TOELICHTING
Algemeen
1. De wijziging
Algemeen
De Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: de Rav) is een ministeriële regeling
die regels bevat voor de uitvoering van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: Wav).
In artikel 2 van de Rav is bepaald dat voor de berekening van de ammoniakemissie van
een veehouderij de emissiefactoren worden toegepast die zijn opgenomen in bijlage
1 bij deze regeling. De in bijlage 1 bij de Rav opgenomen emissiefactoren zijn gekoppeld
aan huisvestingssystemen en additionele technieken per diercategorie.
Bevoegde gezagen berekenen de ammoniakemissie van een veehouderij voor de toetsing
aan de Wav en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook stellen bevoegde gezagen aan
de hand van de berekening van de ammoniakemissie van een veehouderij de stikstofdepositie
op Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming vast. Daarnaast
gebruiken bevoegde gezagen de emissiefactoren van bijlage 1 voor de beoordeling of
wordt voldaan aan de maximale emissiewaarden van het Besluit emissiearme huisvesting.
Aanleiding wijziging
De initiatiefnemer tot vaststelling van een definitieve emissiefactor voor een huisvestingssysteem
of additionele techniek laat de emissiereducerende werking van dit systeem of deze
techniek meten. De kosten van de metingen zijn voor de initiatiefnemer. Meestal is
dit de fabrikant. De initiatiefnemer laat de metingen vervolgens beoordelen door de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). Indien RVO de resultaten van
de metingen positief beoordeelt, wordt in bijlage 1 bij de Rav een definitieve emissiefactor
opgenomen en een technische beschrijving van het huisvestingssysteem of de additionele
techniek vastgesteld. Iedere andere fabrikant kan aan de hand van deze beschrijving
een soortgelijk huisvestingssysteem of additionele techniek bouwen of vervaardigen
en zonder te meten op de markt brengen.
Dit kan ertoe leiden dat het voor fabrikanten lastig is om de gemaakte kosten voor
het ontwikkelen en laten meten van een nieuw emissiearm huisvestingssysteem of een
nieuwe additionele techniek terug te verdienen. Fabrikanten geven aan dat dit een
belangrijke belemmering vormt voor het ontwikkelen en op de markt brengen van nieuwe
systemen of technieken. Dit remt de innovatie en is daarom nadelig voor het milieu.
Daarnaast zijn er onzekerheden over de kwaliteit van huisvestingssystemen of additionele
technieken die op de markt worden gebracht zonder dat zij zijn bemeten. Het niet meten
van nagebouwde huisvestingssystemen en additionele technieken heeft risico’s voor
het milieu omdat de aan het huisvestingssysteem of additionele techniek toegekende
emissiefactor minder goed is gewaarborgd.
Wijziging
De wijziging van artikel 2 (artikel I, onder 1) houdt in dat de definitieve emissiefactor
voor een emissiearm huisvestingssysteem of additionele techniek alleen wordt toegepast
voor een huisvestingssysteem of techniek die is geleverd door of namens degene die
de metingen aan het systeem heeft laten beoordelen. Wanneer dit niet het geval is
geldt de emissiefactor voor overige huisvestingssystemen of wordt aan een dergelijke
additionele techniek geen emissiereducerende werking toegekend. Degene die de metingen
aan het systeem heeft laten beoordelen kan de fabrikant zijn of de licentiehouder.
Deze regel geldt voor zover in de technische beschrijving van een emissiearm huisvestingssysteem
of een additionele techniek als vereiste is opgenomen dat het systeem of de techniek
moet worden geleverd door of namens degene die de metingen aan het systeem heeft laten
beoordelen. Voor een huisvestingssysteem of een additionele techniek kan een voorlopige
emissiefactor worden vastgesteld. Ten behoeve van het vaststellen van een voorlopige
emissiefactor heeft RVO nog geen metingen beoordeeld. Ook zijn er geen openbare systeembeschrijvingen
van huisvestingssystemen of additionele technieken met een voorlopige emissiefactor
beschikbaar. Het vereiste dat een huisvestingssysteem moet zijn geleverd door of namens
degene die de metingen aan het systeem heeft laten beoordelen zal daarom alleen in
de technische beschrijving worden opgenomen bij het vaststellen van een definitieve
emissiefactor.
Daarnaast geldt de wijziging van artikel 2 alleen voor huisvestingssystemen of additionele
technieken die na inwerkingtreding van de wijziging zijn opgenomen in bijlage 1 bij
de Rav of voor huisvestingssystemen die ten tijde van de wijziging waren opgenomen
met een eindnoot 19 of 28. Dit zijn huisvestingssystemen waarvoor een voorlopige emissiefactor
is vastgesteld of waarvoor de voorlopige emissiefactor is ingetrokken maar waarvoor
(nog) geen definitieve emissiefactor is vastgesteld. Hiermee wordt uitgesloten dat
de wijziging ook geldt voor huisvestingssystemen of additionele technieken waarvoor
reeds voor de wijziging een definitieve emissiefactor is vastgesteld. Deze voorwaarde
is opgenomen omdat huisvestingssystemen of additionele technieken waarvoor eerder
al een definitieve emissiefactor is vastgesteld al zijn of kunnen zijn nagebouwd.
Door het nieuwe tweede lid van artikel 2, kunnen fabrikanten en leveranciers vanaf
inwerkingtreding van de wijziging verplicht worden een door hen ontwikkeld of geleverd
systeem of additionele techniek te laten meten. Wanneer alle fabrikanten en leveranciers
hiertoe verplicht zijn, zal de animo minder groot zijn om een systeem of additionele
techniek na te bouwen. Fabrikanten die een systeem of additionele techniek als eerste
ontwikkelen, kunnen daardoor hun investering terugverdienen. Dit zal meer fabrikanten
stimuleren om emissiearme huisvestingssystemen of additionele technieken te ontwikkelen.
Dit is goed voor de innovatie. Daarnaast vergroot het meten van nagebouwde systemen
en technieken de betrouwbaarheid van de werking van de systemen en de technieken.
Wanneer nagebouwde systemen of technieken een andere ammoniakreductie hebben dan het
origineel, blijkt dit uit de metingen.
Het vereiste van artikel 3, vierde lid, van de Rav wijzigt niet. In dit lid staat
dat voor eenzelfde type huisvestingssysteem voor ten hoogste vier veehouderijen –
en per veehouderij slechts voor één huisvestingssysteem – een bijzondere emissiefactor
kan worden vastgesteld. Er zijn altijd kleine verschillen tussen de huisvestingssystemen
van verschillende fabrikanten. Het zal daarom nooit gaan om eenzelfde type, zoals
bedoeld in artikel 3, vierde lid. Fabrikanten worden daarom in zoverre niet belemmerd
om een bijzondere emissiefactor aan te vragen voor een proefstal. Een wijziging van
dit lid is daarom niet nodig.
2. Gevolgen
Administratieve lasten
Deze regeling bevat geen meldings-, registratie- of andere informatieverplichtingen
en leidt niet tot een verhoging van administratieve lasten bij bedrijven.
Effecten voor het bedrijfsleven
Deze wijziging heeft geen gevolgen voor bestaande in bijlage 1 bij de Rav opgenomen
stalsystemen of additionele technieken waarvoor eerder een definitieve emissiefactor
is vastgesteld. Alle fabrikanten en leveranciers mogen deze systemen en technieken
blijven leveren mits de systemen of technieken voldoen aan de technische beschrijving.
Voor systemen of technieken waarvoor na deze wijziging een definitieve emissiefactor
wordt vastgesteld heeft de wijziging een effect op de kosten die gemaakt moeten worden
door fabrikanten die het systeem of de techniek willen nabouwen. Deze fabrikanten
zullen het nagebouwde systeem of de techniek moeten laten meten. De meetkosten zullen,
afhankelijk van het type systeem of techniek variëren van € 50.000 tot € 100.000.
Als er meer parameters, zoals geur, fijnstof of methaan worden gemeten kunnen de kosten
hoger liggen. De meetkosten zullen doorwerken in de prijs voor de ontwikkeling van
een systeem of een techniek. Emissiearme huisvestingssystemen of additionele technieken
kunnen daardoor iets duurder worden. Omdat dit per systeem of techniek en per diercategorie
erg kan verschillen kan hier geen bedrag aan worden verbonden. De afgelopen drie jaar
is voor elf nieuwe huisvestingssystemen een definitieve emissiefactor vastgesteld.
Lasten voor de overheid
Er is geen sprake van stijging van bestuurlijke lasten voor het bevoegd gezag. Wel
zal het bevoegd gezag bij de opleveringscontrole eenmalig moeten controleren door
wie het systeem is geleverd. Dit zal blijken uit de controle of aan de eisen van de
technische beschrijving wordt voldaan en zal daarom niet tot extra onderzoekslasten
voor het bevoegd gezag leiden.
Effecten voor het milieu
De effecten voor het milieu zijn positief. De wijziging leidt tot meer innovatie van
emissiereducerende huisvestingssystemen en additionele technieken en een grotere betrouwbaarheid
van de werking van deze systemen en technieken.
3. Consultatie
RVO heeft voor de beoordeling van wijzigingen van bijlage 1 bij de Rav (die regelmatig
plaatsvinden) twee klankbordgroepen van fabrikanten opgericht. De fabrikanten in beide
klankbordgroepen hebben aangegeven dat zij het nabouwen van stalsystemen en additionele
technieken als een grote belemmering zien voor innovatie.
Daarnaast is er een ‘Werkgroep stalbeoordeling’ van het ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat waarin naast fabrikanten ook vertegenwoordigers deelnemen van landbouworganisaties,
lokale overheden en uit de wetenschap. Ook deze werkgroep ziet nabouwen als belangrijke
belemmering voor innovatie.
De wijziging is afgestemd met beide klankbordgroepen en de Werkgroep stalbeoordeling.
Zowel de klankbordgroepen als de werkgroep hebben positief gereageerd op de wijziging.
De regeling is ook voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: de
ATR). De ATR gaat ervan uit dat er geen omvangrijke gevolgen zijn voor de regeldruk.
Zij heeft om die reden geen formeel advies uitgebracht over de regeling.
Met de internetconsultatie is aan een ieder de gelegenheid geboden om te reageren
op een concept van deze regeling. Op de internetconsultatie zijn 46 reacties binnengekomen.
Onder andere hebben agrarische bedrijven, de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders,
Farmers Defence Force, Nederlandse Melkveehouders Vakbond en Dutch Dairymen Board
een reactie ingediend. De ingediende reacties zien op verschillende aspecten. Hieronder
wordt op een aantal reacties ingegaan. De reacties hebben geen aanleiding gegeven
om de wijziging inhoudelijk aan te passen.
Controleerbaarheid vooraf van leverancier
In één reactie wordt gevraagd om toe te lichten hoe het bevoegd gezag bij de aanvraag
om een omgevingsvergunning kan vaststellen dat een huisvestingssysteem is geleverd
door of namens degene die de metingen heeft laten beoordelen.
Deze vaststelling kan op de volgende wijze plaatsvinden. In de aanvraag om een vergunning
of een melding moet de veehouder aangeven welk huisvestingssysteem hij gaat toepassen.
Aanvullend op de vermelding van het te gebruiken systeem vermeldt hij ook van welke
fabrikant het systeem afkomstig is. Controle of het systeem daadwerkelijk afkomstig
is van de in de aanvraag of de melding genoemde fabrikant doet het bevoegd gezag achteraf,
waarbij het bevoegd gezag controleert of aan de vergunning wordt voldaan of overeenkomstig
de melding wordt gehandeld.
Effect wijziging op afleidingen
In een aantal reacties wordt de zorg uitgesproken of het mogelijk blijft om afleidingen
van bestaande huisvestingssystemen in de bijlage bij de Rav op te nemen zonder dat
deze overeenkomstig protocol moeten worden gemeten.
Fabrikanten kunnen ook na wijziging van de Rav afleidingen van door hen bemeten huisvestingssystemen
in bijlage 1 bij de Rav laten opnemen. Daarnaast kunnen fabrikanten systemen waarvoor
in de technische beschrijving niet is bepaald dat deze moeten zijn geleverd door of
namens degene die de metingen heeft laten beoordelen, gebruiken voor afleidingen.
Na wijziging van de Rav is het echter niet meer mogelijk dat een fabrikant een afleiding
laat opnemen in bijlage 1 bij de Rav zonder deze overeenkomstig protocol te laten
meten, wanneer het gaat om een afleiding van een systeem dat door een andere fabrikant
is gemeten en ter beoordeling is voorgelegd.
Systematiek stalbeoordeling
In een groot aantal reacties wordt de algemene systematiek van stalbeoordeling bekritiseerd.
Suggesties voor verandering van de systematiek worden meegenomen in het onderzoek
naar een andere manier van stalbeoordeling waarvoor opdracht is verleend1.
Bevorderen van innovatie
In diverse reacties wordt naar voren gebracht dat men vreest voor een vermindering
van de innovatie, vanwege de kosten voor extra metingen.
Zoals hiervoor reeds uiteen is gezet is de verwachting dat het opnemen van een meetverplichting
in de technische beschrijving van huisvestingssystemen de innovatie bevordert. RVO
heeft in 2018 een verkenning2 uitgevoerd onder kleinere innovators naar de belemmeringen die zij ondervinden bij
het op de markt brengen van hun innovaties. Eén van de conclusies uit die verkenning
is dat juist de kleine innovators er tegenaan lopen dat hun innovatie direct na het
opnemen in bijlage 1 van de Rav nagebouwd kan worden door een derde partij. De afzetmarkt
wordt door direct nabouwen te klein om de investering van ontwikkeling en meten terug
te verdienen. Dit weerhoudt meerdere innovators ervan om te starten met de ‘proefstalprocedure’.
Wanneer in de toekomst blijkt dat innovatie door de meetverplichting wordt belemmerd,
zal heroverweging van deze verplichting plaatsvinden.
Hogere kosten van nieuwe stalsystemen
In meerdere reacties wordt bezwaar gemaakt tegen de mogelijke afwenteling van de hogere
meetkosten op de veehouders die de huisvestingssystemen kopen.
Deze zorg is slechts deels terecht. De kosten van metingen zijn een percentage van
de kosten die een fabrikant maakt voor ontwikkelen en fabriceren van een systeem.
De meetkosten bedragen afhankelijk van het type systeem ongeveer € 50.000 tot € 100.000.
Ter vergelijking: het ontwikkelen van een nieuw systeem kost ongeveer tussen de € 100.000
en € 350.000.
De mogelijke meerkosten zijn voor deze wijziging afgewogen tegen de voordelen van
meer zekerheid over de hoogte van de emissiefactor en de bevordering van innovatie.
Monopoliepositie fabrikant
In een paar reacties wordt naar voren gebracht dat een kleine groep fabrikanten door
deze wijziging een monopoliepositie krijgen.
Alle fabrikanten zullen na deze wijziging, wanneer zij een nieuw systeem op de markt
brengen, metingen moeten laten verrichten aan dit systeem. Hiermee worden alle fabrikanten
gelijk behandeld. De wijziging geeft juist ook de kleinere innovators meer mogelijkheden
om hun investering terug te verdienen.
Stikstofbeleid
In diverse reacties wordt kritiek geuit op het stikstofbeleid van het kabinet. De
wijziging ziet op een uitbreiding van de meetverplichting van huisvestingssystemen
en brengt geen veranderingen met zich mee voor het stikstofbeleid.
4. Inwerkingtreding
Bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding is afgeweken van de in dit
geval geldende minimuminvoeringstermijn van drie maanden (Aanwijzing voor de regelgeving
4.17, vierde lid). De reden van deze afwijking is dat hiermee aanmerkelijke ongewenste
publieke nadelen worden voorkomen (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, vijfde lid,
onderdeel a). Een snellere inwerkingtreding komt ten goede aan het milieu. Fabrikanten
en veehouders zullen geen nadeel ondervinden van de snellere inwerkingtreding. De
wijziging van de Rav geldt alleen voor huisvestingssystemen en additionele technieken
die nog niet met een definitieve factor in bijlage 1 bij de Rav zijn opgenomen en
waarvan de technische beschrijving nog niet is gepubliceerd.
Door de vooraankondiging in de brieven naar de Tweede Kamer en door de internetconsultatie
van de wijziging hebben fabrikanten zich kunnen voorbereiden op deze wijziging.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Eerste lid
Het bepaalde in het tweede lid van artikel 2 over het toepassen van de emissiefactor
voor een emissiearm huisvestingssysteem geldt alleen als in de technische beschrijving
is opgenomen dat een huisvestingssysteem of additionele techniek moet zijn geleverd
door of namens degene die de metingen heeft laten beoordelen. Voor de wijziging van
artikel 2 werd dit vereiste niet in de technische beschrijving opgenomen. Na wijziging
zal dit ook niet altijd het geval zijn. Dit zal bijvoorbeeld niet het geval zijn wanneer
een nieuw huisvestingssysteem of additionele techniek in bijlage 1 bij de Rav wordt
opgenomen op basis van geheel door de overheid geïnitieerd onderzoek ten behoeve van
een nieuw systeem of een nieuwe techniek.
Artikel II
Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar hetgeen over de inwerkingtreding
van de wijziging is opgemerkt in het algemene deel van de toelichting.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer