totale emissie op een kunstwerk |
4.2 |
|
ΔLF |
dB(A) |
De niveaureductie als gevolg van de eindige afmetingen van de reflecterende vlakken |
3.9 |
|
ΔLGU |
dB(A) |
Geometrische uitbreidingsterm |
3.2 |
|
ΔLE,brug |
dB(A) |
De geluidemissietoeslag vanwege een kunstwerk |
4.2 |
|
Lλ,rtr,feitelijk |
mm |
Feitelijke Spoorstaafruwheid |
2.4 |
|
Lλ,rtr,ref |
mm |
Referentie spoorstaafruwheid |
2.4 |
|
Lλ,rtr,rveh,c |
mm |
Wielruwheid |
2.4 |
|
Loverstand |
dB(A) |
Bijdrage aan het equivalent geluidniveau vanwege overstand |
3.2 |
|
ΔLOD |
dB(A) |
Overdrachtsverzwakking |
3.2 |
|
ΔLSW |
dB(A) |
Schermwerking |
3.2, 3.6 |
|
ΔLR |
dB(A) |
Niveaureductie t.g.v. reflecties |
3.2, 3.9 |
|
ΔLR,abs |
dB(A) |
Niveaureductie op als gevolg van absorptie bij de reflecties |
3.9 |
|
m |
– |
Index voor mate van voorkomen spoorstaafonderbreking en wissels |
2.2, 2.3 |
|
Nf |
– |
Fresnelgetal |
3.6 |
|
Nrefl |
– |
Het aantal reflecties tussen bron- en waarneempunt |
3.9 |
|
n |
– |
Bronpunt |
3.2 |
|
p |
% |
Snelheidsprofiel |
2.3, 2.4 |
|
Q |
h-1 |
De gemiddelde aantal rekeneenheden van spoorvoertuigen |
2.3 |
|
r |
m |
De afstand tussen bron- en waarneempunt, gemeten langs de kortste verbindingslijn |
3.4, 3.6 |
|
ro |
m |
De horizontaal gemeten afstand tussen bron- en waarneempunt |
3.5, 3.6 |
|
rL |
m |
De som van de lengtes van de lijnstukken BL en LW |
3.6 |
|
rT |
m |
De som van de lengtes van de lijnstukken BT en TW |
3.6 |
|
rw |
m |
De horizontaal gemeten afstand tussen waarneempunt en scherm |
3.6 |
|
Sb |
– |
De effectiviteit van de bodemdemping in het brongebied |
3.5, 3.6 |
|
SF |
|
Maat voor de verticale afmeting van de Fresnelellipsoide ter plaatse van (de voet van) het reflecterende oppervlak |
3.9 |
|
Sr |
|
Maat voor het gedeelte van SF dat ligt tussen de voet en de top van het reflecterende oppervlak |
3.9 |
|
Sw |
– |
De effectiviteit van de bodemdemping in het waarneemgebied |
3.5, 3.6 |
|
T |
° |
De tophoek van de dwarsdoorsnede van het object |
3.6 |
|
up |
dB(A) |
De totale meetonzekerheid voor Lp |
4.1 |
|
up,m |
dB(A) |
Standaardafwijking die de gecombineerde onzekerheid in emissie en meteorologische omstandigheden representeert |
4.1 |
|
uwind |
dB(A) |
De onzekerheid door het schrappen van uurwaarden met te harde wind. |
4.1 |
|
unat |
dB(A) |
De onzekerheid als gevolg van het meten tijdens periodes met een natte windbol. |
4.1 |
|
umeteo |
dB(A) |
De onzekerheid in het bepalen van de juiste meteoklasse |
4.1 |
|
ures |
dB(A) |
De onzekerheid in het bepalen van het residueel geluid op basis van L90 of L95 tijdens onbemande metingen. |
4.1 |
|
uslm |
dB(A) |
De meetonzekerheid van de meetketen |
4.1 |
|
uden |
dB(A) |
De meetonzekerheid van door metingen vastgesteld Lden |
4.1 |
|
v |
km/u |
De gemiddelde snelheid van de spoorvoertuigen |
2.3 |
|
Vwind |
m/s |
Uurgemiddelde windsnelheid |
4.1 |
|
Vmee |
|
Uurgemiddelde meewindcomponent windsnelheid |
4.1 |
|
W |
– |
Snelheidsafhankelijk Verdeling emissie tussen ashoogte en bovenzijde spoorstaafhoogte voor hoge snelheidstreinen |
2.4 |
|
Wmax |
m/s |
Toegestane windsnelheden |
4.1 |
|
z0 |
m |
De hoogte van de zichtlijn van de bron ter plaatse van het waarneempunt |
|
|
zb |
m |
De hoogte van de bron ten opzichte van het referentiepeil |
3.6 |
|
zC |
m |
De hoogte van de kromme C ten opzichte van het referentiepeil ter plaatse van het waarneempunt |
|
|
zK |
m |
De hoogte van punt K (snijpunt scherm en zichtlijn) ten opzichte van het referentiepeil |
3.6 |
|
zL |
m |
De hoogte van punt L (snijpunt scherm en gekromde geluidsstraal) ten opzichte van het referentiepeil |
3.6 |
|
zT |
m |
De hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van het referentiepeil |
3.6 |
|
zw |
m |
De hoogte van het waarneempunt ten opzichte van het referentiepeil |
3.6 |
NN
Bijlage V wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
|
Code |
Beschrijving huisvestingssysteem |
Nummer systeembeschrijving |
Emissiefactor per dierplaats |
||
|
ammoniak (kg NH3/jaar) |
geur (ouE/sec) |
fijn stof (g PM10/jaar) |
|||
|
HOOFDCATEGORIE A: RUNDVEE |
|||||
|
HA1 |
Diercategorie melk- en kalfkoeien van 2 jaar en ouder (inclusief kalveren jonger dan 14 dagen) |
|
|
|
|
|
HA1.1 |
Grupstal met drijfmest |
OW 1993.09.V1 |
5,7 |
– |
81 |
|
HA1.2 |
Ligboxenstal met hellende vloer en giergoot |
OW 1993.03.V1, OW 1993.04.V1, OW 1993.05.V1, OW 1993.06.V1, OW 1994.08.V1 |
10,2 |
– |
148 |
|
HA1.3 |
Ligboxenstal met hellende vloer en spoelsysteem |
OW 1994.03.V1 |
9,2 |
– |
148 |
|
HA1.4 |
Ligboxenstal met hellende vloer en giergoot met spoelsysteem of roostervloer met spoelsysteem |
OW 2001.28.V1 |
10,2 |
– |
148 |
|
HA1.5 |
Ligboxenstal met dichte geprofileerde hellende vloer |
OW 2009.11.V1 |
11,0 |
– |
148 |
|
HA1.6 |
Ligboxenstal met dichte hellende vloer met rubber toplaag |
OW 2009.22.V1 |
11,0 |
– |
148 |
|
HA1.7 |
Ligboxenstal met sleufvloer |
OW 2010.14.V1, OW 2010.24.V1 |
11,8 |
– |
148 |
|
HA1.8 |
Ligboxenstal met roostervloer met bolle rubber toplaag en afdichtflappen in roosterspleten Ligboxenstal met roostervloer met bolle rubber toplaag en afdichtflappen in roosterspleten waarvoor voor 12 april 2017 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum |
OW 2010.30.V1 |
6,0 |
– |
148 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
HA1.9 |
Ligboxenstal met roostervloer met bolle rubber toplaag |
OW 2010.31.V1 |
7 |
– |
148 |
|
HA1.10 |
Ligboxenstal met geprofileerde vloer met hellende sleuven en regelmatige mestafstorten Ligboxenstal met geprofileerde vloer met hellende sleuven en regelmatige mestafstorten waarvoor voor 20 juli 2018 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum |
OW 2010.32.V1 |
11,8 |
– |
148 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
HA1.11 |
Ligboxenstal met geprofileerde vloer met hellende sleuven en regelmatige mestafstorten Ligboxenstal met geprofileerde vloer met hellende sleuven en regelmatige mestafstorten waarvoor voor 20 juli 2018 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum |
OW 2010.33.V1 |
12,2 |
– |
148 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
HA1.12 |
Ligboxenstal met roostervloer met cassettes in de roosterspleten |
OW 2010.34.V1 |
|
– |
148 |
|
HA1.13 |
Ligboxenstal met geprofileerde vloer met hellende sleuven en regelmatige mestafstorten met afdichtflappen |
OW 2010.35.V1 |
7 |
– |
148 |
|
HA1.14 |
Ligboxenstal met geprofileerde vloer met hellende sleuven en regelmatige mestafstorten met afdichtkleppen Ligboxenstal met geprofileerde vloer met hellende sleuven en regelmatige mestafstorten met afdichtkleppen waarvoor voor 20 juli 2018 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum |
OW 2010.36.V1 |
10,3 |
– |
148 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
HA1.15 |
Ligboxenstal met geprofileerde hellende vloer van gietasfalt met gierafvoerbuis Ligboxenstal met V-vormige vloer met gietasfalt in combinatie met een gierafvoerbuis en met mestschuif waarvoor voor 20 juli 2018 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum |
OW 2012.01.V1 |
11,7 |
– |
148 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
HA1.16 |
Mechanisch geventileerde stal met een chemisch luchtwassysteem Mechanisch geventileerde stal met een chemisch luchtwassysteem waarvoor voor 20 juli 2018 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum |
OW 2012.02.V1 |
5,1 |
– |
148 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
HA1.17 |
Ligboxenstal met geprofileerde hellende vloer met gierafvoerbuis Ligboxenstal met V-vormige vloer van geprofileerde vloerelementen in combinatie met een gierafvoerbuis |
OW 2012.04.V1 |
8 |
– |
148 |
|
HA1.18 |
Ligboxenstal met roostervloer met hellende groeven of hellend gelegd met afdichtkleppen in roosterspleten |
OW 2012.05.V1 |
11 |
– |
148 |
|
HA1.19 |
Ligboxenstal met geprofileerde hellende vloer met perforaties Ligboxenstal met geprofileerde hellende vloer met perforaties waarvoor voor 6 mei 2020 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum |
OW 2012.08.V1 |
10,1 |
– |
148 |
|
HA1.20 |
Ligboxenstal met geprofileerde vloer met hellende sleuven en regelmatige mestafstorten met afdichtingen |
OW 2013.01.V1 |
7 |
– |
148 |
|
HA1.21 |
Ligboxenstal met sleufvloer met in doorsteken, wachtruimte en doorlopen een roostervloer met bolle rubber toplaag en afdichtflappen in roosterspleten |
OW 2013.03.V1 |
|
– |
148 |
|
HA1.22 |
Ligboxenstal met geprofileerde vloer met hellende sleuven met urineafvoergat of met regelmatige mestafstorten met afdichtkleppen |
OW 2013.04.V1 |
6 |
– |
148 |
|
HA1.23 |
Ligboxenstal met geprofileerde vloer met hellende sleuven, aaneengesloten of met regelmatige mestafstorten met afdichtflappen |
OW 2013.05.V1 |
|
– |
148 |
|
HA1.24 |
Ligboxenstal met vloer met geprofileerde rubber matten met hellend profiel en regelmatige mestafstorten met afdichtflappen Ligboxenstal met vloer met geprofileerde rubber matten met hellend profiel en regelmatige mestafstorten met afdichtflappen waarvoor voor 6 mei 2020 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum |
OW 2013.06.V1 |
10,3 |
– |
148 |
|
HA1.25 |
Ligboxenstal met hellende vloer met geprofileerde rubber matten en centrale giergoot |
OW 2013.07.V1 |
8 |
– |
148 |
|
HA1.26 |
Ligboxenstal met roostervloer met hellende groeven of hellend gelegd met afdichtkleppen in roosterspleten en vernevelsysteem |
OW 2014.02.V1 |
8 |
– |
148 |
|
HA1.27 |
Ligboxenstal met roostervloer met rubber matten en composietnokken met hellend profiel en cassettes in roosterspleten |
OW 2015.05.V1 |
6 |
– |
148 |
|
HA1.28 |
Ligboxenstal met geprofileerde hellende vloer met holtes voor gieropvang en -afvoer aan zijkant Ligboxenstal met geprofileerde hellende vloer met holtes voor gieropvang en -afvoer aan zijkant waarvoor voor 1 januari 2019 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum |
OW 2015.06.V1 |
9,9 |
– |
148 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
HA1.29 |
Ligboxenstal met roostervloer met bolle rubber toplaag |
OW 2017.06.V1 |
|
– |
148 |
|
HA1.30 |
Ligboxenstal met sleufvloer met geprofileerde rubber tegels Ligboxenstal met sleufvloer met geprofileerde rubber tegels waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor tussen 1 januari 2023 en 20 juli 2023 een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is verleend, of, als een vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 20 juli 2023 |
OW 2018.02.V1 |
8,1 |
– |
148 |
|
HA1.31 |
Ligboxenstal met geprofileerde vloer met hellende sleuven, giergoten en giergaten Ligboxenstal met vlakke betonnen vloerplaten met sleuven, voorzien van profiel met 1% hellende groeven richting een centrale giergoot met giergaten en mestverwijdering waarvoor voor 1 december 2022 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum |
OW 2018.03.V1 |
9,1 |
– |
148 |
|
HA1.32 |
Ligboxenstal met geprofileerde rubber oplegsleufvloer met hellende sleuven met gierafvoergaatjes Ligboxenstal met geprofileerde rubber oplegsleufvloer met hellende sleuven met gierafvoergaatjes waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is verleend, of, als een vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 1 januari 2024 |
OW 2018.06.V1 |
7,1 |
– |
148 |
|
HA1.33 |
Ligboxenstal met dichte geprofileerde vloer met rubber matten en composietnokken met hellend profiel Ligboxenstal met dichte geprofileerde vloer met rubbermatten en composietnokken met hellend profiel waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is verleend, of, als een vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 1 januari 2024 |
OW 2018.07.V1 |
9,0 |
– |
148 |
|
HA1.34 |
Ligboxenstal met vlakke vloer met rubber sleufvloer, vlakke langssleuven en geprofileerd rubber (hellende V-vorm), groeven en nopjes tussen de langssleuven met vingermestschuif waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor tussen 1 januari 2023 en 26 april 2024 een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is verleend, of, als een vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 26 april 2024 |
OW2019.01.V1 |
8,3 |
– |
148 |
|
HA1.35 |
Ligboxenstal met urineopvangstation waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor tussen 1 januari 2023 en 2 juni 2024 een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is verleend, of, als een vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 2 juni 2024 |
OW2021.05.V1 |
8,4 |
– |
148 |
|
HA1.36 |
Ligboxenstal met een indrukbare drainerende loopvloer voorzien van een mestschuif, waarbij de urine en mest direct worden gescheiden en apart worden opgeslagen, waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor tussen 1 januari 2023 en 2 oktober 2024 een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is verleend, of, als een vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 2 oktober 2024 |
OW 2021.06.V1 |
6,4 |
– |
148 |
|
HA1.37 |
Ligboxenstal voorzien van geprofileerde rubberen oplegmatten met ruitprofiel onder 2% afschot naar een centrale giergoot en frequente mestverwijdering met vaste mestschuif, waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor tussen 1 januari 2023 en 2 oktober 2024 een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is verleend, of, als een vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 2 oktober 2024 |
OW 2021.07.V1 |
8,9 |
– |
148 |
|
HA1.38 |
Natuurlijk geventileerde ligboxenstal met een roostervloer voorzien van inlays met urineafvoergaatjes in de roosterspleten, frequent bevochtigen en schoonzuigen van de vloer door een mestverzamelrobot en een mechanische kelderluchtafzuiging met een chemisch luchtwassysteem (95% emissiereductie), waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor tussen 1 januari 2023 en 2 oktober 2024 een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is verleend, of, als een vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 2 oktober 2024 |
OW 2021.08.V1 |
3,6 |
- |
148 |
|
HA1.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
13 |
– |
148 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HA2 |
Diercategorie vrouwelijk jongvee jonger dan 2 jaar, diercategorie fokstieren jonger dan 2 jaar |
|
|
|
|
|
HA2.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
4,4 |
– |
38 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HA3 |
Diercategorie vleeskalveren jonger dan 1 jaar |
|
|
|
|
|
HA3.1 |
Mechanisch geventileerde stal met hellende roostervloer en hellende schijnvloer onder roostervloer Stal met hellende roostervloer in combinatie met hellende schijnvloer onder roostervloer waarvoor voor 6 mei 2020 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum |
OW 2012.09.V1 |
2,5 |
35,6 |
33 |
|
HA3.2 |
Roostervloer met bolle rubber toplaag en afdichtflappen Stal met volledige roostervloer voorzien van een bolle rubber toplaag en afdichtkleppen in de roosterspleten waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor tussen 1 januari 2023 en 20 juli 2023 een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is verleend, of, als een vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 20 juli 2023 |
OW 2018.04.V1 |
1,9 |
|
|
|
HA3.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
3,5 |
35,6 |
33 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HA4 |
Diercategorie zoogkoeien van 2 jaar en ouder (inclusief ongespeende kalveren) |
|
|
|
|
|
HA4.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
4,1 |
– |
86 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HA5 |
Diercategorie overig vleesvee vanaf spenen en jonger dan 2 jaar |
|
|
|
|
|
HA5.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
5,3 |
35,6 |
170 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HA6 |
Diercategorie overig rundvee van 2 jaar en ouder |
|
|
|
|
|
HA6.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
6,2 |
– |
170 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HOOFDCATEGORIE B: SCHAPEN |
|
|
|
|
|
|
HB1 |
Diercategorie schapen van 1 jaar en ouder (inclusief lammeren) |
|
|
|
|
|
HB1.100 |
Overige huisvestingssystemen (beweiden) |
|
0,7 |
7,8 |
– |
|
|
|
|
|
|
|
|
HOOFDCATEGORIE C: GEITEN |
|
|
|
|
|
|
HC1 |
Diercategorie geiten van 1 jaar en ouder |
|
|
|
|
|
HC1.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
1,9 |
18,8 |
19 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HC2 |
Diercategorie geiten vanaf 61 dagen tot 1 jaar |
|
|
|
|
|
HC2.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,8 |
11,3 |
10 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HC3 |
Diercategorie geiten tot 61 dagen |
|
|
|
|
|
HC3.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,2 |
5,7 |
10 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HOOFDCATEGORIE D: VARKENS |
|
|
|
|
|
|
HD1 |
Diercategorie gespeende biggen minder dan 25 kg |
|
|
|
|
|
HD1.1 |
Vlakke gecoate keldervloer met mestschuif |
OW 1993.01.V1 |
0,20 |
5,4 |
56 |
|
HD1.2 |
Gedeeltelijk rooster met spoelgotensysteem |
OW 1994.09.V1, OW 1997.01.V1 |
0,24 |
7,8 |
74 |
|
HD1.3 |
Mestopvang in en spoelen met aangezuurde vloeistof |
|
|
|
|
|
HD1.3.1 |
Volledig rooster |
OW 1996.05.V1 |
0,18 |
7,8 |
56 |
|
HD1.3.2 |
Gedeeltelijk rooster |
OW 1996.05.V1 |
0,25 |
7,8 |
74 |
|
HD1.4 |
Mestband in mestkanaal met metalen driekantrooster |
OW 1996.06.V1 |
0,23 |
5,4 |
74 |
|
HD1.5 |
Ondiepe mestkelders met water- en mestkanaal |
|
|
|
|
|
HD1.5.1 |
Oppervlakte mestkanaal ten hoogste 0,13 m2 per dierplaats |
OW 1996.01.V1 |
0,26 |
5,4 |
74 |
|
HD1.5.2 |
Oppervlakte mestkanaal ten hoogste 0,19 m2 per dierplaats |
OW 2001.14.V1 |
0,33 |
7,8 |
74 |
|
HD1.6 |
Schuine putwand |
|
|
|
|
|
HD1.6.1 |
Emitterende mestoppervlakte ten hoogste 0,07 m2 per dierplaats, ongeacht groepsgrootte |
OW 2001.13.V1 |
0,17 |
5,4 |
74 |
|
HD1.6.2 |
Emitterende mestoppervlakte 0,07–0,10 m2 per dierplaats in groepen tot 30 dieren |
OW 2004.06.V1 |
0,21 |
5,4 |
74 |
|
HD1.6.3 |
Emitterende mestoppervlakte 0,07–0,10 m2 per dierplaats in groepen vanaf 30 dieren zonder spoelgoten |
OW 2010.04.V1 |
0,18 |
5,4 |
74 |
|
HD1.6.4 |
Emitterende mestoppervlakte 0,07–0,10 m2 per dierplaats in groepen vanaf 30 dieren met spoelgoten |
OW 1999.05.V1, OW 1999.06.V1 |
0,18 |
7,8 |
74 |
|
HD1.7 |
Gedeeltelijk rooster met verkleindemestoppervlakte |
OW 2001.16.V1 |
0,39 |
7,8 |
74 |
|
HD1.8 |
Mestopvang in water met mestafvoersysteem |
OW 2006.07.V1 |
0,15 |
5,4 |
56 |
|
HD1.9 |
Volledig rooster met water- en mestkanaal |
OW 2010.05.V1 |
0,20 |
5,4 |
56 |
|
HD1.10 |
Koeldeksysteem (150% koeloppervlakte) |
OW 2010.12.V1 |
0,17 |
5,4 |
56 |
|
HD1.11 |
Hok met conditionering van de ligvloertemperatuur, mestkelders met water- en mestkanaal, voerbak en watervoorziening boven het waterkanaal, mestkanaal met metalen driekant roostervloer met mestspleet, beide kanalen voorzien van een pan met watervulsysteem, dagelijkse mestafvoer uit het mestkanaal en een emitterend mestoppervlakte van ten hoogste 0,062 m2 per dierplaats waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 1 januari 2023 |
OW2019.02.V1 |
0,21 |
5,4 |
56 |
|
HD1.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,69 |
7,8 |
74 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HD2 |
Diercategorie kraamzeugen (inclusief biggen tot spenen) |
|
|
|
|
|
HD2.1 |
Spoelgotensysteem, spoelen met dunne mest |
OW 1993.12.V1, OW 1999.02.V1 |
3,3 |
27,9 |
160 |
|
HD2.2 |
Kunststof schijnvloer met schuif onder rooster |
OW 1994.02.V1 |
3,7 |
27,9 |
160 |
|
HD2.3 |
Vlakke gecoate keldervloer met mestschuif |
OW 1994.06.V1 |
4,0 |
27,9 |
160 |
|
HD2.4 |
Hellende gecoate keldervloer met giergoot en mestschuif |
OW 1994.07.V1 |
3,1 |
27,9 |
160 |
|
HD2.5 |
Ondiepe mestkelders met mest- en waterkanaal |
OW 1995.08.V1 |
4,0 |
27,9 |
160 |
|
HD2.6 |
Mestopvang in en spoelen met aangezuurde vloeistof |
OW 1996.04.V1 |
3,1 |
27,9 |
160 |
|
HD2.7 |
Mestkanaal en hellende (schijn)vloer onder roostervloer |
OW 2001.17.V1 |
5,0 |
27,9 |
160 |
|
HD2.8 |
Schuiven in mestgoot |
0W 2001.18.V1 |
2,5 |
27,9 |
160 |
|
HD2.9 |
Waterkanaal met afgescheiden mestkanaal of mestbak |
OW 2004.07.V1 |
2,9 |
27,9 |
160 |
|
HD2.10 |
Mestpan |
OW 2006.08.V1 |
2,9 |
27,9 |
160 |
|
HD2.11 |
Mestgoot met mestafvoersysteem |
OW 2010.06.V1 |
3,2 |
27,9 |
160 |
|
HD2.12 |
Mestpan met water- en mestkanaal |
OW 2010.07.V1 |
2,9 |
27,9 |
160 |
|
HD2.13 |
Mestpan met water- en mestkanaal en koelsysteem |
OW 2018.01.V1 |
1,3 |
27,9 |
160 |
|
HD2.14 |
Koeldeksysteem (150% koeloppervlakte) |
OW 2010.15.V1 |
2,4 |
27,9 |
160 |
|
HD2.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
8,3 |
27,9 |
160 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HD3 |
Diercategorie guste en dragende zeugen |
|
|
|
|
|
HD3.1 |
Smalle ondiepe mestkanalen met metalen driekantrooster en rioleringssysteem (individuele huisvesting) |
OW 1995.02.V1 |
2,4 |
18,7 |
175 |
|
HD3.2 |
Mestgoot met combinatierooster en frequente mestafvoer (individuele huisvesting) |
OW 1995.05.V1 |
1,8 |
18,7 |
175 |
|
HD3.3 |
Spoelgotensysteem met dunne mest |
|
|
|
|
|
HD3.3.1 |
Individuele huisvesting |
OW 1995.07.V1 |
2,5 |
18,7 |
175 |
|
HD3.3.2 |
Groepshuisvesting |
OW 1998.01.V1, OW 1999.03.V1 |
2,5 |
18,7 |
175 |
|
HD3.4 |
Mestopvang in en spoelen met aangezuurde vloeistof |
|
|
|
|
|
HD3.4.1 |
Individuele huisvesting |
OW 1996.03.V1 |
1,8 |
18,7 |
175 |
|
HD3.4.2 |
Groepshuisvesting |
OW 1998.02.V1 |
1,8 |
18,7 |
175 |
|
HD3.5 |
Schuiven in mestgoot (individuele huisvesting) |
OW 2001.19.V1 |
2,2 |
18,7 |
175 |
|
HD3.6 |
Mestband in mestkanaal met metalen driekantrooster |
OW 2008.11.V1 |
2,2 |
18,7 |
175 |
|
HD3.7 |
Koeldeksysteem |
|
|
|
|
|
HD3.7.1 |
115% koeloppervlakte (individuele huisvesting) |
OW 2010.16.V1 |
2,2 |
18,7 |
175 |
|
HD3.7.2 |
135% koeloppervlakte (groepshuisvesting) |
OW 2010.17.V1 |
2,2 |
18,7 |
175 |
|
HD3.8 |
Groepshuisvesting zonder strobed met voerligboxen of voerstations en schuine putwanden in mestkanaal |
|
|
|
|
|
HD3.8.1 |
Met metalen driekantrooster |
OW 2010.08.V1 |
2,3 |
18,7 |
175 |
|
HD3.8.2 |
Met anders dan metalen driekantrooster |
OW 2006.09.V1 |
2,5 |
18,7 |
175 |
|
HD3.9 |
Rondloopstal met voerstation en strobed |
OW 2010.09.V1 |
2,6 |
18,7 |
175 |
|
HD3.10 |
Hok met kelders met water- en mestkanaal, vloervoedering, mestkanaal met metalen driekant roostervloer met mestspleet, mest- en watergoot met schuine puntwanden, koelsysteem en watervul- en spoelsysteem in mestgoot, dagelijkse mestafvoer en een emitterend mestoppervlakte van ten hoogste 0,3 m2 per dierplaats waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 1 januari 2023 |
OW2019.03.V1 |
1,5 |
18,7 |
175 |
|
HD3.100 |
Overige huisvestingssystemen (groepshuisvesting) |
|
4,2 |
18,7 |
175 |
|
HD3.101 |
Overige huisvestingssystemen (individuele huisvesting) |
|
4,2 |
18,7 |
175 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HD4 |
Diercategorie dekberen van 7 maanden en ouder |
|
|
|
|
|
HD4.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
5,5 |
18,7 |
180 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HD5 |
Diercategorie vleesvarkens van 25 kg en meer, diercategorie opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden diercategorie opfokzeugen van 25 kg en meer |
|
|
|
|
|
HD5.1 |
Scharrelvleesvarkens in beddenstal |
OW 2001.30.V1 |
1,9 |
23,0 |
153 |
|
HD5.2 |
Gehele dierplaats onderkelderd zonder stankafsluiter |
OW 2001.23.V1 |
4,5 |
23,0 |
153 |
|
HD5.3 |
Mestopvang in en spoelen met ammoniakarme vloeistof (inclusief aanzuren) |
OW 1993.10.V1, OW 1993.11.V1, OW 1995.03.V1, OW 2001.24.V1 |
1,6 |
17,9 |
153 |
|
HD5.4 |
Metalen driekantrooster met mestopvang in met formaldehyde behandelde mestvloeistof |
OW 1995.01.V1 |
1,0 |
17,9 |
153 |
|
HD5.5 |
Metalen driekantrooster met mestopvang in water |
OW 1995.06.V1 |
1,3 |
17,9 |
153 |
|
HD5.6 |
Spoelgotensysteem met metalen driekantrooster |
OW 1998.03.V1 |
1,2 |
23,0 |
153 |
|
HD5.7 |
Spoelgotensysteem met rooster |
OW 1998.04.V1, OW 1999.04.V1 |
1,7 |
23,0 |
153 |
|
HD5.8 |
Water- en mestkanaal |
OW 2001.03.v1 |
1,7 |
23,0 |
153 |
|
HD5.9 |
Mestkanaal met schuine putwand (en waterkanaal) |
|
|
|
|
|
HD5.9.1 |
Met metalen driekantrooster op mestkanaal |
|
|
|
|
|
HD5.9.1.1 |
Emitterende mestoppervlakte ten hoogste 0,18 m2 per dierplaats met spoelgoten |
OW 1997.04.V1 |
1,0 |
23,0 |
153 |
|
HD5.9.1.2 |
Emitterende mestoppervlakte 0,18–0,27 m2 per dierplaats zonder spoelgoten |
OW 2004.03.V1 |
1,0 |
17,9 |
153 |
|
HD5.9.1.3 |
Emitterende mestoppervlakte 0,18–0,27 m2 per dierplaats met spoelgoten |
OW 1997.04.V1 |
1,4 |
23.0 |
|
|
HD5.9.1.4 |
Emitterende mestoppervlakte 0,18–0,27 m2 per dierplaats zonder spoelgoten |
OW 2004.04.V1 |
1,4 |
17,9 |
153 |
|
HD5.9.2 |
Met anders dan metalen driekantrooster op mestkanaal |
|
|
|
|
|
HD5.9.2.1 |
Emitterende mestoppervlakte ten hoogste 0,18 m2 per dierplaats |
OW 2004.05.V1 |
1,5 |
17,9 |
153 |
|
HD5.9.2.2 |
Emitterende mestoppervlakte 0,18–0,27 m2 per dierplaats |
OW 2010.10.V1 |
1,9 |
23,0 |
153 |
|
HD5.10 |
Koeldeksysteem (200% koeloppervlakte) |
|
|
|
|
|
HD5.10.1 |
Met metalen driekantrooster |
|
|
|
|
|
HD5.10.1.1 |
Emitterende mestoppervlakte ten hoogste 0,5 m2 per dierplaats |
OW 2004.08.V1 |
1,2 |
17,9 |
153 |
|
HD5.10.1.2 |
Emitterende mestoppervlakte ten hoogste 0,8 m2 per dierplaats |
OW 2010.19.V1 |
1,5 |
17,9 |
153 |
|
HD5.10.2 |
Met anders dan metalen driekantrooster |
|
|
|
|
|
HD5.10.2.1 |
Emitterende mestoppervlakte ten hoogste 0,6 m2 per dierplaats |
OW 2010.20.V1 |
1,6 |
17,9 |
153 |
|
HD5.10.2.2 |
Emitterende mestoppervlakte 0,6–0,8 m2 per dierplaats |
OW 2001.01.V1 |
2,4 |
23,0 |
153 |
|
HD5.11 |
Koeldeksysteem (170% koeloppervlakte) met metalen driekantrooster |
OW 2001.25.V1 |
1,7 |
23,0 |
153 |
|
HD5.11.1 |
Emitterende mestoppervlakte mestkanaal groter dan 0,5 m2, maar ten hoogste 0,67 m2 per dierplaats |
OW2001.25.V1 |
1,7 |
23 |
153 |
|
HD5.11.2 |
Emitterende mestoppervlakte mestkanaal ten hoogste 0,5 m2 per dierplaats |
OW2019.05.V1 |
1,4 |
17,9 |
153 |
|
HD5.12 |
Bollevloerhok met betonnen morsrooster en metalen driekantrooster |
|
|
|
|
|
HD5.12.1 |
Emitterende mestoppervlakte ten hoogste 0,22 m2 per dierplaats |
OW 2001.27.V1 |
1,4 |
17,9 |
153 |
|
HD5.12.2 |
Emitterende mestoppervlakte ten hoogste 0,33 m2 per dierplaats |
OW 2001.27.V1 |
2,0 |
23,0 |
153 |
|
HD5.13 |
Mestband in mestkanaal met metalen driekantrooster |
OW 2008.11.V1 |
1,1 |
17,9 |
153 |
|
HD5.14 |
Hok met mestkelders met water- en mestkanaal, voerbak en watervoorziening boven het waterkanaal, mestkanaal met metalen driekant roostervloer, mestgoot met schuine putwanden, koelsysteem en watervul- en spoelsysteem, dagelijkse mestafvoer en een emitterende mestoppervlakte van ten hoogste 0,08 m2 per dierplaats waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 1 januari 2023 |
OW2019.04.V1 |
0,77 |
17,9 |
153 |
|
HD5.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
3,0 |
23,0 |
153 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HOOFDCATEGORIE E: KIPPEN |
|
|
|
|
|
|
HE1 |
Diercategorie opfokhennen en -hanen van legkippen jonger dan 18 weken |
|
|
|
|
|
HE1.1 |
Kooihuisvesting |
|
|
|
|
|
HE1.1.1 |
Batterij met mestband |
OW 1993.07.V1 |
0,020 |
0,18 |
2 |
|
HE1.1.2 |
Batterij met mestbandbeluchting |
|
|
|
|
|
HE1.1.2.1 |
Beluchting 0,2 m3/uur per dierplaats |
OW 1993.08.V1 |
0,020 |
0,18 |
2 |
|
HE1.1.2.2 |
Beluchting 0,4 m3/uur per dierplaats |
OW 1997.03.V1 |
0,006 |
0,18 |
2 |
|
HE1.1.3 |
Batterij met mestbandbeluchting en bovenliggende droogtunnel |
OW 1999.01.V1 |
0,010 |
0,18 |
2 |
|
HE1.1.4 |
Batterij met mestschuiven en centrale mestband |
OW 1995.04.V1 |
0,011 |
0,18 |
2 |
|
HE1.1.5 |
Batterij met open mestopslag |
OW 2001.04.V1 |
0,045 |
0,18 |
2 |
|
HE1.1.6 |
Batterij met mest- en luchtkanaal |
OW 2001.05.V1 |
0,208 |
0,18 |
2 |
|
HE1.1.7 |
Koloniehuisvesting met mestbandbeluchting 0,7 m3/uur per dierplaats |
OW 2009.10.V1 |
0,016 |
0,18 |
8 |
|
HE1.2 |
Grondhuisvesting |
|
|
|
|
|
HE1.2.1 |
Strooiselvloer (eventueel met roostervloer) |
OW 2001.06.V1 |
0,170 |
0,18 |
30 |
|
HE1.2.2 |
Warmteheaters en ventilatoren |
OW 2009.14.V1 |
0,088 |
0,18 |
30 |
|
HE1.2.3 |
Verhoogde roostervloer met daarboven oplierbare en/of opklapbare roosters |
OW 2015.03.V1 |
0,110 |
0,18 |
30 |
|
HE1.2.4 |
Warmteheaters met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag |
OW2011.13.V1 |
0,088 |
0,18 |
30 |
|
HE1.3 |
Volièrehuisvesting |
|
|
|
|
|
HE1.3.1 |
Ten minste 50% rooster met mestband |
OW 2005.02.V1 |
0,050 |
0,18 |
23 |
|
HE1.3.2 |
65–70% rooster en mestbandbeluchting 0,3 m3/uur per dierplaats |
OW 2005.03.V1 |
0,030 |
0,18 |
23 |
|
HE1.3.3 |
45–55% rooster en mestbandbeluchting |
|
|
|
|
|
HE1.3.3.1 |
Beluchting 0,1 m3/uur per dierplaats |
OW 2006.10.V1 |
0,030 |
0,18 |
23 |
|
HE1.3.3.2 |
Beluchting 0,3 m3/uur per dierplaats |
OW 2006.10.V1 |
0,023 |
0,18 |
23 |
|
HE1.3.4 |
30–35% rooster en mestbandbeluchting 0,4 m3/uur per dierplaats |
OW 2006.11.V1 |
0,014 |
0,18 |
23 |
|
HE1.3.5 |
55-60% rooster en mestbandbeluchting 0,4 m3/uur per dierplaats |
OW 2006.12.V1 |
0,020 |
0,18 |
23 |
|
HE1.100 |
Overige huisvestingssystemen (niet-batterijhuisvesting) |
|
0,170 |
0,18 |
30 |
|
HE1.101 |
Overige huisvestingssystemen (batterijhuisvesting) |
|
0,045 |
0,18 |
30 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HE2 |
Diercategorie legkippen van 18 weken en ouder, diercategorie ouderdieren van legkippen van 18 weken en ouder |
|
|
|
|
|
HE2.1 |
Kooihuisvesting |
|
|
|
|
|
HE2.1.1 |
Verrijkte kooien met mestbandbeluchting |
OW 2005.11.V1 |
0,030 |
0,35 |
23 |
|
HE2.1.2 |
Koloniehuisvesting met mestbandbeluchting |
OW 2009.10.V1 |
0,030 |
0,35 |
23 |
|
HE2.2 |
Grondhuisvesting |
|
|
|
|
|
HE2.2.1 |
Circa 1/3 strooiselvloer en circa 2/3 roostervloer |
OW 2001.09.V1 |
0,402 |
0,34 |
84 |
|
HE2.2.2 |
Met beluchting onder gedeeltelijk verhoogde roostervloer |
OW 2010.21.V1 |
0,110 |
0,34 |
84 |
|
HE2.2.3 |
Met mestbeluchting via buizen onder beun |
OW 2001.10.V1 |
0,125 |
0,34 |
84 |
|
HE2.2.4 |
Met enkele buis onder beun aan beide zijden van legnest |
OW 2011.09.V1 |
0,150 |
0,34 |
84 |
|
HE2.2.5 |
Met mestbeluchting via verticale ventilatiekokers |
OW 2011.10.V1 |
0,150 |
0,34 |
84 |
|
HE2.2.6 |
Twee verdiepingen met mestbanden onder roosters |
OW 2004.11.V1 |
0,068 |
0,34 |
84 |
|
HE2.2.7 |
Met frequente mest- en strooiselverwijdering |
OW 2004.12.V1 |
0,106 |
0,34 |
84 |
|
HE2.3 |
Volièrehuisvesting |
|
|
|
|
|
HE2.3.1 |
Ten minste 50% rooster met mestband |
OW 2004.09.V1 |
0,090 |
0,34 |
65 |
|
HE2.3.2 |
45–55% roosters en mestbandbeluchting |
|
|
|
|
|
HE2.3.2.1 |
Beluchting ten minste 0,2 m3/uur per dierplaats |
OW 2004.10.V1 |
0,055 |
0,34 |
65 |
|
HE2.3.2.2 |
Beluchting ten minste 0,5 m3/uur per dierplaats |
OW 2004.10.V1 |
0,042 |
0,34 |
65 |
|
HE2.3.3 |
30–35% roosters en mestbandbeluchting 0,7 m3/uur per dierplaats |
OW 2005.04.V1 |
0,025 |
0,34 |
65 |
|
HE2.3.4 |
55–60% roosters en mestbandbeluchting 0,7 m3/uur per dierplaats |
OW 2005.05.V1 |
0,037 |
0,34 |
65 |
|
HE2.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,315 |
0,34 |
84 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HE3 |
Diercategorie ouderdieren van vleeskuikens in opfok jonger dan 19 weken |
|
|
|
|
|
HE3.1 |
Mixluchtventilatie |
OW 2005.10.V1 |
0,114 |
0,18 |
23 |
|
HE3.2 |
Warmteheaters en ventilatoren |
OW 2009.14.V1 |
0,129 |
0,18 |
23 |
|
HE3.3 |
Warmteheaters met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag |
OW 2011.13.V1 |
0,129 |
0,18 |
23 |
|
HE3.4 |
Luchtmengsysteem voor droging strooisellaag met warmtewisselaar |
OW 2010.13.V1 |
0,077 |
0,18 |
23 |
|
HE3.5 |
Buizenverwarming Buizenverwarming waarvoor voor 1 december 2022 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum en die is toegepast in een dierenverblijf dat nadien niet is vervangen of uitgebreid |
OW 2017.01.V1 |
|
0,18 |
23 |
|
HE3.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,250 |
0,18 |
23 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HE4 |
Diercategorie ouderdieren van vleeskuikens van 19 weken en ouder |
|
|
|
|
|
HE4.1 |
Groepskooi met mestband en geforceerde mestdroging |
OW 1995.09.V1, OW 1996.07.V1, OW 2009.23.V1 |
0,080 |
0,93 |
8 |
|
HE4.2 |
Volièrehuisvesting |
|
|
|
|
|
HE4.2.1 |
Met geforceerde mestdroging |
OW 2010.22.V1 |
0,170 |
0,93 |
43 |
|
HE4.2.2 |
Met geforceerde mest- en strooiseldroging |
OW 2010.23.V1 |
0,130 |
0,93 |
43 |
|
HE4.3 |
Perfosysteem op gedeeltelijk verhoogde roostervloer |
OW 1998.05.V1 |
0,230 |
0,93 |
43 |
|
HE4.4 |
Grondhuisvesting met mestbeluchting |
|
|
|
|
|
HE4.4.1 |
Van bovenaf |
OW 2004.13.V1 |
0,250 |
0,93 |
43 |
|
HE4.4.2 |
Met verticale slangen in mest |
OW 2004.14.V1 |
0,435 |
0,93 |
43 |
|
HE4.4.3 |
Via buizen onder beun |
OW 2010.03.V1 |
0,435 |
0,93 |
43 |
|
HE4.4.4 |
Via verticale ventilatiekokers |
OW 2010.37.V1 |
0,435 |
0,93 |
43 |
|
HE4.5 |
Grondhuisvesting met mestbanden onder de roosters |
OW 2007.10.V1 |
0,245 |
0,93 |
43 |
|
HE4.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,580 |
0,93 |
43 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HE5 |
Diercategorie vleeskuikens |
|
|
|
|
|
HE5.1 |
Zwevende vloer met strooiseldroging |
OW 1993.02.V1, OW 1994.05.V1, OW 1996.02.V1 OW 1996.09.V1 |
0,004 |
0,33 |
22 |
|
HE5.2 |
Geperforeerde vloer met strooiseldroging |
OW 1994.04.V1, OW 1996.08.V1 |
0,012 |
0,33 |
22 |
|
HE5.3 |
Etagesysteem met volledige roostervloer en mestbandbeluchting |
OW 1997.02.V1 |
0,004 |
0,33 |
22 |
|
HE5.4 |
Grondhuisvesting met vloerverwarming en vloerkoeling |
OW 2001.11.V1 |
0,038 |
0,33 |
22 |
|
HE5.5 |
Mixluchtventilatie |
OW 2005.10.V1 |
0,031 |
0,33 |
22 |
|
HE5.6 |
Etagesysteem met mestband en strooiseldroging |
OW 2006.13.V1 |
0,017 |
0,33 |
22 |
|
HE5.7 |
Warmteheaters en ventilatoren |
OW 2009.14.V1 |
0,035 |
0,33 |
22 |
|
HE5.8 |
Luchtmengsysteem voor droging strooisellaag met warmtewisselaar |
OW 2010.13.V1 |
0,021 |
0,33 |
22 |
|
HE5.9 |
Luchtmengsysteem voor droging strooisellaag met warmteheaters |
OW 2011.13.V1 |
0,035 |
0,33 |
22 |
|
HE5.10 |
Buizenverwarming |
OW 2017.01.V1 |
0,012 |
0,33 |
22 |
|
HE5.10.1 |
Huisvestingssysteem waarvoor voor 1 december 2022 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, dat rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum en dat is toegepast in een dierenverblijf dat nadien niet is vervangen of uitgebreid |
|
0,012 |
0,33 |
22 |
|
HE5.10.2 |
Huisvestingssysteem dat niet voldoet aan de voorwaarden, genoemd in rij HE5.10.1 |
|
0,021 |
0,33 |
22 |
|
HE5.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,068 |
0,33 |
22 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HOOFDCATEGORIE F: PARELHOENDERS |
|
|
|
|
|
|
HF1 |
Diercategorie vleesparelhoenders |
|
|
|
|
|
HF1.1 |
Zwevende vloer met strooiseldroging |
OW 1993.02.V1, OW 1994.05.V1, OW 1996.02.V1 OW 1996.09.V1 |
0,004 |
0,33 |
22 |
|
HF1.2 |
Geperforeerde vloer met strooiseldroging |
OW 1994.04.V1, OW 1996.08.V1 |
0,012 |
0,33 |
22 |
|
HF1.3 |
Etagesysteem met volledige roostervloer en mestbandbeluchting |
OW 1997.02.V1 |
0,004 |
0,33 |
22 |
|
HF1.4 |
Grondhuisvesting met vloerverwarming en vloerkoeling |
OW 2001.11.V1 |
0,038 |
0,33 |
22 |
|
HF1.5 |
Mixluchtventilatie |
OW 2005.10.V1 |
0,031 |
0,33 |
22 |
|
HF1.6 |
Etagesysteem met mestband en strooiseldroging |
OW 2006.13.V1 |
0,017 |
0,33 |
22 |
|
HF1.7 |
Warmteheaters en ventilatoren |
OW 2009.14.V1 |
0,035 |
0,33 |
22 |
|
HF1.8 |
Luchtmengsysteem voor droging strooisellaag met een warmtewisselaar |
OW 2010.13.V1 |
0,021 |
0,33 |
22 |
|
HF1.9 |
Warmteheaters met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag |
OW 2011.13.V1 |
0,035 |
0,33 |
22 |
|
HF1.10 |
Buizenverwarming |
OW 2017.01.V1 |
0,012 |
0,33 |
22 |
|
HF1.10.1 |
Huisvestingssysteem waarvoor voor 1 december 2022 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, dat rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum en dat is toegepast in een dierenverblijf dat nadien niet is vervangen of uitgebreid |
|
0,012 |
0,33 |
22 |
|
HF1.10.2 |
Huisvestingssysteem dat niet voldoet aan de voorwaarden, genoemd in rij HF1.10.1 |
|
0,021 |
0,33 |
22 |
|
HF1.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,068 |
0,33 |
22 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HOOFDCATEGORIE G: KALKOENEN |
|
|
|
|
|
|
HG1 |
Diercategorie ouderdieren van vleeskalkoenen jonger dan 6 weken |
|
|
|
|
|
HG1.1 |
Verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren |
OW 2009.14.V1 |
0,08 |
0,29 |
23 |
|
HG1.2 |
Warmteheaters met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag |
OW 2011.13.V1 |
0,08 |
0,29 |
23 |
|
HG1.3 |
Luchtmengsysteem voor droging strooisellaag met warmtewisselaar |
OW 2010.13.V1 |
0,05 |
0,29 |
23 |
|
HG1.4 |
Buizenverwarming |
OW 2017.01.V1 |
0,03 |
0,29 |
23 |
|
HG1.4.1 |
Huisvestingssysteem waarvoor voor 1 december 2022 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of, als deze vergunning niet nodig was, dat rechtmatig in gebruik is genomen voor die datum en dat is toegepast in een dierenverblijf dat nadien niet is vervangen of uitgebreid |
|
0,03 |
0,29 |
23 |
|
HG1.4.2 |
Huisvestingssysteem dat niet voldoet aan de voorwaarden, genoemd in rij HG1.4.1 |
|
0,05 |
0,29 |
23 |
|
HG1.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,15 |
0,29 |
23 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HG2 |
Diercategorie ouderdieren van vleeskalkoenen van 6 weken en ouder en jonger dan 30 weken |
|
|
|
|
|
HG2.1 |
Verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren |
OW 2009.14.V1 |
0,24 |
1,55 |
163 |
|
HG2.2 |
Warmteheaters met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag |
OW 2011.13.V1 |
0,24 |
1,55 |
163 |
|
HG2.3 |
Luchtmengsysteem voor droging strooisellaag met warmtewisselaar |
OW 2010.13.V1 |
0,15 |
1,55 |
163 |
|
HG2.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,47 |
1,55 |
163 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HG3 |
Diercategorie ouderdieren van vleeskalkoenen van 30 weken en ouder |
|
|
|
|
|
HG3.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,59 |
1,55 |
207 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HG4 |
Diercategorie vleeskalkoenen |
|
|
|
|
|
HG4.1 |
Gedeeltelijk verhoogde strooiselvloer |
OW 2001.12.V1 |
0,36 |
1,55 |
86 |
|
HG4.2 |
Mechanisch geventileerde stal met frequente strooiselverwijdering |
OW 2005.07.V1 |
0,26 |
1,55 |
86 |
|
HG4.3 |
Verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren |
OW 2009.14.V1 |
0,35 |
1,55 |
86 |
|
HG4.4 |
Warmteheaters met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag |
OW 2011.13.V1 |
0,35 |
1,55 |
86 |
|
HG4.5 |
Luchtmengsysteem voor droging strooisellaag met warmtewisselaar |
OW 2010.13.V1 |
0,21 |
1,55 |
86 |
|
HG4.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,68 |
1,55 |
86 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HOOFDCATEGORIE H: EENDEN |
|
|
|
|
|
|
HH1 |
Diercategorie ouderdieren van vleeseenden |
|
|
|
|
|
HH1.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,320 |
0,49 |
182 |
|
|
|
|
|
|
|
|
HH2 |
Diercategorie vleeseenden |
|
|
|
|
|
HH2.1 |
Binnen mesten |
|
|
|
|
|
HH2.1.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,210 |
0,49 |
84 |
|
HH2.2 |
Buiten mesten (per afgeleverd dier) |
|
0,019 |
0,49 |
– |
|
|
|
|
|
|
|
|
HOOFDCATEGORIE I: STRUISVOGELS |
|
|
|
|
|
|
HI1 |
Diercategorie struisvogels jonger dan 4 maanden |
|
|
|
|
|
HI1.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,3 |
– |
– |
|
|
|
|
|
|
|
|
HI2 |
Diercategorie struisvogels van 4 maanden en ouder en jonger dan 12 maanden |
|
|
|
|
|
HI2.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
1,8 |
– |
– |
|
|
|
|
|
|
|
|
HI3 |
Diercategorie struisvogels van 12 maanden en ouder |
|
|
|
|
|
HI3.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
2,5 |
– |
– |
|
|
|
|
|
|
|
|
HOOFDCATEGORIE K: KONIJNEN |
|
|
|
|
|
|
HK1 |
Diercategorie voedster |
|
|
|
|
|
HK1.1 |
Mechanisch geventileerde stal met gescheiden afvoer van mest en urine |
OW 2005.08.V1 |
0,77 |
– |
– |
|
HK1.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
1,20 |
– |
- |
|
|
|
|
|
|
|
|
HK2 |
Diercategorie vlees- en opfokkonijnen tot dekleeftijd |
|
|
|
|
|
HK2.1 |
Mechanisch geventileerde stal met gescheiden afvoer van mest en urine |
OW 2005.09.V1 |
0,12 |
– |
– |
|
HK2.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,20 |
– |
– |
|
|
|
|
|
|
|
|
HOOFDCATEGORIE L: PAARDEN |
|
|
|
|
|
|
HL1 |
Diercategorie paarden van 3 jaar en ouder |
|
|
|
|
|
HL1.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
5,0 |
– |
– |
|
|
|
|
|
|
|
|
HL2 |
Diercategorie paarden jonger dan 3 jaar |
|
|
|
|
|
HL2.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
2,1 |
– |
– |
|
|
|
|
|
|
|
|
HL3 |
Diercategorie pony's van 3 jaar en ouder |
|
|
|
|
|
HL3.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
3,1 |
– |
– |
|
|
|
|
|
|
|
|
HL4 |
Diercategorie pony's jonger dan 3 jaar |
|
|
|
|
|
HL4.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
1,3 |
– |
– |
OO
Bijlage VI wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
|
Code |
Omschrijving aanvullende techniek |
Nummer systeembeschrijving Omgevingswet |
Toepasbaar bij |
Reductiepercentage |
Voldoen ook aan nummer systeembeschrijving Omgevingswet |
||
|
Ammoniak |
Geur |
PM10 |
|||||
|
LW |
Luchtwassystemen |
|
|
|
|
|
|
|
LW1 |
Enkelvoudige biologische luchtwassystemen |
|
|
|
|
|
|
|
LW1.1 |
Biologisch luchtwassysteem |
OW 2006.02.V1, OW 2007.03.V1, OW 2010.27.V1, OW 2011.11.V1, OW 2013.02.V1 |
HA3, HD |
70% |
45% |
75% |
|
|
HC |
67% |
43% |
71% |
OW 2017.07 |
|||
|
HK |
70% |
- |
- |
|
|||
|
LW1.2 |
Biologisch luchtwassysteem |
OW 2008.05.V1, OW 2011.12.V1 |
HA3, HD |
70% |
45% |
75% |
|
|
HC |
67% |
43% |
71% |
OW 2017.07 |
|||
|
LW1.3 |
Biologisch luchtwassysteem |
OW 2004.01.V1, OW 2008.01.V1, OW 2008.02.V1, OW 2008.03.V1, OW 2008.04.V1, OW 2008.12.V1, OW 2009.20.V1, OW 2009.21.V1 |
HA3, HD |
70% |
45% |
60% |
|
|
HC |
67% |
43% |
57% |
OW 2017.07 |
|||
|
LW1.4 |
Biologisch luchtwassysteem |
OW 2009.13.V1, OW 2010.28.V1, OW 2015.04.V1 |
HA3, HD |
70% |
45% |
60% |
|
|
HC |
67% |
43% |
57% |
OW 2017.07 |
|||
|
HK |
70% |
- |
- |
|
|||
|
LW1.5 |
Biologisch luchtwassysteem |
OW 2012.07.V1 |
HA3, HD |
85% |
45% |
60% |
|
|
HC |
81% |
43% |
57% |
OW 2017.07 |
|||
|
LW1.6 |
Biofilter |
OW 2011.03.V1 |
|
70% |
45% |
80% |
|
|
LW1.7 |
Biofilter waarvoor voor 1 januari 2023 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor tussen 1 januari 2023 en 20 juli 2023 een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is verleend, of, als een vergunning niet nodig was, die rechtmatig in gebruik is genomen voor 20 juli 2023 |
OW2020.06.V1 |
HD |
70% |
45% |
80% |
|
|
LW2 |
Enkelvoudige chemische luchtwassystemen |
|
|
|
|
|
|
|
LW2.1 |
Chemisch luchtwassysteem |
OW 2001.31.V1, OW 2007.06.V1 |
HE1.1.2.1 |
90% |
30% |
35% |
|
|
LW2.2 |
Chemisch luchtwassysteem |
OW 2001.32.V1, OW 2007.07.V1 |
HE1.1.2.2 |
90% |
30% |
35% |
|
|
LW2.3 |
Chemisch luchtwassysteem |
OW 2004.02.V1, OW 2006.04.V1, OW 2006.05.V1, OW 2008.07.V1, OW 2009.01.V1, OW 2010.25.V1, OW 2011.14.V1 |
HA3, HD |
70% |
30% |
35% |
|
|
HC |
67% |
29% |
33% |
OW 2017.07 |
|||
|
LW2.4 |
Chemisch luchtwassysteem |
OW 2005.01.V1, OW 2008.06.V1, OW 2014.01.V1 |
HA3, HD |
70% |
30% |
35% |
|
|
HC |
67% |
29% |
33% |
OW 2017.07 |
|||
|
HK |
70% |
- |
- |
|
|||
|
LW2.5 |
Chemisch luchtwassysteem |
OW 2007.05.V1 |
HA3, HD |
95% |
30% |
35% |
|
|
HC |
90% |
29% |
33% |
OW 2017.07 |
|||
|
HE1 |
90% |
40% |
35% |
|
|||
|
HK |
90% |
- |
- |
|
|||
|
LW2.6 |
Chemisch luchtwassysteem |
OW 2008.08.V1 |
HA3, HD |
95% |
30% |
35% |
|
|
HC |
90% |
29% |
33% |
OW 2017.07 |
|||
|
HE1 |
90% |
30% |
35% |
|
|||
|
HK |
90% |
- |
- |
|
|||
|
LW2.7 |
Chemisch luchtwassysteem |
OW 2008.09.V1, OW 2010.26.V1 |
HA3, HD |
95% |
30% |
35% |
|
|
HC |
90% |
29% |
33% |
OW 2017.07 |
|||
|
LW2.8 |
Chemisch luchtwassysteem |
OW 2013.08.V1 |
HA3, HD |
90% |
30% |
35% |
|
|
HC |
86% |
29% |
33% |
OW 2017.07 |
|||
|
HK |
90% |
- |
- |
|
|||
|
LW3 |
Water luchtwassystemen |
|
|
|
|
|
|
|
LW3.1 |
Water luchtwassysteem |
OW 2009.19.V1 |
HE1 t/m HH2.1 |
0% |
0% |
33% |
|
|
LW4 |
Meervoudige luchtwassystemen |
|
|
|
|
|
|
|
LW4.1 |
Biologische luchtwassysteem met watergordijn |
OW 2007.02.V1, OW 2009.12.V1, OW 2010.02.V1 |
HA3, HD |
85% |
45% |
80% |
|
|
HC |
81% |
43% |
76% |
OW 2017.07.V1 |
|||
|
LW4.2 |
Biologisch en water luchtwassysteem met geurverwijderingssectie |
OW 2011.07.V1 |
HA3, HD |
85% |
45% |
80% |
|
|
HC |
81% |
43% |
76% |
OW 2017.07.V1 |
|||
|
LW4.3 |
Biologisch en chemisch luchtwassysteem met biofilter |
OW 2011.08.V1 |
HA3, HD |
90% |
45% |
80% |
|
|
HC |
86% |
43% |
76% |
OW 2017.07.V1 |
|||
|
LW4.4 |
Chemisch luchtwassysteem (lamellenfilter) en water luchtwassysteem |
OW 2006.14.V1 |
HA3, HD |
85% |
30% |
80% |
|
|
HC |
81% |
29% |
76% |
OW 2017.07.V1 |
|||
|
LW4.5 |
Chemisch en water luchtwassysteem met biofilter |
OW 2006.15.V1 |
HA3, HD |
70% |
30% |
80% |
|
|
HC |
67% |
29% |
76% |
OW 2017.07.V1 |
|||
|
LW4.6 |
Chemisch en water luchtwassysteem met biofilter |
OW 2007.01.V1 |
HA3, HD |
85% |
30% |
80% |
|
|
HC |
81% |
29% |
76% |
OW 2017.07.V1 |
|||
|
AR |
Aanvullende technieken rundvee |
|
|
|
|
|
|
|
AR1 |
Beweiden |
|
|
|
|
|
|
|
AR1.1 |
Beweiden |
|
HA1 |
0% |
0% |
20% |
|
|
AV |
Aanvullende technieken varkens |
|
|
|
|
|
|
|
AV1 |
Schuine wanden in mestkanaal |
|
|
|
|
|
|
|
AV1.1 |
Schuine wanden in mestkanaal |
OW 2016.01.V1 |
HD1.100 |
40% |
0% |
0% |
|
|
AV1.2 |
Schuine wanden in mestkanaal |
OW 2016.02.V1 |
HD2.100, HD5.100 |
15% |
0% |
0% |
|
|
AV1.3 |
Schuine wanden in mestkanaal |
OW 2016.03.V1 |
HD3.100, HD3.101 |
20% |
0% |
0% |
|
|
AV100 |
Overige technieken varkens |
|
|
|
|
|
|
|
AV100.1 |
Drijvende ballen in mest |
OW 2010.01.V1 |
HD |
29% |
0% |
0% |
|
|
AP |
Aanvullende technieken pluimvee |
|
|
|
|
|
|
|
AP1 |
Oliefilm |
|
|
|
|
|
|
|
AP1.1 |
Oliefilm met drukleidingen |
OW 2009.17.V1 |
HE3, HE5, HF1, HG4 |
0% |
0% |
54% |
|
|
AP1.2 |
Oliefilm met sproeikoppen |
OW 2015.01.V1 |
HE1.3, HE2.3, |
0% |
0% |
15% |
|
|
AP1.3 |
Oliefilm met robot |
OW 2015.02.V1 |
|
0% |
0% |
30% |
|
|
AP2 |
Ionisatie |
|
|
|
|
|
|
|
AP2.1 |
Ionisatie met negatieve coronadraden |
OW 2009.18.V1 |
HE5.1 t/m HE5.5, HE5.7 |
0% |
0% |
49% |
|
|
AP2.2 |
Ionisatiefilter |
OW 2011.01.V1 |
HE1 t/m HH2.1 |
0% |
0% |
57% |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
0% |
0% |
|
|
|
|
Warmtewisselaar Ionisatie met negatieve coronadraden (prikkeldraad) |
|
HE1 t/m HH2.1 HE5.1, HE5.2, HE5.3, HE5.4, HE5.5, HE5.7, HE5.8, HE5.9, HE5.10, HE5.100 |
0% |
0% |
|
|
|
|
Warmtewisselaar Ionisatie-units met ingebouwde coronadraden en ingebouwd collectoroppervlak |
|
HE1 t/m HH2.1 HE5.1, HE5.2, HE5.3, HE5.4, HE5.5, HE5.7, HE5.8, HE5.9, HE5.10, HE5.100 |
0% |
0% |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Mestdrogen |
|
|
|
|
|
|
|
|
Droogtunnel met geperforeerde banden |
OW 2005.06.V1 |
HE1.1.2.1, HE1.1.2.2, HE1.1.6, HE1.3, HE2.2.6, HE2.2.7, HE2.3, HE4.1, HE4.2.3, HE4.3, HE5.6, HF1.6 HE1, HE2 |
0% |
0% |
30% |
|
|
|
Droogtunnel met geperforeerde metalen platen |
OW 2007.09.V1 |
HE1.1.2.1, HE1.1.2.2, HE1.1.6, HE1.3, HE2.2.6, HE2.2.7, HE2.3, HE4.1, HE4.2.3, HE4.3, HE5.6, HF1.6 HE1, HE2 |
0% |
0% |
55% |
|
|
|
Mestdroogsysteem met geperforeerde doek |
OW 2001.36.V1 |
HE1.1.2.1, HE1.1.2.2, HE1.1.6, HE1.3, HE2.2.6, HE2.2.7, HE2.3, HE4.1, HE4.2.3, HE4.3, HE5.6, HF1.6 HE1, HE2, HE4, HE5 |
0% |
0% |
55% |
|
|
|
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens |
|
|
|
|
|
|
|
|
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 13 dagen |
OW 2009.02.V1 |
HE5.4 |
10% |
10% |
10% |
|
|
OW 2009.03.V1 |
HE5.5 |
10% |
10% |
10% |
|
||
|
OW 2009.04.V1 |
HE5.6 |
10% |
10% |
10% |
|
||
|
OW 2009.15.V1 |
HE5.7 |
10% |
10% |
10% |
|
||
|
OW 2017.08.V1 |
HE5.8 |
10% |
10% |
10% |
|
||
|
OW 2017.09.V1 |
HE5.10 |
0% |
10% |
10% |
|
||
|
OW 2009.08.V1 |
HE5.100 |
10% |
10% |
10% |
|
||
|
|
Uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens tot 19 dagen |
OW 2009.05.V1 |
HE5.4 |
15% |
20% |
23% |
|
|
OW 2009.06.V1 |
HE5.5 |
10% |
20% |
23% |
|
||
|
OW 2009.07.V1 |
HE5.6 |
25% |
20% |
23% |
|
||
|
OW 2009.16.V1 |
HE5.7 |
15% |
20% |
23% |
|
||
|
OW 2017.10.V1 |
HE5.8 |
10% |
20% |
23% |
|
||
|
OW 2017.11.V1 |
HE5.10 |
0% |
20% |
23% |
|
||
|
OW 2009.09.V1 |
HE5.100 |
25% |
20% |
23% |
|
||
|
AP100 |
Overige technieken pluimvee |
|
|
|
|
|
|
|
AP100.1 |
Droogfilterwand |
OW 2010.29.V1 |
|
0% |
0% |
40% |
|
|
AP100.2 |
Strooiselschuif |
OW 2017.02.V1 |
HE2.3 |
20% |
0% |
20% |
|
|
AP100.3 |
Luchtconditioneringsunit |
OW2020.01.V1 |
HE, HF, HG, HH1, HH2.1 |
0% |
0% |
80% |
|
|
AP100.4 |
Warmtewisselaar; 1–95% reductie fijnstof |
OW2021.01.V1 |
HE, HF, HG, HH1, HH2.1 |
0% |
0% |
1–95% |
|
|
AP100.5 |
Stoffilter met 99% verwijdering PM10 |
OW2021.02.V1 |
HE, HF, HG, HH1, HH2.1 |
0% |
0% |
1–95% |
|
PP
Het opschrift van bijlage XVII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen bijlage XVII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van paragraaf 2.2 van de Handleiding Meten en Reken Industrielawaai wordt het equivalente A gewogen immissieniveau Li gemeten voor een bedrijfstoestand i, zoals genoemd bij b, over een meetperiode van ten minste 1 minuut.
Het geluidsniveau wordt bepaald volgens bijlage IVh. In afwijking van paragraaf 2.2.6.4 van die bijlage wordt het equivalente A gewogen immissieniveau Li gemeten voor een bedrijfstoestand i, zoals genoemd in artikel 2, over een meetperiode van ten minste 1 minuut.
RR
Binnen bijlage XVII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van paragraaf 2.34.3.1 van de Handleiding Meten en Reken Industrielawaaibijlage IVh wordt het gemeten geluidsniveau als volgt gecorrigeerd als sprake is van tonaal geluid:
de tonaliteit wordt bepaald volgens NEN-ISO 1996-2:2017, Annex J, table J.1, waarbij een tonaliteitscorrectie wordt bepaald van 0 dB naar 6 dB met stappen van 1 dB.
Tot 1 januari 2024 mag in afwijking van de bovengenoemde bepalingsmethode de tonaliteit worden bepaald volgens DIS47315/150257, April 2004 (BfE Basel). Hierbij wordt de tonaliteit bepaald als een waarde LBi en de aan te houden tonaliteitscorrectie is dan als volgt:
Als beide bepalingsmethoden worden toegepast, dan geldt de laagst bepaalde tonaliteitscorrectie.
SS
Binnen bijlage XVIIIc wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Er worden twee typen reflecties onderscheiden: spiegelreflecties en diffuse reflecties. Voor een spiegelreflectie geldt dat de hoek van inval van het geluid gelijk is aan de hoek die het gereflecteerde geluid maakt met het spiegelende object, vergelijkbaar met een optische spiegeling. Bij diffuse reflecties wordt het invallende geluid diffuus verstrooid.
Een object moet aan de volgende eisen voldoen om als spiegelend reflecterend object in rekening te worden gebracht:
De spiegelende objecten worden op dezelfde manier geschematiseerd als de overeenkomstige afschermende objecten. Van een reflecterend vlak moet daarnaast ook de reflectiviteit (0 ≥ ρ ≥ 1) worden gegeven. De reflectiviteit ρ is de reflectiecoëfficiënt voor de geluidenergie en wordt bepaald door de absorptiecoëfficiënt αabs van het materiaal waaruit het reflecterende vlak bestaat:
ρ = 1-αabs. In het algemeen is ρ een functie van de frequentie. Enkele typerende waarden van de absorptiecoëfficiënt zijn voor verschillende materialen in tabel 4.4 aangegeven.
|
Materiaal |
Geluidabsorptiecoëfficiënt, in oktaafbanden |
||||||||
|
16 |
31.5 |
63 |
125 |
250 |
500 |
1.000 |
2000 |
4.000 |
|
|
Bakstenen muur |
0.0 |
0.0 |
0.0 |
0.0 |
0.0 |
0.0 |
0.0 |
0.1 |
0.1 |
|
Dichte betonblokken (pleister, verf) |
0.0 |
0.0 |
0.1 |
0.1 |
0.1 |
0.1 |
0.1 |
0.1 |
0.1 |
|
Poreuze betonblokken |
0.0 |
0.1 |
0.2 |
0.4 |
0.4 |
0.3 |
0.3 |
0.4 |
0.3 |
|
Glazen wand |
0.1 |
0.2 |
0.3 |
0.4 |
0.3 |
0.2 |
0.1 |
0.1 |
0.0 |
|
Houten wand |
0.0 |
0.1 |
0.2 |
0.3 |
0.2 |
0.2 |
0.1 |
0.1 |
0.1 |
|
Aarde en zand, glad |
0.0 |
0.0 |
0.0 |
0.1 |
0.1 |
0.1 |
0.2 |
0.4 |
0.5 |
|
Aarde, ruw |
0.0 |
0.0 |
0.1 |
0.2 |
0.3 |
0.4 |
0.6 |
0.6 |
0.6 |
|
Grind, los en vochtig, (laag van 10cm) |
0.0 |
0.1 |
0.2 |
0.3 |
0.6 |
0.7 |
0.7 |
0.8 |
0.8 |
|
Gras |
0.0 |
0.0 |
0.1 |
0.1 |
0.2 |
0.3 |
0.4 |
0.6 |
0.7 |
Diffuse reflecties treden op aan een bosrand; ten minste moeten erals er minder dan drie bomenrijen aanwezig zijn voordat een, wordt de diffuse reflectie in rekening wordt gebrachtniet meegerekend. Een diffuse reflectie treedt op als er `zicht' is op de bosrand vanuit zowel de positie van de bron als de positie van het rekenpunt; optische spiegeling
is hierbij irrelevant. Een bosrand wordt geschematiseerdgemodelleerd door een verticaal vlak of keten van verticale vlakken, die onder een hoek met elkaar
staan, waarbij er vanuit wordt gegaan dat de bovenrand horizontaal loopt. Op de plaats
van de vlakken wordt eenéén rij van equidistante cilinders gedacht. De afstand tussen de cilinders deff bedraagt de helft van de gemiddelde afstand tussen naburige bomen van de eerste drie
bomenrijen van de bosrand. Deze gemiddelde afstand wordt benaderd door 1/√n2, waarbij n2 het gemiddelde aantal bomen per oppervlakte-eenheid is. De straal van de cilinders
rcil is gelijk aan de gemiddelde straal van de bomen in de bosrand. Indicatieve waarden voor een gemiddeld bos zijn deff = 1,4 m en rcil = 0,1 m. De hoogte van de bosrand wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van de
bomen in de bosrand.
TT
Binnen bijlage XVIIIc wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Diffuse reflecties treden op aan een bosrand; ten minste moeten erals er minder dan drie bomenrijen aanwezig zijn voordat eenwordt de diffuse reflectie wordtniet meegerekend. Een diffuse reflectie treedt op als er ‘zicht’ is op de bosrand vanuit
zowel de positie van de bron als de positie van het rekenpunt; optische spiegeling
is hierbij irrelevant. De bijdrage van diffuse reflecties is alleen relevant als het
rechtstreekse geluidpad van bron naar rekenpunt wordt afgeschermd. Als deze afscherming
voor de 250 Hz octaafband meer dan 8 dB bedraagt (berekend voor profiel 14 mbv formule
4.51) en aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldaan wordt, moet diffuus geluid in
rekening worden gebracht.
Een bosrand wordt gemodelleerd met een enkeleéén rij van equidistante cilinders (zie figuur 4.17). De afstand tussen naburigede cilinders deffdeff bedraagt de helft van de gemiddelde afstand tussen naburige bomen van de eerste drie
bomenrijen van de bosrand. Deze gemiddelde afstand wordt benaderd door 
deffdeff = 1,4 m en rcilrcil = 0,1 m.
Alle cilinders dragen bij aan de diffuse reflectie. Diffuse reflecties worden gemodelleerd met behulp van virtuele bronnen (zie figuur 4.18a). In principe kan voor elke cilinder een virtuele bron worden gebruikt, maar voor een efficiënte berekening worden de cilinders gegroepeerd in segmenten (zie figuur 4.18b). De lengtes van de segmenten worden zo gekozen dat de hoek waaronder elk segment vanuit de bron gezien wordt ongeveer 5° is (of vanuit het rekenpunt, als dit zich dichter bij de bosrand bevindt). Het aantal cilinders binnen een segment is geheeltallig. De hoek waaronder een segment gezien wordt kan hierdoor enigszins variëren. De precieze grootte van een hoeksector wordt bepaald door het maximaal aantal cilinders dat net binnen een sector van 5° past. Als de hoek waaronder de totale rij cilinders wordt gezien minder dan 5° is, wordt alleen één segment gebruikt. De bijdragen van de virtuele bronnen aan de reflectie kunnen als incoherent worden beschouwd, zodat elke virtuele bron als een aparte bron kan worden behandeld.

|
|
|
|
Figuur 4.18a: De bijdrage van een cilinder aan een diffuse reflectie wordt gerepresenteerd door een virtuele bron. Een virtuele bron ligt in het verlengde van de lijn van de cilinder naar het rekenpunt. De afstand van de virtuele bron naar de cilinder is gelijk aan de afstand van de echte bron naar de cilinder. |
Figuur 4.18b: Voor een efficiënte berekening worden de cilinders gegroepeerd in segmenten. De bijdragen van de cilinders binnen een segment worden aan elkaar gelijk gesteld, zodat per segment alleen een berekening voor de centrale cilinder hoeft te worden uitgevoerd. |
Net als bij spiegelreflecties wordt door een reflectiedemping Drefl rekening gehouden met het feit dat een virtuele bron zwakker is dan de echte bron. Het bronniveau L*Eb van een virtuele bron (per octaafband) wordt bepaald met formule 4.55. De reflectiedemping Drefl voor diffuse reflecties wordt hierin bepaald volgens de formule:
waarbij wordt verstaan onder:
εver ‘verticale’ reflectie-effectiviteit (0 ≤ εver ≤ 1),
ρ reflectiviteit per cilinder (0 ≤ ρ ≤ 1),
Ncil aantal cilinders in het segment.
De verticale reflectie-effectiviteit εver wordt op dezelfde manier berekend als voor spiegelreflecties (zie formule 4.58), waarbij voor de schermhoogte de gemiddelde hoogte van de bomen wordt gebruikt.
De reflectiviteit per cilinder ρ wordt bepaald volgens de formule:
met
en
waarin c1 = 25 m/s, r1 = 25 m en α1 = 10 constanten zijn, en r0 en δϕ parameters die in figuur 4.18b aangegeven zijn; de index n van het segment is hier voor het gemak weggelaten. De parameter δϕ is de hoek tussen de lijnen van de centrale cilinder van het segment naar de bron en naar het rekenpunt.
De parameter r0 is de afstand van de bron tot de centrale cilinder van het segment, waarbij de afstand van de bron tot de centrale cilinder kleiner wordt verondersteld dan de afstand van het rekenpunt tot de cilinder; als dit niet zo is dan moet voor r0 de afstand van het rekenpunt naar de centrale cilinder worden gebruikt.
Bij de overdracht van een virtuele bron naar het rekenpunt treden de dempingen Dgeo, Dlucht, Dbodem en eventueel Dscherm op. De berekening van deze dempingen gaat op dezelfde manier als dit bij spiegelreflecties is beschreven.
UU
Bijlage XIX wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
|
Geluidsbelastingklasse (Lden) |
Gehinderden per 100 bewoners |
Ernstig gehinderden per 100 bewoners |
|
|
55–59 dB |
26 |
11 |
|
|
60–64 dB |
35 |
17 |
|
|
65 dB of hoger |
40 |
24 |
|
|
Geluidsbelastingklasse (Lnight) |
Slaapgestoorden per 100 bewoners |
||
|
50–54 dB |
7 |
||
|
55–59 dB |
10 |
||
|
60–64 dB |
13 |
||
|
64–69 dB |
18 |
||
|
70 dB of hoger |
20 |
||
|
Geluidsbelastingklasse (Lden) |
Gehinderden per 100 bewoners |
Ernstig gehinderden per 100 bewoners |
|
|
55–59 dB |
21 |
8 |
|
|
60–64 dB |
30 |
13 |
|
|
65–69 dB |
41 |
20 |
|
|
70–74 dB |
54 |
30 |
|
|
75 dB of hoger |
61 |
37 |
|
|
Geluidsbelastingklasse (Lnight) |
Slaapgestoorden per 100 bewoners |
||
|
50–54 dB |
7 |
||
|
55–59 dB |
10 |
||
|
60–64 dB |
13 |
||
|
64–69 dB |
18 |
||
|
70 dB of hoger |
20 |
||
|
Geluidsbelastingklasse (Lden) |
Gehinderden per 100 bewoners |
Ernstig gehinderden per 100 bewoners |
|
|
55–59 dB |
12 |
3 |
|
|
60–64 dB |
19 |
6 |
|
|
65–69 dB |
28 |
11 |
|
|
70–74 dB |
40 |
18 |
|
|
75 dB of hoger |
47 |
23 |
|
|
Geluidsbelastingklasse (Lnight) |
Slaapgestoorden per 100 bewoners |
||
|
50–54 dB |
3 |
||
|
55–59 dB |
5 |
||
|
60–64 dB |
6 |
||
|
64–69 dB |
8 |
||
|
70 dB of hoger |
10 |
||
Voor de bepaling van schadelijke effecten wordt het volgende in aanmerking genomen:
De schadelijke effecten worden berekend door middel van een van de volgende formules, zoals nader gespecificeerd in de paragrafen 2.1 tot en met 2.3:
Voor de berekening van het relatieve risico (RR) wat het schadelijke effect van ischemische hartziekten (IHD) betreft, wordt voor het gebied waarbinnen de incidentie bekend is (i) de volgende dosis/effectrelatie gebruikt:
voor wegverkeerslawaai.
De blootstelling van de bevolking wordt voor elke geluidbronsoort en elk schadelijk effect afzonderlijk bepaald. Wanneer dezelfde personen tegelijkertijd aan verschillende geluidbronsoorten worden blootgesteld, mogen de schadelijke effecten – in het algemeen – niet worden gecumuleerd. Die effecten kunnen evenwel met elkaar worden vergeleken, om het relatieve belang van elke geluidbronsoort te kunnen bepalen.
Wat IHD in geval van lawaai van wegverkeer betreft, wordt het aandeel van de gevallen van specifieke schadelijke effecten in de bevolking die wordt blootgesteld aan een RR dat volgens de berekening wordt veroorzaakt door omgevingslawaai, voor het gebied waarbinnen de incidentie bekend is (i) afgeleid door:
waarbij
PAFIHD,road de aan de bevolking toe te schrijven fractie is;
de reeks j blootstellingsbereiken bestaat uit afzonderlijke bereiken van maximaal 5 dB
pj het aandeel van de totale bevolking P is in het beoordeelde gebied dat wordt blootgesteld aan blootstellingsbereik j, dat wordt geassocieerd met een bepaald RR van het schadelijk effect IHDroad
RRj,IHD,road wordt berekend met formule 3, bij de centrale waarde van elk blootstellingsbereik.
Wat IHD in geval van lawaai van wegverkeer betreft, is het totale aantal N gevallen per gebied waarbinnen de incidentie bekend is (i):
waarbij
Wat hoge mate van hinder (HA) en hoge mate van slaapverstoring (HSD) in geval van lawaai van wegverkeer, treinverkeer en vliegtuigen betreft, is het totale aantal N personen die schadelijk effect x ondergaan (aantal toe te schrijven gevallen) vanwege geluidbronsoort y:
waarbij
VV
Bijlage XIXa wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
|
Softwaremodel |
Versie |
Modeleigenaar |
Toepassingsbereik |
Ingangsdatum goedkeuring |
|
STACKS+1 |
|
|
SRM1; SRM2; SRM3 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||||
Toepassingsbereik SRM1 = Toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1, zoals weergegeven in de artikelen 8.10, aanhef en onder a, en 12.50, aanhef en onder a, van deze regeling en beschreven in ‘Technische beschrijving van standaardrekenmethode 1 (SRM-1) voor luchtkwaliteitsberekeningen’ (RIVM Briefrapport 2014-0127).
Toepassingsbereik SRM2 = Toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2, zoals weergegeven in de artikelen 8.10, aanhef en onder b, en 12.50, aanhef en onder b, van deze regeling en beschreven in ‘Technische beschrijving van standaardrekenmethode 2 (SRM-2) voor luchtkwaliteitsberekeningen’ (RIVM Briefrapport 2014-0109).
Toepassingsbereik SRM1 = Toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1, zoals weergegeven in de artikelen 8.10, aanhef en onder a, en 12.50, aanhef en onder a, van deze regeling en beschreven in Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1.
Toepassingsbereik SRM2 = Toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2, zoals weergegeven in de artikelen 8.10, aanhef en onder b, en 12.50, aanhef en onder b, van deze regeling en beschreven in Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2.
Toepassingsbereik SRM3 = Toepassingsbereik van standaardrekenmethodeStandaardrekenmethode luchtkwaliteit 3, zoals beschreven op: .https://www.infomil.nl/onderwerpen/lucht-water/luchtkwaliteit/regelgeving/wet-milieubeheer/beoordelen/koppeling/nieuw-nationaal/
WW
Bijlage XXI wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Stad stagnerend. Stadsverkeer met een grote mate van congestie, een gemiddelde snelheid
kleiner dan 15 km/uuru, gemiddeld ongeveer 10 stops per afgelegde kmkilometer.
Stad normaal. Typisch stadsverkeer met een redelijke mate van congestie, een gemiddelde
snelheid tussen de 15 en 30 km/uuru, gemiddeld ongeveer 2 stops per afgelegde kmkilometer.
Stad doorstromend. Stadsverkeer met een geringe mate van congestie, een gemiddelde
snelheid tussen de 30 en 45 km/uuru, gemiddeld ongeveer 1,5 stop per afgelegde kmkilometer.
Buitenweg. Typisch buitenwegverkeer, een gemiddelde snelheid van ongeveer 60 km/u, gemiddeld ongeveer 0,2 stops per afgelegde kilometer.
Snelweg. Snelheden staan voor de geldende maximumsnelheid voor het beschouwde wegvak. Onderscheid naar wegvakken met strenge handhaving (MSH) en zonder strenge handhaving (ZSH). File is in dit geval gedefinieerd als een intensiteit-capaciteitverhouding van 0,8 of meer.
|
Wegtype |
Stof |
Doorstromingstype |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Buitenweg |
PM10 |
Buitenweg |
0,016 |
0,016 |
0,016 |
0,016 |
0,015 |
0,015 |
0,015 |
0,015 |
0,015 |
0,015 |
0,015 |
|
NO2 |
Buitenweg |
0,065 |
0,060 |
0,054 |
0,049 |
0,044 |
0,038 |
0,035 |
0,032 |
0,028 |
0,025 |
0,021 |
|
|
NOx |
Buitenweg |
0,270 |
0,254 |
0,238 |
0,221 |
0,205 |
0,189 |
0,172 |
0,155 |
0,138 |
0,121 |
0,104 |
|
|
Stad doorstromend |
PM10 |
Stad doorstromend |
0,032 |
0,032 |
0,031 |
0,031 |
0,030 |
0,030 |
0,030 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
|
NO2 |
Stad doorstromend |
0,069 |
0,063 |
0,058 |
0,052 |
0,047 |
0,042 |
0,038 |
0,034 |
0,030 |
0,027 |
0,023 |
|
|
NOx |
stad doorstromend |
0,335 |
0,317 |
0,298 |
0,279 |
0,260 |
0,242 |
0,222 |
0,202 |
0,182 |
0,162 |
0,143 |
|
|
Stad normaal |
PM10 |
Stad normaal |
0,032 |
0,031 |
0,031 |
0,030 |
0,030 |
0,030 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
|
NO2 |
Stad normaal |
0,078 |
0,073 |
0,067 |
0,061 |
0,056 |
0,050 |
0,045 |
0,041 |
0,037 |
0,032 |
0,028 |
|
|
NOx |
Stad normaal |
0,355 |
0,336 |
0,316 |
0,297 |
0,277 |
0,257 |
0,236 |
0,214 |
0,193 |
0,172 |
0,150 |
|
|
Stad stagnerend |
PM10 |
File |
0,033 |
0,032 |
0,032 |
0,031 |
0,031 |
0,030 |
0,030 |
0,030 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
|
NO2 |
File |
0,112 |
0,103 |
0,094 |
0,086 |
0,077 |
0,068 |
0,062 |
0,056 |
0,049 |
0,043 |
0,037 |
|
|
NOx |
File |
0,464 |
0,435 |
0,406 |
0,377 |
0,348 |
0,319 |
0,292 |
0,266 |
0,240 |
0,214 |
0,188 |
|
Wegtype |
Stof |
Doorstromingstype |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Buitenweg |
PM10 |
Buitenweg |
0,086 |
0,084 |
0,082 |
0,080 |
0,078 |
0,076 |
0,075 |
0,074 |
0,073 |
0,071 |
0,070 |
|
NO2 |
Buitenweg |
0,208 |
0,200 |
0,192 |
0,184 |
0,176 |
0,168 |
0,164 |
0,160 |
0,156 |
0,152 |
0,148 |
|
|
NOx |
Buitenweg |
1,623 |
1,538 |
1,453 |
1,367 |
1,282 |
1,197 |
1,150 |
1,102 |
1,055 |
1,008 |
0,961 |
|
|
Stad doorstromend |
PM10 |
Stad doorstromend |
0,117 |
0,116 |
0,115 |
0,114 |
0,113 |
0,112 |
0,112 |
0,112 |
0,112 |
0,112 |
0,112 |
|
NO2 |
Stad doorstromend |
0,262 |
0,252 |
0,241 |
0,230 |
0,219 |
0,209 |
0,207 |
0,206 |
0,205 |
0,203 |
0,202 |
|
|
NOx |
Stad doorstromend |
2,099 |
1,986 |
1,872 |
1,759 |
1,646 |
1,532 |
1,510 |
1,488 |
1,466 |
1,443 |
1,421 |
|
|
Stad normaal |
PM10 |
Stad normaal |
0,135 |
0,133 |
0,130 |
0,128 |
0,126 |
0,124 |
0,123 |
0,123 |
0,123 |
0,122 |
0,122 |
|
NO2 |
Stad normaal |
0,367 |
0,352 |
0,337 |
0,322 |
0,307 |
0,292 |
0,290 |
0,288 |
0,287 |
0,285 |
0,283 |
|
|
NOx |
Stad normaal |
2,825 |
2,660 |
2,496 |
2,331 |
2,167 |
2,002 |
1,968 |
1,934 |
1,901 |
1,867 |
1,833 |
|
|
Stad stagnerend |
PM10 |
File |
0,174 |
0,169 |
0,164 |
0,159 |
0,154 |
0,149 |
0,148 |
0,147 |
0,146 |
0,145 |
0,144 |
|
NO2 |
File |
0,586 |
0,563 |
0,539 |
0,515 |
0,491 |
0,468 |
0,465 |
0,462 |
0,458 |
0,455 |
0,452 |
|
|
NOx |
File |
4,617 |
4,360 |
4,103 |
3,846 |
3,589 |
3,332 |
3,281 |
3,230 |
3,178 |
3,127 |
3,075 |
|
Wegtype |
Stof |
Doorstromingstype |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Buitenweg |
PM10 |
Buitenweg |
0,102 |
0,099 |
0,096 |
0,094 |
0,091 |
0,089 |
0,088 |
0,087 |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
|
NO2 |
Buitenweg |
0,170 |
0,163 |
0,157 |
0,150 |
0,143 |
0,136 |
0,135 |
0,133 |
0,132 |
0,130 |
0,128 |
|
|
NOx |
Buitenweg |
2,568 |
2,376 |
2,185 |
1,994 |
1,803 |
1,612 |
1,545 |
1,479 |
1,413 |
1,347 |
1,280 |
|
|
Stad doorstromend |
PM10 |
Stad doorstromend |
0,150 |
0,148 |
0,146 |
0,145 |
0,143 |
0,141 |
0,140 |
0,140 |
0,139 |
0,139 |
0,138 |
|
NO2 |
Stad doorstromend |
0,155 |
0,149 |
0,142 |
0,136 |
0,130 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,117 |
0,115 |
0,113 |
|
|
NOx |
Stad doorstromend |
2,913 |
2,737 |
2,562 |
2,386 |
2,211 |
2,036 |
1,966 |
1,896 |
1,826 |
1,756 |
1,686 |
|
|
Stad normaal |
PM10 |
Stad normaal |
0,168 |
0,165 |
0,162 |
0,159 |
0,156 |
0,153 |
0,152 |
0,151 |
0,150 |
0,149 |
0,148 |
|
NO2 |
Stad normaal |
0,219 |
0,206 |
0,194 |
0,181 |
0,168 |
0,156 |
0,151 |
0,147 |
0,143 |
0,139 |
0,135 |
|
|
NOx |
Stad normaal |
4,473 |
4,193 |
3,914 |
3,635 |
3,355 |
3,076 |
2,963 |
2,849 |
2,736 |
2,622 |
2,509 |
|
|
Stad stagnerend |
PM10 |
File |
0,206 |
0,200 |
0,195 |
0,189 |
0,184 |
0,179 |
0,177 |
0,175 |
0,173 |
0,171 |
0,170 |
|
NO2 |
File |
0,375 |
0,349 |
0,322 |
0,296 |
0,270 |
0,243 |
0,235 |
0,226 |
0,217 |
0,208 |
0,199 |
|
|
NOx |
File |
7,526 |
7,112 |
6,698 |
6,285 |
5,871 |
5,457 |
5,285 |
5,114 |
4,942 |
4,771 |
4,599 |
|
Wegtype |
Stof |
Doorstromingstype |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Buitenweg |
PM10 |
Buitenweg |
0,086 |
0,085 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,078 |
0,078 |
0,077 |
|
NO2 |
Buitenweg |
0,180 |
0,174 |
0,168 |
0,161 |
0,155 |
0,149 |
0,147 |
0,145 |
0,143 |
0,141 |
0,140 |
|
|
NOx |
Buitenweg |
3,755 |
3,636 |
3,517 |
3,398 |
3,279 |
3,159 |
3,125 |
3,090 |
3,056 |
3,021 |
2,987 |
|
|
Stad doorstromend |
PM10 |
Stad doorstromend |
0,140 |
0,139 |
0,137 |
0,136 |
0,135 |
0,134 |
0,134 |
0,133 |
0,133 |
0,132 |
0,132 |
|
NO2 |
Stad doorstromend |
0,192 |
0,188 |
0,183 |
0,179 |
0,175 |
0,170 |
0,168 |
0,167 |
0,165 |
0,163 |
0,161 |
|
|
NOx |
Stad doorstromend |
4,353 |
4,238 |
4,122 |
4,007 |
3,892 |
3,776 |
3,733 |
3,690 |
3,646 |
3,603 |
3,560 |
|
|
Stad normaal |
PM10 |
Stad normaal |
0,154 |
0,152 |
0,150 |
0,149 |
0,147 |
0,145 |
0,145 |
0,144 |
0,143 |
0,143 |
0,142 |
|
NO2 |
Stad normaal |
0,295 |
0,289 |
0,282 |
0,275 |
0,268 |
0,262 |
0,259 |
0,256 |
0,253 |
0,250 |
0,247 |
|
|
NOx |
Stad normaal |
5,856 |
5,653 |
5,450 |
5,247 |
5,044 |
4,840 |
4,771 |
4,701 |
4,631 |
4,562 |
4,492 |
|
|
Stad stagnerend |
PM10 |
File |
0,182 |
0,179 |
0,176 |
0,174 |
0,171 |
0,168 |
0,167 |
0,166 |
0,166 |
0,165 |
0,164 |
|
NO2 |
File |
0,447 |
0,433 |
0,419 |
0,405 |
0,391 |
0,378 |
0,372 |
0,367 |
0,362 |
0,356 |
0,351 |
|
|
NOx |
File |
7,917 |
7,546 |
7,176 |
6,806 |
6,436 |
6,066 |
5,957 |
5,848 |
5,740 |
5,631 |
5,522 |
|
Wegtype |
Stof |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Buitenweg |
CO |
1,016 |
0,932 |
0,848 |
0,765 |
0,681 |
0,597 |
0,513 |
0,459 |
0,404 |
0,349 |
0,294 |
0,239 |
|
|
NO2 |
0,047 |
0,047 |
0,046 |
0,045 |
0,044 |
0,043 |
0,042 |
0,039 |
0,036 |
0,033 |
0,029 |
0,026 |
|
|
NOx |
0,213 |
0,209 |
0,205 |
0,201 |
0,197 |
0,193 |
0,189 |
0,175 |
0,160 |
0,145 |
0,131 |
0,116 |
|
|
PM10 |
0,017 |
0,017 |
0,016 |
0,016 |
0,016 |
0,015 |
0,015 |
0,015 |
0,015 |
0,015 |
0,015 |
0,015 |
|
|
PM2.5 |
0,006 |
0,006 |
0,005 |
0,005 |
0,005 |
0,004 |
0,004 |
0,004 |
0,004 |
0,004 |
0,004 |
0,004 |
|
Stad doorstromend |
CO |
2,391 |
2,179 |
1,967 |
1,755 |
1,543 |
1,332 |
1,120 |
0,995 |
0,869 |
0,744 |
0,619 |
0,494 |
|
|
NO2 |
0,058 |
0,056 |
0,055 |
0,053 |
0,052 |
0,051 |
0,049 |
0,046 |
0,042 |
0,038 |
0,035 |
0,031 |
|
|
NOx |
0,270 |
0,262 |
0,255 |
0,247 |
0,239 |
0,231 |
0,223 |
0,207 |
0,191 |
0,175 |
0,159 |
0,143 |
|
|
PM10 |
0,033 |
0,032 |
0,032 |
0,031 |
0,031 |
0,030 |
0,030 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
|
|
PM2.5 |
0,011 |
0,010 |
0,010 |
0,009 |
0,009 |
0,008 |
0,008 |
0,008 |
0,007 |
0,007 |
0,007 |
0,007 |
|
Stad normaal |
CO |
2,437 |
2,221 |
2,005 |
1,789 |
1,573 |
1,357 |
1,141 |
1,016 |
0,892 |
0,767 |
0,643 |
0,518 |
|
|
NO2 |
0,063 |
0,061 |
0,060 |
0,058 |
0,056 |
0,054 |
0,053 |
0,049 |
0,045 |
0,041 |
0,037 |
0,033 |
|
|
NOx |
0,291 |
0,282 |
0,272 |
0,263 |
0,254 |
0,245 |
0,235 |
0,218 |
0,200 |
0,182 |
0,165 |
0,147 |
|
|
PM10 |
0,032 |
0,032 |
0,031 |
0,031 |
0,030 |
0,030 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,028 |
|
|
PM2.5 |
0,011 |
0,010 |
0,010 |
0,009 |
0,009 |
0,008 |
0,008 |
0,007 |
0,007 |
0,007 |
0,007 |
0,007 |
|
Stad stagnerend |
CO |
3,435 |
3,126 |
2,817 |
2,508 |
2,199 |
1,890 |
1,581 |
1,404 |
1,227 |
1,051 |
0,874 |
0,698 |
|
|
NO2 |
0,091 |
0,087 |
0,083 |
0,078 |
0,074 |
0,070 |
0,066 |
0,061 |
0,056 |
0,051 |
0,047 |
0,042 |
|
|
NOx |
0,419 |
0,398 |
0,377 |
0,356 |
0,335 |
0,314 |
0,293 |
0,270 |
0,247 |
0,224 |
0,202 |
0,179 |
|
|
PM10 |
0,034 |
0,033 |
0,033 |
0,032 |
0,031 |
0,031 |
0,030 |
0,030 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
|
|
PM2.5 |
0,012 |
0,012 |
0,011 |
0,010 |
0,010 |
0,009 |
0,008 |
0,008 |
0,008 |
0,007 |
0,007 |
0,007 |
|
Wegtype |
Stof |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Buitenweg |
CO |
0,602 |
0,560 |
0,518 |
0,477 |
0,435 |
0,393 |
0,352 |
0,327 |
0,303 |
0,279 |
0,255 |
0,230 |
|
|
NO2 |
0,207 |
0,194 |
0,181 |
0,167 |
0,154 |
0,141 |
0,128 |
0,123 |
0,118 |
0,113 |
0,109 |
0,104 |
|
|
NOx |
1,640 |
1,530 |
1,420 |
1,309 |
1,199 |
1,089 |
0,978 |
0,933 |
0,888 |
0,842 |
0,797 |
0,752 |
|
|
PM10 |
0,086 |
0,084 |
0,081 |
0,079 |
0,076 |
0,074 |
0,072 |
0,071 |
0,070 |
0,068 |
0,067 |
0,066 |
|
|
PM2.5 |
0,044 |
0,041 |
0,039 |
0,037 |
0,034 |
0,032 |
0,029 |
0,028 |
0,027 |
0,026 |
0,025 |
0,024 |
|
Stad doorstromend |
CO |
0,928 |
0,864 |
0,801 |
0,738 |
0,674 |
0,611 |
0,548 |
0,512 |
0,475 |
0,439 |
0,403 |
0,366 |
|
|
NO2 |
0,262 |
0,244 |
0,227 |
0,209 |
0,192 |
0,174 |
0,157 |
0,151 |
0,145 |
0,140 |
0,134 |
0,128 |
|
|
NOx |
2,115 |
1,969 |
1,824 |
1,679 |
1,534 |
1,389 |
1,243 |
1,186 |
1,128 |
1,070 |
1,012 |
0,954 |
|
|
PM10 |
0,118 |
0,117 |
0,115 |
0,114 |
0,112 |
0,111 |
0,109 |
0,109 |
0,108 |
0,107 |
0,107 |
0,106 |
|
|
PM2.5 |
0,041 |
0,039 |
0,038 |
0,036 |
0,035 |
0,033 |
0,032 |
0,031 |
0,030 |
0,030 |
0,029 |
0,028 |
|
Stad normaal |
CO |
0,928 |
0,864 |
0,801 |
0,738 |
0,674 |
0,611 |
0,548 |
0,512 |
0,475 |
0,439 |
0,403 |
0,366 |
|
|
NO2 |
0,339 |
0,315 |
0,292 |
0,268 |
0,244 |
0,220 |
0,196 |
0,188 |
0,180 |
0,172 |
0,164 |
0,156 |
|
|
NOx |
2,840 |
2,639 |
2,438 |
2,237 |
2,036 |
1,835 |
1,634 |
1,554 |
1,473 |
1,393 |
1,313 |
1,233 |
|
|
PM10 |
0,136 |
0,133 |
0,130 |
0,128 |
0,125 |
0,122 |
0,119 |
0,118 |
0,117 |
0,115 |
0,114 |
0,113 |
|
|
PM2.5 |
0,059 |
0,056 |
0,053 |
0,050 |
0,047 |
0,044 |
0,042 |
0,040 |
0,039 |
0,038 |
0,037 |
0,035 |
|
Stad stagnerend |
CO |
0,928 |
0,864 |
0,801 |
0,738 |
0,674 |
0,611 |
0,548 |
0,512 |
0,475 |
0,439 |
0,403 |
0,366 |
|
|
NO2 |
0,567 |
0,529 |
0,490 |
0,451 |
0,413 |
0,374 |
0,336 |
0,323 |
0,310 |
0,297 |
0,284 |
0,271 |
|
|
NOx |
4,648 |
4,325 |
4,002 |
3,679 |
3,356 |
3,033 |
2,710 |
2,581 |
2,453 |
2,324 |
2,195 |
2,066 |
|
|
PM10 |
0,176 |
0,170 |
0,164 |
0,158 |
0,153 |
0,147 |
0,141 |
0,139 |
0,136 |
0,134 |
0,131 |
0,129 |
|
|
PM2.5 |
0,098 |
0,092 |
0,087 |
0,081 |
0,075 |
0,069 |
0,064 |
0,061 |
0,059 |
0,056 |
0,054 |
0,051 |
|
Wegtype |
Stof |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Buitenweg |
CO |
0,875 |
0,832 |
0,790 |
0,747 |
0,705 |
0,662 |
0,620 |
0,621 |
0,622 |
0,623 |
0,624 |
0,625 |
|
|
NO2 |
0,377 |
0,366 |
0,355 |
0,344 |
0,333 |
0,322 |
0,311 |
0,310 |
0,309 |
0,309 |
0,308 |
0,307 |
|
|
NOx |
2,823 |
2,551 |
2,279 |
2,007 |
1,735 |
1,463 |
1,191 |
1,182 |
1,172 |
1,163 |
1,153 |
1,144 |
|
|
PM10 |
0,099 |
0,096 |
0,092 |
0,089 |
0,085 |
0,082 |
0,078 |
0,078 |
0,078 |
0,078 |
0,077 |
0,077 |
|
|
PM2.5 |
0,046 |
0,043 |
0,040 |
0,036 |
0,033 |
0,030 |
0,026 |
0,026 |
0,026 |
0,026 |
0,025 |
0,025 |
|
Stad doorstromend |
CO |
1,374 |
1,285 |
1,195 |
1,106 |
1,016 |
0,926 |
0,837 |
0,838 |
0,839 |
0,840 |
0,841 |
0,842 |
|
|
NO2 |
0,473 |
0,477 |
0,481 |
0,485 |
0,490 |
0,494 |
0,498 |
0,497 |
0,497 |
0,496 |
0,496 |
0,496 |
|
|
NOx |
3,118 |
2,864 |
2,610 |
2,356 |
2,103 |
1,849 |
1,595 |
1,591 |
1,587 |
1,583 |
1,579 |
1,575 |
|
|
PM10 |
0,151 |
0,148 |
0,145 |
0,142 |
0,139 |
0,136 |
0,133 |
0,133 |
0,133 |
0,133 |
0,133 |
0,133 |
|
|
PM2.5 |
0,052 |
0,049 |
0,046 |
0,043 |
0,040 |
0,036 |
0,033 |
0,033 |
0,033 |
0,033 |
0,033 |
0,033 |
|
Stad normaal |
CO |
1,927 |
1,836 |
1,746 |
1,656 |
1,566 |
1,476 |
1,386 |
1,386 |
1,387 |
1,387 |
1,388 |
1,388 |
|
|
NO2 |
0,730 |
0,736 |
0,741 |
0,747 |
0,753 |
0,758 |
0,764 |
0,763 |
0,763 |
0,762 |
0,761 |
0,761 |
|
|
NOx |
4,822 |
4,421 |
4,020 |
3,620 |
3,219 |
2,819 |
2,418 |
2,412 |
2,405 |
2,399 |
2,392 |
2,386 |
|
|
PM10 |
0,170 |
0,165 |
0,160 |
0,154 |
0,149 |
0,144 |
0,139 |
0,139 |
0,139 |
0,139 |
0,138 |
0,138 |
|
|
PM2.5 |
0,071 |
0,066 |
0,061 |
0,055 |
0,050 |
0,045 |
0,039 |
0,039 |
0,039 |
0,039 |
0,039 |
0,039 |
|
Stad stagnerend |
CO |
2,857 |
2,798 |
2,739 |
2,681 |
2,622 |
2,563 |
2,504 |
2,503 |
2,503 |
2,502 |
2,502 |
2,501 |
|
|
NO2 |
1,303 |
1,337 |
1,370 |
1,404 |
1,437 |
1,470 |
1,504 |
1,503 |
1,501 |
1,500 |
1,498 |
1,497 |
|
|
NOx |
8,095 |
7,524 |
6,953 |
6,381 |
5,810 |
5,239 |
4,667 |
4,657 |
4,646 |
4,635 |
4,625 |
4,614 |
|
|
PM10 |
0,210 |
0,200 |
0,190 |
0,181 |
0,171 |
0,161 |
0,152 |
0,151 |
0,151 |
0,151 |
0,151 |
0,151 |
|
|
PM2.5 |
0,111 |
0,101 |
0,091 |
0,081 |
0,072 |
0,062 |
0,052 |
0,052 |
0,052 |
0,051 |
0,051 |
0,051 |
|
Wegtype |
Stof |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Buitenweg |
CO |
1,017 |
0,929 |
0,842 |
0,754 |
0,666 |
0,578 |
0,490 |
0,490 |
0,490 |
0,490 |
0,490 |
0,490 |
|
|
NO2 |
0,895 |
0,916 |
0,937 |
0,958 |
0,978 |
0,999 |
1,020 |
1,020 |
1,020 |
1,020 |
1,020 |
1,020 |
|
|
NOx |
4,005 |
3,822 |
3,639 |
3,456 |
3,273 |
3,089 |
2,906 |
2,906 |
2,906 |
2,906 |
2,906 |
2,906 |
|
|
PM10 |
0,087 |
0,085 |
0,084 |
0,082 |
0,080 |
0,079 |
0,077 |
0,077 |
0,077 |
0,077 |
0,077 |
0,077 |
|
|
PM2.5 |
0,036 |
0,034 |
0,032 |
0,031 |
0,029 |
0,027 |
0,026 |
0,026 |
0,026 |
0,026 |
0,026 |
0,026 |
|
Stad doorstromend |
CO |
1,584 |
1,462 |
1,340 |
1,218 |
1,097 |
0,975 |
0,853 |
0,853 |
0,853 |
0,853 |
0,853 |
0,853 |
|
|
NO2 |
0,818 |
0,885 |
0,952 |
1,019 |
1,086 |
1,153 |
1,220 |
1,220 |
1,220 |
1,220 |
1,220 |
1,220 |
|
|
NOx |
4,361 |
4,204 |
4,047 |
3,890 |
3,733 |
3,576 |
3,418 |
3,418 |
3,418 |
3,418 |
3,418 |
3,418 |
|
|
PM10 |
0,141 |
0,139 |
0,138 |
0,136 |
0,135 |
0,133 |
0,132 |
0,132 |
0,132 |
0,132 |
0,132 |
0,132 |
|
|
PM2.5 |
0,044 |
0,043 |
0,042 |
0,040 |
0,039 |
0,038 |
0,036 |
0,036 |
0,036 |
0,036 |
0,036 |
0,036 |
|
Stad normaal |
CO |
2,403 |
2,226 |
2,049 |
1,872 |
1,696 |
1,519 |
1,342 |
1,342 |
1,342 |
1,342 |
1,342 |
1,342 |
|
|
NO2 |
1,065 |
1,143 |
1,222 |
1,301 |
1,379 |
1,458 |
1,536 |
1,536 |
1,536 |
1,536 |
1,536 |
1,536 |
|
|
NOx |
6,174 |
5,866 |
5,557 |
5,248 |
4,940 |
4,631 |
4,322 |
4,322 |
4,322 |
4,322 |
4,322 |
4,322 |
|
|
PM10 |
0,155 |
0,152 |
0,150 |
0,148 |
0,146 |
0,144 |
0,142 |
0,142 |
0,142 |
0,142 |
0,142 |
0,142 |
|
|
PM2.5 |
0,058 |
0,056 |
0,054 |
0,052 |
0,050 |
0,048 |
0,046 |
0,046 |
0,046 |
0,046 |
0,046 |
0,046 |
|
Stad stagnerend |
CO |
3,699 |
3,480 |
3,261 |
3,043 |
2,824 |
2,605 |
2,386 |
2,386 |
2,386 |
2,386 |
2,386 |
2,386 |
|
|
NO2 |
1,425 |
1,496 |
1,567 |
1,638 |
1,710 |
1,781 |
1,852 |
1,852 |
1,852 |
1,852 |
1,852 |
1,852 |
|
|
NOx |
9,262 |
8,593 |
7,925 |
7,256 |
6,587 |
5,918 |
5,249 |
5,249 |
5,249 |
5,249 |
5,249 |
5,249 |
|
|
PM10 |
0,184 |
0,180 |
0,176 |
0,173 |
0,169 |
0,165 |
0,162 |
0,162 |
0,162 |
0,162 |
0,162 |
0,162 |
|
|
PM2.5 |
0,087 |
0,084 |
0,080 |
0,077 |
0,073 |
0,069 |
0,066 |
0,066 |
0,066 |
0,066 |
0,066 |
0,066 |
|
Wegtype |
Stof |
Doorstromingstype |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Snelweg 100 km/h (MSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,020 |
0,020 |
0,019 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,075 |
0,068 |
0,062 |
0,055 |
0,049 |
0,042 |
0,038 |
0,035 |
0,031 |
0,027 |
0,024 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
0,272 |
0,253 |
0,235 |
0,217 |
0,199 |
0,181 |
0,164 |
0,147 |
0,131 |
0,114 |
0,097 |
|
|
Snelweg 100 km/h (ZSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,020 |
0,020 |
0,019 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,085 |
0,078 |
0,070 |
0,063 |
0,055 |
0,048 |
0,043 |
0,039 |
0,035 |
0,030 |
0,026 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
0,288 |
0,269 |
0,249 |
0,229 |
0,209 |
0,189 |
0,172 |
0,154 |
0,137 |
0,120 |
0,102 |
|
|
Snelweg 120 km/h |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,021 |
0,020 |
0,019 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,101 |
0,092 |
0,082 |
0,073 |
0,064 |
0,054 |
0,049 |
0,044 |
0,039 |
0,034 |
0,029 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
0,343 |
0,318 |
0,292 |
0,267 |
0,242 |
0,217 |
0,197 |
0,177 |
0,157 |
0,137 |
0,117 |
|
|
Snelweg 130 km/h |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,021 |
0,020 |
0,020 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,112 |
0,101 |
0,091 |
0,080 |
0,070 |
0,059 |
0,054 |
0,048 |
0,043 |
0,037 |
0,032 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
0,373 |
0,345 |
0,316 |
0,288 |
0,259 |
0,231 |
0,209 |
0,188 |
0,167 |
0,145 |
0,124 |
|
|
Snelweg 80 km/h (MSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,019 |
0,019 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,064 |
0,058 |
0,053 |
0,047 |
0,042 |
0,036 |
0,033 |
0,030 |
0,027 |
0,023 |
0,020 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
0,234 |
0,219 |
0,205 |
0,191 |
0,176 |
0,162 |
0,147 |
0,133 |
0,118 |
0,104 |
0,090 |
|
|
Snelweg 80 km/h (ZSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,020 |
0,019 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,062 |
0,056 |
0,051 |
0,045 |
0,040 |
0,034 |
0,031 |
0,028 |
0,025 |
0,022 |
0,019 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
0,271 |
0,255 |
0,238 |
0,221 |
0,204 |
0,187 |
0,171 |
0,155 |
0,138 |
0,122 |
0,106 |
|
|
Snelweg file |
PM10 |
File |
0,032 |
0,031 |
0,031 |
0,031 |
0,030 |
0,030 |
0,030 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
|
NO2 |
File |
0,121 |
0,111 |
0,100 |
0,089 |
0,078 |
0,067 |
0,061 |
0,055 |
0,049 |
0,044 |
0,038 |
|
|
NOx |
File |
0,405 |
0,376 |
0,346 |
0,316 |
0,286 |
0,256 |
0,234 |
0,212 |
0,190 |
0,168 |
0,145 |
|
Wegtype |
Stof |
Doorstromingstype |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Snelweg 100 km/h (MSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,098 |
0,096 |
0,095 |
0,093 |
0,092 |
0,090 |
0,089 |
0,089 |
0,088 |
0,087 |
0,087 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,159 |
0,152 |
0,145 |
0,139 |
0,132 |
0,125 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,117 |
0,115 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,181 |
2,029 |
1,877 |
1,724 |
1,572 |
1,420 |
1,368 |
1,315 |
1,263 |
1,211 |
1,158 |
|
|
Snelweg 100 km/h (ZSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,098 |
0,096 |
0,095 |
0,093 |
0,092 |
0,090 |
0,089 |
0,089 |
0,088 |
0,087 |
0,087 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,159 |
0,152 |
0,145 |
0,139 |
0,132 |
0,125 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,117 |
0,115 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,181 |
2,029 |
1,877 |
1,724 |
1,572 |
1,420 |
1,368 |
1,315 |
1,263 |
1,211 |
1,158 |
|
|
Snelweg 120 km/h |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,098 |
0,096 |
0,095 |
0,093 |
0,092 |
0,090 |
0,089 |
0,089 |
0,088 |
0,087 |
0,087 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,159 |
0,152 |
0,145 |
0,139 |
0,132 |
0,125 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,117 |
0,115 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,181 |
2,029 |
1,877 |
1,724 |
1,572 |
1,420 |
1,368 |
1,315 |
1,263 |
1,211 |
1,158 |
|
|
Snelweg 130 km/h |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,098 |
0,096 |
0,095 |
0,093 |
0,092 |
0,090 |
0,089 |
0,089 |
0,088 |
0,087 |
0,087 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,159 |
0,152 |
0,145 |
0,139 |
0,132 |
0,125 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,117 |
0,115 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,181 |
2,029 |
1,877 |
1,724 |
1,572 |
1,420 |
1,368 |
1,315 |
1,263 |
1,211 |
1,158 |
|
|
Snelweg 80 km/h (MSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,098 |
0,096 |
0,095 |
0,093 |
0,092 |
0,090 |
0,089 |
0,089 |
0,088 |
0,087 |
0,087 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,159 |
0,152 |
0,145 |
0,139 |
0,132 |
0,125 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,117 |
0,115 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,181 |
2,029 |
1,877 |
1,724 |
1,572 |
1,420 |
1,368 |
1,315 |
1,263 |
1,211 |
1,158 |
|
|
Snelweg 80 km/h (ZSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,098 |
0,096 |
0,095 |
0,093 |
0,092 |
0,090 |
0,089 |
0,089 |
0,088 |
0,087 |
0,087 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,159 |
0,152 |
0,145 |
0,139 |
0,132 |
0,125 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,117 |
0,115 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,187 |
2,035 |
1,884 |
1,732 |
1,580 |
1,429 |
1,377 |
1,324 |
1,272 |
1,220 |
1,168 |
|
|
Snelweg file |
PM10 |
File |
0,183 |
0,178 |
0,173 |
0,167 |
0,162 |
0,156 |
0,154 |
0,152 |
0,150 |
0,148 |
0,146 |
|
NO2 |
File |
0,214 |
0,199 |
0,185 |
0,171 |
0,157 |
0,142 |
0,138 |
0,133 |
0,129 |
0,125 |
0,120 |
|
|
NOx |
File |
5,325 |
5,167 |
5,008 |
4,850 |
4,692 |
4,533 |
4,452 |
4,371 |
4,291 |
4,210 |
4,129 |
|
Wegtype |
Stof |
Doorstromingstype |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Snelweg 100 km/h (MSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,081 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,079 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,161 |
0,154 |
0,147 |
0,140 |
0,133 |
0,126 |
0,124 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,118 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,145 |
2,035 |
1,925 |
1,816 |
1,706 |
1,596 |
1,572 |
1,548 |
1,524 |
1,499 |
1,475 |
|
|
Snelweg 100 km/h (ZSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,081 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,079 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,161 |
0,154 |
0,147 |
0,140 |
0,133 |
0,126 |
0,124 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,118 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,145 |
2,035 |
1,925 |
1,816 |
1,706 |
1,596 |
1,572 |
1,548 |
1,524 |
1,499 |
1,475 |
|
|
Snelweg 120 km/h |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,081 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,079 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,161 |
0,154 |
0,147 |
0,140 |
0,133 |
0,126 |
0,124 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,118 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,145 |
2,035 |
1,925 |
1,816 |
1,706 |
1,596 |
1,572 |
1,548 |
1,524 |
1,499 |
1,475 |
|
|
Snelweg 130 km/h |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,081 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,079 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,161 |
0,154 |
0,147 |
0,140 |
0,133 |
0,126 |
0,124 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,118 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,145 |
2,035 |
1,925 |
1,816 |
1,706 |
1,596 |
1,572 |
1,548 |
1,524 |
1,499 |
1,475 |
|
|
Snelweg 80 km/h (MSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,081 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,079 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,161 |
0,154 |
0,147 |
0,140 |
0,133 |
0,126 |
0,124 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,118 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,145 |
2,035 |
1,925 |
1,816 |
1,706 |
1,596 |
1,572 |
1,548 |
1,524 |
1,499 |
1,475 |
|
|
Snelweg 80 km/h (ZSH) |
PM10 |
Vrije doorstroming |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,081 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,080 |
0,079 |
|
NO2 |
Vrije doorstroming |
0,161 |
0,154 |
0,147 |
0,140 |
0,133 |
0,126 |
0,124 |
0,123 |
0,121 |
0,119 |
0,118 |
|
|
NOx |
Vrije doorstroming |
2,142 |
2,033 |
1,923 |
1,813 |
1,703 |
1,594 |
1,569 |
1,545 |
1,520 |
1,496 |
1,471 |
|
|
Snelweg file |
PM10 |
File |
0,168 |
0,166 |
0,164 |
0,162 |
0,161 |
0,159 |
0,158 |
0,158 |
0,157 |
0,157 |
0,157 |
|
NO2 |
File |
0,267 |
0,259 |
0,251 |
0,243 |
0,235 |
0,227 |
0,225 |
0,223 |
0,221 |
0,219 |
0,217 |
|
|
NOx |
File |
7,150 |
6,979 |
6,809 |
6,638 |
6,468 |
6,297 |
6,252 |
6,206 |
6,161 |
6,116 |
6,070 |
|
Wegtype |
Stof |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Snelweg 100 km/u (MSH) |
CO |
0,512 |
0,478 |
0,444 |
0,411 |
0,377 |
0,344 |
0,310 |
0,287 |
0,263 |
0,239 |
0,215 |
0,191 |
|
|
NO2 |
0,054 |
0,052 |
0,050 |
0,048 |
0,046 |
0,044 |
0,042 |
0,039 |
0,035 |
0,031 |
0,027 |
0,024 |
|
|
NOx |
0,232 |
0,225 |
0,218 |
0,211 |
0,203 |
0,196 |
0,189 |
0,173 |
0,158 |
0,142 |
0,127 |
0,111 |
|
|
PM10 |
0,021 |
0,020 |
0,020 |
0,019 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
|
PM2.5 |
0,009 |
0,009 |
0,008 |
0,008 |
0,007 |
0,006 |
0,006 |
0,006 |
0,006 |
0,005 |
0,005 |
0,005 |
|
Snelweg 100 km/u (ZSH) |
CO |
0,545 |
0,508 |
0,472 |
0,436 |
0,400 |
0,364 |
0,328 |
0,302 |
0,276 |
0,250 |
0,225 |
0,199 |
|
|
NO2 |
0,058 |
0,056 |
0,054 |
0,051 |
0,049 |
0,047 |
0,045 |
0,041 |
0,037 |
0,033 |
0,029 |
0,025 |
|
|
NOx |
0,252 |
0,243 |
0,234 |
0,225 |
0,216 |
0,207 |
0,198 |
0,182 |
0,165 |
0,149 |
0,132 |
0,116 |
|
|
PM10 |
0,021 |
0,020 |
0,020 |
0,019 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
|
PM2.5 |
0,009 |
0,009 |
0,008 |
0,008 |
0,007 |
0,006 |
0,006 |
0,006 |
0,006 |
0,005 |
0,005 |
0,005 |
|
Snelweg 120 km/u |
CO |
0,498 |
0,466 |
0,434 |
0,402 |
0,370 |
0,338 |
0,306 |
0,283 |
0,260 |
0,237 |
0,214 |
0,191 |
|
|
NO2 |
0,073 |
0,069 |
0,066 |
0,062 |
0,059 |
0,055 |
0,051 |
0,047 |
0,042 |
0,038 |
0,033 |
0,029 |
|
|
NOx |
0,315 |
0,301 |
0,286 |
0,271 |
0,256 |
0,242 |
0,227 |
0,208 |
0,188 |
0,169 |
0,149 |
0,130 |
|
|
PM10 |
0,021 |
0,021 |
0,020 |
0,020 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
|
PM2.5 |
0,010 |
0,009 |
0,008 |
0,008 |
0,007 |
0,007 |
0,006 |
0,006 |
0,006 |
0,005 |
0,005 |
0,005 |
|
Snelweg 130 km/u |
CO |
0,487 |
0,456 |
0,424 |
0,393 |
0,362 |
0,330 |
0,299 |
0,277 |
0,254 |
0,232 |
0,210 |
0,188 |
|
|
NO2 |
0,082 |
0,077 |
0,073 |
0,068 |
0,064 |
0,059 |
0,055 |
0,050 |
0,045 |
0,040 |
0,036 |
0,031 |
|
|
NOx |
0,350 |
0,332 |
0,314 |
0,296 |
0,278 |
0,260 |
0,242 |
0,221 |
0,200 |
0,179 |
0,158 |
0,137 |
|
|
PM10 |
0,022 |
0,021 |
0,020 |
0,020 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
|
PM2.5 |
0,010 |
0,009 |
0,009 |
0,008 |
0,007 |
0,007 |
0,006 |
0,006 |
0,006 |
0,006 |
0,005 |
0,005 |
|
Snelweg 80 km/u (MSH) |
CO |
0,572 |
0,535 |
0,499 |
0,463 |
0,427 |
0,391 |
0,354 |
0,327 |
0,299 |
0,272 |
0,244 |
0,217 |
|
|
NO2 |
0,043 |
0,042 |
0,041 |
0,040 |
0,039 |
0,038 |
0,038 |
0,034 |
0,031 |
0,028 |
0,025 |
0,022 |
|
|
NOx |
0,192 |
0,188 |
0,185 |
0,181 |
0,178 |
0,174 |
0,171 |
0,158 |
0,145 |
0,132 |
0,119 |
0,106 |
|
|
PM10 |
0,020 |
0,019 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
|
PM2.5 |
0,008 |
0,008 |
0,007 |
0,007 |
0,006 |
0,006 |
0,006 |
0,005 |
0,005 |
0,005 |
0,005 |
0,005 |
|
Snelweg 80 km/u (ZSH) |
CO |
0,542 |
0,506 |
0,471 |
0,435 |
0,399 |
0,363 |
0,327 |
0,301 |
0,275 |
0,249 |
0,222 |
0,196 |
|
|
NO2 |
0,053 |
0,051 |
0,050 |
0,048 |
0,046 |
0,045 |
0,043 |
0,040 |
0,036 |
0,032 |
0,029 |
0,025 |
|
|
NOx |
0,229 |
0,223 |
0,217 |
0,211 |
0,204 |
0,198 |
0,192 |
0,177 |
0,161 |
0,146 |
0,131 |
0,116 |
|
|
PM10 |
0,020 |
0,020 |
0,019 |
0,019 |
0,018 |
0,018 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
0,017 |
|
|
PM2.5 |
0,009 |
0,008 |
0,008 |
0,007 |
0,007 |
0,006 |
0,006 |
0,006 |
0,005 |
0,005 |
0,005 |
0,005 |
|
Snelweg file |
CO |
1,651 |
1,534 |
1,417 |
1,299 |
1,182 |
1,065 |
0,948 |
0,862 |
0,777 |
0,692 |
0,606 |
0,521 |
|
|
NO2 |
0,089 |
0,084 |
0,080 |
0,075 |
0,070 |
0,065 |
0,060 |
0,056 |
0,052 |
0,049 |
0,045 |
0,041 |
|
|
NOx |
0,387 |
0,366 |
0,346 |
0,325 |
0,305 |
0,284 |
0,264 |
0,241 |
0,219 |
0,196 |
0,174 |
0,151 |
|
|
PM10 |
0,033 |
0,032 |
0,032 |
0,031 |
0,031 |
0,030 |
0,030 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
0,029 |
|
|
PM2.5 |
0,011 |
0,010 |
0,010 |
0,009 |
0,009 |
0,008 |
0,008 |
0,008 |
0,007 |
0,007 |
0,007 |
0,007 |
|
Wegtype |
Stof |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Snelweg 100 km/u (MSH) |
CO |
0,671 |
0,650 |
0,628 |
0,607 |
0,586 |
0,565 |
0,544 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,542 |
|
|
NO2 |
0,317 |
0,306 |
0,295 |
0,284 |
0,273 |
0,262 |
0,251 |
0,251 |
0,250 |
0,250 |
0,249 |
0,249 |
|
|
NOx |
2,299 |
2,076 |
1,853 |
1,630 |
1,407 |
1,184 |
0,960 |
0,957 |
0,954 |
0,951 |
0,948 |
0,944 |
|
|
PM10 |
0,098 |
0,095 |
0,093 |
0,091 |
0,088 |
0,086 |
0,084 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
|
|
PM2.5 |
0,037 |
0,035 |
0,032 |
0,030 |
0,028 |
0,026 |
0,024 |
0,024 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
|
Snelweg 100 km/u (ZSH) |
CO |
0,671 |
0,650 |
0,628 |
0,607 |
0,586 |
0,565 |
0,544 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,542 |
|
|
NO2 |
0,317 |
0,306 |
0,295 |
0,284 |
0,273 |
0,262 |
0,251 |
0,251 |
0,250 |
0,250 |
0,249 |
0,249 |
|
|
NOx |
2,299 |
2,076 |
1,853 |
1,630 |
1,407 |
1,184 |
0,960 |
0,957 |
0,954 |
0,951 |
0,948 |
0,944 |
|
|
PM10 |
0,098 |
0,095 |
0,093 |
0,091 |
0,088 |
0,086 |
0,084 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
|
|
PM2.5 |
0,037 |
0,035 |
0,032 |
0,030 |
0,028 |
0,026 |
0,024 |
0,024 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
|
Snelweg 120 km/u |
CO |
0,671 |
0,650 |
0,628 |
0,607 |
0,586 |
0,565 |
0,544 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,542 |
|
|
NO2 |
0,317 |
0,306 |
0,295 |
0,284 |
0,273 |
0,262 |
0,251 |
0,251 |
0,250 |
0,250 |
0,249 |
0,249 |
|
|
NOx |
2,299 |
2,076 |
1,853 |
1,630 |
1,407 |
1,184 |
0,960 |
0,957 |
0,954 |
0,951 |
0,948 |
0,944 |
|
|
PM10 |
0,098 |
0,095 |
0,093 |
0,091 |
0,088 |
0,086 |
0,084 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
|
|
PM2.5 |
0,037 |
0,035 |
0,032 |
0,030 |
0,028 |
0,026 |
0,024 |
0,024 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
|
Snelweg 130 km/u |
CO |
0,671 |
0,650 |
0,628 |
0,607 |
0,586 |
0,565 |
0,544 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,542 |
|
|
NO2 |
0,317 |
0,306 |
0,295 |
0,284 |
0,273 |
0,262 |
0,251 |
0,251 |
0,250 |
0,250 |
0,249 |
0,249 |
|
|
NOx |
2,299 |
2,076 |
1,853 |
1,630 |
1,407 |
1,184 |
0,960 |
0,957 |
0,954 |
0,951 |
0,948 |
0,944 |
|
|
PM10 |
0,098 |
0,095 |
0,093 |
0,091 |
0,088 |
0,086 |
0,084 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
|
|
PM2.5 |
0,037 |
0,035 |
0,032 |
0,030 |
0,028 |
0,026 |
0,024 |
0,024 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
|
Snelweg 80 km/u (MSH) |
CO |
0,671 |
0,650 |
0,628 |
0,607 |
0,586 |
0,565 |
0,544 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,542 |
|
|
NO2 |
0,317 |
0,306 |
0,295 |
0,284 |
0,273 |
0,262 |
0,251 |
0,251 |
0,250 |
0,250 |
0,249 |
0,249 |
|
|
NOx |
2,299 |
2,076 |
1,853 |
1,630 |
1,407 |
1,184 |
0,960 |
0,957 |
0,954 |
0,951 |
0,948 |
0,944 |
|
|
PM10 |
0,098 |
0,095 |
0,093 |
0,091 |
0,088 |
0,086 |
0,084 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
|
|
PM2.5 |
0,037 |
0,035 |
0,032 |
0,030 |
0,028 |
0,026 |
0,024 |
0,024 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
|
Snelweg 80 km/u (ZSH) |
CO |
0,671 |
0,650 |
0,628 |
0,607 |
0,586 |
0,565 |
0,544 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,543 |
0,542 |
|
|
NO2 |
0,317 |
0,306 |
0,295 |
0,284 |
0,273 |
0,262 |
0,251 |
0,251 |
0,250 |
0,250 |
0,249 |
0,249 |
|
|
NOx |
2,299 |
2,076 |
1,853 |
1,630 |
1,407 |
1,184 |
0,960 |
0,957 |
0,954 |
0,951 |
0,948 |
0,944 |
|
|
PM10 |
0,098 |
0,095 |
0,093 |
0,091 |
0,088 |
0,086 |
0,084 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
0,083 |
|
|
PM2.5 |
0,037 |
0,035 |
0,032 |
0,030 |
0,028 |
0,026 |
0,024 |
0,024 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
0,023 |
|
Snelweg file |
CO |
1,501 |
1,422 |
1,344 |
1,266 |
1,187 |
1,109 |
1,031 |
1,029 |
1,028 |
1,027 |
1,026 |
1,025 |
|
|
NO2 |
1,204 |
1,260 |
1,317 |
1,373 |
1,429 |
1,486 |
1,542 |
1,540 |
1,537 |
1,535 |
1,533 |
1,531 |
|
|
NOx |
6,109 |
5,872 |
5,635 |
5,397 |
5,160 |
4,923 |
4,685 |
4,677 |
4,669 |
4,661 |
4,653 |
4,645 |
|
|
PM10 |
0,186 |
0,178 |
0,169 |
0,161 |
0,153 |
0,145 |
0,136 |
0,136 |
0,136 |
0,136 |
0,136 |
0,135 |
|
|
PM2.5 |
0,090 |
0,082 |
0,074 |
0,067 |
0,059 |
0,051 |
0,044 |
0,043 |
0,043 |
0,043 |
0,043 |
0,043 |
|
Wegtype |
Stof |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
|
Snelweg 100 km/u (MSH) |
CO |
0,489 |
0,454 |
0,419 |
0,384 |
0,350 |
0,315 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
|
|
NO2 |
0,491 |
0,491 |
0,490 |
0,490 |
0,489 |
0,489 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
|
|
NOx |
2,335 |
2,177 |
2,020 |
1,862 |
1,705 |
1,548 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
|
|
PM10 |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,080 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
|
|
PM2.5 |
0,029 |
0,027 |
0,026 |
0,025 |
0,024 |
0,023 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
|
Snelweg 100 km/u (ZSH) |
CO |
0,489 |
0,454 |
0,419 |
0,384 |
0,350 |
0,315 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
|
|
NO2 |
0,491 |
0,491 |
0,490 |
0,490 |
0,489 |
0,489 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
|
|
NOx |
2,335 |
2,177 |
2,020 |
1,862 |
1,705 |
1,548 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
|
|
PM10 |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,080 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
|
|
PM2.5 |
0,029 |
0,027 |
0,026 |
0,025 |
0,024 |
0,023 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
|
Snelweg 120 km/u |
CO |
0,489 |
0,454 |
0,419 |
0,384 |
0,350 |
0,315 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
|
|
NO2 |
0,491 |
0,491 |
0,490 |
0,490 |
0,489 |
0,489 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
|
|
NOx |
2,335 |
2,177 |
2,020 |
1,862 |
1,705 |
1,548 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
|
|
PM10 |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,080 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
|
|
PM2.5 |
0,029 |
0,027 |
0,026 |
0,025 |
0,024 |
0,023 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
|
Snelweg 130 km/u |
CO |
0,489 |
0,454 |
0,419 |
0,384 |
0,350 |
0,315 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
|
|
NO2 |
0,491 |
0,491 |
0,490 |
0,490 |
0,489 |
0,489 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
|
|
NOx |
2,335 |
2,177 |
2,020 |
1,862 |
1,705 |
1,548 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
|
|
PM10 |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,080 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
|
|
PM2.5 |
0,029 |
0,027 |
0,026 |
0,025 |
0,024 |
0,023 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
|
Snelweg 80 km/u (MSH) |
CO |
0,489 |
0,454 |
0,419 |
0,384 |
0,350 |
0,315 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
|
|
NO2 |
0,491 |
0,491 |
0,490 |
0,490 |
0,489 |
0,489 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
|
|
NOx |
2,335 |
2,177 |
2,020 |
1,862 |
1,705 |
1,548 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
|
|
PM10 |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,080 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
|
|
PM2.5 |
0,029 |
0,027 |
0,026 |
0,025 |
0,024 |
0,023 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
|
Snelweg 80 km/u (ZSH) |
CO |
0,489 |
0,454 |
0,419 |
0,384 |
0,350 |
0,315 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
0,280 |
|
|
NO2 |
0,491 |
0,491 |
0,490 |
0,490 |
0,489 |
0,489 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
0,488 |
|
|
NOx |
2,335 |
2,177 |
2,020 |
1,862 |
1,705 |
1,548 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
1,390 |
|
|
PM10 |
0,085 |
0,084 |
0,083 |
0,082 |
0,081 |
0,080 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
0,079 |
|
|
PM2.5 |
0,029 |
0,027 |
0,026 |
0,025 |
0,024 |
0,023 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
0,022 |
|
Snelweg file |
CO |
1,216 |
1,102 |
0,989 |
0,876 |
0,763 |
0,649 |
0,536 |
0,536 |
0,536 |
0,536 |
0,536 |
0,536 |
|
|
NO2 |
1,841 |
1,877 |
1,913 |
1,949 |
1,984 |
2,020 |
2,056 |
2,056 |
2,056 |
2,056 |
2,056 |
2,056 |
|
|
NOx |
7,592 |
7,286 |
6,981 |
6,676 |
6,370 |
6,065 |
5,760 |
5,760 |
5,760 |
5,760 |
5,760 |
5,760 |
|
|
PM10 |
0,171 |
0,168 |
0,165 |
0,163 |
0,160 |
0,157 |
0,154 |
0,154 |
0,154 |
0,154 |
0,154 |
0,154 |
|
|
PM2.5 |
0,078 |
0,075 |
0,072 |
0,069 |
0,066 |
0,063 |
0,061 |
0,061 |
0,061 |
0,061 |
0,061 |
0,061 |
|
Wegtype |
Stof |
2020 |
2030 |
|
Stad doorstromend |
NOx (In NO2 equivalenten) |
0,920 |
0,976 |
|
NO2 |
0,732 |
0,757 |
|
|
PM10 |
0,893 |
0,951 |
|
|
Stad normaal |
NOx (in NO2 equivalenten) |
0,939 |
1,009 |
|
NO2 |
0,714 |
0,656 |
|
|
PM10 |
0,830 |
0,913 |
|
|
Stad stagnerend |
NOx (in NO2 equivalenten) |
0,938 |
1,026 |
|
NO2 |
0,731 |
0,596 |
|
|
PM10 |
0,734 |
0,847 |
|
Wegtype |
Stof |
2020 |
2030 |
|
Stad doorstromend |
NOx (In NO2 equivalenten) |
0,965 |
1,017 |
|
NO2 |
0,933 |
1,013 |
|
|
PM10 |
0,966 |
0,997 |
|
|
Stad normaal |
NOx (in NO2 equivalenten) |
0,955 |
1,016 |
|
NO2 |
0,931 |
1,013 |
|
|
PM10 |
0,950 |
0,995 |
|
|
Stad stagnerend |
NOx (in NO2 equivalenten) |
0,934 |
1,012 |
|
NO2 |
0,916 |
1,011 |
|
|
PM10 |
0,924 |
0,992 |
XX
Het opschrift van bijlage XXX wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YY
Binnen bijlage XXX wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Om te bepalen of bij een maatregel om emissies naar de lucht te verlagen sprake is van buitensporig hogere kosten wordt een berekening uitgevoerd volgens de methodiek in deze bijlage. Bij een maatregel om emissies van stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2), vluchtige organische stoffen (VOS) of totaal stof te verlagen is sprake van buitensporig hogere kosten als de totale jaarlijkse kosten hoger zijn dan de hoogste waarde van het afwegingsgebied weergegeven in tabel 1. In andere gevallen beoordeelt het bevoegd gezag op basis van de kostenberekening of er sprake is van buitensporig hogere kosten.
Om te bepalen of bij een maatregel om emissies naar de lucht te verlagen sprake is van buitensporig hogere kosten wordt een berekening uitgevoerd volgens de methodiek in deze bijlage. Bij een maatregel om emissies van stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2), vluchtige organische stoffen (VOS) of totaal stof te verlagen is sprake van buitensporig hogere kosten als de totale jaarlijkse kosten hoger zijn dan de hoogste waarde van het afwegingsgebied weergegeven in tabel 1. Is de kosteneffectiviteit lager dan de hoogste waarde van het afwegingsgebied, dan is de maatregel in beginsel kosteneffectief. Voor stoffen waarvoor geen afwegingsgebied is vastgesteld dient de kosteneffectiviteitsmethodiek ook te worden toegepast. Het bevoegd gezag beoordeelt in die gevallen aan de hand van de uitkomsten van de kosteneffectiviteitsberekening uit deze bijlage of sprake is van buitensporig hoge kosten. Met uitzondering van het afwegingsgebied zoals opgenomen in tabel 1, wordt de methodiek in deze bijlage tevens gebruik bij het beoordelen van de kosten en het rendement van technieken bij het opstellen van vermijdings- en reductieprogramma's om te voldoen aan de minimalisatieverplichting voor zeer zorgwekkende stoffen. Het bevoegd gezag beoordeelt op basis van de kostenberekening of de maatregel ten behoeve van de minimalisatieverplichting kosteneffectief is voor zeer zorgwekkende stoffen.
Kosteneffectiviteit = totale netto jaarlijkse kosten/ totale jaarlijkse emissiereductie
De totale netto jaarlijkse kosten is een optelsom van de kapitaalskosten, de bouwkundige kapitaalskosten, de vaste operationele kosten en de variabele operationele kosten verminderd met de opbrengsten en besparingen.
De kapitaalskosten worden berekend door:

Kk = (Aprijs + Ibijk + Ieenm + Kdes) x ANelek
Waarin:
|
Aprijs |
Aanschaffingsprijs |
|
Ibijk |
Bijkomende investeringen |
|
Ieenm |
Eenmalige investeringen |
|
Kdes |
Kapitaalvernietiging door desinvesteringen |
|
|
Annuïteit elektromechanisch |
De bouwkundige kapitaalskosten worden berekend door:

Kb = Bi x ANbouw
Waarin:
De vaste operationele kosten worden berekend door:
de kosten voor onderhoud, bediening en de overige operationele kosten bij elkaar op te tellen.
De variabele operationele kosten worden berekend door:
de voorzieningen voor gas, elektriciteit, water, stroom, etc., op te tellen bij de kosten voor reststoffenverwerking en lozingsheffingen en de overige variabele operationele kosten.
De totale jaarlijkse emissiereductie wordt berekend door de jaarlijkse ongereinigde vracht te verminderen met de jaarlijkse restemissie, jaarlijkse emissies tijdens storingen en de jaarlijkse emissies tijdens onderhoud.
Som bijkomende en eenmalige investeringen*: 30–250% van aanschaffingsprijs
Eenmalige investeringen*: 25% van aanschaffingsprijs
Vaste operationele kosten*: 3–5% van de aanschaffingsprijs en bijkomende investeringen
Voorzieningen-prijzen: uit DACE-prijzenboekje (24)
Tijdsduur storingen en onderhoud: 2% van de bedrijfstijd
* De bijkomende en eenmalige investeringskosten en vaste operationele kosten moeten worden afgeleid uit het verkennend ontwerp. Als het verkennend ontwerp niet genoeg houvast biedt, kan met de standaardwaarden worden gewerkt.
De annuïteit is de factor die uitdrukt wat de jaarlijkse kosten zijn van een eenmalige investering.
In tabel 1De annuïteit wordt de annuïteit uit rente plus afschrijving berekend volgens:

Waarin:
Voor een rentevoet van 105% (i = 0,10,05) is de annuïteit bij een afschrijvingstermijn van 10 jaar gelijk aan 0,1630,130 en bij een afschrijvingstermijn van 25 jaar gelijk aan 0,1100,071.
De afschrijvingstermijn vangt aan op het moment dat de installatie in bedrijf wordt genomen. Kapitaalskosten die worden gemaakt voor dit tijdstip vallen onder het begrip “bouwrente” en maken onderdeel uit van de eenmalige investeringen.
Het resultaat van een kostenberekening is sterk afhankelijk van de gehanteerde rentevoet. In deze methodiek is gekozen voor een vaste rentevoet. De vaste rentevoet is gesteld op 10%. Deze 10% is een compromis tussen de nominale kapitaalmarktrente en de interne rentevoet die door bedrijven wordt gehanteerd (“return on investment”).
De vaste rentevoet is gesteld op 5%. Bij een rentevoet van 5% (i=0,05) geldt de weergegeven annuïteit.
|
|
Afschrijvingstermijn (jaar) |
Annuïteit |
|
Elektromechanisch |
10 |
0,130 |
|
Bouwkundig |
25 |
0,071 |
In de methodiek worden de volgende afschrijvingstermijnen gehanteerd:
Onder het elektromechanische deel wordt alle apparatuur verstaan, compleet met instrumentatie en dergelijke. Onder het bouwkundige deel worden vaak de hallen, loodsen, funderingen, leidingbruggen en dergelijke verstaan. De reden dat deze bouwkundige investeringen over een langere termijn worden afgeschreven is dat de levensduur veelal langer is dan 10 jaar en dat deze voorzieningen ook bruikbaar blijven als de huidige apparatuur wordt vervangen. Echter, in praktijk zijn (delen van) de bouwkundige investeringen toch installatiespecifiek en moeten deze worden verwijderd als de apparatuur is afgeschreven, wordt ontmanteld en niet meer wordt vervangen. Als dit wordt voorzien, dan moeten deze installatiespecifieke bouwkundige voorzieningen worden gerekend tot het elektromechanische gedeelte en dus worden afgeschreven over 10 jaar.
ZZ
Binnen bijlage XXXIII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Berekeningen van de geluidsbelasting worden in het frequentiegebied van 63 Hz tot 8 kHz octaafbanden bepaald. De resultaten van de frequentieband worden op het overeenkomstige frequentie-interval verstrekt.
Berekeningen worden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai in octaafbanden uitgevoerd, met uitzondering van het geluidsvermogen van de bron van spoorweglawaai, dat van tertsbanden gebruikmaakt. Voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai wordt, op basis van de resultaten van deze octaafband, het A-gewogen gemiddelde geluidsdrukniveau over lange termijn voor de dag, de avond en nachtperiode, als vastgesteld in bijlage I en bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2002/49/EG, berekend door optelling over alle frequenties:
Berekeningen worden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai in octaafbanden uitgevoerd, met uitzondering van het geluidsvermogen van de bron van spoorweglawaai, dat van tertsbanden gebruikmaakt. Voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai wordt, op basis van de resultaten van deze octaafband, het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn voor de dag, de avond en nachtperiode, als vastgesteld in bijlage I en bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2002/49/EG, berekend door de methode, beschreven in de punten 2.1.2, 2.2, 2.3, 2.4 en 2.5. Voor het weg- en spoorwegverkeer in agglomeraties wordt het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau op lange termijn bepaald op basis van de bijdragen daaraan van de daarin gelegen weg- en spoorwegsegmenten, met inbegrip van de grote wegen en de grote spoorwegen.
waarbij
Ai de A-gewogen correctie volgens IEC 61672-1 aanduidt,
i de frequentieband-index is,
en T de tijdsperiode is die overeenkomt met dag, avond of nacht.
Geluidsparameters zijn:
|
Lp |
Niveau van momentane geluidsdruk |
[dB] (re. 2 10-5 Pa) |
|
LAeq,LT |
Globaal langdurig geluidsniveau LAeq als gevolg van alle bronnen en spiegelbronnen op punt R |
[dB] (re. 2 10-5 Pa) |
|
Lw |
In situ geluidsvermogensniveau van een puntbron (bewegende of stilstaande) |
[dB] (re. 10-12 W) |
|
LW,i,dir |
Richtingsafhankelijk in situ geluidsvermogensniveau voor de i-de-frequentieband |
[dB] (re. 10-12 W) |
|
LW' |
Gemiddelde in situ geluidsvermogensniveau per meter bronlijn |
[dB/m] (re. 10-12 W) |
Andere fysische parameters zijn:
AAA
Binnen bijlage XXXIII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De bron van wegverkeerslawaai wordt vastgesteld door de geluidsemissies van alle individuele voertuigen van de verkeersstroom te combineren. Deze voertuigen worden ingedeeld in vier verschillende categorieën met betrekking tot de kenmerken van hun geluidsemissie:
Categorie 1: Lichte motorvoertuigen
Categorie 2: Middelzware voertuigen
Categorie 3: Zware voertuigen
Categorie 4: Gemotoriseerde tweewielers
Bij gemotoriseerde tweewielers worden twee afzonderlijke subcategorieën gedefinieerd voor bromfietsen en krachtigere motorfietsen, omdat zij in zeer verschillende rij-modi functioneren en hun aantallen meestal sterk uiteenlopen.
Gebruik van de eerste vier categorieën is verplicht. Er wordt rekening gehouden met
de mogelijkheid dat in de toekomst nieuwe voertuigen worden ontwikkeld waarvan de
geluidsemissies dusdanig anders zijn dat een extra categorie moet worden vastgesteld.
Deze categorie kan betrekking hebben op, bijvoorbeeld, elektrische of hybride voertuigen
of andere voertuigen die in de toekomst worden ontwikkeld en die wezenlijk verschillen
van de voertuigen in de categorieën 1 t/mtot en met 4.
De bijzonderheden van de verschillende voertuigcategorieën worden in tabel 2.2.a vermeld.
Tabel 2.2.a Voertuigklassen
|
Categorie |
Naam |
Beschrijving |
Voertuigcategorie in |
|
|
1 |
Lichte motorvoertuigen |
Personenauto's, bestelwagens ≤ 3,5 ton, SUV’s2, MPV’s3, waaronder aanhangers en caravans |
M1 en N1 |
|
|
2 |
Middelzware voertuigen |
Middelzware voertuigen, bestelwagens > 3,5 ton, bussen, campers enz., met twee assen en dubbele banden op de achteras |
M2, M3 en N2, N3 |
|
|
3 |
Zware voertuigen |
Zware bedrijfsvoertuigen, touringcars, bussen, met drie of meer assen |
M2 en N2 met aan hangwagen, M3 en N3 |
|
|
4 |
Gemotoriseerde tweewielers |
4a |
Bromfietsen met twee, drie of vier wielen |
L1, L2, L6 |
|
4b |
Motorfietsen met of zonder zijspan, driewielers en vierwielers |
L3, L4, L5, L7 |
||
|
||||
BBB
Binnen bijlage XXXIII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De in deze bijlage opgenomen rekenmethode geeftIn dit model wordt elk voertuig (categoriecategorieën 1, 2, 3, 4a en 44b) weerweergegeven met één enkele puntbron die gelijkmatig naar de 2-π halfruimte boven het wegdek afstraalt. De eerste reflectie op het wegdek wordt impliciet behandeld. Zoals afgebeeld
in figuur 2.2.a wordt deze puntbron 0,05 m boven het wegdek geplaatst.

De verkeersstroom wordt door een bronlijn weergegeven. Bij het modelleren van een weg met meerdere rijbanen, wordt elke rijbaan idealiter door een bronlijn in het midden van elke rijbaan weergegeven. Het is echter ook aanvaardbaar om één bronlijn in het midden van een tweebaansweg of één bronlijn per rijbaan in de buitenste baan van meerbaanswegen te modelleren.
Het geluidsvermogen van de bron wordt in het ‘half-vrije veld’ gedefinieerd, aldus omvat het geluidsvermogen het effect van de reflectie van de grond onmiddellijk onder de gemodelleerde bron waar zich geen verstorende objecten in de onmiddellijke omgeving bevinden, met uitzondering van de reflectie op het wegdek niet onmiddellijk onder de gemodelleerde bron.
De geluidsemissie van een verkeersstroom wordt weergegeven door een bronlijn, gekenmerkt door haar richtingsafhankelijk geluidsvermogen per meter per frequentie. Dit komt overeen met de som van de geluidsemissie van de individuele voertuigen in de verkeersstroom, rekening houdend met de tijd die de voertuigen in het beschouwde wegvak zijn. De uitvoering van het individuele voertuig in de stroom vereist de toepassing van een verkeersstroommodel.
Als een constante verkeersstroom van Qm voertuigen van categorie m per uur wordt verondersteld, met een gemiddelde snelheid vm (in km/h), wordt het richtingsafhankelijk geluidsvermogen per meter in de frequentieband i van de bronlijn LW',eq,lijn,i,m bepaald door:
waarbij LW,i,m het gerichte geluidsvermogen van een enkel voertuig is. LW',m wordt uitgedrukt in dB (re. 10-12 W/m). Deze geluidsvermogensniveaus worden berekend voor elke octaafband i van 63 Hz tot en met 8 kHz.
De verkeersstroomgegevens Qm worden als jaargemiddelde per uur, per tijdsperiode (dag-avond-nacht), per voertuigklasse en per bronlijn uitgedrukt. Voor alle categorieën worden verkeersstroom-invoergegevens afkomstig van verkeerstelling of verkeersmodellen gebruikt.
De snelheid vm is een representatieve snelheid per voertuigcategorie: in de meeste gevallen is dat
de wettelijke maximumsnelheid voor het wegvak of, als dit lager is, de wettelijke
maximumsnelheid voor de voertuigcategorie. Als plaatselijke meetgegevens niet beschikbaar zijn, wordt de wettelijke maximumsnelheid
voor de voertuigcategorie gebruikt.
Aangenomen wordt dat in de verkeersstroom alle voertuigen van categorie m op dezelfde snelheid rijden, dat wil zeggen vm, de gemiddelde snelheid van de stroom voertuigen van de categorie.
Aangenomen wordt dat alle voertuigen van categorie m in de verkeersstroom op dezelfde snelheid rijden, dat wil zeggen vm.
Aerodynamisch geluid wordt in de bron van het rolgeluid opgenomen.
Voor lichte, middelzware en zware voertuigen (categorieën 1, 2 en 3) komt het totale geluidsvermogen overeen met de energetische som van het rolgeluid en het aandrijfgeluid. Het totale geluidsvermogensniveau van de bronlijnen m = 1, 2 of 3 wordt dus gedefinieerd door:
waarbij LWR,i,m het geluidsvermogensniveau voor rolgeluid en LWPi,m het geluidsvermogensniveau voor aandrijfgeluid is. Dit geldt voor alle snelheidsbereiken.
Voor snelheden minder dan 20 km/h heeft het totale geluidsvermogen voor een voertuig hetzelfde geluidsvermogensniveau als door de formule voor vm = 20 km/h wordt bepaald.
Voor tweewielers (categorie 4) wordt alleen aandrijfgeluid aangemerkt voor de bron:
Dit geldt voor alle snelheidsbereiken. Voor snelheden minder dan 20 km/h heeft het totale geluidsvermogen voor een voertuig hetzelfde geluidsvermogensniveau als door de formule voor vm = 20 km/h wordt bepaald.
De bronvergelijkingen en coëfficiënten gelden voor de volgende referentieomstandigheden:
een constante voertuigsnelheid,
een vlakke weg,
een luchttemperatuur van τref = 20 °C,
een virtueel referentiewegdek, bestaand uit gemiddeld dicht asfaltbeton 0/11 en steenmastiekasfalt 0/11, tussen 2 en 7 jaar oud en in een representatieve onderhoudstoestand,
een droog wegdek,
geen spijkerbanden.
Het geluidsvermogensniveau van rolgeluid in de frequentieband i voor een voertuig van categorie m = 1, 2 of 3 wordt gedefinieerd als:
De coëfficiënten AR,i,m en BR,i,m worden voor elke voertuigcategorie in octaafbanden en voor een referentiesnelheid vref = 70 km/h gegeven. ∆LWR,i,m stemt overeen met de som van de correctiecoëfficiënten die worden toegepast op de rolgeluidemissie voor specifieke weg- of voertuigomstandigheden die van de referentieomstandigheden afwijken:
∆LWR,road,i,m verdisconteert het effect op het rolgeluid van een wegdek met akoestische eigenschappen
die verschillen van die van het virtuele referentiewegdek zoals gedefinieerd in hoofdstuk
2.2.2. Dit omvat zowel het effect op voortplanting als het effect op opwekkingemissie.
∆LWR,acc,i,m verdisconteert het effect op het rolgeluid van een kruising met verkeerslichten of een rotonde. Het integreert het effect van de snelheidsvariatie op de geluidsbelasting.
∆LW,temp is een correctieterm voor een gemiddelde temperatuur τ die verschilt van de referentietemperatuur τref = 20 °C.
De luchttemperatuur heeft invloed op de rolgeluidsemissie; het niveau van het rolgeluidsvermogen neemt af wanneer de luchttemperatuur toeneemt. Dit effect wordt in de wegdekcorrectie ingevoerd. Wegdekcorrecties worden gewoonlijk op een luchttemperatuur van τref = 20 °C beoordeeld. Bij een verschillende jaarlijkse gemiddelde luchttemperatuur °C, wordt het wegdekgeluid gecorrigeerd door:
De correctieterm is positief (dat wil zeggen lawaai neemt toe) voor temperaturen lager
dan 20 °C en negatief (dat wil zeggen lawaai neemt af) voor hogere temperaturen. De
coëfficiënt K is afhankelijk van het wegdek en de kenmerken van de band en vertoont
in het algemeen enige afhankelijkheid van frequentie. Een algemene coëfficiënt Km=1 = 0,08 dB/°C voor lichte voertuigen (categorie 1) en Km=2 = Km=3 = 0,04 dB/°C voor zware voertuigen (categorieën 2 en 3) wordt voor alle wegdekken
toegepast. De correctiecoëfficiënt wordt in dezelfde mate op alle octaafbanden van
63 tot 8 000en met 8.000 Hz toegepast.
De aandrijfgeluidsemissie omvat alle bijdragen van de motor, uitlaat, versnellingen, luchtinlaat enz. Het vermogensniveau van het aandrijfgeluid in de frequentieband i voor een voertuig van categorie m wordt gedefinieerd als:
De coëfficiënten AP,i,m en BP,i,m worden voor elke voertuigcategorie in octaafbanden en voor een referentiesnelheid vref = 70 km/h opgegeven.
∆LWP,i,m stemt overeen met de som van de correctiecoëfficiënten die worden toegepast op de aandrijfgeluidsemissie voor specifieke rijomstandigheden of regionale omstandigheden die van de referentieomstandigheden afwijken:
∆LWP,road,i,m verdisconteert het effect van het wegdek op het aandrijfgeluid via absorptie. De berekening wordt volgens hoofdstuk 2.2.6 verricht.
∆LWP,acc,i,m en ∆LWP,grad,i,m veroorzaken het effect van weghellingen en van versnelling en vertraging van voertuigen op kruispunten. Zij worden in overeenstemming met respectievelijk hoofdstukken 2.2.4 en 2.2.5 berekend.
De weghelling heeft twee gevolgen voor de geluidsemissie van het voertuig. Ten eerste heeft zij invloed op de voertuigsnelheid en dus op de rol- en aandrijfgeluidsemissies van het voertuig. Ten tweede heeft zij invloed op zowel de motorbelasting als het motortoerental via de keuze van versnelling en dus op de aandrijfgeluidsemissie van het voertuig. Alleen het effect op het aandrijfgeluid wordt in deze sectie in aanmerking genomen, waarbij van een constante snelheid wordt uitgegaan.
Voor m=1
Voor m=2
Voor m=3
Voor m=4
De correctie ∆LWP,grad,m houdt impliciet rekening met het effect van de helling op de snelheid.
Voor en na kruispunten met verkeerslichten en rotondes wordt een correctie toegepast voor het effect van versnelling en vertraging zoals hieronder beschreven.
De correctietermen voor rolgeluid, ∆LWR,acc,m,k, en voor aandrijfgeluid, ∆LWP,acc,m,k, zijn lineaire functies van de afstand x (in m) van de puntbron tot het dichtstbijzijnde snijpunt van de respectieve bronlijn met een andere bronlijn. De correctietermen worden in gelijke mate aan alle octaafbanden toegeschreven:
De coëfficiënten CR,m,k en CP,m,khangen af van de aard van het kruispunt k (k = 1 voor een kruispunt met verkeerslichten, k = 2 voor een rotonde) en worden voor elke voertuigcategorie vermeld. De correctie omvat het effect van snelheidsverandering bij het naderen of wegrijden van een kruispunt of rotonde.
Opgemerkt wordt dat op een afstand |x| ≥ 100 m, ∆LWR,acc,m,k =∆LWP,acc,m,k=0.
Voor een wegdek met akoestische eigenschappen die afwijken van de akoestische eigenschappen van het referentiewegdek, wordt een spectrale correctieterm voor zowel rolgeluid als aandrijfgeluid toegepast.
De wegdekcorrectieterm voor de rolgeluidsemissie wordt verkregen door:
waarbij
αi,m de spectrale correctie in dB op referentiesnelheid vref voor categorie m (1, 2 of 3) en spectrale band i is,
βm het effect van de snelheid op de vermindering van het rolgeluid voor categorie m (1, 2 of 3) is, en voor alle frequenties gelijk is.
De wegdekcorrectieterm voor de aandrijfgeluidsemissie wordt verkregen door:
Absorberende wegdekken verminderen het aandrijfgeluid, terwijl niet-absorberende oppervlakken het niet vergroten.
De geluidskenmerken van wegdekken variëren naar gelang de leeftijd en het onderhoudsniveau, en worden na verloop van tijd luider. In deze methode worden die wegdekparameters afgeleid die representatief zijn voor de akoestische prestaties van het type wegdek, evenredig verdeeld over de representatieve levensduur en uitgaande van goed onderhoud.
|
Categorie |
Coëfficient |
63 |
125 |
250 |
500 |
1.000 |
2.000 |
4.000 |
8.000 |
|
1 |
AR |
83,4 |
86,8 |
86,1 |
92,5 |
99,8 |
96,6 |
85,8 |
76,2 |
|
BR |
39,2 |
37,5 |
32,2 |
18,4 |
24,9 |
25,8 |
32,1 |
35,1 |
|
|
Ap |
98,0 |
90,3 |
89,7 |
88,3 |
86,8 |
89,7 |
85,1 |
78,0 |
|
|
Bp |
2,8 |
6,1 |
5,6 |
5,4 |
5,1 |
3,5 |
5,3 |
6,3 |
|
|
2 |
AR |
88,2 |
91,4 |
91,0 |
99,2 |
100,2 |
94,3 |
86,6 |
82,2 |
|
BR |
27,7 |
23,7 |
16,6 |
18,3 |
28,8 |
32,6 |
31,0 |
28,2 |
|
|
Ap |
105,3 |
99,4 |
98,5 |
99,4 |
101,5 |
98,6 |
91,7 |
84,6 |
|
|
Bp |
–2,4 |
–0,6 |
–1,0 |
3,8 |
5,9 |
5,0 |
3,3 |
1,3 |
|
|
3 |
AR |
90,4 |
93,2 |
94,4 |
104,6 |
105,3 |
98,4 |
89,3 |
83,8 |
|
BR |
30,3 |
26,9 |
22,1 |
26,1 |
33,7 |
35,2 |
35,6 |
34,0 |
|
|
Ap |
107,8 |
102,2 |
102,2 |
104,9 |
104,6 |
100,1 |
93,5 |
86,7 |
|
|
Bp |
0,8 |
0,3 |
0,3 |
5,6 |
6,2 |
4,4 |
3,9 |
2,3 |
|
|
4a |
AR |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
BR |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Ap |
93,0 |
93,0 |
93,5 |
95,3 |
97,2 |
100,4 |
95,8 |
90,9 |
|
|
Bp |
4,2 |
7,4 |
9,8 |
11,6 |
15,7 |
18,9 |
20,3 |
20,6 |
|
|
4b |
AR |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
BR |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Ap |
99,9 |
101,9 |
96,7 |
94,4 |
95,2 |
94,7 |
92,1 |
88,6 |
|
|
Bp |
3,2 |
5,9 |
11,9 |
11,6 |
11,5 |
12,6 |
11,1 |
12,0 |
|
Categorie |
k |
CR |
Cp |
|
1 |
1=kruising |
–4,5 |
5,5 |
|
2=rotonde |
–4,4 |
3,1 |
|
|
2 |
1=kruising |
–4,0 |
9,0 |
|
2=rotonde |
–2,3 |
6,7 |
|
|
3 |
1=kruising |
–4,0 |
9,0 |
|
2=rotonde |
–2,3 |
6,7 |
|
|
4a/4b |
1=kruising |
0,0 |
0,0 |
|
2=rotonde |
0,0 |
0,0 |
|
Beschrijving |
Minimum snelheid [km/ |
Maximum snelheid [km/ |
Categorie |
αm (63 Hz) |
αm (125 Hz) |
αm (250 Hz) |
αm (500 Hz) |
αm (1 kHz) |
αm (2 kHz) |
αm (4 kHz) |
αm (8 kHz) |
βm |
|
Referentiewegdek |
– |
– |
1 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|
2 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
3 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
1-laags Zoab |
50 |
130 |
1 |
0,0 |
5,4 |
4,3 |
4,2 |
–1,0 |
–3,2 |
–2,6 |
0,8 |
–6,5 |
|
2 |
7,9 |
4,3 |
5,3 |
–0,4 |
–5,2 |
–4,6 |
–3,0 |
–1,4 |
0,2 |
|||
|
3 |
9,3 |
5,0 |
5,5 |
–0,4 |
–5,2 |
–4,6 |
–3,0 |
–1,4 |
0,2 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB |
50 |
130 |
1 |
–0,7 |
0,5 |
1,4 |
3,7 |
–5.2 |
–6,3 |
–5,9 |
–4,7 |
–5,9 |
|
2 |
–1,2 |
–0,3 |
3,6 |
–0,9 |
–7,6 |
–6,0 |
–5,2 |
–4,9 |
–5,5 |
|||
|
3 |
–1,2 |
–0,3 |
3,6 |
–0,9 |
–7,6 |
–6,0 |
–5,2 |
–4,9 |
–5,5 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
2-laags Zoab |
50 |
130 |
1 |
1,6 |
4,0 |
0,3 |
–3,0 |
–4,0 |
–6,2 |
–4,8 |
–2,0 |
–3,0 |
|
2 |
7,3 |
2,0 |
–0,3 |
–5,2 |
–6,1 |
–6,0 |
–4,4 |
–3,5 |
4,7 |
|||
|
3 |
8,3 |
2,2 |
–0,4 |
–5,2 |
–6,2 |
–6,1 |
–4,5 |
–3,5 |
4,7 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
2-laags Zoab (fijn) |
80 |
130 |
1 |
–1,0 |
3,0 |
–1,5 |
–5,3 |
–6,3 |
–8,5 |
–5,3 |
–2,4 |
–0,1 |
|
2 |
7,9 |
0,1 |
–1,9 |
–5,9 |
–6,1 |
–6,8 |
–4,9 |
–3,8 |
–0,8 |
|||
|
3 |
9,4 |
0,2 |
–1,9 |
–5,9 |
–6,1 |
–6,7 |
–4,8 |
–3,8 |
–0,9 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
SMA-NL5 |
40 |
80 |
1 |
10,3 |
–0,9 |
0,9 |
1,8 |
–1,8 |
–2,7 |
–2,0 |
–1,3 |
–1,6 |
|
2 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
3 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
SMA-NL8 |
40 |
80 |
1 |
6,0 |
0,3 |
0,3 |
0,0 |
–0,6 |
–1,2 |
–0,7 |
–0,7 |
–1,4 |
|
2 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
3 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
Akoestisch geoptimaliseerd SMA |
40 |
80 |
1 |
6,1 |
–0,9 |
–1,1 |
–0,1 |
–2,9 |
–3,2 |
–3,2 |
–3,0 |
–2,2 |
|
2 |
–3,0 |
–2,4 |
1,6 |
–2,2 |
–3,0 |
–3,0 |
–3,0 |
–4,0 |
–2,3 |
|||
|
3 |
–3,0 |
–2,4 |
–1,6 |
–2,2 |
–3,0 |
–3,0 |
–3,0 |
–4,0 |
–2,3 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
Uitgeborsteld beton |
70 |
120 |
1 |
8,2 |
–0,4 |
2,8 |
2,7 |
2,5 |
0,8 |
–0,3 |
–0,1 |
1,4 |
|
2 |
0,3 |
4,5 |
2,5 |
–0,2 |
–0,1 |
–0,5 |
–0,9 |
–0,8 |
5,0 |
|||
|
3 |
0,2 |
5,3 |
2,5 |
–0,2 |
–0,1 |
–0,6 |
–1,0 |
–0,9 |
5,5 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
Geoptimaliseerd. uitgeborsteld beton |
70 |
80 |
1 |
–0,2 |
–0,7 |
1,4 |
1,2 |
1,1 |
–1,6 |
–2,0 |
–1,8 |
1,0 |
|
2 |
–0,7 |
3,0 |
–2,0 |
–1,4 |
–1,8 |
–2,7 |
–2,0 |
–1,9 |
–6,6 |
|||
|
3 |
–0,5 |
4,2 |
–1,9 |
–1,3 |
–1,7 |
–2,5 |
–1,8 |
–1,8 |
–6,6 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
Fijn gebezemd beton |
70 |
120 |
1 |
8,0 |
–0,7 |
4,8 |
2,2 |
1,2 |
2,6 |
1,5 |
–0,6 |
7,6 |
|
2 |
0,2 |
8,6 |
7,1 |
3,2 |
3,6 |
3,1 |
0,7 |
0,1 |
3,2 |
|||
|
3 |
0,1 |
9,8 |
7,4 |
3,2 |
3,1 |
2,4 |
0,4 |
0,0 |
2,0 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
Oppervlakte bewerking |
50 |
130 |
1 |
8,3 |
2,3 |
5,1 |
4,8 |
4,1 |
0,1 |
–1,0 |
–0,8 |
–0,3 |
|
2 |
0,1 |
6,3 |
5,8 |
1,8 |
–0,6 |
–2,0 |
–1,8 |
–1,6 |
1,7 |
|||
|
3 |
0,0 |
7,4 |
6,2 |
1,8 |
–0,7 |
–2,1 |
–1,9 |
–1,7 |
1,4 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
Elementenverharding in keperverband |
30 |
60 |
1 |
27,0 |
16,2 |
14,7 |
6,1 |
3,0 |
–1,0 |
1,2 |
4,5 |
2,5 |
|
2 |
29,5 |
20,0 |
17,6 |
8,0 |
6,2 |
–1,0 |
3,1 |
5,2 |
2,5 |
|||
|
3 |
29,4 |
21,2 |
18,2 |
8,4 |
5,6 |
–1,0 |
3,0 |
5,8 |
2,5 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
Elementenverharding in dwarsverband |
30 |
60 |
1 |
31,4 |
19,7 |
16,8 |
8,4 |
7,2 |
3,3 |
7,8 |
9,1 |
2,9 |
|
2 |
34,0 |
23,6 |
19,8 |
10,5 |
11,7 |
8,2 |
12,2 |
10,0 |
2,9 |
|||
|
3 |
33,8 |
24,7 |
20,4 |
10,9 |
10,9 |
6,8 |
12,0 |
10,8 |
2,9 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
Stille elementenverharding |
30 |
60 |
1 |
26,8 |
13,7 |
11,9 |
3,9 |
–1,8 |
–5,8 |
–2,7 |
0,2 |
–1,7 |
|
2 |
9,2 |
5,7 |
4,8 |
2,3 |
4,4 |
5,1 |
5,4 |
0,9 |
0,0 |
|||
|
3 |
9,1 |
6,6 |
5,2 |
2,6 |
3,9 |
3,9 |
5,2 |
1,1 |
0,0 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
Dunne deklagen A |
40 |
130 |
1 |
10,4 |
0,7 |
–0,6 |
–1,2 |
–3,0 |
–4,8 |
–3,4 |
–1,4 |
–2,9 |
|
2 |
13,8 |
5,4 |
3,9 |
–0,4 |
–1,8 |
–2,1 |
–0,7 |
–0,2 |
0,5 |
|||
|
3 |
14,1 |
6,1 |
4,1 |
–0,4 |
–1,8 |
–2,1 |
–0,7 |
–0,2 |
0,3 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|||
|
Dunne deklagen B |
40 |
130 |
1 |
6,8 |
–1,2 |
–1,2 |
–0,3 |
–4,9 |
–7,0 |
–4,8 |
–3,2 |
–1,8 |
|
2 |
13,8 |
5,4 |
3,9 |
–0,4 |
–1,8 |
–2,1 |
–0,7 |
–0,2 |
0,5 |
|||
|
3 |
14,1 |
6,1 |
4,1 |
–0,4 |
–1,8 |
–2,1 |
–0,7 |
–0,2 |
0,3 |
|||
|
4a/4b |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
CCC
Binnen bijlage XXXIII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten behoeve van deze berekeningsmethode voor geluidsbelasting wordt een voertuig gedefinieerd als een afzonderlijk deel van een trein (doorgaans een locomotief, zelf-aangedreven rijtuig, getrokken rijtuig of goederenwagon) dat onafhankelijk kan worden verplaatst en van de rest van de trein kan worden losgemaakt. Sommige specifieke omstandigheden kunnen optreden voor delen van een trein die deel uitmaken van een niet-afkoppelbare set, bijvoorbeeld die samen één draaistel delen. Ten behoeve van deze berekeningsmethode worden al deze delen in één voertuig samengebracht. Ten behoeve van deze berekeningsmethode bestaat een trein uit een reeks gekoppelde voertuigen.
Tabel 2.3.a1 definieert een gemeenschappelijke taal voor de beschrijving van de voertuigtypen die in de brondatabank zijn opgenomen. Zij geeft de relevante descriptoren die moeten worden gebruikt om de voertuigen in hun geheel te classificeren. Deze descriptoren stemmen overeen met de eigenschappen van het voertuig die invloed hebben op het akoestische richtingsafhankelijk geluidsvermogen per meter lengte van de equivalente gemodelleerde bronlijn.
Het aantal voertuigen per type wordt vastgesteld op elk van de baanvakken voor elk van de tijdsperioden die in de berekening van geluidsbelasting worden gebruikt. Het wordt uitgedrukt als een gemiddeld aantal voertuigen per uur, dat wordt verkregen door het totaal aantal voertuigen in een bepaalde periode te delen door de duur van deze periode in uren (bijvoorbeeld 24 voertuigen in vier uur betekent 6 voertuigen per uur). Alle voertuigtypen die op elk baanvak rijden, worden gebruikt.
|
Cijfer |
1 |
2 |
3 |
4 |
|
Descriptor |
Voertuigtype |
Aantal assen per voertuig |
Type rem |
Wielmaatregel |
|
Verklaring van de descriptor |
Een letter die het type beschrijft |
Het werkelijk aantal assen |
Een letter die het type rem beschrijft |
Een letter die het type lawaaiverminderings maatregel beschrijft |
|
Mogelijke descriptoren |
h hogesnelheidsvoertuig (> 200 km/h) |
1 |
c gietijzeren blok |
n geen maatregel |
|
m zelf-aangedreven reizigersrijtuigen |
2 |
k blok van composiet metaal of sintermetaal |
d dempers |
|
|
p getrokken reizigersrijtuigen |
3 |
n niet op het loopvlak remmend, zoals schijf, trommel, magnetisch |
s schermen |
|
|
c stadstram of lichte metro zelf-aangedreven en niet-zelf-aangedreven rijtuig |
4 |
|
o overige |
|
|
d diesellocomotief |
enz |
|
|
|
|
e elektrische locomotief |
|
|
|
|
|
a algemeen vrachtvoertuig |
|
|
|
|
|
o andere (dat wil zeggen onderhoudsvoertuigen enz.) |
|
|
|
In Nederland worden als voertuigtypen de voertuigcategorieën toegepast uit bijlage
IVIVf, paragraaf 1.2.1, van het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012bij de Omgevingsregeling, waarbij de descriptoren horen zoals aangegeven in tabel 2.3.a2.
|
Cat 1 |
m4cn |
|
Cat 2 |
m4cn, p4cn, m4nn, p4nn |
|
Cat 3 |
m4nn, p4nn, m4kn, p4kn |
|
Cat 4 |
a4cn |
|
Cat 5 |
d4cn |
|
Cat 6 |
d4nn |
|
Cat 7 |
c6nn |
|
Cat 8 |
m3nn, p3nn |
|
Cat 9 |
h3nn, h3kn, h3cn |
|
Cat 10 |
c3nn |
|
Cat 11 |
a4kn |
|
Cat 12 |
m2nn, m3nn |
De bestaande railtypen kunnen verschillen, omdat verscheidene elementen bijdragen aan hun akoestische eigenschappen en deze karakteriseren. De railtypen die in deze methode worden gebruikt, staan vermeld in onderstaande tabel 2.3.b. Sommige elementen hebben een grote invloed op de akoestische eigenschappen, terwijl andere slechts een bijkomend effect hebben. In het algemeen zijn de meest relevante elementen die de emissie van het spoorweglawaai beïnvloeden: ruwheid van de railkop, stijfheid van de onderlegplaatjes, spoorbed, voegen en boogstraal. Als alternatief kunnen de algemene eigenschappen van het spoor worden gedefinieerd en in dit geval zijn de ruwheid van de railkop en de mate van afstandsdemping volgens ISO 3095 de meest essentiële akoestische parameters, plus de boogstraal.
Een baanvak wordt gedefinieerd als een deel van een enkel spoor, op een spoorlijn, station of depot, waarop de fysieke kenmerken en basiscomponenten van het spoor niet veranderen.
Tabel 2.3.b1 definieert een gemeenschappelijke taal voor de beschrijving van de railtypen die in de brondatabank zijn opgenomen.
|
Cijfer |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
|
Descriptor |
Spoorbed |
Ruwheid van de railkop |
Type onderleg-plaat |
Aanvullende maatregelen |
Voegen |
Boogstraal |
|
Verklaring van de descriptor |
Type spoorbed |
Indicator voor ruwheid |
Geeft een indicatie van de ‘ |
Een letter die de akoestische inrichting beschrijft |
Aanwezigheid van voegen en onderlinge afstand |
Geeft de boogstraal aan in m |
|
Toegestane codes |
B Ballast |
E Goed onderhouden en zeer glad |
S Zacht (150–250 MN/m) |
N Geen |
N Geen |
N Recht spoor |
|
S Betonplaten spoor |
M Normaal onderhouden |
M Gemiddeld (250 tot 800 MN/m) |
D Raildemper |
S Enkele voeg of wissel |
L Laag ( |
|
|
L Brug volgestort met ballast |
N Niet goed onderhouden |
H Stijf (800–1.000 MN/m) |
B Minischerm |
D Twee voegen of wissels per 100 m |
M Gemiddeld (minder dan 500 m en meer dan 300 m) |
|
|
N Brug zonder ballast |
B Niet onderhouden en slechte conditie |
|
A Absorberende plaat op betonplaten- spoor |
M Meer dan twee voegen of wissels per 100 m |
H Hoog (minder dan 300 m) |
|
|
T Ingegoten spoor |
|
|
E Ingegoten spoorstaaf |
|
|
|
|
O Overige |
|
|
O Overige |
|
|
In Nederland worden als railtypen de bovenbouwconstructies toegepast uit bijlage IVIVf, paragraaf 3.22.2, van het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012bij de Omgevingsregeling, waarbij de descriptoren horen zoals aangegeven in tabel 2.3.b2:
|
bb=1 |
BMHNNN |
|
bb=2 |
BMHNNN |
|
bb=3 |
BMHNSN, BMHNDN |
|
bb=4 |
SMHNNN |
|
bb=5 |
BMHNNN |
|
bb=6 |
SMMNNN/NMMNNN |
|
bb=7 |
BMMNNN |
|
bb=8 |
TM_ENN |
|
bb=9 |
SMHNNN |
|
bb=10 |
BMHDNN |
|
bb=11 |
OMHNNN |
|
bb=12 |
OMHDNN |
|
bb=1 |
BMHNDL |
|
bb=2 |
BMHNDL |
|
bb=3 |
BMHNDL |
|
bb=9 |
SMHNDL |
|
bb=11 |
OMHNDL |

De verschillende equivalente geluidsbronlijnen worden op verschillende hoogten en in het midden van het spoor geplaatst. Alle hoogten worden gerekend vanaf de raaklijn van de twee bovenste oppervlakken van de twee spoorstaven.
De equivalente bronnen omvatten verschillende fysieke bronnen (index p). Deze fysieke bronnen zijn onderverdeeld in verschillende categorieën, afhankelijk van het generatiemechanisme, en omvatten: 1) rolgeluid (waaronder niet alleen trillingen van rails en spoorbedding en wielen, maar ook, waar aanwezig, geluid van de wagenbovenbouw van de vrachtvoertuigen), 2) tractiegeluid, 3) aerodynamisch geluid, 4) stootgeluid (van overgangen, wissels en knooppunten), 5) booggeluid en 6) geluid door extra effecten zoals bruggen en viaducten.
De wiel- en railkopruwheid genereren langs drie transmissiepaden naar de afstralende oppervlakken (spoorstaven, wielen en bovenbouw), het rolgeluid. Dit wordt toegewezen aan h = 0,5 m (afstralende oppervlakken A) om de bijdrage van het spoor weer te geven, waaronder de invloed van het oppervlak van de spoorstaven, vooral betonplatenspoor (in overeenstemming met het voortplantende deel), om de bijdrage van de wielen weer te geven, en om de bijdrage van de wagenbovenbouw van het voertuig aan het geluid weer te geven (in goederentreinen).
De equivalente bronhoogten voor tractiegeluid variëren tussen 0,5 m (bron A) en 4,0 m (bron B), afhankelijk van de fysieke plaatsing van de component in kwestie. Bronnen zoals tandwieloverbrengingen en elektromotoren bevinden zich vaak op een ashoogte van 0,5 m (bron A). Louvres en koeleruitlaten kunnen zich op verschillende hoogten bevinden. Motoruitlaten voor dieselvoertuigen bevinden zich vaak op een dakhoogte van 4,0 m (bron B). Andere tractiebronnen zoals ventilatoren of dieselmotorblokken kunnen zich op een hoogte van 0,5 m (bron A) of 4,0 m (bron B) bevinden. Als de exacte bronhoogte zich tussen de modelhoogten bevindt, wordt de geluidsenergie proportioneel over de dichtstbijzijnde aangrenzende bronhoogten verdeeld. Om deze reden voorziet de methode twee bronhoogten op 0,5 m (bron A) en 4,0 m (bron B) en wordt het equivalente geluidsvermogen van beide tussen de twee verdeeld, afhankelijk van de specifieke configuratie van de bronnen op het type eenheid.
Aerodynamische geluidseffecten houden verband met de bron op 0,5 m (mantels en schermen, bron A) en de bron op 4,0 m (alle inrichtingen op het dak en de stroomafnemer, bron B). De keuze van 4,0 m voor de effecten van de stroomafnemer staat bekend als een eenvoudig model, en moet zorgvuldig worden overwogen als het doel de keuze van een correcte hoogte voor geluidsschermen is.
Stootgeluid houdt verband met de bron op 0,5 m (bron A).
Booggeluid houdt verband met de bronnen op 0,5 m (bron A).
Bruggeluid houdt verband met de bron op 0,5 m (bron A).
Het model voor spoorweglawaai, dat analoog is aan wegverkeerslawaai, beschrijft de geluidsvermogensemissie van een specifieke combinatie van voertuigtype en spoortype die aan een aantal eisen voldoet die in de voertuig- en spoorclassificatie zijn beschreven, uitgedrukt in een reeks geluidsvermogens voor elk voertuig (Lw,0).
De geluidsemissie van een verkeersstroom op elk spoor wordt weergegeven met een set van twee bronlijnen die zijn gekenmerkt door hun gerichte geluidsvermogen per meter per frequentieband. Dit komt overeen met de som van de geluidsemissies als gevolg van de afzonderlijke voertuigen die in de verkeersstroom passeren en houdt, in het specifieke geval van stilstaande voertuigen, rekening met de tijd die de voertuigen in het baanvak in kwestie verblijven.
Het richtingsafhankelijke geluidsvermogen per meter per frequentieband, als gevolg van alle voertuigen die elk baanvak op het spoortype (j) passeren, wordt gedefinieerd:
en is de energiesom van alle bijdragen van alle voertuigen die op het specifieke baanvak (j) rijden.
Voor de berekening van het gerichte geluidsvermogen per meter (invoer in het voortplantende deel) als gevolg van de gemiddelde mix van verkeer op het baanvak (j), wordt het volgende gebruikt:
waarbij
Tref de referentieperiode waarvoor het gemiddelde verkeer wordt beschouwd is;
x het totaal aantal bestaande combinaties van i, t, s, c, p voor elk j-de baanvak is;
t de index voor voertuigtypen op het j-de baanvak is;
s de index voor de treinsnelheid is: er zijn net zo veel indexen als het aantal verschillende gemiddelde treinsnelheden op het j-de baanvak;
c de index voor rijcondities is: 1 (voor constante snelheid), 2 (stationair draaien);
p de index voor de fysieke brontypen is: 1 (voor rol- en stootgeluid), 2 (booggeluid), 3 (tractiegeluid), 4 (aerodynamisch geluid), 5 (overige bronnen);
LW',eq,lijn,x x-de richtingsafhankelijke geluidsvermogen is per meter voor een bronlijn van één combinatie van t, s, c, p op elk j-de baanvak.
Als wordt uitgegaan van een constante stroom van Q voertuigen per uur, met een gemiddelde snelheid v, dan is er gemiddeld op elk tijdstip een equivalent aantal Q/v voertuigen per lengte-eenheid van het baanvak. De geluidsemissie van de voertuigstroom
uitgedrukt in richtingsafhankelijke geluidsvermogen per meter LW',eq,lijn uitgedrukt in dB/m (re. 10-12 W)) wordt geïntegreerd door:
waarbij
Q het gemiddelde aantal voertuigen per uur op het j-de baanvak voor voertuigtype t, gemiddelde treinsnelheid s en rijconditie c is,
v hun snelheid [km/u] op het j-de baanvak voor voertuigtype t en gemiddelde treinsnelheid s is,
LW,0,dir het niveau van het richtingsafhankelijke geluidsvermogen is van het specifieke geluid (rol-, stoot-, boog-, rem-, tractie-, aerodynamisch geluid en geluid van andere bronnen) van een enkel voertuig in de richtingen ψ,φ gedefinieerd met betrekking tot de bewegingsrichting van het voertuig (zie figuur 2.3.b).
Bij een stationaire bron, net als tijdens stationair draaien, wordt ervan uitgegaan dat het voertuig gedurende een totale tijd Tidle op een locatie binnen een baanvak met lengte L blijft. Dat betekent dat met Tref als de referentieperiode voor de beoordeling van geluidsbelasting (bijvoorbeeld 12 uur, 4 uur, 8 uur), het richtingsafhankelijk geluidsvermogen per lengte eenheid op dat baanvak wordt bepaald door:
In het algemeen wordt gericht geluidsvermogen uit elke specifieke bron verkregen als:
waarbij
∆LW,dir,vert,i de correctiefunctie is voor verticaal richteffect (dimensieloos) van Ψ (figuur 2.3.b)
∆LW,dir,hor,i de correctiefunctie is voor horizontaal richteffect (dimensieloos) van φ (figuur 2.3.b),
LW,0,dir,i (Ψ,φ), afgeleid in 1/3-octaafbanden, wordt uitgedrukt in octaafbanden door elke bijbehorende 1/3-octaafband energetisch in de overeenkomstige octaafband toe te voegen.

Ten behoeve van de berekeningen wordt de bronsterkte vervolgens specifiek uitgedrukt in richtingsafhankelijk geluidsvermogen per 1 m spoorlengte LW',tot,dir,i om het richteffect van de bronnen in hun verticale en horizontale richting in aanmerking te nemen door middel van aanvullende correcties.
Verscheidene LW,0,dir,i (ψ,φ) worden voor elke combinatie van voertuig-spoor-snelheid-rijconditie beschouwd:
Een reeks LW,0,dir,i(ψ,φ) wordt beschouwd voor elke combinatie van voertuig-spoor-snelheid-rijconditie, elk baanvak, de hoogten die met h = 1 en h = 2 overeenstemmen, en het richteffect.
De bijdragen van het voertuig en het spoor aan rolgeluid worden in vier essentiële elementen verdeeld: wielruwheid, railruwheid, voertuigoverdrachtsfunctie naar de wielen en de wagenbovenbouw (voertuigen) en de spooroverdrachtsfunctie. Wiel- en railruwheid geven de oorzaak van de excitatie van de trilling op het contactpunt tussen rail en wiel weer. De overdrachtsfuncties zijn twee empirische of gemodelleerde functies die alle complexe verschijnselen van de generatie van mechanische trilling en geluid op de oppervlakken van de wielen, rails, dwarsliggers en onderbouw van het spoor weergeven. Deze verdeling stemt overeen met het fysieke bewijs dat ruwheid op een rail de trilling van de rail kan exciteren, maar ook de trilling van het wiel zal exciteren en omgekeerd. Het niet opnemen van een van deze vier parameters zou het ontkoppelen van de classificatie van sporen en treinen verhinderen.
Rolgeluid wordt voornamelijk door de rail- en wielruwheid in het golflengtegebied van 5–500 mm geëxciteerd.
Het ruwheidsniveau Lr wordt gedefinieerd als tienmaal de logaritme met grondgetal 10 van de kwadratisch gemiddelde waarde r2 van de ruwheid van het loopvlak van een rail of wiel in de bewegingsrichting (longitudinaal niveau), gemeten in μm over een bepaalde raillengte of de gehele wieldiameter, gedeeld door het kwadraat van de referentiewaarde r02:
waarbij
r0 = 1 μm
r = kwadratisch gemiddelde van het verschil van de verticale verplaatsing van het contactoppervlak naar het gemiddelde niveau.
Het ruwheidsniveau Lr wordt gewoonlijk verkregen als een spectrum van golflengte λ en wordt geconverteerd naar een frequentiespectrum f = v/λ, waarbij f de middenfrequentie van een bepaalde 1/3-octaafband in Hz, λ de golflengte in m, en v de treinsnelheid in m/s is. Het ruwheidsspectrum als een functie van frequentie verschuift langs de frequentie-as voor verschillende snelheden. In algemene gevallen dienen na conversie naar het frequentiespectrum door middel van de snelheid, nieuwe waarden voor 1/3-octaafbandspectra te worden verkregen met gemiddelden die tussen twee overeenstemmende 1/3-octaafbanden in het golflengtedomein liggen. Om het frequentiespectrum van de totale effectieve ruwheid te schatten dat met de relevante treinsnelheid overeenkomt, wordt het gemiddelde van de twee overeenkomstige, in het golflengtedomein gedefinieerde, 1/3-octaafbanden energetisch en proportioneel berekend.
De railruwheid (ruwheid van de kant van het spoor) voor het golfgetal (i) wordt gedefinieerd als Lr,TR,i
Overeenkomstig wordt de wielruwheid (ruwheid van de kant van het voertuig) voor het golfgetal (i) gedefinieerd als Lr,VEH,i
De totale en effectieve ruwheid voor golfgetal i (LR,TOT,i) wordt gedefinieerd als de energetische som van de ruwheid van de rail en die van het wiel, vermeerderd met het A3 (λ) contactfilter om de filterende werking van de contactplaats tussen de spoorstaaf en het wiel in aanmerking te nemen, en is in dB:
waar het wordt uitgedrukt als een functie van het i-de golfgetal dat overeenkomt met de golflengte λ. Het contactfilter is afhankelijk van het rail- en wieltype en de belasting.
De totale effectieve ruwheid voor het j-de baanvak en elk t-de voertuigtype op de overeenkomstige snelheid v, wordt in de methode gebruikt.
Drie snelheidsonafhankelijke overdrachtsfuncties, LH,TR,i, LH,VEH,i en LH,VEH,SUP,i, worden gedefinieerd: de eerste voor elk j-de baanvak en de twee volgende voor elk t-de voertuigtype. Zij relateren de totale effectieve ruwheid aan het geluidsvermogen van respectievelijk het spoor, de wielen en de wagenbovenbouw.
De bijdrage van de wagenbovenbouw wordt alleen voor goederenwagons in aanmerking genomen, dus alleen voor voertuigtype ‘a’.
Daardoor worden voor rolgeluid de bijdragen van het spoor en van het voertuig volledig beschreven door deze overdrachtsfuncties en de totale effectieve ruwheid. Bij stationair draaien van een trein wordt rolgeluid uitgesloten.
Voor geluidsvermogen per voertuig wordt het rolgeluid op ashoogte berekend, en heeft dit als invoer de totale effectieve ruwheid LR,TOT,i als functie van de voertuigsnelheid v, de overdrachtsfuncties van het spoor, het voertuig en de wagenbovenbouw LH,TR,i, LH,VEH,i en LH,VEH,SUP,i, en het totale aantal assen Na:
voor h=1:
waarbij Na het aantal assen per voertuig voor het t-de voertuigtype is.

Een minimumsnelheid van 50 km/h (30 km/h alleen voor trams en lichte metro) wordt gebruikt om de totale effectieve ruwheid en dus het geluidsvermogen van de voertuigen te bepalen (deze snelheid heeft geen invloed op de berekening van de voertuigstroom) ter compensatie van de potentiële fout als gevolg van de vereenvoudiging van de definitie van rolgeluid, van remgeluid en van stootgeluid van overgangen en wissels.
Stootgeluid kan worden veroorzaakt door overgangen, wissels en voegen of puntstukken. Het kan variëren in grootte en kan rolgeluid overheersen. Stootgeluid wordt voor sporen met uitzetvoegen in aanmerking genomen. Voor stootgeluid door wissels, overgangen en voegen in baanvakken op een snelheid van minder dan 50 km/h (30 km/h voor trams en lichte metro) wordt modellering vermeden, omdat de minimumsnelheid van 50 km/h (30 km/h voor trams en lichte metro) wordt gebruikt om meer effecten op te nemen in overeenstemming met de beschrijving van het hoofdstuk over rolgeluid. Daarnaast wordt modellering van stootgeluid ook onder rijconditie c = 2 (stationair draaien) vermeden.
Stootgeluid wordt in de term rolgeluid opgenomen door een aanvullende fictieve contactruwheid (energetisch) toe te voegen aan de totale effectieve ruwheid op elk specifiek j-de baanvak waar dit aanwezig is. In dit geval wordt een nieuw LR,TOT+IMPACT,i in plaats van LR,TOT,i gebruikt en wordt dan:
LR,IMPACT,i is een 1/3-octaafbandspectrum (als een functie van frequentie). Om dit frequentiespectrum te verkrijgen, wordt een spectrum als een functie van golflengte λ gegeven en naar het gewenste spectrum als een functie van frequentie geconverteerd met behulp van de verhouding λ = v/f, waarbij f de middenfrequentie van de 1/3-octaafband in Hz en v de s-de voertuigsnelheid van het t-de voertuigtype in m/s is.
Stootgeluid hangt af van het aantal en de hardheid van de contacten per lengte-eenheid of voegdichtheid, dus in het geval waar meerdere contacten worden gegeven, wordt de impactruwheid die in de bovenstaande vergelijking wordt gebruikt als volgt berekend:
waarbij LR,IMPACT-SINGLE,i de contactruwheid zoals gegeven voor een enkel contact is en nl de lasdichtheid is.
Het standaardniveau van contactruwheid wordt voor een voegdichtheid nl = 0,01 m-1 gegeven, ofwel één voeg per elke 100 m spoor. Situaties met verschillende aantallen voegen worden benaderd door de dichtheid van het aantal lassen nl aan te passen. Opgemerkt wordt dat bij de modellering van de spoorligging en segmentatie, de dichtheid van het aantal voegen in aanmerking wordt genomen, dat wil zeggen het kan nodig zijn om een afzonderlijk bronsegment voor een stuk spoor met meer voegen te gebruiken. De LW,0 van de bijdragen van het spoor, wiel/draaistel en de wagenbovenbouw wordt door middel van de LR,IMPACT,i voor +/- 50 m vóór en na de spoorstaaflas verhoogd. Bij een reeks voegen wordt de verhoging uitgebreid naar tussen – 50 m vóór de eerste voeg en + 50 m na de laatste voeg.
De toepasbaarheid van deze geluidsvermogensspectra wordt normaliter ter plaatse gecontroleerd. Voor gelaste sporen wordt een standaard nl van 0,01 gebruikt.
Booggeluid is een bijzondere bron die alleen relevant is voor bochten en daarom gelokaliseerd is. Omdat het aanzienlijk kan zijn, is een passende beschrijving vereist. Booggeluid hangt in het algemeen af van kromming, wrijvingscondities, treinsnelheid en rail-wielgeometrie en -dynamiek. Het te gebruiken emissieniveau wordt bepaald voor bochten met een straal van minder dan of gelijk aan 500 m en voor scherpere bochten en extensies van punten met een straal van minder dan 300 m. De geluidsemissie moet kenmerkend zijn voor elk type rijdend materieel, omdat bepaalde wiel- en draaisteltypen aanzienlijk minder booggeluid veroorzaken dan andere.
De toepasbaarheid van deze geluidsvermogensspectra wordt normaliter ter plaatse gecontroleerd, vooral voor trams.
Met een eenvoudige benadering wordt het booggeluid in aanmerking genomen door 8 dB voor R < 300 m en 5 dB voor 300 m < R < 500 m m aan de geluidsvermogenspectra van rolgeluid voor alle frequenties toe te voegen. De bijdrage van booggeluid wordt toegepast op baanvakken waar de straal binnen de bovenvermelde bereiken ligt voor een spoorlengte van ten minste 50 m.
Booggeluid is een bijzondere bron die alleen relevant is voor bogen en is daarom een lokaal effect. Booggeluid hangt in het algemeen af van boogkromming, wrijvingscondities, treinsnelheid, rail-wielgeometrie en -dynamiek. Omdat het aanzienlijk kan zijn, is een passende beschrijving vereist. Op locaties waar booggeluid optreedt, meestal in bogen en wisselbogen (in afbuigende richting bereden), moeten geschikte spectra voor overtollig geluidsvermogen worden toegevoegd aan het bronvermogen. De geluidtoeslag kan specifiek zijn voor elk type rollend materieel, aangezien bepaalde wiel- en draaisteltypen aanzienlijk minder gevoelig zijn voor booggeluid dan andere. Als er metingen van de geluidtoeslag beschikbaar zijn die voldoende rekening houden met het stochastische karakter van het booggeluid, kunnen deze worden gebruikt.
Als er geen geschikte metingen beschikbaar zijn, kan een eenvoudige benadering worden gevolgd. Bij deze benadering wordt het booggeluid in aanmerking genomen door de volgende toeslagen aan de geluidsvermogensspectra van rolgeluid voor alle frequenties toe te voegen.
|
Trein |
5 dB voor bogen met 300 m ‹ R ≤ 500 m en ltrack ≥ 50 m 8 dB voor bogen met R ≤ 300 m en ltrack ≥ 50 m 8 dB voor wisselbogen met R ≤ 300 m 0 dB anders |
|
Trein |
5 dB voor bogen en wisselbogen met R ≤ 200 m 0dB anders |
waarbij ltrack de lengte van het spoor langs de boog is en R de straal van de boog.
De toepasbaarheid van deze geluidsvermogensspectra of overtollige waarden wordt normaal gesproken ter plaatse gecontroleerd, met name voor trams en voor locaties waar bogen of wisselbogen worden behandeld met maatregelen tegen booggeluid.
Hoewel tractiegeluid in het algemeen eigen is aan elke kenmerkende bedrijfsconditie, waaronder constante snelheid, vertragen, versnellen en stationair draaien, zijn de enige twee gemodelleerde condities constante snelheid (dat geldt ook wanneer de trein vertraagt of versnelt) en stationair draaien. De gemodelleerde bronsterkte komt alleen overeen met maximale belasting en dit leidt tot de hoeveelheden LW,0,const,i = LW,0,idling,i. Bovendien stemt LW,0,idling,i overeen met de bijdrage van alle fysieke bronnen van een bepaald voertuig die toe te schrijven is aan een bepaalde hoogte, zoals beschreven in 2.3.1.
LW,0,idling,i wordt uitgedrukt als een statische geluidsbron bij stationair draaien voor de duur van de stationaire toestand, en wordt gebruikt als een model van een vaste puntbron zoals beschreven in het volgende hoofdstuk over industrielawaai. Dit wordt alleen in aanmerking genomen indien treinen langer dan 0,5 uur stationair draaien.
Deze hoeveelheden kunnen van metingen van alle bronnen bij elke bedrijfsconditie worden verkregen, of de gedeeltelijke bronnen kunnen afzonderlijk worden aangemerkt om hun parameterafhankelijkheid en de relatieve sterkte te bepalen. Dit kan door middel van metingen op een stationair voertuig worden gedaan door assnelheden van de tractie-uitrusting te variëren, in navolging van ISO 3095:2005. Voor zover relevant moeten meerdere tractiegeluidsbronnen worden gekenmerkt die mogelijk niet alle van de treinsnelheid afhankelijk zijn:
geluid van de aandrijflijn, zoals dieselmotoren (waaronder inlaat, uitlaat en motorblok), tandwieltransmissie, elektrische generatoren, grotendeels afhankelijk van het toerental van de motor (omw./min.), en elektrische bronnen zoals omvormers, die voornamelijk van de lading afhankelijk kunnen zijn;
geluid van ventilatoren en koelsystemen, afhankelijk van het toerental van de ventilator. In sommige gevallen kunnen ventilatoren rechtstreeks aan de aandrijflijn worden gekoppeld;
periodieke bronnen zoals compressoren, kleppen en andere met een karakteristieke bedrijfsduur en overeenkomstige bedrijfscycluscorrectie voor de geluidsemissie.
Omdat elk van deze bronnen zich bij elke bedrijfsconditie anders kan gedragen, wordt het tractiegeluid dienovereenkomstig gespecificeerd. De bronsterkte wordt verkregen van metingen onder gecontroleerde omstandigheden. In het algemeen vertonen locomotieven meer variatie in belasting, omdat het aantal voertuigen dat wordt getrokken, en daardoor het uitgangsvermogen, aanzienlijk kan variëren, terwijl de vaste treinsamenstellingen zoals met elektrische motoren aangedreven meervoudige eenheden (EMU's), dieseltreinstellen (DMU's) en hogesnelheidstreinen een beter gedefinieerde belasting hebben.
Er is geen a priori toewijzing van het brongeluidsvermogen aan de bronhoogte, en deze keuze hangt af van de beoordeling van het specifieke geluid en specifieke voertuig. Het wordt gemodelleerd om zich op bron A (h = 1) en bron B (h = 2) te bevinden.
Aerodynamisch geluid is alleen relevant op hoge snelheden van meer dan 200 km/h. Daarom moet eerst worden nagegaan of het voor de toepassingsdoeleinden werkelijk noodzakelijk is. Als de functies rolgeluid, ruwheid en overdracht bekend zijn, kan het naar hogere snelheden worden geëxtrapoleerd en kan een vergelijking worden gemaakt met bestaande gegevens van hogesnelheidslijnen om na te gaan of aerodynamisch geluid hogere niveaus oplevert. Als de treinsnelheden op een netwerk hoger dan 200 km/h maar niet meer dan 250 km/h zijn, is het in sommige gevallen niet nodig om aerodynamisch geluid ook op te nemen, afhankelijk van het voertuigontwerp.
De bijdrage van aerodynamisch geluid wordt gegeven als een functie van snelheid:
waarbij
v0 een snelheid is waarop aerodynamisch geluid dominant is en op 300 km/h is vastgesteld,
LW,0,1,i een referentiegeluidsvermogen is dat wordt bepaald op basis van twee of meer meetpunten voor bronnen op een bekende bronhoogte, bijvoorbeeld op het eerste draaistel,
LW,0,2,i een referentiegeluidsvermogen is dat wordt bepaald op basis van twee of meer meetpunten voor bronnen op een bekende bronhoogte, bijvoorbeeld de hoogte van de uitsparing van de stroomafnemer,
α1,i een coëfficiënt is die wordt bepaald op basis van twee of meer meetpunten voor bronnen op een bekende bronhoogte, bijvoorbeeld op het eerste draaistel,
α2,i een coëfficiënt is die wordt bepaald op basis van twee of meer meetpunten voor bronnen op een bekende bronhoogte, bijvoorbeeld de hoogte van de uitsparing van de stroomafnemer.
Het horizontale richteffect ΔLW,dir,hor,i in dB wordt in het horizontale vlak gegeven en kan als standaard worden aangenomen een dipool te zijn voor rolgeluid, stootgeluid (voegen enz.), booggeluid, remmen, ventilatoren en aerodynamische effecten, en wordt voor elke i-de frequentieband als volgt berekend:
Bruggeluid wordt gemodelleerd bij bron A (h=1), waarbij wordt uitgegaan van omni-directionaliteit.
Het verticale richteffect ΔLW,dir,ver,i in dB wordt in het verticale vlak gegeven voor bron A (h = 1), als een functie van de middenfrequentie – fc,i van elke i-de frequentieband, en voor – π/2 < ψ < π/2 door:
Voor bron (h=2) voor het aerodynamisch effect:
ΔLW,dir,ver,i = 0 elders
Richteffect ΔLW,dir,ver,i wordt niet in aanmerking genomen voor bron B (h = 2) voor overige geluidbronnen, omdat voor deze bronnen in deze positie omnidirectionaliteit wordt aangenomen.
Als het baanvak zich op een brug bevindt, is het noodzakelijk om het extra geluid dat wordt geproduceerd door de trilling van de brug als gevolg van de excitatie die door de aanwezigheid van de trein wordt veroorzaakt, in aanmerking te nemen. Omdat het niet eenvoudig is om de emissie van de brug als een aanvullende bron te modelleren, gezien de complexe vormen van bruggen, wordt een toename van het rolgeluid gebruikt om het geluid van de brug in aanmerking te nemen. De toename wordt alleen gemodelleerd door een vaste toename van het geluidsvermogen voor elke derde-octaafband toe te voegen. Het geluidsvermogen van alleen het rolgeluid wordt gewijzigd wanneer de correctie in aanmerking wordt genomen, waarbij de nieuwe ∆LW,0,rolling-and-bridge,i in plaats van LW,0,rolling-only,i wordt gebruikt:
In het geval dat het baanvak zich op een brug bevindt, is het noodzakelijk om het extra geluid dat wordt geproduceerd door de trilling van de brug als gevolg van de excitatie die door de aanwezigheid van de trein wordt veroorzaakt, in aanmerking te nemen. Het bruggeluid is gemodelleerd als een extra bron waarvan het geluidsvermogen per voertuig wordt verkregen door
waarbij Cbridge een constante is die afhankelijk is van het type brug, en LW,0,rolling-only,i het rolgeluidsvermogen op de gegeven brug is dat alleen van de eigenschappen van het voertuig en spoor afhankelijk is.
waarbij LH,bridge,i de brugoverdrachtsfunctie is. Het bruggeluid ∆LW,0,bridge,i vertegenwoordigt alleen het geluid dat door de structuur van de brug wordt uitgestraald. Het rolgeluid van een voertuig op de brug wordt berekend met behulp van de formules 2.3.8 tot en met 2.3.10, door de spooroverdrachtsfunctie te kiezen die overeenkomt met het spoorsysteem dat op de brug aanwezig is. Er wordt over het algemeen geen rekening gehouden met geluidschermen of obstakels aan de randen van de brug.
Diverse bronnen zoals opslagplaatsen, laad- en losplaatsen, stations, bellen, stationsluidsprekers enz., kunnen aanwezig zijn en houden verband met het spoorgeluid. Deze bronnen worden als bronnen van industrielawaai (vaste geluidsbronnen) behandeld en, indien van toepassing, overeenkomstig het volgende hoofdstuk over industrielawaai gemodelleerd.
|
Parameter |
Parameters |
|
Spooroverdrachtsfunctie |
L H,TR |
|
Voertuigoverdrachtsfunctie |
L H,VEH |
|
Wagenopbouw-overdrachtsfunctie |
L H,VEH,SUP |
|
Brugoverdrachtsfunctie |
LH,bridge |
|
Tractiegeluid |
L W,0,idling |
|
Aerodynamisch geluid |
α1, LW,0,1, α2, LW,0,2 |
|
Railruwheid |
L r,TR |
|
Wielruwheid |
L r,VEH |
|
Stootgeluid (voegruwheid) |
LR,IMPACT |
|
Contactfilter |
A3 |
|
|
bb=1 ‘mono | medium’ |
bb=2 |
bb=3 |
bb=4 |
bb=5 |
bb=6 |
bb=7 |
bb=8 |
bb=9 |
bb=10 |
bb=11 |
bb=12 |
|
50 |
50,9 |
69,6 |
Neem ‘mono | Medium’ en pas ‘Impact Noise’ toe. Zie Tabel |
80,2 |
80,2 |
75,4 |
80,2 |
78,8 |
81,5 |
50,9 |
50,9 |
50,9 |
|
63 |
57,8 |
71,7 |
82,1 |
82,1 |
77,4 |
82,1 |
80,7 |
83,4 |
57,8 |
57,8 |
57,8 |
|
|
80 |
66,5 |
75,9 |
86,0 |
86,0 |
81,4 |
86,0 |
84,7 |
87,3 |
66,5 |
66,5 |
66,5 |
|
|
100 |
76,8 |
81,0 |
92,2 |
92,2 |
87,1 |
81,0 |
87,1 |
83,5 |
76,8 |
76,8 |
76,8 |
|
|
125 |
80,9 |
83,2 |
92,8 |
92,8 |
88,0 |
83,2 |
88,0 |
85,1 |
80,9 |
80,9 |
80,9 |
|
|
160 |
83,3 |
85,3 |
94,4 |
94,4 |
89,7 |
85,3 |
89,7 |
87,0 |
83,3 |
83,3 |
83,3 |
|
|
200 |
85,8 |
87,6 |
95,4 |
96,5 |
83,4 |
85,8 |
90,6 |
87,6 |
83,4 |
85,8 |
83,8 |
|
|
250 |
90,0 |
91,8 |
99,6 |
100,7 |
87,7 |
90,0 |
94,8 |
91,8 |
87,7 |
90,0 |
88,0 |
|
|
|
91,6 |
93,2 |
100,4 |
101,5 |
89,8 |
91,6 |
95,8 |
93,2 |
89,8 |
91,6 |
89,6 |
|
|
400 |
93,9 |
99,8 |
105,0 |
104,0 |
97,5 |
93,9 |
100,8 |
98,7 |
90,0 |
100,9 |
97,9 |
|
|
500 |
95,6 |
101,2 |
106,3 |
105,3 |
99,0 |
95,6 |
102,2 |
100,1 |
91,0 |
102,6 |
99,6 |
|
|
630 |
97,4 |
103,0 |
108,1 |
107,1 |
100,8 |
97,4 |
104,0 |
101,9 |
92,0 |
104,4 |
101,4 |
|
|
800 |
101,7 |
103,9 |
110,1 |
103,9 |
104,9 |
101,7 |
103,9 |
109,1 |
94,0 |
108,7 |
106,7 |
|
|
1.000 |
104,4 |
106,6 |
112,8 |
106,6 |
111,8 |
104,4 |
106,6 |
111,8 |
96,0 |
111,4 |
109,4 |
|
|
1.250 |
106,0 |
108,4 |
114,9 |
108,4 |
113,9 |
106,0 |
108,4 |
113,9 |
97,0 |
113,0 |
111,0 |
|
|
1.600 |
106,8 |
108,3 |
113,3 |
108,3 |
115,5 |
106,8 |
108,3 |
117,6 |
97,0 |
109,8 |
101,8 |
|
|
2.000 |
108,3 |
110,4 |
116,1 |
110,4 |
114,9 |
108,3 |
110,4 |
120,7 |
98,0 |
111,3 |
103,3 |
|
|
2.500 |
108,9 |
112,5 |
119,6 |
112,5 |
118,2 |
108,9 |
112,5 |
124,4 |
98,0 |
111,9 |
103,9 |
|
|
|
109,1 |
112,7 |
118,3 |
112,7 |
118,3 |
109,1 |
109,1 |
119,7 |
97,0 |
111,1 |
106,1 |
|
|
4.000 |
109,4 |
112,8 |
118,4 |
112,8 |
118,4 |
109,4 |
109,4 |
119,8 |
96,0 |
111,4 |
106,4 |
|
|
5.000 |
109,9 |
113,3 |
118,9 |
113,3 |
118,9 |
109,9 |
109,9 |
120,3 |
95,0 |
111,9 |
106,9 |
|
|
|
109,9 |
113,4 |
109,9 |
113,4 |
117,5 |
109,9 |
109,9 |
113,4 |
94,7 |
109,9 |
105,9 |
|
|
8.000 |
110,3 |
113,8 |
110,3 |
113,8 |
117,9 |
110,3 |
110,3 |
113,8 |
95,1 |
110,3 |
106,3 |
|
|
10.000 |
111,0 |
114,5 |
111,0 |
114,5 |
118,6 |
111,0 |
111,0 |
114,5 |
95,8 |
111,0 |
107,0 |
|
Bb |
m |
Spoor |
LR,IMPACT |
nl |
|
<>3 |
1 |
Voegloos |
Leeg |
0,01 (of |
|
3 |
2 |
Voegenspoor (1 per 30 m) |
‘NL’ (Tabel |
0,033 |
|
3 |
3 |
intern-voegloos wissel (1/lengte) |
‘NL’ (Tabel |
1/wissellengte |
|
3 |
4 |
niet-voegloos wissel (3/lengte) |
‘NL’ (Tabel |
3/wissellengte |
|
|
In ballast ‘duo| medium’ |
Grasbaan |
In asfalt |
Trambaanplaten |
In klinkers met Ortec klemplaat |
|
50 |
50,0 |
83,4 |
76,9 |
82,5 |
77,2 |
|
63 |
56,1 |
85,3 |
78,8 |
84,5 |
79,1 |
|
80 |
64,1 |
89,2 |
82,7 |
88,3 |
83,0 |
|
100 |
72,5 |
88,4 |
74,8 |
84,8 |
85,4 |
|
125 |
75,8 |
87,8 |
73,6 |
84,4 |
84,9 |
|
160 |
79,1 |
89,1 |
77,9 |
85,9 |
86,4 |
|
200 |
83,6 |
87,9 |
88,3 |
85,5 |
83,6 |
|
250 |
88,7 |
92,3 |
92,7 |
90,2 |
88,7 |
|
|
89,6 |
93,4 |
93,8 |
91,2 |
89,6 |
|
400 |
89,7 |
95,9 |
87,4 |
90,5 |
84,2 |
|
500 |
90,6 |
97,2 |
87,9 |
91,5 |
83,3 |
|
630 |
93,8 |
98,5 |
92,5 |
94,3 |
91,2 |
|
800 |
100,6 |
104,4 |
106,0 |
105,5 |
101,2 |
|
1.000 |
104,7 |
108,3 |
109,9 |
109,4 |
105,2 |
|
1.250 |
106,3 |
109,9 |
111,5 |
111,0 |
106,8 |
|
1.600 |
107,1 |
107,8 |
109,2 |
108,1 |
106,4 |
|
2.000 |
108,8 |
109,6 |
111,0 |
109,9 |
108,0 |
|
2.500 |
109,3 |
110,2 |
111,8 |
110,6 |
108,3 |
|
|
109,4 |
96,0 |
107,5 |
106,6 |
105,0 |
|
4.000 |
109,7 |
98,4 |
106,8 |
105,2 |
100,9 |
|
5.000 |
110,0 |
98,8 |
107,0 |
105,3 |
100,4 |
|
|
109,8 |
98,8 |
96,1 |
106,2 |
97,7 |
|
8.000 |
110,0 |
99,1 |
96,4 |
106,2 |
98,0 |
|
10.000 |
110,5 |
99,7 |
97,0 |
106,6 |
98,6 |
Voor de Gs-waarde in de in deze bijlage opgenomen rekenmethode geldt een modelleervoorschrift. De gebruiker van de rekensoftware moet de bodemfactor kiezen die bij de afleiding van de Nederlandse bovenbouwcorrrectie gebruikt is. Deze is in tabel 2.3.g opgenomen.
|
Bovenbouw |
Gs |
|
Bovenbouw |
Gs |
|
bb=1 |
1 |
|
bb=10 |
1 |
|
bb=2 |
1 |
|
bb=11 |
1 |
|
bb=3 |
1 |
|
bb=12 |
1 |
|
bb=4 |
0 |
|
Tramspoor: |
|
|
bb=5 |
1 |
|
in ballast |
1 |
|
bb=6 |
0 |
|
grasbaan |
1 |
|
bb=7 |
1 |
|
in asfalt |
0 |
|
bb=8 |
0 |
|
tramplaten |
0 |
|
bb=9 |
0 |
|
in klinkers |
0 |
In tabel 2.3.h zijn de railruwheid Lr,TR, de voegruwheid voor stootgeluid LR,IMPACT en de relevante contactfilters A3 opgenomen.
|
Golflengte (mm) |
Lr,TR CNOSSOS NL |
LR,IMPACT ‘NL’ |
A3 ‘100 kN | 920 mm’ |
A3 ‘50 kN | 680 mm’ |
|
2.000 |
35 |
22 |
0 |
0 |
|
1.600 |
31 |
22 |
0 |
0 |
|
1.250 |
28 |
22 |
0 |
0 |
|
1.000 |
25 |
22 |
0 |
0 |
|
800 |
23 |
22 |
0 |
0 |
|
630 |
20 |
20 |
0 |
0 |
|
500 |
17 |
16 |
0 |
0 |
|
400 |
13,5 |
15 |
0 |
0 |
|
315 |
10,5 |
14 |
0 |
0 |
|
250 |
9 |
15 |
0 |
0 |
|
200 |
6,5 |
14 |
0 |
0 |
|
160 |
5,5 |
12 |
0 |
0 |
|
125 |
5 |
11 |
0 |
0 |
|
100 |
3,5 |
10 |
0 |
0 |
|
80 |
2 |
9 |
–0,2 |
0 |
|
63 |
0,1 |
8 |
–0,6 |
–0,2 |
|
50 |
–0,2 |
6 |
–1,3 |
–0,4 |
|
40 |
–0,3 |
3 |
–2,2 |
–0,7 |
|
31,5 |
–0,8 |
2 |
–3,7 |
–1,5 |
|
25 |
–3 |
–3 |
–5,8 |
–2,8 |
|
20 |
–5 |
–8 |
–9 |
–4,5 |
|
16 |
–7 |
–13 |
–11,5 |
–7 |
|
12,5 |
–8 |
–17 |
–12,5 |
–10,3 |
|
10 |
–9 |
–19 |
–12 |
–12 |
|
8 |
–10 |
–22 |
–14 |
–12,5 |
|
6,3 |
–12 |
–25 |
–15 |
–13,5 |
|
5 |
–13 |
–26 |
–17 |
–16 |
|
4 |
–14 |
–32 |
–18,4 |
–16 |
|
3,15 |
–15 |
–35 |
–19,5 |
–16,5 |
|
2,5 |
–16 |
–40 |
–20,5 |
–17 |
|
2 |
–17 |
–43 |
–21,5 |
–18 |
|
1,6 |
–18 |
–45 |
–22,4 |
–19 |
|
1,25 |
–19 |
–47 |
–23,5 |
–20,2 |
|
1 |
–19 |
–49 |
–24,5 |
–21,2 |
|
0,8 |
–19 |
–50 |
–25,4 |
–22,2 |
|
Golflengte [mm] |
Lr,TR,i |
LR,IMPACT,i ‘NL’ |
A3 ‘100 kN | 920 mm’ |
A3 ‘50 kN | 680 mm’ |
|
2.000 |
35,0 |
22,0 |
0,0 |
0,0 |
|
1.600 |
31,0 |
22,0 |
0,0 |
0,0 |
|
1.250 |
28,0 |
22,0 |
0,0 |
0,0 |
|
1.000 |
25,0 |
22,0 |
0,0 |
0,0 |
|
800 |
23,0 |
22,0 |
0,0 |
0,0 |
|
630 |
20,0 |
20,0 |
0,0 |
0,0 |
|
500 |
17,0 |
16,0 |
0,0 |
0,0 |
|
400 |
13,5 |
15,0 |
0,0 |
0,0 |
|
315 |
10,5 |
14,0 |
0,0 |
0,0 |
|
250 |
9,0 |
15,0 |
0,0 |
0,0 |
|
200 |
6,5 |
14,0 |
0,0 |
0,0 |
|
160 |
5,5 |
12,0 |
–0,1 |
0,0 |
|
125 |
5,0 |
11,0 |
–0,2 |
0,0 |
|
100 |
3,5 |
10,0 |
–0,3 |
–0,1 |
|
80 |
2,0 |
9,0 |
–0,6 |
–0,2 |
|
63 |
0,1 |
8,0 |
–1,0 |
–0,3 |
|
50 |
–0,2 |
6,0 |
–1,8 |
–0,7 |
|
40 |
–0,3 |
3,0 |
–3,2 |
–1,2 |
|
31,5 |
–0,8 |
2,0 |
–5,4 |
–2,0 |
|
25 |
–3,0 |
–3,0 |
–8,7 |
–4,1 |
|
20 |
–5,0 |
–8,0 |
–12,2 |
–6,0 |
|
16 |
–7,0 |
–13,0 |
–16,7 |
–9,2 |
|
12,5 |
–8,0 |
–17,0 |
–17,7 |
–13,8 |
|
10 |
–9,0 |
–19,0 |
–17,8 |
–17,2 |
|
8 |
–10,0 |
–22,0 |
–20,7 |
–17,7 |
|
6,3 |
–12,0 |
–25,0 |
–22,1 |
–18,6 |
|
5 |
–13,0 |
–26,0 |
–22,8 |
–21,5 |
|
4 |
–14,0 |
–32,0 |
–24,0 |
–22,3 |
|
3,15 |
–15,0 |
–35,0 |
–24,5 |
–23,1 |
|
2,5 |
–16,0 |
–40,0 |
–24,7 |
–24,4 |
|
2 |
–17,0 |
–43,0 |
–27,0 |
–24,5 |
|
1,6 |
–18,0 |
–45,0 |
–27,8 |
–25,0 |
|
1,25 |
–19,0 |
–47,0 |
–28,6 |
–28,0 |
|
1 |
–19,0 |
–49,0 |
–29,4 |
–28,8 |
|
0,8 |
–19,0 |
–50,0 |
–30,2 |
–29,6 |
|
Bovenbouw op brug |
Geluidtoeslag.csv |
Cbridge |
|
directe bevestiging zonder ballastbed (voegloos) |
10 dB |
9 dB |
|
directe bevestiging zonder ballastbed (voegenspoor) |
12 dB |
9 dB |
|
houten dwarsligger zonder ballastbed |
10 dB |
9 dB |
|
ballastspoor met dwarsliggers (voegloos) |
5 dB |
4 dB |
|
ingegoten spoorstaaf zonder ballastbed (voegloos) |
8 dB |
8 dB |
|
ingegoten spoorstaaf (stille brugontwerp) |
Zoals bb = 2 |
2 dB |
|
Afwijkend toeslagspectrum op basis van metingen |
variabel |
variabel* |
|
Betonnen brug |
ID ontbreekt |
1 dB |
|
Voertuigtype |
Voertuiglengte |
Na/voertuig |
LH,VEH |
LW,0,idling |
A3 |
Lr,VEH |
|
Cat 1 |
26 |
4 |
‘920 mm’ |
‘cat1 | A’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
De wielruwheid is voor elke categorie apart bepaald. De parameterwaarden staan in tabel 2.3 m |
|
Cat 2 |
26,6 |
4 |
‘920 mm’ |
nvt |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 3 |
26,1 |
4 |
‘920 mm’ |
‘cat3 | A’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 4 |
15 |
4 |
‘920 mm’ |
nvt |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 5 |
15 |
4 |
‘920 mm’ |
‘cat5 | AB’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 6 |
26,2 |
4 |
‘920 mm’ |
‘cat6 | AB’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 7 |
30 |
6 |
‘680 mm’ |
nvt |
‘50 kN | 680 mm’ |
|
|
Cat 8 |
23 |
3,33 |
‘920 mm’ |
‘cat8 | A’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 9* |
199 |
25 |
‘920 mm’ |
‘cat9 | AB’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 10 |
15 |
3 |
‘A32’ |
‘cat10 | A’ |
‘50 kN | 680 mm’ |
|
|
Cat 11 |
15 |
4 |
‘920 mm’ |
nvt |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Trams |
29 |
6 |
‘680 mm’ |
nvt |
‘50 kN | 680 mm’ |
De brugoverdrachtsfunctie LH,bridge en spooroverdrachtsfunctie LH,TR die voor een stalen spoorbrug worden gehanteerd, hangen enkel af van de voor die spoorbrug vastgestelde toeslagwaarden in de 500 Hz en 1.000 Hz octaafband. De voor spoorvoertuigcategorie 8 vastgestelde waarden in die octaafbanden worden daartoe rekenkundig gemiddeld en afgerond op een geheel getal.
|
Afgerond gemiddelde van de toeslag in de 500 Hz en 1.000 Hz octaafband |
Spooroverdrachtsfunctie van tabel 2.3.d |
Brugoverdrachtsfunctie volgens spectrumnummer sn van tabel 2.3.i2 |
|
0 dB of minder |
bb=1 |
sn=1 |
|
1 dB |
bb=1 |
sn=2 |
|
2 dB |
bb=1 |
sn=3 |
|
3 dB |
bb=1 |
sn=4 |
|
4 dB |
bb=1 |
sn=5 |
|
5 dB |
bb=1 |
sn=6 |
|
6 dB |
bb=8 |
sn=4 |
|
7 dB |
bb=8 |
sn=5 |
|
8 dB |
bb=8 |
sn=6 |
|
9 dB |
bb=6 |
sn=5 |
|
10 dB |
bb=6 |
sn=7 |
|
11 dB |
bb=6 |
sn=8 |
|
12 dB of meer |
bb=6 |
sn=9 |
|
Frequentie [Hz] |
sn=1 |
sn=2 |
sn=3 |
sn=4 |
sn=5 |
sn=6 |
sn=7 |
sn=8 |
sn=9 |
|
50 |
76,2 |
78,2 |
80,2 |
82,2 |
83,2 |
84,2 |
85,2 |
87,2 |
89,2 |
|
63 |
78,1 |
80,1 |
82,1 |
84,1 |
85,1 |
86,1 |
87,1 |
89,1 |
91,1 |
|
80 |
82,0 |
84,0 |
86,0 |
88,0 |
89,0 |
90,0 |
91,0 |
93,0 |
95,0 |
|
100 |
85,0 |
87,0 |
89,0 |
91,0 |
92,0 |
93,0 |
94,0 |
96,0 |
98,0 |
|
125 |
85,4 |
87,4 |
89,4 |
91,4 |
92,4 |
93,4 |
94,4 |
96,4 |
98,4 |
|
160 |
87,0 |
89,0 |
91,0 |
93,0 |
94,0 |
95,0 |
96,0 |
98,0 |
100,0 |
|
200 |
83,5 |
85,5 |
87,5 |
89,5 |
90,5 |
91,5 |
92,5 |
94,5 |
96,5 |
|
250 |
87,7 |
89,7 |
91,7 |
93,7 |
94,7 |
95,7 |
96,7 |
98,7 |
100,7 |
|
315 |
88,4 |
90,4 |
92,4 |
94,4 |
95,4 |
96,4 |
97,4 |
99,4 |
101,4 |
|
400 |
90,4 |
92,4 |
94,4 |
96,4 |
97,4 |
98,4 |
99,4 |
101,4 |
103,4 |
|
500 |
91,7 |
93,7 |
95,7 |
97,7 |
98,7 |
99,7 |
100,7 |
102,7 |
104,7 |
|
630 |
93,5 |
95,5 |
97,5 |
99,5 |
100,5 |
101,5 |
102,5 |
104,5 |
106,5 |
|
800 |
98,1 |
100,1 |
102,1 |
104,1 |
105,1 |
106,1 |
107,1 |
109,1 |
111,1 |
|
1.000 |
100,8 |
102,8 |
104,8 |
106,8 |
107,8 |
108,8 |
109,8 |
111,8 |
113,8 |
|
1.250 |
103,0 |
105,0 |
107,0 |
109,0 |
110,0 |
111,0 |
112,0 |
114,0 |
116,0 |
|
1.600 |
98,2 |
100,2 |
102,2 |
104,2 |
105,2 |
106,2 |
107,2 |
109,2 |
111,2 |
|
2.000 |
97,8 |
99,8 |
101,8 |
103,8 |
104,8 |
105,8 |
106,8 |
108,8 |
110,8 |
|
2.500 |
98,3 |
100,3 |
102,3 |
104,3 |
105,3 |
106,3 |
107,3 |
109,3 |
111,3 |
|
3.150 |
90,3 |
92,3 |
94,3 |
96,3 |
97,3 |
98,3 |
99,3 |
101,3 |
103,3 |
|
4.000 |
82,4 |
84,4 |
86,4 |
88,4 |
89,4 |
90,4 |
91,4 |
93,4 |
95,4 |
|
5.000 |
77,9 |
79,9 |
81,9 |
83,9 |
84,9 |
85,9 |
86,9 |
88,9 |
90,9 |
|
6.300 |
70,7 |
72,7 |
74,7 |
76,7 |
77,7 |
78,7 |
79,7 |
81,7 |
83,7 |
|
8.000 |
66,1 |
68,1 |
70,1 |
72,1 |
73,1 |
74,1 |
75,1 |
77,1 |
79,1 |
|
10.000 |
61,8 |
63,8 |
65,8 |
67,8 |
68,8 |
69,8 |
70,8 |
72,8 |
74,8 |
Voor betonnen bruggen wordt de brugoverdrachtsfunctie van sn=1 gebruikt in combinatie met de spooroverdrachtsfunctie horende bij bovenbouw die op de brug aanwezig is.
|
Voertuigtype |
Voertuiglengte |
Na/voertuig |
LH,VEH |
LW,0,idling |
A3 |
Lr,VEH |
|
Cat 1 |
26 |
4 |
‘920 mm’ |
‘cat1 | A’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
De wielruwheid is voor elke categorie apart bepaald. De parameterwaarden staan in tabel 2.3 m |
|
Cat 2 |
26,6 |
4 |
‘920 mm’ |
nvt |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 3 |
26,1 |
4 |
‘920 mm’ |
‘cat3 | A’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 4 |
15 |
4 |
‘920 mm’ |
nvt |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 5 |
15 |
4 |
‘920 mm’ |
‘cat5 | AB’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 6 |
26,2 |
4 |
‘920 mm’ |
‘cat6 | AB’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 7 |
30 |
6 |
‘680 mm’ |
nvt |
‘50 kN | 680 mm’ |
|
|
Cat 8 |
27 |
4 |
‘920 mm’ |
‘cat8 | A’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 9* |
199 |
25 |
‘920 mm’ |
‘cat9 | AB’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 10 |
15 |
3 |
‘A32’ |
‘cat10 | A’ |
‘50 kN | 680 mm’ |
|
|
Cat 11 |
15 |
4 |
‘920 mm’ |
nvt |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Cat 12 |
19,2 |
2,6 |
‘840 mm’ |
‘cat12 | A’ |
‘100 kN | 920 mm’ |
|
|
Trams |
29 |
6 |
‘680 mm’ |
nvt |
‘50 kN | 680 mm’ |
|
|
‘920 mm’ |
‘840 mm’ |
‘680 mm’ |
‘A32’ |
|
50 |
75,4 |
75,4 |
75,4 |
62,7 |
|
63 |
77,3 |
77,3 |
77,3 |
67,6 |
|
80 |
81,1 |
81,1 |
81,1 |
70,6 |
|
100 |
84,1 |
84,1 |
84,1 |
80,4 |
|
125 |
83,3 |
82,8 |
82,8 |
84,4 |
|
160 |
84,3 |
83,3 |
83,3 |
89,0 |
|
200 |
|
84,1 |
83,9 |
87,9 |
|
250 |
90,1 |
86,9 |
86,3 |
87,7 |
|
|
89,8 |
87,9 |
88,0 |
81,4 |
|
400 |
|
89,9 |
92,2 |
77,6 |
|
500 |
88,8 |
90,9 |
93,9 |
85,6 |
|
630 |
90,4 |
91,5 |
92,5 |
89,1 |
|
800 |
92,4 |
91,5 |
90,9 |
90,9 |
|
1.000 |
94,9 |
93,0 |
90,4 |
96,1 |
|
1.250 |
100,4 |
98,7 |
93,2 |
98,0 |
|
1.600 |
104,6 |
101,6 |
93,5 |
108,0 |
|
2.000 |
109,6 |
107,6 |
99,6 |
112,0 |
|
2.500 |
114,9 |
111,9 |
104,9 |
113,0 |
|
|
|
114,5 |
108,0 |
105,0 |
|
4.000 |
|
114,5 |
111,0 |
107,0 |
|
5.000 |
115,5 |
115,0 |
111,5 |
103,0 |
|
|
115,6 |
115,1 |
111,6 |
99,9 |
|
8.000 |
|
115,5 |
112,0 |
100,3 |
|
10.000 |
116,7 |
116,2 |
112,7 |
101,0 |
|
LW,0,idling |
‘cat1 | A’ |
‘cat3 | A’ |
‘cat5 | AB’ |
‘cat6 | AB’ |
‘cat8 | A’ |
‘cat9 | AB’ |
‘cat10 | A’ |
|||||||
|
50 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
109,0 |
109,0 |
0,0 |
0,0 |
99,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
0,0 |
0 |
|
63 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
109,0 |
109,0 |
0,0 |
0,0 |
99,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
0,0 |
0 |
|
80 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
109,0 |
109,0 |
0,0 |
0,0 |
99,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
0,0 |
0 |
|
100 |
0,0 |
0 |
97,0 |
0 |
95,0 |
95,0 |
93,1 |
93,1 |
86,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
95,7 |
0 |
|
125 |
0,0 |
0 |
97,0 |
0 |
95,0 |
95,0 |
93,1 |
93,1 |
86,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
95,7 |
0 |
|
160 |
0,0 |
0 |
97,0 |
0 |
95,0 |
95,0 |
93,1 |
93,1 |
86,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
95,7 |
0 |
|
200 |
98,1 |
0 |
107,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
103,1 |
103,1 |
95,6 |
0 |
101,0 |
98,7 |
0,0 |
0 |
|
250 |
98,1 |
0 |
107,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
103,1 |
103,1 |
95,6 |
0 |
101,0 |
98,7 |
0,0 |
0 |
|
316 |
98,1 |
0 |
107,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
103,1 |
103,1 |
95,6 |
0 |
101,0 |
98,7 |
0,0 |
0 |
|
400 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
0,0 |
0,0 |
101,6 |
0 |
106,0 |
103,7 |
0,0 |
0 |
|
500 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
0,0 |
0,0 |
101,6 |
0 |
106,0 |
103,7 |
0,0 |
0 |
|
630 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
0,0 |
0,0 |
101,6 |
0 |
106,0 |
103,7 |
0,0 |
0 |
|
800 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
94,0 |
0,0 |
0,0 |
96,6 |
0 |
104,0 |
101,7 |
0,0 |
0 |
|
1.000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
94,0 |
0,0 |
0,0 |
96,6 |
0 |
104,0 |
101,7 |
0,0 |
0 |
|
1.250 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
94,0 |
0,0 |
0,0 |
96,6 |
0 |
104,0 |
101,7 |
0,0 |
0 |
|
1.600 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
96,0 |
96,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
91,7 |
0,0 |
0 |
|
2.000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
96,0 |
96,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
91,7 |
0,0 |
0 |
|
2.500 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
96,0 |
96,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
91,7 |
0,0 |
0 |
|
3.160 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
95,0 |
92,7 |
0,0 |
0 |
|
4.000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
95,0 |
92,7 |
0,0 |
0 |
|
5.000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
95,0 |
92,7 |
0,0 |
0 |
|
6.350 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
92,0 |
89,7 |
0,0 |
0 |
|
8.000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
92,0 |
89,7 |
0,0 |
0 |
|
10.000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
92,0 |
89,7 |
0,0 |
0 |
|
Lr,VEH |
Cat 1 |
Cat 2 |
Cat 3 |
Cat 4 |
Cat 5 |
Cat 6 |
Cat 7 |
Cat 8 |
Cat 9 |
Cat 10 |
Cat 11 |
Trams |
|
2000 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
29,9 |
24,8 |
25,1 |
24,8 |
24,8 |
12,3 |
|
1.600 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
29,9 |
24,8 |
25,1 |
24,8 |
24,8 |
12,3 |
|
1.250 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
28,5 |
24,8 |
22,1 |
24,8 |
24,8 |
12,3 |
|
1.000 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
27,6 |
24,8 |
20,0 |
24,8 |
24,8 |
12,3 |
|
800 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
27,2 |
24,8 |
19,0 |
24,8 |
24,8 |
12,3 |
|
630 |
23,3 |
23,3 |
23,3 |
24,7 |
24,7 |
23,3 |
25,4 |
23,3 |
14,0 |
24,0 |
23,3 |
12,3 |
|
500 |
14,7 |
21,7 |
14,7 |
17,0 |
17,0 |
14,7 |
19,7 |
14,7 |
9,0 |
14,0 |
14,7 |
12,3 |
|
400 |
11,0 |
17,6 |
14,0 |
11,0 |
11,0 |
12,4 |
16,9 |
9,7 |
7,0 |
11,0 |
9,7 |
12,3 |
|
315 |
10,0 |
14,6 |
12,0 |
10,0 |
10,0 |
9,4 |
13,2 |
6,7 |
1,4 |
10,0 |
15,9 |
12,3 |
|
250 |
7,0 |
13,7 |
11,0 |
10,0 |
10,0 |
6,7 |
9,1 |
6,7 |
3,1 |
8,0 |
16,3 |
12,3 |
|
200 |
6,0 |
14,3 |
11,0 |
8,0 |
8,0 |
7,4 |
8,4 |
5,4 |
5,4 |
6,0 |
13,0 |
12,9 |
|
160 |
5,0 |
14,5 |
10,0 |
9,0 |
9,0 |
9,6 |
8,9 |
8,1 |
6,4 |
4,0 |
13,0 |
10,9 |
|
125 |
8,0 |
14,5 |
9,0 |
12,0 |
12,0 |
6,8 |
6,1 |
8,3 |
6,0 |
2,0 |
12,0 |
8,0 |
|
100 |
7,0 |
14,7 |
4,4 |
13,0 |
13,0 |
4,4 |
6,9 |
8,0 |
4,0 |
–4,0 |
9,0 |
5,0 |
|
80 |
5,0 |
13,9 |
5,6 |
11,8 |
11,8 |
5,6 |
6,2 |
6,0 |
5,0 |
–6,0 |
8,0 |
1,0 |
|
63 |
6,0 |
13,4 |
4,2 |
10,2 |
10,2 |
4,2 |
3,5 |
7,0 |
6,0 |
–7,0 |
4,8 |
–2,0 |
|
50 |
7,0 |
9,9 |
3,9 |
9,9 |
9,0 |
3,9 |
–1,0 |
4,0 |
0,0 |
–9,0 |
4,0 |
–5,0 |
|
40 |
7,0 |
9,8 |
3,8 |
7,5 |
6,0 |
3,8 |
–2,0 |
3,0 |
0,0 |
–10,0 |
–1,0 |
–9,4 |
|
31,5 |
7,0 |
7,0 |
–1,9 |
7,0 |
6,0 |
–1,9 |
–2,0 |
–2,0 |
1,0 |
–11,0 |
–1,9 |
–11,0 |
|
25 |
7,0 |
7,4 |
0,1 |
6,0 |
6,0 |
0,1 |
–2,0 |
–2,0 |
0,0 |
–13,0 |
–1,0 |
–13,0 |
|
20 |
8,0 |
9,0 |
1,0 |
5,0 |
5,0 |
1,0 |
–1,5 |
1,0 |
0,0 |
–14,0 |
–2,0 |
–15,0 |
|
16 |
7,0 |
7,0 |
2,0 |
7,0 |
7,0 |
2,0 |
–2,2 |
–0,4 |
–2,0 |
–16,0 |
–3,0 |
–17,0 |
|
12,5 |
2,1 |
1,0 |
–0,2 |
3,0 |
3,0 |
–0,2 |
–2,0 |
–5,4 |
–3,9 |
–17,0 |
0,0 |
–17,1 |
|
10 |
–3,0 |
–1,0 |
–1,7 |
–2,0 |
–2,0 |
–1,7 |
0,0 |
–10,0 |
–7,2 |
–18,0 |
–3,0 |
–18,1 |
|
8 |
–2,7 |
–3,0 |
–2,7 |
–2,0 |
–2,0 |
–2,7 |
–5,2 |
–12,0 |
–9,1 |
–19,0 |
–5,3 |
–19,1 |
|
6,3 |
–8,7 |
–8,7 |
–7,3 |
–5,0 |
–5,0 |
–7,3 |
–5,9 |
–13,0 |
–8,0 |
–20,0 |
–6,0 |
–21,1 |
|
5 |
–8,3 |
–8,3 |
–5,7 |
–6,0 |
–6,0 |
–5,7 |
–3,9 |
–14,0 |
–8,3 |
–21,0 |
–8,0 |
–22,1 |
|
4 |
–13,3 |
–13,3 |
–6,3 |
–11,0 |
–7,0 |
–6,3 |
–8,6 |
–16,0 |
–11,0 |
–22,0 |
–11,0 |
–23,1 |
|
3,15 |
–14,1 |
–16,1 |
–8,4 |
–12,0 |
–8,0 |
–8,4 |
–10,2 |
–18,0 |
–12,4 |
–24,1 |
–12,0 |
–24,1 |
|
2,5 |
–21,0 |
–19,8 |
–13,4 |
–15,0 |
–11,0 |
–13,4 |
–10,6 |
–20,0 |
–11,9 |
–26,0 |
–15,0 |
–25,1 |
|
2 |
–22,0 |
–18,1 |
–14,4 |
–17,0 |
–12,0 |
–14,4 |
–11,6 |
–21,0 |
–11,6 |
–27,0 |
–17,0 |
–26,1 |
|
1,6 |
–23,0 |
–17,3 |
–14,1 |
–18,0 |
–13,0 |
–14,1 |
–12,6 |
–23,0 |
–11,5 |
–27,1 |
–18,0 |
–27,1 |
|
1,25 |
–23,0 |
–17,3 |
–14,1 |
–19,0 |
–14,0 |
–14,1 |
–12,7 |
–24,0 |
–11,5 |
–27,1 |
–19,0 |
–28,1 |
|
1 |
–23,0 |
–17,3 |
–14,1 |
–20,0 |
–16,0 |
–14,1 |
–12,7 |
–26,0 |
–11,5 |
–27,1 |
–20,0 |
–28,1 |
|
0,8 |
–23,0 |
–17,3 |
–14,1 |
–20,0 |
–18,0 |
–14,1 |
–12,7 |
–28,0 |
–11,5 |
–27,1 |
–20,0 |
–28,1 |
|
Frequentie [Hz] |
‘cat1 | A’ |
‘cat3 | A’ |
‘cat5 | AB’ |
‘cat6 | AB’ |
‘cat8 | A’ |
‘cat9 | AB’ |
‘cat10 | A’ |
‘cat12 | A’ |
||||||||
|
50 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
109,0 |
109,0 |
0,0 |
0,0 |
99,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
63 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
109,0 |
109,0 |
0,0 |
0,0 |
99,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
80 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
109,0 |
109,0 |
0,0 |
0,0 |
99,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
100 |
0,0 |
0 |
97,0 |
0 |
95,0 |
95,0 |
93,1 |
93,1 |
86,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
95,7 |
0 |
100,6 |
0 |
|
125 |
0,0 |
0 |
97,0 |
0 |
95,0 |
95,0 |
93,1 |
93,1 |
86,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
95,7 |
0 |
100,6 |
0 |
|
160 |
0,0 |
0 |
97,0 |
0 |
95,0 |
95,0 |
93,1 |
93,1 |
86,6 |
0 |
98,0 |
98,0 |
95,7 |
0 |
100,6 |
0 |
|
200 |
98,1 |
0 |
107,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
103,1 |
103,1 |
95,6 |
0 |
101,0 |
98,7 |
0,0 |
0 |
86,6 |
0 |
|
250 |
98,1 |
0 |
107,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
103,1 |
103,1 |
95,6 |
0 |
101,0 |
98,7 |
0,0 |
0 |
86,6 |
0 |
|
315 |
98,1 |
0 |
107,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
103,1 |
103,1 |
95,6 |
0 |
101,0 |
98,7 |
0,0 |
0 |
86,6 |
0 |
|
400 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
0,0 |
0,0 |
101,6 |
0 |
106,0 |
103,7 |
0,0 |
0 |
98,6 |
0 |
|
500 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
0,0 |
0,0 |
101,6 |
0 |
106,0 |
103,7 |
0,0 |
0 |
98,6 |
0 |
|
630 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
103,0 |
103,0 |
0,0 |
0,0 |
101,6 |
0 |
106,0 |
103,7 |
0,0 |
0 |
98,6 |
0 |
|
800 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
94,0 |
0,0 |
0,0 |
96,6 |
0 |
104,0 |
101,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
1.000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
94,0 |
0,0 |
0,0 |
96,6 |
0 |
104,0 |
101,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
1.250 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
94,0 |
0,0 |
0,0 |
96,6 |
0 |
104,0 |
101,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
1.600 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
96,0 |
96,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
91,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
2.000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
96,0 |
96,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
91,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
2.500 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
96,0 |
96,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
94,0 |
91,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
3.150 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
95,0 |
92,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
4.000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
95,0 |
92,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
5.000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
95,0 |
92,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
6.300 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
92,0 |
89,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
8.000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
92,0 |
89,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
1.0000 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0 |
92,0 |
89,7 |
0,0 |
0 |
0 |
0 |
|
Golflengte [mm] |
Cat 1 |
Cat 2 |
Cat 3 |
Cat 4 |
Cat 5 |
Cat 6 |
Cat 7 |
Cat 8 |
Cat 9 |
Cat 10 |
Cat 11 |
Cat 12 |
Trams |
|
2.000 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
29,9 |
24,8 |
25,1 |
24,8 |
24,8 |
24,0 |
12,3 |
|
1.600 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
29,9 |
24,8 |
25,1 |
24,8 |
24,8 |
24,0 |
12,3 |
|
1.250 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
28,5 |
24,8 |
22,1 |
24,8 |
24,8 |
24,0 |
12,3 |
|
1.000 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
27,6 |
24,8 |
20,0 |
24,8 |
24,8 |
24,0 |
12,3 |
|
800 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
24,8 |
27,2 |
24,8 |
19,0 |
24,8 |
24,8 |
24,0 |
12,3 |
|
630 |
23,3 |
23,3 |
23,3 |
24,7 |
24,7 |
23,3 |
25,4 |
23,3 |
14,0 |
24,0 |
23,3 |
24,0 |
12,3 |
|
500 |
14,7 |
21,7 |
14,7 |
17,0 |
17,0 |
14,7 |
19,7 |
14,7 |
9,0 |
14,0 |
14,7 |
22,0 |
12,3 |
|
400 |
11,0 |
17,6 |
14,0 |
11,0 |
11,0 |
12,4 |
16,9 |
9,7 |
7,0 |
11,0 |
9,7 |
20,0 |
12,3 |
|
315 |
10,0 |
14,6 |
12,0 |
10,0 |
10,0 |
9,4 |
13,2 |
6,7 |
1,4 |
10,0 |
15,9 |
21,0 |
12,3 |
|
250 |
7,0 |
13,7 |
11,0 |
10,0 |
10,0 |
6,7 |
9,1 |
6,7 |
3,1 |
8,0 |
16,3 |
17,0 |
12,3 |
|
200 |
6,0 |
14,3 |
11,0 |
8,0 |
8,0 |
7,4 |
8,4 |
5,4 |
5,4 |
6,0 |
13,0 |
14,0 |
12,9 |
|
160 |
5,2 |
14,6 |
10,1 |
9,1 |
9,1 |
9,7 |
8,9 |
8,3 |
6,6 |
4,0 |
13,1 |
12,0 |
10,9 |
|
125 |
8,3 |
14,7 |
9,3 |
12,2 |
12,2 |
7,1 |
6,1 |
8,6 |
6,4 |
2,0 |
12,2 |
11,0 |
8,0 |
|
100 |
7,4 |
15,0 |
4,9 |
13,3 |
13,3 |
4,9 |
7,0 |
8,4 |
4,6 |
–3,4 |
9,4 |
10,0 |
5,2 |
|
80 |
5,6 |
14,3 |
6,2 |
12,2 |
12,2 |
6,2 |
6,5 |
6,5 |
5,6 |
–4,7 |
8,5 |
9,0 |
1,4 |
|
63 |
6,5 |
13,8 |
4,7 |
10,6 |
10,6 |
4,7 |
3,6 |
7,5 |
6,5 |
–6,4 |
5,3 |
8,0 |
–1,7 |
|
50 |
7,6 |
10,4 |
4,6 |
10,4 |
9,6 |
4,6 |
–0,4 |
4,7 |
0,9 |
–6,9 |
4,7 |
0,0 |
–3,9 |
|
40 |
8,2 |
10,9 |
5,1 |
8,6 |
7,2 |
5,1 |
–0,9 |
4,4 |
1,8 |
–6,5 |
0,9 |
–6,0 |
–6,1 |
|
31,5 |
8,9 |
8,9 |
1,3 |
8,9 |
8,0 |
1,3 |
–0,9 |
1,2 |
3,5 |
–7,2 |
1,3 |
–8,0 |
–7,2 |
|
25 |
10,1 |
10,5 |
3,9 |
9,2 |
9,2 |
3,9 |
0,1 |
2,3 |
3,8 |
–6,2 |
3,1 |
–2,0 |
–6,2 |
|
20 |
11,3 |
12,3 |
4,7 |
8,4 |
8,4 |
4,7 |
0,5 |
4,7 |
3,9 |
–7,3 |
2,2 |
–2,0 |
–7,6 |
|
16 |
12,3 |
12,3 |
7,6 |
12,3 |
12,3 |
7,6 |
0,5 |
5,4 |
4,1 |
–7,6 |
3,3 |
5,0 |
–7,8 |
|
12,5 |
7,6 |
6,6 |
5,5 |
8,4 |
8,4 |
5,5 |
2,1 |
1,2 |
2,3 |
–6,2 |
5,7 |
1,0 |
–6,2 |
|
10 |
3,5 |
5,3 |
4,7 |
4,4 |
4,4 |
4,7 |
5,6 |
–1,3 |
0,3 |
–4,6 |
3,5 |
–2,0 |
–4,7 |
|
8 |
4,6 |
4,3 |
4,6 |
5,2 |
5,2 |
4,6 |
0,9 |
–1,8 |
–0,2 |
–5,6 |
2,4 |
–2,0 |
–5,7 |
|
6,3 |
–0,2 |
–0,2 |
0,8 |
2,7 |
2,7 |
0,8 |
–0,1 |
–2,9 |
0,3 |
–7,6 |
1,9 |
–1,0 |
–7,8 |
|
5 |
–1,5 |
–1,5 |
0,7 |
0,4 |
0,4 |
0,7 |
2,0 |
–5,3 |
–1,5 |
–8,1 |
–1,3 |
–2,0 |
–8,3 |
|
4 |
–5,6 |
–5,6 |
–0,2 |
–4,1 |
–0,8 |
–0,2 |
–1,4 |
–7,1 |
–4,1 |
–8,0 |
–4,1 |
–6,0 |
–8,2 |
|
3,15 |
–7,2 |
–8,4 |
–2,8 |
–5,7 |
–2,4 |
–2,8 |
–2,6 |
–9,3 |
–6,0 |
–8,8 |
–5,7 |
–5,0 |
–8,8 |
|
2,5 |
–12,1 |
–11,6 |
–7,9 |
–9,1 |
–6,0 |
–7,9 |
–2,3 |
–11,7 |
–6,8 |
–9,0 |
–9,1 |
–5,0 |
–8,9 |
|
2 |
–11,4 |
–9,8 |
–7,5 |
–9,1 |
–5,6 |
–7,5 |
–4,2 |
–11,0 |
–5,3 |
–11,1 |
–9,1 |
–7,0 |
–11,0 |
|
1,6 |
–12,5 |
–9,8 |
–7,6 |
–10,3 |
–6,7 |
–7,6 |
–5,8 |
–12,5 |
–5,4 |
–12,6 |
–10,3 |
–10,0 |
–12,6 |
|
1,25 |
–13,5 |
–10,5 |
–8,1 |
–11,6 |
–8,0 |
–8,1 |
–4,1 |
–13,9 |
–5,9 |
–11,2 |
–11,6 |
–13,0 |
–11,4 |
|
1 |
–13,8 |
–10,8 |
–8,3 |
–12,4 |
–9,8 |
–8,3 |
–4,3 |
–14,7 |
–6,1 |
–11,5 |
–12,4 |
–15,0 |
–11,6 |
|
0,8 |
–13,9 |
–10,9 |
–8,4 |
–12,5 |
–11,3 |
–8,4 |
–4,5 |
–15,2 |
–6,2 |
–11,7 |
–12,5 |
–15,0 |
–11,9 |
|
|
‘Cat9 aero’ LW,0,1 | LW,0,2 |
|
|
‘Cat9 aero’ LW,0,1 | LW,0,2 |
||
|
alpha |
50 |
50 |
|
|
|
|
|
50 |
135,0 |
129,0 |
|
800 |
125,5 |
119,5 |
|
63 |
135,0 |
129,0 |
|
1.000 |
125,5 |
119,5 |
|
80 |
135,0 |
129,0 |
|
1.250 |
125,5 |
119,5 |
|
100 |
128,0 |
122,0 |
|
1.600 |
128,0 |
125,0 |
|
125 |
128,0 |
122,0 |
|
2.000 |
128,0 |
125,0 |
|
160 |
128,0 |
122,0 |
|
2.500 |
128,0 |
125,0 |
|
200 |
127,0 |
121,0 |
|
|
123,0 |
117,0 |
|
250 |
127,0 |
121,0 |
|
4.000 |
123,0 |
117,0 |
|
|
127,0 |
121,0 |
|
5.000 |
123,0 |
117,0 |
|
400 |
125,5 |
119,5 |
|
|
119,0 |
113,0 |
|
500 |
125,5 |
119,5 |
|
8.000 |
119,0 |
113,0 |
|
630 |
125,5 |
119,5 |
|
10.000 |
119,0 |
113,0 |
DDD
Binnen bijlage XXXIII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De afmetingen van de industriebronnen zijn zeer uiteenlopend. Ze kunnen zowel grote industriële fabrieken als kleine geconcentreerde bronnen zijn, zoals klein gereedschap of fabrieksmachines. Daarom moet voor de specifieke ter beoordeling voorliggende bron een relevante modelleringstechniek worden gebruikt. Afhankelijk van de omvang en de wijze waarop verschillende individuele bronnen zich over een gebied uitstrekken, waarbij elke bron tot hetzelfde industrieterrein behoort, kunnen deze als puntbronnen, bronlijnen of diffuse bronnen worden gemodelleerd. In de praktijk worden de berekeningen van het geluidseffect altijd op puntbronnen gebaseerd, maar verschillende puntbronnen kunnen worden gebruikt om een bijzonder complexe bron weer te geven, die zich hoofdzakelijk over een lijn of gebied uitstrekt.
De werkelijke geluidsbronnen worden gemodelleerd door middel van equivalente geluidsbronnen die door een of meer puntbronnen worden weergegeven zodat het totale geluidsvermogen van de werkelijke bron overeenkomt met de som van de individuele geluidsvermogens die toe te schrijven zijn aan de verschillende puntbronnen.
De algemene regels die bij de bepaling van het aantal te gebruiken puntbronnen worden toegepast, zijn:
lijn- of oppervlaktebronnen waarvan de grootste diameter minder dan de helft van de afstand tussen de bron en het waarneempunt is, kunnen als individuele puntbronnen worden gemodelleerd;
bronnen waarvan de grootste afmeting meer dan de helft van de afstand tussen de bron en het waarneempunt is, moeten als een reeks incoherente puntbronnen in een lijn of als een reeks incoherente puntbronnen over een gebied worden gemodelleerd, zodanig dat voor elk van deze bronnen aan de voorwaarde van de halve afstand wordt voldaan. De verdeling over een gebied kan een verticale verdeling van puntbronnen omvatten;
voor bronnen waarvan de grootste hoogteafmetingen meer dan 2 m bedragen of die vlakbij de grond zijn, moet bijzondere aandacht aan de hoogte van de bron worden besteed. Verdubbeling van het aantal bronnen, door ze alleen in de z-component te herverdelen, leidt niet noodzakelijkerwijs tot aanzienlijk betere resultaten voor deze bron;
voor elke bron geldt dat een verdubbeling van het aantal bronnen over het brongebied (in alle dimensies) niet noodzakelijkerwijs tot aanzienlijk betere resultaten leidt.
Een vaste positie van de equivalente geluidsbronnen is niet mogelijk, gezien het grote aantal configuraties dat een industrieterrein kan hebben. Goede praktijken zijn normaliter van toepassing.
De volgende informatie omvat de volledige reeks invoergegevens voor berekeningen van geluidsvoortplanting met de methoden die voor geluidskartering worden gebruikt:
uitgestraald geluidsvermogensspectrum in octaafbanden,
bedrijfstijden (overdag, 's avonds, 's nachts, op basis van jaarlijks gemiddelde),
locatie (coördinaten x, y) en hoogte (z) van de geluidsbron,
soort bron (punt, lijn, diffuus),
afmetingen en oriëntatie,
bedrijfscondities van de bron,
richteffect van de bron.
Het geluidsvermogen van de puntbron en diffuse bron moet worden gedefinieerd als:
Het geluidsvermogen van twee typen bronlijnen moet worden gedefinieerd als:
bronlijnen die transportbanden, pijpleidingen enz., weergeven, geluidsvermogen per meter lengte LW en richteffect als een functie van de twee orthogonale coördinaten op de as van de bronlijn,
bronlijnen die rijdende voertuigen weergeven, elk gekoppeld aan geluidsvermogen LW en richteffect als een functie van de twee orthogonale coördinaten op de as van de bronlijn en geluidsvermogen per meter LW afgeleid aan de hand van de snelheid en het aantal voertuigen die overdag, 's avonds en 's nachts op deze lijn rijden. De correctie voor de bedrijfsuren die moeten worden toegevoegd aan het geluidsbronvermogen om het gecorrigeerde geluidsvermogen te bepalen dat voor berekeningen over elke tijdsperiode, CW in dB, wordt gebruikt, wordt als volgt berekend:
bronlijnen die rijdende voertuigen weergeven, worden berekend volgens formule 2.2.1.
waarbij:
V de snelheid van het voertuig [km/h] is;
n het aantal passages van de voertuigen per periode [–] is;
l de totale lengte van de bron [m] is.
De invoer van de bedrijfsuren is essentieel voor de berekening van geluidsniveaus. De bedrijfsuren worden voor de dag-, avond- en nachtperiode gegeven en, als de voortplanting afwijkende meteorologische categorieën gebruikt die tijdens elke dag-, nacht- en avondperiode zijn gedefinieerd, wordt een verfijnde verdeling van de bedrijfsuren gegeven in deelperioden die congrueren met de verdeling van meteorologische categorieën. Deze informatie berust op een jaarlijks gemiddelde.
De correctie voor de bedrijfsuren, die aan het brongeluidsvermogen wordt toegevoegd om het gecorrigeerde geluidsvermogen te bepalen dat voor de berekeningen over elke tijdsperiode CW in dB wordt gebruikt, wordt als volgt berekend:
waarbij:
T de actieve brontijd per periode is op basis van een jaarlijks gemiddelde situatie, in uren;
Tref de referentieperiode in uren is (bv. dag is 12 uur, avond is 4 uur, nacht is 8 uur).
Voor de dominantere bronnen wordt de correctie van de jaarlijkse gemiddelde bedrijfsuren binnen minstens 0,5 dB tolerantie geschat om een aanvaardbare nauwkeurigheid (die gelijk is aan een onzekerheid van minder dan 10% in de definitie van de actieve brontijd) te verkrijgen.
Het richteffect van de bron is nauw verbonden met de positie van de equivalente geluidsbron naast of vlakbij oppervlakken. Omdat de voortplantingsmethode met de reflectie van het nabijgelegen oppervlak en de geluidsabsorptie ervan rekening houdt, is het noodzakelijk om de locatie van de nabijgelegen oppervlakken zorgvuldig in aanmerking te nemen. In het algemeen worden de volgende twee gevallen altijd onderscheiden:
brongeluidsvermogen en richteffect worden ten opzichte van een bepaalde werkelijke bron bepaald en gegeven wanneer die zich in vrij veld bevindt (exclusief het terreineffect). Dit is in overeenstemming met de definities met betrekking tot de voortplanting, indien aangenomen wordt dat er zich geen nabijgelegen oppervlak op minder dan 0,01 m van de bron bevindt en dat oppervlakken op een afstand van 0,01 m of meer in de berekening van de voortplanting worden opgenomen;
brongeluidsvermogen en richteffect worden ten opzichte van een bepaalde werkelijke bron bepaald en gegeven wanneer die in een specifieke locatie is geplaatst, en daarom zijn brongeluidsvermogen en richteffect in feite ‘equivalent’ omdat ze de modellering van het effect van de nabijgelegen oppervlakken bevatten. Dit wordt bepaald in het ‘half-vrije veld’ volgens de definities met betrekking tot de voortplanting. In dit geval worden de gemodelleerde nabijgelegen oppervlakken van de berekening van de voortplanting uitgesloten.
Het richteffect wordt in de berekening uitgedrukt als een factor ΔLW,dir,xyz(x, y, z) die aan het geluidsvermogen wordt toegevoegd om het juiste richtingsafhankelijke
geluidsvermogen van een referentiegeluidsbron te verkrijgen, zoals gezien door de
geluidsvoortplanting in de gegeven richting. De factor kan worden gegeven als een
functie van de richtingsvector gedefinieerd door (x, y, z) met 
EEE
Binnen bijlage XXXIII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit document omschrijft een methode voor de berekening van de geluidsdemping tijdens de voortplanting ervan buitenshuis. Met de bekende kenmerken van de bron voorspelt deze methode het equivalente constante geluidsniveau op een waarneempunt dat overeenstemt met twee bepaalde soorten van atmosferische omstandigheden:
De in dit document beschreven berekeningsmethode is van toepassing voor weg-, spoor- en industriebronnen. Deze methode is daarom met name van toepassing op de infrastructuur van wegen en spoorlijnen. Luchtvervoer wordt alleen in het toepassingsgebied van de methode opgenomen voor het lawaai dat tijdens grondoperaties wordt voortgebracht, waarbij de start en landing worden uitgesloten.
Industriële infrastructuren die impulsieve of sterk tonale geluiden voortbrengen zoals beschreven in ISO 1996-2: 2007, vallen niet onder het toepassingsgebied van deze methode.
De berekeningsmethode levert geen resultaten voor voortplantingscondities met opwaartse breking (negatieve verticale gradiënt van de effectieve geluidssnelheid), maar deze condities worden bij de berekening van Lden door homogene condities benaderd.
Voor de berekening van de demping door atmosferische absorptie in het geval van vervoersinfrastructuur, worden de temperatuur en vochtigheid volgens ISO 9613-1:1996 berekend.
De methode levert resultaten per octaafband van 63 Hz tot 8 000 Hz. De berekeningen worden voor elk van de middenfrequenties verricht.
Gedeeltelijke afdekkingen en obstakels die, wanneer gemodelleerd, met meer dan 15° in verhouding tot de verticaal aflopen, blijven buiten het toepassingsgebied van deze berekeningsmethode.
Objecten die meer dan 15° aflopen in verhouding tot de verticaal worden niet als reflecterende objecten beschouwd, maar worden in aanmerking genomen bij alle andere aspecten van de voortplanting, zoals grondeffecten en diffractie.
Een enkel scherm wordt als een enkele diffractieberekening berekend, twee of meer schermen in een enkel pad worden als een volgende set van enkele diffracties behandeld door toepassing van de procedure die nader wordt omschreven.
FFF
Binnen bijlage XXXIII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Alle afstanden, hoogten, afmetingen in dit document worden in meter (m) uitgedrukt. De notatie MN staat voor de afstand in 3 dimensies (3D) tussen de punten M en N, gemeten volgens een rechte lijn die deze punten verbindt.
Het is gebruikelijk dat werkelijke hoogten verticaal worden gemeten in een richting loodrecht op het horizontale vlak. Hoogten van punten boven de plaatselijke grond worden aangeduid met h, absolute hoogten van punten en de absolute hoogte van de grond worden aangeduid met de letter H.
Om het werkelijke reliëf van de grond langs een voortplantingspad in aanmerking te nemen, is het begrip ‘equivalente hoogte’ ingevoerd, aangeduid met de letter z. Dit vervangt de werkelijke hoogten in de vergelijkingen van het grondeffect.
De geluidsniveaus, aangeduid met de hoofdletter L, worden uitgedrukt in decibel (dB) per frequentieband wanneer index A wordt weggelaten. De geluidsniveaus in decibel dB(A) krijgen de index A.
De som van de geluidsniveaus als gevolg van wederzijds incoherente bronnen wordt aangeduid
met het teken 
GGG
Binnen bijlage XXXIII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Werkelijke bronnen worden beschreven door een reeks puntbronnen of, bij spoorverkeer en wegverkeer, door incoherente bronlijnen. De voortplantingsmethode gaat ervan uit dat lijn- of diffuse bronnen voorafgaand zijn gesplitst om door een aantal equivalente puntbronnen te worden weergegeven. Dit kan bij voorbewerking van de brongegevens zijn opgetreden of in de pathfinder-component van de berekeningssoftware zijn ontstaan. De wijze waarop dit is gebeurd, valt buiten het toepassingsgebied van de onderhavige methode.
De methode werkt op een geometrisch model dat bestaat uit een reeks verbonden grond-
en obstakeloppervlakken. Een verticaal voortplantingspad wordt op een of meerdere
verticale vlakken ten opzichte van het horizontale vlak ingezet. Voor trajecten die
reflecties op verticale vlakken omvatten die niet orthogonaal op het incidentvlak
zijn, wordt daarna een ander verticaal vlak in aanmerking genomen, waaronder het weerkaatstegereflecteerde deel van het voortplantingspad. In deze gevallen, waar meerdere verticale vlakken
worden gebruikt om het gehele traject van de bron naar het waarneempunt te beschrijven,
worden de verticale vlakken vervolgens afgevlakt, net als een uitvouwend Chinees kamerscherm.
De equivalente hoogten worden verkregen van het gemiddelde grondvlak tussen de bron en het waarneempunt. Dit vervangt de werkelijke grond met een fictief vlak dat het gemiddelde profiel van de grond weergeeft.

1: Werkelijk reliëf
2: Gemiddeld vlak
De equivalente hoogte van een punt is zijn orthogonale hoogte in verhouding tot het gemiddelde grondvlak. De equivalente bronhoogte zs en de equivalente hoogte van het waarneempunt zo kan daarom worden gedefinieerd. De afstand tussen de bron en het waarneempunt geprojecteerd over het gemiddelde grondvlak wordt aangeduid met dp.
Als de equivalente hoogte van een punt negatief wordt, dat wil zeggen als het punt zich onder het gemiddelde grondvlak bevindt, wordt een hoogte van nul aangehouden en dan is het equivalente punt identiek aan zijn eventuele spiegelpunt.
In het vlak van het pad kan de topografie (waaronder terrein, heuvels, spoortaluds en andere kunstmatige obstakels, gebouwen,...) aan de hand van een geordende verzameling van afzonderlijke punten (xk, Hk); k є {1,..., n} worden beschreven. Deze reeks punten definieert een polylijn of, op gelijke wijze, een reeks rechtlijnige segmenten Hk = ak x + bk, x є [xk, xk+1]; k є {1, ..., n}, waarbij:
Het gemiddelde vlak wordt weergegeven door de rechte lijn Z = ax + b; x є [x1, xn], die aan de polylijn is aangepast door middel van een benadering van het kleinste kwadraat. De vergelijking van de gemiddelde lijn kan analytisch worden uitgewerkt.
Met behulp van:
worden de coëfficiënten van de rechte lijn verkregen door:
waarbij segmenten met xk+1 = xk buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van vergelijking 2.5.3.
Bijdragen van reflectie worden in aanmerking genomen door de invoering van spiegelbronnen, zoals hieronder beschreven.
HHH
Binnen bijlage XXXIII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor een puntbron S van richtingsafhankelijk geluidsvermogen LW,0,dir en voor een specifieke frequentieband wordt het equivalente constante geluidsniveau op het waarneempunt R in de gegeven atmosferische omstandigheden volgens de onderstaande vergelijkingen verkregen.
Geluidsniveau in gunstige omstandigheden (LF) voor een pad (S,R)
De term AF geeft de totale demping weer langs het voortplantingspad in gunstige omstandigheden, en wordt als volgt uitgesplitst:
waarbij
Adiv de demping door geometrische divergentie is;
Aatm de demping door atmosferische absorptie is;
Aboundary,F de demping door de grens van het voortplantingsmedium in gunstige omstandigheden is.
De volgende termen kunnen erin vervat zijn:
Voor een bepaald pad en bepaalde frequentieband zijn de volgende twee scenario's mogelijk:
De procedure is volkomen identiek aan het geval van gunstige omstandigheden in het vorige gedeelte.
De term AH geeft de totale demping weer langs het voortplantingspad in homogene omstandigheden, en wordt als volgt uitgesplitst:
waarbij
Adiv de demping door geometrische divergentie is;
Aatm de demping door atmosferische absorptie is;
Aboundary,H de demping door de grens van het voortplantingsmedium in homogene omstandigheden is. De volgende termen kunnen erin vervat zijn:
Aground,H, de demping door de grond in homogene omstandigheden;
Adif,H, de demping door diffractie in homogene omstandigheden.
Voor een bepaald pad en bepaalde frequentieband zijn de volgende twee scenario's mogelijk:
In stedelijke gebieden is een statistische benadering van de berekening van de geluidsvoortplanting
achter de eerste lijn gebouwen eveneens toegestaan, mits deze methode naar behoren
wordt gedocumenteerd, met inbegrip van relevante informatie over de kwaliteit van
de methode. Deze methode kan de berekening van Aboundary,H en Aboundary,F vervangen door een benadering van de totale demping voor het rechtstreekse pad en
alle weerkaatsingenreflecties. De berekening wordt op de gemiddelde dichtheid en gemiddelde hoogte van alle gebouwen
in het gebied gebaseerd.
Het ‘langdurige’ geluidsniveau langs een pad, uitgaande van een bepaalde puntbron, wordt verkregen uit de logaritmische som van de gewogen geluidsenergie in homogene omstandigheden en de geluidsenergie in gunstige omstandigheden.
Deze geluidsniveaus worden gewogen door het gemiddelde optreedfrequentie p van gunstige omstandigheden in de richting van het pad (S,R):
NB: De gebeurteniswaarden voor p worden in procentenfracties uitgedrukt. Dus indienals de frequentie van optreden 82% is, krijgt de vergelijking (2.5.92.5.9a) p = 0,82.
De gebeurteniswaarden voor p zijn richtingsafhankelijk, in sectorhoeken van 20 graden, en periode afhankelijk. De waarden p per zijn weergegeven in tabel 2.5.a.
|
Sectorhoek (van t/m) |
Dag |
Avond |
Nacht |
|
350 – 10 |
0.29 |
0.32 |
0.32 |
|
10 – 30 |
0.29 |
0.33 |
0.33 |
|
30 – 50 |
0.28 |
0.33 |
0.35 |
|
50 – 70 |
0.29 |
0.35 |
0.36 |
|
70 – 90 |
0.29 |
0.36 |
0.37 |
|
90 – 110 |
0.30 |
0.38 |
0.39 |
|
110 – 130 |
0.31 |
0.39 |
0.41 |
|
130 – 150 |
0.34 |
0.43 |
0.44 |
|
150 – 170 |
0.38 |
0.46 |
0.48 |
|
170 – 190 |
0.42 |
0.50 |
0.51 |
|
190 – 210 |
0.46 |
0.52 |
0.53 |
|
210 – 230 |
0.48 |
0.53 |
0.54 |
|
230 – 250 |
0.49 |
0.52 |
0.53 |
|
250 – 270 |
0.47 |
0.48 |
0.49 |
|
270 – 290 |
0.44 |
0.44 |
0.44 |
|
290 – 310 |
0.39 |
0.39 |
0.39 |
|
310 – 330 |
0.35 |
0.36 |
0.36 |
|
330 – 350 |
0.31 |
0.33 |
0.33 |
De voortplantingsrichtingen als sectorhoeken zijn als volgt gedefinieerd:
De gebeurteniswaarden voor p zijn richtingsafhankelijk en periode afhankelijk. De waarden p worden berekend met de volgende formules:
De voortplantingsrichting ξ is als volgt gedefinieerd:
|
Hoek (ξ) |
Van |
Naar |
|
0 |
Noord |
Zuid |
|
90 |
Oost |
West |
|
180 |
Zuid |
Noord |
|
270 |
West |
Oost |
Het totale langdurige geluidsniveau op het waarneempunt voor een frequentieband wordt
verkregen aan de hand van de energetische optelling van bijdragen van alle N- paden, met inbegrip van alle typen:
waarbij:
n de index van de paden tussen S en R is.
Het in aanmerking nemen van reflectie door middel van spiegelbronnen wordt hieronder beschreven. De procentuele frequentie van gunstige omstandigheden bij reflectie van een pad op een verticaal obstakel wordt geacht identiek te zijn aan de frequentie van het rechtstreekse pad.
Als S' de spiegelbron van S is, wordt het optreedfrequentie p' van het pad (S', R) beschouwd als gelijk te zijn aan optreedfrequentie p van het pad (Si, R).
Het totale geluidsniveau in decibels A (dBA) wordt verkregen door de niveaus in elke frequentieband op te tellen:
waarbij i de index van de frequentieband is. AWC is de A-gewogen correctie volgens de internationale norm IEC 61672-1:2003.
Dit niveau LAeq,LT vormt het eindresultaat, d.w.z. het A-gewogen geluidsdrukniveau over lange termijn op het waarneempunt op een bepaald referentietijdsinterval (bijvoorbeeld dag, avond, nacht of een kortere periode tijdens de dag, avond of nacht).
waarbij i de index van de frequentieband is. AWC is de A-gewogen correctie als volgt:
|
Frequentie [Hz] |
63 |
125 |
250 |
500 |
1.000 |
2.000 |
4.000 |
8.000 |
|
AWCf,i [dB] |
–26,2 |
–16,1 |
–8,6 |
–3,2 |
0 |
1,2 |
1,0 |
–1,1 |
Dit niveau LAeq,LT vormt het eindresultaat, d.w.z. het A-gewogen geluidsdrukniveau over lange termijn op het waarneempunt op een bepaald referentietijdsinterval (bijvoorbeeld dag, avond, nacht of een kortere periode tijdens de dag, avond of nacht).
III
Binnen bijlage XXXIII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De demping door geometrische divergentie, Adiv, komt overeen met een vermindering van het geluidsniveau door de voortplantingsafstand. Voor een puntbron in vrij veld wordt de demping in dB verkregen door:
waarbij d de rechtstreekse schuine afstand in 3D is tussen de bron en het waarneempunt is.
De demping door atmosferische absorptie Aatm tijdens voortplanting over een afstand d wordt verkregen in dB door de vergelijking:
waarbij:
d de rechtstreekse 3D schuine afstand tussen de bron en het waarneempunt is;
αatm de coëfficiënt van atmosferische demping in dB/km op de nominale middenfrequentie voor elke frequentieband is, in overeenstemming met ISO 9613-1.
De waarden van de αatm coëfficiënt worden gegeven voor een temperatuur van 15 °C, een relatieve luchtvochtigheid van 70% en een atmosferische druk van 101 325 Pa. Zij worden met de nauwkeurige middenfrequenties van de frequentieband berekend. Deze waarden voldoen aan ISO 9613-1. Het meteorologische gemiddelde op lange termijn wordt gebruikt indien meteorologische gegevens beschikbaar zijn.
|
Octaafband |
αatm [dB/km] |
|
63 |
0,105 |
|
125 |
0,376 |
|
250 |
1,124 |
|
500 |
|
|
1.000 |
4,079 |
|
2.000 |
8,777 |
|
4.000 |
26,608 |
|
8.000 |
|
De demping door het grondeffect is hoofdzakelijk het gevolg van de interferentie tussen
het weerkaatstegereflecteerde geluid en het geluid dat zich rechtstreeks van de bron naar het waarneempunt voortplant.
Het is fysiek verbonden aan de akoestische absorptie van de grond waarboven de geluidsgolf
zich voortplant. Het is echter ook sterk afhankelijk van atmosferische omstandigheden
tijdens voortplanting, omdat straalafbuiging de hoogte van het pad boven de grond
wijzigt en de effecten van de grond en het land in de buurt van de bron meer of minder
versterkt.
In het geval dat de voortplanting tussen de bron en het waarneempunt door een obstakel in het voortplantingsvlak wordt beïnvloed, wordt het grondeffect aan de kant van de bron en het waarneempunt afzonderlijk berekend. In dit geval verwijzen zs en zr naar de equivalente positie van de bron en/of het waarneempunt, zoals aangegeven hieronder waar de berekening van de diffractie Adif wordt gepresenteerd.
De akoestische absorptie-eigenschappen van de grond houden voornamelijk verband met
zijn porositeit. Compacte grond is in het algemeen weerkaatsendreflecterend en poreuze grond is absorberend.
Voor operationele berekeningen wordt de akoestische absorptie van een grond weergegeven
met een dimensieloze coëfficiënt G, tussen 0 en 1. G is onafhankelijk van de frequentie. Tabel 2.5.dc geeft de G-waarden voor de grond in de openlucht. Het gemiddelde van de coëfficiënt G over een pad krijgt in het algemeen waarden tussen 0 en 1.
|
Beschrijving |
Type |
(kPa • s/m2) |
G-waarde |
|
Zeer zacht (sneeuw of mosachtig) |
A |
12,5 |
1 |
|
Zachte bosgrond (kort, dicht heideachtig of dik mos) |
B |
31,5 |
1 |
|
Niet-compacte, losse grond (veen, gras, losse aarde) |
C |
80 |
1 |
|
Normale niet-compacte grond (bosbodem, weiden) |
D |
200 |
1 |
|
Compact land en grind (compacte gazons, parkland) |
E |
500 |
0,7 |
|
Compacte dichte grond (grindweg, parkeer plaats) |
F |
2.000 |
0,3 |
|
Harde oppervlakken (veelal normaal asfalt, beton) |
G |
20.000 |
0 |
|
Zeer harde en dichte oppervlakken (dicht asfalt, beton, water) |
H |
200.000 |
0 |
Gpath wordt gedefinieerd als de fractie van absorberende grond die over het gehele pad aanwezig is.
Wanneer de bron en het waarneempunt vlakbij elkaar zijn zodat dp ≤ 30(zs + zr), is het verschil tussen de grondsoort nabij de bron en de grondsoort nabij het waarneempunt te verwaarlozen. Daarom wordt om met deze opmerking rekening te houden de grondfactor Gpath uiteindelijk als volgt gecorrigeerd:
waarbij Gs de grondfactor van het brongebied is. Gs = 0 voor wegplatforms wegdekken1(1), betonplatenspoor. Gs = 1 voor ballastsporensporen in ballastbed. Er is geen algemeen antwoord in het geval van industriële bronnen en fabrieken.
G kan in verbinding worden gebracht metgerelateerd aan de stromingsweerstand.


De afstanden dn worden bepaald door een 2D-projectie op het horizontale vlak.
De volgende twee subsecties over berekeningen in homogene en gunstige omstandigheden
introduceren de generieke 

,Gpath en G'path.
Tabel 2.5.d Verband tussen



|
|
Homogene omstandigheden |
Gunstige omstandigheden |
||||
|
Aground |
Δground(S,O) |
Δground(S,O) |
Aground |
Δground(S,O) |
Δground(O,R) |
|
|
|
G'path. |
Gpath |
||||
|
|
G'path. |
Gpath |
G'path. |
Gpath |
||
De demping door het grondeffect in homogene omstandigheden wordt berekend op basis van de volgende vergelijkingen:
indien G'path ≠ 0
waarbij

fm de nominale middenfrequentie is van de frequentieband in kwestie, in Hz, c de snelheid van het geluid in de lucht is, gelijk aan 340 m/s, en cf wordt bepaald door:
waarbij de waarden van w worden verkregen door de onderstaande vergelijking:

bd samengevat.
is de ondergrens van Aground,H.
Voor een pad (Si, R) in homogene omstandigheden zonder diffractie:


Met diffractie, raadpleeg de sectie over diffractie voor de definities van 

indien Gpath = 0: Aground,Hground = – 3 dB
De term 

Het grondeffect in gunstige omstandigheden wordt berekend met de vergelijking van Aground,H, mits de volgende wijzigingen worden gemaakt:
Indien Gpath ≠ 0
In de vergelijking van 2.5.15 (Aground,H) worden de hoogten zss en zrr vervangen door respectievelijk zs + δzs + δzT en ztr + δztr + δzTδzT, , waarbij
a0=2 × 10-4 m-1 is het omgekeerde van de kromtestraal

Indien Gpath = 0: Aground,F, = Aground,F,min
De hoogtecorrecties δzs en δzr brengen het effect van de afbuiging van de geluidstralen over. δzT verdisconteert het effect van de turbulentie.


Voor een pad (Si,R) in gunstige omstandigheden zonder diffractie:


Met diffractie, raadpleeg de volgende sectie voor de definities van 

Gewoonlijk wordt de diffractie aan de bovenkant van elk obstakel op het voortplantingspad onderzocht. Als het pad ‘hoog genoeg’ over de diffractierand loopt, kan Adif = 0 worden vastgesteld en een rechtstreeks zicht worden berekend, met name door de beoordeling van Aground.
In de praktijk wordt voor elke middenfrequentie van de frequentieband het padverschil δ vergeleken met de hoeveelheid –λ/20. Als een obstakel geen diffractie produceert, wat bijvoorbeeld volgens het criterium van Rayleigh wordt bepaald, hoeft Adif niet voor de frequentieband in kwestie te worden berekend. Met andere woorden, in dit geval geldt dat Adif = 0. Anders wordt Adif berekend zoals beschreven in de rest van dit deel. Deze regel geldt in zowel homogene als gunstige omstandigheden, voor zowel enkele als meervoudige diffractie.
In de praktijk worden de volgende specificaties in aanmerking genomen in het unieke verticale vlak dat zowel de bron als het waarneempunt bevat (een uitvouwend Chinees kamerscherm in het geval van een traject met reflecties). De rechtstreekse straal van de bron naar het waarneempunt is een rechte lijn onder homogene voortplantingscondities en een gebogen lijn (boog waarvan de straal afhankelijk is van de lengte van de rechtstreekse straal) onder gunstige voortplantingscondities.
Als de rechtstreekse straal niet is geblokkeerd, wordt de rand D gezocht die het grootste padverschil δ oplevert (de kleinste absolute waarde, omdat deze padverschillen negatief zijn). Diffractie wordt in aanmerking genomen als
Dit is het geval als δ groter is dan λ/4 ‒ δ*, waarbij δ* het padverschil is dat met deze zelfde rand D is berekend, maar is gerelateerd aan de gespiegelde bron S*, berekend met het gemiddelde grondvlak aan de bronkant en aan het gespiegelde waarneempunt R*, berekend met het gemiddelde grondvlak aan de waarneemkant. Om δ* te berekenen worden alleen de punten S*, D en R* in aanmerking genomen – andere randen die het pad S*->D->R* blokkeren, worden verwaarloosd. Voor de bovenstaande overwegingen wordt de golflengte λ berekend met behulp van de nominale middenfrequentie en een geluidssnelheid van 340 m/s.
Als aan deze twee voorwaarden is voldaan, wordt de bronkant door rand D van de waarneemkant gescheiden, worden twee afzonderlijke gemiddelde grondvlakken berekend en wordt Adif berekend zoals beschreven in de rest van deze paragraaf. Anders wordt voor dit pad geen demping door diffractie overwogen, wordt een gemeenschappelijk gemiddeld grondvlak voor het pad S -> R berekend en wordt Aground zonder diffractie (Adif = 0 dB) berekend. Deze regel geldt zowel in homogene als in gunstige omstandigheden.
Wanneer voor een specifieke frequentieband een berekening volgens de in deze sectie beschreven procedure wordt gemaakt, wordt Aground vastgesteld als gelijk te zijn aan 0 dB voor de berekening van de totale demping. Het grondeffect wordt rechtstreeks in de vergelijking van de algemene diffractieberekening in aanmerking genomen.
De hier voorgestelde vergelijkingen worden gebruikt om de diffractie op dunne schermen, dikke schermen, gebouwen, bermen (natuurlijke of kunstmatige) en door de randen van dijken, ingravingen en viaducten te verwerken.
Wanneer verscheidene diffractie-obstakels op een voortplantingspad worden aangetroffen, worden ze behandeld als een meervoudige diffractie door toepassing van de procedure die in de volgende sectie over de berekening van het padverschil wordt beschreven.
De hier gepresenteerde procedures worden voor de berekening van dempingen in zowel homogene als gunstige omstandigheden gebruikt. Bij de berekening van het padverschil en voor de berekening van de grondeffecten voor en na diffractie wordt rekening gehouden met straalbuiging.
Figuur 2.5.c illustreert de algemene methode voor berekening van de demping door diffractie. Deze methode is gebaseerd op het opsplitsen van het voortplantingspad in twee delen: het pad van de ‘bronkant’, gelegen tussen de bron en het diffractiepunt, en het pad van ‘waarneemkant’, gelegen tussen het diffractiepunt en het waarneempunt.

1: Bronkant
2: Waarneemkant
waarbij:
S de bron is;
R het waarneempunt is;
S' de spiegelbron is in verhouding tot het gemiddelde grondvlak aan de bronkant;
R' de spiegelontvanger is in verhouding tot het gemiddelde grondvlak aan de waarneemkant;
O het diffractiepunt is;
zs de equivalente hoogte is van de bron S in verhouding tot het gemiddelde vlak aan de bronkant;
zo,s de equivalente hoogte is van het diffractiepunt O in verhouding tot het gemiddelde grondvlak aan de bronkant;
zr de equivalente hoogte is van het waarneempunt R in verhouding tot het gemiddelde vlak aan de waarneemkant;
zo,r de equivalente hoogte is van het diffractiepunt O in verhouding tot het gemiddelde grondvlak aan de waarneemkant.
De onregelmatigheid van de grond tussen de bron en het diffractiepunt en tussen het diffractiepunt en het waarneempunt wordt in aanmerking genomen door middel van equivalente hoogten berekend in verhouding tot het gemiddelde grondvlak, eerst de bronkant en vervolgens de waarneemkant (twee gemiddelde grondvlakken), volgens de methode beschreven in de subsectie over aanmerkelijke hoogten boven de grond (figuur 2.5.a).
Voor zuivere diffractie, zonder grondeffecten, wordt de demping verkregen door:
λ de golflengte is op de nominale middenfrequentie van de frequentieband in kwestie;
δ het padverschil is tussen het gebogen pad en het rechtstreekse pad (zie de volgende subsectie over de berekening van het padverschil);
C″ een coëfficiënt is die wordt gebruikt om rekening te houden met meervoudige diffracties:
C″ = 1 voor een enkele diffractie.
Voor meervoudige diffractie, indien e de totale afstand langs het pad is, O1 tot O2 + O2 tot O3 + O3 tot O4 van de ‘elastiekmethode’, (zie figuren 2.5.d en 2.5.f) en als e hoger is dan 0,3 m (anders geldt C″ = 1), wordt deze coëfficiënt gedefinieerd door:
Voor meervoudige diffractie, als e de totale afstand langs het pad is tussen het eerste en het laatste diffractiepunt (gebruik bij gunstige omstandigheden gebogen stralen) en als e hoger is dan 0,3 m (anders geldt C″ = 1), wordt deze coëfficiënt gedefinieerd door:
De waarden van Δdif worden vastgelegd:
indien Δdif < 0: Δdif = 0 dB
indien Δdif > 25: Δdif = 25 dB voor een diffractie op een horizontale rand en alleen op de term Δdif die in de berekening van Adif voorkomt. Deze bovengrens wordt niet toegepast in de Δdif-termen die in de berekening van Δground interveniërenworden gebruikt, of voor een diffractie op een verticale rand (laterale diffractie) in het geval
van kartering van industrielawaai.
Het padverschil δ wordt berekend in een verticaal vlak dat de bron en het waarneempunt bevat. Dit is een benadering met betrekking tot het beginsel van Fermat. De benadering blijft hier van toepassing (bronlijnen). Het padverschil δ wordt zoals in de volgende figuren berekend, op basis van de aangetroffen situaties.


Figuur 2.5.d, Berekening van het padverschil in homogene omstandigheden. O, O1, O2 en O2O3 zijn de diffractiepunten
Opmerking: voor elke configuratie wordt de uitdrukking van δ gegeven.

Figuur 2.5.e, Berekening van het padverschil in gunstige omstandigheden (enkele diffractie)
In gunstige omstandigheden wordt in aanmerking genomen dathebben de drie gebogen geluidsstralen SO, 
OR en 
SR een identieke kromtestraal Γ
hebben, gedefinieerd door:
Waarbij d wordt gedefinieerd door de 3D-afstand tussen de bron en het waarneempunt van het opengevouwen pad.
De lengte van de kromming van een geluidsstraal MN wordt in gunstige omstandigheden aangeduid als 
In beginsel dienen drie scenario's in aanmerking te worden genomen in de berekening van het padverschil in gunstige omstandigheden δF (zie figuur 2.5.e). In de praktijk volstaan twee vergelijkingen:
waarbij A het snijpunt van de rechte geluidstraal SR en het verlengde van het diffractie veroorzakende obstakel is.
Voor de meervoudige diffracties in gunstige omstandigheden:
bepaal het convexe omhulsel gedefinieerd door de verschillende mogelijke diffractieranden;
elimineer de diffractieranden die zich niet op de grens van het convexe omhulsel bevinden;
bereken δF op basis van de lengten van de gebogen geluidsstraal door het gebogen pad in net zo veel gebogen segmenten te verdelen als er nodig zijn (zie figuur 2.5.f)

Onder gunstige omstandigheden bestaat het voortplantingspad in het verticale voortplantingsvlak altijd uit segmenten van een cirkel waarvan de straal wordt verkregen door de 3D-afstand tussen de bron en het waarneempunt, dat wil zeggen alle segmenten van een voortplantingspad hebben dezelfde kromtestraal. Als de directe-boogverbinding tussen de bron en het waarneempunt is geblokkeerd, wordt het voortplantingspad gedefinieerd als de kortste convexe combinatie van bogen die alle obstakels omhult. Convex betekent in dit verband dat op elk diffractiepunt het uitgaande straalsegment naar beneden wordt afgebogen ten opzichte van het inkomende straalsegment.

In het scenario dat in figuur 2.5.f wordt afgebeeld is het padverschil:
De demping door diffractie, waarbij de grondeffecten aan de bronkant en waarneemkant in aanmerking worden genomen, wordt berekend op basis van de volgende algemene vergelijkingen:
waarbij:
∆dif(S.R) de demping is door de diffractie tussen de bron S en het waarneempunt R,
∆ground(S,O) de demping is door het grondeffect aan de bronkant, gewogen door de diffractie aan de bronkant. Daarbij wordt er van uitgegaan dat O = O1 in het geval van meervoudige diffracties zoals in figuur 2.5.f,
∆ground(On,R) de demping is door het grondeffect aan de waarneemkant, gewogen door de diffractie aan de waarneemkant (zie de volgende subsectie over de berekening van de term ∆ground(On,R)).
waarbij:
∆Aground(S,O) de demping is door het grondeffect tussen de bron S en het diffractiepunt O. Deze term wordt berekend zoals aangegeven in de vorige subsectie over berekeningen
in homogene omstandigheden en in de vorige subsectie over berekening in gunstige omstandigheden,
met de volgende hypothesen: zr = zo,s,
zr = zo,s,
Gpath tussen S en O wordt berekend,
In homogene omstandigheden: 

In gunstige omstandigheden: 


Δdif(S′,R)Δdif(S′,R) is de demping is door de diffractie tussen de spiegelbron S′ en R, berekend als in de vorige subsectie over zuivere diffractie,
Δdif(S,R) is de demping is door de diffractie tussen S en R, berekend als bijin de vorige subsectie over zuivere diffractie.
In het bijzondere geval dat de bron onder het gemiddelde grondvlak ligt: ∆dif(S',R) = ∆dif(S,R) en ∆ground(S,O) = Aground(S,O).
waarbij:
∆Aground(O,R) de demping is door het grondeffect tussen het diffractiepunt O en het waarneempunt R. Deze term wordt berekend zoals aangegeven in de vorige subsectie over berekening
in homogene omstandigheden en in de vorige subsectie over berekening in gunstige omstandigheden,
met de volgende hypothesen: zs = zo,r
zs = zo,r
Gpath wordt berekend tussen O en R.
De correctie 
In homogene omstandigheden: 



In gunstige omstandigheden: 



Δdif(S,R') is de demping is door de diffractie tussen S en de spiegelontvanger R', berekend als in de vorige sectiesubsectie over zuivere diffractie,;
Δdif(S,R) is de demping door de diffractie tussen S en R, berekend als in de vorige subsectie over zuivere diffractie.
Vergelijking (2.5.21) kan worden gebruikt voor de berekening van de diffracties op verticale randen (laterale diffracties) in het geval van industrielawaai. In dit geval wordt Adif = ∆dif(S,R) weggenomen en blijft de term Aground behouden. Bovendien worden Aatm en Aground berekend op basis van de totale lengte van het voortplantingspad. Adiv wordt nog steeds berekend vanaf de rechtstreekse afstand d. De vergelijkingen (2.5.8) en (2.5.6) worden respectievelijk:
∆dif wordt wel in homogene omstandigheden in vergelijking (2.5.33) gebruikt.
Laterale diffractie wordt alleen in aanmerking genomen in gevallen waarin aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De bron is een echte puntbron – niet geproduceerd door segmentatie van een uitgebreide bron zoals een bronlijn of diffuse bron.
De bron is geen gespiegelde bron die is geconstrueerd om een reflectie te berekenen.
De rechtstreekse straal tussen de bron en het waarneempunt ligt volledig boven het terreinprofiel.
In het verticale vlak met S en R is het padverschil δ groter dan 0, dat wil zeggen de rechtstreekse straal wordt geblokkeerd. Daarom kan in sommige situaties laterale diffractie in aanmerking worden genomen onder homogene voortplantingscondities, maar niet onder gunstige voortplantingscondities.
Als aan al deze voorwaarden is voldaan, wordt naast het gebogen voortplantingspad in het verticale vlak met de bron en het waarneempunt rekening gehouden met ten hoogste twee lateraal gebogen voortplantingspaden. Het laterale vlak is gedefinieerd als het vlak dat loodrecht staat op het verticale vlak en ook de bron en het waarneempunt bevat. De snijvlakken met dit laterale vlak zijn opgebouwd uit alle obstakels die door de rechtstreekse straal van de bron naar het waarneempunt worden doorsneden. In het laterale vlak bepaalt de kortste convexe verbinding tussen de bron en het waarneempunt, bestaande uit rechtlijnige segmenten en die deze snijvlakken omvat, de verticale randen die in aanmerking worden genomen bij de constructie van het lateraal gebogen voortplantingspad.
Om de demping door het grondeffect voor een lateraal gebogen voortplantingspad te berekenen, wordt het gemiddelde grondvlak tussen de bron en het waarneempunt berekend, rekening houdend met het grondprofiel dat verticaal onder het voortplantingspad ligt. Als in de projectie op een horizontaal vlak een lateraal voortplantingspad de projectie van een gebouw doorsnijdt, wordt dit in aanmerking genomen in de berekening van Gpath (meestal met G = 0) en in de berekening van het gemiddelde grondvlak met de verticale hoogte van het gebouw.
De reflecties op verticale obstakels worden door middel van spiegelbronnen behandeld. Reflecties op gevels van gebouwen en geluidweringen worden dus op deze wijze behandeld.
Een obstakel wordt als verticaal beschouwd indien de helling ervan in verhouding tot de verticaal minder dan 15° is.
Bij de behandeling van reflecties op objecten waarvan de helling ten opzichte van de verticaal meer dan of gelijk aan 15° is, wordt het object buiten beschouwing gelaten.
Obstakels waarvan ten minste een dimensie minder dan 0,5 m is, worden bij de berekening van reflectie buiten beschouwing gelaten, met uitzondering van speciale configuraties (4).
Oppervlakken van objecten worden alleen als reflecterend beschouwd als ze minder dan 15° aflopen in verhouding tot de verticaal. Reflecties worden alleen in aanmerking genomen voor paden in het verticale voortplantingsvlak, dus niet voor lateraal gebogen paden. Voor de invallende en gereflecteerde paden, en in de veronderstelling dat het reflecterend oppervlak verticaal is, wordt het punt van reflectie (dat op het reflecterende object ligt) geconstrueerd met behulp van rechte lijnen onder homogene, en gebogen lijnen onder gunstige voortplantingscondities. De hoogte van het reflecterende object moet, gemeten door het punt van reflectie en gezien vanuit de richting van de invallende straal, ten minste 0,5 m bedragen. Na projectie op een horizontaal vlak moet de breedte van het reflecterend object, gemeten door het punt van reflectie en gezien vanuit de richting van de invallende straal, ten minste 0,5 m bedragen.
NB: reflecties op de grond worden hier niet behandeld. Deze worden bij de berekeningen van demping door de grens (grond, diffractie) in aanmerking genomen.
Als LWS het vermogensniveau van de bron S is, en αr de absorptiecoëfficiënt van het oppervlak van het obstakel is zoals gedefinieerd door EN1793-1:2013, dan is het vermogensniveau van de spiegelbron S' gelijk aan:
waarbij 0 ≤ αr < 1
De hierboven beschreven voortplantingsdempingen worden dan op dit pad (spiegelbron, waarneempunt) als voor een rechtstreeks pad toegepast.

In het geometrische onderzoek van geluidspaden hangt het aandeel van de energie dat
door een verticaal obstakel (muur, gebouw) wordt weerkaatstgereflecteerd af van de afstand van het punt waar de straal aankomt tot de bovenste rand van het
obstakel. Dit verlies van akoestische energie wanneer de straal wordt weerkaatstgereflecteerd, wordt demping door retro-diffractie genoemd.
In het geval van mogelijk meerdere reflecties tussen twee verticale wanden wordt ten minste de eerste reflectie in aanmerking genomen.
Bij een open tunnelbak (zie bijvoorbeeld figuur 2.5.h) wordt de demping door retro-diffractie toegepast op elke reflectie op de steunmuren.

In deze afbeelding bereikt de geluidsstraal het waarneempunt ‘door achtereenvolgens door de steunmuren van de open tunnelbak te gaan’, die daarom met openingen kunnen worden vergeleken.
Bij de berekening van voortplanting door een opening is het geluidsveld op het waarneempunt
de som van het directe veld en het door de randen van de opening gebogengediffracteerde veld. Dit gebogengediffracteerde veld zorgt voor de continuïteit van de overgang tussen het lichtegebied met direct zicht en het donkereschaduw gebied. Wanneer de straal de rand van de opening nadert, wordt het directe veld gedempt.
De berekening is identiek aan die van de demping door een geluidsschermgeluidscherm in het vrije gebied.
Het padverschil δ′ in verband met elke retro-diffractie is het tegenovergestelde van het padverschil tussen S en R relatief op elke bovenrand O, en dit in een weergave volgens een ingezette dwarsdoorsnede (zie figuur 2.5.i).

Het ‘min’-teken van vergelijking (2.5.35) betekent dat het waarneempunt hier in het lichte gebied met direct zicht in aanmerking wordt genomen.
Demping via retro-diffractie ∆retrodif wordt verkregen met behulp van vergelijking (2.5.36), die lijkt op vergelijking (2.5.21) met bewerkte notaties.
Deze demping wordt toegepast op de rechtstreekse straal telkens wanneer die ‘door’
een muur of gebouw gaat (reflecteert). Het vermogensniveau van de beeldbronspiegelbron S' wordt dus:
In complexe voortplantingsconfiguraties kunnen diffracties tussen reflecties of tussen het waarneempunt en de reflecties bestaan. In dit geval wordt de retro-diffractie door de wanden geschat door het pad tussen de bron en het eerste diffractiepunt R' (dat derhalve in vergelijking (2.5.35) als het waarneempunt wordt beschouwd) in aanmerking te nemen. Dit beginsel wordt weergegeven in figuur 2.5.j.

In het geval van meerdere reflecties worden de reflecties door elke individuele reflectie toegevoegd.
Wanneer er een reflecterend geluidscherm of een reflecterend obstakel in de buurt van het spoor is, worden de geluidsstralen van de bron achtereenvolgens gereflecteerd door dit obstakel en door het zijvlak van het spoorvoertuig. Onder deze omstandigheden gaan de geluidsstralen tussen het obstakel en de carrosserie van het spoorvoertuig door voordat ze van de bovenrand van het obstakel worden afgebogen.
Om rekening te houden met meerdere reflecties tussen een spoorwegvoertuig en een nabijgelegen obstakel, wordt het geluidsvermogen van een enkele equivalente bron berekend. In deze berekening worden grondeffecten genegeerd.
Voor het afleiden van het geluidsvermogen van de equivalente bron gelden de volgende definities:
De oorsprong van het coördinatensysteem is de linker railkop
Een echte bron bevindt zich op S (ds = 0, hs), waarbij hs de hoogte van de bron ten opzichte van de railkop is
Het vlak h = 0 definieert de carrosserie van het voertuig
Een verticaal obstakel met de bovenkant bij B (dB, hb)
Een waarneempunt dat zich bevindt op een afstand dR > 0 achter het obstakel waar R de coördinaten (dB+ dR, hR) heeft.
De binnenzijde van het obstakel heeft absorptiecoëfficiënten α(f) per octaafband. De carrosserie van het spoorvoertuig heeft een equivalente reflectiecoëfficiënt Cref. Normaal gesproken is Cref gelijk aan 1. Alleen in het geval van open, platte goederenwagons kan een waarde van 0 worden gebruikt. Als dB > 5hB of α(f) > 0,8 is, wordt er geen rekening gehouden met de interactie van de trein en het scherm.
In deze configuratie kunnen meerdere reflecties tussen de carrosserie van het spoorvoertuig en het obstakel worden berekend met behulp van spiegelbronnen die zich op Sn(dn = – 2n · dB, hn = hs), n = 0,1,2,..N bevinden; zoals weergegeven in figuur 2.5.k.

Het geluidsvermogen van de equivalente bron wordt uitgedrukt door:
Waar het geluidsvermogen van de gedeeltelijke bronnen wordt verkregen door:
Met:
LW het geluidsvermogen van de echte bron
∆Lgeo,n een correctieterm voor geometrische uitbreiding
∆Ldif,n een correctieterm voor diffractie door de bovenkant van het obstakel
∆Labs,n een correctieterm voor de absorptie aan de binnenzijde van het obstakel
∆Lref,n een correctieterm voor de reflectie van de carrosserie van het spoorvoertuig
∆Lretrodif,n een correctieterm voor de eindige hoogte van het obstakel als een reflecterend object.
De correctie voor geometrische uitbreiding wordt verkregen door:
De correctie voor diffractie door de bovenkant van het obstakel wordt verkregen door (2.5.42):
Waarbij Dn de demping door diffractie is, berekend met formule (2.5.21) waarin C’ = 1 voor het pad dat de bron Sn verbindt met het waarneempunt R, rekening houdend met diffractie aan de bovenkant van het obstakel B:
De correctie voor absorptie aan de binnenzijde van het obstakel wordt verkregen door:
De correctie voor de reflectie van de carrosserie van het spoorvoertuig wordt verkregen door:
De correctie voor de eindige hoogte van het reflecterend obstakel wordt door middel van retro-diffractie in aanmerking genomen. Het straalpad dat overeenkomt met een afbeelding in de orde van N > 0 wordt n maal gereflecteerd door het obstakel. In de dwarsdoorsnede vinden deze reflecties plaats op de afstanden di = ‒(2i ‒ q)db, i = 1,2,..n, met Pi (d = di, h = hb), i = 1,2,..n als de bovenkant van deze reflecterende oppervlakken. Op elk van deze punten wordt een correctieterm berekend als:
Waarbij ∆Lretrodif,n,i wordt berekend voor een bron op positie Sn, de bovenkant van een obstakel op Pi en een waarneempunt op positie R'. De positie van het equivalente waarneempunt R' wordt verkregen door R' = R als het waarneempunt zich boven de zichtlijn van Sn van naar B bevindt; anders wordt de positie van het equivalente waarneempunt ingenomen op de zichtlijn verticaal boven het echte waarneempunt; dat zijn
JJJ
Binnen bijlage XXXIII wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de beoordeling van geluidsbelasting van de bevolking worden alleen woongebouwen in aanmerking genomen. Er worden geen personen toegewezen aan andere gebouwen die niet als woning worden gebruikt, zoals scholen, ziekenhuizen, kantoorgebouwen of fabrieken. De toewijzing van de bevolking aan de woongebouwen berust op de meest recente officiële gegevens (afhankelijk van de desbetreffende regelingen van de lidstaat).
Het aantal inwoners per wooneenheid is gelijk aan de ‘gemiddelde huishoudensgrootte’ volgens de meest recente publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het aantal inwoners per gebouw is de som van het aantal inwoners van alle wooneenheden in het gebouw.
De beoordeling van de geluidsbelasting van de bevolking is gebaseerd op waarneempunten op 4 m hoogte boven het terreinniveau vóór de gevels van woongebouwen.
Voor de berekening van het aantal inwoners wordt hetzij de volgende geval-1-procedure, hetzij de geval-2- procedure voor geluidsbronnen op de grond gebruikt.
GEVAL 1

Segmenten van meer dan 5 m lengte worden verdeeld in regelmatige intervallen met de langst mogelijke lengte, maar minder dan of gelijk aan 5 m. Waarneempunten worden in het midden van elk regelmatig interval geplaatst.
Overige segmenten van meer dan 2,5 m lengte worden door één waarneempunt in het midden van elk segment weergegeven.
Overige aangrenzende segmenten met een totale lengte van meer dan 5 m worden als polylijn-objecten behandeld op een wijze die vergelijkbaar is met die welke in a) en b) wordt beschreven.
Het aantal aan een waarneempunt toegekende inwoners wordt gewogen door de lengte van de weergegeven gevel zodat de som over alle waarneempunten het totale aantal inwoners vertegenwoordigt.
Alleen voor gebouwen met een woonoppervlak dat op een enkele woning per verdieping duidt, wordt het geluidsniveau van de meest blootgestelde gevel rechtstreeks voor de statistieken en met betrekking tot het aantal inwoners gebruikt.
GEVAL 2

Gevels worden afzonderlijk beschouwd of vanaf de startpositie om de 5 m verdeeld, waarbij een waarneempositie halverwege de gevel of het 5 m-segment wordt geplaatst.
Het waarneempunt van het resterende deel bevindt zich in het middelpunt.
Het aantal aan een waarneempunt toegekende inwoners wordt gewogen door de lengte van de weergegeven gevel zodat de som over alle waarneempunten het totale aantal inwoners vertegenwoordigt.
Alleen voor gebouwen met een woonoppervlak dat op een enkele woning per verdieping duidt, wordt het geluidsniveau van de meest blootgestelde gevel rechtstreeks voor de statistieken en met betrekking tot het aantal inwoners gebruikt.
De beoordeling van het aan lawaai blootgestelde gebied is gebaseerd op geluidsbeoordelingspunten op 4 m ± 0,2 m boven de grond, die overeenkomen met de in paragraaf 2.5 gedefinieerde waarneempunten, berekend op een raster voor afzonderlijke bronnen
Voor de rasterpunten die zich binnen een gebouw bevinden wordt een geluidniveau toegekend dat gelijk is aan dat van het stilste nabijgelegen geluidswaarneempunt buiten dat gebouw.
Afhankelijk van de rasterresolutie wordt aan elk berekeningspunt in het raster het bijbehorende oppervlak toegewezen. Bijvoorbeeld, met een raster van 10 m x 10 m vertegenwoordigt elk beoordelingspunt een oppervlakte van 100 m2 die wordt blootgesteld aan het berekende geluidsniveau.
De beoordeling van de blootstelling aan lawaai van gebouwen die geen woningen bevatten, zoals scholen en ziekenhuizen, is gebaseerd op geluidsbeoordelingspunten op 4 m ± 0,2 m boven de grond, die overeenkomen met de in paragraaf 2.5 bepaalde waarneempunten.
Voor de beoordeling van gebouwen die geen woningen bevatten worden de waarneempunten op ongeveer 0,1 m voor de gevels van de gebouwen geplaatst. Reflecties van de desbetreffende gevel wordt bij de berekening buiten beschouwing gelaten. Het gebouw wordt vervolgens in verband gebracht met het waarneempunt op de gevels met de hoogste geluidsbelasting.
Voor de beoordeling van de geluidsbelasting van de bevolking worden alleen woongebouwen in aanmerking genomen. Er worden geen personen toegewezen aan andere gebouwen die niet als woning worden gebruikt, zoals scholen, ziekenhuizen, kantoorgebouwen of fabrieken.
Het aantal inwoners per wooneenheid is gelijk aan de ‘gemiddelde huishoudensgrootte’ volgens de meest recente publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het aantal inwoners per gebouw is de som van het aantal inwoners van alle wooneenheden in het gebouw.
De beoordeling van de blootstelling aan geluidsbelasting van woningen en bewoners is gebaseerd op geluidsbeoordelingspunten op 4 m ± 0,2 m boven de grond, die overeenkomen met de in paragraaf 2.5, gedefinieerde waarneempunten.
Om voor de geluidsbronnen wegen, spoorwegen en industrie het aantal woningen en bewoners te berekenen, worden waarneempunten op ongeveer 0,1 m voor de gevels van woongebouwen geplaatst. Reflecties van de desbetreffende gevel worden bij de berekening buiten beschouwing gelaten. Voor het plaatsen van de waarneempunten wordt een van onderstaande twee procedures gebruikt.
Geval 1: gevels die in regelmatige intervallen zijn verdeeld op elke gevel

Segmenten van meer dan 5 m lengte worden verdeeld in regelmatige intervallen met de langst mogelijke lengte, maar minder dan of gelijk aan 5 m. Waarneempunten worden in het midden van elk regelmatig interval geplaatst.
Overige segmenten van meer dan 2,5 m lengte worden door één waarneempunt in het midden van elk segment weergegeven.
Overige aangrenzende segmenten met een totale lengte van meer dan 5 m worden als polylijn-objecten behandeld op een wijze die vergelijkbaar is met die welke in a) en b) wordt beschreven.
Geval 2: gevels op vaste afstand verdeeld van het begin van de veelhoek

Wanneer informatie over de locatie van woningen binnen de voetafdruk van het gebouw beschikbaar is, worden die woningen en bewoners toegewezen aan het waarneempunt op de meest blootgestelde gevel van die woning. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap- en terraswoningen, of flatgebouwen, waarbij de interne indeling van het gebouw bekend is, of voor gebouwen met een vloeroppervlakte die een enkele woning per verdieping aangeeft, of voor gebouwen met een vloeroppervlakte en -hoogte die een enkele woning per gebouw aangeeft.
Wanneer er geen informatie beschikbaar is over de locatie van woningen binnen de voetafdruk van het gebouw, zoals hierboven uitgelegd, wordt een van de twee volgende methoden gebruikt om per gebouw de blootstelling aan lawaai van de woningen en de bewoners in de gebouwen te schatten.
a) Uit de beschikbare informatie blijkt dat de woningen in een flatgebouw zo zijn ingedeeld dat ze een enkele gevel hebben die aan lawaai wordt blootgesteld.
In dit geval wordt de toewijzing van het aantal woningen en bewoners aan waarneempunten gewogen op basis van de lengte van de vertegenwoordigde gevel volgens de procedure van geval 1 of geval 2, zodat de som van alle waarneempunten het totale aantal woningen en bewoners die aan het gebouw zijn toegewezen, vertegenwoordigt.
b) Uit de beschikbare informatie blijkt dat woningen in een flatgebouw zo zijn ingedeeld dat er meer dan een enkele gevel aan lawaai wordt blootgesteld, of dat er geen informatie beschikbaar is over het aantal gevels van de woningen dat aan lawaai wordt blootgesteld.
In dit geval wordt voor elk gebouw de reeks van bijbehorende waarneemlocaties verdeeld in een onderste en bovenste helft op basis van de mediaanwaarde5 van de berekende beoordelingsniveaus voor elk gebouw. In het geval van een oneven aantal waarneempunten wordt de procedure toegepast met uitzondering van de waarneemlocatie met het laagste geluidsniveau.
Voor elk waarneempunt in de bovenste helft van de gegevensreeks wordt het aantal woningen en de bewoners gelijkelijk verdeeld, zodat de som van alle waarneempunten in de bovenste helft van de gegevensreeks het totale aantal woningen en bewoners vertegenwoordigt. Er worden geen woningen of bewoners toegewezen aan de waarneempunten in de onderste helft van de gegevensreeks6.
KKK
Bijlage XXXVIII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
[Vervallen]
|
Code |
Omschrijving huisvestingssysteem |
Nummer systeembeschrijving |
Emissiefactor per dierplaats |
||
|
ammoniak (kg NH3/jaar) |
geur (ouE/sec) |
fijn stof (g PM10/jaar) |
|||
|
HOOFDCATEGORIE J: PELSDIEREN |
|||||
|
HJ1 |
Diercategorie fokteven van nertsen (inclusief jongen en reuen) |
|
|
|
|
|
HJ1.1 |
Dagontmesting met afvoer naar gesloten opslag |
OW 1994.01.V1 |
0,25 |
– |
8 |
|
HJ1.100 |
Overige huisvestingssystemen |
|
0,58 |
– |
8 |
Deze regeling bundelt een aantal wijzigingsregelingen van de Omgevingsregeling (hierna: Or). Deze wijzigingsregelingen hebben ieder een eigen traject doorlopen tot de ondertekening. Omwille van de digitalisering is ervoor gekozen om ze voor de ondertekening te bundelen en samen te publiceren en te digitaliseren ten behoeve van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (hierna: DSO). Hieronder staat een opsomming per bewindspersoon van de wijzigingsregelingen die in deze gebundelde regeling zijn opgenomen. Omdat iedere wijzigingsregeling een eigen traject heeft doorgelopen, volgt daarna een toelichting per wijzigingsregeling.
Deze gebundelde wijziging van de Or treedt in werking op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip. Dit maakt het mogelijk om, bij inwerkingtreding van de regelgeving in het stelsel van de Omgevingswet, te voorzien in een technisch correcte volgorde van inwerkingtreding van de diverse regelingen die voorzien in wijzigingen van de Or.
In artikel 4.149 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zijn de zogenoemde BENG-eisen opgenomen. Daarbij is onder meer een minimum gesteld voor het aandeel hernieuwbare energie, de BENG 3-eis. Met deze leidraad wordt invulling gegeven aan de maatwerkmogelijkheid voor afwijking van de minimumwaarde voor het aandeel hernieuwbare energie bij nieuwe woongebouwen.
De mogelijkheid tot maatwerk voor het aandeel hernieuwbare energie bij een woongebouw is geregeld in de artikelen 4.5 (maatwerkvoorschriften) en 4.149a (afbakening maatwerkvoorschriften minimumwaarde aandeel hernieuwbare energie) van het Bbl. Artikel 4.5 van het Bbl biedt de mogelijkheid om via een maatwerkvoorschrift af te wijken van de minimumwaarde voor het aandeel hernieuwbare energie. Die mogelijkheid geldt op grond van artikel 4.149a Bbl alleen ‘voor zover het als gevolg van locatiegebonden omstandigheden niet mogelijk is daaraan te voldoen’. De toevoeging ‘voor zover’ maakt dat het niet gaat om een vrijstelling van de eis, maar om een afwijking van de eis.
Artikel 4.149a Bbl verwijst naar de ‘Leidraad afwijking eis hernieuwbare energie woongebouwen (nieuwbouw)’ voor het bepalen of als gevolg van locatiegebonden omstandigheden niet aan de minimumwaarde voor het aandeel hernieuwbare energie hoeft te worden voldaan. In deze leidraad is een procedure uitgewerkt om te kunnen volstaan met een afwijkende prestatie-eis. Als deze procedure op juiste wijze en met passend resultaat is uitgevoerd, kan de gemeente het beroep op de maatwerkmogelijk niet weigeren. Het initiatief voor maatwerk met betrekking tot de BENG 3-eis ligt bij de bouwer (initiatiefnemer). De initiatiefnemer zal daartoe een verzoek om maatwerk moeten doen bij het bevoegd gezag.
Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet was deze leidraad aangewezen in artikel 3.9 van de Regeling Bouwbesluit 2012. Om aan te sluiten op het stelsel van de Omgevingswet is de leidraad geactualiseerd. De leidraad is onder de Omgevingswet aangewezen in artikel 4.149a Bbl, maar het versiebeheer vindt in de Or plaats. Dit is de gebruikelijke manier van verwijzen naar externe normen in het stelsel van de Omgevingswet. In bijlage II bij de Or is daarom nu de aan het stelsel van de Omgevingswet aangepaste versie van deze leidraad opgenomen.
In artikel 5.20 (lid 6 en lid 7) van het Bbl zijn eisen aan hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie opgenomen. Deze eisen komen inhoudelijk overeen met de regels in artikel 5.6 (lid 5 en lid 6) van het Bouwbesluit 2012, die per 1 februari 2022 in werking zijn getreden (Stb. 2021, 658). Deze regels vormen implementatie van de Richtlijn hernieuwbare energie.1
In artikel 5.20, achtste lid, van het Bbl is een verwijzing opgenomen naar de ‘Leidraad eis hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie’. Deze leidraad is bedoeld om het werken met de eis te vereenvoudigen door te ondersteunen bij de beoordeling of een uitzondering als bedoeld in artikel 5.20, zevende lid, Bbl van toepassing is. De leidraad is geschreven voor partijen die te maken krijgen met de eisen zoals bevoegd gezag, projectontwikkelaars, architecten, bouwkundige- en energieadviseurs of (bouwtechnische) vastgoedbeheerders en gebouweigenaren.
Deze leidraad beschrijft daartoe de eis aan de minimumwaarde hernieuwbare energie bij een ingrijpende renovatie. Daarnaast wordt beschreven hoe met de uitzonderingsgronden voor de eis omgegaan moet worden. Ten slotte worden veelvoorkomende situaties nader uitgelegd aan de hand van een aantal praktische voorbeelden.
Deze leidraad is een actualisatie van de oorspronkelijke, aan de hand van de eisen die gesteld zijn in het Bouwbesluit 2012, geschreven versie. Het betreft een omzetting van het recht dat tot inwerkingtreding van het Bbl gold op grond van artikel 3.2a van de Regeling Bouwbesluit 2012.
Beide leidraden gingen nog uit van de regelgeving onder het Bouwbesluit 2012 en zijn nu zo beleidsneutraal mogelijk omgezet naar het stelsel onder de Omgevingswet.
De wijzigingen betreffen dan ook met name transponering van Bouwbesluit artikelnummers waarnaar werd verwezen, naar artikelnummers van het Besluit bouwwerken Leefomgeving. Daarnaast zijn met aangepaste voorbeeldsituaties en aangepaste stroomschema’s de leidraden nog gebruikersvriendelijker gemaakt. De gevolgen voor de gebruiker zijn nihil en zo deze er al zijn, hangen deze samen met de overgang van Bouwbesluit naar Besluit bouwwerken leefomgeving.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft deze wijziging niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat deze naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk omvat.
Op 17 juni 2022 zijn beide leidraden ter consultatie gegaan, tot 15 juli 2022. Op deze consultatie zijn 2 reacties ontvangen.
Een van de reacties was afkomstig van de Stichting Zeeuws platform Stralingsrisico. Deze reactie vroeg aandacht voor elektrogevoeligen in het kader van het gasloos maken van woningen. De reactie pleitte voor een uitzondering voor elektrogevoeligen om te voldoen aan de Leidraad eis hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie.
Reactie: De Leidraad hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie richt zich op het gebruiken van een vorm van hernieuwbare energie na ingrijpende renovatie. Het is niet verplicht om de leidraad te gebruiken om te bepalen of een beroep kan worden gedaan op een van de uitzondering op de verplichting uit het Bbl. Er is dus geen aanleiding voor het maken van uitzonderingen op de leidraad. De verplichting is bovendien techniekneutraal, wat betekent dat er niet wordt voorgeschreven welke techniek moet worden gehanteerd om van hernieuwbare energie gebruik te maken. Er zijn inmiddels diverse mogelijkheden om in hernieuwbare energie te voorzien, zoals warmtepompen, warmtenetten, et cetera. De techniekneutrale verplichting biedt eenieder de mogelijkheid om een passende oplossing te hanteren.
De leidraden zijn niet van invloed op het gebruik van fossiele brandstoffen voor bijvoorbeeld koken, hoewel dit wel een gevolg kan zijn van het type hernieuwbare energie zoals in het geval van een gasloze woning. Hiervoor heeft de bewoner meerdere alternatieven, die minder straling geven dan een inductiekookplaat. Meer informatie hierover is te vinden op het kennisplatform elektromagnetische velden.2
De tweede reactie is ingediend door het Expertisecentrum Regelgeving Bouw. Deze reactie maakte een opmerking over de grondslag van een wijziging van de Regeling bouwbesluit 2012 en kaartte aan dat onvoldoende mogelijkheid is geweest om inspraak te leveren op de wijziging.
Reactie: De leidraden zijn opengesteld voor inspraak via www.internetconsultatie.nl. De consultatietermijn was vier weken, wat in lijn in is met het Kabinetsstandpunt over internetconsultatie.3 Het betreft verder geen wijziging van de Regeling bouwbesluit 2012 maar van de Omgevingsregeling, waarvan de grondslag artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet is.
Tot slot wordt in deze wijzigingsregeling een reparatie doorgevoerd. In de Verzamelregeling bouwen (Stcrt. 2021, 3912) is een eerdere wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer (Stcrt. 2019, 38941) één-op-één omgezet naar de Omgevingsregeling. Daarbij is in het eerste en tweede lid van artikel 4.14a per abuis naar bijlage XVI verwezen voor de rekenmethodiek voor de terugverdientijd van energiebesparende maatregelen, in plaats van naar bijlage XV. Dit is met onderhavige wijziging hersteld.
Deze wijzigingsregeling betreft een wijziging van bijlage III bij de Or in verband met enige verbeteringen en aanvullingen in de geometrische begrenzingen van een aantal werkingsgebieden bij hoofdstuk 2 van de Or. In deze gebieden worden specifieke regels gesteld door het Rijk. Het gaat hierbij in algemene zin om locaties waar regels gelden voor activiteiten zoals een zorgplicht, een meldingsplicht of een vergunningplicht, alsmede om locaties die van belang zijn voor de toepassing van instructieregels voor andere overheden.
De geometrische begrenzingen geven aan waar deze regels gelden. Dit kan zowel een ‘punt op de kaart’ betreffen als een gebied, een zone of een deel van Nederland. Elke locatie wordt weergegeven met een GIO (Geografisch Informatie Object), dat kan worden bekeken via een viewer (de links in de tabel in de regeling leiden naar die viewer). Hiermee wordt de specifieke locatie zichtbaar gemaakt op een digitale kaart van Nederland. In deze toelichting wordt nader ingegaan op de aard en aanleiding van elk wijzigingsonderdeel.
In de Or is de geometrische begrenzing opgenomen van locaties waar het Rijk specifieke regelgeving voor heeft vastgelegd in de Omgevingswet, de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur of de Or zelf.
Met deze wijzigingsregeling wordt een aantal aanpassingen gedaan in de volgende gebieden (zie voor een nadere toelichting op deze onderdelen de artikelsgewijze toelichting):
oppervlaktewaterlichamen in het beheer van het Rijk (artikel 2.2, eerste lid)
oppervlaktewaterlichamen beheer van de waterkwaliteit (artikel 2.2, tweede lid)
oppervlaktewaterlichamen beheer van de waterkwantiteit (artikel 2.2, derde lid)
oppervlaktewaterlichamen waterstaatkundig beheer (artikel 2.2, vierde lid)
bergend deel rivierbed grote rivieren (artikel 2.8, derde lid)
vrijwaringsgebieden rijksvaarwegen (artikel 2.12)
beperkingengebieden oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk, niet zijnde kanalen (artikel 2.13)
beperkingengebieden kanalen in beheer bij het Rijk (artikel 2.14)
beperkingengebied Noordzee (artikel 2.18)
beperkingengebieden wegen in beheer bij het Rijk (artikel 2.29, eerste lid)
Het betreft geen nieuwe beleidskeuzes maar slechts het actualiseren van kaarten als gevolg van onder meer wijzigingen in beheerafspraken of projecten. Deze wijziging heeft daarom ook geen gevolgen voor administratieve of bestuurslasten.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Internetconsultatie heeft plaatsgevonden van 4 mei 2022 tot 1 juni 2022.
Reacties zijn ontvangen van de Port of Den Helder, de Rijkshavenmeester en Rijkswaterstaat Noord-Nederland. De reacties zien op de aanpassing van de beheersituatie bij de haven van Den Helder. De strekking van de drie reacties is dat het de bedoeling is dat het Nieuwe Diep wordt aangewezen als water dat in (waterstaatkundig) beheer is bij een niet tot het Rijk behorend orgaan, zoals bedoeld in art. 2.3, lid 1, van de Or. In dit geval is dat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder.
In overeenstemming met gemaakte afspraken tussen het Rijk (het Ministerie van IenW, het Ministerie van Defensie en Rijkswaterstaat), de gemeente Den Helder en de havenmeester van Den Helder zal de voorgestelde aanpassing in de geometrische begrenzing op grond van artikel 2.3 van de Or bij de volgende wijziging van bijlage III bij de Or worden geëffectueerd.
In de nota naar aanleiding van de consultatiereacties, die op de website is opgenomen, is ingegaan op de binnengekomen opmerkingen.
Artikel 2.2, eerste tot en met vierde lid, Or regelt diverse geometrische begrenzingen rondom het beheer van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk.
Met deze wijzigingsregeling zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
Een aanpassing van de geometrische begrenzing van het beheer van de waterkwantiteit wegens overdracht aan Waterschap Brabantse Delta voor de locaties Oude Maasje, Zuiderkanaal, Markkanaal en bij de haven bij Waalwijk.
Een aanpassing van de geometrische begrenzing van het waterstaatswerk voor de locaties Oude Maasje, Zuiderkanaal, de oevers van het Markkanaal, de oevers van het de Drongelens kanaaldijk en bij de haven bij Waalwijk.
Een correctie naar de fysieke begrenzing, waardoor voor het baggerdepot IJsseloog en het Rijksbaggerdepot Hollandse Diep overeenkomstig de actuele situatie ook juridisch geen onderdeel meer vormen van het oppervlaktewaterlichaam.
Een aanpassing van het waterstaatkundig beheer en het waterkwaliteits- en -kwantiteitsbeheer naar de begrenzing van het scheepvaartbeheer, waarmee alle vormen van beheer (scheepvaartverkeer en waterbeheer) gelijk zijn getrokken voor de Haven van Den Helder.
Aanpassingen van de geometrische begrenzingen vanwege vergroting van het natuurgebied het Zwin, waardoor het beheersgebied voor waterkwaliteits-, waterkwantiteits- en waterstaatkundig beheer is uitgebreid.
Deze geometrische begrenzingen zijn in overeenstemming gebracht met een eerdere wijziging van de Waterregeling (Stcrt. 2021, 48737).
Met deze wijzigingsregeling zijn verder de volgende wijzigingen aangebracht:
Een correctie naar de fysieke begrenzing van het waterkwantiteitsbeheer rondom de pijler die is aangebracht ter ondersteuning van de woningen over het water voor de locatie: Pijler Entrepothaven.
Een aanpassing van de grens van waterkwaliteit en -kwantiteit naar de oever, omdat de damwanden van een bouwkuip aan het IJ door de gemeente Amsterdam zijn afgebrand.
Een correctie op de grens waterkwaliteit en -kwantiteit voor de locatie Oostzijde ingang Buiksloterkanaal.
Een aanpassing van de grens van waterkwaliteit en -kwantiteit, omdat er een stukje oppervlaktewater gedempt is bij het Papaverkanaal.
Een correctie op de grens waterkwaliteit en -kwantiteit voor de locatie: ingang Coenhaven en begin Silodam (Houthavens) en Wim Thomassenhaven (bij de brug).
Een actualisatie van de begrenzing voor de waterkwaliteit en -kwantiteit voor Middensluiseiland.
Een aanpassing van de beheergrenzen van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk, voor het waterstaatkundig, waterkwaliteits en -kwantiteitsbeheer van de Westerschelde vanwege de ontpoldering van de Hertogin Hedwigepolder. Het betreft hier een voorgenomen wijziging gebaseerd op besluitvorming (het in 2014 vastgestelde Rijksinpassingsplan Hedwigepolder) en de definitieve uitvoering van het project. Zie ook de toelichting op artikel 2.13.
De wijziging betreft een administratieve correctie van de begrenzing van het bergend deel van het rivierbed van de grote rivieren in lijn met de wijziging van de Beleidsregels grote rivieren (Stcrt. 2020, 33350).
De wijziging betreft een administratieve correctie op de begrenzing van een vrijwaringsgebied van een rijkswater dat een vaarweg is, als gevolg van een in het verleden uitgevoerde aanpassing op de locatie Dongen/Wilhelminakanaal.
De begrenzing van beperkingengebieden met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk, niet zijnde kanalen, is aangepast vanwege:
De begrenzing door overdracht van beheer naar Waterschap Brabantse Delta; het betreft de locatie van Oude Maasje, Zuiderkanaal, de oevers van het Markkanaal, de oevers van de Drongelens kanaaldijk en bij de haven bij Waalwijk (in overeenstemming met wijziging van de Waterregeling (Stcrt. 2021, 48737).
De ontpoldering van de Hertogin Hedwigepolder. Het betreft hier een voorgenomen wijziging gebaseerd op besluitvorming (het in 2014 vastgestelde Rijksinpassingsplan Hedwigepolder) en de definitieve uitvoering van het project. Zie ook de toelichting op artikel 2.2.
De beperkingengebieden met betrekking tot een kanaal in beheer bij het Rijk zijn aangepast. De wijzigingen komen voort uit verbeteringen in bronbestanden ter hoogte van het Markkanaal. De geometrie is hier aangepast naar de feitelijke situatie. De Or is daarmee in overeenstemming met de wijziging van de Waterregeling (Stcrt. 2021, 48737).
Het beperkingengebied met betrekking tot de Noordzee is aangepast vanwege een administratieve wijziging als gevolg van aanleg van de Maasvlakte 2 ter hoogte van de begrenzing met de Noordzee.
De grens van het oppervlaktewaterlichaam Noordzee is aangepast naar de feitelijke situatie en eindigt nu bij de zeewering van Maasvlakte 2. Voor de wijziging van de grens is aansluiting gezocht bij de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee. Op grond van de bepalingen in die wet is na aanleg van de Maasvlakte 2 de grens van de Noordzee om de Maasvlakte heen komen te liggen. Door de wijziging zal de gehele Maasvlakte dus geen onderdeel meer uitmaken van het oppervlaktewaterlichaam en beperkingengebied Noordzee.
Met deze wijziging wordt de Or op dit punt in overeenstemming gebracht met een eerdere wijziging van de Waterregeling (Stcrt. 2021, 48737).
De beperkingengebieden met betrekking tot wegen in beheer bij het Rijk worden gewijzigd vanwege verbeteringen in bronbestanden, wijzigingen in de berekening van het beperkingengebied of door projecten:
In het kader van het project Schiphol – Amsterdam – Almere (SAA) rond de A6 Almere zijn tussen kilometer 49 – 63 de rijbanen verdubbeld en is Knooppunt Almere gewijzigd. Het project is nog niet volledig afgerond, maar ter bescherming van de delen die er al liggen is het grootste deel van het beperkingengebied in deze regeling opgenomen. De nog ontbrekende delen zullen bij een volgende wijziging van de Omgevingsregeling worden toegevoegd.
Knooppunt Joure: reconstructie van het knooppunt heeft geleid tot uitbreiding van het areaal en daarmee de geometrie.
Als nieuwe infrastructuur is aangelegd, is het nodig om het bijbehorende beperkingengebied geometrisch te begrenzen. Daarom is vanwege de aanleg van de nieuwe Rijksweg N18 het beperkingengebied voor rijkswegen uitgebreid.
De verbreding van de A1 tussen Voorst en Azelo heeft geleid tot uitbreiding van het beperkingengebied en daarmee de geometrie.
De aanleg van de afslag 21 A50 Vechtdal op de N340 heeft geleid tot uitbreiding van het beperkingengebied.
Inwerkingtreding
Het streven is deze geometrieën gelijktijdig in werking te laten treden met de Omgevingswet. Aangezien onderdeel van deze wijziging ook de aanpassing van de waterbeheergrenzen bij ontpoldering van de Hedwigepolder is waarbij de feitelijke toestand meespeelt in het beoordelen van het moment van inwerkingtreding, zal hierover een apart besluit worden genomen. Hierbij wordt rekening gehouden met het belang van de overige geometrieën om deze zo snel mogelijk en zo actueel mogelijk ook onder de Omgevingswet vast te stellen.
Deze wijzigingsregeling voert twee wijzigingen door in de Or. Ten eerste wordt de rentevoet die gebruikt moet worden bij de beoordeling of sprake is van buitensporige kosten in verhouding tot de milieuvoordelen, bedoeld in artikel 8.28, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving geactualiseerd. Deze wijziging is onderdeel van een breder pakket waarmee de regels inzake industriële emissies naar de lucht worden geactualiseerd. De overige wijzigingen in het pakket zijn opgenomen in het Besluit tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de actualisatie van de regels inzake industriële emissies. De tweede wijziging zorgt ervoor dat de methodiek voor het berekenen van de kosteneffectiviteit ook van toepassing is op de beoordeling het rendement van technieken die ingezet worden bij het opstellen van vermijdings- en reductieprogramma’s om te voldoen aan de minimalisatieverplichting voor zeer zorgwekkende stoffen als bedoeld in artikel 5.24 van het Besluit activiteiten leefomgeving om te voldoen aan de minimalisatieverplichting.
Bij industriële emissies geldt de hoofdregel dat de emissiegrenswaarden in de vergunning de emissieniveaus van de BBT-conclusies niet mogen overschrijden. Artikel 15, vierde lid, van de Richtlijn industriële emissies bevat een uitzondering op deze hoofdregel. Het betreft de mogelijkheid tot het vaststellen van minder strenge emissiegrenswaarden als het halen van de emissieniveaus zoals vastgesteld in de BBT-conclusies, vanwege de geografische ligging, de plaatselijke milieuomstandigheden of de technische kenmerken van de betrokken installatie, zou leiden tot buitensporig hoge kosten in verhouding tot de milieugevolgen. In dergelijke gevallen kan een andere emissiegrenswaarde worden vastgesteld. Deze uitzondering is opgenomen in artikel 8.28, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Uit artikel 9.7 (voorschriften over minder strenge emissiegrenswaarden: beoordeling) van de Or blijkt dat bij de beoordeling of sprake is van buitensporig hogere kosten in verhouding tot de milieuvoordelen, bedoeld in artikel 8.28, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bij emissies naar de lucht de methode, bedoeld in bijlage XXX, wordt gebruikt. Wanneer in specifieke gevallen minder strenge emissiegrenswaarden worden vastgesteld, omdat het halen van de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus zou leiden tot buitensporig hogere kosten in verhouding tot de milieuvoordelen, moet een kosteneffectiviteitsberekening worden uitgevoerd en beoordeeld. Kosteneffectiviteit is één van de mee te wegen technische kenmerken, in samenhang met andere elementen zoals de geografische ligging, plaatselijke milieuomstandigheden of de resultaten van een integrale afweging van de milieueffecten van de installatie.
Zeer Zorgwekkende Stoffen worden gereguleerd via paragraaf 5.4.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. De aanpak van emissies van die stoffen is een samenspel van bronaanpak, waarbij emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen zoveel mogelijk worden voorkomen, minimalisatie van emissies en continue verbeteren waarbij getoetst wordt of binnen grenzen van haalbaarheid en betaalbaarheid verdere reductie van emissies mogelijk dan wel noodzakelijk is. Op deze stoffen is dan ook de minimalisatieverplichting van toepassing. Er wordt ingezet op een proces van continue verbetering waarbij uiteindelijk wordt gestreefd naar een nul-emissie. Via de beoordeling van de kosteneffectiviteit wordt invulling gegeven aan de verplichting.
Bijlage XXX van de Or bevat regels voor de berekening van de kosteneffectiviteit van milieu-investeringen. Hierbij worden de kosten voor de bedrijven in beeld gebracht ten opzichte van de vermeden emissies. Deze regels zijn vanaf heden zowel van toepassing op de vraag of een individuele gevallen lagere emissiegrenswaarden voor zeer zorgwekkende stoffen moeten worden vastgesteld als op de beoordeling van het rendement van technieken die worden ingezet om te voldoen aan de minimalisatieverplichting voor zeer zorgwekkende stoffen. Voor zeer zorgwekkende stoffen geldt ten behoeven van de minimalisatieverplichting een ander afwegingsgebied dan de stoffen genoemd in tabel 1 van de bijlage. De verwachting is dat in 2024 hiervoor een afwegingsgebied in de bijlage zal worden opgenomen.
Deze wijzigingsregeling wordt ook gebruikt om artikel 15.12, waarin de verplichting is opgenomen voor gedeputeerde staten tot het vaststellen van een Smogdraaiboek4, te actualiseren. Het Smogdraaiboek is geactualiseerd, daarom wordt het jaartal 2010 vervangen door 2023 in Bijlage II van de Or. Door de wijziging in Bijlage II is het opnemen van het jaartal niet meer nodig in artikel 15.12 zelf. Deze wijziging is toegevoegd nadat de internetconsultatie heeft plaatsgevonden. Gebruikers worden hierdoor niet benadeeld aangezien het om een ondergeschikte wijziging van het Smogdraaiboek gaat.
Belangrijk onderdeel van de kosteneffectiviteitsbeoordeling is de gehanteerde rentevoet.
De ILT heeft in 2019 geconstateerd5 dat de rentevoet die werd gehanteerd bij de berekening van de kosteneffectiviteit van milieumaatregelen in de industrie aan herziening toe was. De rentevoet was bepaald op 10%, gebaseerd op in 1995 opgestelde berekeningen en gebaseerd op het toen geldende rentepercentage. Die rente is in de loop der tijd aanzienlijk gedaald, waardoor actualisatie van de rentevoet noodzakelijk werd geacht. Op basis van een rapport van Royal Haskoning DHV (RHDHV)6 ontvangen consultatiereacties en een aanvullende notitie van RHDHV7 is besloten de rentevoet te actualiseren, waarbij de rentevoet vanaf inwerkingtreding van de Omgevingswet vijf procent zal bedragen. Hierbij is de rentevoet bepaald als een gewogen gemiddelde van de rendementseis op eigen vermogen en de kosten voor vreemd vermogen op de kapitaalmarkt. De WACC (weighted average cost of capita) is daar een indicatie van. De rentevoet wordt afgerond op hele of halve getallen. Een andere rentevoet leidt tot andere annuïteitsfactoren. Deze factoren en de rentevoet zijn in Bijlage XXX aangepast.
Om de rentevoet beter te laten aansluiten op de actuele rentepercentages en ontwikkelingen op de kapitaalmarkt vindt om de 5 jaar een beslismoment plaats over de actualisatie van de rentevoet, het eerste beslismoment is 2027. Het beslismoment over het aanpassen van de rentevoet wordt voorafgegaan door een herberekening van de rentevoet. Deze herberekening van de rentevoet zal uitgevoerd worden volgens een vaste methodiek die in overleg met stakeholders zal worden bepaald. Indien de rentevoet meer dan één procent afwijkt ten opzichte van de op dat moment in de regelgeving opgenomen rentevoet wordt de rentevoet in ieder geval aangepast.
Aangezien de aanpassing van de rentevoet onderdeel is van een breder pakket waarmee de regels inzake industriële emissies geactualiseerd worden, zijn de effecten van deze wijzing meegenomen in de onderzoeken die voor het gehele pakket zijn uitgevoerd. Tauw heeft een milieueffecten toets8 uitgevoerd en Sira Consulting9 heeft de financiële effecten in kaart gebracht. Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de actualisatie van de regels inzake industriële emissies. Voor de wijzigingen in dit besluit is geen MKB-toets uitgevoerd, omdat er te weinig paneldeelnemers waren om een panelgesprek ten aanzien van de werkbaarheid en uitvoerbaarheid van de regelgeving te organiseren.
Tauw heeft in haar rapport aangegeven dat de milieueffecten van het aanpassen van de rentevoet lastig te kwantificeren zijn. Reden hiervoor is dat de kosteneffectiviteitsmethodiek, waar de rentevoet onderdeel van uitmaakt weinig wordt toegepast voor de bepaling of in uitzonderlijke gevallen de vaststelling van mindere strenge emissiegrenswaarden noodzakelijk is. In de praktijk wordt deze methodiek echter ook generiek gebruikt om na te gaan of afwijkende – ook strengere grenswaarden – noodzakelijk zijn. Als het wordt toegepast kan het op lokaal niveau wel degelijk grote milieuwinst opleveren en is het een belangrijke bouwsteen voor strenge emissie eisen in vergunningen.
Zie onder punt d. bij ’adviescollege toetsing regeldruk’.
Deze regeling is van 1 maart 2021 tot 29 maart 2021 via www.internetconsultatie.nl gelijktijdig met het Besluit tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de actualisatie van de regels inzake industriële emissies ter consultatie aangeboden. Deze consultatie heeft geleid tot in totaal 26 reacties. De reacties lopen uiteen. De trapsgewijze verlaging van de rentevoet naar 3%, zoals opgenomen in het oorspronkelijke voorstel, wordt door sommige indieners gesteund, door anderen als niet realistisch beschouwd. Tevens wordt 3% door het bedrijfsleven als te laag beschouwd. De overheden zijn tevreden met een rentevoet van 3%. Het bedrijfsleven heeft ook een onderzoek laten uitvoeren en ingebracht bij de consultatie. Het onderzoek en de overige reacties op de consultatie hebben geleid tot het aanpassen van deze regeling. De rentevoet wordt verlaagd naar vijf procent en zal in één keer worden ingevoerd, waarbij deze met de inwerkingtreding van de Or van kracht zal zijn. Om de 5 jaar zal een beslismoment plaatsvinden over de actualisatie van de rentevoet. De herberekening van de rentevoet zal uitgevoerd worden volgens een vaste methodiek die in overleg met stakeholders zal worden bepaald.
De ATR adviseert per brief op 14 april 2021 om bij de toelichting op de regelgeving aan te geven wat de omvang van de regeldruk is die volgt uit het aanpassen van de rentevoet. De ATR adviseert om te omschrijven hoeveel bedrijven (bij benadering) kunnen of zullen worden geraakt door de wijziging en wat de omvang (bij benadering) zal zijn van de hogere investeringskosten.
De regeldruk verandert niet door deze aanpassing. De verandering betreft alleen met welke variabele het bedrijfsleven in een KE berekening moet rekenen. Hierdoor zal de methodiek niet minder of vaker worden toegepast. In de studie van RHDHV10 zijn alle omgevingsdiensten aangeschreven om te vragen een schatting te geven, van de mate waarin de kosteneffectiviteitsmethodiek in de praktijk wordt gebruikt. Uit een respons van 65% van de Omgevingsdiensten wordt geconcludeerd dat het instrument kosteneffectiviteit in ordegrootte 1% van de bedrijven gebruikt wordt per jaar. Grotere bedrijven passen de kosteneffectiviteitsmethodiek wat vaker toe. De beoordeling van de kosteneffectiviteit leidt tot het juist wel of niet vereisen van de investering.
De totale investeringen voor het beperken van luchtemissies bedroegen in de periode 2012-2018 volgens het CBS gemiddeld 296 miljoen per jaar. Bij slechts een beperkt deel zijn deze investeringen een gevolg van een beoordeling van de kosteneffectiviteit. Naar grove schatting zal dat deel 1% zijn, gezien voorgaande alinea. Bij een wijziging van de rentevoet van 10% naar 5% zullen investeringen die op de grens van referentierange liggen vaker kosteneffectief worden. Als worstcase is er vanuit gegaan dat alle berekeningen voor de kosteneffectiviteit op de grens van de referentierange zitten. In dat geval wordt de toename op circa 3 miljoen per jaar ingeschat, dat is 1% van het totale investeringsbedrag voor het beperken van luchtemissies.
In het kader van de Code interbestuurlijke verhoudingen in deze regeling voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Uit de reacties van deze partijen is gebleken dat de VNG en IPO kritisch zijn op het oorspronkelijk voorstel om de rentevoet in twee stappen in te voeren. O.a. als gevolg van deze reacties in de wijzigingsregeling aangepast en wordt de rentevoet in één keer aangepast naar 5%. Deze zal in 2027 worden herzien.
De ontwerpregeling is op 3 maart 2022 gemeld aan de Europese Commissie (notificatienummer 2022/0135/NL – B20). Daarmee is voldaan aan artikel 5, eerste lid, van richtlijn (EU) nr. 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241) (codificatie). De ontwerpregeling is niet aan de World Trade Organisation (WTO) voorgelegd, omdat het in dat kader geen significante gevolgen heeft.
Deze wijzigingsregeling treedt in werking op het tijdstip dat artikel I, onderdeel BB, van het Besluit van 22 augustus 2022 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de actualisatie van de regels inzake industriële emissies in werking treedt. In dat onderdeel wordt bepaald dat op het bepalen van de kosten en het rendement van de technieken, de bij deze ministeriële regeling gestelde regels van toepassing zijn.
Met deze verzamelwijzigingsregeling zijn wijzigingen in de Or en in enkele bijlagen bij die regeling aangebracht. Het betreft reparaties en technische wijzigingen, die verwerkt dienen te zijn voor inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In de Or zijn de artikelen 2.40, 3.8, 3.9, 3.16, 4.7, 12.1 en 17.1 en paragraaf 12.2.3.2 gewijzigd en zijn de artikelen 12.1a, 12.2 en 17.5 en de afdelingen 4.3B en 5.4 ingevoegd. Ook zijn wijzigingen aangebracht in de bijlagen II, IVA, V, VI, XVII, XVIIIc, XIXa, XXI en XXXVIII bij de Or. Op deze wijzigingen wordt hieronder nader ingegaan.
De Or is op 22 november 201911 gepubliceerd en nadien meerdere malen gewijzigd. De Or treedt tegelijk met de Omgevingswet in werking. In bijlage V bij de Or12 staan voor het houden van landbouwhuisdieren wat betreft de emissie van ammoniak, geur en fijnstof alle huisvestingssystemen met emissiefactoren en in bijlage VI13 bij de Or staan alle aanvullende technieken met bijbehorende reductiepercentages. Wat betreft ammoniak zijn dit gegevens die waren opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: de Rav). Wat betreft fijnstof betreffen dit gegevens die waren opgenomen op de fijnstoflijst die op grond van artikel 66 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (hierna: Rbl) werd gepubliceerd. Omdat deze bijlage bij de Rav en de fijnstoflijst bij de Rbl intussen (meermaals) gewijzigd zijn, moeten die wijzigingen ook in de bijlagen V en VI bij de Or worden aangebracht. De wijzingen van bijlage 1 bij de Rav betreffen nieuwe huisvestingssystemen en nieuwe aanvullende technieken voor de emissiereductie van ammoniak en gewijzigde emissiefactoren. De wijzigingen van de fijnstoflijst betreffen nieuwe aanvullende technieken en nieuwe systeembeschrijvingen van bestaande aanvullende technieken.
Ook is bijlage II14 bij de Or gewijzigd, waarin onder meer is bepaald welke uitgaven van de rekenmodellen Verspreidingsmodel V‑Stacks vergunning (voor de berekening van geur) en Vee-combistof (voor de berekening van het reductiepercentage van fijnstof) van toepassing zijn. In de Regeling geurhinder en veehouderij (hierna: Rgv) is na publicatie van de oorspronkelijke Or een geactualiseerde versie van V-Stacks vergunning voorgeschreven en is op grond van artikel 66 van de Rbl ook een nieuwe versie van Vee-combistof gepubliceerd. Met deze verzamelwijziging zijn deze geactualiseerde rekenmodellen voorgeschreven in bijlage II bij de Or.
Daarnaast is in verband met de wijzigingen van de fijnstoflijst aan artikel 4.7 van de Or, waarin de rekenregels van de emissie van fijnstof zijn opgenomen, een lid toegevoegd, waarin is voorgeschreven hoe (indien van toepassing) een reductiepercentage van fijnstof moet worden vastgesteld voor de technieken waarbij het reductiepercentage afhankelijk is van de hoeveelheid lucht die door de aanvullende techniek gaat.
Voorts is de systematiek voor huisvestingssystemen waarvoor de voorlopige emissiefactor niet meer geldt, gewijzigd. Voorheen werd onderscheid gemaakt in huisvestingssystemen in gebruik voor of na een bepaalde datum. Dit onderscheid is vervallen. Met deze wijziging wordt de leesbaarheid verbeterd en de complexiteit van de tabel beperkt. Ook is de tekst ’in gebruik’ aangepast en in overeenstemming gebracht met eindnoot 28 van de Rav.
Tot slot zijn bij enkele technieken waarbij de emissie van fijnstof wordt beperkt de diercategorieën en stalsystemen geactualiseerd waarvoor deze technieken kunnen worden toegepast.
Op 1 juni 202015 is artikel 2, tweede lid, van de Rav gewijzigd. Daarin is bepaald dat wanneer in de technische beschrijving van een emissiearm huisvestingssysteem als vereiste is gesteld dat dit systeem moet zijn geleverd door of namens degene die de metingen voor het bepalen van de emissiefactor van het huisvestingssysteem of de aanvullende techniek heeft laten beoordelen, de emissiefactor voor dit systeem alleen onder deze voorwaarde voor de berekening van de ammoniakemissie wordt toegepast. Wanneer dit niet het geval is, geldt de emissiefactor voor overige huisvestingssystemen of wordt aan een dergelijke aanvullende techniek geen emissiereducerende werking toegekend.
Naar aanleiding van de wijziging van artikel 2, tweede lid, van de Rav is in enkele (nieuwe) systeembeschrijvingen van huisvestingssystemen en aanvullende technieken de eis gesteld dat het huisvestingssysteem of de techniek moet zijn geleverd door of namens degene die de metingen aan het systeem heeft laten beoordelen. In artikel 4.5 van de Or is bepaald dat met het oog op het beperken van emissies in de lucht een huisvestingssysteem of een aanvullende techniek voldoet aan de systeembeschrijving voor dat huisvestingssysteem of voor die aanvullende techniek. Vanwege die verplichting in combinatie met de eis in de systeembeschrijving is het niet noodzakelijk hetgeen in artikel 2, tweede lid, van de Rav is bepaald op te nemen in de Or.
Het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 voert enkele wijzigingen door in het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) die vereisen dat in de Or opgenomen rekenregels, die al gelden bij de toepassing van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl), ook gelden bij de toepassing van het Bbl. In dat kader is een nieuwe afdeling ingevoegd in hoofdstuk 5 van de Or die bestaande rekenregels van toepassing verklaart voor de bouwregelgeving. Ook is een bestaande omissie hersteld. Een rekenregel voor gezamenlijk geluid die al geldt voor de toepassing van het Bkl geldt met de wijziging ook wanneer een maatwerkvoorschrift wordt gesteld op grond van artikel 4.103a of 5.23 van het Bbl, over het opnieuw bepalen van het gezamenlijk geluid bij respectievelijk nieuwbouw en wijziging van een gebruiksfunctie van een geluidgevoelig gebouw. Verder zijn enkele externe verwijzingen in de Or vervangen door interne verwijzingen, omdat de Handleiding meten en rekenen industrielawaai is ingetrokken en vervangen door bijlage IVh bij de Or.
Met de wijziging van paragraaf 12.2.3.2 is in de implementatie van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1967 van de Commissie van 11 november 2021 tot opzetting van een verplicht gegevensarchief en een verplicht digitaal informatie-uitwisselingsmechanisme overeenkomstig Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2021, L 400) ook voorzien in de Or. Per 1 april 2022 is het Uitvoeringsbesluit geïmplementeerd in de Regeling geluid milieubeheer.16
Artikel 17.1 van de Or en de bijbehorende bijlage XXXVIII bevatten rekenregels voor emissies van pelsdierhouderijen. In verband met de Wet verbod pelsdierhouderij zijn de regels voor de emissies door het houden van pelsdieren in dierenverblijven al vormgegeven als overgangsrecht en opgenomen in hoofdstuk 17 van de Or (overgangsrecht). Die regels zouden gelden tot 1 januari 2024, de oorspronkelijke datum waarop de pelsdierhouderij zou worden beëindigd. Omdat dit verbod is vervroegd naar 8 januari 202117 zijn die tijdelijke regels niet langer nodig. Eenzelfde wijziging op AMvB-niveau is al doorgevoerd via het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022.18
Deze verzamelwijzigingsregeling bevat enkele reparaties en technische wijzigingen. De verzamelwijzigingsregeling heeft geen gevolgen voor de bestuurlijke lasten van gemeenten en provincies en heeft naar haar aard ook geen gevolgen voor de administratieve lasten van burgers.
De wijziging van artikel 2.40 van de Or heeft geen gevolgen, aangezien er bij het fuseren van gemeentes een nieuwe gemeente ontstaat met dezelfde oppervlakte als de afzonderlijke gemeentes. Evenmin zijn er gevolgen vanwege de wijziging van paragraaf 12.2.3.2, aangezien de Or in lijn is gebracht met de Regeling geluid milieubeheer. De wijziging van bijlage IVA betreft een omissie en heeft geen gevolgen voor omwonenden. De wijziging van bijlage XVIIIc betreft een tekstuele stroomlijning en heeft om die reden evenmin gevolgen.
Voor de wijziging van bijlage XIXa geldt dat de wijziging niet leidt tot extra nalevingskosten voor het bedrijfsleven. Weliswaar zijn er rekenmethoden geschrapt waardoor er minder mogelijkheden zijn voor het bedrijfsleven wat betreft de toe te passen modellen, maar deze modellen konden in de praktijk al niet goed worden toegepast, omdat zij niet waren geactualiseerd. Ook de wijziging van artikel 4.7 van de Or en de bijlagen II, V en VI leidt niet tot extra nalevingskosten voor het bedrijfsleven, omdat het hier gaat om de omzetting van geldende regelgeving naar de regelgeving onder de Omgevingswet. Wat betreft de eerdere wijzigingen van de Rav en de Rgv wordt hiervoor kortheidshalve verwezen naar de toelichtingen bij deze wijzigingen van de Rav en de Rgv. Daarnaast geldt dat de wijzigingen van de fijnstoflijst ertoe leiden dat veehouders meer keuzes hebben wat betreft toe te passen aanvullende technieken. De nieuwe versie van Vee-combistof geeft meer mogelijkheden om de fijnstofreductie te berekenen. In het gewijzigde artikel 4.7 van de Or is bepaald hoe het reductiepercentage van fijnstof moet worden vastgesteld voor technieken met een variabel reductiepercentage. Wat betreft huisvestingssystemen waarvoor de voorlopige emissiefactor is komen te vervallen en voor huisvestingssystemen waarvoor deze nog wel geldt onder wijziging van de redactie, is duidelijker gemaakt welke emissiefactor geldt.
Deze verzamelwijzigingsregeling heeft van 22 juni 2022 tot en met 20 juli 2022 open gestaan voor openbare internetconsultatie. In totaal is één reactie ontvangen. Deze reactie had geen betrekking op een wijziging uit de verzamelwijziging. De consultatie heeft niet geleid tot inhoudelijke aanpassingen van de verzamelwijziging.
Rijkwaterstaat (hierna: RWS) wijst in de uitvoerbaarheidstoets op de hogere uitvoeringskosten voor de naleving van geluidproductieplafonds door hogere emissiekentallen19 en het vervallen van de stille banden aftrek. RWS geeft aan dat de wijzigingsregelingen niet uitvoerbaar zijn als de meerkosten niet zijn gedekt. IenW onderschrijft dat en onderschrijft ook de verantwoordelijkheid van IenW om de meerkosten te financieren. Daarnaast wijst RWS op een mogelijk risico voor lopende projecten die nog uitgaan van bestaande regelgeving met gebruikmaking van lagere emissiekentallen en de stille banden aftrek. Het overgangsrecht hiervoor is echter duidelijk zodat ervan uit mag worden gegaan dat dit geen problemen oplevert.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) wijst in de toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets) op de hogere uitvoeringskosten voor RWS voor de naleving van geluidproductieplafonds door hogere emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek. Gewezen wordt op het risico van overschrijdingen van geluidproductieplafonds en de noodzaak van bestuursrechtelijke handhaving als de kosten niet worden gedekt. IenW onderschrijft de verantwoordelijkheid van IenW om de meerkosten te financieren. De ILT wijst verder op het belang van goed onderhoud van een diffractor om te zorgen dat deze zijn geluidreducerende werking behoudt, en mist daarvoor een specifiek voorschrift. Het onderhoud valt wel onder de algemene zorgplicht (artikel 1.1a van de Wet milieubeheer) maar IenW zal onderzoeken of een specifiek voorschrift beter is. De Or wordt op dit punt nu niet gewijzigd.
Voor zover RWS en de ILT hebben gewezen op tekstuele en technische onvolkomenheden zijn deze verwerkt.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR) adviseert toekomstige wijzigingen van de Or (en de bijlagen) tijdig en eenduidig te consulteren en daarbij aandacht te besteden aan inwerkingtreding en eventueel overgangsrecht. Tevens adviseert de ATR, in verband met de gevolgen van gewijzigde emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek voor de ontwikkelmogelijkheden voor woningbouw, de regeldrukeffecten in kaart te brengen conform de Rijksbrede methodiek en daarbij de in het advies genoemde punten op te volgen.
Het advies om toekomstige wijzigingen van de (bijlagen bij de) Or tijdig en eenduidig te consulteren en daarbij de inwerkingtreding en het geldende overgangsrecht inzichtelijk weer te geven, neemt IenW ter harte. Voor deze wijzigingsregeling geldt dat de inwerkingtreding samenvalt met de inwerkingtreding van (het stelsel van) de Omgevingswet, waarvoor het overgangsrecht reeds is opgenomen in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet.20
De gevolgen van gewijzigde emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek voor de ontwikkelmogelijkheden voor woningbouw zijn sterk situatieafhankelijk. Dit komt in de eerste plaats doordat de effecten op de geluidemissie sterk variëren tussen wegvakken met verschillende rijsnelheid, wegdektype en verkeerssamenstelling. In algemene zin kan worden gesteld dat de geluidemissie van wegen met een hogere maximumsnelheid (80 km/u en hoger) in de meest gangbare situaties zal toenemen met circa 2,5 tot 3,5 dB. Daar staat tegenover dat voor wegen met een maximumsnelheid lager dan 70 km/u, die veruit het grootste deel van het Nederlandse weggennet vormen, de berekende geluidemissie afneemt. Voor deze wegen is er geen effect van het vervallen van de stille banden aftrek. Voor wegen met een maximumsnelheid van 50 km/u ligt de afname in de ordegrootte van 1,5 tot 2 dB.
Bij het toelaten van woningen in een omgevingsplan geldt een maximaal toelaatbare geluidbelasting (de ‘grenswaarde’) van 60 dB door rijkswegen of provinciale wegen. Boven die waarde is het toelaten van woningen niet zonder meer mogelijk. Alleen onder specifieke voorwaarden (zoals vervangende nieuwbouw of het toepassen van een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen) kan daar van worden afgeweken. De toename van de geluidemissie van rijkswegen en provinciale wegen leidt tot een groter gebied waar sprake is van een geluidbelasting boven de grenswaarde.
Daarnaast geeft de geluidbelasting voor veel nieuw te bouwen woningen aanleiding om eisen te stellen aan de geluidwering van de gevels. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering van de gevels wordt het gezamenlijk geluid betrokken van alle geluidbronnen met een geluidaandachtsgebied waar de nieuw te bouwen woningen binnen liggen. Daardoor zullen de effecten alleen in de hierboven beschreven mate optreden wanneer een bepaald type weg bepalend is voor het gezamenlijk geluid. Als een autosnelweg en een gemeentelijke weg hier in gelijke mate aan bijdragen, zullen deze effecten elkaar uitmiddelen.
Voor de mate waarin gevelmaatregelen nodig zijn voor nieuw te bouwen woningen is de (absolute) hoogte van het geluid bepalend, en ook voor de mate waarin een toename van de geluidemissie daarbij verzwarend werkt. Naarmate het gezamenlijk geluid hoger is, zal een toename van de geluidemissie grotere gevolgen hebben voor de te treffen gevelmaatregelen. Bij lagere belasting van de woning door geluid is het mogelijk dat het ontwerp van de gevelopbouw al aan de isolatie-eisen voldoet. Voor woningen waarvoor dat ook met de gewijzigde emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek geldt, vloeien er helemaal geen gevolgen voort uit deze wijziging. Hoe hoog de belasting van de woningen door geluid uiteindelijk zal zijn, is echter in hoge mate afhankelijk van de stedenbouwkundige uitwerking en detaillering van het plan. Dat maakt het onmogelijk om op landelijke schaal kwantitatieve uitspraken te doen over de regeldrukeffecten zonder daarbij aannames en vereenvoudigingen te doen die gepaard gaan met substantiële onzekerheidsmarges.
Samengevat kan worden gesteld dat de gevolgen voor de ontwikkelmogelijkheden voor woningbouw het grootst zijn in de nabijheid van wegen met een maximumsnelheid van 80 km/u en hoger, veelal provinciale en rijkswegen, waarbij die wegen ook dominant zijn voor het gezamenlijk geluid. Vooral in situaties met een hoge belasting door het geluid van zulke wegen zal dat tot zwaardere eisen leiden aan de geluidwering van de gevels. Daar waar het geluid beperkt blijft tot de grenswaarde van 60 dB zal dit leiden tot kostenverhoging, maar in verhouding tot de totale bouwkosten van een woning, en de overige onzekerheden in de prijsontwikkeling daarvan, zijn die meerkosten in het algemeen beperkt. In situaties waarin de gewijzigde emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek zullen leiden tot overschrijding van de grenswaarde zal aan aanvullende eisen moeten worden voldaan, maar dat betekent nog niet dat het bouwen van woningen in die gebieden niet meer mogelijk is. In veel gevallen zal het betekenen dat deze eisen voor meer woningen in het plan zullen gelden dan wanneer de geluidemissie niet zou zijn toegenomen.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) heeft, naast de vraag om meer inzicht in de gevolgen van de gewijzigde emissie van het wegverkeer zoals hierboven behandeld bij het advies van het ATR, aangegeven met het Ministerie van IenW in gesprek te willen gaan over de ondergrens voor wegen waarvoor een basisgeluidemissie uiterlijk in 2026 moet worden vastgesteld. De afname van de geluidemissie voor wegen met een maximumsnelheid lager dan 70 km/u rechtvaardigt dit. IenW onderkent het belang hiervan voor de uitvoeringslasten van gemeenten en zal hierover nader in gesprek gaan met de VNG. Aangezien deze ondergrens niet in de Or maar in het Bkl is vastgelegd heeft dat geen gevolgen voor deze wijzigingsregeling. Daarnaast zijn tekstuele en technische onvolkomenheden waar de VNG op heeft gewezen verwerkt.
Bij de voorbereiding van deze verzamelwijzigingsregeling is bezien of de regels mogelijk technische voorschriften bevatten als bedoeld in Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (codificatie). Dit is niet het geval.
Met de wijziging van artikel 2.40 is de aanwijzing van agglomeraties voor Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEU 2002, L 189) (hierna: richtlijn omgevingslawaai) geactualiseerd. Aanleiding daarvoor vormen de fusie van de gemeenten Heerhugowaard en Langedijk tot de nieuwe gemeente Dijk en Waard (per 1 januari 2022) en het opgaan van de gemeente Weesp in de gemeente Amsterdam (per 24 maart 2022). Het grondgebied van de voormalige gemeente Weesp valt daardoor niet meer onder de agglomeratie Hilversum, maar onder de agglomeratie Amsterdam/Haarlem.
Op grond van art 5.78af van het Bkl (indirecte effecten) worden maatregelen onderzocht indien sprake is van een geluidtoename van meer dan 1,5 dB. Op grond van het tweede lid van artikel 3.8 worden in dat geval berekende waarden niet afgerond. Bij het nemen van een verkeersbesluit (artikel 21a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer) moet ook worden onderzocht of het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt met meer dan 1,5 dB. Dat is alleen mogelijk als ook dat verschil op basis van de niet afgeronde berekende waarden wordt bepaald. Daarom is in het tweede lid van artikel 3.8 hiervoor een bepaling toegevoegd.
De 'stille banden aftrek' van artikel 3.5 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is aanvankelijk in de Or gecontinueerd en was destijds opgenomen vanwege de verwachting dat het wegverkeer in de toekomst stiller zal worden als gevolg van Europese regelgeving en de invoering van een Europese geluidlabel. Uit onderzoek van het RIVM is gebleken dat deze verwachting, en daardoor het toepassen van deze aftrek niet langer gerechtvaardigd is. In een afzonderlijke wijziging van bijlage IVe bij de Or zijn de emissiekentallen geactualiseerd en in samenhang daarmee is artikel 3.9 in deze wijziging van de Or geschrapt. Omdat artikel 3.16 een bepaling betreft die uitsluitend betrekking heeft op artikel 3.9, komt met het vervallen van artikel 3.9 ook artikel 3.16 te vervallen. De verwijzing naar artikel 3.16 in artikel 12.71c is geschrapt.
Voor warmtewisselaars en stoffilters gelden nieuwe systeembeschrijvingen, waarin een variabel reductiepercentage is opgenomen. In artikel 4.7, vierde lid, van de Or (nieuw) is bepaald hoe het reductiepercentage voor fijnstof moet worden vastgesteld wanneer gebruik wordt gemaakt van een techniek met een variabel reductiepercentage. Het reductiepercentage moet in dat geval worden vastgesteld met het Rekenmodel Vee-combistof op basis van de hoeveelheid lucht (in m3/dier/uur) die door de aanvullende techniek gaat.
In de artikelen 4.1121a en 5.39 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn regels opgenomen over geluid door activiteiten. De meet- en rekenvoorschriften voor die activiteiten zijn al opgenomen in de Or, maar gelden alleen in de context van het Bkl en het omgevingsplan. De nieuwe afdeling 4.3B herstelt deze omissie.
Dit artikel komt te vervallen, omdat de Handleiding meten en rekenen industrielawaai is ingetrokken en vervangen door bijlage IVh bij de Or. Het bepaalde is om die reden van afdeling 5.2 (Nadere regels over de toepassing van normen) naar afdeling 5.4 (Gezondheid) verplaatst en is ondergebracht in het nieuwe artikel 5.58 (zie hierna).
Afdeling 5.4 bestaat uit vijf artikelen. Artikel 5.57 ziet op de situatie waarin het gezamenlijk geluid van geluidbronsoorten en andere activiteiten wordt berekend op basis van een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 4.103a of 5.23, aanhef en onder a, van het Bbl. NEN 5077 geeft naast de methode met standaardspectra ook een methode met afwijkende spectra. In een maatwerkvoorschrift kan bepaald zijn dat de methode met afwijkende spectra wordt toegepast. In dat geval wordt het gezamenlijk geluid berekend per octaafband volgens de formule in artikel 3.26, tweede lid, van de Or.
Artikel 4.103c van het Bbl, dat is gewijzigd in artikel II, onderdeel Q, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022, voorziet in overgangsrecht voor situaties waarin geluidgevoelige gebouwen zijn toegelaten met toepassing van de Wet geluidhinder, maar de Omgevingswet van toepassing is op het bouwen daarvan. Het gezamenlijk geluid van verschillende bronnen moet dan worden opgeteld om de vereiste geluidwering te bepalen. Artikel 5.58 van de Or voorziet erin dat de daarvoor geldende rekenregel voor geluidwering van toepassing is. De andere bepalingen in paragraaf 3.1.5 van de Or zijn niet relevant voor de vereiste berekening en daarom niet van toepassing verklaard. De berekening van de karakteristieke geluidwering (artikel 3.26, tweede lid, van de Or) gebeurt op grond van artikel 4.103, eerste lid, aanhef, van het Bbl, volgens NEN 5077. Het geluid van windturbines, waar artikel 3.28 van de Or op ziet, hoeft op grond van artikel 4.103c, tweede lid, van het Bbl, niet betrokken te worden bij de berekening van het gezamenlijke geluid.
De artikelen 5.59 en 5.60 zijn nodig, omdat de Handreiking meten en rekenen industrielawaai is ingetrokken en vervangen door bijlage IVh bij de Or. In het Bbl zijn de artikelen 4.107, tweede lid, en 4.108, derde lid, en de begripsbepaling ‘dagwaarde’, die van belang is voor de normering in de artikelen 7.17, tweede lid, en 7.39, tweede lid, van het Bbl, al om diezelfde reden gewijzigd door het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022. Voor het in hoofdstuk 7 van het Bbl geregelde geluid door bouw- en sloopwerkzaamheden en puinbrekers gelden aanvullend dezelfde regels als voor andere activiteiten. Daartoe wordt verwezen naar twee artikelen in paragraaf 6.2.1 (Geluid) van de Or. De andere artikelen in die paragraaf zijn niet relevant voor geluid door warmtepompen, bouw- en sloopwerkzaamheden en puinbrekers en zijn daarom niet van overeenkomstige toepassing verklaard.
Dit betreft een technische aanpassing, te weten een nog niet in de Or doorgevoerde vernummering van paragraaf 11.1.1 in het Bkl.21
Gegevens die in het register externe veiligheidsrisico’s geregistreerd moeten worden, moeten op grond van artikel 10.27 van het Omgevingsbesluit worden aangeleverd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, die het register beheert. In de regeling is geregeld dat de gegevens moeten worden aangeleverd met het Informatiemodel Externe Veiligheid. Het register externe veiligheidsrisico’s is een informatieproduct dat aangesloten zal worden op het Digitaal Stelsel Omgevingswet.
Naast aanpassing van de titel van de paragraaf zijn twee artikelen (artikel 12.72a en artikel 12.72b) ingevoegd. Deze artikelen bepalen dat voor het elektronisch beschikbaar stellen van geluidbelastingkaarten door de minister, gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders en voor het aanleveren van actieplannen door gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gebruik wordt gemaakt van het door de Europese Commissie voorgeschreven digitaal informatieuitwisselingsmechanisme en het door de European Environmental Agency beschikbaar gestelde datamodel. Met deze wijziging is de Or in lijn gebracht met de wijziging van de Regeling geluid milieubeheer. Wat betreft de toelichting van die wijziging van de Regeling geluid milieubeheer wordt hiervoor kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij die wijziging.22
Vanwege de vervroegde invoering van het verbod op de pelsdierhouderij zijn tijdelijke rekenregels voor emissies van pelsdierhouderijen niet langer nodig. Om die reden komt artikel 17.1 te vervallen.
Dit artikel regelt het geluidaandachtsgebied voor gemeentewegen, lokale spoorwegen en waterschapswegen voor de periode vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet tot aan het moment dat voor een gemeenteweg, lokale spoorweg of waterschapsweg de basisgeluidemissie uiterlijk moet zijn vastgelegd. Op dat moment vervalt dit geluidaandachtsgebied en wordt op basis van artikel 3.10 het bij de basisgeluidemissie horende geluidaandachtsgebied bepaald. Dit (tijdelijke) geluidaandachtsgebied vervalt op het moment dat de basisgeluidemissie is vastgelegd. Op basis van artikel 3.10 wordt dan het bijbehorende geluidaandachtsgebied bepaald.
Toevoeging van artikel 17.5 (nieuw) is nodig om te voorkomen dat het geluidaandachtsgebied voor deze bronnen niet gedefinieerd is tot aan het moment dat de basisgeluidemissie is vastgelegd. Soortgelijke bepalingen zijn in artikel 12.7, tweede en derde lid, van het Bkl opgenomen voor geluidbronnen met geluidproductieplafonds.
De verzamelwijziging bevat meerdere wijzigingen in de tabel in bijlage II:
Handleiding meten en rekenen industrielawaai
Deze verwijzing komt te vervallen omdat de Handleiding meten en rekenen industrielawaai is ingetrokken en vervangen door bijlage IVh bij de Or.
Informatiemodel Externe Veiligheid
Gegevens voor het register externe veiligheidsrisico’s worden aangeleverd met het Informatiemodel Externe Veiligheid. Zoals aangegeven in bijlage II bij de Or is dit informatiemodel beschikbaar gesteld op https://docs.geostandaarden.nl/imev/imev.
Rekensysteem windturbines
De aanduiding Rekensysteem windturbines komt niet voor in de Or. De externe veiligheidsrisico’s van windturbines worden berekend met module IV van het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid (artikelen 4.11, 8.5 en 12.1). Het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid is elders aangewezen in bijlage II. De aanduiding Rekensysteem windturbines kan daarom vervallen.
Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid
Het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid bestaat uit een aantal modules voor activiteiten waarvoor de externe veiligheidsrisico’s voor de toepassing van het Bkl moeten worden berekend. Met deze aanpassing wordt de aanduiding van het rekenvoorschrift geactualiseerd en aangepast aan de datum van de modules zoals die op de website van het RIVM zijn gepubliceerd. De aanpassing betreft geen inhoudelijke wijziging.
Safeti-NL
Dit betreft een geactualiseerde, gebruikersvriendelijke versie met meer functionaliteiten, zonder inhoudelijke wijzigingen.
Ook in de tabel in bijlage II zijn nieuwe versies van de Richtlijnen van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (afgekort als PGS) opgenomen. Inhoudelijk zijn deze nieuwe versies niet gewijzigd. Wel zijn deze versies gedigitaliseerd en zijn de scenario’s, doelen en maatregelen overzichtelijker weergegeven in vergelijking met de vorige versies. Hierdoor zijn de PGS-richtlijnen beter leesbaar, overzichtelijker en makkelijker doorzoekbaar. Tegelijkertijd zijn, waar nodig, niet inhoudelijke fouten hersteld zoals foutieve verwijzingen.
Daarnaast is de actualisatie van het rekenmodel Vee-combistof opgenomen in deze verzamelwijziging. Het rekenmodel Vee-combistof is gepubliceerd op de website https://iplo.nl/praktijksituaties/veehouderijen/fijnstof-veehouderijen/rekenmodel-vee-combistof/. Omdat deze wijziging anders dan wijzigingen van de Rav en de Rgv, bij publicatie niet is toegelicht, is zij hierna toegelicht.
Het rekenmodel Vee-combistof heeft een nieuwe opzet. In de nieuwe opzet van het rekenmodel Vee-combistof (Versie 2.0, 2021) heeft elke deelsector binnen de pluimveesector een eigen rekenblad. Daarnaast is de hoeveelheid ventilatielucht die vanuit de stal door de warmtewisselaar en de droge stoffilter gaat te variëren en kan met het rekenmodel het reductiepercentage voor fijnstof van deze technieken worden vastgesteld. Tot slot kan voor de nieuwe aanvullende technieken in bijlage VI het reductiepercentage vastgesteld worden als deze technieken gecombineerd worden met andere aanvullende technieken.
Bij Haamstede ligt een wegdeel dat in beheer is bij Rijkswaterstaat, maar onder de Wet milieubeheer ten onrechte niet was opgenomen op de Geluidplafondkaart, en waarvoor geen geluidproductieplafonds zijn vastgesteld. Het betreft een kort gedeelte van de N652 vanaf de aansluiting van de N57 en eindigt ruim voor de rotonde waar de N652 naar het noordoosten afbuigt. Met het opnemen van dit gedeelte van de N652 in bijlage IVA is deze omissie hersteld. Het voornemen is om in 2022 voor dit wegdeel alsnog geluidproductieplafonds vast te stellen en daartoe ook de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer aan te passen.
De wijzigingen van bijlage 1 bij de Rav zijn via deze verzamelwijziging in de Or opgenomen. Voor de toelichting bij deze eerdere wijzigingen wordt kortheidshalve verwezen naar de wijzigingen van de Rav van 6 mei 2020, Stcrt. 2020, 7734, 1 juli 2020, Stcrt. 2020, 33503, 21 november 2020, Stcrt. 2020, 60022, 2 juni 2021, Stcrt. 2021, 25721, en 2 oktober 2021, Stcrt. 2021, 40346, en de hierin opgenomen toelichtingen.
In bijlage 1 bij de Rav zijn huisvestingssystemen opgenomen met een voorlopige emissiefactor. Deze systemen hebben een eindnoot 19. Als voor deze systemen niet binnen de in de Beleidsregels voorlopige emissiefactoren Regeling ammoniak en veehouderij gestelde termijn een definitieve factor kan worden vastgesteld, krijgen ze een eindnoot 28 en mogen ze vanaf die datum niet meer worden toegepast.
De systematiek van bijlage V en bijlage VI bij de Or kent geen voorlopige emissiefactoren. Systemen die met een eindnoot 28 waren opgenomen in de Rav waren in bijlage V bij de Or opgenomen met twee emissiefactoren. Eén emissiefactor betrof daarbij de eerder in de Rav vastgestelde voorlopige emissiefactor en één emissiefactor betrof de emissiefactor voor overige huisvestingssystemen. Deze laatste factor is gaan gelden na het van toepassing verklaren van eindnoot 28. Het opnemen van twee emissiefactoren leverde veel extra regels met herhaling van informatie op. Om die reden is ervoor gekozen om de regels waarin de emissiefactoren voor overige huisvestingssystemen waren opgenomen te schrappen. Ook zonder dit expliciet op te nemen geldt immers voor systemen die zijn toegepast nadat eindnoot 28 van toepassing is verklaard, dat de emissiefactor voor overige huisvestingssystemen geldt. Tevens is de tekst ‘in gebruik’ aangepast. De genoemde data zien na wijziging op het verleend zijn van een omgevingsvergunning dan wel het rechtmatig in gebruik nemen. Het gaat hierbij om de rijen HA1.8, HA1.10, HA1.11, HA1.14, HA1.15, HA1.16, HA1.19, HA1.24, HA1.28, HA1.31 en HA3.1.
Voor de systemen waarvoor in de Rav een voorlopige emissiefactor is opgenomen en waarvoor nog geen definitieve factor is vastgesteld noch eindnoot 28 van toepassing is verklaard, is dezelfde systematiek gevolgd en is de datum opgenomen waarop de voorlopige emissiefactor komt te vervallen. Dit betreft overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels voorlopige emissiefactoren Regeling ammoniak en veehouderij de datum die drie jaar nadat de voorlopige emissiefactor is opgenomen in de bijlage bij de Rav. Als er voor de genoemde datum een definitieve factor kan worden vastgesteld zal deze worden opgenomen en wordt de toevoeging van de datum geschrapt. Het gaat om de rijen HA1.30, HA1.32, HA1.33, HA1.34, HA1.35, HA1.36, HA1.37, HA1.38, HD3.2, HD1.11, HD3.10, HD5.14 en LW1.7. Daarnaast is voor twee stalsystemen (HA1.34 en HA3.2) een datum opgenomen die vijf jaar nadat de voorlopige emissiefactor is opgenomen in de bijlage bij de Rav, is gelegen. Op basis van de hiervoor genoemde beleidsregels is aan de leveranciers van deze systemen twee jaar uitstel verleend voor het indienen van de meetrapporten voor deze systemen.
In de in bijlage VI opgenomen tabel is de vierde kolom van de eerste rij gewijzigd. Hierin is ‘diercategorie’ vervangen door code. In deze kolom zijn naast diercategorieën ook huisvestingssystemen genoemd waarin de in een betreffende rij genoemde techniek kan worden toegepast. Het woord ‘code’ in de eerste rij van de in bijlage VI opgenomen tabel ziet zowel op diercategorieën als op huisvestingssystemen en geeft daarom meer accuraat de inhoud van de vierde kolom weer.
De wijziging van de fijnstoflijst is opgenomen in de rijen AP2.3, AP2.4, AP2.5, AP100.3, AP100.4 en AP100.5. AP3 Warmtewisselaar is komen te vervallen. De fijnstoflijst is gepubliceerd op de website https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2021/03/15/emissiefactoren-fijn-stof-voor-veehouderij-2021. Omdat deze wijzigingen anders dan wijzigingen van de Rav en de Rgv, niet zijn toegelicht, zijn zij hierna toegelicht.
In AP2.3, AP2.4 en AP2.5 zijn drie nieuwe ionisatietechnieken toegevoegd. AP2.3 betreft een ionisatietechniek met koolstofborsteltjes. Bij dit systeem zijn koolstofborsteltjes geplaatst op lichtarmaturen. Via de koolstofborsteltjes worden positieve ionen afgegeven aan de stallucht, waardoor de stofdeeltjes in de lucht worden geladen. Hierdoor klonteren ze samen waardoor ze uit de lucht zakken.
AP2.4 betreft een ionisatietechniek met negatieve coronadraden met 40 emitters per meter. Deze techniek geeft een hoge negatieve elektrische spanning in de stal. Hierdoor gaan stofdeeltjes plakken aan geaarde oppervlakken en objecten, zoals vloeren en wanden, of aan speciaal aangebrachte geaarde platen. Stofdeeltjes worden zo uit de lucht verwijderd.
AP2.5 betreft een ionisatietechniek met ingebouwde coronadraden met collectoroppervlak. Bij deze techniek zijn in de stal ionisatie-units geplaatst. Deze verspreiden positieve ionen in de stallucht. Door de positieve lading hechten de stofdeeltjes zich aan het geaarde oppervlak van de units en daarnaast ook aan andere geaarde materialen in de stal.
AP3, Warmtewisselaar, is komen te vervallen. Dit betekent dat de systeembeschrijvingen OW2012.03.V1, OW2011.02.V1, OW2017.03.V1 en OW2018.05.V1 voor warmtewisselaars zijn vervallen. Deze systeembeschrijvingen zijn vervangen door systeembeschrijving OW2021.01.V1, die is opgenomen in de rij met code AP100.4. De nieuwe systeembeschrijving geldt ook voor bestaande stallen. Voor deze stallen is geen berekening met Vee-combistof nodig om het reductiepercentage van fijnstof vast te stellen, omdat dit al blijkt uit de oude systeembeschrijving, die gold toen de warmtewisselaar werd geplaatst. Alleen als de hoeveelheid lucht die door de warmtewisselaar gaat, wijzigt, is een berekening met Vee-combistof nodig. Maar dan is ook een wijziging van de omgevingsvergunning nodig.
In AP100.3 is als nieuwe aanvullende techniek een luchtconditioneringsunit opgenomen. De luchtconditioneringsunit is een doorontwikkeling van een warmtewisselaar. De binnenkomende lucht kan worden opgewarmd, maar ook worden gekoeld. In het condensatievocht en het koelwater in de unit blijft stof achter. Ook hecht stof aan de wanden van de unit. Op de pakketten in de luchtconditioneringsunit vormt zich condensatievocht en wordt koelwater verneveld. Hierin blijft stof achter. Samen met aanhechting van stof aan de wanden van de unit geeft dit een reductie van de emissie van fijnstof.
In AP100.4 is, zoals hiervoor opgemerkt, een nieuwe systeembeschrijving (OW2021.01.V1) voor warmtewisselaars toegevoegd. Warmtewisselaars kunnen zowel worden ingezet op een deelstroom van de totale ventilatiecapaciteit als op de totaal geïnstalleerde ventilatiecapaciteit. Hierdoor wordt het mogelijk om warmtewisselaars toe te passen met fijnstofreducties variërend tussen 1 en 95%. Voor alle warmtewisselaars geldt deze nieuwe systeembeschrijving.
In AP100.5 is ook als nieuwe aanvullende techniek een stoffilter opgenomen. Deze techniek kan worden toegepast bij kippen, parelhoenders, kalkoenen en eenden. Bij deze techniek wordt de lucht uit de stal gefilterd door filters met een verwijderingsrendement van 99% voor deeltjes ≥ 10 micrometer. De reductie van fijnstof is afhankelijk van de hoeveelheid lucht door deze filters. Hierdoor wordt het mogelijk om stoffilters toe te passen met fijnstofreducties variërend tussen 1 en 95%. Deze nieuwe systeembeschrijving geldt voor alle stoffilters. De nieuwe systeembeschrijving geldt ook voor bestaande stallen met een stoffilter met 50% reductie (BWL 2020.02). Voor deze stallen is geen berekening met Vee-combistof nodig om het reductiepercentage vast te stellen omdat dit al blijkt uit de oude systeembeschrijving, die gold toen de stoffilter werd geplaatst. Alleen als de hoeveelheid lucht die door de stoffilter gaat, wijzigt, is een berekening met Vee-combistof nodig. Maar dan is ook een wijziging van de omgevingsvergunning nodig.
Bij de technieken waarbij de emissie van fijnstof wordt beperkt door het aanbrengen van een oliefilm (AP1.1, AP1.2 en AP1.3) zijn de diercategorieën en stalsystemen geactualiseerd waarvoor deze technieken kunnen worden toegepast. Bij AP1.1 Oliefilm met drukleidingen is opgenomen dat deze techniek ook kan worden toegepast bij de diercategorie HG4 (vleeskalkoenen). Bij AP1.2 Oliefilm met sproeikoppen was vermeld dat deze techniek toepasbaar is bij huisvestingssysteem HE4.3 (Perfosysteem op gedeeltelijk verhoogde roostervloer). Dit moet zijn HE4.2 (volièrehuisvesting). Bij de techniek AP1.3 Oliefilm met robot is aangegeven dat deze techniek ook toepasbaar is bij HE4.4 en HE4.5 (systemen met grondhuisvesting). Daarnaast was vermeld dat deze techniek toepasbaar was bij HE1.2 (Grondhuisvesting). Dit is niet juist en is aangepast in HE 1.2.1 (Strooiselvloer).
Ook voor drie technieken om pluimveemest te drogen zijn de diercategorieën aangepast waarbij deze technieken toepasbaar zijn. AP3.1 Droogtunnel met geperforeerde banden is toepasbaar bij diercategorieën HE1 (opfokhennen en -hanen van legkippen jonger dan 18 weken) en HE2 (legkippen van 18 weken en ouder, diercategorie ouderdieren van legkippen van 18 weken en ouder). In de systeembeschrijving staat alleen de toepassing bij deze diercategorieën. Dit geldt ook voor AP3.2 Droogtunnel met geperforeerde metalen platen. De techniek AP3.3 Mestdroogsysteem met geperforeerde doek is tot slot toepasbaar bij de diercategorieën HE1 (opfokhennen en -hanen van legkippen jonger dan 18 weken), HE2 (legkippen van 18 weken en ouder, diercategorie ouderdieren van legkippen van 18 weken en ouder), HE4 (ouderdieren van vleeskuikens van 19 weken en ouder) en HE5 (vleeskuikens). Ook dit is in de systeembeschrijving vermeld.
Deze bijlage is technisch aangepast, omdat de Handleiding meten en rekenen industrielawaai is ingetrokken en vervangen door bijlage IVh bij de Or.
De wijzigingen in de paragrafen 4.5.4 en 4.6.8 betreffen een tekstuele correctie om herhalingen in teksten te voorkomen.
In bijlage XIXa zijn softwaremodellen opgenomen waarin rekenmethoden zijn verwerkt die (gedeeltelijk) afwijken van de standaardrekenmethoden voor het berekenen van de concentratie stikstofdioxide en PM10. In de artikelen 8.10, onder c, 8.16, onder b, 12.50, onder c, en 12.53, onder b, van de Or is bepaald dat deze methoden naast de voorgeschreven standaardrekenmethoden luchtkwaliteit kunnen worden toegepast om de hiervoor genoemde concentraties te berekenen.
Alle softwaremodellen die bij vaststelling van de Or in deze bijlage zijn opgenomen, zijn lange tijd niet meer geactualiseerd.23 Onder meer zijn de actuele achtergrondgegevens niet ingevoerd. Deze modellen zijn daarom niet meer geschikt voor het berekenen van de luchtkwaliteit en zijn met deze wijziging van bijlage XIXa geschrapt.
Op 19 oktober 2021 heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van de artikelen 72 en 76 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit het softwaremodel STACKS+, versie 2021.1, goedgekeurd. Dit betreft de meest recente versie van dit model. De meest recente versie van dit model is met deze wijziging opgenomen in bijlage XIXa. Nu de overige modellen bij deze wijziging zijn geschrapt, is dit het enige model dat kan worden toegepast naast de voorgeschreven standaardrekenmethoden.
In de toekomst kunnen nieuwe softwaremodellen worden toegevoegd. Bijlage XIXa bij de Or zal dan worden aangepast. Een verzoek tot wijziging of toevoeging van een softwaremodel kan worden ingediend bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het ministerie zal, in samenspraak met deskundigen van het RIVM, het nieuwe softwaremodel of de voorgestelde wijzigingen van een reeds opgenomen softwaremodel beoordelen.
Op 15 maart 2022 zijn nieuwe emissiefactoren voor voertuigen gepubliceerd op de website https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/luchtkwaliteit/vraag-en-antwoord/hoe-kan-ik-luchtvervuiling-berekenen. Naar aanleiding hiervan zijn de in bijlage XXI opgenomen emissiefactoren geactualiseerd.
Met deze wijzigingsregeling zijn wijzigingen doorgevoerd in de bijlagen IVe, IVf, XIX en XXXIII bij de Or. De wijzigingen vloeien voor het grootste gedeelte voort uit gelijkluidende wijzigingen van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, de Regeling geluid milieubeheer en de Regeling omgevingslawaai luchtvaart per 1 maart 2022.24Met voorliggende wijzigingsregeling zijn die wijzigingen tevens verwerkt in genoemde bijlagen bij de Or. Het gaat daarbij dus niet om nieuwe wijzigingen maar uitsluitend om het overhevelen naar de Or vanwege het vervallen van de oude regelingen bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. Omwille van de leesbaarheid zijn deze wijzigingen uitgebreid toegelicht in plaats van te verwijzen naar de toelichting bij de genoemde wijziging.
Daarnaast zijn in de bijlagen IVe en IVf wijzigingen doorgevoerd om de effecten te kunnen berekenen van een nieuw type geluidmaatregel, namelijk de diffractor op een scherm. In bijlage IVe zijn ook de emissiekentallen voor het wegverkeer geactualiseerd op basis van geluidmetingen die in 2020 zijn uitgevoerd.
De corresponderende wijziging van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, de Regeling geluid milieubeheer en de Regeling omgevingslawaai luchtvaart vond plaats in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2020/367 van de Commissie van 4 maart 2020 tot wijziging van bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de vaststelling van bepalingsmethoden voor de schadelijke effecten van omgevingslawaai betreft (PbEU 2020, L 67) en de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/1226 van 21 december 2020 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke bepalingsmethoden voor lawaai met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang (PbEU 2021, L 269). Het betreft een uniforme rekenmethode. De wijzigingen zijn (met terugwerkende kracht) geïmplementeerd met ingang van 31 december 2021.
Hierna worden de hoofdcategorieën wijzigingen per onderwerp toegelicht.
Bij de implementatie van de uniforme rekenmethode voor de geluidsbelasting hebben lidstaten een aantal keuzemogelijkheden, waaronder de keuze voor het vaststellen van nationale emissiekentallen. Nederland heeft gebruikgemaakt van deze keuzemogelijkheden door eigen emissiekentallen vast te stellen. Zo is met de wijziging van bijlage IV bij het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 reeds als aanvulling op de al vastgestelde emissiekentallen een nieuwe spoorvoertuigcategorie 12 toegevoegd en zijn voertuigtypes ICM III met blokremmen en ICR in spoorvoertuigcategorie 8 geplaatst.25
De wijziging van bijlage II bij de richtlijn omgevingslawaai betrof voor railverkeer onder andere een bijgestelde set contactfilters, die het contact van de wielen met de spoorstaaf beschrijven, en de introductie van een nieuwe aanpak voor de geluidemissie van spoorbruggen. Deze wijzigingen vergden een aanpassing van de parameterwaarden die voor het Nederlandse spoor zijn vastgesteld.
Met onderhavige wijzigingsregeling zijn in bijlage IVe en bijlage XXXIII wegdekcorrectiefactoren van twee wegdektypen opgenomen. De vaststelling van nationale emissiekentallen voor wegverkeer ging gepaard met wegdekcorrectiefactoren voor een aantal (standaard) wegdektypen. Sindsdien zijn er diverse nieuwe wegdektypen ontwikkeld waarop specifieke wegdekcorrectiefactoren van toepassing zijn, aanvullend op de al bestaande wegdektypen. Op basis van onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) zijn met deze wijziging twee nieuwe typen wegdek aan de Omgevingsregeling toegevoegd, te weten: Akoestisch geoptimaliseerd enkellaags zeer open asfaltbeton (1L ZOAB) en Akoestisch geoptimaliseerd steenmastiekasfalt (SMA).
Sinds de invoering van het systeem van geluidproductieplafonds voor rijkswegen en hoofdspoorwegen in 2012 voert het RIVM validatiemetingen uit en brengt daar jaarlijks verslag over uit in de vorm van de Geluidmonitor. Uit de monitoringsjaren 2013-2019 komt een consistent beeld naar boven: het gemeten geluid bij rijkswegen is gemiddeld 2 dB hoger dan het berekende geluid. Bij de spoorwegen is dit verschil gemiddeld 0 dB. Naar aanleiding van nader onderzoek naar de geconstateerde verschillen voor het wegverkeer is besloten om de emissiekentallen voor het wegverkeer te actualiseren. In samenhang met die actualisatie zijn in een afzonderlijke wijziging van de Omgevingsregeling de artikelen 3.9 en 3.16 van de Omgevingsregeling geschrapt.
Voor een diffractor met de toepassing in de berm langs wegen is in bijlage IVe bij de Omgevingsregeling al een rekenregel opgenomen. Voor de toepassing langs wegen en spoorwegen voegt onderhavige wijziging rekenregels daaraan toe voor een diffractor op een geluidscherm.
Hierbij gaat het om een constructie met holtes die op een scherm parallel aan de weg of het spoor wordt geplaatst, waardoor het geluid van de (spoor)weg naar boven wordt afgebogen. De constructie met holtes zorgt ervoor dat een scherm met een diffractor een grotere geluidreductie geeft dan een even hoog scherm zonder de diffractor. De maatregel is toepasbaar bij wegen en spoorwegen.
Op basis van analyses van praktijkproeven is gekozen voor een rekenregel in combinatie met een meetmethode waarmee de eigenschappen van een diffractor op een scherm kunnen worden bepaald. In de literatuur zijn de achtergronden van de rekenregel opgenomen.26 De rekenregel is opgenomen in bijlage IVe en bijlage IVf in de volgende onderdelen:
Bijlage IVf:
Over de kosten van de diffractor op een scherm is nog te weinig bekend om dit type maatregel mee te nemen bij de bepaling van de financiële doelmatigheid van geluidbeperkende maatregelen. Daarom is de diffractor op een scherm nu nog niet toegevoegd aan bijlage IVj van de Or.
De herziening van bijlage XIX van de Or vindt plaats ter uitvoering van Richtlijn (EU) 2020/367 van de Commissie van 4 maart 2020 tot wijziging van bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de vaststelling van bepalingsmethoden voor de schadelijke effecten van omgevingslawaai betreft (PbEU 2020, L 67). Deze richtlijn is gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd en gepubliceerd door de Wereldgezondheidsorganisatie (hierna: WHO).27 Het betreft een voortzetting van de implementatie die eerder al in de Regeling geluid milieubeheer, onder de Wet milieubeheer, heeft plaatsgevonden.28
Bijlage XIX is geheel herzien in navolging van de corresponderende wijzigingen in de Regeling geluid milieubeheer. In deze bijlage zijn voor geluidactieplannen die moeten worden opgesteld in het kader van de richtlijn omgevingslawaai de dosis-effectrelaties vastgelegd tussen de hoeveelheid geluid en de statistische kans op gezondheidseffecten bij mensen die aan dat geluid worden blootgesteld.
De bestaande dosis-effectrelaties, waarmee het aantal gehinderden en ernstig gehinderden op basis van de dosismaat Lden en het aantal slaapgestoorden op basis van de dosismaat Lnight waren beschreven voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai, zijn komen te vervallen.
Momenteel is slechts geringe kennis beschikbaar over de schadelijke effecten van industrielawaai en het is derhalve niet mogelijk om een gemeenschappelijke methode voor de bepaling ervan te ontwikkelen. De Europese Commissie heeft in de richtlijn aangegeven daar via toekomstige herzieningen in te willen voorzien. Bij het beschrijven van de ontwikkeling van de gezondheidseffecten door industrielawaai in het kader van geluidactieplannen kan gebruik worden gemaakt van de dosis-effectrelaties die golden voor inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling.
Het gebruik van de herziene dosis-effectrelaties is verplicht vanaf de eerstvolgende EU geluidactieplannen, die in 2024 moeten worden vastgesteld.
De richtlijn omgevingslawaai staat toe dat andere dosis-effectrelaties worden gebruikt dan die uit de richtlijn, mits zij zijn gebaseerd op kwalitatief hoogwaardige en statistisch significante studies. De WHO heeft in zijn richtlijnen aangegeven dat dosis-effectrelaties die in een lokale context zijn vastgesteld, de voorkeur verdienen boven de generieke dosis-effectrelaties die in bijlage III bij de richtlijn omgevingslawaai zijn opgenomen voor de Europese regio als geheel.
Voor Schiphol is een dergelijke studie beschikbaar, de Gezondheidskundige Evaluatie Schiphol (GES) uit 2002. Voor andere Nederlandse luchthavens zijn geen specifieke dosis-effectrelaties beschikbaar. Ook voor deze luchthavens worden de dosis-effectrelaties van Schiphol, die meer specifiek op de Nederlandse situatie van toepassing zijn dan de in de richtlijn opgenomen generieke relaties, geschikter geacht dan die uit bijlage III bij de richtlijn omgevingslawaai.
In het aanvullingsspoor geluid Omgevingswet zijn de inzichten uit het WHO-onderzoek en een daarover nog te bepalen kabinetsstandpunt niet verwerkt, om de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet te beïnvloeden en ten behoeve van de beleidsneutrale implementatie van de doelen en uitgangspunten van het beleidsvernieuwingstraject SWUNG-2. Om dezelfde reden is er nu voor gekozen om de rekenmethode voor de cumulatieve geluidsbelasting, in artikel 3.25 van de Omgevingsregeling, niet te wijzigen, ofschoon die rekening houdt met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidsbronnen. Eventuele wijzigingen in die rekenmethode kunnen in een later stadium worden doorgevoerd in samenhang met de eventuele andere beleidswijzigingen die voortvloeien uit de WHO-richtlijnen.
Voor de kartering van geluid wordt een uniforme rekenmethode toegepast conform de richtlijn omgevingslawaai. Deze rekenmethode wordt ook wel Cnossos genoemd. Met de wijziging van bijlage XXXIII bij de Or zijn de wijzigingen van bijlage III bij de richtlijn omgevingslawaai opgenomen in de Or. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
Deze wijzigingsregeling zorgt voor eenduidigheid over de te hanteren rekenmethode voor de geluidsbelastingkaarten en voor het bepalen van gezondheidseffecten voor de bevolking.
De actualisatie van de voertuigemissies van het wegverkeer (bijlage IVe) leidt tot hogere emissies voor wegen met hogere rijsnelheden, en tot lagere emissies voor wegen met lagere rijsnelheden. Dit heeft gevolgen voor de beheerders van deze wegen, bijvoorbeeld in het geval van aanleg of reconstructie van wegen, of bij een (dreigende) overschrijding van geluidproductieplafonds. Ook heeft het effect op de afwegingen voor woningbouw en de daarvoor te treffen (gevel)maatregelen. Onder “Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid” wordt daar in deze toelichting nader op ingegaan. De wijzigingsregeling heeft verder geen gevolgen voor de bestuurlijke lasten van gemeenten en provincies en heeft naar haar aard ook geen gevolgen voor de administratieve lasten van burgers.
Voor zover de wijzigingen voortvloeien uit de gelijkluidende wijzigingen van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, de Regeling geluid milieubeheer en de Regeling omgevingslawaai luchtvaart per 1 maart 202229, geldt dat eventuele effecten al voortvloeiden uit de eerder genoemde wijzigingsregeling.
Voor wat betreft de opname van de diffractor in de rekenregels geldt dat IPO, VNG, RWS, ProRail, ILT en Bureau Sanering Verkeerslawaai zijn betrokken. De wijzigingen zijn technisch van aard en hebben betrekking op afspraken tussen overheden, zonder dat daar (in)direct regeldrukgevolgen uit volgen voor burgers, bedrijven of professionals.
De wijzigingsregeling heeft van 29 juni 2022 tot en met 27 juli 2022 open gestaan voor openbare internetconsultatie. In totaal zijn drie reacties ontvangen, waarvan twee openbaar. Eén van de reacties betreft een verzoek om maatregelen te nemen tegen het geluid van motorfietsen. Hoewel de geluidhinder door motorfietsen in de aandacht staat van het Ministerie van IenW30 heeft dit onderwerp geen betrekking op een wijziging uit deze wijzigingsregeling. In de overige twee reacties wordt gevraagd om meer duiding van de gevolgen van gewijzigde emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek voor de ontwikkelmogelijkheden voor woningbouw. Onder “Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid” wordt daar in deze toelichting op ingegaan. De consultatie heeft niet geleid tot inhoudelijke aanpassingen van de wijzigingsregeling.
ProRail dringt in de uitvoerbaarheidstoets aan op de opname van een nieuw type trein, de ICNG, in bijlage IVf bij de Or. Op dit moment is daarvoor echter nog niet alle informatie beschikbaar, zodat deze opname in een later stadium zal moeten plaatsvinden.
RWS wijst in de uitvoerbaarheidstoets op de hogere uitvoeringskosten voor de naleving van geluidproductieplafonds door hogere emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek31. RWS geeft aan dat de wijzigingsregelingen niet uitvoerbaar zijn als de meerkosten niet zijn gedekt. IenW onderschrijft dat en onderschrijft ook de verantwoordelijkheid van IenW om de meerkosten te financieren. Daarnaast wijst RWS op een mogelijk risico voor lopende projecten die nog uitgaan van bestaande regelgeving met gebruikmaking van lagere emissiekentallen en de stille banden aftrek. Het overgangsrecht hiervoor is echter duidelijk zodat ervan uit mag worden gegaan dat dit geen problemen oplevert.
De ILT wijst in de toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets) op de hogere uitvoeringskosten voor RWS voor de naleving van geluidproductieplafonds door hogere emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek. Gewezen wordt op het risico van overschrijdingen van geluidproductieplafonds en de noodzaak van bestuursrechtelijke handhaving als de kosten niet worden gedekt. IenW onderschrijft de verantwoordelijkheid van IenW om de meerkosten te financieren. De ILT wijst verder op het belang van goed onderhoud van een diffractor om te zorgen dat deze zijn geluidreducerende werking behoudt, en mist daarvoor een specifiek voorschrift. Het onderhoud valt wel onder de algemene zorgplicht (artikel 1.1a van de Wet milieubeheer) maar IenW zal onderzoeken of een specifiek voorschrift beter is. De Or wordt op dit punt nu niet gewijzigd.
Voor zover ProRail, RWS en de ILT hebben gewezen op tekstuele en technische onvolkomenheden zijn deze verwerkt.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR) adviseert toekomstige wijzigingen van de Or (en de bijlagen) tijdig en eenduidig te consulteren en daarbij aandacht te besteden aan inwerkingtreding en eventueel overgangsrecht. Tevens adviseert de ATR, in verband met de gevolgen van gewijzigde emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek voor de ontwikkelmogelijkheden voor woningbouw, de regeldrukeffecten in kaart te brengen conform de Rijksbrede methodiek en daarbij de genoemde punten op te volgen.
Het advies om toekomstige wijzigingen van de (bijlagen bij de) Or tijdig en eenduidig te consulteren en daarbij de inwerkingtreding en het geldende overgangsrecht inzichtelijk weer te geven, neemt IenW ter harte. Voor deze wijzigingsregeling geldt dat de inwerkingtreding samenvalt met de inwerkingtreding van (het stelsel van) de Omgevingswet, waarvoor het overgangsrecht reeds is opgenomen in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet.32
De gevolgen van gewijzigde emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek voor de ontwikkelmogelijkheden voor woningbouw zijn sterk situatieafhankelijk. Dit komt in de eerste plaats doordat de effecten op de geluidemissie sterk variëren tussen wegvakken met verschillende rijsnelheid, wegdektype en verkeerssamenstelling. In algemene zin kan worden gesteld dat de geluidemissie van wegen met een hogere maximumsnelheid (80 km/u en hoger) in de meest gangbare situaties zal toenemen met circa 2,5 tot 3,5 dB. Daar staat tegenover dat voor wegen met een maximumsnelheid lager dan 70 km/u, die veruit het grootste deel van het Nederlandse weggennet vormen, de berekende geluidemissie afneemt. Voor deze wegen is er geen effect van het vervallen van de stille banden aftrek. Voor wegen met een maximumsnelheid van 50 km/u ligt de afname in de ordegrootte van 1,5 tot 2 dB.
Bij het toelaten van woningen in een omgevingsplan geldt een maximaal toelaatbare geluidbelasting (de ‘grenswaarde’) van 60 dB door rijkswegen of provinciale wegen. Boven die waarde is het toelaten van woningen niet zonder meer mogelijk. Alleen onder specifieke voorwaarden (zoals vervangende nieuwbouw of het toepassen van een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen) kan daar van worden afgeweken. De toename van de geluidemissie van rijkswegen en provinciale wegen leidt tot een groter gebied waar sprake is van een geluidbelasting boven de grenswaarde.
Daarnaast geeft de geluidbelasting voor veel nieuw te bouwen woningen aanleiding om eisen te stellen aan de geluidwering van de gevels. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering van de gevels wordt het gezamenlijk geluid betrokken van alle geluidbronnen met een geluidaandachtsgebied waar de nieuw te bouwen woningen binnen liggen. Daardoor zullen de effecten alleen in de hierboven beschreven mate optreden wanneer een bepaald type weg bepalend is voor het gezamenlijk geluid. Als een autosnelweg en een gemeentelijke weg hier in gelijke mate aan bijdragen, zullen deze effecten elkaar uitmiddelen.
Voor de mate waarin gevelmaatregelen nodig zijn voor nieuw te bouwen woningen is de (absolute) hoogte van het geluid bepalend, en ook voor de mate waarin een toename van de geluidemissie daarbij verzwarend werkt. Naarmate het gezamenlijk geluid hoger is, zal een toename van de geluidemissie grotere gevolgen hebben voor de te treffen gevelmaatregelen. Bij lagere belasting van de woning door geluid is het mogelijk dat het ontwerp van de gevelopbouw al aan de isolatie-eisen voldoet. Voor woningen waarvoor dat ook met de gewijzigde emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek geldt, vloeien er helemaal geen gevolgen voort uit deze wijziging. Hoe hoog de belasting van de woningen door geluid uiteindelijk zal zijn, is echter in hoge mate afhankelijk van de stedenbouwkundige uitwerking en detaillering van het plan. Dat maakt het onmogelijk om op landelijke schaal kwantitatieve uitspraken te doen over de regeldrukeffecten zonder daarbij aannames en vereenvoudigingen te doen die gepaard gaan met substantiële onzekerheidsmarges.
Samengevat kan worden gesteld dat de gevolgen voor de ontwikkelmogelijkheden voor woningbouw het grootst zijn in de nabijheid van wegen met een maximumsnelheid van 80 km/u en hoger, veelal provinciale en rijkswegen, waarbij die wegen ook dominant zijn voor het gezamenlijk geluid. Vooral in situaties met een hoge belasting door het geluid van zulke wegen zal dat tot zwaardere eisen leiden aan de geluidwering van de gevels. Daar waar het geluid beperkt blijft tot de grenswaarde van 60 dB zal dit leiden tot kostenverhoging, maar in verhouding tot de totale bouwkosten van een woning, en de overige onzekerheden in de prijsontwikkeling daarvan, zijn die meerkosten in het algemeen beperkt. In situaties waarin de gewijzigde emissiekentallen en het vervallen van de stille banden aftrek zullen leiden tot overschrijding van de grenswaarde zal aan aanvullende eisen moeten worden voldaan, maar dat betekent nog niet dat het bouwen van woningen in die gebieden niet meer mogelijk is. In veel gevallen zal het betekenen dat deze eisen voor meer woningen in het plan zullen gelden dan wanneer de geluidemissie niet zou zijn toegenomen.
De VNG heeft, naast de vraag om meer inzicht in de gevolgen van de gewijzigde emissie van het wegverkeer zoals hierboven behandeld bij het advies van het ATR, aangegeven met het Ministerie van IenW in gesprek te willen gaan over de ondergrens voor wegen waarvoor een basisgeluidemissie uiterlijk in 2026 moet worden vastgesteld. De afname van de geluidemissie voor wegen met een maximumsnelheid lager dan 70 km/u rechtvaardigt dit. IenW onderkent het belang hiervan voor de uitvoeringslasten van gemeenten en zal hierover nader in gesprek gaan met de VNG. Aangezien deze ondergrens niet in de Or maar in het Bkl is vastgelegd heeft dat geen gevolgen voor deze wijzigingsregeling.
Bijlage IVe is met deze wijzigingsregeling in lijn gebracht met het bepaalde in bijlage III bij het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Het betreft:
Daarnaast heeft het RIVM onderzocht of de emissiekentallen, zoals momenteel opgenomen in het rekenvoorschrift voor wegverkeerslawaai, nog overeenkomen met de actuele geluidemissie van voertuigen, en of zo nodig deze emissiekentallen moeten worden geactualiseerd. Hiertoe zijn op 14 locaties metingen uitgevoerd aan passerende voertuigen. In dit onderzoek is een statistisch significant verschil aangetoond, waardoor het gerechtvaardigd is om de emissiekentallen te wijzigen. Deze wijziging komt niet alleen voort uit de verandering van emissies van voertuigen, maar wordt ook veroorzaakt door methodologische verschillen. De nieuwe emissiekentallen zijn opgenomen in de tabellen 2.1 en 2.2.
Voor de wegdektypen Dunne geluidreducerende Deklagen A en Dunne geluidreducerende Deklagen B zijn de wegdekcorrectiefactoren opnieuw vastgesteld. Deze zijn verwerkt in tabel 2.3a en 2.3b.
Tegelijkertijd met de nieuwe emissiekentallen dienen er ook nieuwe referentiewaarden te worden bepaald voor de procedure om de wegdekcorrectie te bepalen van wegdektypen die geluideigenschappen hebben die afwijken van het referentiewegdek. Deze genormeerde frequentiespectra bij het bepalen van de (initiële) wegdekcorrectie zijn opgenomen in tabel 4.1.
Bijlage IVf is met deze wijzigingsregeling in lijn gebracht met het bepaalde in bijlage IV bij het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Het betreft:
1. Reeks schadelijke effecten
Om de schadelijke effecten van geluid te bepalen worden dosis-effectrelaties gebruikt die voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en vliegtuiglawaai de hoge mate van hinder op basis van de dosismaat Lden en de hoge mate van slaapverstoring op basis van de dosismaat Lnight beschrijven. Tevens worden dosis-effectrelaties voor het relatieve risico op ischemische hartziekten (IHD) door wegverkeerslawaai gegeven, op basis van de dosismaat Lden. Voor andere geluidbronsoorten heeft de WHO die relatie niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen en is er om die reden geen dosis-effectrelatie met betrekking tot IHD opgenomen in de richtlijn omgevingslawaai.
2. Berekening van schadelijke effecten
In paragraaf 2 van de bijlage staat de formule die gebruikt wordt om de schadelijke effecten van geluid te berekenen. Het betreft hierbij het relatieve risico (RR) op ischemische hartziekten ten gevolge van wegverkeerslawaai (paragraaf 2.1) en het absolute risico op hoge mate van hinder (paragraaf 2.2) en hoge mate van slaapverstoring (paragraaf 2.3), voor zowel wegverkeerslawaai, spoorlawaai als vliegtuiglawaai.
In figuur 1 zijn voor wegverkeerslawaai de bestaande en nieuwe dosis-effectrelatie voor hoge mate van hinder (Highly Annoyed = HA) grafisch weergegeven. In deze figuur is halverwege elk blootstellingsbereik van 5 dB een markering aangebracht, maar de nieuwe dosis-effectrelatie kan ook worden gebruikt voor een smaller blootstellingsbereik, bijvoorbeeld van 1 dB. De bestaande en nieuwe dosis-effectrelatie voor hoge mate van hinder door spoorweglawaai zijn in figuur 2 weergegeven. Deze twee figuren zijn bedoeld om de verschillen door de herziening van de dosis-effectrelaties voor hoge mate van hinder inzichtelijk te maken.
De waarden in het midden van het 5 dB blootstellingsbereik zijn opgenomen in tabel A, voor zowel wegverkeerslawaai als spoorweglawaai.


|
|
Wegverkeerslawaai |
Spoorweglawaai |
||
|
Blootstellingsbereik (Lden) |
Bestaand |
Nieuw |
Bestaand |
Nieuw |
|
55-59 dB |
8% |
13% |
3% |
14% |
|
60-64 dB |
13% |
18% |
6% |
21% |
|
65-69 dB |
20% |
24% |
11% |
29% |
|
70-74 dB |
30% |
33% |
18% |
39% |
|
75-79 dB |
37% |
43% |
23% |
50% |
In figuur 3 zijn voor wegverkeerslawaai de bestaande en nieuwe dosis-effectrelatie voor hoge mate van slaapverstoring (Highly Sleep Disturbed = HSD) grafisch weergegeven. In deze figuur is halverwege elk blootstellingsbereik van 5 dB een markering aangebracht, maar de nieuwe dosis-effectrelatie kan ook worden gebruikt voor een smaller blootstellingsbereik, bijvoorbeeld van 1 dB. De bestaande en nieuwe dosis-effectrelatie voor hoge mate van slaapverstoring door spoorweglawaai zijn in figuur 4 weergegeven. Deze twee figuren zijn bedoeld om de verschillen door de herziening van de dosis-effectrelaties voor hoge mate van slaapverstoring inzichtelijk te maken.


De waarden in het midden van het 5 dB blootstellingsbereik zijn opgenomen in tabel B, voor zowel wegverkeerslawaai als spoorweglawaai.
|
|
Wegverkeerslawaai |
Spoorweglawaai |
||
|
Blootstellingsbereik (Lnight) |
Bestaand |
Nieuw |
Bestaand |
Nieuw |
|
50-54 dB |
7% |
5% |
3% |
8% |
|
55-59 dB |
10% |
7% |
5% |
14% |
|
60-64 dB |
13% |
10% |
6% |
21% |
|
65-69 dB |
18% |
14% |
8% |
31% |
|
70-74 dB |
20% |
18% |
10% |
42% |
3. Bepaling van schadelijke effecten
3.1 Bepaling voor Ischemische hartziekten (IHD)
Paragraaf 2.1 beschrijft hoe het relatieve risico op ischemische hartziekten (IHD) door blootstelling aan wegverkeerslawaai wordt berekend. In paragraaf 3.1 wordt dit relatieve risico verwerkt tot de PAF (population attributable fraction), de aan wegverkeerslawaai toerekenbare fractie van de incidentie in de bevolking. Door de PAF te combineren met het totaal aantal nieuwe gevallen van IHD per jaar binnen het studiegebied, kan worden berekend hoeveel van deze nieuwe gevallen van IHD zijn toe te schrijven aan de blootstelling door geluid van wegverkeer.
3.2 Bepaling voor hoge mate van hinder (HA) en hoge mate van slaapverstoring
Voor hoge mate van hinder of slaapverstoring kan per geluidbronsoort het totaal aantal gevallen worden vastgesteld door het absolute risico binnen ieder blootstellingsbereik te vermenigvuldigen met het aantal personen binnen het betreffende blootstellingsbereik, en daar het totaal van te nemen. Dit absolute risico wordt voor hoge mate van hinder berekend met de formules in paragraaf 2.2 en voor hoge mate van slaapverstoring met de formules in paragraaf 2.3.
Met de wijziging van bijlage XXXIII is de richtlijn van de Europese Commissie van 21 december 2020 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke bepalingsmethoden voor lawaai met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang (PbEU 2021, L 269) geïmplementeerd.
De wijzigingen betreffen veelal wijzigingen in notaties van formules en tabellen. Daarnaast is paragraaf 2.6, over de bepaling van de blootstelling van de bevolking, vrijwel volledig herzien. De specifieke punten waarop de rekenmethode is aangepast, zijn aangegeven in de wijzigingsrichtlijn33 en beschreven in de rapportage die het RIVM hierover heeft opgesteld.34
Op verschillende punten wordt afgeweken van de door de Europese Commissie voorgeschreven wijzigingen. Dit betreft:
Harmonisatie van wiskundige notaties en terminologie met de Omgevingsregeling. Deze harmonisatie heeft geen inhoudelijke gevolgen. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van een punt als decimaalteken in de wijzigingsrichtlijn van de Europese Commissie en het gebruik van komma als decimaalteken in de Omgevingsregeling.
Wijzigingen die betrekking hebben op luchtvaartlawaai zijn niet opgenomen, omdat de bepalingsmethode voor luchtvaartlawaai niet onder de Omgevingsregeling valt.
Herstel van een fout in de bestaande notatie van formule 2.5.3 voor de berekening van het gemiddelde grondvlak, ten opzichte waarvan de hoogte van de geluidbron en de ontvanger wordt bepaald voor ieder afzonderlijk overdrachtspad.
Herstel van een fout in de bestaande notatie van formule 2.5.12 voor geometrische divergentie.
Tegelijkertijd met de wijzigingsrichtlijn is de methode gewijzigd om de richtingsafhankelijke optreedfrequentie 'p' van gunstige omstandigheden te bepalen voor ieder afzonderlijk voortplantingspad van een geluidbron naar een waarneempunt. Tabel 2.5.a, waarin de optreedfrequentie in stappen van 20 graden was gegeven, is vervangen door de nieuwe formule 2.5.9b. Hierdoor kent de richtingsafhankelijke optreedfrequentie p geen discrete overgangen meer en is er sprake van een volledig continu verloop.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen
Hiernaar moet nader onderzoek verricht worden. Dit brugbijdragespectrum zal in het algemeen tot conservatieve resultaten leiden. Terug naar link van noot.
De absorptie van poreuze wegdekken wordt in het emissiemodel in aanmerking genomen. Terug naar link van noot.
Een netwerk van kleine obstakels in een vlak en op regelmatige intervallen vormt een voorbeeld van een bijzondere configuratie Terug naar link van noot.
De mediaanwaarde is de waarde die de bovenste helft (50%) van een gegevensreeks scheidt van de onderste helft (50%). Terug naar link van noot.
De onderste helft van de gegevensreeks kan worden gelijkgesteld met de aanwezigheid van relatief rustige gevels. Als vooraf bekend is, bijvoorbeeld op basis van de locatie van gebouwen ten opzichte van de dominante geluidsbronnen, welke meetpuntlocaties plaats zullen maken voor de hoogste/laagste geluidsniveaus, is het niet nodig om het geluid voor de onderste helft te berekenen. Terug naar link van noot.
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (PbEU 2018, L 382). Terug naar link van noot.
Verminderen straling elektrisch koken (kennisplatform.nl). Terug naar link van noot.
Kamerstukken II 2010/11, 29 279, nr. 121. Terug naar link van noot.
Aanvullende informatie over het Smogdraaiboek is te vinden via https://iplo.nl/thema/lucht/smog-communicatie-maatregelen/ Terug naar link van noot.
RHDHV- Advies rentevoet kosteneffectiviteit wet milieubeheer (6 nov. 2019). Terug naar link van noot.
RHDHV- Advies rentevoet kosteneffectiviteit luchtemissies (9 april 2021). Terug naar link van noot.
Rapport Tauw: Schone Lucht Akkoord – emissiereductie industrie, 21 januari 2021. Terug naar link van noot.
Rapport Sira: Effectmeting aanpassing algemene regels lucht industrie, 22 januari 2021. Terug naar link van noot.
Rapport RHDHV: Actualisatie van referentiewaarden voor kosteneffectiviteit, oktober 2020. Terug naar link van noot.
Stcrt. 2019, 56288. Terug naar link van noot.
Bijlage V bij de artikelen 4.5, 4.6, 4.7, eerste en tweede lid, 6.14, vierde en vijfde lid, 7.124, tweede lid, 8.31, vierde en vijfde lid, en 9.3, derde lid, van de Or (huisvestingssystemen en emissiefactoren). Terug naar link van noot.
Bijlage VI bij de artikelen 4.5, 4.6, tweede lid, 4.7, tweede lid, 6.14, vijfde lid, 8.31, vijfde lid, en 9.3, vierde lid, van de Or (aanvullende technieken en reductiepercentages). Terug naar link van noot.
Bijlage II bij artikel 1.4 van de Or (uitgaven en verwijzingen). Terug naar link van noot.
Stcrt. 2020, 23666. Terug naar link van noot.
Wijziging van de emissiegetallen is opgenomen in de Wijziging van bijlagen IVe, IVf, XIX en XXXIII bij de Or. Terug naar link van noot.
Dit betrof paragraaf 10.1.1 in het basisBkl, Stb.2018, 292. Terug naar link van noot.
Stcrt. 2022, 7520. Terug naar link van noot.
Stcrt. 2019, 56288. Ten tijde van de vaststelling van Omgevingsregeling betrof bijlage XIXa nog bijlage XXII. Nadien is dit bij een wijziging van de Omgevingsregeling (Stcrt. 2021, 34636) gewijzigd in bijlage XIXa. Terug naar link van noot.
Stcrt. 2022, 103. Terug naar link van noot.
Stcrt. 2021, 10294. Terug naar link van noot.
TNO (2021), Effect van de Whiswall op grote afstand: simulaties met FEM-PE en een rekenregel voor SRM2, rapportnummer R10471. Terug naar link van noot.
Environmental Noise Guidelines for the European Region, Wereldgezondheidsorganisatie 2018, ISBN 978 92 890 5356 3. Terug naar link van noot.
Stcrt. 2022, 103. Terug naar link van noot.
Kamerstuk 35 925 A, nr. 74. Terug naar link van noot.
De stille banden aftrek is opgenomen in de Verzamelwijziging Or en bijlagen II, IVA, V, VI, XVII, XVIIIc, XIXa, XXI en XXXVIII bij de Or. Terug naar link van noot.
Richtlijn (EU) 2021/1226 van de Commissie van 21 december 2020 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke bepalingsmethoden voor lawaai met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang (PbEU 2021, L 269). Terug naar link van noot.
Amendments for CNOSSOS-EU: Description of issues and proposed solutions, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM 2019-0023. Terug naar link van noot.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-26085.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.