U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 29 juni 2021 tot wijziging van de Omgevingsregeling vanwege het opnemen van regels over landinrichting, onteigening en kostenverhaal en tot wijziging en intrekking van enige andere regelingen (Aanvullingsregeling grondeigendom Omgevingswet)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 12.26, derde lid, 13.21 en 16.139, derde lid, van de Omgevingswet;

BESLUITEN:

HOOFDSTUK 1 AANVULLING EN WIJZIGING OMGEVINGSREGELING

Artikel 1.1 (Omgevingsregeling)

De Omgevingsregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.1a (grondslag)

  • 1.

    Deze regeling berust op de artikelen 1.5, tweede lid, 2.15, tweede, derde en vierde lid, 2.20, tweede en derde lid, 2.21, 2.21a, eerste lid, 2.24, tweede lid, 4.1, tweede lid, 4.3, vierde lid, 5.34, tweede lid, 5.44, tweede lid, 12.6, vijfde lid, 12.26, derde lid, 13.1, tweede lid, 13.3e, tweede lid, 13.21, 16.6, 16.55, tweede en zesde lid, 16.8816.139, derde en vierde lid, 18.21, eerste lid, 19.10, eerste lid, 19.11, 20.2, tweede lid, 20.3, eerste lid, 20.6, derde lid, aanhef en onder b, 20.10, derde lid, 20.14, zesde lid, 20.16, derde lid, 20.18, eerste lid, 20.21, tweede en vierde lid, 20.25, tweede lid, 20.26, vierde lid, 20.28, derde lid, 20.29 en 20.30, aanhef en onder b, van de wet.

  • 2.

    Deze regeling berust ook op de artikelen 8.47, vijfde lid, 8.48, vijfde lid, 8.53, vijfde lid, 8.55, vijfde lid, 8.56, tweede lid, 8.57, derde lid, 8.57a, vierde lid, 8.57b, vierde lid, 8.59, tweede lid, 8.62c, vijfde lid, 8.62h, derde lid, 8.62i, derde lid, 8.62l, vierde lid, 8.66, derde lid, 8.68, derde lid en 8.70g, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 3.

    De artikelen 14.1, 14.2, 14.18b, 14.28e en 14.31i berusten op artikel 133, derde lid, van de Mijnbouwwet.

  • 4.

    Artikel 4.30, derde lid, berust op artikel 10.1, eerste lid, van de Wet dieren.

B

Na afdeling 3.3 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 3.4 GELIJKE HOEDANIGHEID EN GELIJKWAARDIGE GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN

Artikel 3.36 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het bepalen van de gelijke hoedanigheid en de gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken binnen een herverkavelingsblok, bedoeld in artikel 12.26, tweede lid, van de wet, in het kader van de voorbereiding van het ruilbesluit.

Artikel 3.37 (gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden)
  • 1.

    De gelijke hoedanigheid van onroerende zaken wordt bepaald volgens de artikelen 3.38 tot en met 3.40.

  • 2.

    De gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken worden bepaald volgens de artikelen 3.41 en 3.42.

Artikel 3.38 (bepalen gelijke hoedanigheid: tijdstip en begrenzing)
  • 1.

    De gelijke hoedanigheid van onroerende zaken wordt uiterlijk op het in artikel 16.125, tweede lid, van de wet laatstbedoelde tijdstip bepaald.

  • 2.

    De gelijke hoedanigheid van onroerende zaken wordt bepaald voor zover deze uitruilbaar zijn op grond van de artikelen 10.4 tot en met 10.10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 3.39 (bepalen gelijke hoedanigheid: doorslaggevende kenmerken)
  • 1.

    De gelijke hoedanigheid van onroerende zaken wordt bepaald aan de hand van de volgende kenmerken:

    • a.

      de opbouw, samenstelling en fysische eigenschappen van de lagen in de bodem tot ten minste een diepte van 1 m onder het maaiveld; en

    • b.

      de grondwaterkarakteristiek.

  • 2.

    De gelijke hoedanigheid van onroerende zaken wordt bepaald aan de hand van de Bodemkaart van Nederland en de Kaart Grondwaterdynamiek met een schaal van 1:50.000. Als de landinrichting plaatsvindt in een gebied met een grote diversiteit in de bodemkenmerken of de grondwaterkarakteristiek, worden deelkaarten van de Bodemkaart van Nederland en de Kaart Grondwaterdynamiek met een grotere schaal dan 1:50.000 gebruikt.

  • 3.

    Als deelkaarten niet beschikbaar zijn, wordt de gelijke hoedanigheid van onroerende zaken bepaald op basis van een advies van deskundigen.

Artikel 3.40 (bepalen gelijke hoedanigheid: buiten beschouwing te laten kenmerken)

Bij het bepalen van de gelijke hoedanigheid van onroerende zaken blijven de volgende kenmerken buiten beschouwing:

  • a.

    het feitelijke gebruik;

  • b.

    de verkavelingssituatie;

  • c.

    de ontsluitingssituatie;

  • d.

    de beheersing van het oppervlaktewaterpeil;

  • e.

    de mate van egaliteit van het maaiveld;

  • f.

    de aanwezigheid van opstallen, opstanden en obstakels, waaronder bunkers, hoogspanningsmasten of kabels en leidingen;

  • g.

    de aanwezigheid van beregeningsinstallaties of drainage;

  • h.

    overige fysieke kenmerken die het feitelijke gebruik beïnvloeden; en

  • i.

    andere dan agrarische kenmerken.

Artikel 3.41 (kenmerken gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden)
  • 1.

    Van onroerende zaken met een gelijke hoedanigheid worden de gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden bepaald aan de hand van de bodemgeschiktheid.

  • 2.

    De bodemgeschiktheid wordt bepaald aan de hand van de volgende kenmerken:

    • a.

      de ontwateringstoestand;

    • b.

      de beschikbaarheid van bodemvocht voor de groei van gewassen;

    • c.

      de stevigheid van de bovengrond;

    • d.

      de verkruimelbaarheid van de bodem;

    • e.

      de stabiliteit van de bodem op maaiveldniveau;

    • f.

      de stuifgevoeligheid van de bodem; en

    • g.

      de dikte van de laag waarin zich 80% van de wortels van een gewas bevindt.

  • 3.

    Voor elke gebruiksmogelijkheid wordt bepaald welke kenmerken doorslaggevend zijn.

Artikel 3.42 (klassenindeling bodemgeschiktheid per gebruiksmogelijkheid)
  • 1.

    Binnen een gebruiksmogelijkheid wordt de bodemgeschiktheid ingedeeld in ten minste vijf klassen.

  • 2.

    De klassenindeling wordt op een kaart vermeld.

C

Artikel 6.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.6 (bepalen: geluid door activiteiten, anders dan specifieke activiteiten, op een geluidgevoelig gebouw of op een andere locatie)

  • 1.

    Het geluid door een activiteit wordt bepaald volgens bijlage IVh als sprake is van:

    • a.

      een activiteit waarvoor een omgevingsplan een waarde als bedoeld in artikel 5.65, eerste lid, onder a, tweede, derde of vierde lid, 5.66, eerste lid, of 5.67 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat; of

    • b.

      een activiteit waarvoor een omgevingsplan een waarde bevat gericht op het voldoen aan de geluidproductieplafonds die als omgevingswaarden zijn vastgesteld voor een industrieterrein.

  • 2.

    De bedrijfsduurcorrectie, bedoeld in bijlage IVh, wordt niet toegepast voor muziek.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt het geluid door een schietbaan die ligt in een gebouw zonder open zijden en met een gesloten afdekking bepaald volgens bijlage XXIVXVIIIb.

  • 4.

    Bij het bepalen van het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt het geluid dat wordt gereflecteerd door de gevel waarop het geluid wordt bepaald buiten beschouwing gelaten.

  • 5.

    Bij het bepalen van het geluid worden het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidniveau LAmax afgerond op hele getallen, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het meest dichtbij gelegen even getal.

D

Artikel 6.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.9 (berekenen: geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen)

  • 1.

    Het geluid door het exploiteren van een in de buitenlucht of in een gebouw zonder gesloten afdekking of met een open zijde gelegen civiele of militaire schietbaan of militair springterrein, waarvoor een omgevingsplan een waarde als bedoeld in artikel 5.76, tweede of derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat, wordt berekend volgens bijlage XXVIIXVIIIc.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het geluid door het exploiteren van een civiele schietbaan, als het gaat om een kleiduivenschietbaan of een schermenbaan voor het toepassingsgebied, bedoeld in bijlage XXVIIIXVIIId, ook volgens die bijlage worden berekend.

  • 3.

    Bij het berekenen van het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt het geluid dat wordt gereflecteerd door de gevel waarop het geluid wordt bepaald buiten beschouwing gelaten.

E

Artikel 6.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.13 (berekenen: geur door het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk)

  • 1.

    Op het berekenen van de geur door het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk, waarvoor een omgevingsplan een waarde als bedoeld in artikel 5.100, eerste of tweede lid, 5.101 of 5.102 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat, op een geurgevoelig gebouw is standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3 van toepassing.

  • 2.

    Bij het toepassen van de standaardrekenmethode is de emissie van geur per seconde de som van de emissies van geur per seconde door de verschillende procesonderdelen.

  • 3.

    De emissie van geur per seconde door een procesonderdeel wordt:

    • a.

      als voor het procesonderdeel in bijlage XXIXXVIIIe een geuremissiefactor is vastgesteld: berekend door de geuremissiefactor te vermenigvuldigen met de oppervlakte of, als het gaat om overstorten, de lengte van het procesonderdeel; en

    • b.

      als voor het procesonderdeel in bijlage XXIXXVIIIe geen geuremissiefactor is vastgesteld: bepaald met een geuronderzoek volgens NTA 9065.

F

Artikel 7.77 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.77 (milieubelastende activiteit: stortplaats baggerspecie)

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor het storten van afvalstoffen, bedoeld in de artikelen 3.84, eerste lid, onder a of b, en 3.85, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden, voor zover alleen baggerspecie wordt gestort en de installatie niet ligt in een oppervlaktewaterlichaam, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      over de immissie van verontreiniging in het grondwater:

      • 1°.

        een aanduiding of in het poriënwater voor een stof de standaardwaarde, bedoeld in bijlage XVIIIa bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt overschreden;

      • 2°.

        als voor een stof die standaardwaarde wordt overschreden: een aanduiding of de toelaatbare flux, bedoeld in bijlage XXXIIXVIIIg, voor die stof wordt overschreden;

      • 3°.

        als voor een stof die toelaatbare flux wordt overschreden:

        • i.

          een aanduiding of de standaardwaarde voor die stof door de immissie wordt overschreden buiten het toelaatbaar beïnvloede gebied, bedoeld in artikel 8.62c, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

        • ii.

          de berekende jaarlijkse vracht aan verontreinigingen in het poriënwater in grammen;

      • 4°.

        als voor een stof die standaardwaarde wordt overschreden buiten het toelaatbaar beïnvloede gebied: gegevens over het direct buiten het toelaatbaar beïnvloede gebied optreden van een natuurlijke en effectieve geohydrologische isolatie, en;

      • 5°.

        als voor een stof die standaardwaarde niet wordt overschreden buiten het toelaatbaar beïnvloed gebied: gegevens waaruit blijkt dat het niet overschrijden van de standaardwaarde alleen het gevolg is van verdunning door locatiespecifieke omstandigheden;

    • b.

      een beschrijving van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.62c van het Besluit kwaliteit leefomgeving, die worden getroffen om verspreiding van verontreinigende stoffen buiten de stortplaats te voorkomen of te beperken en om te voorkomen dat de standaardwaarde voor een stof wordt overschreden buiten het toelaatbaar beïnvloede gebied;

    • c.

      een onderbouwing van de effectiviteit van de maatregelen, bedoeld onder b;

    • d.

      een beschrijving van de aanleg, het in werking stellen en het onderhoud van het geohydrologisch isolatiesysteem, bedoeld in artikel 8.62c, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en het controlesysteem, bedoeld in artikel 8.62g van dat besluit, als dat in de directe nabijheid van de stortplaats wordt aangelegd; en

    • e.

      bewijs dat financiële zekerheid is of wordt gesteld voor het nakomen van verplichtingen die gaan gelden op grond van de omgevingsvergunning over het aanbrengen van een geohydrologisch isolatiesysteem of een afdeklaag.

  • 2.

    De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, worden bepaald volgens bijlage XXXIXVIIIf en berekend met een methode waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd.

G

Paragraaf 7.3.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ 7.3.2 Gedoogplicht werken van algemeen belang

Artikel 7.211 (gedoogplicht werken van algemeen belang: algemene situatie)

Bij een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking voor werken van algemeen belang als bedoeld in de artikelen 10.13 tot en met 10.18 en 10.19a van de wet worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een algemene beschrijving van het werk;

  • b.

    een overzichtstekening die de ligging van het werk ten opzichte van de omgeving toont en voor zover van toepassing het gehele traject waarop het werk betrekking heeft met, als dit van toepassing is, de dwarsdoorsneden;

  • c.

    een aanduiding van de gemeente of gemeenten waarin het perceel is gelegen;

  • d.

    de toelichting op de reden voor de aanvraag, met een omschrijving van de gevolgen van het werk;

  • e.

    de stand van zaken van het op het perceel van toepassing zijnde omgevingsplan of projectbesluit;

  • f.

    de stand van zaken van de aangevraagde en verleende vergunningen en andere publiekrechtelijke toestemmingen;

  • g.

    als sprake is van de uitvoering van een werk:

    • 1°.

      een toelichting op de wijze van de uitvoering;

    • 2°.

      een beschrijving van de tijdsplanning, de beoogde datum van aanvang van de werkzaamheden en de verwachte datum van ingebruikstelling; en

      de tijdsplanning, waaronder ten minste de verwachte datum waarop een begin wordt gemaakt met de werkzaamheden en de verwachte datum van ingebruikstelling; en

  • h.

    als sprake is van een tracé: een beschrijving van de tracékeuze.

Artikel 7.212 (gedoogplicht werken van algemeen belang: perceel gebonden situatie)

Bij een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking voor werken van algemeen belang als bedoeld in de artikelen 10.13 tot en met 10.18 en 10.19a van de wet worden per perceel en per rechthebbende de volgende gegevens en bescheiden als een aparte set gegevens verstrekt:

  • a.

    de naam en het adres van de rechthebbende;

  • b.

    de kadastrale gegevens van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft en een actuele kadastrale kaart;

  • c.

    de vermogensrechtelijke status van de rechthebbende op het perceel;

  • d.

    een beschrijving van het werk op het perceel;

  • e.

    een situatietekening waarop het werk en het perceel is aangegeven en waarop het gedeelte van het perceel is ingetekend waarop de gedoogplicht komt te rusten, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • 1°.

      het gedeelte van het perceel waarop tijdelijk werken of werkzaamheden moeten worden gedoogd; en

    • 2°.

      het gedeelte van het perceel waarop permanent werken of werkzaamheden moeten worden gedoogd;

  • f.

    alle gegevens en bescheiden die betrekking hebben op het minnelijk overleg en, waaronder in ieder geval het logboekeen chronologisch overzicht van het minnelijk overleg; en

  • g.

    als de rechthebbende tot een rechtspersoon behoort: een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel over deze rechtspersoon.

H

Artikel 7.213 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.213 (gedoogplicht archeologisch onderzoek)

Bij een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking vanwege het verrichten van een archeologisch onderzoek als bedoeld in artikel 10.19 van de wet, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    per perceel: de naam en het adres van de rechthebbende;

  • b.

    de kadastrale gegevens van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft en een actuele kadastrale kaart;

  • c.

    een toelichting op de reden voor de aanvraag, met een omschrijving van de activiteit waarvoor het archeologisch onderzoek is vereist;

  • d.

    een toelichting op de noodzaak van het opleggen van de gedoogplicht in relatie tot de planning van de activiteit waarvoor het archeologisch onderzoek is vereist en de datum waarop het veldwerk van het archeologisch onderzoek moet zijn afgerond;

  • e.

    een beschrijving van de tijdsplanning, de beoogde datum van aanvang van het archeologisch onderzoek en de verwachte datum waarop het veldwerk van het archeologisch onderzoek is afgerond;

    de verwachte datum van het begin van het archeologisch veldwerk, dat uit een inventariserend veldonderzoek en mogelijk een vervolgonderzoek bestaat, en de verwachte duur ervan;

  • f.

    een omschrijving van de te verwachten archeologische waarde van het terrein;

  • g.

    een aanduiding van de aard van het onderzoek en een plan van aanpak of een programma van eisen voor het archeologisch onderzoek;

  • h.

    een kaart met de locaties waarop archeologisch onderzoek is beoogd; en

  • i.

    alle gegevens en bescheiden die betrekking hebben op het minnelijk overleg, waaronder in ieder geval het logboekeen chronologisch overzicht van het minnelijk overleg, de afschriften van de verzoeken aan de rechthebbende om het terrein te betreden en, als dit van toepassing is, het aanbod tot schadevergoeding.

I

Artikel 7.214 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.214 (gedoogplicht maken ontwerp)

Bij een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking vanwege het maken van een ontwerp als bedoeld in artikel 10.20 van de wet worden de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    per perceel: de naam en het adres van de rechthebbende;

  • b.

    de kadastrale gegevens van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft en een actuele kadastrale kaart;

  • c.

    een toelichting op de reden voor de aanvraag, met een omschrijving van de activiteiten die nodig zijn voor het maken van een ontwerp;

  • d.

    een toelichting op het algemeen belang dat aan de orde is bij het maken van een ontwerp voor de aanleg, instandhouding, wijziging, verplaatsing of opruiming van een werk;

  • e.

    een beschrijving van de tijdsplanning, de beoogde datum van aanvang van activiteiten voor het maken van een ontwerp en de verwachte datum waarop deze activiteiten zijn afgerond; en

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van activiteiten voor het maken van een ontwerp en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    alle gegevens en bescheiden die betrekking hebben op het minnelijk overleg, waaronder in ieder geval de afschriften van de verzoeken aan de rechthebbende om de activiteiten die nodig zijn voor het maken van het ontwerp toe te staan en, als dit van toepassing is, het aanbod tot schadevergoeding.

J

Afdeling 7.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING 7.4 AANVRAAG ONTEIGENINGSBESCHIKKING

[Gereserveerd]

§ 7.4.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.215b (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een onteigeningsbeschikking als bedoeld in artikel 11.3 van de wet.

§ 7.4.2 Onteigeningsbeschikking

Artikel 7.215c (onteigeningsbeschikking)

Bij een aanvraag om een onteigeningsbeschikking als bedoeld in artikel 11.3 van de wet worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    per te onteigenen onroerende zaak: de naam, volgens de basisregistratie kadaster, en het adres van de eigenaar of eigenaren, de beperkt gerechtigde of beperkt gerechtigden en de overige belanghebbenden, waaronder in ieder geval de belanghebbenden, bedoeld in artikel 16.97, eerste lid, onder g tot en met k, van de wet;

  • b.

    de kadastrale aanduidingen van de te onteigenen onroerende zaak of zaken en de kadastrale grootte van elk van de in de beschikking op te nemen percelen of de grootte van de gedeelten daarvan waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • c.

    een grondtekening die voldoet aan artikel 7.6, onder a, van het Omgevingsbesluit;

  • d.

    een aanduiding van de gemeente of gemeenten waarin de onroerende zaak of zaken zijn gelegen;

  • e.

    een beschrijving van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor de onteigening nodig is;

  • f.

    de jaargang en het nummer van het elektronisch publicatieblad waarin van het ontwerp van het omgevingsplan of het projectbesluit mededeling is gedaan, waarin het omgevingsplan of het projectbesluit is bekendgemaakt of waarin van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of van het verlenen van die omgevingsvergunning mededeling is gedaan;

  • g.

    de naam van de onteigenaar;

  • h.

    een projectie van de grondtekening, bedoeld onder c, op het op de onroerende zaak of zaken van toepassing zijnde ter inzage gelegde ontwerp van het omgevingsplan of het projectbesluit, het daarop van toepassing zijnde omgevingsplan of projectbesluit of de daarop van toepassing zijnde aangevraagde of verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit die de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving mogelijk maakt;

  • i.

    de tijdsplanning van de verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor onteigening nodig is, waaronder ten minste de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de verwezenlijking; en

  • j.

    gegevens en bescheiden die betrekking hebben op het minnelijk overleg, waaronder in ieder geval een chronologisch overzicht van het minnelijk overleg en de door de onteigenaar aan de belanghebbende of belanghebbenden gedane aanbieding of aanbiedingen tot schadeloosstelling.

K

Artikel 8.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 8.10 (berekenen: rekenmethode wegen)

Op het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide en PM10 bij wegen is van toepassing:

  • a.

    standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 als:

    • 1°.

      de weg in een stedelijke omgeving ligt waarbij:

      • i.

        er aan beide zijden van de weg min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de wegas, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan 3 maal de hoogte van de bebouwing maar groter is dan 1,5 maal de hoogte van de bebouwing;

      • ii.

        er aan beide zijden van de weg min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de weg, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan 1,5 maal de hoogte van de bebouwing;

      • iii.

        er aan één zijde min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de wegas, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan 3 maal de hoogte van de bebouwing; of

      • iv.

        er min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de wegas, anders dan bedoeld onder i tot en met iii;

    • 2°.

      er niet of nauwelijks een hoogteverschil is tussen de weg en de directe omgeving; en

    • 3°.

      er langs de weg geen afschermende constructies zijn;

  • b.

    standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2 als:

    • 1°.

      er in de directe omgeving geen bebouwing is; of

    • 2°.

      er in de directe omgeving bebouwing is, op een afstand van ten minste 3 maal de hoogte van de bebouwing; of

  • c.

    een softwaremodel als bedoeld in bijlage XXIIXIXa, waarbij is aangegeven dat het kan worden toegepast voor:

    • 1°.

      wegen die vallen binnen het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 of standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2; of

    • 2°.

      wegen die vallen buiten het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 en standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2.

L

Artikel 8.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 8.16 (berekenen: rekenmethode milieubelastende activiteiten)

Op het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide en PM10 bij milieubelastende activiteiten is van toepassing:

  • a.

    standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3, in een geval dat valt binnen het toepassingsbereik van die rekenmethode; of

  • b.

    een softwaremodel als bedoeld in bijlage XXIIXIXa, waarbij is aangegeven dat het kan worden toegepast voor:

    • 1°.

      milieubelastende activiteiten die vallen binnen het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3; of

    • 2°.

      milieubelastende activiteiten die vallen buiten het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3.

M

Artikel 8.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 8.22 (bepalen: geluid door activiteiten, anders dan door specifieke activiteiten, op een geluidgevoelig gebouw)

  • 1.

    Het geluid door een activiteit als bedoeld in artikel 5.63 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt bepaald volgens bijlage IVh.

  • 2.

    De bedrijfsduurcorrectie, bedoeld in bijlage IVh, wordt niet toegepast voor muziek.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt het geluid door een schietbaan die ligt in een gebouw zonder open zijden en met een gesloten afdekking bepaald volgens bijlage XXIVXVIIIb.

  • 4.

    Bij het bepalen van het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt het geluid dat wordt gereflecteerd door de gevel waarop het geluid wordt bepaald buiten beschouwing gelaten.

  • 5.

    Bij het bepalen van het geluid worden het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidniveau LAmax afgerond op hele getallen, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het meest dichtbijgelegen even getal.

N

Artikel 8.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 8.26 (berekenen: geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen)

  • 1.

    Het geluid door het exploiteren van een in de buitenlucht of in een gebouw zonder gesloten afdekking of met een open zijde gelegen civiele of militaire schietbaan of militair springterrein wordt berekend volgens bijlage XXVIIXVIIIc.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het geluid door het exploiteren van een in de buitenlucht of in een gebouw zonder gesloten afdekking of met een open zijde gelegen civiele schietbaan, als het gaat om een kleiduivenschietbaan of een schermenbaan als bedoeld in het toepassingsbereik van bijlage XXVIIIXVIIId, ook worden berekend volgens die bijlage.

  • 3.

    Bij het berekenen van het geluid op een geluidgevoelig gebouw wordt het geluid dat wordt gereflecteerd door de gevel waarop het geluid wordt bepaald buiten beschouwing gelaten.

O

Artikel 8.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 8.30 (berekenen: geur door zuiveringtechnische werken)

  • 1.

    Op het berekenen van de geur, bedoeld in artikel 5.100 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, door een zuiveringtechnisch werk op een geurgevoelig gebouw is standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3 van toepassing.

  • 2.

    Bij het toepassen van de standaardrekenmethode is de emissie van geur per seconde de som van de emissies van geur per seconde door de verschillende procesonderdelen.

  • 3.

    De emissie van geur per seconde door een procesonderdeel wordt:

    • a.

      als voor het procesonderdeel in bijlage XXIXXVIIIe een geuremissiefactor is vastgesteld: berekend door de geuremissiefactor te vermenigvuldigen met de oppervlakte of, als het gaat om overstorten, de lengte van het procesonderdeel; en

    • b.

      als voor het procesonderdeel in bijlage XXIXXVIIIe geen geuremissiefactor is vastgesteld: bepaald met een geuronderzoek volgens NTA 9065.

P

Artikel 9.27 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.27 (voorschriften over voorkomen overschrijding standaardwaarden)

  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de bepaling van het toelaatbaar beïnvloede gebied, bedoeld in artikel 8.62c, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, plaatsvindt volgens bijlage XXXIXVIIIf.

  • 2.

    Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de berekening of sprake is van een overschrijding als bedoeld in artikel 8.62c, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, plaatsvindt volgens bijlage XXXIXVIIIf.

Q

Artikel 9.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.36 (voorschriften over monsterneming en analyse)

  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de vergunninghouder de bodem waarop zuiveringsslib wordt gebracht, ten minste eenmaal per tien jaar laat bemonsteren en analyseren door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025. Bij het bemonsteren en analyseren wordt voldaan aan bijlage XXXAXXXI.

  • 2.

    Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat de vergunninghouder er zorg voor draagt dat de door het laboratorium op te stellen rapportage per bemonsterd perceel in ieder geval de volgende gegevens bevat:

    • a.

      de naam en het adres van degene die de milieubelastende activiteit verricht;

    • b.

      een kadastrale of topografische aanduiding van het bemonsterde perceel;

    • c.

      de hoedanigheid en de samenstelling van de bodem van het bemonsterde perceel;

    • d.

      de naam van het laboratorium dat de analyse heeft verricht;

    • e.

      de extractiedatum en de analysedatum van het monster; en

    • f.

      de resultaten van de analyses en de vaststelling of de waarden voor de geanalyseerde stoffen de grenswaarden, bedoeld in tabel 8.70c van het Besluit kwaliteit leefomgeving, overschrijden.

  • 3.

    Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat een rapportage een geldigheidsduur heeft van ten hoogste tien jaar.

R

Paragraaf 9.7.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ 9.7.1 Modellen omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit en omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit

Artikel 9.37 (model van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit)

  • 1.

    Het model van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder f, van de wet, wordt gevormd door een modelformulier, dat door de korpschef wordt gewaarmerkt met een stempelafdruk en een handtekening voor de periode waarvoor de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt verleend.

  • 2.

    Het model van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, bedoeld in het eerste lid, is het model dat is opgenomen in bijlage XXXIIaXXXII.

  • 3.

    De omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt voorzien van de pasfoto van degene voor wie de omgevingsvergunning is bestemd. Deze foto wordt door de korpschef met een stempelafdruk gewaarmerkt.

Artikel 9.38 (model van een omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit)

Het model van de omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder g, van de wet, is het model opgenomen in bijlage XXXIIaXXXII.

S

Na artikel 10.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.3 (geen overeenstemming Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vereist)

Als voor het uitvoeren, in werking hebben of in stand houden van een project een projectbesluit wordt vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, is geen overeenstemming als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de wet vereist, als het gaat om:

  • a.

    een project in het kader van beheer, onderhoud, vervanging of renovatie;

  • b.

    een project gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit;

  • c.

    een van de volgende projecten:

    • 1°.

      de aanleg, wijziging of uitbreiding van een autoweg of autosnelweg, spoorweg of vaarweg; of

    • 2°.

      de aanleg, wijziging of uitbreiding van een werk voor het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, waarvoor het totale budget voor het uitvoeren van het project bij de kennisgeving van het voornemen, bedoeld in artikel 5.47, eerste lid, van de wet, lager is dan € 500.000.000; of

  • d.

    de aanleg, wijziging of uitbreiding van een haven.

T

Artikel 12.2a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.2a (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op:

  • a.

    de monitoring, bedoeld in artikel 10.8a11.9 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, voor de omgevingswaarden voor de veiligheid van primaire waterkeringen, bedoeld in artikel 2.0c van dat besluit;

  • b.

    de monitoring, bedoeld in artikel 10.8c11.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, voor de andere parameters voor signalering over de veiligheid van primaire waterkeringen, bedoeld in artikel 10.8c11.11, eerste lid, van dat besluit; en

  • c.

    de monitoring, bedoeld in artikel 20.2, tweede lid, van de wet, voor de alarmeringswaarden voor hoogwaterstanden die een gevaar voor primaire waterkeringen kunnen opleveren, bedoeld in artikel 15.3.

U

Artikel 12.2g wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.2g (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op de monitoring, bedoeld in artikel 10.8b11.10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, voor de omgevingswaarden voor de veiligheid van andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 2.0i van dat besluit.

V

Artikel 12.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.3 (toepassingsbereik)

  • 1.

    De paragrafen 12.2.1.2 en 12.2.1.3 zijn van toepassing op:

    • a.

      de monitoring, bedoeld in artikel 10.1111.19 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, voor de omgevingswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht, bedoeld in de artikelen 2.3 tot en met 2.8 van dat besluit; en

    • b.

      de monitoring, bedoeld in artikel 10.1311.23 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, voor de andere parameters voor de kwaliteit van de buitenlucht, bedoeld in artikel 10.1311.23, eerste lid, van dat besluit.

  • 2.

    De artikelen 12.4 tot en met 12.27 en 12.34 tot en met 12.37 zijn van toepassing op de monitoring, bedoeld in artikel 20.2, tweede lid, van de wet, voor de alarmeringswaarden voor concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht, bedoeld in artikel 15.2.

W

Artikel 12.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.49 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide en PM10 door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, bedoeld in de artikelen 10.1111.19 en 10.1211.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

X

Artikel 12.50 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.50 (berekenen: rekenmethode wegen)

Op het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide en PM10 bij wegen is van toepassing:

  • a.

    standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 als:

    • 1°.

      de weg in een stedelijke omgeving ligt waarbij:

      • i.

        er aan beide zijden van de weg min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de wegas, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan 3 maal de hoogte van de bebouwing maar groter is dan 1,5 maal de hoogte van de bebouwing;

      • ii.

        er aan beide zijden van de weg min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de weg, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan 1,5 maal de hoogte van de bebouwing;

      • iii.

        er aan één zijde min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de wegas, waarbij de afstand tussen wegas en gevel kleiner is dan 3 maal de hoogte van de bebouwing; of

      • iv.

        er min of meer aaneengesloten bebouwing is op een afstand van ten hoogste 60 m van de wegas, anders dan bedoeld onder i tot en met iii;

    • 2°.

      er niet of nauwelijks een hoogteverschil is tussen de weg en de directe omgeving; en

    • 3°.

      er langs de weg geen afschermende constructies zijn;

  • b.

    standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2 als:

    • 1°.

      er in de directe omgeving geen bebouwing is; of

    • 2°.

      er in de directe omgeving bebouwing is, op een afstand van ten minste 3 maal de hoogte van de bebouwing; of

  • c.

    een softwaremodel als bedoeld in bijlage XXIIXIXa, waarbij is aangegeven dat het kan worden toegepast voor:

    • 1°.

      wegen die vallen binnen het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 of standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2; of

    • 2°.

      wegen die vallen buiten het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1 en standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2.

Y

Artikel 12.53 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.53 (berekenen: rekenmethode veehouderij)

Op het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide en PM10 bij het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in artikel 3.200, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, of bij het houden van landbouwhuisdieren, bedoeld in artikel 3.200, eerste lid, onder b, van dat besluit, is van toepassing:

  • a.

    standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3, in een geval dat valt binnen het toepassingsbereik van die rekenmethode; of

  • b.

    een softwaremodel als bedoeld in bijlage XXIIXIXa, waarbij is aangegeven dat het kan worden toegepast voor:

    • 1°.

      milieubelastende activiteiten die vallen binnen het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3; of

    • 2°.

      milieubelastende activiteiten die vallen buiten het toepassingsbereik van standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3.

Z

Artikel 12.59 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.59 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op de monitoring, bedoeld in artikel 10.2011.43 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, voor de omgevingswaarde voor zwemlocaties, bedoeld in artikel 2.19 van dat besluit.

AA

Hoofdstuk 13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 13 GRONDEXPLOITATIEKOSTENVERHAAL

Artikel 13.1 (toepassingsbereik)

  • 1.

    Dit hoofdstuk is van toepassing voor de berekening van plankosten voor de kostensoorten, bedoeld in bijlage IV, onder d, f en g, bij het Omgevingsbesluit.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt dit hoofdstuk niet gebruikt voor de berekening van de plankosten voor:

    • a.

      het verrichten van onderzoek als bedoeld in bijlage IV, onder d en g, bij het Omgevingsbesluit, met uitzondering van het verrichten van grondmechanisch onderzoek;

    • b.

      het voorbereiden van en toezicht houden op het saneren van de bodem, bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c.

      voorzieningen als bedoeld in artikel 12.2, tweede lid, onder b, van de wet buiten het exploitatiegebied.

Dit hoofdstuk is van toepassing op het berekenen van plankosten, met uitzondering van plankosten voor:

  • a.

    het verrichten van onderzoek als bedoeld in bijlage IV, onder A1 en A10, bij het Omgevingsbesluit, met uitzondering van het verrichten van grondmechanisch onderzoek;

  • b.

    het voorbereiden van en toezicht houden op bodemsanering, bedoeld in bijlage IV, onder A10, bij het Omgevingsbesluit; en

  • c.

    kostensoorten als bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onder b, van de wet, die niet worden gemaakt in een gebied waar kostenverhaal van toepassing is.

Artikel 13.2 (berekening plankosten)

  • 1.

    Het bedrag aan plankosten dat ten hoogste kan worden verhaald, is de som van de kosten van de in bijlage XXXIV genoemde producten of activiteiten.

    Het bedrag aan plankosten dat ten hoogste kan worden verhaald, is de som van:

    • a.

      voor kostenverhaalsgebieden als bedoeld in artikel 13.15, eerste lid, van de wet waarvoor geen tijdvak is vastgesteld: de kosten van de producten en activiteiten, genoemd in bijlage XXXIVa; en

    • b.

      voor kostenverhaalsgebieden als bedoeld in artikel 13.15, eerste lid, van de wet waarvoor wel een tijdvak is vastgesteld: de kosten van de producten en activiteiten, genoemd in bijlage XXXIV.

  • 2.

    Op de kosten van de in bijlage XXXIV genoemde producten of activiteiten is een in die bijlage bij die kosten aangegeven invloedsfactor grondexploitatie of complexiteitsfactor grondexploitatie van toepassing.

    Als voor een product of activiteit of een onderdeel daarvan in bijlage XXXIV of XXXIVa een complexiteitsfactor kostenverhaal is aangegeven, worden de kosten voor dat product of die activiteit of dat onderdeel verlaagd of verhoogd met het percentage, bedoeld in bijlage XXXIV, tabel 5, en bijlage XXXIVa, tabel 5.

  • 3.

    Als meerdere invloedsfactoren grondexploitatie van toepassing zijn op één product of activiteit of een onderdeel daarvan, wordt het gemiddelde van die invloedsfactoren grondexploitatie gehanteerd.

    De complexiteitsfactoren kostenverhaal worden berekend als gemiddelde van de opslagen en afslagen die volgens de tabellen 4 en 5 van de bijlagen XXXIV en XXXIVa van toepassing zijn.

  • 4.

    De van toepassing zijnde complexiteitsfactor grondexploitatie is het gemiddelde van de in bijlage XXXIV, tabel 1, laatste kolom, genoemde invloedsfactoren grondexploitatie.

  • 5.

    Voor de bepaling van de ten hoogste te verhalen plankosten worden de producten die worden gemaakt en de activiteiten die worden verricht tijdens de exploitatielooptijd in aanmerking genomen, waarbij de periode van voorbereiding van de grondexploitatie wordt geacht te bedragen:

    • a.

      twee jaar, als de complexiteitsfactor grondexploitatie gelijk is aan of kleiner is dan 30%;

    • b.

      drie jaar, als de complexiteitsfactor grondexploitatie tussen de 30% en 50% is; of

    • c.

      vier jaar, als de complexiteitsfactor grondexploitatie gelijk is aan of groter is dan 50%.

Artikel 13.3 (evenredige toedeling kosten bij groter gebiedafbakening plankosten)

Plankosten voor producten en activiteiten als bedoeld in bijlage XXXIV, tabel 1, onder 3.1, die betrekking hebben op een groter gebied dan het exploitatiegebied, worden in het totale bedrag aan plankosten dat ten hoogste kan worden verhaald opgenomen naar evenredigheid van de oppervlakte van het exploitatiegebied ten opzichte van het gehele gebied waarop de producten of activiteiten betrekking hebben.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder plankosten ook verstaan de kosten die voorafgaand aan het vaststellen van het omgevingsplan of het projectbesluit of het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zijn gemaakt binnen de voorafgaande periode van:

  • a.

    twee jaar, als de complexiteitsfactor kostenverhaal gelijk is aan of kleiner is dan 30%;

  • b.

    drie jaar, als de complexiteitsfactor kostenverhaal ligt tussen de 30% en 50%; of

  • c.

    vier jaar, als de complexiteitsfactor kostenverhaal gelijk is aan of groter is dan 50%.

Artikel 13.4 (plankosten kleine bouwactiviteitenevenredige toedeling kosten bij groter gebied)

  • 1.

    In afwijking van de artikelen 13.2 en 13.3 bedraagt het bedrag van de plankosten dat ten hoogste kan worden verhaald:

    • a.

      € 6.000,– bij het bouwen van kassen met een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 3.000 m2;

    • b.

      € 8.000,– bij:

      • 1°.

        het bouwen van een gebouw met één woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

      • 2°.

        het bouwen van één hoofdgebouw voor agrarische of bedrijfsdoeleinden dat geen bijeenkomstfunctie, kantoorfunctie of winkelfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving heeft, met een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 1.500 m2, of één bedrijfswoning op hetzelfde aaneengesloten stuk grond waarop zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

      • 3°.

        een uitbreiding met niet meer dan 2.000 m2 bruto-vloeroppervlakte van een gebouw met een industriefunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, of een uitbreiding met niet meer dan één bedrijfswoning op hetzelfde aaneengesloten stuk grond waarop zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

      • 4°.

        een uitbreiding van een ander gebouw dan bedoeld onder 1° tot en met 3° met niet meer dan 2.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met niet meer dan een gebouw met één woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

      • 5°.

        kassen met een bruto-vloeroppervlakte van ten minste 3.000 m2 en niet meer dan 10.000 m2; of

      • 6°.

        een verbouwing als bedoeld in artikel 8.13, onder e of f, van het Omgevingsbesluit;

    • c.

      € 9.500,– bij het bouwen van kassen met een bruto-vloeroppervlakte van ten minste 10.000 m2 en niet meer dan 30.000 m2.

  • 2.

    Bij het bedrag, bedoeld in het eerste lid, worden opgeteld de ten hoogste te verhalen plankosten van de producten en activiteiten, genoemd in bijlage XXXIV, tabel 1, onder 4.2. Artikel 13.2 is van overeenkomstige toepassing.

Voor de toepassing van artikel 13.14, eerste lid, onder b, van de wet worden de plankosten, voor zover het gaat om kosten voor de producten en activiteiten als bedoeld in bijlage XXXIV, tabel 1, onder 1.1a en 1.1b, en bijlage XXXIVa, tabel 1, onder 1.1 en 1.2, aan een kostenverhaalsgebied toegerekend naar evenredigheid van de oppervlakte van het kostenverhaalsgebied ten opzichte van het gehele gebied waarop die kosten betrekking hebben.

Artikel 13.5 (wijze van opnemen plankosten in exploitatieopzetkleine bouwactiviteiten)

  • Voor de berekening van de verhaalbare kosten worden de plankosten in aanmerking genomen die zijn berekend naar het jaar van vaststelling van het omgevingsplan waarbij exploitatieregels zijn gesteld.

  • 1.

    In afwijking van de artikelen 13.2 tot en met 13.4 bedraagt het bedrag aan plankosten dat ten hoogste kan worden verhaald, met uitzondering van de plankosten van de producten en activiteiten genoemd in de onderdelen 2.6a tot en met 2.6d van bijlage XXXIV en 2.6a tot en met 2.6c van bijlage XXXIVa:

    • a.

      € 6.550 bij het bouwen van kassen met een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 3.000 m2;

    • b.

      € 8.700 bij:

      • 1°.

        het bouwen van een gebouw met één woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

      • 2°.

        het bouwen van een hoofdgebouw voor agrarische of bedrijfsdoeleinden zonder bijeenkomstfunctie, kantoorfunctie of winkelfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, met een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 1.500 m2, of een bedrijfswoning op hetzelfde perceel waarop zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

      • 3°.

        een uitbreiding met niet meer dan 2.000 m2 bruto-vloeroppervlakte van een gebouw met een industriefunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, of een uitbreiding met niet meer dan een bedrijfswoning op hetzelfde perceel waarop zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

      • 4°.

        een uitbreiding van een ander gebouw dan bedoeld onder 1° tot en met 3° met niet meer dan 2.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met niet meer dan een gebouw met één woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

      • 5°.

        kassen met een bruto-vloeroppervlakte van ten minste 3.000 m2 en niet meer dan 10.000 m2; of

      • 6°.

        een verbouwing als bedoeld in artikel 8.13, onder e of f, van het Omgevingsbesluit;

    • c.

      € 10.350 bij het bouwen van kassen met een bruto-vloeroppervlakte van ten minste 10.000 m2 en niet meer dan 30.000 m2.

  • 2.

    Bij het bedrag, bedoeld in het eerste lid, worden opgeteld de kosten van de producten en activiteiten:

    • a.

      voor kostenverhaalsgebieden waarvoor geen tijdvak als bedoeld in artikel 13.15, eerste lid, van de wet is vastgesteld: in bijlage XXXIVa, tabel 1, onder 2.6a tot en met 2.6c; en

    • b.

      voor kostenverhaalsgebieden waarvoor wel een tijdvak als bedoeld in artikel 13.15, eerste lid, van de wet is vastgesteld: in bijlage XXXIV, tabel 1, onder 2.6a tot en met 2.6d.

  • 3.

    Op de berekening van de kosten voor producten en activiteiten, bedoeld in het tweede lid, is artikel 13.2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13.6 (plankosten bij afrekeningmoment van opname plankosten)

Dit hoofdstuk is van toepassing op de afrekening, bedoeld in artikel 8.18 van het Omgevingsbesluit, voor zover het gaat om de herberekening van de ten hoogste te verhalen plankosten.

Bij de raming van de kosten, bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onder c, van de wet, wordt ervan uitgegaan dat het totaal van de te verhalen plankosten wordt gemaakt in het jaar waarin het omgevingsplan of het projectbesluit is vastgesteld of de kostenverhaalsbeschikking is afgegeven.

Artikel 13.7 (herberekening van plankosten bij zelfrealisatieeindafrekening)

  • 1.

    Als de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a of b, of tweede lid, onder a of e, van de wet plankosten voor eigen rekening heeft genomen die op basis van artikel 12.10 van de wet in aanmerking komen voor een vergoeding, wordt die vergoeding berekend met toepassing van dit hoofdstuk.

  • 2.

    De vergoeding bedraagt ten hoogste:

    • a.

      60% van de ten hoogste te verhalen kosten voor producten en activiteiten als bedoeld in bijlage XXXIV, onder 3.1 en 3.2;

    • b.

      80% van de ten hoogste te verhalen kosten voor producten en activiteiten als bedoeld in bijlage XXXIV, onder 4; en

    • c.

      90% van de ten hoogste te verhalen kosten voor de overige producten en activiteiten, bedoeld in bijlage XXXIV.

Bij de eindafrekening, bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onder e, onder 2°, van de wet, worden de plankosten herberekend:

  • a.

    als de plankosten in de beschikking, bedoeld in artikel 13.18, eerste lid, van de wet, volgens deze afdeling zijn berekend: met toepassing van deze afdeling; en

  • b.

    als de plankosten in de beschikking, bedoeld in artikel 13.18, eerste lid, van de wet, op een andere wijze zijn berekend: overeenkomstig die berekeningswijze, voor zover het totaal aan plankosten niet meer bedraagt dan het bedrag dat op grond van deze afdeling is verschuldigd.

Artikel 13.8 (jaarlijkse indexatieplankosten bij zelfrealisatie)

  • 1.

    De tarieven in bijlage XXXIV, tabel 2, worden, uitgaande van de vermelde tarieven uit het jaar 2020, jaarlijks geïndexeerd met de geldende salarisschalen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor gemeenteambtenaren.

    Als toepassing is gegeven aan artikel 13.14 van de wet en door de aanvrager van de beschikking, bedoeld in artikel 13.18, eerste lid, van de wet kosten als bedoeld in artikel 13.18, tweede lid, onder b, van de wet zijn gemaakt die in mindering worden gebracht op de verschuldigde geldsom, wordt het in mindering te brengen bedrag, voor zover het om plankosten gaat, berekend met toepassing van dit hoofdstuk.

  • 2.

    De minister maakt jaarlijks de geïndexeerde tarieven bekend in de Staatscourant.

    De vermindering bedraagt ten hoogste:

    • a.

      60% van de ten hoogste te verhalen kosten voor producten en activiteiten als bedoeld in bijlage XXXIV, tabel 1, onder 1.1a en 1.1b;

    • b.

      80% van de ten hoogste te verhalen kosten voor producten en activiteiten als bedoeld in bijlage XXXIV, tabel 1, onder 2.6a tot en met 2.6d; en

    • c.

      90% van de ten hoogste te verhalen kosten voor de overige producten en activiteiten, bedoeld in bijlage XXXIV.

Artikel 13.9 (jaarlijkse indexatie)

  • 1.

    Alle tarieven en vaste kosten in bijlage XXXIV, tabellen 1, 3 en 7, en bijlage XXXIVa, tabellen 1, 3 en 7 en de bedragen genoemd in artikel 13.5 worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de dan geldende salarisschalen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor gemeenteambtenaren.

  • 2.

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties maakt jaarlijks de geïndexeerde tarieven bekend in de Staatscourant.

BB

Artikel 14.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 14.2 (besluiten waarvoor rechten worden geheven)

  • 1.

    Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om de volgende besluiten waarvoor een minister het bevoegd gezag is, heft die minister rechten:

    • a.

      een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de wet, met uitzondering van een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument of een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een militaire luchthaven; en

    • b.

      een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de wet, met uitzondering van maatwerkvoorschriften die betrekking hebben op een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument of een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een militaire luchthaven.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om wijziging van een besluit als bedoeld in dat lid.

  • 3.

    Geen rechten worden geheven voor de behandeling van een aanvraag waarvan de kosten op grond van hoofdstuk 12afdeling 13.6 van de wet zijn of worden verhaald.

  • 4.

    De Minister van Economische Zaken en Klimaat heft naast de besluiten, bedoeld in het eerste lid, rechten voor het op aanvraag verlenen, wijzigen, intrekken of beoordelen van:

    • a.

      een melding als bedoeld in artikel 2.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      een toestemming als bedoeld in artikel 2.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • c.

      gegevens en bescheiden als bedoeld in de artikelen 4.1117, 6.47a en 7.69 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 5.

    Als ter uitvoering van een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van artikel 18.16a en 18.16b van de wet genomen besluit een omgevingsvergunning of document benodigd is, kan die in afwijking van de artikelen 14.41, 14.41a, 14.41b, 14.41c, 14.41d, 14.41e, 14.41f, 14.42, 14.43, 14.43a, 14.44, 14.44a, 14.44b en 14.45, eerste lid, van deze regeling bepalen dat geen rechten worden geheven.

CC

Afdeling 14.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING 14.2 GEBRUIKSVERGOEDING DOOR INITIATIEFNEMER BIJ GEDOOGPLICHT

[Gereserveerd]

Artikel 14.48 (toepassingsbereik)

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing als:

    • a.

      een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.14 of 10.21 van de wet is opgelegd voor een werk dat tot stand wordt gebracht of wordt opgeruimd door een initiatiefnemer als bedoeld in artikel 13.3e, eerste lid, van de wet; en

    • b.

      de initiatiefnemer op grond van artikel 13.3e, eerste lid, van de wet een redelijke gebruiksvergoeding is verschuldigd.

  • 2.

    Artikel 10.1 van de wet is van overeenkomstige toepassing op deze afdeling.

Artikel 14.49 (hoogte redelijke gebruiksvergoeding rechthebbenden)

  • 1.

    Een initiatiefnemer is de redelijke gebruiksvergoeding, bedoeld in artikel 13.3e, eerste lid, van de wet, jaarlijks aan de eigenaar van de onroerende zaak verschuldigd. De redelijke gebruiksvergoeding wordt bepaald volgens de formule:

    gebruiksvergoeding = grondoppervlakte · grondwaarde · rendementsfactor

    waarbij wordt verstaan onder:

    grondoppervlakte: oppervlakte in vierkante meter van het deel van de onroerende zaak waarop de gedoogplicht rust;

    grondwaarde: marktwaarde per vierkante meter van de grondoppervlakte, uitgaande van de prijs die tot stand zou zijn gekomen bij een veronderstelde vrije koop in het economische verkeer tussen een redelijk handelende verkoper en een redelijk handelende koper, uitgaande van het in een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit toegelaten gebruik van de onroerende zaak;

    rendementsfactor: forfaitair rendement van 2%.

  • 2.

    Bij het bepalen van de grondwaarde wordt uitgegaan van de waarde op de dag voorafgaand aan die waarop de gedoogplicht wordt opgelegd.

  • 3.

    De grondwaarde wordt vanaf de dag waarop de verplichting tot gedogen ingaat elke vijf jaar geïndexeerd overeenkomstig het percentage waarmee de consumentenprijsindex over de derde maand voorafgaand aan die waarin indexatie plaatsvindt, afwijkt van:

    • a.

      de consumentenprijsindex geldend op de dag waarop de verplichting tot gedogen is ingegaan; of

    • b.

      als indexatie tien jaar of meer na het ingaan van de verplichting tot gedogen plaatsvindt: de consumentenprijsindex waarop de voorgaande indexatie is gebaseerd.

  • 4.

    Als voor de grondoppervlakte op grond van artikel 13.3e van de wet ook een redelijke gebruiksvergoeding aan een andere rechthebbende dan de eigenaar van de onroerende zaak is verschuldigd, komt die gebruiksvergoeding in mindering op de gebruiksvergoeding, bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De redelijke gebruiksvergoeding voor de andere rechthebbende wordt bepaald naar rato van:

    • a.

      de aard van het recht dat die rechthebbende op de onroerende zaak heeft; en

    • b.

      het aantal vierkante meter van de onroerende zaak waarop die rechthebbende een recht heeft en waarop de gedoogplicht rust.

DD

Binnen bijlage I wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

A. Begrippen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

airconditioningsysteemdeskundige:

persoon die in het bezit is van een diploma EPBD A-airconditioningsystemen of een diploma EPBD B-airconditioningsystemen;

ANP:

Algemeen Nederlands Persbureau;

bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw:

diploma dat wordt afgegeven aan degene die blijkens een examen voldoet aan de in bijlage XIII opgenomen eisen;

bouwkosten:
  • a.

    aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van het Besluit vaststelling Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012, voor het uit te voeren werk,

  • b.

    voor zover een aannemingssom ontbreekt: een raming van de bouwkosten exclusief omzetbelasting; of

  • c.

    als het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het bouwen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

bovenbouwconstructie:

samenstel van onderdelen voor het dragen en geleiden van spoorvoertuigen;

civiele en cultuurtechniek:

werkzaamheden als bedoeld in bijlage IV, onder a, b en c, bij het Omgevingsbesluit, met uitzondering van het saneren van de bodem als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, ook als het voorzieningen als bedoeld in artikel 12.2, tweede lid, onder b, van de wet betreft;

werkzaamheden als bedoeld in bijlage IV, onder A5, A6, A8, B3 en B4, met uitzondering van bodemsanering als bedoeld in bijlage IV, onder A6 en B4, bij het Omgevingsbesluit, ook als het kostensoorten als bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onder b, van de wet betreft;

complexiteitsfactor grondexploitatie:

percentage waarmee de kosten van in bijlage XXXV specifiek aangeduide producten of activiteiten of onderdelen daarvan worden verlaagd of verhoogd als een omgevingsplan door een samenspel van kenmerken een relatief eenvoudig respectievelijk ingewikkeld karakter heeft;

diploma EPBD B-airconditioningsystemen:

diploma dat wordt afgegeven aan degene die blijkens een examen voldoet aan de in bijlage XVIII opgenomen eisen;

energie-index:

cijfer dat het energiegebruik aangeeft op basis van de hoeveelheid energie die nodig wordt geacht voor de verschillende behoeften die verband houden met een gestandaardiseerd gebruik van een gebouw;

energielabelplichtige:

degene die op grond van artikel 6.27, eerste tot en met vierde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving verplicht is een energielabel voor een woning beschikbaar te stellen of aanwezig te hebben;

energieprestatiecoëfficiënt:

energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in artikel 4.149 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

erkende energielabeldeskundige:

persoon die in het bezit is van een geldig bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw;

etmaalperiode:

een van de volgende drie perioden: dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur, avondperiode van 19.00 tot 23.00 uur en nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur;

examen airconditioningsysteemdeskundige:

examen om een diploma EPBD A-airconditioningsystemen of een diploma EPBD B-airconditioningsystemen te behalen;

examen energielabeldeskundige:

examen om een bewijs van vakbekwaamheid erkende energielabeldeskundige woningbouw te behalen;

exameninstelling voor airconditioningsysteemdeskundige:

instelling, bedoeld in artikel 5.25, eerste lid;

exameninstelling voor energielabeldeskundigen:

instelling, bedoeld in artikel 5.12, eerste lid;

exploitatiedeelgebied:

deel van het exploitatiegebied waarin de werkzaamheden niet gelijktijdig met die in een aangrenzend deel van het exploitatiegebied plaatsvinden;

exploitatielooptijd:

periode van voorbereiding van het omgevingsplan tot en met het einde van de in de exploitatieregels of exploitatievoorschriften bepaalde periode van uitvoering van de grondexploitatie;

geluidbronregisterlijn:

lijn boven een gedeelte van een weg of spoorweg die gebruikt wordt als rijlijn als bedoeld in de bijlagen IVe en IVg of bronlijn als bedoeld in de bijlagen IVf en IVg, bij het bepalen van het geluid op een referentiepunt volgens bijlage IVg of de basisgeluidemissie en geluidemissie in Lden volgens bijlage IVd;

geluidemissiegetal (LE):

het jaargemiddelde geluidvermogen dat door het gezamenlijk verkeer op een gedeelte van een weg of spoorweg wordt uitgestraald per octaafband per beoordelingsperiode;

geluidemissietraject:

deel van een weg of spoorweg, bepaald volgens bijlage IVe of IVf, waarover de geluidemissie van motorvoertuiggeluid of spoorvoertuiggeluid min of meer constant kan worden verondersteld;

GGD:

Gemeentelijke Gezondheidsdienst;

invloedsfactor grondexploitatie:

percentage waarmee de kosten van in bijlage XXXIV specifiek aangeduide producten of activiteiten of onderdelen daarvan worden verlaagd of verhoogd als sprake is van een omstandigheid die leidt tot relatief lagere respectievelijk hogere plankosten;

grondwaterkarakteristiek:

samenstel van gegevens over de langjarig gemiddeld hoogste en langjarig gemiddeld laagste grondwaterstand ten opzichte van het maaiveld;

ISSO:

publicatie die door het Kennisinstituut voor de Installatiesector is uitgegeven;

klasse 1 airconditioningsystemen:

airconditioningsystemen met een totaal, op gebouwniveau, opgesteld nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW tot en met 45 kW;

klasse 2 airconditioningsystemen:

airconditioningsystemen met een totaal, op gebouwniveau, opgesteld nominaal koelvermogen van meer dan 45 kW tot en met 270 kW;

klasse 3 airconditioningsystemen:

airconditioningsystemen met een totaal, op gebouwniveau, opgesteld nominaal koelvermogen van meer dan 270 kW;

kostenverhaalsdeelgebied:

deel van het kostenverhaalsgebied, waarin de werkzaamheden niet gelijktijdig met die in een aangrenzend deel van het kostenverhaalsgebied plaatsvinden;

kostenverhaalslooptijd:

de periode van voorbereiding van een omgevingsplan of een projectbesluit of van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit tot de werken, werkzaamheden en maatregelen en activiteiten als bedoeld in artikel 13.15, eerste lid, van de wet, zijn uitgevoerd;

plafondcorrectiewaarde:

getal waarmee de geluidemissie van een daarbij in het geluidregister aangegeven gedeelte van een weg of spoorweg wordt vermeerderd voor het bepalen van het geluid;

plankosten:

kosten als bedoeld in bijlage IV, onder dA1, fA10 en g,A14 bij het Omgevingsbesluit met uitzondering van het daarvoor benodigde onderzoek;

RIVM:

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu;

smog:

een tijdelijk verhoogde concentratie van de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, ozon en PM10;

toelaatbare flux:

de toelaatbare maat voor het stoftransport, uitgedrukt in grammen per hectare per jaar, die is weergegeven in bijlage XXXIIXVIIIg;

wet:

Omgevingswet.

EE

Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE II BIJ ARTIKEL 1.4 VAN DEZE REGELING (UITGAVEN EN VERWIJZINGEN)

Norm

Naam

Datum of versie

Uitgever

Hoofdstuk in besluit of regeling waarin verwijzing staat1

AERIUS Calculator

AERIUS | Rekeninstrument voor de leefomgeving

2020

RIVM (www.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 van deze regeling

Algemene BeoordelingsMethodiek

Algemene BeoordelingsMethodiek (ABM), methode ter bepaling van de benodigde saneringsinspanning bij lozingen op basis van stofeigenschappen

2016

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.infomil.nl)

Hoofdstuk 7 van deze regeling

API 1004

Bottom Loading and Vapor Recovery for MC-306 & DOT-406 Tank Motor Vehicles

01‑01‑2003

American Petroleum Institute

(www.api.org)

Hoofdstuk 4 Bal

AS SIKB 2000

Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

AS SIKB 3000

Accreditatieschema Laboratoriumanalyses voor grond-, grondwater- en waterbodemonderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

AS SIKB 6700

Accreditatieschema Inspectie bodembeschermende voorzieningen

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

AS SIKB 6800

Accreditatieschema Controle en keuring tank(opslag)installaties

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BBT-document emissiearm aanwenden

BBT-document emissiearm aanwenden

Versie 1.0, mei 2020

Rijkswaterstaat

www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl

Hoofdstuk 4 Bal

Bepalingsmethode MPG

Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken

2019, met wijzigingsblad van 01‑07‑2019

Stichting Bouwkwaliteit

(www.bouwkwaliteit.nl en www.milieudatabase.nl)

Bbl

Blauwalgenprotocol

Blauwalgenprotocol 2012, zoals vastgesteld door het Nationaal Water Overleg

2012

Rijkswaterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 10 Bkl

Bodembescherming: combinaties van voorzieningen en maatregelen

Bodembescherming: combinaties van voorzieningen en maatregelen

Versie 2020-01, april 2020

Rijkswaterstaat

(www.bodemplus.nl)

Bijlage XVIII Bkl

BRL 2307-1

Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor AVI-bodemas voor ongebonden toepassing op of in de bodem in grond- en wegenbouwkunde

27‑05‑2008, met wijzigingsblad van 14‑04‑2016

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL 9313

Beoordelingsrichtlijn Zand uit dynamische wingebieden

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Kiwa (www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL 9320

Bitumineus gebonden mengsels

24‑04‑2009, met wijzigingsblad van 31‑12‑2014

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL 9321

Beoordelingsrichtlijn

Milieuhygiënische kwaliteit van industriezand en (gebroken) industriegrind

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Kiwa (www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K519

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van weekgemaakt polyvinylchloride (PVC-P), met of zonder versterking

15‑06‑2006

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K537

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Verwerken van Kunststoffolie

01‑01‑2010

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K538

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van hoge dichtheid polyetheen zonder versterking

15‑06‑2006

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K546

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Afdichtingsfolie van lage dichtheid polyetheen, met of zonder versterking

15‑06‑2006

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K580

Beoordelingsrichtlijn K580, Polyethyleen (PE) tanks met opvangbak voor niet-stationaire of mobiele opslag van vloeistoffen

Versie 01

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K744

Beoordelingsrichtlijn K744 voor het Kiwa productcertificaat voor Metalen niet-stationaire en mobiele opslag- en afleverinstallaties van ten hoogste 3 m³ voor bovengrondse drukloze opslag van vloeistoffen en controle en onderhoud ervan

01‑07‑2013

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K779

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa productcertificaat voor Inwendige bekleding op stalen tanks voor brandbare vloeistoffen

15‑07‑2010, met wijzigingsblad van 15‑03‑2015

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K790

Beoordelingsrichtlijn K790, Appliceren van bekledingen op stalen opslagtanks of stalen leidingen

Versie 03

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K902

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksanering HBO/diesel

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K903

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor de Regeling Erkenning Installateurs Tankinstallaties

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K904

Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksaneringen, KIWA Nederland B.V.

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL-K1149

Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor verwerken van kunststof folie

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Kiwa

(www.kiwa.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL KvINL 6000-21/00

BRL 6000 Deel 21, Ontwerpen en installeren van energiecentrales van bodemenergiesystemen en het beheren van bodemenergiesystemen Beoordelingsrichtlijn voor het KvINL procescertificaat voor 'ontwerpen, installeren en beheren van installaties'

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL KvINL 9500-00

BRL 9500: Energieprestatieadvisering, deel 00, Algemeen deel energieprestatieadvisering

31‑08‑2011, met wijzigingsblad van 01‑08‑2015

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL KvINL 9500-01

BRL 9500: Energieprestatieadvisering, deel 01, Energie-index, bestaande woningen

21‑10‑2016

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL KvINL 9500-03

BRL 9500: Energieprestatieadvisering, deel 03, Energielabel bestaande utiliteitsbouwen

31‑08‑2011, met wijzigingsblad van 01‑08‑2015

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL KvINL 9500-06

BRL 9500:

Energieprestatieadvisering, deel 06, Energielabel utiliteitsgebouwen, detailmethode

12‑09‑2013

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL KvINL 9501

Methoden voor het berekenen van het energiegebruik van gebouwen

06‑12‑2006, met wijzigingsblad van 01‑01‑2015

Stichting InstallQ

(www.installq.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

BRL SIKB 2000

Beoordelingsrichtlijn Veldwerk bij milieuhygiënisch bodem- en waterbodemonderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

BRL SIKB 2100

Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL SIKB 6000

Beoordelingsrichtlijn Milieukundige begeleiding van (water)bodemsaneringen, ingrepen in de waterbodem en nazorg

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB (www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL SIKB 7000

Beoordelingsrichtlijn Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 5 Bal

BRL SIKB 7500

Beoordelingsrichtlijn Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB (www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL SIKB 7700

Beoordelingsrichtlijn Aanleg of herstel van een vloeistofdichte voorziening

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

BRL SIKB 7800

Beoordelingsrichtlijn voor Tankinstallaties (ontwerpen, installeren, modificeren, (her)classificeren, keuren en herstellen

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL SIKB 9335

Beoordelingsrichtlijn Grond

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB (www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

BRL SIKB 11000

Beoordelingsrichtlijn Ontwerp, realisatie, beheer en onderhoud van het ondergrondse deel van installaties voor bodemenergie

Datum of versie zoals vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

CAP 764

Civil Aviation Authority Policy and Guidelines on Wind Turbines

Versie 6, 01‑02‑2016

Civil Aviation Authority

(www.caa.co.uk)

Hoofdstuk 7 Bal

Carola

Computer Applicatie voor Risicoberekeningen aan Ondergrondse Leidingen met Aardgas

Versie 1.0.0

RIVM

(www.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

CCV-inspectieschema Brandbeveiliging

CCV- inspectieschema Brandbeveiliging, Inspectie brandbeveiligingssysteem (VBB-BMI-OAI-RBI) op basis van afgeleide doelstellingen

Versie 12.0, 01‑01‑2019

CCV

(www.hetccv.nl)

Bbl

CCV-inspectieschema Brandbeveiliging Vuurwerk

CCV-inspectieschema Brandbeveiliging Vuurwerk

Versie 1.0, 01‑02‑2019 + A1

CCV

(www.hetccv.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

CCV-inspectieschema Uitgangspuntendocument Brandbeveiliging Vuurwerk

CCV-inspectieschema Uitgangspuntendocument Brandbeveiliging Vuurwerk

Versie 1.0, 15‑11‑2019 + A1

CCV

(www.hetccv.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

Checklist Veilig onderhoud

Checklist veilig onderhoud op en aan gebouwen

2012

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

(www.rijksoverheid.nl)

Bbl

CIW beoordelingssystematiek warmtelozingen

CIW beoordelingssystematiek warmtelozingen

2004

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 7 van deze regeling

Consumentenprijsindex

Consumentenprijsindex

 

Centraal Bureau voor de Statistiek (www.cbs.nl)

Hoofdstuk 14 van deze regeling

Handboek Immissietoets

Handboek Immissietoets

2019

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.infomil.nl)

Hoofdstuk 4 Bal, bijlage XVII Bkl en hoofdstuk 7 van deze regeling

Handreiking aanleg, beheer en monitoring bezinkbassins voor de bloembollensector

Handreiking aanleg, beheer en monitoring bezinkbassins voor de bloembollensector

Versie 2.0, 20‑02‑2014

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

IALA Recommendation O-139

IALA Recommendation O-139 on The Marking of Man-Made Offshore Structures

Versie 2, 13‑12‑2013

International Association of Marine Aids to Navigation and Lighthouse Authorities

(http://www.iala-aism.org)

Hoofdstuk 7 Bal

Informatiemodel geluid

Informatiemodel geluid (IMG)

https://docs.geostandaarden.nl/cvgg/img

Geonovum

(http://www.geonovum.nl)

Artikel 12.71e van deze regeling

INRS 007/V01.01

Trichlorure d'azote et autres composés chlorés M-104

November 2017

INRS

(http://www.inrs.fr/metropol)

Hoofdstuk 15 Bal

Integrale aanpak

van

risico’s van onvoorziene lozingen

Integrale aanpak

van

risico’s van onvoorziene lozingen

2000

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 7 van deze regeling

Integrale bedrijfstakstudie tankautoreiniging

Integrale bedrijfstakstudie tankautoreiniging

April 2002

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

ISO 5815-1

Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum

2003

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

ISO 7899-1

Percentielwaarde intestinale enterokokken

1998 en correctie 2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling

ISO 7899-2

Percentielwaarde intestinale enterokokken

2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling

ISO 9308-3

Percentielwaarde escherichia coli

1999 en correctie 2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal en Hoofdstuk 12 van deze regeling

ISO 17201-2

Acoustics, Noise from shooting ranges, Part 1: Determination of muzzle blast by measurement

2005 en correctie 1:2009

NNI

(www.nen.nl)

Bijlage XXIVXVIIIb bij deze regeling

ISSO 75.1

Handleiding Energieprestatie utiliteitsgebouwen

12‑09‑2013

ISSO

(https://isso.nl)

Bbl

ISSO 75.3

Formulestructuur energieprestatie advies utiliteitsgebouwen

2011

ISSO

(https://isso.nl)

Bbl

Kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies

Kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies

2018

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen

Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen

20‑09‑2016

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 15 van deze regeling

LIB-tool

LIB Applicatie Schiphol

 

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(http://lib-schiphol.nl/login)

Hoofdstuk 7 van deze regeling

Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots

Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots

April 1998

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Lozingseisen Wvo-vergunningen

Lozingseisen Wvo-vergunningen

November 2005

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B

Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B ’Hinder voor personen in gebouwen’

2002

CROW

(https://www.crow.nl)

Hoofdstukken 6 en 8 van deze regeling

Meetprotocol voor het testen van het zuiveringsrendement van zuiveringsinstallaties glastuinbouw

Meetprotocol voor het testen van het zuiveringsrendement van zuiveringsinstallaties glastuinbouw

01‑07‑2017

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

Meetprotocol voor het vaststellen van de driftreductie van neerwaartse en op- en zijwaartse spuittechnieken

Meetprotocol voor het vaststellen van de driftreductie van neerwaartse en op- en zijwaartse spuittechnieken

01‑07‑2017

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

Memorandum 60

Memorandum 60, Brandbeveiliging voor opslag en verkoop van vuurwerk

08‑04‑2020

Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid

(www.hetccv.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en Hoofdstuk 7 van deze regeling

Modeldraaiboek Smog 2010

Modeldraaiboek Smog 2010

2010

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.infomil.nl)

Hoofdstuk 15 van deze regeling

MP40-21

Ministeriële Publicatie 40-21, Voorschrift opslag en behandeling ontplofbare stoffen en voorwerpen Defensie

Staatscourant 2011, nr. 21309, 28‑11‑2011

Ministerie van Defensie

(https://puc.overheid.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

MP40-30

Ministeriële Publicatie 40-30, Voorschrift voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen

Staatscourant 2010, nr. 1619, 5‑2‑2010

Ministerie van Defensie

(https://puc.overheid.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NATO Guidelines for the Storage of Military Ammunition and Explosives

NATO Standardization Agreement 4440 met de daarbij behorende NATO Guidelines for the Storage of Military Ammunition and Explosives

11‑12‑2015

Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

(www.nato.int)

Hoofdstuk 5 Bkl

NEN 1006

Algemene voorschriften voor leidingwaterinstallaties

2018 + A1: 2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1006

Algemene voorschriften voor drinkwaterinstallaties (AVWI - 1981)

1981 + C1: 1990

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1010

Elektrische installaties voor laagspanning - Nederlandse implementatie van de HD-IEC 60364-reeks

2015 + C2: 2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1010

Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties (Installatievoorschriften I) (bestaande bouw)

1962

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1059

Gasvoorzieningsystemen - Gasdrukregel- en meetstations voor transport en distributie - Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12186 en NEN-EN 12279 -

2019

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN 1068

Thermische isolatie van gebouwen - Rekenmethoden

2012 + C1:2014 (bij toepassing van artikel 4.151 van het Besluit bouwwerken leefomgeving geldt C2:2016 in plaats van C1: 2014)

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1078

Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Nieuwbouw

2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1087

Ventilatie van gebouwen - Bepalingsmethoden voor nieuwbouw

2001

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1413

Symbolen voor veiligheidsvoorzieningen op bouwkundige tekeningen en in schema’s

2011 + A1:2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1594

Droge blusleidingen in en aan gebouwen

2006 + C2:2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1594

Droge blusleidingen in en aan gebouwen (bestaande bouw)

1991 + A1:1997

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 1775

Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren, inclusief wijzigingsblad (bestaande bouw)

1991 + A1:1997

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2057

Daglichtopeningen van gebouwen - Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte

2011 + C1:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2057

Daglichtopeningen van gebouwen - Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte (bestaande bouw)

2001 + C1:2003

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2078

Voorschriften voor aardgasinstallaties GAVO 1987 - Deel 2: Aanvullende voorschriften voor grotere bijzondere installaties (bestaande bouw)

1987

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2535

Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw)

1996

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2535

Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen

2017

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2555

Brandveiligheid van gebouwen - Rookmelders voor woonfuncties

2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2555

Brandveiligheid van gebouwen - Rookmelders voor woonfuncties (bestaande bouw)

2002 + A1:2006

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw)

2000

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575-1

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 1: Algemeen

2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575-2

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 2: Luidalarm -Ontruimingsalarminstallatie type A

2012 + A1:2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575-3

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 3: Luidalarm - Ontruimingsalarminstallatie van type B

2012 + A2:2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575-4

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen - Deel 4: Stilalarminstallatie, draadloos

2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2575-5

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen - Deel 5: Stilalarminstallatie met attentiepanelen

2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2580

Oppervlakten en inhouden van gebouwen - Termen, definities en bepalingsmethoden

2007 + C1:2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2608

Vlakglas voor gebouwen - Eisen en bepalingsmethode

2014

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2686

Luchtdoorlatendheid van gebouwen - Meetmethode

1988 + A2:2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2690

Luchtdoorlatendheid van gebouwen - Meetmethode voor de specifieke luchtvolumestroom tussen kruipruimte en woning

1991 + A2:2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2757-1

Bepalingsmethoden van de geschiktheid van systemen voor de afvoer van rookgas van gebouwgebonden installaties - Deel 1: Installaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde

2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2757-2

Afvoer van rook van gebouwgebonden verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde - Bepalingsmethoden geschiktheid afvoersystemen

2006

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2768

Meterruimten en bijbehorende voorzieningen in een woonfunctie

2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2778

Vochtwering in gebouwen

2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 2826

Luchtkwaliteit - Uitworp door stationaire puntbronnen - Monsterneming en bepaling van het gehalte aan gasvormig ammoniak

1999

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN 2991

Lucht - Bepaling van de asbestconcentraties in de binnenlucht en risicobeoordeling in en rondom bouwwerken, constructies of objecten waarbij asbesthoudende materialen zijn verwerkt

2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 3011

Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte

2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 3011

Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte (bestaande bouw)

2004 + C1:2007

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 3028

Eisen voor verbrandingsinstallaties

2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 3215

Binnenriolering - Eisen en bepalingsmethoden (bestaande bouw)

2007

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 3215

Gebouwriolering en buitenriolering binnen de perceelgrenzen - Bepalingsmethoden voor de afvoercapaciteit, water- en luchtdichtheid en afstand van dakuitmondingen

2018 +C1+A1:2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 5077

Geluidwering in gebouwen - Bepalingsmethoden voor de grootheden geluidwering van uitwendige scheidingsconstructies, luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, geluidniveaus veroorzaakt door installaties en nagalmtijd

2006 + C3:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 5087

Inbraakveiligheid van woningen - Bereikbaarheid van dak- en gevelelementen: deuren, ramen en kozijnen

2013 + A1:2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 5096

Inbraakwerendheid - Dak- of gevelelementen met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen - Eisen, classificatie en beproevingsmethoden

2012 + A1:2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 5707

Bodem - Inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI (www.nen.nl)

Hoofdstuk 5 en bijlage IIA Bal

NEN 5717

Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI (www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN 5720

Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch onderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 7 en 9 van deze regeling

NEN 5725

Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 5 Bal

NEN 5740

Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN 5742

Bodem - Monsterneming van grond en sediment ten behoeve van de bepaling van metalen, anorganische verbindingen, matig-vluchtige organische verbindingen en fysisch-chemische bodemkenmerken

2001

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXAXXXI bij deze regeling

NEN 5753

Bodem - Bepaling van het lutumgehalte en de korrelgrootteverdeling in grond en waterbodem met behulp van zeef en pipet

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXAXXXI bij deze regeling

NEN 5754

Bodem - Berekening van het gehalte aan organische stof volgens de gloeiverliesmethode

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXAXXXI bij deze regeling

NEN 5766

Bodem - Plaatsing van peilbuizen ten behoeve van milieukundig bodemonderzoek

2003

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en hoofdstuk 7 van deze regeling

NEN 5897

Inspectie en monsterneming van asbest in bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat

Datum of versie zoals vermeld in bijlage D bij de Regeling bodemkwaliteit 2021

NNI (www.nen.nl)

Bijlage IIA Bal

NEN 6060

Brandveiligheid van grote brandcompartimenten

2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6061

Bepaling van de weerstand tegen het ontstaan van brand bij stookplaatsen

1991 + A3:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6062

Bepaling van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen - Algemeen

2017

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6063

Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken

2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6064

Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen (bestaande bouw)

1991 + A2:2001

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6065

Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties) (bestaande bouw)

1991 + A1:1997

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6066

Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal(combinaties) (bestaande bouw)

1991 + A1:1997

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6068

Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten

2016 + C1:2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6069

Beproeving en klassering van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten

2019 + A1 + C1:2019

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6075

Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten

2012 + C1:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6079

Brandveiligheid van grote brandcompartimenten - Risicobenadering

2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6088

Brandveiligheid van gebouwen - Vluchtwegaanduiding - Eigenschappen en bepalingsmethoden

2002

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6090

Bepaling van de vuurbelasting

2017

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6265

Bacteriologisch onderzoek van water - Onderzoek naar de aanwezigheid en het aantal kolonievormende eenheden (KVE) van Legionella-bacteriën

1991

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN 6411

Water - Bepaling van de pH

1981

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN 6414

Water en slib - Bepaling van de temperatuur

2008

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN 6480

Water - Titrimetrische bepaling van de gehalten aan vrij beschikbaar en totaal beschikbaar chloor met ijzer(II)-ammoniumsulfaat en 1-amino-4-diethylaminobenzeen-waterstofsulfaat (N,N-diethyl-p-phenyl eendiamine (DPD)-sulfaat) als indicator

1982 +

C2: 1984

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15

NEN 6494

Water - Enzymatische bepaling van het gehalte aan ureum in zwemwater

1984

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN 6531

Water - Titrimetrische bepaling van het gehalte aan waterstofcarbonaat in water met een pH lager dan of gelijk aan 8,35

1986

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN 6573

Bacteriologisch onderzoek van water - Onderzoek met behulp van membraanfiltratie naar de aanwezigheid en het aantal kolonievormende eenheden (KVE) van Pseudomonas aeruginosa

1987

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN 6600-1

Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater

2009

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

NEN 6633

Water en (zuiverings)slib - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (CZV

2007

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

NEN 6646

Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat

2015 + C1:2015

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6, 7 en 15 Bal

NEN 6707

Bevestiging van dakbedekkingen - Eisen en bepalingsmethoden

2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 6961

Milieu - Ontsluiting met salpeterzuur en zoutzuur (koningswater) voor de bepaling van geselecteerde elementen

2014

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXAXXXI bij deze regeling

NEN 6965

Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XXXAXXXI bij deze regeling

NEN 6966

Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma

2005 + C1:2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN 8062

Brandveiligheid van gebouwen - Methode voor het beoordelen van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen van bestaande gebouwen (bestaande bouw)

2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 8078

Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Bestaande bouw (bestaande bouw)

2018 + A1:2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 8087

Ventilatie van gebouwen - Bepalingsmethoden voor bestaande gebouwen (bestaande bouw)

2001

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 8700

Beoordeling constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Grondslagen (bestaande bouw en verbouw)

2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 8701

Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Belastingen

2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN 8757

Afvoer van rook van verbrandingstoestellen in gebouwen - Bepalingsmethoden voor bestaande bouw

2005

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 179

Hang- en sluitwerk - Sluitingen voor nooduitgangen met een deurkruk of een drukplaat, voor gebruik bij vluchtroutes - Eisen en beproevingsmethoden

2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 858-1

Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitsconstrole

2002 + A1:2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 858-2

Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud

2003

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 872

Water - Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen - Methode door filtratie over glasvezelfilters

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 1125

Hang- en sluitwerk - Panieksluitingen voor vluchtdeuren met een horizontale bedieningsstang voor het gebruik bij vluchtroutes - Eisen en beproevingsmethoden

2008

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1825-1

Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole

2004 + C1:2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 1825-2

Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud

2002

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 1838

Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting

2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1838

Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting (bestaande bouw en bij toepassing van artikel 4.215, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving ook voor te bouwen bouwwerken)

1999

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1899-1

Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BODn) - Deel 1: Verdunnings- en entmethode met toevoeging van allylthioreum

1998

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

NEN-EN 1911

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massa concentratie van gasvormige chloride van HCI - Standaard referentiemethode

2010

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 1948-1

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's/PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 1: Monsterneming van PCDD's/PCDF's

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 1948-2

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's/PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 2: Extractie en opwerking van PCDD's/PCDF's

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 1948-3

Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan PCDD's en PCDF's en dioxine-achtige PCB's - Deel 3: Identificatie en kwantificering van PCDD's en PCDF's

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 1990

Eurocode - Grondslagen van het constructief ontwerp

2011 + A1:2011 C2:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑1

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-1: Algemene belastingen - Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen

2011 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑2

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-2: Algemene belastingen - Belasting bij brand

2011 + C1:2011 + C3:2013 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑3

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-3: Algemene belastingen - Sneeuwbelasting

2011 + C1:2011 + A1:2015 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑4

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-4: Algemene belastingen - Windbelasting

2011 + A1 + C2:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑5

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-5: Algemene belastingen - Thermische belasting

2011 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991‑1‑7

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-7: Algemene belastingen - Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen

2015 + C1+A1:2015 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991-2

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 2: Verkeersbelasting op bruggen

2015 + C1:2015 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991-3

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 3: Belastingen veroorzaakt door kranen en machines

2006 + C1:2012 + NB:2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1991-4

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 4: Silo’s en opslagtanks

2006 + C1:2012 + NB:2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1992‑1‑1

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen

2011 + C2:2011 + A1: 2015 + NB:2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1992‑1‑2

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2011+ C1:2011 + C11:2017 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1992-2

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies- Betonnen bruggen - Regels voor ontwerp, berekening en detaillering

2011 + C1:2011 + NB:2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1992-3

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 3: Constructies voor keren en opslaan van stoffen

2006 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑1

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen

2006 + C2 + A1:2016 + NB: 2016

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑2

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2005 + C2:2011 + NB:2015

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑3

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-3: Algemene regels - Aanvullende regels voor koudgevormde dunwandige profielen en platen

2006 + C3:2009 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑4

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-4: Algemene regels - Aanvullende regels voor corrosievaste staalsoorten

2006 + A1:2015 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑5

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-5: Constructieve plaatvelden

2006 + C1:2012 + A1:2017 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑6

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-6: Algemene regels - Sterkte en Stabiliteit van Schaalconstructies

2007 + A1:2017, C1:2009 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑7

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-7: Sterkte en stabiliteit haaks op het vlak belaste platen

2008 + C1:2009 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑8

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-8: Ontwerp en berekening van verbindingen

2006 + C2:2011 + C11:2016 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑9

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-9: Vermoeiing

2006 + C2:2012 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑10

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-10: Materiaaltaaiheid en eigenschappen in de dikterichting

2006 + C2:2011 + C11:2015 + NB:2007

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑11

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-11: Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten

2007 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑1‑12

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 1-12: Aanvullende regels voor de uitbreiding van EN 1993 voor staalsoorten tot en met S 700

2007 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993-2

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 2: Stalen bruggen

2007 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑3‑1

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 3-1: Torens, masten en schoorstenen - Torens en masten

2007 + C1:2009 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑3‑2

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 3-2: Torens, masten en schoorstenen - Schoorstenen

2007 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑4‑1

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-1: Silo's

2007 + C1:2009 + A1:2017 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑4‑2

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-2: Opslagtanks

2007 + A1:2017, C1:2009 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993‑4‑3

Eurocode 3 - Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-3: Buisleidingen

2009 + C1:2009

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993-5

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 5: Palen en damwanden

2008 + C1:2009 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1993-6

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 6: Kraanbanen

2008 + C1:2009 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1994‑1‑1

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen

2011 + C1:2011 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1994‑1‑2

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2011 + C1:2011 + A1:2014 + NB:2007

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1994-2

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies - Deel 2: Algemene regels en regels voor bruggen

2006 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1995‑1‑1

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 1-1: Algemeen - Gemeenschappelijke regels en regels voor gebouwen

2005 + C1 + A1:2011 + C1:2012 + A2:2014 + NB:2013

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1995‑1‑2

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 1-2: Algemeen - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2005 + C2:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1995-2

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 2: Bruggen

2005 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1996‑1‑1

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 1-1: Algemene regels voor constructies van gewapend en ongewapend metselwerk

2006 + A1:2013 + NB:2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1996‑1‑2

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2005 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1996-2

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 2: Ontwerp, materiaalkeuze en uitvoering van constructies van metselwerk

2006 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1996-3

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 3: Vereenvoudigde berekeningsmodellen voor constructies van ongewapend metselwerk

2006 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1997-1

Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 1: Algemene regels (aangewezen voor bestaande bouw en verbouw als tweedelijns norm in NEN 8700)

2005 + C1:2012 + NB:2012

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1997-1

Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 1: Algemene regels

2005 + C1 + A1:2016 + NB+ C1: 2018

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1997-2

Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 2: Grondonderzoek en beproeving

2007 + C1:2010 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1999‑1‑1

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-1: Algemene regels

2007 + A1:2011 + A2:2014 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1999‑1‑2

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand

2007 + C1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1999‑1‑3

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-3: Vermoeiing

2007 + A1:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1999‑1‑4

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-4: Koudgevormde dunne platen

2007 + C1 + A1:2011 + NB:2011

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 1999‑1‑5

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-5: Schaalconstructies

2007 + C1:2009

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 12341

Luchtkwaliteit - Algemene gravimetrische referentiemethode voor de bepaling van de PM10 of PM2,5-massafractie van zwevende stof in de buitenlucht

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 12354-6

Geluidwering in gebouwen - Berekening van de akoestische eigenschappen van gebouwen met de eigenschappen van bouwelementen - Deel 6: Geluidabsorptie in gesloten ruimten

2004

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 12566-1

Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks

2016

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 6 en 7 Bal

NEN-EN 12619

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van totaal gasvormig organisch koolstof in lage concentraties in verbrandingsgassen - Continue methode met vlamionisatiedetector

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 13211

Luchtkwaliteit - Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan totaal kwik

2001 + C1:2007

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 13284-1

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 1: Manuele gravimetrische methode

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 13284-2

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 13501-1

Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag

2007 + A1:2009

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 13616-1

Overvulbeveiligingsmiddelen voor niet-verplaatsbare tanks voor vloeibare brandstoffen - Deel 1: Overvulbeveiligingsmiddelen met sluitmechanisme

2016

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 14181

Emissies van stationaire bronnen - Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 en 5 Bal

NEN-EN 14211

Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor meten van de concentratie stikstofdioxide en stikstofmonoxide door middel van chemoluminescentie

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 14212

Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie zwaveldioxide door middel van ultraviolette fluorescentie

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 14385

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de totale emissie van As, CD, Cr, CO, Cu, Mn, Ni, Pb, Sb, Tl en V

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 14625

Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie ozon door middel van ultraviolette fotometrische methode

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal en hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 14626

Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Standaard methode voor het meten van de concentratie koolstofmonoxide door middel van niet-dispersieve infraroodspectroscopie

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 14789

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) - Referentiemethode - Paramagnetisme

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 14790

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de waterdamp in leidingen - Standaard referentiemethode

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 Bal

NEN-EN 14791

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie aan zwaveldioxide - referentiemethode

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 14792

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie aan stikstofoxiden - referentiemethode: Chemiluminescentie

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 14902

Luchtkwaliteit - Standaard methode voor de meting van Pb, Cd, As, and Ni in de PM 10 fractie van zwevend stof

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 14907

Luchtkwaliteit - Algemene gravimetrische referentiemethode voor de bepaling van de PM2,5-massafractie van zwevende stof in de buitenlucht

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 15001-1

Gasinfrastructuur - Gasinstallatieleidingen met bedrijfsdrukken groter dan 0,5 bar voor industriële en groter dan 5 bar voor industriële en niet-industriële gasinstallaties - Deel 1: Gedetailleerde functionele eisen voor ontwerp, materialen, constructie, inspectie en beproeving

2009

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN 15058

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van koolstofmonoxide (CO) - Referentiemethode: Niet-dispersieve infrarood spectrometrie

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 15204

Kwaliteit van water - Richtlijn voor het tellen van fytoplankton met behulp van omgekeerde microscopie (Utermöhl-techniek)

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN 15259

Luchtkwaliteit - Meetmethode emissies van stationaire bronnen - Eisen voor meetvlakken en meetlokaties en voor doelstelling, meetplan en rapportage van de meting

2007

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-EN 15549

Luchtkwaliteit - Standaardmethode voor het meten van de concentratie benzo[a]pyreen in buitenlucht

2008

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 15841

Luchtkwaliteit - Buitenlucht - Bepaling van de atmosferische depositie van lood, nikkel, arseen en cadmium

2009

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 15853

Luchtkwaliteit - Standaardmethode voor de bepaling van de depositie van kwik

2010

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 15934

Slib, behandeld biologisch afval, bodem en afval - Berekening van het droge stofgehalte door de bepaling van de droogrest of het watergehalte

2012

NNI

(www.nen.nl)

Bijlage XXXAXXXI bij deze regeling

NEN-EN 15980

Luchtkwaliteit - Bepaling van de depositie van benz[a]anthraceen, benzo[b]fluorantheen, benzo[j]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen, benzo[a]pyreen, dibenz[a,h]anthraceen en indeno[1,2,3-cd]pyreen

2011

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

NEN-EN 16179

Slib, behandeld bioafval en bodem - Richtlijn voor monstervoorbehandeling

2012

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXAXXXI bij deze regeling

NEN-EN 16321-1

Terugwinning van benzinedamp tijdens het vullen van motorvoertuigen bij tankstations - Deel 1: Beproevingsmethoden voor efficiënte goedkeuring van terugwinningssystemen van benzinedampen

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 16321-2

Terugwinning van benzinedamp tijdens het vullen van motorvoertuigen bij tankstations - Deel 2: Beproevingsmethoden voor de controle van dampwinningssystemen bij tankstations

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN 50522

Aarding van hoogspanningsinstallaties van meer dan 1 kV wisselspanning

2010

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN-IEC 60079‑10‑2

Explosieve atmosferen - Deel 10-2: Classificatie van gebieden - Explosieve stofatmosferen

2015

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 60942

Elektro-akoestiek - IJkbronnen voor geluid

2018

NNI

(www.nen.nl)

Bijlage IVi bij deze regeling

NEN-EN-IEC 61260-1

Elektro-akoestiek - Octaafband- en gefractioneerde octaafbandfilters

2014

NNI

(www.nen.nl)

Bijlagen IVh en IVi bij deze regeling

NEN-EN-IEC 61400-1

Windturbines - Deel 1: Ontwerpeisen

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 61400-2

Windturbines - Deel 2: Kleine windturbines

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 61400-22

Generatorsystemen voor windturbines - Deel 22: Conformiteitsbeproeving en certificatie

2011

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 61672-1

Elektro-akoestiek - Geluidniveaumeters

2014

NNI

(www.nen.nl)

Bijlagen IVh, IVi en XXIVXVIIIb bij deze regeling

NEN-EN-IEC 61936-1

Sterkstroominstallaties met meer dan 1 kV wisselspanning - Deel 1: Algemene bepalingen

2012 + C1: 2012, C11:2011, C12:2013, C13:2013 + A1: 2014

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN-IEC 62305-1

Bliksembeveiliging - Deel 1: Algemene principes

2011

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 62305-2

Bliksembeveiliging - Deel 2: Risicomanagement

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-IEC 62305-4

Bliksembeveiliging - Deel 4: Elektrische en elektronische systemen in objecten

2011

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 3095

Railtoepassingen - Akoestiek - Meting van geluid uitgestraald door railgebonden voertuigen

2013

NNI

(www.nen.nl)

Bijlage IVf bij deze regeling

NEN-EN-ISO 5667-3

Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

NEN-EN-ISO 5814

Water - Bepaling van het gehalte aan opgeloste zuurstof - Elektrochemische methode

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 6878

Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 7027-1

Water - Bepaling van troebelheid - Deel 1: Kwantitatieve methoden

2016

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 7027-2

Waterkwaliteit - Bepaling van de mate van troebelheid - Deel 2: Semi-kwantitatieve methoden for het testen van transparantie van wateren

2019

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 7393-1

Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 1: Titrimetrische methode met gebruik van N,N-diethyl-1,4-phenylenediamine

2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 7393-2

Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 2: Colorimetrische methode met gebruik van N,N-diethyl-1,4-phenylenediamine, voor routine controledoeleinden

2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 7393-3

Water - Bepaling van het vrije chloorgehalte en het totale chloorgehalte - Deel 3: Jodometrische titratiemethode voor de bepaling van het totale chloorgehalte

2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 7888

Water - Bepaling van het elektrisch geleidingsvermogen

1994

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 8467

Water - Bepaling van de permanganaatindex

1995

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 9308-1

Water - Telling van Escherichia coli en bacteriën van de coligroep - Deel 1: Methode met membraanfiltratie voor water met een lage achtergrondconcentratie aan bacteriën

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15

NEN-EN-ISO 9377-2

Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie

2000

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 9562

Water - Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX)

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 9963-1

Water - Bepaling van de alkaliniteit - Deel 1: Bepaling van de totale en de samengestelde alkaliniteit

1996

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 9963-2

Water - Bepaling van de alkaliniteit - Deel 2: Bepaling van de carbonaatalkaliniteit

1996

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 10301

Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden

1997

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 10304-1

Water - Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie - Deel 1: Bepaling van bromide, chloride, fluoride, nitraat, nitriet, fosfaat en sulfaat

2009

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 10304-4

Water - Bepaling van opgeloste anionen met vloeistofionchromatografie - Deel 4: Bepaling van het gehalte aan chloraat, chloride en chloriet in water met een lichte verontreiniging

1999

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 10523

Water - Bepaling van de pH

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 11143

Tandheelkunde - Amalgaamscheiders

2008

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 11731

Water - Telling van Legionella

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 11732

Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 11885

Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES)

2009

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 11969

Water - Bepaling van het arseengehalte - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie (hydridetechniek)

1997

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 12354-3

Geluidwering in gebouwen - Berekening van de akoestische eigenschappen van gebouwen met de eigenschappen van de bouwelementen - Deel 3: Luchtgeluidisolatie tegen geluiden van buitenaf

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 8 van deze regeling

NEN-EN-ISO 12846

Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 13395

Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

1997

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 14403-1

Water - Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA)

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 15061

Water - Bepaling van opgelost bromaat - Methode met vloeistofchromatografie van ionen

2001

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 15587-1

Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting

2002

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 15587-2

Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur

2002

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 15680

Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie

2003

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 15681-1

Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA)

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 15681-2

Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA)

2018

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 15682

Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie

2001

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 16000-2

Binnenlucht - Deel 2: Monsternemingsstrategie voor formaldehyde

2006

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NEN-EN-ISO 16266

Water - Detectie en telling van Pseudomonas aeruginosa - Methode met membraanfiltratie

2008

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-EN-ISO 16911-1

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen - Deel 1: Handmatige referentiemethode

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 16911-2

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de stroomsnelheid en het debiet in afgaskanalen - Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 17294-2

Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen

2016

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 15 Bal

NEN-EN-ISO 17852

Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie

2008

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO 17993

Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO/IEC 17020

Conformiteitsbeoordeling - Eisen voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO/IEC 17025

Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria

2018

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-EN-ISO/IEC 17065

Conformiteitsbeoordeling - Eisen voor certificatie-instellingen die certificaten toekennen aan producten, processen en diensten

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 5663

Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen

1993

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 5664

Water - Bepaling van ammonium - Destillatie en titratie methode

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 5813

Water - Bepaling van het gehalte aan opgeloste zuurstof - Iodometrische methode

1993

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 5814

Water - Bepaling van het gehalte aan opgeloste zuurstof - Elektrochemische methode

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 6059

Water - Bepaling van de som van calcium en magnesium - EDTA titrimetrische methode

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 6461-2

Water - Detectie en telling van de sporen van sulfietreducerende anaerobe micro-organismen (clostridia) - Deel 2: Methode door middel van membraanfiltratie

1993

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 7027

Water - Bepaling van de troebelheid

1994

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 7150-1

Water - Bepaling van ammonium - Deel 1: Handmatige spectrometrische methode

2002

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 15 Bal

NEN-ISO 9096

Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan vaste deeltjes

2017

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 6 en 7 Bal

NEN-ISO 10849

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de concentratie aan stikstofoxiden - Prestatiekenmerken van geautomatiseerde meetsystemen

1998

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-ISO 11083

Water - Bepaling van chroom (VI) - Spectrometrische methode met 1,5-difenylcarbazide

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 11338-1

Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de gas en deeltjesfase van polycyclische aromatische koolwaterstoffen - Deel 1: Monsterneming

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 11338-2

Emissie van stationaire bronnen - Bepaling van de gas en deeltjesfase van polycyclische aromatische koolwaterstoffen - Deel 2: Monsterbehandeling, reiniging en bepaling

2012

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 15705

Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode

2003

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6 en 7 Bal

NEN-ISO 15713

Emissie van stationaire bronnen - Monsterneming en bepaling van het gasvormige fluoridegehalte

2011

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-ISO 15923-1

Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat

2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4, 6, 7 en 15 Bal

NEN-ISO 16740

Werkplekatmosfeer - Bepaling van van het gehalte aan zeswaardig chroom in deeltjes in lucht - Methode door ion chromatografie en spectrofotometrische metingen met gebruik van difenyl carbazide

2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NEN-ISO 16772

Bodem - Bepaling van het gehalte aan kwik in koningswater bodemextracten met behulp van atomaire-absorptiespectrometrie met koude damp of atomaire fluorescentiespectrometrie met koude damp

2004

NNI (www.nen.nl)

Bijlage XXXAXXXI bij deze regeling

NEN-ISO 18073

Water - Bepaling van tetra- tot octa-gechloreerde dioxinen en furanen - Methode met isotoopverdunning-HRGC/HRMS

2004

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NEN-ISO 22743

Water - Bepaling van sulfaat met een doorstroomanalysesysteem (CFA)

2006

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NPR 7600

Toepassing van brandbare koudemiddelen in koelinstallaties en warmtepompen

2020

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NPR 7601

Toepassing van kooldioxide als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen.

2020

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NPR-CEN/TS 13649

Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van de massaconcentratie van individuele gasvormige organische componenten - Geactiveerde koolstof en vloeistofmethode

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstukken 4 en 5 Bal

NTA 5755

Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van nader onderzoek - Onderzoek naar de aard en omvang van bodemverontreiniging

2010

NNI (www.nen.nl)

Hoofdstuk 5 Bal

NTA 7379

Richtlijnen 'Predictive Emission Monitoring System' (PEMS) - Realisatie en kwaliteitsborging

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NTA 8029

Bepaling en registratie van industriële fijnstofemissies

2012 + C1:2013

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 5 Bal

NTA 9065

Luchtkwaliteit - Geurmetingen - Meten en rekenen geur

2012

NNI (www.nen.nl)

Hoofdstuk 6 van deze regeling

NTA 9766

Veiligheidsaspecten van installaties voor monomestvergisting en vergistingsgasopwerking op boerderijschaal

2014

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

NVN 7125

Energieprestatienorm voor maatregelen op gebiedsniveau (EMG) - Bepalingsmethode

2011

(Bij toepassing van artikel 4.151 van het Besluit bouwwerken leefomgeving geldt versie 2017)

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

NVN 11400-0

Windturbines - Deel 0: Voorschriften voor typecertificatie - Technische eisen

1999 + A1:2005

NNI

(www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

Oplegger WBI onder de Omgevingswet

Oplegger WBI onder de Omgevingswet

2020

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Overzicht Interventiewaarden

Overzicht Interventiewaarden

2018

RIVM

(www.rivm.nl)

Hoofdstuk 8 van deze regeling

PGS 7

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 7, Vaste minerale anorganische meststoffen - Opslag - Richtlijn voor de veilige opslag van vaste minerale anorganische meststoffen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 8

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 8, Organische peroxiden - Opslag - Richtlijn voor het veilig opslaan van organische peroxiden

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 9

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 9, Cryogene gassen - Opslag van 0,150 m3 - 100 m3 - Richtlijn voor de veilige opslag van cryogene gassen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 12

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 12, Ammoniak - Opslag en verlading - Richtlijn voor het veilig opslaan en verladen van ammoniak

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Bijlage XVIII Bkl

PGS 13

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 13, Ammoniak als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen - Richtlijn voor veilig gebruik van ammoniak als koudemiddel in koelinstallaties en warmtepompen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 15

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen - Richtlijn voor opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 16

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 16, LPG: Afleverinstallaties, vulinstallaties en skid-installaties - Richtlijn voor het veilig opslaan en afleveren van LPG en het veilig vullen van gasflessen en ballonvaarttanks, ingebouwde reservoirs en wisselreservoirs met vulinstallaties

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 18

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 18, LPG: depots, butaan, propaan en hun mengsels

Versie 1.0, 2013

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Bijlage XVIII Bkl

PGS 19

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 19, Propaan - Opslag - Richtlijn voor de veilige opslag van propaan, propeen en butaan en mengsels daarvan

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 22

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 22, Toepassing van propaan, Richtlijn voor de brandveilige, arbeidsveilige en milieuveilige toepassing van propaan

Versie 1.10, 2008

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Bijlage XVIII Bkl

PGS 25

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 25, Aardgas-afleverinstallaties voor motorvoertuigen - Richtlijn voor de arbeidsveilige, milieuveilige en brandveilige toepassing van installaties voor het afleveren van aardgas aan motorvoertuigen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 26

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 26, CNG en LNG - Richtlijn voor het veilig bedrijfsmatig stallen, onderhouden en repareren van motorvoertuigen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 28

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 28, Vloeibare brandstoffen in ondergrondse installaties en aflevertoestellen - Richtlijn voor het veilig opslaan en afleveren van vloeibare brandstoffen in/vanuit ondergrondse tanks en voor het veilig verwijderen van ondergrondse opslagtanks

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 29

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 29, Brandbare vloeistoffen - Opslag - Richtlijn voor de veilige bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Bijlage XVIII Bkl

PGS 30

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 30, Vloeibare brandstoffen in bovengrondse tank- en afleverinstallaties - Richtlijn voor het veilig vullen, opslaan, afleveren van vloeibare brandstoffen in en vanuit bovengrondse tanks en het verwijderen van bovengrondse opslagtanks

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 31

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 31, Overige gevaarlijke vloeistoffen: opslag in ondergrondse en bovengrondse tankinstallaties

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 32

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 32, Richtlijn voor de bovengrondse opslag van explosieven voor civiel gebruik

Versie 1.0, 2016

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Bijlage XVIII Bkl

PGS 33-1

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 33-1, Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor voertuigen en werktuigen - Richtlijn voor de veilige aflevering aan voertuigen en werktuigen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 33-2

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 33-2, Aardgas afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor vaartuigen en drijvende werktuigen - Bunkeren van vaartuigen en drijvende werktuigen (shore to ship)

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PGS 35

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 35, Waterstofinstallaties voor het afleveren van waterstof aan voertuigen en werktuigen - Richtlijn voor de arbeidsveilige, milieuveilige en brandveilige toepassing van installaties voor het afleveren van waterstof aan voertuigen en werktuigen

Versie 0.2, 2020

PGS

(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal en bijlage XVIII Bkl

PreSRM

Preprocessor Standaard Rekenmethoden

Versie 1.702, 01‑06‑2017

TNO

(www.presrm.nl)

Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling

Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen

Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen

2017

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

Versie 2013a

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

(www.rvo.nl)

Hoofdstuk 4 van deze regeling

Protocol voor meting van fijnstofemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

Protocol voor meting van fijnstofemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

2010

Wageningen UR Livestock Research

(www.edepot.wur.nl)

Hoofdstuk 4 van deze regeling

Protocol voor meting van geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

Protocol voor meting van geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij

2010

Wageningen UR Livestock Research

(www.edepot.wur.nl)

Hoofdstuk 4 van deze regeling

Rekenmodel Vee-combistof

Rekenmodel V-combistof

2018

Infomil

(www.infomil.nl)

Hoofdstuk 4 van deze regeling

Rekensysteem windturbines

Rekensysteem windturbines, module IV van het Rekenvoorschrift Omgevingsveiligheid

Oktober 2019

RIVM

(https://omgevingsveiligheid.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 11 van deze regeling

Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid

Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid

2019

RIVM

(https://omgevingsveiligheid.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

Risicotoolbox bodem

Risicotoolbox bodem

Versie 1.0.0

RIVM

(www.risicotoolboxbodem.nl)

Hoofdstuk 8 van deze regeling

Richtlijn Boortechnieken en open ontgraving voor kabels en leidingen

Richtlijn Boortechnieken en open ontgraving voor kabels en leidingen

Juni 2019

Rijkswaterstaat

(http://publicaties.minienm.nl)

Hoofdstuk 8 Bal en Hoofdstuk 7 van deze regeling

Richtlijn decontaminatie apparatuur ziekenhuisafval

Richtlijn decontaminatie apparatuur ziekenhuisafval

Staatscourant 2007, nr. 189, 01‑10‑2007

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (www.rijksoverheid.nl)

Bijlage II bij het Bal

Richtlijn drainagesystemen en controlesystemen grondwater voor stort- en opslagplaatsen

Richtlijn drainagesystemen en controlesystemen grondwater voor stort- en opslagplaatsen;

Februari 1993

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.bodemplus.nl)

Hoofdstuk 9 van deze regeling

Richtlijn geohydrologische isolatie van bestaande stortplaatsen

Richtlijn geohydrologische isolatie van bestaande stortplaatsen

Juli 1997

Vereniging van Afvalverwerkers

(www.bodemplus.nl)

Hoofdstuk 9 van deze regeling

Richtlijn onderafdichtingen voor stort- en opslagplaatsen

Richtlijn onderafdichtingen voor stort- en opslagplaatsen

Februari 1993

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.bodemplus.nl)

Hoofdstuk 9 van deze regeling

Richtlijn voor dichte eindafwerking op afval- en reststofbergingen

Richtlijn voor dichte eindafwerking op afval- en reststofbergingen

Juli 1991

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.bodemplus.nl)

Hoofdstuk 9 van deze regeling

Riooloverstorten deel 1: Knelpuntcriteria riooloverstorten

Riooloverstorten deel 1: Knelpuntcriteria riooloverstorten

Juni 2001

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Riooloverstorten deel 2: Eenduidige basisinspanning

Riooloverstorten deel 2: Eenduidige basisinspanning

Juni 2001

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Riooloverstorten deel 3: Model voor vergunningverlening riooloverstorten

Riooloverstorten deel 3: Model voor vergunningverlening riooloverstorten

Juni 2001

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Riooloverstorten deel 4a: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, spoor 1

Riooloverstorten deel 4a: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, spoor 1

September 2002

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Riooloverstorten deel 4b: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, fase B

Riooloverstorten deel 4b: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, fase B

April 2003

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Safeti-NL

Safeti-NL

Versie 8, 2019

RIVM

(www.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

SBR Handreiking Hoogbouw

Handreiking Brandveiligheid in hoge gebouwen

2014

CROW

(www.crow.nl)

Bbl

SBR-publicatie 248

Constructieve veiligheid van uitkragende platen

2014 - tweede herziene uitgave

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

(www.rijksoverheid.nl)

Hoofdstuk 5 van deze regeling

SIKB Protocol 6802

Protocol WBM-controle, Controle op water/bezinksel/micro-organismen in onder- of bovengrondse tanks

Versie 2.0, 15‑02‑2018

SIKB

(www.sikb.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 1

Technische beschrijving van standaardrekenmethode 1 (SRM1) voor luchtkwaliteitsberekeningen, RIVM Briefrapport 2014-0127

01‑08‑2015

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.rivm.nl)

Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling

Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 2

Technische beschrijving van standaardrekenmethode 2 (SRM2) voor luchtkwaliteitsberekeningen, RIVM Briefrapport 2014-0109

01‑08‑2015

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.rivm.nl)

Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling

Standaardrekenmethode luchtkwaliteit 3

Het nieuw nationaal model. Model voor de verspreiding van luchtverontreiniging uit bronnen over korte afstanden en het rapport aanvullende afspraken NNM

01‑03‑2002

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.infomil.nl)

Hoofdstukken 8 en 12 van deze regeling

Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden

Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden

Februari 2020

RIVM

(https://omgevingsveiligheid.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

Stappenplan bepalen explosieaandachtsgebieden

Stappenplan bepalen explosieaandachtsgebieden

Februari 2020

RIVM

(https://omgevingsveiligheid.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

Stappenplan bepalen gifwolkaandachtsgebieden

Stappenplan bepalen gifwolkaandachtsgebieden

Februari 2020

RIVM

(https://omgevingsveiligheid.rivm.nl)

Hoofdstukken 4, 8 en 12 van deze regeling

Stowa-rapport voor natuurlijke watertypen

Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water 2015-2021, Stowa rapport 2012-31

2012

Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer

(Stowa)

Hoofdstuk 2 Bkl

Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006

Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006

21 december 2006

CROW

(www.infomil.nl)

Bijlage IVf bij deze regeling

Toelichting op toepassen van methoden voor meten en rekenen aan schietgeluid

TNO-rapport. TNO 2014 R10135 | 1.1. Toelichting op toepassen van methoden voor meten en rekenen aan schietgeluid

11‑11‑2015

TNO

(www.infomil.nl)

Bijlagen XXVIIXVIIIc en XXVIIIXVIIId bij deze regeling

V 1041

Leidraad voor den aanleg en een veilig bedrijf van electrische sterkstroominstallaties in fabrieken en werkplaatsen (Fabrieksvoorschriften) - Deel II - Hooge spanning (bestaande bouw)

1942

NNI

(www.nen.nl)

Bbl

Verspreidingsmodel V-Stacks vergunning

Verspreidingsmodel V-Stacks vergunning

2010

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.infomil.nl)

Hoofdstuk 8 van deze regeling

Verwerking waterfractie gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen

Verwerking waterfractie gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen

April 2001

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Bijlage XVIII Bkl

Voorschriften bepaling hydraulische belasting primaire waterkeringen

Voorschriften bepaling hydraulische belasting primaire waterkeringen

2017

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen

Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen

2017

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Voorschrift monitoring veiligheid andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk

Voorschrift monitoring veiligheid andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk

Versie 3, 2020

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

(www.helpdeskwater.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Voorwaarden en Normen Nationale Hypotheekgarantie

Voorwaarden en Normen

2019-1

Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen

(www.nhg.nl)

Hoofdstuk 5 Bkl

  • 1

    Bal: Besluit activiteiten leefomgeving; Bbl: Besluit bouwwerken leefomgeving; Bkl: Besluit kwaliteit leefomgeving. Terug naar link van noot.

FF

Het opschrift van bijlage XXIV wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XXIVXVIIIb BIJ DE ARTIKELEN 6.6, DERDE LID, EN 8.22, DERDE LID, VAN DEZE REGELING (MEET- EN REKENMETHODE GELUID BINNENSCHIETBANEN)

GG

Het opschrift van bijlage XXVII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XXVIIXVIIIc BIJ DE ARTIKELEN 6.9, EERSTE LID, EN 8.26, EERSTE LID, VAN DEZE REGELING (REKENMETHODE GELUID CIVIELE BUITENSCHIETBANEN, MILITAIRE BUITENSCHIETBANEN EN MILITAIRE SPRINGTERREINEN)

HH

Binnen bijlage XVIIIc (Nieuw) wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

1. Inleiding

Deze rekenmethode is van toepassing op de berekening van het geluid van civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen. De rekenmethode bestaat uit deze bijlage in combinatie met vijf gegevensbestanden die voor de rekenmethode worden toegepast. Deze gegevensbestanden zijn niet vrij beschikbaar.

Daarnaast zijn twee programma’s nodig: ShowdB en ShowKog. Met het programma ShowdB kunnen de gegevensbestanden worden bekeken en kan de afhankelijkheid van de verschillende parameters die hierbij een rol spelen zichtbaar worden gemaakt. Met het programma ShowKog wordt de uitbreiding van kogel- en mondingsgeluid gevisualiseerd. Deze programma’s zijn ook niet algemeen beschikbaar. Verdere achtergrondinformatie en wetenschappelijke onderbouwing is te vinden in handboeken en in onderzoeksrapporten van TNO die bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat opvraagbaar zijn.

In bepaalde gevallen kan het geluid van een civiele buitenschietbaan ook worden berekend volgens de eenvoudigere methode beschreven in bijlage XXVIIIXXVIIId. Het gaat om eenvoudige situaties bij kleiduivenbanen en schermenbanen die voldoen aan de in het toepassingsbereik van die bijlage genoemde specificaties.

II

Het opschrift van bijlage XXVIII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XXVIIIXVIIId BIJ DE ARTIKELEN 6.9, TWEEDE LID, EN 8.26, TWEEDE LID, VAN DEZE REGELING (REKENMETHODE GELUID CIVIELE BUITENSCHIETBANEN)

JJ

Binnen bijlage XVIIId (Nieuw) wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toepassingsgebied

De in deze bijlage beschreven methode kan worden toegepast voor de berekening van de geluidbelasting van civiele buitenschietbanen voor de volgende situaties:

  • Het baantype valt onder de volgende categorieën:

    • Kleiduivenschietbanen waar alleen met hagelgeweren wordt geschoten; of

    • Schermenschietbanen die ten hoogste 100 m lang zijn en geheel door wallen of muren zijn omsloten, met daarboven veiligheidsschermen zodat er geen onveilig gebied buiten de baan bestaat;

  • De bronsterkte is bepaald volgens de Toelichting op toepassen van methoden voor meten en rekenen aan schietgeluid. Voor kleiduivenschietbanen is dit de vrije veld bronsterkte, bij schermenbanen is dit de bronsterkte van de combinatie van baan, wapen en munitie;

  • De baan wordt niet in de nachtperiode (23:00-07:00 uur) gebruikt;

  • De afstand tussen de bronpunten en de punten waarop de geluidbelasting wordt berekend is niet groter dan 1,5 km; en

  • Het schietgeluid komt niet via grote (> 200 m) akoestisch harde bodemvlakken (bijvoorbeeld wateroppervlakken) vanaf de bron bij het rekenpunt terecht.

Voor bovenstaand toepassingsgebied kan, naast de rekenmethode voor schietgeluid uit bijlage XXVIIXVIIIc, ook een eenvoudige berekeningsmethode worden toegepast om de geluidbelasting te bepalen. Hierbij wordt het overdrachtsmodel (methode II.8) uit bijlage IVh gebruikt, maar dan wel met enkele aanpassingen. Deze eenvoudige berekeningsmethode wordt in deze bijlage beschreven. In andere gevallen wordt de rekenmethode uit bijlage XXVIIXVIIIc toegepast.

KK

Binnen bijlage XVIIId (Nieuw) wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Principe van de rekenmethode

In deze bijlage worden zoveel mogelijk dezelfde symbolen gebruikt zoals die ook in bijlage XXVIIXVIIIc zijn gedefinieerd om een onderlinge vergelijking tussen de twee rekenmethoden beter mogelijk te maken.

Het uitgangspunt voor deze eenvoudige rekenmethode is de onderstaande relatie:

stcrt-2021-34636-1.png

(1)

Per rekenpunt wordt per bron (index b) en per octaafband (fk) de geluidimmissie (LE) volgens deze relatie bepaald. In tegenstelling tot de rekensystematiek in bijlage XXVIIXVIIIc wordt het immissieniveau niet voor 27 meteorologische klassen berekend, maar voor één meewindsituatie zoals dat in de bijlage IVh is gedefinieerd. De dempingstermen (D) zijn beschreven in methode II.8 in bijlage IVh. Hierbij worden echter de demping door vegetatie Dveg, door terrein Dterrein of Dhuis niet toegepast. Het bronniveau (LEb) wordt bepaald volgens de Toelichting op toepassen van methoden voor meten en rekenen aan schietgeluid.

Op dit berekende immissieniveau (geldig voor een meewindsituatie) wordt een procedurele meteocorrectieterm toegepast (paragraaf 8.1 van module C - methode II van [2]) om per bron een meteogemiddeld immissieniveau te bepalen.

stcrt-2021-34636-2.png

(2)

Vervolgens wordt van dit meteogemiddelde niveau de A-gewogen (LAE(b) ) en C-gewogen waarde (LCE(b) ) bepaald. Beide zijn nodig om de toeslag voor laagfrequente componenten in schietgeluid Plf te kunnen bepalen. Samen met de impulstoeslag Pimp kan dan de meteogemiddelde deelbijdrage aan de geluidbelasting (LEs(b)) worden berekend volgens de formule:

stcrt-2021-34636-3.png

(3)

De impulstoeslag Pimp en de toeslag voor laagfrequente componenten in schietgeluid Plf zijn gedefinieerd in [3].

De geluidbelasting voor de dag en de avondperiode wordt voor bron b bepaald volgens de formules:

stcrt-2021-34636-4.png

(4)

stcrt-2021-34636-5.png

(5)

Er wordt een extra toeslag van 3 dB toegepast voor de dagperiode en 4 dB voor de avondperiode. Voor de avondperiode is deze groter, omdat de niveaus in de avondperiode gemiddeld hoger zijn dan overdag als gevolg van onder andere temperatuursinversie. In Bs,avond is de toeslag van 5 dB voor de avondperiode al verwerkt. Nperiode is in bovenstaande formules het totaal aantal schoten dat in een periode (dag of avond) in een jaar wordt verschoten.

De totale geluidbelasting voor een bepaalde beoordelingsperiode wordt bepaald volgens de formule:

stcrt-2021-34636-6.png

(6)

Als op de schietbaan op minder dan 30 dagen of avonden wordt geschoten, dient op respectievelijk de Bs,dag en Bs,avond een correctie te worden toegepast. Deze correctie staat in bijlage XXVIIXVIIIc beschreven.

De dag-avond-nachtwaarde Bs,dan wordt bepaald door de geluidbelastingswaarden van de beoordelingsperioden bij elkaar op te tellen, waarbij rekening wordt gehouden met de duur van de verschillende perioden. Hierbij is ervan uitgegaan dat er in de nachtperiode niet wordt geschoten.

stcrt-2021-34636-7.png

(7)

Als alleen in de dagperiode wordt geschoten geldt: Bs,dan = Bs,dag – 3 dB.

LL

Binnen bijlage XVIIId (Nieuw) wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Rapportage

De eisen aan de rapportage van de berekeningsresultaten van deze eenvoudige methode is gelijk aan de eisen zoals in bijlage XXVIIXVIIIc zijn beschreven.

MM

Het opschrift van bijlage XXIX wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XXIXXVIIIe BIJ DE ARTIKELEN 6.13, DERDE LID, EN 8.30, TWEEDE EN DERDE LID, VAN DEZE REGELING (GEUREMISSIEFACTOREN ZUIVERINGTECHNISCHE WERKEN)

NN

Het opschrift van bijlage XXXI wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XXXIXVIIIf BIJ DE ARTIKELEN 7.77 en 9.27 VAN DEZE REGELING (BEPALINGEN OVER HET VERBINDEN VAN VOORSCHRIFTEN AAN OMGEVINGSVERGUNNINGEN OVER HET VOORKOMEN VAN OVERSCHRIJDING STANDAARDWAARDEN)

OO

Binnen bijlage XVIIIf (Nieuw) wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

2.3. Toetsing

De per tijdstap berekende fluxen worden getoetst aan de in bijlage XXXIIXVIIIg bij deze regeling opgenomen waarden voor de `toelaatbare flux'. Als de toelaatbare flux niet wordt overschreden, kan de toetsing worden beëindigd. Als de toelaatbare flux wordt overschreden, wordt de toetsing voor deze stoffen voortgezet zoals beschreven in paragraaf 3.

PP

Het opschrift van bijlage XXXII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XXXIIXVIIIg BIJ ARTIKEL 7.77 VAN DEZE REGELING (MAXIMAAL TOELAATBARE FLUX)

QQ

Het opschrift van bijlage XXII wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XXIIXIXa BIJ DE ARTIKELEN 8.128.10, ONDER C, 8.16, ONDER B, 12.50, ONDER C, EN 12.53, ONDER B, VAN DEZE REGELING (SOFTWAREMODELLEN LUCHTKWALITEIT)

RR

Na bijlage XXI wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

BIJLAGE XXII

[Vervallen]

SS

Voor bijlage XXV wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

BIJLAGE XXIV

[Vervallen]

TT

Na bijlage XXVI worden drie bijlagen ingevoegd, luidende:

BIJLAGE XXVII

[Vervallen]

BIJLAGE XXVIII

[Vervallen]

BIJLAGE XXIX

[Vervallen]

UU

Het opschrift van bijlage XXXA wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XXXAXXXI BIJ ARTKEL 9.36 VAN DEZE REGELING (BEMONSTEREN EN ANALYSEREN BIJ HET OP OF IN DE BODEM BRENGEN VAN ZUIVERINGSSLIB)

VV

Het opschrift van bijlage XXXIIA wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XXXIIAXXXII BIJ DE ARTIKELEN 9.37, TWEEDE LID, EN 9.38 VAN DEZE REGELING (MODELLEN OMGEVINGSVERGUNNING VOOR EEN JACHTGEWEERACTIVITEIT EN OMGEVINGSVERGUNNING VOOR EEN VALKENIERSACTIVITEIT)

WW

Bijlage XXXIV wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE XXXIV BIJ DE ARTIKELEN 1.1, 13.2, EERSTE13.3, 13.5, TWEEDE LID, EN VIERDEDERDE LID, 13.313.8, 13.4, TWEEDE LID, 13.7EN 13.9, TWEEDEEERSTE LID, EN 13.8 VAN DEZE REGELING (GRONDEXPLOITATIEKOSTENVERHAAL MET TIJDVAK)

Tabel 1. Producten en activiteiten en de berekeningswijze van ten hoogste te verhalen plankosten per grondexploitatie
 

Product of

activiteit

Onderdeel

Berekeningswijze (hoeveelheid x prijs)

Nadere

bepalingen

Invloedsfactor grondexploitatie

Complexiteitsfactor grondexploitatie

Aantallen eenheden en werkuren per grondexploitatie

Prijs (volgens tariefgroep, bedoeld in tabel 2, of vaste prijs) exclusief btw

1.

Verwerving

 
 
 
 
 
 
 

1.1

Taxatie inbrengwaarde percelen

Eerste taxatie inbrengwaarde

per onbebouwd perceel

1 uur

1

Ambtelijke begeleiding altijd in aanmerking nemen; in totaal ten minste 20 uur voor de eerste taxatie

Nee

Nee

per bebouwd perceel

2 uur

ambtelijke begeleiding

16 uur

Jaarlijkse herziening taxatie inbrengwaarde

15% van de uren van de eerste taxatie inbrengwaarde van onbebouwde en bebouwde percelen

1

Ambtelijke begeleiding altijd in aanmerking nemen

Nee

Nee

ambtelijke begeleiding

4 uur

Hertaxatie inbrengwaarde

elke vijf jaar gedurende in de exploitatieregels of exploitatievoorschriften bepaalde periode van uitvoering van de grondexploitatie; de berekeningswijze van de eerste taxatie inbrengwaarde is van toepassing.

 

Nee

Nee

1.2

Taxatie en aankopen onroerende zaken

 

per onbebouwd perceel

24 uur

1

 

Nee

Nee

per gebouw met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving

48 uur

per te ontbinden huur- of pachtovereenkomst

48 uur

per gebouw met een industriefunctie, winkelfunctie of kantoorfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving

80 uur

per bijzonder object

80 uur

per gebouw met een industriefunctie, winkelfunctie of kantoorfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of bijzonder object in herstructureringsgebied

100 uur

1.3

Onteigening van onroerende zaken

Onteigening

per administratieve procedure

110 uur

1

 

Nee

Nee

per gerechtelijke procedure

50 uur

1

Advocaatkosten à € 30.000,– per gerechtelijke procedure hierbij optellen

1.4

Toepassen Wet voorkeursrecht gemeenten

Vestigen voorkeursrecht

per voorkeursrecht

60 uur

1

 

Nee

Nee

2.

Stedenbouw

 
 
 
 
 
 
 

2.1

Programma van Eisen

Opstellen programma van eisen

Omgevingsplan met programma zonder maatschappelijke functies

80 uur

2

 

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie C en E

Nee

Opslag omgevingsplan met maatschappelijke functies

40 uur

2.2

Masterplan

Opstellen masterplan

per gebouw met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving

1,5 uur

2

 

Nee

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie A tot en met F

per 100 m2 uitgeefbare grond die niet bestemd is voor woningbouw

0,25 uur

2.3

Beeldkwaliteitsplan

Opstellen beeldkwaliteitsplan

per gebouw met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving

1 uur

2

 

Nee

Nee

per 100 m2 uitgeefbare grond die niet bestemd is voor woningbouw

0,25 uur

2.4

Stedenbouwkundig plan

Opstellen stedenbouwkundig plan

per gebouw met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving

2,5 uur

2

 

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie C en E

Nee

per 100 m2 uitgeefbare grond die niet bestemd is voor woningbouw

0,5 uur

opslag bij exploitatiegebied met maatschappelijke functies

40 uur

2.5

Inrichtingsplan openbare ruimte

Ontwerpen inrichtingsplan

per gebouw met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving

1,5 uur

2

 

Nee

Nee

per 100 m2 uitgeefbare grond die niet bestemd is voor woningbouw

0,5 uur

3.

Voorbereiden en vaststellen plannen en besluiten Omgevingswet

 

3.1

Voorbereiden en vaststellen omgevingsplan, omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit of projectbesluit

Opstellen en procedure omgevingsplan, omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit of projectbesluit

exploitatiegebied van < 0,5 ha

60 uur

3

Nee

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B, C, E en F

exploitatiegebied van 0,5 tot 1 ha

120 uur

 
 
 
 

exploitatiegebied van 1 tot 3 ha

200 uur

exploitatiegebied van 3 tot 5 ha

300 uur

exploitatiegebied van 5 tot 10 ha

350 uur

exploitatiegebied van 10 tot 15 ha

400 uur

exploitatiegebied van 15 tot 20 ha

450 uur

exploitatiegebied van 20 tot 50 ha

500 uur

exploitatiegebied van ≥ 50 ha

550 uur

3.2

Opstellen en procedure wijzigingsplan

Wijziging van een omgevingsplan

per wijzigingsplan

90 uur

3

 

Nee

Nee

4.

Civiele en cultuurtechniek

 

4.1

Planontwikkeling

 

per week gedurende exploitatielooptijd

2 uur

4a

 

Ja, invloedsfactor grondexploitatie G

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

4.2

Voorbereiding, directievoering, toezicht en uitvoering

 

a

Slopen

Voorbereiding, aanbesteding en gunning

per bestek

12 uur

4d

Het aantal bestekken bedraagt 1,25 maal het aantal hectare

Ja, invloedsfactor grondexploitatie H

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

Directievoering

per week gedurende uitvoeringstijd

1 uur

4f

Het aantal weken gedurende uitvoeringstijd bedraagt 1/1.500 van het aantal m3 te slopen vastgoed

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie H, I en J

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

Toezichthouden

per week gedurende uitvoeringstijd

4 uur

4g

Het aantal weken gedurende uitvoeringstijd bedraagt 1/1.500 van het aantal m3 te slopen vastgoed

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie H, I en J

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

Projectleiding: begeleiding en aanbesteding

per bestek

4 uur

4b

Het aantal bestekken bedraagt 1,25 maal het aantal hectare

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie H, I en J

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

Projectleiding: werkzaamheden tijdens de uitvoering

per week gedurende uitvoeringstijd

0,25 uur

4b

Het aantal weken gedurende uitvoeringstijd bedraagt 1/1.500 van het aantal m3 te slopen vastgoed

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie H, I en J

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

b

Voor meer dan 60% van het exploitatiegebied ophogen en voorbelasten

Bestek

zie tabel 4

 

Nee

Nee

Rapportage

zie tabel 4

 

Nee

Nee

Veldonderzoek en inmeten

per hectare

€ 2.500,–

De ten hoogste te verhalen plankosten van veldonderzoek en inmeten bedragen ten minste € 5.000,–

Nee

Nee

Directievoeren

per week waarin voorbelasting wordt aangebracht of verwijderd

4 uur

4f

Het aantal weken waarin voorbelasting wordt aangebracht of verwijderd bedraagt 1/5.000 van het aantal m3 grond dat wordt opgebracht of verwijderd; de ten hoogste te verhalen plankosten bedragen ten minste € 1.000,– per week

Nee

Nee

Toezichthouden

per week waarin voorbelasting wordt aangebracht of verwijderd

4 uur

4g

Het aantal weken waarin voorbelasting wordt aangebracht of verwijderd bedraagt 1/5.000 van het aantal m3 grond dat wordt opgebracht of verwijderd; de ten hoogste te verhalen plankosten bedragen ten minste € 1.000,– per week

Nee

Nee

Monitoren

per jaar tussen de start van het voorbelasten of ophogen en het moment waarop de eindzetting is bereikt per hectare

 

€ 1.250,–

De ten hoogste te verhalen plankosten bedragen ten minste € 2.500,–

Nee

Nee

c

Voor ten hoogste 60% van het exploitatiegebied ophogen en voorbelasten

Bestek

150% van de kosten van bestek als bedoeld onder b

 

Nee

Nee

Rapportage

100% van de kosten van rapportage als bedoeld onder b

 

Nee

Nee

Veldonderzoek en inmeten

35% van de kosten van veldonderzoek en inmeten als bedoeld onder b

De ten hoogste te verhalen plankosten van veldonderzoek en inmeten bedragen ten minste € 5.000,–

Nee

Nee

Directievoeren en toezichthouden

35% van de kosten van directievoeren en toezichthouden als bedoeld onder b

De ten hoogste te verhalen plankosten van veldonderzoek en inmeten bedragen ten minste € 1.000,–

Nee

Nee

Monitoren

35% van de kosten van het monitoren als bedoeld onder b

De ten hoogste te verhalen plankosten van veldonderzoek en inmeten bedragen ten minste € 2.500,–

Nee

Nee

d

Bouw- en woonrijp maken

Opstellen voorlopig en definitief ontwerp

per ontwerp voor een exploitatiedeelgebied

160 uur

4c

Het voorlopig en definitief ontwerp worden samen als één ontwerp aangemerkt; het aantal exploitatiedeelgebieden bedraagt in beginsel 0,4 per hectare; bij meer dan 40% openbaar gebied wordt het aantal exploitatiedeelgebieden verhoogd met 1% per procentpunt dat het percentage grondoppervlakte hoger is dan 40% met een maximum van 20%

Nee

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

Opstellen rioleringsplan

per 100 m2 bruto-vloeroppervlakte gebouwen

0,25 uur

4c

 

Nee

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

Aanbesteden en gunnen

per bestek

64 uur

4d

Het aantal bestekken bedraagt twee per exploitatiedeelgebied; het aantal exploitatiedeelgebieden bedraagt in beginsel 0,4 per hectare; bij meer dan 40% openbaar gebied wordt het aantal exploitatiedeelgebieden verhoogd met 1% per procentpunt dat het percentage grondoppervlakte hoger is dan 40% met een maximum van 20%

Ja, invloedsfactor grondexploitatie H

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

Directievoeren

per week uitvoeringstijd

5 uur

4f

Het aantal weken uitvoeringstijd bedraagt 24 weken per bestek en ten hoogste 8 weken extra bij het saneren van de bodem als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving; de nadere bepalingen bij aanbesteden en gunnen zijn van toepassing

Ja, invloedsfactor grondexploitatie H

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

Projectleiding: toezicht houden

per week uitvoeringstijd

10 uur

4g

De nadere bepalingen bij directievoeren zijn van toepassing

Ja, invloedsfactor grondexploitatie H

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

 
 

Projectleiding: Begeleiding ontwerp

per ontwerp

24 uur

4b

De nadere bepalingen bij opstellen voorlopig en definitief ontwerp zijn van toepassing

Nee

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

Projectleiding: Begeleiding aanbesteding

per bestek

16 uur

4b

De nadere bepalingen bij directievoeren zijn van toepassing

Ja, invloedsfactor grondexploitatie H

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

Projectleiding: Werkzaamheden tijdens uitvoering

per week uitvoeringstijd

1 uur

4b

De nadere bepalingen bij directievoeren zijn van toepassing

Nee

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie B tot en met F

5.

Landmeten/vastgoedinformatie

 

5.1

Kaartmateriaal

 

per week exploitatielooptijd

1 uur

5

 

Ja, invloedsfactor grondexploitatie A

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie A tot en met F

6.

Communicatie

Omgevingsmanagement

per week exploitatielooptijd

1 uur

6

Alleen van toepassing bij projecten waarbij de complexiteitsfactor grondexploitatie ten minste 30% is

 
 

Communicatie met woningbouw

per jaar gedurende de exploitatielooptijd

 

€ 5.000,–

 

Nee

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie A tot en met F

Communicatie met bedrijvigheid en commerciële voorzieningen

per jaar gedurende de exploitatielooptijd

 

€ 10.000,–

 

Nee

Ja, invloedsfactoren A tot en met F

7.

Management

Projectmanager

per week gedurende de exploitatielooptijd

8 uur

7a

 

Ja, invloedsfactor grondexploitatie A

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie A tot en met F

Projectmanagementassistent

per week gedurende de exploitatielooptijd

6 uur

7b

Alleen van toepassing als de complexiteitsfactor grondexploitatie ten minste 30% is

Ja, invloedsfactor grondexploitatie A

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie A tot en met F

8.

Planeconomie

Planeconoom

per week gedurende de exploitatielooptijd

4 uur

8

 

Ja, invloedsfactor grondexploitatie A

Ja, invloedsfactoren grondexploitatie A tot en met F

Tabel 1. Producten en activiteiten en de berekeningswijze van de ten hoogste te verhalen plankosten per kostenverhaalsgebied
 

Product of activiteit

Onderdeel

Berekeningswijze (hoeveelheid x prijs)

Nadere bepalingen

Complexiteitsfactor kostenverhaal van toepassing?

(tabellen 4 en 5)

Aantallen eenheden en werkuren per kostenverhaalsgebied

Tariefgroep die van toepassing is (uurtarieven in tabel 3) of vaste prijs exclusief BTW

1.

Omgevingsplan, projectbesluit of omgevingsvergunning voor het kostenverhaalsgebied

1.1a

Opstellen en vaststellen gedetailleerd omgevingsplan

Opstellen en vaststellen omgevingsplan

Uitwerken omgevingsplan, met inbegrip van digitalisering en kaartmateriaal

100% van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 3: Jurist Omgevingsrecht

De plankosten zijn het resultaat van de vermenigvuldiging aantal x percentage x uurtarief.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Projectmanagement

7,5% van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Stedenbouw

10% van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 2:

Stedenbouw

Planeconomie

1% van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 8: Planeconomie

Beleidsafdelingen

10% van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 4: Beleidsmedewerkers

Communicatie

5% van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 6: Communicatie

Opstellen regels kostenverhaal

Grondzaken en Planeconomie

100% van het aantal werkuren volgens tabel 2, derde kolom

Tariefgroepen 1 en 8: Jurist Grondzaken en Planeconomie

De plankosten zijn het resultaat van de vermenigvuldiging aantal x percentage x uurtarief.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Projectmanagement

10% van het aantal werkuren volgens tabel 2, derde kolom

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

1.1b

Opstellen en procedure projectbesluit of verlenen omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit

Opstellen en vaststellen projectbesluit of verlenen omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit

Uitwerken projectbesluit of omgevingsvergunning, met inbegrip van digitalisering en kaartmateriaal

100% van het aantal werkuren volgens tabel 2, vierde kolom

Tariefgroep 3: Jurist Omgevingsrecht

De plankosten zijn het resultaat van de vermenigvuldiging aantal x percentage x uurtarief.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Projectmanagement

7,5% van het aantal werkuren volgens tabel 2, vierde kolom

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Stedenbouw

10% van het aantal werkuren volgens tabel 2, vierde kolom

Tariefgroep 2: Stedenbouw

Planeconomie

1% van het aantal werkuren volgens tabel 2, vierde kolom

Tariefgroep 8: Planeconomie

Beleidsafdelingen

10% van het aantal werkuren volgens tabel 2, vierde kolom

Tariefgroep 4: Beleidsmedewerkers

Communicatie

5% van het aantal werkuren volgens tabel 2, vierde kolom

Tariefgroep 6: Communicatie

Opstellen regels kostenverhaal

Jurist Grondzaken en Planeconomie

100% van het aantal werkuren volgens tabel 2, vijfde kolom

Tariefgroep 1 en 8: Jurist Grondzaken en Planeconomie

De plankosten zijn het resultaat van de vermenigvuldiging aantal x percentage x uurtarief.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Projectmanagement

10% van het aantal werkuren volgens tabel 2, vijfde kolom

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

1.2

Stedenbouwkundig plan

Opstellen stedenbouwkundig plan

Per gebouw met een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

2,5 uur

Tariefgroep 2: Stedenbouw

 

Ja, complexiteitsfactor Stedenbouw

Per 100 m2 grond waarop andere kostenverhaalsplichtige bouwactiviteiten worden gerealiseerd dan woningbouw

0,5 uur

Tariefgroep 2: Stedenbouw

Opslag bij kostenverhaalsgebied met maatschappelijke functies

40 uur

Tariefgroep 2: Stedenbouw

Projectmanagement

15% van het op basis van het bouwprogramma berekende aantal uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Planeconomie

10% van het aantal op basis van het bouwprogramma berekende uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 8: Planeconomie

Communicatie

7,5% van het op basis van het bouwprogramma berekende aantal uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 6: Communicatie

Civiele techniek

10% van het op basis van het bouwprogramma berekende aantal uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het op basis van het bouwprogramma berekende aantal uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

1.3

Beeldkwaliteitsplan

Opstellen beeldkwaliteitsplan

Per gebouw met een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

1 uur

Tariefgroep 2: Stedenbouw

 

Nee

Per 100 m2 grond waarop andere kostenverhaalsplichtige bouwactiviteiten worden gerealiseerd dan woningbouw

0,25 uur

Tariefgroep 2: Stedenbouw

Opslag bij maatschappelijk programma

40 uur

Tariefgroep 2: Stedenbouw

Projectmanagement

10% van het op basis van het bouwprogramma berekende aantal uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Planeconomie

2,5% van het op basis van het bouwprogramma berekende aantal uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 8: Planeconomie

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het op basis van het bouwprogramma berekende aantal uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

2

Werkzaamheden ten behoeve van het uitvoeren van het omgevingsplan

2.1

Taxatie inbrengwaarde percelen

Taxatie inbrengwaarde via onafhankelijke taxatie

Per onbebouwd perceel

1 uur

Tariefgroep 1:

Jurist Grondzaken

Ambtelijke begeleiding altijd meetellen. In het totaal minimaal 20 uren.

Nee

Per bebouwd perceel

2 uur

Tariefgroep 1:

Jurist Grondzaken

Begeleiding planeconoom

16 uur

Tariefgroep 8: Planeconomie

Begeleiding projectmanager

5% van het berekende aantal uren, met inbegrip van de uren van de planeconoom

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het berekende aantal uren, met inbegrip van de uren van de planeconoom

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

Taxatie inbrengwaarde via wet WOZ

Per onbebouwd perceel

0,25 uur

Tariefgroepen 1 en 8: Jurist Grondzaken en Planeconomie

 

Nee

Per bebouwd perceel

0,25 uur

Tariefgroep 1 en 8: Jurist Grondzaken en Planeconomie

Projectmanagement

5% van het berekende aantal uren, met inbegrip van de uren van de planeconoom

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het totaal aantal uren, met inbegrip van de uren van de planeconoom

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

Hertaxatie inbrengwaarde

100% van de werkuren van de eerste taxatie inclusief de ambtelijke begeleidingsuren, projectmanagement, planeconomie en landmeten/vastgoedinformatie

n.v.t.

Uitgangspunt is dat één maal per 5 jaar een hertaxatie plaatsvindt.

Nee

2.2

Taxatie en aankopen onroerende zaken

 

Per onbebouwd perceel

24 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

 

Nee

Per gebouw met een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

48 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

Per te ontbinden huur of pachtovereenkomst

48 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

Per gebouw met een industriefunctie, winkelfunctie of kantoorfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

80 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

Per gebouw met een industriefunctie, winkelfunctie of kantoorfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving of een bijzonder object in een herstructureringsgebied

100 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

Per bijzonder object

80 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

Per bijzonder object in een herstructureringsgebied

100 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

Begeleiding projectmanager

10% van het totaal berekende aantal uren

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Begeleiding planeconoom

5% van het totaal berekende aantal uren

Tariefgroep 8: Planeconomie

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het totaal berekende aantal uren

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

2.3

Onteigening van onroerende zaken

Onteigening

Per administratieve procedure

134 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

 

Nee

Per gerechtelijke procedure

50 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

Advocaatkosten

 

Vaste prijs van € 32.700 per gerechtelijke procedure

Begeleiding projectmanager

10% van het aantal berekende werkuren voor de administratieve en gerechtelijke procedure

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Begeleiding planeconoom

5% van het berekende aantal werkuren voor de administratieve en gerechtelijke procedure

Tariefgroep 8: Planeconomie

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het berekende aantal werkuren voor de administratieve en gerechtelijke procedure

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

2.4

Vestigen voorkeursrecht

Vestigen voorkeursrecht

Per kostenverhaalsgebied met één of meer voorkeursrechten

60 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

 

Nee

Begeleiding projectmanager

10% van het totaal aantal berekende uren

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Begeleiding planeconoom

5% van het totaal aantal berekende uren

Tariefgroep 8: Planeconomie

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het totaal aantal berekende werkuren

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

2.5

Inrichtingsplan openbare ruimte

Ontwerpen inrichtingsplan

Volledige herziening

Globale uitwerking

Per 100 m2 verharding

1,5 uur

Tariefgroepen 2 en 9: Stedenbouw en Civieltechnisch projectleiden

 

Nee

Per 100 m2 groenvoorzieningen of water

1 uur

Tariefgroepen 2 en 9: Stedenbouw en Civieltechnisch projectleiden

Begeleiding projectmanager

5% van het totaal aantal uren voor de aanleg van verharding, groenvoorzieningen of water

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Begeleiding planeconoom

2,5% van het totaal aantal uren voor de aanleg van verharding, groenvoorzieningen of water

Tariefgroep 8: Planeconomie

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het totaal aantal uren voor de aanleg van verharding, groenvoorzieningen of water

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

Communicatie

5% van het totaal aantal uren voor de aanleg van verharding, groenvoorzieningen of water

Tariefgroep 6: Communicatie

2.6

Voorbereiding, toezicht en directievoering bij civieltechnische werken

2.6a

Slopen

Voorbereiding, aanbesteding en gunning

Per bestek

12 uren vermenigvuldigd met de verrekenfactor slopen uit tabel 6

Tariefgroep 11: Bestek schrijven/calculeren

Het bevoegd gezag bepaalt hoeveel bestekken nodig zijn.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Directievoeren

Per week uitvoeringstijd

1 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor slopen uit tabel 6

Tariefgroep 13: Directievoeren

De uitvoeringstijd is 8 uur per 300 m3 te slopen vastgoed. Een werkweek heeft 40 uren. Het aantal werkuren wordt verhoogd of verlaagd afhankelijk van de aanbestedingsvorm, het type te slopen onroerende zaken en de aanwezigheid van asbest (zie tabel 6).

Toezichthouden

Per week uitvoeringstijd

4 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor slopen uit tabel 6

Tariefgroep 14: Toezichthouden

De uitvoeringstijd is 8 uur per 300 m3 te slopen vastgoed. Een werkweek heeft 40 uren. Het aantal werkuren wordt verhoogd of verlaagd afhankelijk van de aanbestedingsvorm, het type te slopen onroerende zaken en de aanwezigheid van asbest (zie tabel 6).

Projectleiding: aanbesteding

Per bestek

4 uurvermenigvuldigd met de verrekenfactor slopen uit tabel 6

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

Het bevoegd gezag bepaalt hoeveel bestekken nodig zijn.Het aantal werkuren wordt verhoogd of verlaagd afhankelijk van de aanbestedingsvorm, het type te slopen onroerende zaken en de aanwezigheid van asbest (zie tabel 6).

Projectleiding: uitvoering werkzaamheden

Per week gedurende uitvoeringstijd

0,25 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor slopen uit tabel 6

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

De uitvoeringstijd is 8 uur per 300 m3 te slopen vastgoed.

2.6b

Integraal ophogen en voorbelasten

Bestek schrijven

Zie tabel 7

Het minimumbedrag is € 10.900.

Nee

Rapportage

Zie tabel 7

Het minimumbedrag is € 5.450.

Veldonderzoek

Per hectare

€ 2.180

Het minimumbedrag is € 4.360.

Inmeten

Per hectare

€ 545

Het minimumbedrag is € 1.090.

Directievoeren

Per week gedurende de aanbreng- en verwijdertijd

4 uur

Tariefgroep 13: Directievoeren

Het aantal weken aanbreng- en verwijdertijd bedraagt 1/5.000 van het aantal m3 grond dat wordt opgebracht of verwijderd.

Toezichthouden

Per week aanbreng- en verwijdertijd

4 uur

Tariefgroep 14: Toezichthouden

Het aantal weken aanbreng- en verwijdertijd bedraagt 1/5.000 van het aantal m3 grond dat wordt opgebracht of verwijderd.

Monitoren

Per jaar zettingstijd per hectare

€ 1.363

Het minimumbedrag is € 2.725 per hectare per jaar.

2.6c

Partieel ophogen en voorbelasten

Bestek schrijven

150% van de kosten van bestek bij integraal ophogen en voorbelasten

Het minimumbedrag is € 16.350.

Nee

Rapportage

100% van de kosten van rapportage bij integraal ophogen en voorbelasten

Het minimumbedrag is € 5.450.

Veldonderzoek

35% van de kosten van veldonderzoek en inmeten bij integraal ophogen en voorbelasten

Het minimumbedrag is € 1.526 per hectare.

Inmeten

35% van de kosten van veldonderzoek en inmeten bij integraal ophogen en voorbelasten

Het minimumbedrag is € 382 per hectare.

Directievoeren

35% van de kosten van directievoeren bij integraal ophogen

 

Toezichthouden

35% van de kosten van toezichthouden bij integraal ophogen en voorbelasten

 

Monitoren

35% van de kosten van monitoren bij integraal ophogen en voorbelasten

Het minimumbedrag is € 954.

2.6d

Bouw- en woonrijp maken

Opstellen voorlopig en definitief ontwerp (VO en DO)

Per ontwerp voor een kostenverhaalsdeelgebied

160 uur

Tariefgroep 10: Civieltechnisch ontwerpen

Het VO en DO zijn samen een ontwerp.Het aantal kostenverhaalsdeelgebieden is 2,5 per hectare kostenverhaalsgebied. In een kostenverhaalsgebied met meer dan 40% openbaar gebied wordt het aantal kostenverhaalsdeelgebieden verhoogd zoals aangegeven in tabel 8.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Opstellen rioleringsplan

Per hectare

7,5 uur

Tariefgroep 10: Civieltechnisch ontwerpen

 

Aanbesteden en gunnen

Per bestek

40 uur bestek schrijven/calculeren en 24 uur tekenen. Te vermenigvuldigen met verrekeningsfactor aanbestedingsvorm uit tabel 6

Tariefgroepen 11 en 12: Bestek schrijven/ calculeren en Tekenen

Bij uitleg- en uitbreidingslocaties 2 bestekken per kostenverhaalsdeelgebied en bij overige gebieden 1,5 bestek.Het aantal kostenverhaalsdeelgebieden wordt berekend zoals aangegeven in tabel 8.

Directievoeren

Per week uitvoeringstijd

5 uur vermenigvuldigd met verrekeningsfactor aanbestedingsvorm uit tabel 6

Tariefgroep 13: Directievoeren

De uitvoeringstijd is 24 weken per bestek. Als bodemsanering nodig is, wordt de uitvoeringstijd maximaal 32 weken per bestek. Het aantal bestekken is 2 bij uitleg- en uitbreidingslocaties en 1,5 bestek bij de overige locaties.

Toezichthouden

Per week uitvoeringstijd

10 uur vermenigvuldigd met verrekeningsfactor aanbestedingsvorm uit tabel 6

Tariefgroep 14: Toezichthouden

De uitvoeringstijd is 24 weken per bestek. Als bodemsanering nodig is, wordt de uitvoeringstijd maximaal 32 weken per bestek. Het aantal bestekken is 2 bij uitleg- en uitbreidingslocaties en 1,5 bestek bij de overige locaties.

Projectleiding: begeleiding ontwerpwerkzaamheden

Per ontwerp voor een deelgebied

24 uur

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

Het VO en DO zijn samen een ontwerp. Het aantal kostenverhaalsdeelgebieden wordt berekend zoals is aangegeven in tabel 8.

Projectleiding: begeleiding aanbestedingswerkzaamheden

Per bestek

16 uur vermenigvuldigd met de verreken-factor aanbestedingsvorm uit tabel 6

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

Bij uitbreiding en uitleg 2 bestekken per kostenverhaalsdeelgebied en bij overige gebieden 1,5 bestek.Het aantal kostenverhaalsdeelgebieden wordt berekend zoals is aangegeven in tabel 8.

Projectleiding: begeleiding uitvoeringswerkzaamheden

Per week uitvoeringstijd

1 uur

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

De uitvoeringstijd is 24 weken per bestek. Als bodemsanering nodig is, wordt de uitvoeringstijd maximaal 32 weken per bestek. Het aantal bestekken is 2 bij uitleg- en uitbreidingslocaties en 1,5 bestek bij de overige locaties.

2.7

Algemene financiële verantwoording en aansturing van het project, inclusief bestuurlijke besluitvorming

Projectmanager

Per jaar gedurende de looptijd van het project

30 uur

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

De looptijd is het aantal jaren vanaf de vaststelling van het besluit door het bevoegd gezag plus de historische looptijd. De historische looptijd is afhankelijk van de complexiteit van het project, minimaal 2 jaar en maximaal 4 jaar.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Projectmanagementassistent

Per jaar gedurende de looptijd van het project

100 uur

Tariefgroep 7b: Projectmanagementassistent

De werkuren voor de projectmanagementassistent zijn alleen van toepassing als de complexiteitsfactor hoger is dan 130%.

De looptijd is het aantal jaren vanaf de vaststelling van het besluit door het bevoegd gezag plus de historische looptijd. De historische looptijd is afhankelijk van de complexiteit van het project, minimaal 2 jaar en maximaal 4 jaar.

Planeconoom

Per jaar gedurende de looptijd van het project

64 uur

Tariefgroep 8: Planeconomie

De looptijd is het aantal jaren vanaf de vaststelling van het besluit door het bevoegd gezag plus de historische looptijd. De historische looptijd is afhankelijk van de complexiteit van het project, minimaal 2 jaar en maximaal 4 jaar.

Tabel 2. Tarieven

Tariefgroep

Deskundigheid

Uurtarief

1

Verwerving/juridisch

€ 118,–

2

Stedenbouw

€ 118,–

3

Voorbereiden en vaststellen plannen en besluiten Omgevingswet

€ 118,–

4a

Civiele en cultuurtechniek

€ 118,–

4b

Civiel technisch projectleiden

€ 118,–

4c

Civiel technisch ontwerpen

€ 118,–

4d

Bestek schrijven/calculeren

€ 92,–

4e

Tekenen

€ 82,–

4f

Directievoeren

€ 102,–

4g

Toezichthouden

€ 82,–

5

Landmeten/vastgoedinformatie

€ 92,–

6

Communicatie

€ 102,–

7a

Projectmanagement

€ 134,–

7b

Projectmanagementassistentie

€ 92,–

8

Planeconomie

€ 118,–

Tabel 2. Aantal werkuren omgevingsplan, projectbesluit en kostenverhaalregels

Oppervlakte kostenverhaalsgebied

Aantal werkuren omgevingsplan voor jurist omgevingsrecht, digitalisering

Aantal werkuren regels kostenverhaal omgevingsplan voor planeconoom en jurist grondzaken

Aantal werkuren projectbesluit en omgevingsvergunning voor jurist omgevingsrecht, digitalisering

Aantal werkuren regels kostenverhaal omgevingsplan voor planeconoom en jurist grondzaken bij projectbesluit en omgevingsplanvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit

< 0,5 ha

100 uur

38 uur

60 uur

25 uur

0,5 – 1 ha

200 uur

75 uur

120 uur

50 uur

1 – 3 ha

300 uur

113 uur

200 uur

75 uur

3 – 5 ha

400 uur

150 uur

300 uur

100 uur

5 – 10 ha

450 uur

173 uur

350 uur

115 uur

10 – 15 ha

500 uur

188 uur

400 uur

125 uur

15 – 20 ha

550 uur

300 uur

450 uur

200 uur

20 – 50 ha

600 uur

375 uur

500 uur

250 uur

> 50 ha

700 uur

450 uur

550 uur

300 uur

Tabel 3. Tarieven

Tariefgroep

Deskundigheid

€ per uur oktober 2020

Schaal CAR UWO

1

Jurist Grondzaken

128

11

2

Stedenbouw

128

11

3

Jurist Omgevingsrecht

128

11

4

Beleidsmedewerkers

128

11

5

Landmeten/vastgoedinformatie

101

9

6

Communicatie

112

10

7a

Projectmanagement

146

12

7b

Projectmanagementassistent

101

9

8

Planeconomie

128

11

9

Civieltechnisch projectleiden

128

11

10

Civieltechnisch ontwerpen

128

11

11

Bestek schrijven/calculeren

101

9

12

Tekenen

89

8

13

Directievoeren

112

10

14

Toezichthouden

89

8

Tabel 4. Samenstelling Complexiteitsfactoren

Algemene complexiteitsfactor

Complexiteitsfactor Stedenbouw

Ligging kostenverhaalsgebied

Ligging kostenverhaalsgebied

Type opgave

Type opgave

Verwervingssituatie

Onderzoeken

Type programma

Woon- en werkmilieu

Onderzoeken

 
Tabel 3. Invloedsfactoren grondexploitatie

Invloedsfactor grondexploitatie

en onderscheidende kenmerken

Percentage

A Omvang exploitatiegebied

 

0 ha

– 90%

Meer dan 0 tot ten hoogste 15 ha

(0,06 x oppervlakte exploitatiegebied -0,9) x 100%

Meer dan 15 tot ten hoogste 50 ha

(0,014286 x oppervlakte exploitatiegebied -0,21429) x 100%

Meer dan 50 tot ten hoogste 70 ha

(0,0075 x oppervlakte exploitatiegebied +0,125) x 100%

Meer dan 70 tot ten hoogste 150 ha

(0,001875 x oppervlakte exploitatiegebied +0,51875) x 100%

Meer dan 150 ha

80%

B Ligging exploitatiegebied

 

Uitleglocatie (buiten de bebouwde kom, waarin ten minste 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

0%

Inbreidingslocatie (binnen de bebouwde kom, waarin ten minste 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

25%

Uitbreidingslocatie (buiten de bebouwde kom, waarin minder dan 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

25%

Binnenstedelijke locatie (binnen de bebouwde kom, waarin minder dan 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

50%

Historisch gebied (exploitatiegebied waarvan:

a. meer dan 10% van de grondoppervlakte behoort tot monumenten of archeologische monumenten, of

b. de grondoppervlakte die ander cultureel erfgoed betreft, voor zover dat is beschermd op grond van artikel 4.2 of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet, tezamen met de grondoppervlakte die behoort tot monumenten of archeologische monumenten meer dan 50% van de totale grondoppervlakte omvat)

100%

C Type opgave

 

Geen herstructureringsgebied

0%

Herstructureringsgebied (exploitatiegebied waarin voor meer dan 50% van de uitgeefbare grondoppervlakte sprake is van functieverandering van de bestaande bebouwing, van sloop met vervangende nieuwbouw of van ingrijpende renovatie van de bebouwing, waarbij ook de verkaveling en de openbare ruimte worden gewijzigd)

150%

D Verwervingssituatie

 

Geen gerechtelijke onteigening

0%

Gerechtelijke onteigening

10%

E Programma

 

Alleen bedrijvigheid

– 25%

Alleen woningbouw

0%

Bijeenkomstfunctie/kantoorfunctie/logiesfunctie/sportfunctie/winkelfunctie2

10%

Celfunctie/gezondheidszorgfunctie/onderwijsfunctie2

25%

Bedrijvigheid of woningbouw samen met een of meer van de voornoemde functies als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving

10% plus het percentage van de van de van toepassing zijnde functie(s)

F Onderzoeken

 

Geen van de hierna genoemde onderzoeken

0%

Het hoogste van toepassing zijnde percentage van:

 

Milieueffectrapportage

50%

Nader onderzoek luchtkwaliteit

40%

Nader archeologisch onderzoek

30%

Bodemsanering

20%

G Bodemgesteldheid

 

Meer dan 33% van het exploitatiegebied heeft een veenbodem, klei op veen of bouwfysisch vergelijkbare bodemsoort die wordt voorbelast alvorens tot bouwen kan worden overgegaan

50%

Ten hoogste 33% van het exploitatiegebied heeft een veenbodem, klei op veen of bouwfysisch vergelijkbare bodemsoort die wordt voorbelast alvorens tot bouwen kan worden overgegaan en minder dan 67% van het exploitatiegebied heeft een bodem die zonder voorbelasten kan worden bebouwd

25%

Ten minste 67% van het exploitatiegebied heeft een bodem die zonder voorbelasten kan worden bebouwd

0%

H Wijze van aanbesteden

 

Openbaar

25%

Onderhands

0%

Meervoudig onderhands

0%

Europees

100%

Design&control

300%

Turn key

300%

I Type te slopen onroerende zaak

 

(Agrarisch) bedrijven/kassen

–100%

Overige onroerende zaken

0%

J. Aanwezigheid asbest

 

Percentage asbest per m3 sloopafval

Gelijk aan het voormelde percentage

Tabel 5. Indicatoren voor complexiteit

Indicator en categorieën

Opslagpercentage

I. Ligging kostenverhaalsgebied

 

Uitleglocatie (buiten de bebouwde kom, waar ten minste 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

0%

Uitbreidingslocatie (buiten de bebouwde kom, waar minder dan 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

0%

Inbreidingslocatie (binnen de bebouwde kom, waar ten minste 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

25%

Binnenstedelijke locatie (binnen de bebouwde kom, waarin minder dan 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

50%

Historische locatie waarvan:

a. meer dan 10% van de grondoppervlakte behoort tot monumenten of archeologische monumenten, of

b. de grondoppervlakte die ander cultureel erfgoed betreft, voor zover dat is beschermd op grond van artikel 4.2 of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet, tezamen met de grondoppervlakte die behoort tot monumenten of archeologische monumenten, meer dan 50% van de totale grondoppervlakte omvat.

100%

II. Type opgave

 

Geen herstructureringsgebied

0%

Herstructureringsgebied: kostenverhaalsgebied waarin voor meer dan 50% van de grondoppervlakte, waarop kostenverhaalplichtige bouwactiviteiten worden gerealiseerd, sprake is van functieverandering van de bestaande bebouwing, van sloop met vervangende nieuwbouw of van ingrijpende renovatie van de bebouwing, waarbij ook de verkaveling en de openbare ruimte worden gewijzigd.

150%

III. Verwervingssituatie

 

Geen bekrachtigingsprocedure onteigeningsbeschikking

0%

Bekrachtigingsprocedure onteigeningsbeschikking

10% per bekrachtigingsprocedure met een maximum van 20%.

IV. Programma

 

Alleen bedrijvigheid

-25%

Alleen woningbouw

0%

Bijeenkomstfunctie/kantoorfunctie/logiesfunctie/sportfunctie/winkelfunctie2

10%

Celfunctie/gezondheidszorgfunctie/onderwijsfunctie2

25%

Bedrijvigheid of woningbouw samen met een of meer van de voornoemde gebruiksfuncties als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

10% plus het percentage van de van de van toepassing zijnde functie(s)

V. Onderzoeken

 

Geen van de hierna genoemde onderzoeken

0%

Het hoogste van toepassing zijnde percentage van:

 

Milieueffectrapportage

50%

Nader onderzoek luchtkwaliteit

40%

Nader archeologisch onderzoek

30%

Bodemsanering

20%

VI. Woon- werkmilieu3

 

0 - 30 woningen per hectare (suburbaan)

0%

30 - 100 woningen per hectare (stedelijk)

-100%

> 100 woningen per hectare

-150%

  • 1

    Alleen van toepassing als geen sprake is van een historische locatie. Terug naar link van noot.

  • 2

    Deze percentages worden bij elkaar opgeteld als ze van toepassing zijn op het project. Terug naar link van noot.

  • 3

    In kostenverhaalsgebieden waar ook andere functies dan wonen voorkomen, wordt het bruto vloeroppervlak daarvan omgerekend in woonequivalenten. Daarbij geldt dat 1 woonequivalent gelijk staat aan 100 vierkante meter bruto vloeroppervlak. Terug naar link van noot.

Tabel 6. Verrekenfactoren bij slopen en bouw- en woonrijp maken

stcrt-2021-34636-8.png

Aantal openbare aanbestedingen

Aantal inclusief opslag

Aantal Europese aanbestedingen

Aantal inclusief opslag

1

1

1

1

2

1,08

2

1,33

3

1,16

3

1,66

Enzovoorts

Bij elke aanbesteding meer een verhoging met 0,08

Enzovoorts

Bij elke aanbesteding meer een verhoging met 0,33

Verrekenfactor type te slopen onroerende zaak = 100% - (0,5 x percentage agrarische bedrijfsgebouwen en kassen)

Verrekenfactor aanwezigheid asbest = 100% + het percentage asbestvervuiling afgerond op gehele getallen

Verrekenfactor slopen = verrekenfactor aanbestedingen x verrekenfactor type te slopen onroerende zaak x verrekenfactor asbest

Tabel 4. Bestek en rapportage bij meer dan 60% van het exploitatiegebied ophogen en voorbelasten

Grootte van het op te hogen of voor te belasten gebied1

Bestek

Rapportage

Ten hoogste te verhalen plankosten per ha

Ten hoogste te verhalen plankosten bedragen ten minste:

Ten hoogste te verhalen plankosten per ha

Ten hoogste te verhalen plankosten bedragen ten minste:

<10 ha

€ 10.000,–

€ 5.000,–

10 tot 15 ha

€ 900,–

€ 10.000,–

€ 450,–

€ 5.000,–

15 tot 50 ha

€ 750,–

€ 13.500,–

€ 375,–

€ 6.750,–

50 tot 100 ha

€ 500,–

€ 37.500,–

€ 250,–

€ 18.750,–

≥100 ha

€ 50.000,–

€ 25.000,–

  • 1

    Als sprake is van exploitatiedeelgebieden, wordt onder de grootte verstaan de gemiddelde grootte van de exploitatiedeelgebieden. Die wordt berekend door de totale oppervlakte van het exploitatiegebied te delen door het feitelijke aantal exploitatiedeelgebieden. Terug naar link van noot.

Tabel 7. Bestek en rapportage bij ophogen en voorbelasten

Grootte van het op te hogen of voor te belasten gebied*

 

Bestek

 
 

Rapportage:

 
 

Ten minste opp. in ha

Ten hoogste opp. in ha

Percentage

Ten minste

Ten hoogste

Per ha

Ten minste

Ten hoogste

Per ha

Groter dan 0

10

100

€ 10.900

€ 10.900

€ 1.100

€ 5.450

€ 5.450

€ 550

Groter dan 10

15

90

€ 10.900

€ 14.850

€ 1.000

€ 5.450

€ 7.425

€ 500

Groter dan 15

50

75

€ 14.850

€ 41.250

€ 825

€ 7.425

€ 20.625

€ 425

Groter dan 50

100

50

€ 41.250

€ 55.000

€ 550

€ 20.625

€ 27.500

€ 275

Groter dan 100

Geen limiet

Vast bedrag

€ 55.000

€ 55.000

 

€ 27.500

€ 27.500

 
* Als sprake is van kostenverhaalsdeelgebieden, wordt onder de grootte verstaan de gemiddelde grootte van de kostenverhaalsdeelgebieden die wordt berekend door de totale oppervlakte van het kostenverhaalsgebied te delen door het feitelijke aantal kostenverhaalsdeelgebieden.
Tabel 8. Verhoging aantal deelgebieden bij bouw- en woonrijp maken in kostenverhaalsgebieden met meer dan 40% openbaar gebied

Norm: 1 deelgebied per 2,5 hectare kostenverhaalsgebied

Als het openbaar gebied meer dan 40% van het oppervlak van het kostenverhaalsgebied omvat:1 procentpunt meer openbaar gebied = 1% meer deelgebieden

Percentage openbaar gebied

Verrekenfactor aantal kostenverhaalsdeelgebieden

40%

1,00

41%

1,01

42%

1,02

...

...

≥ 60%

1,20

XX

Na bijlage XXXIV wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

BIJLAGE XXXIVa BIJ DE ARTIKELEN 13.2, 13.3, 13.4, 13.5, TWEEDE EN DERDE LID, EN 13.9, EERSTE LID, VAN DEZE REGELING (KOSTENVERHAAL ZONDER TIJDVAK)

Tabel 1. Producten en de berekeningswijze van de ten hoogste te verhalen plankosten per kostenverhaalsgebied
 

Product of activiteit

Onderdeel

Berekeningswijze (hoeveelheid x prijs)

Nadere bepalingen

Complexiteitsfactor van toepassing?

(tabellen 4 en 5)

Aantallen eenheden en werkuren per kostenverhaalsgebied

Uurtarief dat van toepassing is op basis van tabel 3 of vaste prijs

1.

Omgevingsplan

1.1

Scenario ten behoeve van vaststellen kostenplafond

Scenario

Kostenverhaalsgebied < 5 ha

56 uur indien een stedenbouwkundig plan beschikbaar is,132 uur zonder stedenbouwkundig plan

Tariefgroepen 2, 3 en 9: Stedenbouw, Jurist Omgevingsrecht en Civieltechnisch projectleiden

De plankosten zijn het resultaat van de vermenigvuldiging aantal x percentage x uurtarief

Ja, algemene complexiteitsfactor

Kostenverhaalsgebied 5 - 20 ha

84 uur indien een stedenbouwkundig plan beschikbaar is,160 uur zonder stedenbouwkundig plan

Kostenverhaalsgebied > 20 ha

100 uur indien een stedenbouwkundig plan beschikbaar is,192 uur zonder stedenbouwkundig plan

Projectmanagement

10% van het aantal werkuren op basis van de omvang van het kostenverhaalsgebied

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het aantal werkuren op basis van de omvang van het kostenverhaalsgebied

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

1.2

Opstellen en vaststellen omgevingsplan

Opstellen omgevingsplan

Uitwerken omgevingsplan, met inbegrip van digitalisering en kaartmateriaal

100% van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 3: Jurist Omgevingsrecht

 

Ja, algemene complexiteitsfactor

Projectmanagement

7,5% van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Stedenbouw

10% van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 2: Stedenbouw

Planeconomie

1% van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 8: Planeconomie

Beleidsafdelingen

10 % van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 4: Beleidsmedewerkers

Communicatie

5% van het aantal werkuren volgens tabel 2, tweede kolom

Tariefgroep 6: Communicatie

Opstellen regels kostenverhaal

Planeconomie en Grondzaken

100% van het aantal werkuren volgens tabel 2, derde kolom

Tariefgroepen 1 en 8: Jurist Grondzaken en Planeconomie

 

Ja, algemene complexiteitsfactor

Projectmanagement

10% van het aantal werkuren volgens tabel 2, derde kolom

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

1.3

Stedenbouwkundig plan

 

Per gebouw met een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

1,5 uur

Tariefgroep 2: Stedenbouw

 

Ja, complexiteitsfactor Stedenbouw

Per 100 m2 grond, waarop kostenverhaalplichtige bouwactiviteiten worden gerealiseerd, die niet bedoeld is voor woningbouw

0,25 uur

Tariefgroep 2: Stedenbouw

Opslag bij kostenverhaalsgebied met maatschappelijke functies

40 uur

Tariefgroep 2: Stedenbouw

Projectmanagement

15% van het aantal uren op basis van het bouwprogramma, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Planeconomie

10% van het aantal uren op basis van het bouwprogramma, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 8: Planeconomie

Communicatie

7,5% van het aantal uren op basis van het bouwprogramma, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 6: Communicatie

Civiele techniek

10% van het aantal uren op basis van het bouwprogramma, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het op basis van het bouwprogramma berekende aantal uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

1.4

Beeldkwaliteitsplan

Opstellen beeldkwaliteitsplan

Per gebouw met een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

0,5 uur

Tariefgroep 2: Stedenbouw

 

Nee

Per 100 m2 grond waarop kostenverhaalsplichtige bouwactiviteiten worden gerealiseerd die niet is bedoeld voor woningbouw

0,25 uur

Opslag bij maatschappelijk programma

40 uur

Projectmanagement

10% van het op basis van het bouwprogramma berekende aantal uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Planeconomie

2,5% van het op basis van het bouwprogramma berekende aantal uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 8: Planeconomie

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het op basis van het bouwprogramma berekende aantal uren, met inbegrip van de eventuele opslag voor maatschappelijke functies

Tariefgroep 5: Landmeten/

vastgoedinformatie

2.

Verwerving

2.1

Taxatie inbrengwaarde percelen

Eerste taxatie inbrengwaarde via onafhankelijke taxatie

Per onbebouwd perceel

1 uur

Tarief 1: Jurist Grondzaken

Ambtelijke begeleiding altijd meetellen; in het totaal ten minste 20 uur voor de eerste onafhankelijke taxatie.

Nee

Per bebouwd perceel

2 uur

Ambtelijke begeleiding door planeconoom

16 uur

Tariefgroep 8: Planeconomie

Projectmanagement

5% van het berekende aantal uren, met inbegrip van de ambtelijke begeleiding

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het berekende aantal uren, met inbegrip van de ambtelijke begeleiding

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

Eerste taxatie inbrengwaarde via wet WOZ

Per onbebouwd perceel

0,25 uur

Tariefgroep 8: Planeconomie

 

Nee

Per bebouwd perceel

0,25 uur

Projectmanagement

5% van het berekende aantal uren

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het berekende aantal uren

Tariefgroep 5: Landmeten/vast-goedinformatie

Hertaxatie inbrengwaarde bij onafhankelijke taxatie

100% van de uren van de eerste taxatie van bebouwde en onbebouwde percelen met inbegrip van 16 uur ambtelijke begeleiding en uren projectmanagement en landmeten/vastgoedinformatie

Tariefgroep 8: Planeconomie

Uitgangspunt is dat gedurende de looptijd één maal per 5 jaar een hertaxatie plaatsvindt.

Nee

Hertaxatie inbrengwaarde bij taxatie via WOZ

100% van de uren van de eerste taxatie van bebouwde en onbebouwde percelen met inbegrip van 16 uur ambtelijke begeleiding en uren projectmanagement en landmeten/vastgoedinformatie

Tariefgroep 8: Planeconomie

2.2

Taxatie en aankopen onroerende zaken

 

Per onbebouwd perceel

24 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

 

Nee

Per gebouw met een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

48 uur

Per te ontbinden huur- of pachtovereenkomst

48 uur

Per gebouw met een industriefunctie, winkelfunctie of kantoorfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

80 uur

Per bijzonder object

80 uur

Per gebouw met een industriefunctie, winkelfunctie of kantoorfunctie als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving of een bijzonder object in een herstructureringsgebied

100 uur

Projectmanagement

10% van het aantal uren per verwerving

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Planeconomie

5% van het aantal uren per verwerving

Tariefgroep 8 Planeconomie

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het aantal uren per verwering

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

2.3

Onteigening van onroerende zaken

Onteigening

Per procedure van de voorbereiding van een onteigeningsbeschikking

134 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

 

Nee

Per gerechtelijke procedure

50 uur

Advocaatkosten

 

Vaste prijs van € 32.700 per gerechtelijke procedure

Projectmanagement

10% van het aantal uren voor de voorbereiding van de onteigeningsbeschikking en de gerechtelijke procedure

Tarief 7a: Projectmanagement

Planeconomie

5% van het aantal uren voor de voorbereiding van de onteigeningsbeschikking en de gerechtelijke procedure

Tariefgroep 8: Planeconomie

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het aantal uren voor de voorbereiding van de onteigeningsbeschikking en de gerechtelijke procedure

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

2.4

Vestigen voorkeursrecht

Vestigen voorkeursrecht

Per kostenverhaalsgebied met één of meer voorkeursrechten

60 uur

Tariefgroep 1: Jurist Grondzaken

 

Nee

Begeleiding projectmanager

10% van het aantal uren per voorkeursrecht

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Begeleiding planeconoom

5% van het aantal uren per voorkeursrecht

Tariefgroep 8: Planeconomie

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het aantal uren per voorkeursrecht

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

2.5

Inrichtingsplan openbare ruimte

Ontwerp inrichtingsplan voor openbare voorzieningen die door de gemeente worden aangelegd

Per 100 m2 verharding

1,5 uur

Tariefgroepen 2 en 9: Stedenbouw en Civieltechnisch projectleiden

 

Nee

Per 100 m2 groen en water

1 uur

Projectmanagement

5% van het totaal aantal uren voor de aanleg van verharding, groenvoorzieningen of water

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

Planeconomie

2,5% van het totaal aantal uren voor de aanleg van verharding, groenvoorzieningen of water

Tariefgroep 8: Planeconomie

Communicatie

5% van het totaal aantal uren voor de aanleg van verharding, groenvoorzieningen of water

Tariefgroep 6: Communicatie

Landmeten en vastgoedinformatie

1% van het totaal aantal uren voor de aanleg van verharding, groenvoorzieningen of water

Tariefgroep 5: Landmeten/vastgoedinformatie

2.6

Voorbereiding, directievoering en toezicht, inclusief civieltechnische onderzoeken

2.6a

Slopen

Voorbereiding, aanbesteding en gunning

Per bestek

12 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor aanbestedingsvorm uit tabel 6

Tariefgroep 11: Bestek schrijven/

calculeren

Het bevoegd gezag bepaalt hoeveel bestekken nodig zijn.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Directievoeren

Per week gedurende de uitvoeringstijd

1 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor slopen uit tabel 6

Tariefgroep 13: Directievoeren

De uitvoeringstijd is 8 uur per 300 m3 te slopen vastgoed. Een werkweek heeft 40 werkuren. Het aantal werkuren wordt verhoogd of verlaagd afhankelijk van de aanbestedingsvorm, het type te slopen onroerende zaken en de aanwezigheid van asbest (zie tabel 6).

Toezichthouden

Per week gedurende de uitvoeringstijd

4 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor slopen uit tabel 6

Tariefgroep 14: Toezichthouden

De uitvoeringstijd is 8 uur per 300 m3 te slopen vastgoed. Een werkweek heeft 40 werkuren. Het aantal werkuren wordt verhoogd of verlaagd afhankelijk van de aanbestedingsvorm, het type te slopen onroerende zaken en de aanwezigheid van asbest (zie tabel 6).

Projectleiding: begeleiding en aanbesteding

Per bestek

4 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor slopen uit tabel 6

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

Een bestek per 2,5 ha kostenverhaalsgebied. Het aantal werkuren wordt verhoogd of verlaagd afhankelijk van de aanbestedingsvorm, het type te slopen onroerende zaken en de aanwezigheid van asbest (zie tabel 6).

Projectleiding: uitvoering werkzaamheden

Per week gedurende uitvoeringstijd

0,25 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor slopen uit tabel 6

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

De uitvoeringstijd is 8 uur per 300 m3 te slopen vastgoed.

2.6b

Ophogen en voorbelasten

Bestek schrijven

Zie tabel 7

Het minimumbedrag is € 10.900.

Nee

Rapportage

Zie tabel 7

Het minimumbedrag is € 5.450.

Veldonderzoek

Per hectare

€ 2.180

Het minimumbedrag per hectare voor verharding op te hogen grond is € 4.360.

Inmeten

Per hectare

€ 545

Het minimumbedrag is € 1.090.

Directievoeren

Per week gedurende de aanbreng- en verwijdertijd

4 uur

Tariefgroep 13: Directievoeren

Het aantal weken aanbreng- en verwijdertijd bedraagt 1/5.000 van het aantal m3 grond dat wordt opgebracht of verwijderd.

Toezichthouden

Per week gedurende de aanbreng- en verwijdertijd

4 uur

Tariefgroep 14: Toezichthouden

Het aantal weken aanbreng- en verwijdertijd bedraagt 1/5.000 van het aantal m3 grond dat wordt opgebracht of verwijderd.

Monitoren

Per jaar tussen de start van het voorbelasten of ophogen en het moment waarop de eindzetting is bereikt per hectare

€ 1.363

Het minimumbedrag is € 2.725.

2.6c

Bouw- en woonrijp maken

Opstellen voorlopig en definitief ontwerp

Per ontwerp voor een kostenverhaalsdeelgebied

160 uur

Tariefgroep 10: Civieltechnisch ontwerpen

Het voorlopig en definitief ontwerp worden samen als één ontwerp aangemerkt. Het aantal kostenverhaalsdeelgebieden wordt berekend zoals aangegeven in tabel 8.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Opstellen rioleringsplan

Per hectare

7,5 uur

Tariefgroep 10: Civieltechnisch ontwerpen

 

Ja, algemene complexiteitsfactor

Aanbesteden en gunnen

Per bestek

40 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor aanbestedingsvorm uit tabel 6

Tariefgroep 11: Bestek schrijven/

Calculeren

Er zijn 2 bestekken per kostenverhaalsdeelgebied op uitleg- en uitbreidingslocaties en 1,5 bestek per kostenverhaaldeelgebied in overige gebieden. Het aantal kostenverhaalsdeelgebieden wordt berekend zoals aangegeven in tabel 8.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Tekenen

Per bestek

24 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor aanbestedingsvorm uit tabel 6

Tariefgroep 12: Tekenen

Directievoeren

Per week uitvoeringstijd

5 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor aanbestedingsvorm uit tabel 6

Tariefgroep 13: Directievoeren

De uitvoeringstijd is 24 weken per bestek. Als bodemsanering nodig is, is de uitvoeringstijd maximaal 32 weken per bestek. Het aantal bestekken is 2 per kostenverhaalsdeelgebied bij uitleg- en uitbreidingslocaties en 1,5 bestek bij de overige locaties. Het aantal kostenverhaalsdeelgebieden wordt berekend zoals aangegeven in tabel 8.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Toezichthouden

Per week uitvoeringstijd

10 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor aanbestedingsvorm uit tabel 6

Tariefgroep 14: Toezichthouden

Het aantal weken uitvoeringstijd bedraagt 24 weken per bestek en ten hoogste 8 weken extra bij bodemsanering. Het aantal bestekken bedraagt twee per kostenverhaalsdeel-gebied voor uitleg- en uitbreidingslocaties en 1,5 bestek bij de overige locaties. Het aantal kostenverhaalsdeelgebieden wordt berekend zoals is aangegeven in tabel 8.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Projectleiding: Begeleiding ontwerpwerkzaamheden

Per ontwerp voor een kostenverhaalsdeelgebied

24 uur

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

Het voorlopig en het definitief ontwerp worden samen als één ontwerp aangemerkt. Het aantal kostenverhaalsdeelgebieden wordt berekend zoals is aangegeven in tabel 8.

Ja, algemene complexiteitsfactor

Projectleiding: Begeleiding aanbestedingswerkzaamheden

Per bestek

20 uur vermenigvuldigd met de verrekenfactor aanbestedingsvorm uit tabel 6

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

Het aantal weken uitvoeringstijd bedraagt 24 weken per bestek en ten hoogste 8 weken extra bij bodemsanering.

Het aantal bestekken bedraagt 2 per kostenverhaalsdeelgebied voor uitleg- en uitbreidingslocaties en 1,5 bestek bij de overige locaties. Het aantal kostenverhaalsdeelgebieden wordt berekend zoals aangegeven in tabel 8.

Nee

Projectleiding: Begeleiding uitvoeringswerkzaamheden

Per week uitvoeringstijd

1 uur

Tariefgroep 9: Civieltechnisch projectleiden

Het aantal weken uitvoeringstijd bedraagt 24 weken per bestek en ten hoogste 8 weken extra bij bodemsanering.

Het aantal bestekken bedraagt 2 per kostenverhaalsdeelgebied voor uitleg- en uitbreidingslocaties en 1,5 bestek bij de overige locaties. Het aantal kostenverhaalsdeelgebieden wordt berekend zoals aangegeven in tabel 8.

Nee

2.7

Algemene financiële aansturing en verantwoording van het project, inclusief bestuurlijke besluitvorming

2.7a

Projectmanagement

Vaste jaarlijkse kosten

Per jaar gedurende de looptijd

30 uur

Tariefgroep 7a: Projectmanagement

De looptijd is het aantal jaren vanaf de vaststelling van het besluit door het bevoegd gezag plus de historische looptijd. De historische looptijd is afhankelijk van de complexiteit van het project, minimaal 2 jaar en maximaal 4 jaar.

Ja, algemene complexiteitsfactor

2.7b

Projectmanagementassistentie

Vaste jaarlijkse kosten

Per jaar gedurende de looptijd

100 uur

Tariefgroep 7b: Projectmanagementassistent

De werkuren voor de projectmanagementassistent zijn alleen van toepassing als de complexiteitsfactor hoger is dan 130%. De looptijd van het project wordt door het bevoegd gezag bepaald.

De looptijd is het aantal jaren vanaf de vaststelling van het besluit door het bevoegd gezag plus de historische looptijd. De historische looptijd is afhankelijk van de complexiteit van het project, minimaal 2 jaar en maximaal 4 jaar.

2.7c

Planeconomie

Vaste jaarlijkse kosten

Per jaar gedurende de looptijd

64 uur

Tariefgroep 8: Planeconomie

De looptijd is het aantal jaren vanaf de vaststelling van het besluit door het bevoegd gezag plus de historische looptijd. De historische looptijd is afhankelijk van de complexiteit van het project, minimaal 2 jaar en maximaal 4 jaar.

Tabel 2. Aantal werkuren omgevingsplan

Oppervlakte kostenverhaalsgebied

Aantal werkuren omgevingsplan voor jurist omgevingsrecht, digitalisering en communicatie

Aantal werkuren regels kostenverhaal omgevingsplan voor planeconoom

< 0,5 ha

60 uur

38 uur

0,5 – 1 ha

120 uur

75 uur

1 – 3 ha

200 uur

113 uur

3 – 5 ha

300 uur

150 uur

5 – 10 ha

350 uur

173 uur

10 – 15 ha

400 uur

188 uur

15 – 20 ha

450 uur

300 uur

20 – 50 ha

500 uur

375 uur

> 50 ha

550 uur

450 uur

Tabel 3. Tarieven

Tariefgroep

Deskundigheid

€ per uur oktober 2020

Schaal CAR UWO

1

Jurist Grondzaken

128

11

2

Stedenbouw

128

11

3

Jurist Omgevingsrecht

128

11

4

Beleidsmedewerkers

128

11

5

Landmeten/vastgoedinformatie

101

9

6

Communicatie

112

10

7a

Projectmanagement

146

12

7b

Projectmanagementassistent

101

9

8

Planeconomie

128

11

9

Civieltechnisch projectleiden

128

11

10

Civieltechnisch ontwerpen

128

11

11

Bestek schrijven/calculeren

101

9

12

Tekenen

89

8

13

Directievoeren

112

10

14

Toezichthouden

89

8

Tabel 4. Complexiteitsfactoren

Algemene complexiteitsfactor

Complexiteitsfactor Stedenbouw

Ligging kostenverhaalsgebied

Ligging kostenverhaalsgebied

Type opgave

Type opgave

Verwervingssituatie

Onderzoeken

Type programma

Woon- en werkmilieu

Onderzoeken

 
Tabel 5. Indicatoren voor complexiteit

Indicator en categorieën

Opslagpercentage

I. Ligging kostenverhaalsgebied

 

Uitleglocatie (buiten de bebouwde kom, waarin ten minste 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

0%

Uitbreidingslocatie (binnen de bebouwde kom, waarin ten minste 70% respectievelijk minder dan 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

0%

Inbreidingslocatie (binnen de bebouwde kom, waarin ten minste 70% respectievelijk minder dan 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

25%

Binnenstedelijke locatie (binnen de bebouwde kom, waarin minder dan 70% van de grondoppervlakte onbebouwd is)1

50%

Historische locatie waarvan:

a. meer dan 10% van de grondoppervlakte behoort tot monumenten of archeologische monumenten, of

b. de grondoppervlakte die ander cultureel erfgoed betreft, voor zover dat is beschermd op grond van artikel 4.2 of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet, tezamen met de grondoppervlakte die behoort tot monumenten of archeologische monumenten meer dan 50% van de totale grondoppervlakte omvat.

100%

II. Type opgave

 

Geen herstructureringsgebied

0%

Herstructureringsgebied: kostenverhaalsgebied waarin voor meer dan 50% van de uitgeefbare grondoppervlakte sprake is van functieverandering van de bestaande bebouwing, van sloop met vervangende nieuwbouw of van ingrijpende renovatie van de bebouwing, waarbij ook de verkaveling en de openbare ruimte worden gewijzigd.

150%

III. Verwervingssituatie

 

Geen bekrachtigingsprocedure onteigeningsbeschikking

0%

Bekrachtigingsprocedure onteigeningsbeschikking

10% per bekrachtigingsprocedure met een maximum van 20%

IV. Type Programma

 

Alleen bedrijvigheid

-25%

Alleen woningbouw

0%

Bijeenkomstfunctie/kantoorfunctie/logiesfunctie/sportfunctie/winkelfunctie2

10%

Celfunctie/gezondheidszorgfunctie/onderwijsfunctie2

25%

Bedrijvigheid of woningbouw samen met een andere functie met een of meer van de voornoemde gebruiksfuncties als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving

10% plus het percentage van de betrokken overige functies

V. Onderzoeken

 

Geen van de hierna genoemde onderzoeken

0%

Het hoogste van toepassing zijnde percentage van:

 

Milieueffectrapportage

50%

Nader onderzoek luchtkwaliteit

40%

Nader archeologisch onderzoek

30%

Bodemsanering

20%

VI. Woon- werkmilieu3

 

0 - 30 woningen per hectare (suburbaan)

0%

30 - 100 woningen per hectare (stedelijk)

-100%

> 100 woningen per hectare

-150%

  • 1

    Alleen van toepassing als geen sprake is van historisch gebied. Terug naar link van noot.

  • 2

    Deze percentages worden bij elkaar opgesteld als ze van toepassing zijn op het project. Terug naar link van noot.

  • 3

    In kostenverhaalsgebieden waar ook andere functies dan wonen voorkomen, wordt het bruto vloeroppervlak daarvan omgerekend in woonequivalenten. Daarbij geldt dat 1 woonequivalent gelijk staat aan 100 vierkante meter bruto vloeroppervlak. Terug naar link van noot.

Tabel 6. Verrekenfactoren bij slopen en bouw- en woonrijp maken

stcrt-2021-34636-9.png

Aantal openbare aanbestedingen

Aantal inclusief opslag

Aantal Europese aanbestedingen

Aantal inclusief opslag

1

1

1

1

2

1,08

2

1,33

3

1,16

3

1,66

Enzovoorts

Bij elke aanbesteding meer een verhoging met 0,08

Enzovoorts

Bij elke aanbesteding meer een verhoging met 0,33

Verrekenfactor type te slopen onroerende zaak = 100% - (0,5 x percentage agrarische bedrijfsgebouwen en kassen)

Verrekenfactor aanwezigheid asbest = 100% + het percentage asbestvervuiling afgerond op gehele getallen

Verrekenfactor slopen = verrekenfactor aanbestedingen x verrekenfactor type te slopen onroerende zaak x verrekenfactor asbest

Tabel 7. Bestek en rapportage bij ophogen en voorbelasten

Grootte van het op te hogen of voor te belasten gebied*

 

Bestek

 
 

Rapportage:

 
 

Ten minste opp. in ha

Ten hoogste opp. in ha

Percentage

Ten minste

Ten hoogste

Per ha

Ten minste

Ten hoogste

Per ha

Groter dan 0

10

100

€ 10.900

€ 10.900

€ 1.100

€ 5.450

€ 5.450

€ 550

Groter dan 10

15

90

€ 10.900

€ 14.850

€ 1.000

€ 5.450

€ 7.425

€ 500

Groter dan 15

50

75

€ 14.850

€ 41.250

€ 825

€ 7.425

€ 20.625

€ 425

Groter dan 50

100

50

€ 41.250

€ 55.000

€ 550

€ 20.625

€ 27.500

€ 275

Groter dan 100

Geen limiet

Vast bedrag

€ 55.000

€ 55.000

 

€ 27.500

€ 27.500

 
* Als sprake is van kostenverhaalsdeelgebieden, wordt onder de grootte verstaan de gemiddelde grootte van de kostenverhaalsdeelgebieden die wordt berekend door de totale oppervlakte van het kostenverhaalsgebied te delen door het feitelijke aantal deelgebieden.
Tabel 8. Verhoging aantal kostenverhaalsdeelgebieden voor bouw- en woonrijp maken in kostenverhaalsgebieden met meer dan 40% openbaar gebied

Norm: 1 kostenverhaalsdeelgebied per 2,5 hectare kostenverhaalsgebied

Als het openbaar gebied meer dan 40% van het oppervlak van het kostenverhaalsgebied omvat:1 procentpunt meer openbaar gebied = 1% meer kostenverhaalsdeelgebieden

Percentage openbaar gebied

Verrekenfactor aantal kostenverhaalsdeelgebieden

40%

1,00

41%

1,01

42%

1,02

...

...

≥ 60%

1,20

HOOFDSTUK 2 INTREKKING REGELINGEN

Artikel 2.1 (intrekken regelingen)

De volgende regelingen worden ingetrokken:

  • a.

    Regeling herverkaveling;

  • b.

    Regeling inrichting landelijk gebied;

  • c.

    Regeling uitgiftevoorwaarden grondbankstelsel; en

  • d.

    Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol.

HOOFDSTUK 3 OVERGANGSRECHT

§ 3.1 Overgangsbepaling Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol

Artikel 3.1 (uitkering ter bestrijding van kosten)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een uitkering als bedoeld in de Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol is ingediend, blijft het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij goedkeuring van de aanvraag, de goedgekeurde uitkering volledig is betaald of de uitkering is komen te vervallen.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1 (inwerkingtreding)

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2.

    Een ministerieel besluit als bedoeld in het eerste lid wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 4.2 (citeertitel)

Deze regeling wordt aangehaald als: Aanvullingsregeling grondeigendom Omgevingswet.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.H. Ollongren

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.J. Schouten

TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL TOELICHTING

1 Inleiding en aanleiding

1.1 Inleiding

De Aanvullingsregeling grondeigendom Omgevingswet (hierna: Aanvullingsregeling) bevat regels die een aantal onderdelen van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (hierna: Aanvullingswet)1 uitwerken.

Het gaat om regels over:

  • het bepalen van de gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken bij een herverkaveling,

  • het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een onteigeningsbeschikking, en

  • de hoogte en begrenzing van plankosten, waarbij aanvullende regels worden gesteld over het verhalen van plankosten bij organische gebiedsontwikkeling.

De Aanvullingsregeling is onderdeel van het aanvullingsspoor grondeigendom en daarmee van het vernieuwde stelsel voor het omgevingsrecht. De Aanvullingsregeling voegt nieuwe bepalingen toe aan de Omgevingsregeling. Daarnaast bevat deze regeling de intrekking van een aantal bestaande regelingen en overgangsrecht.

In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 1.2 ingegaan op de relatie tussen grondeigendom en de Omgevingswet,2 waarna in paragraaf 1.3 de grondslag en inhoud voor deze Aanvullingsregeling worden beschreven. In paragraaf 1.4 wordt ingegaan op de verhouding tussen de Aanvullingsregeling en de verschillende onderdelen van het stelsel voor het omgevingsrecht en in paragraaf 1.5 op de verhouding tot overige regelgeving. In de volgende hoofdstukken worden inhoudelijke bepalingen behandeld.

1.2 Grondeigendom en de Omgevingswet

De Omgevingswet en de uitvoeringsregelgeving bieden het nieuwe juridische kader voor maatschappelijke opgaven en ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Het stelsel is gericht op: ‘het met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, in onderlinge samenhang:

  • a.

    bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en

  • b.

    doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.’

Deze zogenoemde maatschappelijke doelen zijn opgenomen in artikel 1.3 van de Omgevingswet.3

De Omgevingswet is onder meer gericht op (het ontwikkelen van beleid voor) gebiedsgericht beheer en ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Voor de verwezenlijking van het beleid voor de fysieke leefomgeving kan het noodzakelijk zijn dat de overheid ingrijpt op eigendomsrechten en op zakelijke en persoonlijke rechten op onroerende zaken. Vooral wanneer de overheid ervoor kiest om gebiedsontwikkeling indringend te sturen, kan zij zich vaak niet beperken tot het vaststellen van omgevingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit. Deze besluiten geven weliswaar het kader waarbinnen de overheid een gebied zou willen (laten) ontwikkelen en geven aan wat daarbij wel en niet is toegestaan, maar zij zorgen niet altijd voor de daadwerkelijke uitvoering hiervan. Daarvoor kan de overheid, handelend als rechtspersoon, proberen overeenstemming te bereiken met private partijen over het gebruik of de verwerving van de benodigde onroerende zaken. Wanneer daarmee niet het gewenste resultaat kan worden bereikt, heeft de overheid aanvullende publiekrechtelijke instrumenten nodig, die ervoor zorgen dat degene die tot verwezenlijking wil overgaan, ook in de privaatrechtelijke eigendomspositie komt om die verwezenlijking daadwerkelijk ter hand te nemen. Het juridisch instrumentarium voor het grondbeleid biedt die instrumenten en maakt dus onlosmakelijk deel uit van het omgevingsrecht. Om die reden worden de instrumenten van het grondbeleid die ingrijpen op de eigendom met de Aanvullingswet opgenomen in de Omgevingswet.

Met de Aanvullingswet worden de instrumenten voorkeursrecht, onteigening en landinrichting, die voor inwerkingtreding van het nieuwe stelsel voor omgevingsrecht geregeld zijn in de Wet voorkeursrecht gemeenten, de Onteigeningswet4 en de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: de Wilg), geïntegreerd in de Omgevingswet. Daarnaast maakt de Aanvullingswet de toepassing van de privaatrechtelijke faciliteit van kavelruil in het landelijk gebied ook mogelijk in het stedelijk gebied en wordt de regeling voor grondexploitatie in de Omgevingswet vereenvoudigd tot een regeling voor kostenverhaal. Met deze aanvullingen zal de Omgevingswet voorzien in een integraal instrumentarium voor beheer en ontwikkeling van de fysieke leefomgeving.

Omdat de Aanvullingswet op een aantal punten ingrijpt in het eigendomsrecht zijn veel zaken op wetsniveau geregeld. In het ontwerp voor het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet (hierna: Aanvullingsbesluit) worden over een aantal onderwerpen uit de Aanvullingswet nadere regels gesteld. Dit betreft inhoudelijke en procedurele regels voor de voorkeursrechtbeschikking, de onteigeningsbeschikking, het ruilbesluit en het besluit geldelijke regelingen. Daarnaast worden algemene regels gegeven over landinrichtingsactiviteiten. In het Omgevingsbesluit5 zijn al regels over kostenverhaal opgenomen. Deze worden via het Aanvullingsbesluit op onderdelen aangepast en aangevuld.

Voor een beperkt aantal onderwerpen kunnen nadere regels worden gesteld in een ministeriële regeling. Die zijn in deze Aanvullingsregeling opgenomen. Voor een overzicht van de regels die in deze Aanvullingsregeling worden opgenomen, wordt verwezen naar paragraaf 1.1.

1.3 Grondslag en inhoud van de Aanvullingsregeling

In de wettelijke regeling voor de genoemde instrumenten is een aantal grondslagen opgenomen om regelgeving te delegeren naar een ministeriële regeling. Deze Aanvullingsregeling berust op de artikelen 12.26, derde lid, 13.21 en 16.139, derde lid, van de Omgevingswet, zoals ingevoegd via de Aanvullingswet.

De Aanvullingsregeling bevat op basis van deze grondslagen regels over de volgende, kort weergegeven, onderwerpen (met daarachter de grondslag in de Omgevingswet, zoals in voorkomende gevallen door de Aanvullingswet ingevoegd):

  • regels over het bepalen van de gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken die betrokken zijn bij een herverkaveling in het landelijk gebied (artikel 12.26 Omgevingswet).

  • aanvraagvereisten voor de aanvraag van een onteigeningsbeschikking (artikel 16.139 Omgevingswet).

  • regels over de hoogte en begrenzing van plankosten, die hoofdstuk 13 van de Omgevingsregeling aanpast en aanvult (artikel 13.21 Omgevingswet).

1.4 Verhouding tot andere onderdelen van het stelsel

Het nieuwe juridische stelsel voor het omgevingsrecht bestaat uit de Omgevingswet, vier daarbij behorende algemene maatregelen van bestuur en een ministeriële regeling. Daarnaast bestaat de stelselherziening uit invoeringsregelgeving en aanvullingsregelgeving. Deze paragraaf gaat in op de verhouding van deze Aanvullingsregeling tot de andere onderdelen van de stelselherziening.

stcrt-2021-34636-10.png
Figuur 1 – overzicht vernieuwing stelsel omgevingsrecht
De Omgevingswet

De Omgevingswet is het fundament voor de bundeling van het omgevingsrecht. De Omgevingswet integreert met name de ‘gebiedsgerichte’ onderdelen van het oude omgevingsrecht in één samenhangend stelsel van planning, besluitvorming en uitvoering waarin de beleidscyclus centraal staat. De Omgevingswet vervangt in zijn uiteindelijke omvang zo’n 26 wetten en vervangt ook delen van andere wetten.6

De Omgevingswet bevat de toedeling van taken aan de gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk. De wet bevat de grondslagen voor omgevingswaarden, instructieregels en instructies die randvoorwaarden vormen voor het handelen van de overheid, een planstelsel, grondslagen voor algemene regels over activiteiten, grondslagen voor omgevingsvergunningen en regels over besluitvorming over projecten en activiteiten in de fysieke leefomgeving.

De algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet

De Omgevingswet is uitgewerkt in vier algemene maatregelen van bestuur. De indeling van de AMvB’s is gekoppeld aan de doelgroep en het type regelgeving.

De vier algemene maatregelen van bestuur zijn:

  • Het Besluit activiteiten leefomgeving.7 Dit besluit stelt rechtstreeks werkende rijksregels over activiteiten in de fysieke leefomgeving door burgers, bedrijven en overheden in de rol van initiatiefnemer. Het gaat daarbij vooral om milieubelastende activiteiten en wateractiviteiten. Ook bepaalt dit besluit voor welke activiteiten8 een omgevingsvergunning nodig is.

  • Het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl).9 Dit besluit stelt rechtstreeks werkende rijksregels over activiteiten met betrekking tot bouwwerken, zoals bouwen en slopen. Dit besluit is gericht tot eenieder die deze activiteiten verricht, in de praktijk vooral burgers en bedrijven. Ook bepaalt dit besluit voor welke activiteiten met betrekking tot bouwwerken een omgevingsvergunning nodig is.

  • Het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl).10 Dit besluit richt zich tot bestuursorganen en bevat de inhoudelijke normen voor de bestuurlijke taakuitoefening en besluitvorming.

  • Het Omgevingsbesluit.11 Dit besluit bevat de algemene en procedurele bepalingen voor de uitwerking van de instrumenten van de Omgevingswet die voor eenieder van belang zijn, zowel voor overheden als voor bedrijven en burgers. Dit besluit regelt in aanvulling op de Omgevingswet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is met betrekking tot een omgevingsvergunning en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen bij de besluitvorming en regelt het een aantal op zichzelf staande, meer algemene onderwerpen, zoals milieueffectrapportage en financiële bepalingen.

In totaal zijn zo'n zestig sectorale algemene maatregelen van bestuur opgegaan in de vier besluiten onder de Omgevingswet.12

Het Aanvullingsbesluit vervangt twee algemene maatregelen van bestuur. Dat zijn het Besluit voorkeursrecht gemeenten 2010 en het Besluit inrichting landelijk gebied. Het Aanvullingsbesluit voegt de inhoud daarvan toe aan drie van de vier algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet. Daarnaast bevat het Aanvullingsbesluit een verdere vereenvoudiging van de regels voor kostenverhaal die zijn opgenomen in het Omgevingsbesluit.

De Omgevingsregeling

De regels in de Omgevingswet en de vier algemene maatregelen van bestuur worden op een meer gedetailleerd niveau uitgewerkt en aangevuld in één ministeriële regeling: de Omgevingsregeling. De Omgevingsregeling is van belang voor verschillende doelgroepen: zowel voor burgers en bedrijven (initiatiefnemers) als voor overheden/bestuursorganen. Zo geeft de Omgevingsregeling regels over de wijze van uitoefening van de taken en bevoegdheden door bestuursorganen. Dit betreft onder andere regels over de wijze van meten en rekenen bij het vaststellen van besluiten, zoals omgevingsplannen, en over de beoordeling van omgevingsvergunningen. Ook bevat de regeling de aanwijzing en geometrische begrenzing van locaties13 en regels over de procedurele vereisten en vormvereisten voor de wettelijke instrumenten die voor eenieder van belang zijn.14 Een voorbeeld hiervan zijn de aanvraagvereisten. De Omgevingsregeling bevat ook regels die het Rijk stelt over activiteiten met mogelijk nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat daarbij vooral om milieubelastende activiteiten, wateractiviteiten en activiteiten met betrekking tot bouwwerken. Deze regels betreffen zowel uitvoeringstechnische-, administratieve- en meet- en rekenregels en zijn gericht tot burgers, bedrijven en overheden in de rol van initiatiefnemer.

In artikel 12.26, derde lid, van de Omgevingswet, zoals opgenomen in de Aanvullingswet, is voorzien in een grondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen over het bepalen van de gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken die betrokken zijn in een herverkaveling, als onderdeel van de landinrichting. Deze regels zijn van belang in het kader van de voorbereiding van een ruilbesluit.

Daarnaast biedt het via de Aanvullingswet in de Omgevingswet opgenomen artikel 13.21 de grondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen over de hoogte en de begrenzing van een of meer verhaalbare kostensoorten. In hoofdstuk 13 van de Omgevingsregeling is de bestaande Regeling plankosten exploitatieplan overgezet. De regels in de bestaande regeling hebben betrekking op grondexploitatie voor integrale gebiedsontwikkeling (kostenverhaal met een tijdvak). De Aanvullingsregeling past deze regels voor grondexploitatie aan in regels voor kostenverhaal in overeenstemming met de wijzigingen die via de Aanvullingswet zijn doorgevoerd. Verder wordt via de Aanvullingswet in de Omgevingswet een tweede vorm van kostenverhaal in het leven geroepen, namelijk kostenverhaal bij organische gebiedsontwikkeling, ofwel kostenverhaal zonder tijdvak (artikel 13.15 van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet). Door de Aanvullingsregeling wordt aan de Omgevingsregeling een nieuwe set van regels over het berekenen van plankosten bij kostenverhaal met tijdvak toegevoegd.

Voorts is van de bevoegdheid in artikel 16.139, derde lid, van de Omgevingswet gebruik gemaakt om regels te stellen over het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een onteigeningsbeschikking.

De regels in deze Aanvullingsregeling worden onderdeel van de Omgevingsregeling.

Invoeringsregelgeving Omgevingswet

Onderdeel van de stelselherziening is de invoeringsregelgeving, bestaande uit de Invoeringswet Omgevingswet (hierna: Invoeringswet), het Invoeringsbesluit Omgevingswet (hierna: Invoeringsbesluit) en de Invoeringsregeling Omgevingswet (hierna: Invoeringsregeling). De Invoeringswet bevat wijzigingen en intrekkingen van bestaande wetten en voorziet in overgangsrecht. De Invoeringswet bevat daarnaast een aantal beleidsinhoudelijke aanvullingen en wijzigingen van de Omgevingswet en bevat de grondslagen voor het Digitaal Stelsel Omgevingswet. In het Invoeringsbesluit en de Invoeringsregeling wordt uitwerking gegeven aan de grondslagen die via de Invoeringswet in de Omgevingswet worden opgenomen.

De Aanvullingswet voorziet in ‘eigen’ overgangsrecht. Daarnaast voorzien de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit in de wijziging en intrekking van bestaande wetten en besluiten die noodzakelijk zijn voor een goede werking van de regels uit de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit.

Deze Aanvullingsregeling bevat in beperkte mate overgangsrecht en bevat daarnaast een wijziging en intrekkingen van een aantal bestaande regelingen.

Overige aanvullingsregelgeving Omgevingswet

Naast het aanvullingsspoor grondeigendom wordt het stelsel voor het omgevingsrecht aangevuld en gewijzigd door andere aanvullingssporen. Het gaat om de volgende aanvullingswetten en de daarop gebaseerde aanvullingsregelgeving:

  • de Aanvullingswet geluid Omgevingswet;15

  • de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;16

  • de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.17

1.5 Verhouding tot overige regelgeving
EU-regelgeving

Bij de voorbereiding van deze Aanvullingsregeling is bezien of de regels mogelijk tot situaties leiden waarin sprake is van staatssteun, zodat de Europese regels daarover in acht moeten worden genomen. Dat is niet het geval. Daarom is ook geen notificatie vanwege dit aspect nodig.

Regelgeving die wordt ingetrokken

Met deze Aanvullingsregeling worden de volgende regelingen ingetrokken:

  • a.

    Regeling herverkaveling;

  • b.

    Regeling inrichting landelijk gebied (hierna: Rilg);

  • c.

    Regeling uitgiftevoorwaarden grondbankstelsel;

  • d.

    Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol.

De intrekking van de Regeling herverkaveling en de intrekking van de Rilg houden verband met de intrekking van de Wilg via de Aanvullingswet.

De Regeling herverkaveling ziet op reeds afgeronde landinrichtingsprojecten volgens de procedure van de Landinrichtingswet en is derhalve niet meer relevant. Daarom is overgangsrecht niet nodig.

De regels voor landinrichting worden ingebouwd in de Omgevingswet, waarbij de bepalingen uit de Rilg deels terugkomen in de Omgevingswet, via de Aanvullingswet, en in de Omgevingsregeling, via deze Aanvullingsregeling. Afzonderlijk overgangsrecht in de Aanvullingsregeling voor de intrekking van de Rilg is niet nodig, omdat het overgangsrecht voor landinrichting in de Aanvullingswet dekkend is.

De intrekking van de Regeling uitgiftevoorwaarden grondbankstelsel houdt verband met de intrekking van de Wet agrarisch grondverkeer via de Aanvullingswet.

Door de gewijzigde regeling van onteigening in de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet, kan de Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol worden ingetrokken. Voor een nadere onderbouwing van deze intrekking kan de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.1, onder d, worden geraadpleegd.

1.6 Medebetrokkenheid

Deze toelichting wordt uitgebracht mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

2 Regels over landinrichting

2.1 Inleiding

In artikel 3.14a van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet, is een verplichting voor gedeputeerde staten opgenomen om een inrichtingsprogramma vast te stellen voordat zij overgaan tot landinrichting. Het inrichtingsprogramma bevat het beleid en de maatregelen die voorzien zijn voor het in te richten gebied. Tegelijk met het inrichtingsprogramma kunnen gedeputeerde staten een inrichtingsbesluit vaststellen. Het inrichtingsbesluit bevat inrichtingsmaatregelen en voorzieningen die burgers, bedrijven en andere overheden binden. Dit in tegenstelling tot het inrichtingsprogramma dat alleen het vaststellend bestuursorgaan bindt.

Herverkaveling is een van de maatregelen die het inrichtingsbesluit kan bevatten. Voor eigenaren die onroerende zaken binnen een herverkavelingsblok hebben liggen, betekent herverkaveling dat de hun toebehorende onroerende zaken worden samengevoegd, herverdeeld in nieuwe kavels en in nieuwe eigendomsverhoudingen worden toegewezen aan de eigenaren. Gedeputeerde staten stellen voor ieder herverkavelingsblok een ruilbesluit vast. Het ruilbesluit bevat een lijst van rechthebbenden (vermeld voor de onroerende zaken die liggen binnen het herverkavelingsblok de eigenaren en beperkt gerechtigden) en een toewijzing (vermeld welke rechten de eigenaren na de herverkaveling krijgen toegewezen en welke pachtverhoudingen blijven bestaan of nieuw worden gevestigd). Uitgangspunt bij het vaststellen van het ruilbesluit is dat aan iedere eigenaar een recht wordt toegewezen voor onroerende zaken van gelijke hoedanigheid en met gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden als door hem ingebracht, tenzij het belang van de landinrichting zich daar tegen verzet.

Op grond van artikel 12.26, derde lid, van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet, moeten bij ministeriële regeling regels worden gesteld over het bepalen van de gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken. Met de onderhavige regeling wordt hieraan invulling gegeven. Deze regels over gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden worden ingevoegd in afdeling 3.1 van de Omgevingsregeling.

2.2 Gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden

Voordat gedeputeerde staten het ruilbesluit daadwerkelijk kunnen vaststellen, is met het oog op een efficiënte herverkaveling een aantal voorbereidingshandelingen noodzakelijk. Eén van de door gedeputeerde staten in dat kader te treffen handelingen betreft het opstellen van kaarten met betrekking tot de gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken. Op die kaarten staan alle uitruilbare onroerende zaken (zie paragraaf 10.1.2 van het Bkl, zoals opgenomen in het Aanvullingsbesluit) aangegeven in categorieën van gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden (zogenaamde uitruilbaarheidsklassen). De onroerende zaken die tot dezelfde klasse van uitruilbaarheid behoren hebben een vergelijkbare hoedanigheid, die is bepaald op basis van in de onderhavige regeling genoemde kenmerken (de opbouw, samenstelling en fysische eigenschappen van de lagen in de bodem en de grondwaterkarakteristiek). Fysieke elementen die het gebruik hebben beïnvloed, worden buiten beschouwing gelaten, want deze maken geen onderdeel uit van de hoedanigheid van de bodem. Gedeputeerde staten bepalen vervolgens in welke mate onroerende zaken met een gelijke hoedanigheid geschikt zijn voor een bepaalde gebruiksmogelijkheid. Daarbij geven zij aan welke kenmerken doorslaggevend zijn voor welke agrarische gebruiksmogelijkheid. Zo zijn voor de gebruiksmogelijkheid grasland minder kenmerken doorslaggevend dan voor de gebruiksmogelijkheid akkerbouw en voor laatstgenoemde gebruiksmogelijkheid zijn weer minder kenmerken doorslaggevend dan voor de gebruiksmogelijkheid tuinbouw. Overigens wordt in de praktijk vrijwel te allen tijde uitgegaan van één ruimere gebruiksmogelijkheid, omdat uitruil tussen onroerende zaken die niet dezelfde gebruiksmogelijkheden hebben ingewikkeld is. Daarbij wordt aangesloten bij het overwegende grondgebruik in het blok. Vervolgens delen gedeputeerde staten de onroerende zaken binnen een gebruiksmogelijkheid in naar ten minste vijf klassen van uitruilbaarheid. Gedeputeerde staten vermelden de klassen ten slotte op kaarten. Bij de voorbereiding van het ontwerp van het ruilbesluit worden eigenaren en gebruikers door gedeputeerde staten betrokken. Zoals al in het algemeen deel van de toelichting van de Aanvullingswet wordt vermeld, is niet opgenomen hoe gedeputeerde staten deze betrokkenheid vorm moeten geven.18 Gedeputeerde staten kunnen ervoor kiezen om deze betrokkenheid vorm te geven door wenszittingen in het kader van de herverkavelingsprocedure te houden. Tijdens deze zittingen kunnen eigenaren en gebruikers aan gedeputeerde staten hun wensen kenbaar maken over de toewijzing van onroerende zaken. De kaarten met betrekking tot de gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken zijn tijdens deze zogenoemde wenszittingen aanwezig om te raadplegen.

De indeling in klassen van uitruilbaarheid is noodzakelijk om de mate van uitruilbaarheid van onroerende zaken te kunnen bepalen,19 en daarmee om het hiervoor in paragraaf 2.1 bedoelde ruilbesluit te kunnen vaststellen.

2.3 Wijzigingen ten opzichte van de situatie voor inwerkingtreding van de Omgevingswet

De regels over het bepalen van de gelijke hoedanigheid en de gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken, die met de onderhavige regeling worden ingevoegd in afdeling 3.1 van de Omgevingsregeling, komen grotendeels overeen met de regels onder de Wilg (artikelen 15 tot en met 20 van de Rilg). Op de volgende punten is sprake van een inhoudelijke wijziging:

  • De begripsbepalingen van ‘bodem’ en ‘infrastructurele voorziening’ uit artikel 1 van de Rilg worden niet omschreven in de Omgevingsregeling via deze regeling. Deze begripsbepalingen komen namelijk terug in bijlage I van de Omgevingswet als ‘bodem’ respectievelijk ‘infrastructuur’.

  • Ten opzichte van de Rilg zijn de vereisten aan de kaarten waarmee de gelijke hoedanigheid van onroerende zaken wordt bepaald, aangepast. Waar thans gebruik moet worden gemaakt van kaarten met een schaal van 1:25.000, voldoet straks een kaart van 1:50.000. Afhankelijk van het gebied wordt gebruik gemaakt van een kaart met een grotere schaal dan 1:50.000.

  • De indeling van de bodemgeschiktheid binnen een gebruiksmogelijkheid wordt ingedeeld in ten minste vijf klassen in plaats van drie klassen.

2.4 Effecten
  • Het aanpassen van de vereisten aan de kaarten waarmee de gelijke hoedanigheid van onroerende zaken wordt bepaald (een schaal van 1:50.000 in plaats van een schaal 1:25 000), zorgt voor lagere kosten.

3 Regels over onteigening

3.1 Inleiding

De Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet, bepaalt dat om te kunnen onteigenen het bevoegd gezag een onteigeningsbeschikking moet geven. In de onteigeningsbeschikking worden de te onteigenen onroerende zaken aangewezen. In het Omgevingsbesluit, zoals gewijzigd door het voorgenomen Aanvullingsbesluit, worden inhoudelijke eisen gesteld aan de onteigeningsbeschikking en de ontwerponteigeningsbeschikking. De onteigeningsbeschikking in de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet, kan ambtshalve of op aanvraag worden gegeven.

Om de aanvrager voldoende houvast te bieden bij zijn aanvraag en het bevoegd gezag bij het in behandeling nemen daarvan, zijn in de Omgevingsregeling, zoals te wijzigen door de Aanvullingsregeling, een aantal aanvraagvereisten opgenomen.

In artikel 7.215c is aangegeven welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een onteigeningsbeschikking. Aan de hand van de gevraagde gegevens en bescheiden moet het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 11.4 van de Omgevingswet in staat zijn om een besluit te nemen over het geven van een onteigeningsbeschikking.

De aanvraagvereisten sluiten aan bij de criteria in de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet, op basis waarvan een onteigeningsbeschikking kan worden gegeven. In artikel 11.5 van de Omgevingswet staat dat een onteigeningsbeschikking alleen kan worden gegeven in het belang van het ontwikkelen, gebruiken of beheren van de fysieke leefomgeving, als onteigening noodzakelijk is en als onteigening urgent is. Verder sluiten de aanvraagvereisten aan op de inhoudelijke eisen die worden gesteld aan de onteigeningsbeschikkingen en op de informatie die tezamen met de ontwerp-onteigeningsbeschikking ter inzage moet worden gelegd in het Omgevingsbesluit, zoals te wijzigen door het Aanvullingsbesluit.

3.2 Aanvraagvereisten

De aanvrager verstrekt informatie waaruit duidelijk blijkt wie de eigenaren, beperkt gerechtigden en andere belanghebbenden met een grondgebonden belang zijn en om welke onroerende zaken het gaat. De onteigeningsbeschikking heeft invloed op de rechtspositie van eigenaren en beperkt gerechtigden en daarom is het van belang dat duidelijk is op welke onroerende zaken of delen van onroerende zaken de onteigening ziet.

De aanvrager moet tevens een projectie van de grondtekening verstrekken, waaruit duidelijk de ligging van de te onteigenen onroerende zaken blijkt. Deze grondtekening moet voldoen aan de eisen die worden gesteld in artikel 7.6, onder a, van het Omgevingsbesluit, zoals te wijzigen door het Aanvullingsbesluit. Verder moet de projectie van de grondtekening als volgt worden aangeleverd:

  • Als de schaal van de grondtekening afwijkt van de schaal van de verbeelding, de schaal van de grondtekening aanhouden.

  • In de projectietekening kan van de verbeelding hetzelfde gebied als dat van de grondtekening worden afgedrukt.

  • De grondtekening moet op de verbeelding worden geprojecteerd en niet andersom.

  • De ondergrond van de verbeelding dient zichtbaar te blijven: als in de grondtekening de te onteigenen onroerende zaken zijn weergegeven als een gekleurd vlak, kan deze bij projectie de kleur van de ondergrond wegdrukken. In dat geval kan voor de projectietekening de onteigening worden gearceerd of via een contrasterende belijning worden weergegeven (de legenda dan ook aanpassen).

  • Alleen de begrenzing (belijning) van de te onteigenen onroerende zaken projecteren. Niet de belijning van andere onroerende zaken en/of de topografische ondergrond van de grondtekening.

  • Net als in de grondtekening de kadastrale aanduiding en het grondplannummer weergeven.

  • Het opnemen van een schaalstok voor een indicatie van de maatvoering.

  • Bovenstaande criteria gelden ook voor een aanvraag die elektronisch wordt ingediend.

De aanvrager geeft voorts een beschrijving van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor de onteigening nodig is. Op grond van artikel 7.5, onder e, van het Omgevingsbesluit, zoals te wijzigen door het Aanvullingsbesluit, bevat een onteigeningsbeschikking in ieder geval een beschrijving van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor de onteigening nodig is. De verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor onteigening nodig is, moet mogelijk zijn gemaakt in een van die wettelijke instrumenten.

Als de onteigening op naam van een onteigenaar als bedoeld in artikel 11.2, tweede lid, van de Omgevingswet, zoals opgenomen in de Aanvullingswet, beoogd plaats te vinden, verstrekt de aanvrager de naam van deze onteigenaar aan het bevoegd gezag.

De ontwerp-onteigeningsbeschikking wordt ter inzage gelegd met het omgevingsplan of het projectbesluit dat de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving mogelijk maakt of het ontwerp daarvan. In geval van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit moet de aanvraag om die vergunning of de verleende vergunning ter inzage worden gelegd, met daarop ook een projectie van de grondtekening. De aanvrager moet daarom een projectie van de grondtekening overleggen op dat geldende plan of besluit, of het ontwerp daarvan, of op de vergunning of de aanvraag daarvan.

Een onteigeningsbeschikking kan niet worden gegeven als de onteigening niet urgent is. Daarom is opgenomen dat bij de aanvraag een tijdsplanning wordt verstrekt met in ieder geval de beoogde datum, waarop een begin wordt gemaakt met de verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor onteigening nodig is.

Onteigening is alleen aan de orde als blijkt dat minnelijke verwerving niet mogelijk is. In artikel 11.7, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, zoals opgenomen in de Aanvullingswet, is vastgelegd dat de noodzaak tot onteigening ontbreekt als de onteigenaar geen redelijke poging heeft gedaan tot minnelijke verwerving van de onroerende zaak vrij van rechten en lasten. De aanvrager moet daarom alle gegevens en bescheiden verstrekken die betrekking hebben op het minnelijk overleg waarin is geprobeerd om de onroerende zaak of zaken minnelijk te verwerven.

Opgemerkt wordt dat het bevoegd gezag op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb de mogelijkheid heeft om naast de in deze afdeling genoemde gegevens en bescheiden, aanvullende gegevens en bescheiden te vragen. Deze gevraagde informatie dient uiteraard wel noodzakelijk te zijn voor – en in directe relatie te staan tot – de beoordeling van de aanvraag.

Het bevoegd gezag kan op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen als de aanvraag om een onteigeningsbeschikking niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor die aanvraag of als onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt. Als dergelijke gevallen zich voordoen, is het bevoegd gezag niet verplicht om de aanvraag niet verder te behandelen. Het is mogelijk dat het bevoegd gezag afhankelijk van de omstandigheden van het geval besluit om de aanvraag, die niet aan alle aanvraagvereisten voldoet, toch in behandeling te nemen. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als het bevoegd gezag al de beschikking heeft over de gegevens en bescheiden die de aanvrager moet aanleveren.

3.3 Wijzigingen ten opzichte van de situatie voor inwerkingtreding van de Omgevingswet
  • De aanvraagvereisten die de Kroon stelde aan een onteigeningsverzoek, opgenomen in de Handreiking Administratieve Onteigeningsprocedure, zijn nu vastgelegd in een wettelijke regeling.

3.4 Effecten
  • De inzichtelijkheid en het gebruiksgemak van de aanvraagvereisten zijn sterk verbeterd. De aanvraagvereisten, die voorheen in de Handreiking Administratieve Onteigeningsprocedure van Rijkswaterstaat stonden, staan nu bij elkaar in de Omgevingsregeling. Dit leidt ook tot een vermindering van de administratieve- en bestuurlijke lasten.

  • De juridische kenbaarheid van deze regels voor aanvrager en bevoegd gezag is vergroot, doordat de regels nu zijn vastgelegd in een wettelijke regeling.

4 Regels over kostenverhaal

4.1 Algemeen

Hoofdstuk 13 van de Omgevingsregeling bevat de in artikel 13.21 van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet, bedoelde regels over de hoogte en de begrenzing van één of meer van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, verhaalbare kostensoorten. Hiermee worden de regels voor de grondexploitatie in hoofdstuk 13 van het Omgevingsbesluit in overeenstemming gebracht met de regels over het kostenverhaal in de Aanvullingswet. Verder worden regels aan hoofdstuk 13 toegevoegd over het berekenen van plankosten bij kostenverhaal zonder tijdvak (artikel 13.15 van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet).

Op grond van afdeling 13.6 van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet, is het bevoegd gezag verplicht de kosten van de in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit aangewezen bouwactiviteiten te verhalen. In bijlage IV bij het Omgevingsbesluit, zoals te wijzigen door het Aanvullingsbesluit, staat welke kosten voor verhaal in aanmerking komen. Hoofdstuk 13 van de Omgevingsregeling heeft betrekking op een deel van die kosten, namelijk de kosten die in bijlage IV onder A1, A3, A10 en A14 worden genoemd. Dat zijn respectievelijk:

  • De kosten van het vaststellen van een omgevingsplan of een projectbesluit of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, inclusief het daarvoor benodigde onderzoek.

  • De kosten van het vrijmaken van de gronden, bedoeld onder A2 van de kostensoortenlijst, van persoonlijke rechten en lasten, eigendom en bezit en beperkte rechten of zakelijke lasten.

  • De kosten van voorbereiding en toezicht op de uitvoering van de onder A3, A5, A6, A8 en A9 van de kostensoortenlijst, bedoelde werken, werkzaamheden en maatregelen, inclusief het daarvoor benodigde onderzoek.

  • De kosten van andere door of in opdracht van het bestuursorgaan te verrichten werkzaamheden, voor zover die werkzaamheden rechtstreeks verband houden met de in deze bijlage bedoelde werken, werkzaamheden en maatregelen.

Deze kosten worden kortweg plankosten genoemd, omdat het de kosten zijn die het betrokken bestuursorgaan maakt voor het opstellen, vaststellen en uitvoeren van plannen en besluiten waarmee bouwactiviteiten mogelijk worden gemaakt. Plankosten zijn meer in het bijzonder de kosten van werkuren van ambtenaren of van deskundigen die door het bestuursorgaan worden ingehuurd. Kosten die verband houden met het afgeven van de kostenverhaalsbeschikking of een omgevingsvergunning voor de planologische aspecten van een bouwactiviteit worden niet tot de plankosten gerekend. Dat zijn kosten van diensten aan initiatiefnemers van bouwactiviteiten afzonderlijk en geen algemene kosten die door alle initiatiefnemers van bouwactiviteiten gezamenlijk worden gedragen. Die kosten worden daarom via de leges doorberekend, waarbij rekening wordt gehouden met de werkzaamheden die al in het kader van het kostenverhaal hebben plaatsgevonden, vooral het bepalen van inbrengwaarden.

Hoofdstuk 13 van de Omgevingsregeling, zoals te wijzigen door deze Aanvullingsregeling, stelt een maximum aan de door het bestuursorgaan te verhalen plankosten. Als een bestuursorgaan kosten verhaalt op basis van een omgevingsplan, een projectbesluit of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit mag het geen hogere plankosten in rekening brengen dan in dit hoofdstuk is bepaald. Het bestuursorgaan mag eventueel wel lagere kosten in rekening brengen, bijvoorbeeld wanneer de feitelijke plankosten lager zijn dan de op basis van deze regeling berekende maximale kosten.

Het doel van de regels over de plankosten is een transparant en kosteneffectief verhaal van plankosten. De plankosten worden berekend aan de hand van een uniforme transparante rekensystematiek waarbij per product of activiteit wordt aangegeven hoeveel werkuren of vaste kosten daarvoor mogen worden gerekend. Dat zorgt ervoor dat plankosten overal op basis van dezelfde uitgangspunten worden berekend en maakt aan de initiatiefnemers van bouwactiviteiten duidelijk hoe de plankosten zijn opgebouwd. Alle ramingen van werkuren en kosten zijn gebaseerd op een sobere en doelmatige uitvoeringspraktijk. Dat zorgt ervoor dat niet te ruim gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om plankosten te verhalen.

Dit hoofdstuk is alleen van toepassing wanneer het bevoegd gezag kosten verhaalt langs publiekrechtelijke weg. Dit hoofdstuk is niet van toepassing als het bevoegd gezag kosten verhaalt langs privaatrechtelijke weg door een overeenkomst af te sluiten (artikel 13.13 van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet). Als kosten langs publiekrechtelijke weg worden verhaald, zijn de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten en de Minister die het aangaat, bevoegd om de regeling voor kostenverhaal toe te passen. Dat volgt uit hoofdstuk 13 van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet.

Vanwege de leesbaarheid van dit hoofdstuk worden de regels voor de maximale plankosten in de volgende paragrafen beschreven vanuit het gezichtspunt van de gemeente. Vanzelfsprekend gaat het navolgende ook op voor het verhalen van plankosten door provincies en Rijk.

4.2 Inhoud van de regels voor de plankosten
4.2.1 Uitgangspunten

Uitgangspunt van de regels voor de plankosten is dat de plankosten een optelsom zijn van de kosten van de door de gemeente te leveren producten of te verrichten activiteiten, waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit van de opgave. De kosten van producten en activiteiten worden bepaald door een hoeveelheid met een prijs te vermenigvuldigen. De hoeveelheden en prijzen zijn gebaseerd op kengetallen. Kengetallen zijn ervaringscijfers die bekend zijn uit eerdere gebiedsontwikkelingsprojecten. Artikel 13.21 van de Omgevingswet, zoals ingevoegd via de Aanvullingswet, bepaalt dat in de regels over de hoogte en begrenzing van verhaalbare kostensoorten onderscheid kan worden gemaakt naar type locatie, aard en omvang van een project. De aantallen werkuren en kosten in deze regeling zijn gebaseerd op een referentieplan voor een uitleglocatie (een locatie buiten de bebouwde kom die grotendeels onbebouwd is) van vijftien hectare. De plankosten van dat referentieplan zullen in de praktijk verschillen van de plankosten van een plan voor bijvoorbeeld herstructurering of transformatie van een locatie in het bestaand stedelijk gebied. Bij binnenstedelijke projecten zullen de sloopkosten, de kosten van bodemsaneringen en de kosten van contacten met omwonenden hoger zijn dan op een uitleglocatie. Daarom is bepaald dat correcties moeten plaatsvinden als sprake is van een plan dat afwijkt van het referentieplan. In dat geval worden de uitkomsten van de berekeningen vermenigvuldigd met complexiteitsfactoren. Op die manier kunnen ook de kosten van plannen in het bestaand stedelijk gebied worden berekend.

Plankosten die voorafgaand aan het vaststellen van het omgevingsplan of het projectbesluit of het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit worden gemaakt, kunnen ook voor verhaal in aanmerking komen. De periode van voorbereiding is op minimaal twee en maximaal vier jaar gesteld ten opzichte van het moment van het vaststellen, afhankelijk van de complexiteit van het project. Deze grenzen worden gesteld, omdat van plankosten die in een verder verleden zijn gemaakt moeilijk is vast te stellen of ze zijn gemaakt ten behoeve van het vaststellen van het omgevingsplan of het projectbesluit of het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

De plankosten bij integrale gebiedsontwikkeling met tijdvak verschillen van de plankosten bij gebiedsontwikkeling zonder tijdvak. Dat komt doordat het omgevingsplan bij gebiedsontwikkeling met tijdvak een gedetailleerd plan is met een fasering en een einddatum. Bij gebiedsontwikkeling zonder tijdvak is het omgevingsplan een globaal plan dat uiteenlopende ontwikkelingen mogelijk maakt en waarbij de fasering en de einddatum niet vastliggen. Dat leidt ertoe dat de plankosten van het opstellen van het omgevingsplan, het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan bij kostenverhaal met tijdvak hoger zullen zijn dan bij kostenverhaal zonder tijdvak. Daar staat tegenover dat bij kostenverhaal zonder tijdvak een extra product nodig is, namelijk het opstellen van een scenario ten behoeve van het vaststellen van het kostenplafond.

De plankosten bij gebiedsontwikkeling met en zonder tijdvak verschillen ook doordat bij gebiedsontwikkeling met tijdvak de kosten van het bouw- en woonrijp maken van gronden waar bouwactiviteiten plaatsvinden worden opgevat als te verhalen kosten. Het gaat dan om de kosten in onderdeel B van bijlage IV van het Omgevingsbesluit, zoals te wijzigen door het Aanvullingsbesluit. Bij kostenverhaal met tijdvak tellen echter alleen de plankosten mee die de gemeente maakt voor het inrichten van de gronden die voor publieke doeleinden worden gebruikt. Daarom hoeft bij gebiedsontwikkeling zonder tijdvak geen rekening te worden gehouden met de plankosten van partieel ophogen en voorbelasten van gronden.

De uitkomst van de berekening van de plankosten is een gespecificeerd en genormeerd maximum totaalbedrag, exclusief btw. Rente en inflatie spelen bij het berekenen van de plankosten geen rol. Om de uitvoering van de regels over de plankosten te vereenvoudigen, is bepaald dat plankosten worden verondersteld te zijn gemaakt in het jaar waarin het omgevingsplan of het projectbesluit is vastgesteld of de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is verleend.

4.2.2 Reikwijdte

De regels voor het kostenverhaal zijn niet van toepassing voor plankosten die per project verschillen of waarbij financiële gegevens over plankosten niet apart worden geadministreerd. Daarom zijn de volgende plankosten niet aan een maximum gebonden:

  • het verrichten van onderzoek als bedoeld in bijlage IV, onder A1 en A10, bij het Omgevingsbesluit, zoals te wijzigen door het Aanvullingsbesluit, met uitzondering van het verrichten van grondmechanisch onderzoek;

  • het voorbereiden van en toezicht houden op bodemsanering als bedoeld onder A10 van het Omgevingsbesluit, zoals te wijzigen door het Aanvullingsbesluit;

  • het verrichten van werkzaamheden voor het ramen van de plankosten van bovenwijkse voorzieningen als bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet, die gelegen zijn in een gebied waar geen kostenverhaal plaatsvindt.

De plankosten voor deze werken, werkzaamheden en maatregelen zullen in voorkomende gevallen door het bevoegd gezag apart worden geraamd.

Er zijn grenzen gesteld aan de plankosten die in rekening mogen worden gebracht voor werkzaamheden die verband houden met het vaststellen van een omgevingsplan of een projectbesluit of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (bijlage IV bij het Aanvullingsbesluit onder A1). Alleen de plankosten die de gemeente voorafgaand aan het vaststellingsbesluit maakt, komen voor verhaal in aanmerking en niet de kosten van het behandelen en beoordelen van juridische beroepsprocedures die na dat besluit worden gemaakt.

4.2.3 Afwijkende regeling voor kleine bouwactiviteiten

Voor kleine bouwactiviteiten zou het te ver voeren om alle plankosten te berekenen. Kleine activiteiten zijn activiteiten waarbij op een locatie één of enkele bouwwerken met een beperkte oppervlakte worden gerealiseerd. Voor een kleine activiteit zullen niet veel investeringen in werken, werkzaamheden en maatregelen nodig zijn. Daarom gelden bij kleine activiteiten vaste bedragen voor de plankosten, zodat het kostenverhaal op een eenvoudige en efficiënte manier kan plaatsvinden en niet alle kosten afzonderlijk hoeven te worden berekend. Belangrijk is dat vaste bedragen voor kleine bouwactiviteiten niet het totale bedrag van de te verhalen plankosten betreffen. De plankosten van civieltechnische werkzaamheden zijn buiten beschouwing gelaten omdat die van geval tot geval kunnen verschillen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de plankosten voor het aanleggen van inritten of andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Deze plankosten komen boven de vaste bedragen en worden door de gemeente afzonderlijk geraamd op basis van deze regeling.

4.3 Toepassing van de regels over de plankosten
4.3.1 Toepassing bij het ramen van de kosten

Het bevoegd gezag raamt de plankosten op basis van de in de bijlagen bij deze regeling vermelde aantallen werkuren en tarieven of vaste bedragen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen kostenverhaal met tijdvak en kostenverhaal zonder tijdvak. Bij kostenverhaal met tijdvak worden de plankosten geraamd op basis van bijlage XXXIV en bij kostenverhaal zonder tijdvak op basis van bijlage XXXIVa.

4.3.2 Toepassing bij het berekenen van de kostenverhaalbijdrage bij kostenverhaal met tijdvak

Bij kostenverhaal met tijdvak worden kosten in mindering gebracht wanneer initiatiefnemers van bouwactiviteiten werken, werkzaamheden of maatregelen uitvoeren waarvan de kosten in het omgevingsplan zijn geraamd. Deze plankosten worden echter niet volledig vergoed. Het bevoegd gezag zal immers nog plankosten moeten maken voor begeleiding, controle en afhandeling. Daarom wordt 60%, 80% of 90% van de plankosten vergoed, afhankelijk van de hoeveelheid werk die het bevoegd gezag nog moet verrichten.

4.3.3 Toepassing bij eindafrekening van het kostenverhaal

Bij de afrekening kan het bevoegd gezag de plankosten op twee manieren berekenen. Als het bevoegd gezag de plankosten heeft berekend op basis van de werkuren, tarieven en vaste bedragen in de bijlagen XXXIV en XXXIVa bij deze regeling, dan worden die werkuren, tarieven en vaste bedragen ook bij de eindafrekening toegepast. Als het bevoegd gezag van lagere bedragen is uitgegaan, dan worden de desbetreffende bedragen bij de eindafrekening gebruikt. Dat betekent dat het bevoegd gezag niet het daadwerkelijke bestede aantal werkuren en de daadwerkelijk betaalde tarieven hoeft te verantwoorden, maar alleen de hoeveelheid producten en diensten die de gemeente heeft geleverd. Dat vergemakkelijkt de eindafrekening.

4.4 Wijzigingen ten opzichte van de Omgevingsregeling

Bij het overzetten van het hoofdstuk grondexploitatie naar een hoofdstuk kostenverhaal in de Omgevingsregeling via deze Aanvullingsregeling zijn de regels en de bijlagen aangepast aan de systematiek en het begripsgebruik van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet en het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet. In de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit is een regeling voor kostenverhaal bij gebiedsontwikkeling zonder tijdvak geïntroduceerd. In verband daarmee zijn de regels van het hoofdstuk kostenverhaal en is een bijlage XXXIVa toegevoegd waarin maxima zijn vastgesteld voor het berekenen van de plankosten bij kostenverhaal zonder tijdvak. Mede op basis van de resultaten van de internetconsultatie zijn wijzigingen doorgevoerd in de wijze waarop verschillende plankosten worden geraamd en is de systematiek aangepast.

4.4.1 Wijzigingen van de regels

De regels voor het kostenverhaal zijn op de volgende punten gewijzigd:

  • De begrippen en de artikelverwijzingen zijn aangepast.

  • Alle bedragen zijn geïndexeerd.

  • Artikel 13.2 over het berekenen van plankosten is vereenvoudigd doordat in plaats van twee in het vervolg nog maar één opslag van toepassing is, namelijk de opslag met een complexiteitsfactor. De opslag met invloedsfactor is geschrapt. De redenen daarvoor worden in paragraaf 4.4.3 toegelicht.

  • Artikel 13.8 over het verrekenen van de plankosten bij zelfrealisatie is niet meer in alle gevallen van toepassing, maar alleen bij kostenverhaal met tijdvak. Artikel 13.15 van de Omgevingswet (zoals ingevoegd door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet) voorziet namelijk niet in de mogelijkheid dat de kosten die door de aanvrager zijn gemaakt in mindering worden gebracht op de kostenverhaalsbijdrage.

  • Artikel 13.9 over het indexeren van tarieven maakt het mogelijk dat niet alleen de loontarieven van medewerkers van het betrokken bestuursorgaan worden geïndexeerd, maar ook alle bedragen die in de regels en de bijlagen XXXIV en XXXIVa zijn opgenomen.

4.4.2 Wijzigingen in de bijlage voor gebiedsontwikkeling zonder tijdvak

De bijlage met de maximale plankosten voor gebiedsontwikkeling zonder tijdvak (bijlage XXXIVa) verschilt op de volgende punten van de bijlage met de maximale plankosten voor gebiedsontwikkeling met tijdvak (bijlage XXXIV):

  • De plankosten voor het omgevingsplan, het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan zijn lager gesteld. Uitgangspunt is dat bij kostenverhaal zonder tijdvak met globale plannen wordt gewerkt.

  • Het product scenario ten behoeve van het opstellen van het kostenplafond is toegevoegd.

  • De plankosten van het partieel ophogen en voorbelasten van gronden zijn weggelaten omdat bij kostenverhaal zonder tijdvak alleen de kosten van het inrichten van het openbaar gebied meetellen. De kosten van het bouw- en woonrijp maken van de grond waar bouwactiviteiten plaatsvinden worden bij gebiedsontwikkeling zonder tijdvak niet tot de ‘te verhalen kosten’ gerekend.

4.4.3 Vernieuwingen van de systematiek van de bijlagen

In de bijlagen voor de plankosten bij gebiedsontwikkeling met tijdvak (bijlage XXXIV) en gebiedsontwikkeling zonder tijdvak (bijlage XXXIVa) zijn de volgende vernieuwingen van de systematiek doorgevoerd:

Rekenen op productbasis

De systematiek waarbij plankosten worden berekend op basis van de looptijd van het project is vrijwel volledig vervangen door een systematiek waarbij de plankosten per product of activiteit worden berekend. De plankosten van projectmanagement, planeconomie en andere in te zetten deskundigen worden in de bijlagen XXXIV en XXXIVa per product of activiteit gespecificeerd. Alleen voor projectmanagement en planeconomie is nog een kleine post gereserveerd voor vaste kosten die niet aan één product of activiteit zijn toe te schrijven.

Deze vernieuwing is noodzakelijk omdat de looptijd van het project bij kostenverhaal zonder tijdvak niet bekend is. Daarnaast vergroot het de transparantie van het kostenverhaal en vergemakkelijkt het de evaluatie van de Aanvullingsregeling. De plankosten worden geraamd op basis van een indeling in producten en activiteiten die aansluit bij de gemeentelijke administratie. Dat zal ook toekomstige evaluatie van het hoofdstuk kostenverhaal vergemakkelijken, omdat eenvoudig is vast te stellen of op basis van de Aanvullingsregeling geraamde werkuren en kosten overeenkomen met de daadwerkelijk bestede aantallen werkuren en kosten.

Vereenvoudiging opslagensystematiek

Bij de bestaande regeling voor de plankosten komt het voor dat één en dezelfde kostenverhogende factor tweemaal via een opslag wordt verrekend. Een voorbeeld is dat bij een aantal plankostensoorten een opslag wordt toegepast in gebieden met maatschappelijke functies. Die plankosten worden verhoogd met een invloedsfactor. Tegelijkertijd wordt bij een deel van die plankosten ook een toeslag toegepast als maar een klein deel van het oppervlak van het kostenverhaalsgebied voor commerciële bouwactiviteiten wordt gebruikt. De betreffende plankosten worden dan verhoogd met een complexiteitsfactor. In de praktijk zullen gebieden met veel maatschappelijke functies vaak ook gebieden zijn met weinig commerciële bouwactiviteiten. De hoge kosten hebben dan een gemeenschappelijke oorzaak, namelijk de aanwezigheid van veel maatschappelijke functies. De opslag voor een groot oppervlak niet commerciële functies/openbare ruimte is dus dubbelop.

In de nieuwe systematiek kent de Aanvullingsregeling kent maar één opslag. Dat is de opslag met een complexiteitsfactor. De opslag voor invloedsfactoren is geschrapt. Dat voorkomt dat ten onrechte dubbele opslagen voor dezelfde kostenverhogende factoren worden gerekend.

4.5 Effecten
  • Het hoofdstuk kostenverhaal dat via deze Aanvullingsregeling wordt ingevoegd in de Omgevingsregeling zorgt dat de regeling voor kostenverhaal zonder tijdvak van de Aanvullingswet grondeigendom in de praktijk kan worden toegepast.

  • De regels voor het berekenen van de maximale plankosten zijn inzichtelijker gemaakt en gemakkelijker toepasbaar doordat kosten op productiebasis worden geraamd.

  • De ramingen van de maximale kostenplankosten zullen aan betrouwbaarheid winnen doordat de systematiek van het berekenen van opslagen is aangepast en de bedragen in het hoofdstuk kostenverhaal van de Omgevingsregeling jaarlijks zullen worden geïndexeerd.

5 Regels over gebruiksvergoeding

5.1 Inleiding

Rechthebbenden op onroerende zaken aan wie een gedoogplicht wordt opgelegd, hebben op grond van de Omgevingswet recht op een schadevergoeding. Als gevolg van het amendement Bisschop-Ronnes20 bij de Invoeringswet Omgevingswet is daaraan voor een aantal gedoogplichten een recht toegevoegd in de vorm van een gebruiksvergoeding. Artikel 13.3e, eerste lid, van de Omgevingswet, zoals dat luidt als gevolg van het amendement, geeft rechthebbenden onder voorwaarden een aanspraak op een redelijke gebruiksvergoeding van de initiatiefnemer die het werk uitvoert waarvoor de gedoogplicht is opgelegd. Het tweede lid bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de toepassing van het recht op een redelijke gebruiksvergoeding. De bij deze Aanvullingsregeling in hoofdstuk 14 van de Omgevingsregeling ingevoegde afdeling 14.2 voorziet hierin.

Hierna wordt ingegaan op de totstandkoming en reikwijdte van artikel 13.3e van de Omgevingswet en van de afdeling in de Omgevingsregeling (afdeling 14.2). Vervolgens wordt ingegaan op de wettelijke delegatiegrondslag, de reikwijdte van artikel 13.3e, de methode waarmee de hoogte van de gebruiksvergoeding wordt bepaald en de werking van de gebruiksvergoeding in de praktijk.

5.2 Totstandkoming afdeling 14.2

Aanvankelijk was de uitwerking van artikel 13.3e van de Omgevingswet voorzien bij de Invoeringsregeling Omgevingswet. Voor uitwerking bij deze aanvullingsregeling is gekozen om diverse belanghebbenden adequaat te betrekken bij de totstandkoming van de regeling van dit onderwerp. De totstandkoming van de Invoeringsregeling Omgevingswet liet daar onvoldoende tijd voor.

Deloitte Financial Advisory heeft in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar de huidige praktijk en naar varianten voor de vaststelling van (de hoogte van) de redelijke gebruiksvergoeding. De resultaten van het onderzoek komen aan bod in paragrafen 4.2 en 5.1.21 Op basis van het onderzoek is een keuze gemaakt uit een van de door Deloitte gepresenteerde varianten. Die keuze wordt onder 5.5 toegelicht.

5.3 Delegatiegrondslag

Artikel 13.3e, tweede lid, bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de redelijke gebruiksvergoeding die rechthebbenden bij een gedoogplicht ontvangen van de initiatiefnemer. De regels moeten gaan over de toepassing van artikel 13.3e, eerste lid. Hieronder worden in elk geval regels over de hoogte van de gebruiksvergoeding begrepen. De delegatiegrondslag geeft geen mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de gevallen waarin aanspraak op de vergoeding kan worden gemaakt of de aard van de vergoeding.

Artikel 13.3e, eerste lid, van de Omgevingswet geeft een aanspraak op een redelijke gebruiksvergoeding, voor zover die vergoeding niet is inbegrepen in de volledige vergoeding van de schade die een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van een gedoogplicht zoals bedoeld in artikel 15.14, eerste lid, van de Omgevingswet. De gebruiksvergoeding wordt berekend overeenkomstig de in paragraaf 5 van dit hoofdstuk omschreven methode. Deze methode laat rechthebbenden meedelen in het voordeel dat een commerciële initiatiefnemer als gevolg van een gedoogplicht heeft, door uit te gaan van een forfaitair rendement op het (door de rechthebbende te gedogen) gebruik van de grond en dat te vermenigvuldigen met de marktwaarde van de grond. De hoogte van de gebruiksvergoeding is daarmee niet gerelateerd aan enig nadeel voor de rechthebbende als gevolg van de gedoogplicht, maar aan het feit dat de gedoogplicht een commerciële initiatiefnemer in staat stelt om gebruik te maken van de grond van een rechthebbende.

Het voorgaande betekent dat een volgens afdeling 14.2 bepaalde redelijke gebruiksvergoeding is verschuldigd bovenop de volledige vergoeding van de schade die een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van een gedoogplicht. Dit is slechts anders indien in minnelijk overleg een vergoeding voor het gebruik is overeengekomen die de volledige vergoeding van de schade te boven gaat. Gelet op artikel 13.3e, eerste lid, van de wet heeft een rechthebbende een aanspraak op een redelijke gebruiksvergoeding voor zover die vergoeding niet is inbegrepen in de vergoeding van de schade. Deze regeling bepaalt de methode voor de berekening van de hoogte van de schadevergoeding, zodat de rechthebbende meer ontvangt dan een volledige schadevergoeding.

5.4 Reikwijdte van deze regeling
5.4.1 Toepassingsbereik van het recht op een gebruiksvergoeding

De jaarlijkse gebruiksvergoeding wordt toegekend bij een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.14 of artikel 10.21 van de Omgevingswet. Artikel 10.14 bevat de gedoogplichten met betrekking tot energie en mijnbouw. De rechthebbende ontvangt op grond van artikel 13.3e, eerste lid, van de Omgevingswet geen gebruiksvergoeding bij deze soort gedoogplichten als de initiatiefnemer een netbeheerder is als bedoeld in de Elektriciteitswet, de Gaswet of de Warmtewet. Voorbeelden van gevallen waarin een gebruiksvergoeding bij het opleggen van een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.14 van de Omgevingswet aan de orde kan zijn, zijn het winnen van steenzout of het aanleggen van een windmolenpark, pijpleidingen of -netten als onderdeel van een productieproject en leidingen die dienen voor het transport van gas vanaf de winningsplaats rechtstreeks naar een verwerkingsinstallatie.

Oplegging van een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.21 van de Omgevingswet kan voor het tot stand brengen of opruimen van andere werken van algemeen belang. Een werk kan als werk van algemeen belang worden gekwalificeerd als dit gerechtvaardigd is vanuit het belang van openbare veiligheid, het beschermen van de fysieke leefomgeving, zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen. Onder dit artikel bestaat op grond van artikel 13.3e, eerste lid, van de Omgevingswet geen recht op een jaarlijkse gebruiksvergoeding wanneer de initiatiefnemer een bestuursorgaan is.

Ten behoeve van de duidelijkheid wordt hier benadrukt dat de beoordeling van de hoogte van een eventuele gebruiksvergoeding buiten het toetsingskader van een aanvraag om een gedoogplichtbeschikking blijft.

5.4.2 Bestaande praktijk van gedoogplichten en vergoedingen

De gedoogplichten waarvoor op grond van artikel 13.3e van de Omgevingswet een recht op een gebruiksvergoeding bestaat, konden voor inwerkingtreding van de Omgevingswet worden opgelegd op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht.

In de praktijk bereiken initiatiefnemers en grondeigenaren bij de realisatie van een werk of de uitvoering van werkzaamheden op hun grond regelmatig overeenstemming over verschuldigde vergoedingen voor het gebruik van hun land. Het kan dan gaan om een vergoeding voor het gebruik van de grond, schadevergoeding, maar ook om het betalen van een bedrag aan door de initiatiefnemer bespaarde (juridische) kosten (ook wel ‘meewerkvergoeding’) als de grondeigenaar vroegtijdig instemt met de realisatie van het werk. Deze regeling beoogt in die praktijk nadrukkelijk geen verandering te brengen. De meewerkvergoeding moet worden onderscheiden van de in artikel 13.3e van de Omgevingswet bedoelde gebruiksvergoeding. Dit is een vergoeding die de rechthebbende bij een gedoogplicht krijgt voor het gebruik van de grond die in eigendom aan hem toebehoort of waarop hij enig ander recht heeft.

In een periode van bijna vijf jaar (tussen 1 januari 2015 en 9 oktober 2019) is voor zover bekend, éénmaal een gedoogplicht opgelegd die valt binnen de reikwijdte van artikel 13.3e Omgevingswet. Het is goed mogelijk dat er in de praktijk vaker in der minne gebruiksvergoedingen worden toegekend, maar daarover zijn geen gegevens bekend.

5.5 Methode berekening van de (hoogte van de) gebruiksvergoeding en toepassing in de praktijk
5.5.1 Methode

Een uitgangspunt voor de methode voor het bepalen van de gebruiksvergoeding is dat duidelijkheid wordt geboden aan alle betrokkenen, zodat de kans op conflicten bij het bepalen van de gebruiksvergoeding zo klein mogelijk is. Dit uitgangspunt leidt ertoe dat in deze aanvullingsregeling de volgende formule is vastgelegd: gebruiksvergoeding = grondoppervlakte • grondwaarde • rendementsfactor. Hierna wordt deze keuze nader toegelicht.

De reden dat een gebruiksvergoeding wordt toegekend, is gelegen in het feit dat de rechthebbende (een gedeelte van) zijn grond in gebruik geeft aan een derde, waarvoor in een private verhouding een vergoeding zou worden gevraagd die eventuele schade te boven gaat. Het opleggen van een gedoogplicht heeft tot gevolg dat inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van de grondeigenaar, waarbij (slechts) de geleden schade wordt vergoed. In de huidige praktijk wordt bij onderhandelingen over het aanleggen van vergelijkbare werken naast schadevergoeding ook gesproken over een gebruiksvergoeding tussen de initiatiefnemer en de grondeigenaar. Het opleggen van een gedoogplicht leidt in dat opzicht tot een verstoring van de marktverhoudingen. Met het toekennen van een gebruiksvergoeding ontstaat tot op zekere hoogte een situatie die vergelijkbaar is met wat marktpartijen zouden overeenkomen indien geen gedoogplicht wordt opgelegd.

De marktwaarde van de grond als uitgangspunt nemen voor de gekozen systematiek is daarmee een logische keuze. Een dergelijke methode is objectief bepaalbaar en uitvoerbaar, terwijl de rechthebbende kan delen in het profijt dat de initiatiefnemer van het gebruik van de gedoogplicht kan hebben. Voor het vaststellen van de hoogte van de gebruiksvergoeding wordt daarom uitgegaan van een formule waarbij de gebruiksvergoeding wordt afgeleid van de marktwaarde van de grond, uitgaande van het in een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit toegelaten gebruik van de onroerende zaak. Hiermee wordt aangesloten bij de aanbevelingen uit het adviesrapport van Deloitte.

Voor de waardering van de grond wordt uitgegaan van de waarde van de onroerende zaak waarop de gedoogplicht rust op de dag voorafgaand aan de dag waarop de gedoogplicht wordt opgelegd. De vergoeding heeft alleen betrekking op het deel van de grond waarop de gedoogplicht rust. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald aan de hand van een jaarlijks forfaitair rendement op dat deel. Ook hiermee wordt aangesloten bij de aanbevelingen uit het adviesrapport van Deloitte en is gekozen voor een vast percentage van 2%. Het rendementspercentage drukt de mate uit waarin het redelijk is dat de rechthebbende profiteert van het gebruik van de grond door de initiatiefnemer. Hiermee ontstaat een gebruiksvergoeding die marktpartijen in redelijkheid zouden kunnen overeenkomen als de vergoeding niet in één keer wordt afgekocht. Dit vaste percentage biedt duidelijkheid aan alle betrokkenen, waardoor initiatiefnemers en rechthebbenden van tevoren goed kunnen inschatten wat de hoogte van de gebruiksvergoeding wordt. Een vast percentage biedt duidelijkheid en zekerheid vooraf. Een vast percentage draagt ook bij aan de uitvoerbaarheid van deze regeling.

Op grond van artikel 13.3e, eerste lid, moet de methode voor het bepalen van de hoogte van de gebruiksvergoeding leiden tot een ‘redelijke’ gebruiksvergoeding. Naar verluidt wordt in de minnelijke praktijk gerekend met een rendementspercentage van 4%, indien er een kapitalisatiefactor 10 wordt gebruikt en de gebruiksvergoeding wordt afgekocht. Artikel 13.3e Ow geeft echter recht op een gebruiksvergoeding zolang sprake is van een gedoogplicht. Hier is bij de keuze voor het rendementspercentage rekening mee gehouden; een langere looptijd bij een jaarlijkse gebruiksvergoeding rechtvaardigt een lagere rendementsfactor. Met het rendementspercentage van 2% wordt rekening gehouden met de verschillende looptijden van gedoogplichten en de uiteenlopende aard van de werken waarvoor een gebruiksvergoeding kan zijn verschuldigd. De gekozen methode om de hoogte van de gebruiksvergoeding vast te stellen is in algemene zin relatief eenvoudig, omdat de hoogte voornamelijk wordt bepaald door een taxatie van de waarde van de grond. Dit betreft een veel voorkomende taxatie waar veel ervaring mee bestaat. Ook is de methode, door de inzet van de beëdigd taxateur, transparant en objectief.

De redelijke gebruiksvergoeding wordt elke vijf jaar geïndexeerd volgens de Consumentenprijzenindex (CPI). Dit is een gangbare en eenvoudige wijze van indexering.

5.5.2 Hoe werkt de methode in de praktijk?

Het is niet de bedoeling dat deze regeling een wijziging aanbrengt in de reeds bestaande praktijk van het sluiten van een minnelijke overeenkomst waarmee het opleggen van een gedoogplicht niet meer nodig is. Het sluiten van een minnelijke overeenkomst verdient nog steeds de voorkeur.

Als tussen partijen minnelijke overeenstemming wordt bereikt, zullen de inhoud van het werk en daarmee samenhangende voorwaarden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. Partijen zijn hierbij vrij om een gebruiksvergoeding af te spreken. Als partijen geen minnelijke overeenstemming weten te bereiken, zal een gedoogplicht voor het werk worden opgelegd. De daaraan verbonden schadevergoeding wordt afgewikkeld volgens de regels opgenomen in afdeling 15.2 van de Omgevingswet.

Als een gedoogplicht is opgelegd, zijn voor het verkrijgen van de gebruiksvergoeding twee scenario’s denkbaar. Partijen kunnen minnelijke overeenstemming bereiken over de op grond van de wet en deze afdeling verschuldigde gebruiksvergoeding. Als dat niet lukt, kan een rechtsvordering worden ingesteld bij de burgerlijke rechter, waarin wordt verzocht de hoogte van de verschuldigde gebruiksvergoeding (en daaraan verbonden voorwaarden) vast te stellen met inachtneming van de regels opgenomen in artikel 13.3e van de Omgevingswet en deze regeling. Overeenkomstig paragraaf 6 van afdeling 9 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering kan dan een deskundigenonderzoek plaatsvinden. De rechter stelt vervolgens de gebruiksvergoeding vast.

5.6 Gebruiksvergoeding bij verschillende rechthebbenden

Het wettelijke recht tot het ontvangen van een gebruiksvergoeding geldt voor ieder die enig recht heeft op de onroerende zaak waarop de gedoogplicht rust. Naast de eigenaar hebben bijvoorbeeld ook eventuele erfpachthouders, huurders en vruchtgebruikers in principe een recht op een redelijke gebruiksvergoeding. Artikel 13.3e van de wet geeft geen uitzonderingen op het aantal rechthebbenden dat een aanspraak op een gebruiksvergoeding kan hebben, maar biedt wel een grondslag om bij deze aanvullingsregeling regels over de hoogte van de redelijke gebruiksvergoeding voor deze verschillende rechthebbenden te stellen.

In algemene zin valt niet eenvoudig te bepalen wat de gebruiksvergoeding per rechthebbende moet zijn. De verdeling is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van het beperkte recht, de specifieke situatie ter plaatse en de vraag hoe omvattend het gebruiksrecht op de grond in verhouding tot het gebruiksrecht van een eigenaar bij (volle) eigendom is. Deze regeling geeft een aantal handvatten aan de hand waarvan de verdeling van de gebruiksvergoeding moet worden bepaald. Als meerdere rechthebbenden (bijvoorbeeld een pachter of erfpachter) aanspraak kunnen maken op de gebruiksvergoeding, moet de initiatiefnemer een redelijke gebruiksvergoeding betalen aan deze rechthebbenden, die in mindering komt op de gebruiksvergoeding waarop de eigenaar recht heeft. Deze gebruiksvergoeding zal in verhouding moeten staan tot de aard van de overige rechten en de omvang van het deel van de onroerende zaak waarop de rechthebbende een recht heeft en waarop de gedoogplicht rust.

5.7 Effecten

Door de opname van deze afdeling in de Omgevingsregeling door de Aanvullingsregeling grondeigendom Omgevingswet, gelden landelijke regels voor de vaststelling van de gebruiksvergoeding bij gedoogplichten. In deze Aanvullingsregeling is opgenomen dat de gebruiksvergoeding wordt vastgesteld aan de hand van de waarde van de grondoppervlakte waarop de gedoogplicht rust, vermenigvuldigd met een rendementsfactor van 2%. De te betalen vergoedingen zijn geen onderdeel van de regeldruk, maar financiële kosten. De initiatiefnemer betaalt de vergoeding aan de eigenaar en eventuele andere rechthebbenden. Hierbij is geen rol voor decentrale overheden voorzien. Als zich geschillen voordoen, kunnen de geschillen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.

In het onderzoeksrapport van Deloitte staat dat de afgelopen vijf jaar éénmaal een gedoogplicht opgelegd die valt binnen de reikwijdte van deze regeling. Naar verluidt komt de gebruiksvergoeding in de praktijk vaker voor, maar daarover zijn geen gegevens bekend. Ook heeft de regeling mogelijk enige reflexwerking op afspraken tussen eigenaar en initiatiefnemer. Wel is het zo dat het recht op een gebruiksvergoeding beperkt is tot gedoogplichten voor commerciële initiatieven. De effecten zullen naar verwachting hierdoor beperkt zijn.

6 Effecten

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de effecten die de Aanvullingsregeling naar verwachting heeft op de Nederlandse samenleving. Aan bod komen achtereenvolgens de financiële effecten op burgers en bedrijven en op overheden, het effect op het milieu en het effect op de rechtspraak en de handhaafbaarheid.

Om voorafgaand aan de inwerkingtreding van de stelselherziening een inschatting te kunnen maken van de effecten van deze regeling voor de samenleving wordt een aantal onderzoeken gedaan en toetsen uitgevoerd. Het gaat om de volgende toetsen en adviezen:

  • 1.

    Adviescollege toetsing regeldruk;

  • 2.

    Raad voor de Rechtspraak;

  • 3.

    Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;

  • 4.

    Autoriteit Persoonsgegevens.

6.2 Financiële effecten

SIRA consulting heeft onderzoek gedaan naar de financiële effecten van de wijzigingen in de regelgeving rond grondeigendom.22 Het gaat daarbij om de Aanvullingswet, de relevante bepalingen uit het Omgevingsbesluit en het Aanvullingsbesluit. Bij de financiële effecten gaat het om de regeldruk (nalevingskosten en administratieve lasten) en om de financiële kosten voor bedrijven en burgers (meestal gaat dat om leges, maar in dit geval ook om de gevolgen van kostenverhaal) en om bestuurlijke lasten voor overheden. De wijzigingen in de regelgeving in het aanvullingsspoor grondeigendom kunnen bij vier onderwerpen financiële effecten opleveren: bij het voorkeursrecht, onteigening, inrichting landelijk gebied en bij kostenverhaal.

Structurele effecten

De structurele financiële effecten van deze Aanvullingsregeling, zowel de effecten voor burgers en bedrijfsleven als voor bevoegd gezag zijn vrijwel nihil. Dit komt omdat de fundamentele keuzes bij grondeigendom al gemaakt zijn in de Aanvullingswet en in het Omgevingsbesluit. De uitwerking daarvan in deze Aanvullingsregeling beïnvloedt deze effecten niet. Daarbij komt dat de inzet van grondbeleidsinstrumentarium volgens het onderzoek van SIRA consulting cijfermatig beperkt is. Onteigeningen vinden vaak ambtshalve plaats en niet op aanvraag. De structurele effecten worden hierna per instrument toegelicht.

Onteigening

In het Omgevingsbesluit, worden via het Aanvullingsbesluit, eisen opgenomen waaraan een onteigeningsbeschikking moet voldoen. De lasten daarvan zijn al onderzocht. Het totaal onteigeningen de afgelopen jaren, bedroeg tussen de 32-50 (onteigeningen). Het komt echter voor dat er een onteigeningsbeschikking wordt aangevraagd (in plaats van dat het initiatief daartoe ambtshalve wordt genomen). Voor onteigening zijn aanvraagvereisten opgenomen in de Omgevingsregeling, zoals te wijzigen door deze Aanvullingsregeling, om de rechtszekerheid te borgen. Deze eisen komen overeen met de eisen die nu bij een verzoek gesteld worden door de Kroon. Daarom worden geen effecten op de regeldruk verwacht.

Landinrichting

Het aanpassen van de vereisten aan de kaarten waarmee de gelijke hoedanigheid van onroerende zaken wordt bepaald (een schaal van 1:50.000 in plaats van een schaal 1:25 000), zorgt mogelijk voor lagere kosten. SIRA geeft in haar onderzoek aan dat er jaarlijks gemiddeld slecht één wettelijk inrichtingsplan wordt opgesteld. Er worden hier al met al geen merkbare regeldrukeffecten of effecten op bestuurslasten verwacht.

Kostenverhaal

De plankosten zijn een onderdeel van de lijst van verhaalbare kostensoorten.23 De plankosten worden forfaitair bepaald aan de hand van de regels voor kostenverhaal. Wat betreft de berekening van plankosten is een aantal wijzigingen aangebracht ten opzichte van de huidige Regeling plankosten exploitatieplan en de Omgevingsregeling zoals die in 2019 in de Staatscourant is gepubliceerd.24 In plaats van regels voor kostenverhaal voor een gebiedsontwikkeling met tijdvak, kan het omgevingsplan ook regels voor kostenverhaal bevatten voor gebiedsontwikkeling zonder tijdvak.

In het onderzoek naar de financiële effecten is aangegeven dat in verreweg de meeste gevallen het kostenverhaal verrekend wordt in een anterieure overeenkomst. Het verhalen van kosten langs publiekrechtelijke weg blijft een uitzondering. Met kostenverhaal zonder tijdvak kunnen gebiedsontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De verwachting is dat in niet meer dan 15 gevallen per jaar kostenverhaal voor gebiedsontwikkeling zonder tijdvak wordt toegepast.

Regeldruk burgers en bedrijven kostenverhaal

De verschillen in de regeling van plankosten voor gebiedsontwikkeling hebben geen effect op de administratieve lasten. Bij zowel gebiedsontwikkeling met tijdvak als gebiedsontwikkeling zonder tijdvak moet een kostenverhaalsbeschikking worden aangevraagd. In beide gevallen zijn dezelfde aanvraagvereisten (op grond van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing.

Financiële kosten burgers en bedrijven kostenverhaal

De plankosten voor gebiedsontwikkeling met tijdvak in de Omgevingsregeling, zoals te wijzigen door de Aanvullingsregeling, veranderen niet ten opzichte van de huidige situatie. Bij de plankosten voor gebiedsontwikkeling zonder tijdvak worden wel een aantal wijzigingen aangebracht. De systematiek blijft echter nagenoeg gelijk.

De plankosten bij gebiedsontwikkeling zonder tijdvak kunnen echter verschillen van de plankosten bij gebiedsontwikkeling met tijdvak. Daardoor kan het te betalen bedrag aan kostenverhaal bij gebiedsontwikkeling met tijdvak anders zijn dan het bedrag bij gebiedsontwikkeling zonder tijdvak. Dat komt omdat de acties van de gemeente waarvoor plankosten in rekening worden gebracht en de kengetallen bij gebiedsontwikkeling zonder tijdvak kunnen afwijken van de acties en kengetallen bij gebiedsontwikkeling met tijdvak (zie hierover hoofdstuk 4 van het algemeen deel van deze toelichting). Uitgangspunt bij het voorbereiden van de Aanvullingsregeling is geweest dat de kosten voor burgers en bedrijven waar mogelijk vergelijkbaar zijn met de plankosten voor gebiedsontwikkeling met tijdvak. Daar waar verschillen ontstaan, moeten die zijn te herleiden tot de afwijkende regeling voor gebiedsontwikkeling zonder tijdvak.

Eenmalige effecten

Er worden geen eenmalige effecten verwacht.

6.3 Totaaloverzicht lasten Aanvullingswet, Aanvullingsbesluit en Aanvullingsregeling
Bestuurlijke lasten

De wijzigingen in het voorkeursrecht, onteigening en inrichting landelijk gebied hebben in totaal een effect dat ligt tussen 0,7 miljoen extra lasten en 0,2 miljoen besparing per jaar. Deze effecten zijn vrijwel geheel toe te rekenen aan de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit. Het effect slaat voor meer dan 90% neer bij gemeenten.

De effecten rond kostenverhaal zijn groter. De effecten (die geheel zijn toe te rekenen aan de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit) tellen op tot 0,3 miljoen euro tot 1,5 miljoen euro besparing per jaar. SIRA gaat er in haar rapport vanuit dat een gemeente haar kosten, die voortvloeien uit het verhalen van kosten, volledig verhaalt op initiatiefnemers. De besparing van 0,3 tot 1,5 miljoen euro zal dan ook uiteindelijk aan initiatiefnemers toevallen. Zoals hiervoor aangegeven brengt de Aanvullingsregeling hier geen verandering in.

Rond kostenverhaal bestaat het hierboven genoemde financiële effect uit twee onderdelen. Allereerst geldt dat door de wijzigingen in de regelgeving bespaard wordt op kosten. Het gaat om een bedrag van ongeveer 2,6 à 3,9 miljoen euro per jaar. Daarnaast maakt de nieuwe variant van kostenverhaal het mogelijk dat gebiedsontwikkelingen plaats kunnen vinden die eerder niet mogelijk waren. Die gebiedsontwikkelingen brengen wel extra kosten met zich mee. Hierdoor bedragen per saldo de besparingen niet deze 2,6 miljoen à 3,9 miljoen euro, maar bedragen ze de hierboven genoemde 0,3 miljoen à 1,5 miljoen euro. Die extra gebiedsontwikkelingen leveren wel maatschappelijke baten op, bijvoorbeeld voor woningzoekenden.

Regeldruk

Uit het onderzoek van SIRA blijkt dat er slechts in zeer beperkte mate sprake is van regeldruk effecten (minder dan 0,1 miljoen euro). Deze worden veroorzaakt door de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit. Naar verwachting heeft de Aanvullingsregeling hier geen effect op. Hierboven is uiteengezet dat gemeenten besparingen realiseren in de kosten rond kostenverhaal en dat deze uiteindelijk toevallen aan initiatiefnemers. Bedrijven zullen dus de genoemde 0,3 miljoen à 1,5 miljoen euro per jaar besparen.

Financiële kosten

Het te betalen bedrag aan kostenverhaal bij integrale gebiedsontwikkeling kan anders zijn dan het te betalen bedrag bij organische gebiedsontwikkeling. De verwachting is dat het kostenverhaal per locatie niet wezenlijk zal afwijken van het kostenverhaal onder de Wet ruimtelijke ordening.

Eenmalige effecten

De regels over grondeigendom hebben ook eenmalige effecten die tot bestuurlijke lasten en financiële kosten kunnen leiden. Daarbij kan worden gedacht aan opleidingskosten, implementatielasten en de tijd die het kost om de nieuwe regels eigen te maken. Deze effecten worden echter beschouwd als een effect van de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit, omdat daarin de nieuwe werkwijzen en de meeste regels over grondeigendom zijn vastgelegd. Ze worden niet veroorzaakt door deze Aanvullingsregeling.

Bestuurlijke lasten

Met name gemeenten en in mindere mate provincies zullen enige tijd nodig hebben om kennis te nemen van de nieuwe regelgeving. Dat betreft vooral de regeling voor de plankosten. Die komt overigens pas aan de orde als de gemeente in het omgevingsplan regels of in de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voorschriften over kostenverhaal opneemt hetgeen niet vaak het geval is. De eenmalige kosten voor het hele aanvullingsspoor bedragen 2,5 à 5,5 miljoen euro voor gemeenten en provincies samen. Voor de Aanvullingsregeling worden geen extra eenmalige kosten verwacht.

Regeldruk

Ook in het bedrijfsleven moet kennis worden genomen van de wijzigingen in de regelgeving. Het gaat daarbij vooral om adviesbureaus en om grotere projectontwikkelaars die zelf de relevante expertise in huis hebben. SIRA schat in dat het voor het Aanvullingsbesluit om een eenmalig bedrag gaat van ongeveer 0,04 miljoen à 0,08 miljoen euro. Gelet op de beperkte gevolgen en aansluiting bij de huidige praktijk worden voor de Aanvullingsregeling geen extra kosten verwacht.

6.4 Bedrijfseffectentoets

SIRA heeft in het hierboven genoemde onderzoek ook de bedrijfseffectentoets gedaan. Voor wat betreft de financiële effecten is daarover in paragraaf 7.2 gerapporteerd. Op de vraag in de bedrijfseffectentoets naar de gevolgen voor innovatieruimte rapporteert SIRA dat de nieuwe regelgeving bijdraagt aan de mogelijkheden voor gebiedsontwikkeling. ‘Met de aangepaste regeling voor kostenverhaal kan het bevoegd gezag zorgen voor een meer vraaggericht, uitnodigend en flexibel grondbeleid, met meer ruimte voor initiatieven uit de markt.’ Deze Aanvullingsregeling sluit daarbij aan.

6.5 Adviezen

Het Adviescollege toetsing en regeldruk (Atr), de Raad voor de Rechtspraak, de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) hebben geen aanleiding gezien voor het uitbrengen van een advies.

7 Totstandkoming regeling en consultatie

Bij de ontwikkeling van de Aanvullingsregeling heeft verschillende keren overleg plaatsgevonden met stakeholders. Voor de omzetting van de regels over de herverkaveling uit de Rilg is samengewerkt met LNV en heeft afstemming plaatsgevonden met verschillende provincies en het Kadaster. Dat heeft geleid tot diverse aanpassingen van de regeling. De aanvraagvereisten voor onteigeningsbeschikkingen zijn afgestemd met Rijkswaterstaat en ProRail. De regels over de uitruilbaarheid van onroerende zaken bij herverkaveling zijn afgestemd met provincies en het Kadaster. De toelichting van de regeling is naar aanleiding hiervan aangepast.

7.1 Voorbereiding en internetconsultatie plankosten

Het hoofdstuk kostenverhaal van de Aanvullingsregeling is voorbereid in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse vereniging van projectontwikkelingsmaatschappijen (NEPROM). Tijdens een drietal werksessies is een rekenmodel uitgewerkt voor het berekenen van de plankosten van gebiedsontwikkeling zonder tijdvak.

Deze werksessies hebben niet tot overeenstemming geleid, zoals bleek uit de internetconsultatie. De VNG vond de ramingen van de kosten bij gebiedsontwikkeling te laag, terwijl de NEPROM die juist te hoog vond. Daarbij is ook door de VNG en de NEPROM een groot aantal min of meer technische kwesties met betrekking tot de ramingen aan de orde gesteld.

In haar reactie op de internetconsultatie heeft de VNG gevraagd om bij kostenverhaal zonder tijdvak meer plankosten te ramen voor het begeleiden van bouwactiviteiten en het beoordelen van bouwplannen. Bij gebiedsontwikkeling zonder tijdvak werkt de gemeente met een globaal omgevingsplan dat veel openlaat. Daarom hebben gemeenten in uitvoeringsfase extra tijd nodig om zich een goed oordeel te kunnen vormen. In haar reactie op de internetconsultatie heeft de VNG verder onder andere gevraagd om de ramingen van de plankosten bij gebiedsontwikkeling met en zonder tijdvak met elkaar in overeenstemming te brengen en alle plankosten te indexeren.

De NEPROM heeft in haar reactie op de internetconsulatie gevraagd om bij gebiedsontwikkeling zonder tijdvak minder plankosten te ramen. De NEPROM gaat ervan uit dat omdat de ontwikkelaar allerlei werk doet dat normaal gesproken door de gemeente wordt gedaan, zoals het opstellen van het stedenbouwkundig plan of het inrichtingsplan openbare ruimte voor een gebied. Dat leidt tot lagere plankosten. Verder heeft de NEPROM voorstellen gedaan om de methodiek voor het ramen van verschillende plankosten aan te passen en de methodiek van voor het berekenen van opslagen op de plankosten te vereenvoudigen.

De resultaten van de Internetconsulatie zijn verwerkt in overleg met de VNG. Daarbij is volledige overeenstemming bereikt over het hoofdstuk kostenverhaal van de Aanvullingsregeling. De NEPROM heeft aangegeven om verschillende redenen niet aan dit verdere overleg te kunnen deelnemen. Dat neemt niet weg dat bij het aanpassen van de regeling ook rekening is gehouden met de reactie op de internetconsultatie van de NEPROM.

De internetconsultatie heeft ertoe geleid dat de opzet van de bijlagen bij het hoofdstuk kostenverhaal is gewijzigd, dat de methodiek voor het berekenen van opslagen is aangepast en dat een groot aantal technische wijzigingen is doorgevoerd. Plankosten worden op productbasis berekend, er is nog maar één opslag van toepassing in plaats van twee, alle plankosten worden jaarlijks geïndexeerd en de methoden voor het ramen van de plankosten bij gebiedsontwikkeling mét en zonder tijdvak zijn waar mogelijk op één lijn gebracht.

De vraag van de VNG om ook plankosten op te nemen voor het beoordelen van bouwplannen en het begeleiden van bouwactiviteiten is echter niet worden gehonoreerd. De kosten die de gemeente maakt voor het beoordelen en begeleiden van bouwplannen zijn geen plankosten. Plankosten zijn gemeenschappelijke kosten die door de initiatiefnemers van bouwactiviteiten gezamenlijk worden gedragen omdat ze niet individueel zijn toe te rekenen. De gemeente maakt de kosten voor het beoordelen en begeleiden van bouwactiviteiten alleen als de initiatiefnemer op basis van het omgevingsplan een omgevingsvergunning nodig heeft. De afgifte van een omgevingsvergunning is een individuele dienst waarvan de kosten via de leges behoren te worden verrekend. Langs die weg kunnen gemeenten de kosten van het begeleiden van initiatiefnemers en het beoordelen van bouwplannen volledig verhalen.

7.2 Voorbereiding en consultatie regeling gebruiksvergoeding
7.2.1 Informele pre-consultatie

Over het concept van deze regeling is overleg gevoerd met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO), Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA), Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie (NOGEPA), Vereniging van Leidingeigenaren (Velin), Vereniging van Waterbedrijven (Vewin) en Federatie Particulier Grondbezit (FPG). De conceptregeling is wisselend door deze partijen ontvangen.

LTO, NWEA en FPG hebben aangegeven zich op hoofdlijnen te kunnen vinden in de regeling zoals opgenomen. Als positief wordt benoemd dat partijen de vrijheid wordt geboden om te kiezen voor een jaarlijkse vergoeding of een afkoop middels een bedrag ineens. Kanttekeningen die werden geplaatst zagen op het gekozen rendementspercentage, dat als te laag werd beschouwd of door de fixatie te weinig ruimte laat voor maatwerk.

Bij het totstandkomen van deze regeling is vastgehouden aan een percentage van 2%, omdat daarmee wordt aangesloten bij de pachtnorm. Dit is daarom een gebruikelijk percentage dat als rendementsfactor voor opbrengsten van grond wordt gehanteerd.

Velin, Vewin en NOGEPA kunnen zich niet vinden in de voorgestelde regeling. Zij wensen de redelijke gebruiksvergoeding gelijk te stellen aan de (eenmalige) meewerkvergoeding(en) die in het minnelijke traject conform de LTO-tarievenlijst worden betaald, indien een grondeigenaar vrijwillig meewerkt aan de totstandkoming van het beoogde werk of uit te voeren werkzaamheden. Deze methode wordt door partijen als eenvoudig toepasbaar en transparant gezien, met minimale transactiekosten en zonder interferentie met bestaande aanspraken op schadevergoeding. Deze partijen hebben gewezen op een mogelijke interferentie tussen gebruiksvergoeding en schadevergoeding, omdat het gegarandeerde rendement dat met deze methode wordt verkregen ervoor zorgt dat van inkomensschade in beginsel geen sprake (meer) is. De schadevergoeding en gebruiksvergoeding worden daarmee communicerende vaten. Daarnaast is de voorgestelde methode te weinig voorspelbaar voor de initiatiefnemers, waardoor het voorafgaand aan het werk moeilijk is een inschatting te maken van de te betalen gebruiksvergoeding. Tot slot zien Velin, Vewin en NOGEPA de voorgestelde regeling tot ongelijkheid leiden tussen grondeigenaren, nu in het stedelijk gebied voor eenzelfde werk een hogere vergoeding zal worden gekregen dan in het landelijk gebied.

Voor de door Velin, Vewin en NOGEPA voorgestelde methode is niet gekozen, omdat de meewerkvergoeding niet op een lijn kan worden gesteld met de gebruiksvergoeding. De meewerkvergoeding is gebaseerd op de besparing van (juridische) kosten, indien een grondeigenaar vroegtijdig instemt met de realisatie van het werk. De gebruiksvergoeding vindt zijn grondslag in deze nieuwe regeling en staat los van een eventueel overeen te komen meewerkvergoeding. Deze methodiek wordt daarom niet passend geacht.

7.2.2 Internetconsultatie

De regeling voor de gebruiksvergoeding heeft apart van de consultatie op de andere delen van deze aanvullingsregeling plaatsgevonden van 27 mei 2020 tot 24 juni 2020. In totaal zijn van 14 partijen reacties ontvangen wat in totaal 61 unieke, inhoudelijke reacties heeft opgeleverd. De volgende partijen hebben gereageerd (tussen haakjes het aantal reacties):

  • Arcadis (1)

  • FPG (18)

  • Groep Graafrechten, NL Connekt (1)

  • LTO (2)

  • NOGEPA (4)

  • Nederlandse Coöperatieve Vereniging van Makelaar en Taxateurs (NVM) (5)

  • NWEA (8)

  • Raad voor de Rechtspraak (1)

  • Rijkswaterstaat (RWS) (1)

  • Unie van Waterschappen (UvW) (5)

  • Velin/Vewin (7)

  • Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (6)

  • Anoniem (2 partijen met ieder 1 reactie)

Verwerking reacties – algemeen

  • Een deel van de reacties pleit voor nadere regels in deze Aanvullingsregeling over onderwerpen waarvoor artikel 13.3e van de Omgevingswet geen grondslag geeft. Deze reacties kunnen dus niet worden overgenomen. Het gaat om reacties over het bestaan van de gebruiksvergoeding in algemene zin (UvW, Vewin/Velin, anoniem), de soorten gedoogplichten (FPG), de groep rechthebbenden (FPG), de duur van het recht op de gebruiksvergoeding (NWEA, UvW), afkoop (FPG, UvW, VNG), de betaling van kosten van een rechterlijke procedure en het deskundigenbericht (Raad voor de Rechtspraak) en de vergoeding van advieskosten (NVM).

Verwerking reacties – methode voor het bepalen van de hoogte van de gebruiksvergoeding

  • Enkele partijen hebben in hun reacties gepleit voor het gebruiken van de ‘bestemmingswaarde’ van de grond in plaats van de ‘gebruikswaarde’ voor het bepalen van de grondwaarde (Arcadis, NVM, NWEA). Deze opmerkingen zijn overgenomen in deze Aanvullingsregeling. Voor het bepalen van de grondwaarde wordt uitgegaan van het in een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit toegelaten gebruik van de onroerende zaak. Daarmee wordt aangesloten bij wat juridisch is toegestaan en niet wat het feitelijke gebruik van de grond is. Dit vergoot de uitvoerbaarheid van de regeling.

  • Meerdere partijen hebben gereageerd op de rendementsfactor van 2%. LTO en FPG pleiten voor een hoger percentage, waarbij LTO ook pleit voor gebruik van een minimumpercentage in plaats van een vast percentage. NWEA, NVM en UvW vragen zich af of ook verschillende percentages gehanteerd kunnen worden voor verschillende situaties, zoals bij dubbel gebruik of per functie. NVM vraagt zich af of de rendementsfactor voldoende duidelijk is. En ook andere partijen pleiten voor een heldere, uitvoerbare regeling in het algemeen (zoals de VNG). Naar aanleiding van de reacties is nagegaan of een minimumpercentage of lager percentage bij dubbel gebruik tot een betere regeling zouden leiden, maar het opnemen van dergelijke regels zou de uitvoerbaarheid niet ten goede komen. Vooraf wordt dan minder duidelijk welk percentage gehanteerd moet worden. Dit vergoot de kans op conflicten. Met een vast percentage wordt de breed gewenste duidelijkheid geboden. Daarom wordt daaraan vastgehouden in deze regeling. Gegeven het feit dat een aantal reacties pleit voor een hoger percentage en een aantal voor een lager of gelijkblijvend percentage, wordt nu vastgehouden aan de 2%. Rekenvoorbeelden op basis van deze formule leiden tot gebruiksvergoedingen die redelijk en evenwichtig worden geacht. In artikel 14.49 is duidelijker tot uitdrukking gebracht dat dit een vast percentage is.

  • FPG is van mening dat het doel waarvoor de grondwaarde wordt bepaald moet worden betrokken bij het bepalen van de grondwaarde: het aanleggen en in stand houden van een commercieel werk. Dat doel rechtvaardigt volgens FPG een hogere grondwaarde. Ook NWEA vraagt hiernaar. Deze reacties worden niet overgenomen, conform het advies van Deloitte om uit te gaan van het geldende toegestane gebruik van de grond voor oplegging van de gedoogplicht.

  • FPG, Vewin/Velin en NOGEPA vinden dat aangesloten moet worden bij de vaste Gasunie/LTO-normen voor meewerkvergoedingen. Conform het advies van Deloitte wordt deze reactie niet overgenomen. Dat niet iedereen eenzelfde bedrag krijgt bij hetzelfde werk is redelijk, omdat de grondwaarde per locatie kan verschillen.

  • Vewin/Velin stellen dat nadere regels nodig zijn over de verdeling van de gebruiksvergoeding over verschillende rechthebbenden op de grond. Naar aanleiding van deze reactie is nagegaan of dat mogelijk is. Alhoewel deze reactie begrijpelijk is, is gebleken dat het niet mogelijk is om een vaste verdelingssystematiek op te nemen die recht zou doen aan de verschillende situaties die ter plaatse kunnen bestaan. Om meer handvatten te bieden, zoals door Vewin/Velin bepleit, is de toelichting op dit punt uitgebreid.

Verwerking reacties – overig

  • NWEA en VNG wijzen er terecht op dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen de schadevergoeding en de gebruiksvergoeding. Naar aanleiding van deze reacties is de toelichting aangevuld.

  • Rijkswaterstaat wijst erop dat de hoogte van de gebruiksvergoeding buiten het toetsingskader voor de gedoogplichtbeschikking blijft en vraagt of dit benadrukt kan worden in de toelichting. Deze reactie is overgenomen.

  • Enkele partijen wijzen op mogelijke tegenstellingen in de artikelen en de toelichting erbij. De toelichting en artikelen zijn naar aanleiding daarvan beter met elkaar in lijn gebracht.

7.3 Implementatieprogramma

Voor de stelselherziening van het omgevingsrecht is een uitgebreid implementatieprogramma opgezet in samenwerking met de bestuurlijke koepels VNG, IPO en Unie van Waterschappen. De implementatie van de Aanvullingswet is een onderdeel van het brede implementatietraject van de stelselherziening van het omgevingsrecht. Voor de Aanvullingswet wordt een specifiek onderdeel van het implementatieprogramma ontwikkeld.

Voor onteigening maakt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een herziening van de handreiking onteigeningsprocedure. Deze is ook bruikbaar voor verzoekers om onteigening en andere overheden, zoals gemeenten, provincies en waterschappen. Verder worden bijeenkomsten voorbereid met de meest betrokken organisaties, te weten de VNG, VVG, IPO, UVW en VOA. Rijkswaterstaat heeft in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een community of practice opgestart over onteigening volgens de Omgevingswet. Aan dat verband nemen medewerkers van diverse overheden deel en leveren daaraan inbreng. Het doel van de community of practice is om modellen te ontwikkelen voor de uitvoeringspraktijk.

Bij het voorkeursrecht zijn de veranderingen gering. Daarom wordt er voor dit onderdeel geen implementatieprogramma opgestart.

Voor kostenverhaal zal een nieuwe handreiking voor alle gebruikers worden opgesteld.

De regeling van de plankosten is opgenomen in deze Aanvullingsregeling. Er komt een excelmodel voor de berekening van de plankosten behorend bij de regels voor kostenverhaal in het omgevingsplan of projectbesluit of voor de voorschriften voor kostenverhaal in een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Voor voorlichting aan overheden en ontwikkelaars wordt op het gebied van kostenverhaal samengewerkt met de VNG, de VVG, de NEPROM en de NVB-Bouw. Specifiek voor organische gebiedsontwikkeling zullen workshops worden georganiseerd.

Voor landinrichting zal in overleg met het Kadaster het voorlichtingsmateriaal herzien worden.

II ARTIKELSGEWIJS

HOOFDSTUK 1 AANVULLING EN WIJZIGING OMGEVINGSREGELING

Wijziging artikel 1.1a (grondslag)

Het eerste lid van artikel 1.1a is aangevuld met de grondslagen van de artikelen die via deze regeling in de Omgevingsregeling worden gewijzigd of aan de Omgevingsregeling worden toegevoegd. Zo wordt een nog completer overzicht gegeven van de grondslagen van de Omgevingsregeling om de kenbaarheid en vindbaarheid van die grondslagen verder te vergroten.

Nieuw artikel 3.36 (toepassingsbereik) [artikel 12.26, derde lid, van de Omgevingswet]

Dit artikel geeft het toepassingsbereik van deze afdeling aan. Het bepalen van de gelijke hoedanigheid en de gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken in het kader van de voorbereiding van het ruilbesluit in deze afdeling is van belang voor de toepassing van artikel 12.26, tweede lid, van de Omgevingswet, zoals dat komt te luiden ingevolge de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. Met het bepalen van de gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden wordt invulling gegeven aan een van de toedelingsnormen bij herverkaveling. Met de regeling voor herverkaveling, zoals die via de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet wordt vastgelegd in de Omgevingswet, kunnen gedeputeerde staten bindend onroerende zaken in het in te richten gebied samenvoegen, het gebied opnieuw indelen in kavels en de rechten op die kavels toewijzen aan eigenaren. Voor zover het belang van de inrichting zich hiertegen niet verzet, wordt aan iedere eigenaar een recht toegewezen op onroerende zaken van gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden als door hem is ingebracht. Op grond van artikel 12.26, derde lid, van de Omgevingswet worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld over het bepalen van de gelijke hoedanigheid en de gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken.

Nieuw artikel 3.37 (gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden) [artikel 12.26, derde lid, van de Omgevingswet]

Dit artikel regelt welke bepalingen van afdeling 3.4 van toepassing zijn op het bepalen van de gelijke hoedanigheid en op het bepalen van de gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden van onroerende zaken in een herverkavelingsblok.

Nieuw artikel 3.38 (bepalen gelijke hoedanigheid: tijdstip en begrenzing) [artikel 12.26, derde lid, van de Omgevingswet]

De gelijke hoedanigheid van onroerende zaken wordt uiterlijk bepaald op het tijdstip waarop pachtovereenkomsten niet meer ter registratie kunnen worden ingezonden (eerste lid). Met het oog op een doelmatige herverkaveling wordt alleen van uitruilbare onroerende zaken de gelijke hoedanigheid bepaald (tweede lid). Onroerende zaken zijn uitruilbaar als ze geschikt zijn om aan een andere eigenaar te worden toegedeeld. In de artikelen 10.4 tot en met 10.10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, zoals die artikelen zijn ingevoegd door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet, is bepaald welke onroerende zaken uitruilbaar zijn.

Nieuw artikel 3.39 (bepalen gelijke hoedanigheid: doorslaggevende kenmerken) [artikel 12.26, derde lid, van de Omgevingswet]

In dit artikel worden de kenmerken genoemd die van toepassing zijn op het bepalen van de gelijke hoedanigheid van onroerende zaken. Bepalend voor de gelijke hoedanigheid zijn de opbouw, samenstelling en fysische eigenschappen van de lagen in de bodem tot ten minste een diepte van 1 meter onder het maaiveld, en de grondwaterkarakteristiek.

Voor het bepalen van de gelijke hoedanigheid van onroerende zaken worden de Bodemkaart van Nederland en de Kaart Grondwaterdynamiek met een schaal van 1:50.000 gebruikt. Die kaarten zijn te vinden in de Basisregistratie Ondergrond (BRO). In een gebied met een grote diversiteit in bodemkenmerken of grondwaterkarakteristiek worden deelkaarten van de Bodemkaart van Nederland en de Kaart Grondwaterdynamiek met een grotere schaal dan 1:50.000 gebruikt. Deze zogenoemde deelkaarten zijn meer gedetailleerde kaarten met een schaal van 1:10.000 of 1:25.000 en hebben in de legenda een hoofdindeling die overeenkomt met de legenda van de Bodemkaart van Nederland van 1:50.000 respectievelijk van de Kaart Grondwaterdynamiek van 1:50.000. Op de gedetailleerde bodemkaarten is meer informatie te vinden over bodemkundige factoren als de profielopbouw, de textuur en de dikte van de boven- en ondergrond dan op de Bodemkaart 1:50.000.

In de systematiek van afdeling 3.4 van de Omgevingsregeling volgt de gelijke hoedanigheid in beginsel uit de Bodemkaart van Nederland en de Kaart Grondwaterdynamiek of deelkaarten daarvan. Als geen deelkaarten beschikbaar zijn, bijvoorbeeld omdat er niet op dat betreffende schaalniveau een kartering beschikbaar is, wordt de gelijke hoedanigheid bepaald op basis van een advies van deskundigen.

Nieuw artikel 3.40 (bepalen gelijke hoedanigheid: buiten beschouwing te laten kenmerken) [artikel 12.26, derde lid, van de Omgevingswet]

Bepaalde kenmerken van onroerende zaken maken geen onderdeel uit van de hoedanigheid van onroerende zaken en worden daarom bij het bepalen van de gelijke hoedanigheid buiten beschouwing gelaten. Deze uitgezonderde kenmerken zijn opgesomd in dit artikel. Het gaat om fysieke elementen die het gebruik hebben beïnvloed, zoals de verkavelings- of ontsluitingssituatie.

Nieuw artikel 3.41 (kenmerken gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden) [artikel 12.26, derde lid, van de Omgevingswet]

Van onroerende zaken met een gelijke hoedanigheid worden de gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden bepaald aan de hand van de bodemgeschiktheid. De bodemgeschiktheid wordt bepaald aan de hand van de in het tweede lid van dit artikel opgesomde kenmerken. Voor elke gebruiksmogelijkheid bepalen gedeputeerde staten welke kenmerken doorslaggevend zijn (zie hierover ook het algemeen deel van deze toelichting). Zo komt het in de praktijk voor dat voor de gebruiksmogelijkheid grasland minder kenmerken doorslaggevend zijn dan voor de gebruiksmogelijkheid akkerbouw. Voor de gebruiksmogelijkheid akkerbouw zijn weer minder kenmerken doorslaggevend dan voor de gebruiksmogelijkheid tuinbouw.

Nieuw artikel 3.42 (klassenindeling bodemgeschiktheid per gebruiksmogelijkheid) [artikel 12.26, derde lid, van de Omgevingswet]

Binnen een gebruiksmogelijkheid wordt de bodemgeschiktheid ingedeeld naar ten minste vijf klassen van uitruilbaarheid van goed naar slecht. Een voorbeeld hiervan is het vaststellen van bodemgeschiktheidsklassen binnen de gebruiksmogelijkheid ‘veeteelt’. Onroerende zaken die binnen de gebruiksmogelijkheid ‘veeteelt’ worden ingedeeld in de klassen 1 en 2 kunnen geschikt zijn voor grasland en de akkerbouwmatige teelt van voedergewassen, terwijl de onroerende zaken die worden ingedeeld in klasse 3 bijvoorbeeld niet geschikt zijn voor akkerbouwmatige teelt van voedergewassen. In veel gevallen zal een indeling naar drie klassen toereikend zijn. Als een herverkavelingsblok wordt gekenmerkt door een grote diversiteit van soorten onroerende zaken zal een indeling naar meer klassen noodzakelijk zijn. De klassenindeling wordt vervolgens op een kaart vermeld. Deze kaart, die met het ruilbesluit ter inzage wordt gelegd, wordt gebruikt bij de onderbouwing van het ruilbesluit.

Wijziging artikelen 7.211, aanhef en onder g (gedoogplicht werken van algemeen belang: algemene situatie), 7.212, aanhef en onder f (gedoogplicht werken van algemeen belang: perceel gebonden situatie), en 7.213, aanhef en onder e en i (gedoogplicht archeologisch onderzoek), en 7.214, aanhef en onder e en f (gedoogplicht maken ontwerp) [artikel 16.139, derde en vierde lid, van de Omgevingswet]

Deze wijzigingen in de aanvraagvereisten voor de gedoogplichtbeschikkingen zijn technisch van aard en houden verband met de wijze waarop de aanvraagvereisten voor de onteigeningsbeschikking in de Omgevingsregeling zijn geformuleerd. Het chronologisch overzicht van het minnelijk overleg wordt ook wel het logboek genoemd.

Nieuw artikel 7.215b (toepassingsbereik) [artikel 16.139, derde lid, onder a, van de Omgevingswet]

In dit artikel is het toepassingsbereik van afdeling 7.3 geregeld. Deze afdeling gaat alleen over de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag om een onteigeningsbeschikking moeten worden verstrekt. De mogelijkheid om onroerende zaken te onteigenen is opgenomen in artikel 11.1 van de Omgevingswet, zoals die bepaling is ingevoegd door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.

Nieuw artikel 7.215c (onteigeningsbeschikking) [artikel 16.139, derde lid, onder a, van de Omgevingswet]

In dit artikel is bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt bij een aanvraag om een onteigeningsbeschikking als bedoeld in artikel 11.3 van de Omgevingswet, zoals dat artikel wordt ingevoegd door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.

In de onteigeningsbeschikking worden de te onteigenen onroerende zaken aangewezen. De onteigeningsbeschikking kan alleen worden gegeven als wordt voldaan aan de criteria in artikel 11.5 van de Omgevingswet (na aanvulling door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet). Daarbij staan het onteigeningsbelang, de noodzaak en de urgentie van de onteigening centraal. Aan de hand van de gevraagde gegevens en bescheiden kan het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 11.4 van de Omgevingswet een beslissing nemen over het geven van een onteigeningsbeschikking.

De aanvraagvereisten sluiten aan op de inhoudelijke eisen die worden gesteld aan de onteigeningsbeschikkingen in artikel 7.5 van het Omgevingsbesluit, zoals dat luidt na aanpassing door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet, en de informatie die samen met de ontwerponteigeningsbeschikking ter inzage moet worden gelegd ingevolge artikel 7.6 van het Omgevingsbesluit, zoals dat luidt na aanpassing door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet. Voor een toelichting op deze inhoudelijke eisen wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet en de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 11.5 en 11.6 van het Omgevingsbesluit in die nota van toelichting.

Het bevoegd gezag heeft op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb de mogelijkheid om naast de in deze afdeling genoemde gegevens en bescheiden, aanvullende gegevens en bescheiden te vragen. Deze gevraagde informatie moet uiteraard wel noodzakelijk zijn voor – en in directe relatie te staan tot – de beoordeling van de aanvraag. De kans op het vragen van aanvullende gegevens op grond van artikel 4:2, tweede lid, Awb is gering, omdat de aanvraagvereisten in artikel 7.215c zorgvuldig zijn afgestemd op wat nodig is voor het geven van een onteigeningsbeschikking. Niet valt echter uit te sluiten dat voor een zorgvuldige en deugdelijke motivering over meer of andersoortige gegevens moet worden beschikt dan in artikel 7.215c zijn opgenomen.

Als de aanvraag om een onteigeningsbeschikking niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor die aanvraag of als onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt, kan het bestuursorgaan op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Er bestaat geen verplichting om de aanvraag niet verder te behandelen. Het bestuursorgaan kan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval besluiten om de aanvraag, die niet aan alle aanvraagvereisten voldoet, in behandeling te nemen. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als het bestuursorgaan al beschikt over de gegevens en bescheiden die de aanvrager moet aanleveren.

De aanvraagvereisten in de onderdelen a, b en d sluiten aan op de inhoudelijke eisen uit artikel 7.5, onder a tot en met d, van het Omgevingsbesluit, zoals dat luidt na aanpassing door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet, die aan de onteigeningsbeschikking worden gesteld. Uit deze informatie moet duidelijk blijken wie de eigenaren, beperkt gerechtigden (artikel 16.97, eerste lid, onder b, c, e en f) en overige belanghebbenden met een grondgebonden belang zijn en om welke onroerende zaken het gaat. Deze informatie wordt zoveel mogelijk ontleend aan de informatie die de basisregistratie kadaster bevat (artikel 48 van de Kadasterwet). Daarnaast verstrekt de aanvrager de adressen van de eigenaren en beperkt gerechtigden. Het is namelijk noodzakelijk dat het bevoegd gezag met hen kan communiceren. De onteigeningsbeschikking heeft namelijk invloed op hun rechtsposities. De namen en adressen van de overige belanghebbenden met een grondgebonden belang, bedoeld in artikel 16.97, eerste lid, onder g tot en met k, van de Omgevingswet (na aanvulling door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet), moeten ook bij de aanvraag worden overgelegd. Deze belanghebbenden kunnen namelijk schriftelijk bedenkingen inbrengen tegen de onteigeningsbeschikking tijdens de bekrachtigingsprocedure.

Onderdeel c sluit aan bij de eis die in artikel 7.6, onder a, van het Omgevingsbesluit, zoals dat luidt ingevolge het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet, wordt gesteld aan de informatie die samen met de ontwerponteigeningsbeschikking ter inzage moet worden gelegd. De ontwerponteigeningsbeschikking wordt ter inzage gelegd met een grondtekening, zo volgt uit artikel 7.6, onder a. De aanvrager moet een grondtekening verstrekken die voldoet aan de eisen uit artikel 7.6, onder a.

Onderdeel e sluit aan bij de inhoudelijke eis in artikel 7.5, onder e, van het Omgevingsbesluit, zoals dat luidt na aanpassing door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet. De onteigeningsbeschikking moet de planologische grondslag vermelden waarop die beschikking berust. Een onteigeningsbelang kan zijn grondslag vinden in een omgevingsplan, een projectbesluit of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. De verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor onteigening nodig is, moet mogelijk zijn gemaakt in een van die wettelijke instrumenten. De aanvrager geeft een beschrijving van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor de onteigening nodig is.

Het aanvraagvereiste in onderdeel f houdt verband met de eis die in artikel 7.6, onder b, van het Omgevingsbesluit (na aanvulling door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet) wordt gesteld aan de informatie die samen met de ontwerponteigeningsbeschikking ter inzage moet worden gelegd. Met ontwerponteigeningsbeschikking wordt, naast de hiervoor bedoelde grondtekening, het ontwerp van het besluit of het besluit ter inzage gelegd dat de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving mogelijk maakt. In het geval van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit moet de aanvraag om die vergunning ter inzage worden gelegd. Met het aanvraagvereiste in onderdeel f wordt de noodzakelijke duidelijkheid verschaft aan het bevoegd gezag dat de onteigeningsbeschikking geeft, in die gevallen dat het bestuursorgaan dat de onteigeningsbeschikking geeft een ander is dan het bestuursorgaan dat het besluit vaststelt, waarin de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving mogelijk is gemaakt.

Via de jaargang en het nummer van het elektronisch publicatieblad kan zowel het ontwerp van een omgevingsplan of projectbesluit als het vastgestelde omgevingsplan of projectbesluit worden geraadpleegd op officielebekendmakingen.nl. Als om de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving mogelijk te maken een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is ingediend of als deze omgevingsvergunning al is gegeven, verstrekt de aanvrager een kopie van het aanvraagformulier voor de omgevingsvergunning of een kopie van de verleende omgevingsvergunning.

Het aanvraagvereiste in onderdeel g sluit aan op de inhoudelijke eis in artikel 7.5, onder f, van het Omgevingsbesluit (na aanvulling door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet). Onteigening kan alleen plaatsvinden op naam van in artikel 11.2, tweede lid, van de Omgevingswet, zoals die komt te luiden ingevolge de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, genoemde rechtspersonen. Deze rechtspersonen worden aangeduid als onteigenaar. De aanvrager verstrekt de naam van deze onteigenaar aan het bevoegd gezag of de namen van deze onteigenaren als het er meerdere zijn.

Onderdeel h sluit aan op de eis die in artikel 7.6, onder b, van het Omgevingsbesluit (na aanpassing door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet) wordt gesteld aan de informatie die samen met de ontwerponteigeningsbeschikking ter inzage wordt gelegd. De ontwerponteigeningsbeschikking wordt ter inzage gelegd met een projectietekening op het omgevingsplan of het projectbesluit dat de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving mogelijk maakt of op het ontwerp daarvan of, in geval van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, op de gegeven vergunning of op de vergunningaanvraag. De aanvrager verstrekt een projectietekening aan het bevoegd gezag bij de aanvraag om een onteigeningsbeschikking. In de Handreiking Administratieve Onteigeningsprocedure van Rijkswaterstaat is uitgewerkt hoe de projectie van de grondtekening aan het bevoegd gezag moet worden verstrekt.

Het aanvraagvereiste in onderdeel i houdt verband met het urgentiecriterium in artikel 11.5 van de Omgevingswet, zoals die wet komt te luiden ingevolge de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. Een onteigeningsbeschikking kan niet worden gegeven als de onteigening niet urgent is. In artikel 11.11 van de Omgevingswet, zoals ingevoegd door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, is vastgelegd dat de urgentie in ieder geval ontbreekt als niet aannemelijk is dat binnen drie jaar na het inschrijven van de onteigeningsakte een begin wordt gemaakt met de verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor onteigening nodig. In onderdeel i is daarom opgenomen dat bij de aanvraag om een onteigeningsbeschikking een tijdsplanning wordt verstrekt, waarin in ieder geval de beoogde datum van de aanvang van de werkzaamheden wordt aangegeven. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of met het vermelden van de aanvang van de werkzaamheden kan worden volstaan of dat de gehele tijdsplanning moet worden verstrekt.

Tot slot moet de aanvrager op grond van onderdeel j alle gegevens en bescheiden verstrekken die betrekking hebben op het minnelijk overleg waarin is geprobeerd om de onroerende zaak of zaken minnelijk te verwerven. Dit sluit aan bij het noodzaakcriterium als bedoeld in artikel 11.5 van de Omgevingswet, zoals aangevuld door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. De noodzaak tot onteigening ontbreekt in ieder geval als de onteigenaar geen redelijke poging heeft gedaan tot minnelijke verwerving. Dit volgt uit artikel 11.7, eerste lid, van de Omgevingswet, zoals aangevuld door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. De aanvrager verstrekt in de eerste plaats een chronologisch overzicht van het minnelijk overleg. Het overzicht vormt een schriftelijke weergave van de stappen die zijn gezet om de onroerende zaak of zaken minnelijk te verwerven. Daarnaast moet de aanvrager ook afschriften verstrekken van aanbiedingen tot schadeloosstellingen die zijn gedaan. De onteigenaar verstrekt de aanbiedingen tot schadeloosstellingen aan alle partijen waarmee minnelijk overleg wordt gevoerd, dat zijn alle eigenaren, beperkt gerechtigden en de belanghebbenden, genoemd in artikel 16.97, eerste lid, onder g tot en met k, van de Omgevingswet, aangevuld door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.

Nieuw artikel 10.3 (geen overeenstemming Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vereist) [artikel 5.44, tweede lid, van de Omgevingswet]

Artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Invoeringswet Omgevingswet, bepaalt dat een projectbesluit op rijksniveau wordt vastgesteld door Onze Minister die het aangaat in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze overeenstemming is op grond van het tweede lid van dat artikel niet vereist voor een besluit tot uitwerking van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.54 van de Omgevingswet en voor een besluit tot wijziging van een projectbesluit.

Dit artikel wijst op grond van artikel 5.44, tweede lid, van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Invoeringswet Omgevingswet, andere categorieën van projecten aan waarvoor geen overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is vereist. Het gaat om projecten waarvoor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het projectbesluit vaststelt en waarvan de ruimtelijke consequenties onvoldoende groot of geheel afwezig zijn, zodat daarbij formele medebetrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet nodig wordt geacht. Dat geldt ook voor projectbesluiten waarvoor op grond van artikel 5.46 van de Omgevingswet in ieder geval een projectbesluit moet worden vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. De reikwijdte van de op grond van artikel 5.44, tweede lid, tweede zin, van de Omgevingswet gestelde regels is breed: het uitzetten van de vereiste overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geldt voor alle projectbesluiten die op grond van afdeling 5.2 van de wet worden vastgesteld.

Wijzigingen artikelen 12.2a, 12.2g, 12.3, 12.49 en 12.59 [artikel 20.3, eerste lid, van de Omgevingswet]

De wijzigingen in deze artikelen hangen direct samen met de vernummering van hoofdstuk 10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving via het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. De artikelen waar naar wordt verwezen, corresponderen door deze wijzigingen met de nieuwe nummering.

Nieuw artikel 13.1 (toepassingsbereik) [artikel 13.21 van de Omgevingswet]

Op grond van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, is kostenverhaal verplicht voor kosten die zijn gemaakt voor werken, werkzaamheden en maatregelen in verband met (bouw)activiteiten. In het Omgevingsbesluit zoals gewijzigd door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet worden de kostenverhaalsplichtige activiteiten en kostensoorten aangewezen. Op grond van artikel 13.21 van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, worden in dit hoofdstuk 13 van de Omgevingsregeling regels gesteld over de hoogte en begrenzing van de plankosten.

In bijlage I bij de Omgevingsregeling, zoals gewijzigd door deze regeling, wordt in de begripsomschrijving van plankosten aangegeven om welke kostensoorten het gaat. In totaal gaat het om vier kostensoorten die in bijlage IV bij het Omgevingsbesluit (na wijziging door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet) zijn genoemd en die onder het toepassingsbereik van hoofdstuk 13 van de Omgevingsregeling vallen, namelijk kosten van:

  • het vaststellen van een omgevingsplan of een projectbesluit of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, inclusief het daarvoor benodigde onderzoek (A1),

  • het vrijmaken van de gronden, bedoeld onder A2, van persoonlijke rechten en lasten, eigendom en bezit en beperkte rechten of zakelijke lasten (A3),

  • voorbereiding en toezicht op de uitvoering van de onder A3, A5, A6, A8 en A9 bedoelde werken, werkzaamheden en maatregelen, inclusief het daarvoor benodigde onderzoek (A10), en

  • de kosten van andere door of in opdracht van het bestuursorgaan te verrichten werkzaamheden, voor zover die werkzaamheden rechtstreeks verband houden met de in bijlage IV bedoelde werken, werkzaamheden en maatregelen (A14).

Een aantal plankosten wordt expliciet uitgezonderd van de toepasselijkheid van de regeling in hoofdstuk 13 van de Omgevingsregeling. Dat betekent dat daaraan in hoofdstuk 13 van de Omgevingsregeling geen maximum wordt gesteld. De betreffende plankosten moeten afzonderlijk worden berekend. De redenen daarvoor zijn in paragraaf 4.2.2 van het algemeen deel van deze toelichting beschreven.

Nieuw artikel 13.2 (berekening plankosten) [artikel 13.21 van de Omgevingswet]

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat de ten hoogste te verhalen plankosten een optelsom zijn van de kosten van de producten en activiteiten opgenomen in bijlage XXXIV en bijlage XXXIVa. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kostenverhaal met tijdvak in het omgevingsplan, omgevingsvergunning of projectbesluit (zie artikel 13.14 van de Omgevingswet, na wijziging door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet) en kostenverhaal zonder tijdvak in het omgevingsplan (artikel 13.15 van de Omgevingswet, na wijziging door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet). In paragraaf 9.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet worden beide systemen toegelicht. De kosten van de producten en activiteiten bij kostenverhaal met tijdvak zijn opgenomen in tabel 1 van bijlage XXXIV. Bij kostenverhaal zonder tijdvak zijn de producten en activiteiten opgenomen in tabel 1 van bijlage XXXIVa. Het gaat om producten die door de gemeente voor de voorbereiding en uitvoering van de in het omgevingsplan of projectbesluit opgenomen regels of de in de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit opgenomen voorschriften, bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, van de Omgevingswet (na wijziging door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet), worden geleverd en activiteiten die door de gemeente worden verricht.

De plankosten per product of activiteit worden berekend door een hoeveelheid met een prijs te vermenigvuldigen en het resultaat te corrigeren als zich bijzondere omstandigheden voordoen (door middel van een complexiteitsfactor kostenverhaal). In de meeste gevallen is de hoeveelheid het aantal uren dat nodig is om een product te leveren of een activiteit te verrichten en is de prijs het uurtarief van de in te zetten deskundigen. Het aantal uren van de inzet van deskundigen is daarbij gebaseerd op vuistregels die aangeven hoeveel uren nodig zijn om één eenheid van de in de regels of voorschriften voor kostenverhaal, bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, van de Omgevingswet, zoals ingevoegd door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, genoemde werken, werkzaamheden en maatregelen uit te voeren. Een voorbeeld van een dergelijke vuistregel is dat een taxateur 24 uur nodig heeft voor het taxeren van een onbebouwd perceel. In sommige gevallen worden de kosten ook berekend door het aantal eenheden direct te vermenigvuldigen met een vaste prijs. Hoeveelheden en vaste prijzen zijn vermeld in tabel 1 van bijlage XXXIV en in tabel 1 van bijlage XXXIVa. De tarieven zijn te vinden in tabel 3 van die bijlagen.

Alle vuistregels of kengetallen zijn gebaseerd op ervaringscijfers. Als referentie is een omgevingsplan voor een uitleglocatie van 15 hectare gebruikt. Het resultaat van de vermenigvuldiging van hoeveelheid en prijs zal daarom niet in alle gevallen een passend resultaat opleveren. Zo zullen de plankosten in binnenstedelijke gebieden hoger zijn dan op uitleglocaties. Daarom worden de uitkomsten van de berekening waar nodig gecorrigeerd door ze te verhogen of te verlagen met een complexiteitsfactor kostenverhaal. Aan de hand van bijlage XXXIV en bijlage XXXIVa moet worden bepaald bij welke producten en activiteiten complexiteitsfactoren kostenverhaal van toepassing zijn.

Nieuw artikel 13.3 (afbakening plankosten) [artikel 13.21 van de Omgevingswet]

In artikel 13.3 is bepaald dat ook historische plankosten, ofwel plankosten die voorafgaand aan het vaststellen van het omgevingsplan of het projectbesluit of het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zijn gemaakt, voor verhaal in aanmerking komen. Aan de voorafgaande periode wordt een grens gesteld. Historische plankosten komen slechts beperkt voor verhaal in aanmerking, omdat steeds moeilijker is vast te stellen dat de betreffende plankosten zijn gemaakt ten behoeve van het vaststellen van het omgevingsplan of het projectbesluit of het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, waarin de regels of voorschriften voor kostenverhaal, bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, van de Omgevingswet (na wijziging door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet), zijn opgenomen. Uitgangspunt is dat de kosten binnen een voorafgaande periode van twee jaar zijn gemaakt. Als de complexiteitsfactor kostenverhaal tussen de 30% en 50% ligt, betreft de voorafgaande periode drie jaar en bij een complexiteitsfactor kostenverhaal groter dan 50% is de voorafgaande periode vier jaar, waarbinnen de kosten tot plankosten worden gerekend. Het is niet van belang hoelang het vaststellen van het omgevingsplan of het projectbesluit of het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit daadwerkelijk heeft geduurd. De voorafgaande periode wordt altijd op basis van de hiervoor vermelde berekeningswijze bepaald.

Nieuw artikel 13.4 (evenredige toedeling kosten bij groter gebied) [artikel 13.21 van de Omgevingswet]

Het gebied waarop een omgevingsplan of een projectbesluit betrekking heeft, kan uit meerdere kostenverhaalsgebieden bestaan. De plankosten die verband houden met het vaststellen of wijzigen van dat omgevingsplan of projectbesluit, worden dan naar evenredigheid met de oppervlakte over die kostenverhaalgebieden verdeeld. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Als een kostenverhaalsgebied een tiende deel van de oppervlakte van het gebied van het omgevingsplan beslaat, dan wordt 10% van de plankosten van het vaststellen van het omgevingsplan aan dat kostenverhaalsgebied toegerekend.

Nieuw artikel 13.5 (plankosten kleine bouwactiviteiten) [artikel 13.21 van de Omgevingswet]

Artikel 13.5 voorziet in een vast maximumbedrag voor plankosten voor relatief kleine bouwactiviteiten. Dat voorkomt dat bij kleine projecten onevenredig hoge plankosten in rekening worden gebracht. Aandachtspunt is dat eventuele plankosten voor civieltechnische werkzaamheden geen onderdeel vormen van dit maximumbedrag. In het tweede lid van artikel 13.5 is bepaald dat de plankosten voor civieltechnische werkzaamheden worden gebaseerd op de maxima voor de kosten die in bijlage XXXIV en bijlage XXXIVa zijn vermeld.

Nieuw artikel 13.6 (moment van opname plankosten) [artikel 13.21 van de Omgevingswet]

In dit artikel is geregeld hoe de plankosten boekhoudkundig worden opgenomen bij het stellen van regels of voorschriften over kostenverhaal in het omgevingsplan of het projectbesluit of de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, van de Omgevingswet (na wijziging door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet). Normaal gesproken zouden de plankosten op basis van de fasering van de ontwikkeling over verschillende jaren worden verdeeld. Als vereenvoudiging is in artikel 13.6 de regel opgenomen dat de plankosten als één post op één moment in de regels of voorschriften, bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, worden opgenomen. Dat leidt ertoe dat de plankosten onderdeel zijn van gebiedsexploitatie. De plankosten zijn de reeds genomen kosten die tot rentelasten kunnen leiden, maar die niet meer hoeven te worden gecorrigeerd voor inflatie.

Nieuw artikel 13.7 (herberekening van plankosten bij eindafrekening) [artikel 13.21 van de Omgevingswet]

Dit artikel maakt het mogelijk dat het bevoegd gezag bij de eindafrekening voor de plankosten dezelfde hoeveelheid werkuren, tarieven en prijzen hanteert als ook bij het vaststellen van de beschikking, bedoeld in artikel 13.18, eerste lid, van de Omgevingswet zoals die komt te luiden ingevolge de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, zijn gebruikt. Dat vergemakkelijkt de werkzaamheden voor het opstellen van de eindafrekening doordat in de oorspronkelijke berekeningen alleen de aantallen producten en activiteiten hoeven te worden aangepast.

Nieuw artikel 13.8 (plankosten bij zelfrealisatie) [artikel 13.21 van de Omgevingswet]

De verschuldigde geldsom wordt bij de beschikking bestuursrechtelijke geldschuld op aanvraag vastgesteld volgens de regels in het omgevingsplan of het projectbesluit of volgens de voorschriften in de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Als de beschikking betrekking heeft op een kostenverhaalsgebied waar kostenverhaal met tijdvak wordt toegepast, worden de kosten, bedoeld in artikel 13.18, tweede lid, van de Omgevingswet (na wijziging door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet), die door de aanvrager zijn gemaakt, in mindering gebracht op de verschuldigde geldsom. Het gaat om kosten die aan de inbrengwaarde van de te bebouwen percelen worden toegerekend en om andere te verhalen kosten die door de aanvrager zijn gemaakt. Deze andere te verhalen kosten worden in mindering gebracht voor zover ze gelijk zijn aan of lager zijn dan de raming van de kosten in het omgevingsplan, het projectbesluit of de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

In het eerste lid is bepaald dat de regels van dit hoofdstuk worden toegepast bij het bepalen van het bedrag aan plankosten dat in mindering wordt gebracht op de verschuldigde geldsom die de aanvrager van de beschikking voor eigen rekening heeft gemaakt. Dat betekent dat het bedrag aan plankosten dat in mindering wordt gebracht niet hoger kan zijn dan het bedrag dat op basis van de regels in dit hoofdstuk is bepaald.

In het tweede lid is bepaald dat maximaal 60% van de berekende kosten voor plannen en besluiten, maximaal 80% van de berekende kosten van civiele en cultuurtechniek en maximaal 90% van de berekende overige plankosten in mindering wordt gebracht op de verschuldigde geldsom. De reden daarvoor is dat gemeenten ook bij producten en activiteiten die door de aanvrager van een beschikking worden geleverd nog plankosten ter begeleiding maken.

Nieuw artikel 13.9 (jaarlijkse indexatie) [artikel 13.21 van de Omgevingswet]

In artikel 13.9 is een jaarlijkse actualisering (indexatie) voorgeschreven van de vaste bedragen voor kleine bouwactiviteiten van artikel 13.5 en van alle tarieven en vaste kosten in de bijlagen XXXIV en XXXIVa. De kosten en tarieven in deze bijlagen worden dan op basis van het eerste lid aangepast aan de dan geldende salarissen van gemeenteambtenaren op basis van de CAR-UWO. Om ervoor te zorgen dat de tarieven bekend worden gemaakt, is in het tweede lid voorgeschreven dat de geïndexeerde tarieven in de Staatscourant worden gepubliceerd.

Wijziging artikel 14.2 (besluiten waarvoor rechten worden geheven) [artikel 13.1, tweede lid, van de Omgevingswet]

Deze wijziging houdt verband met de verplaatsing van de artikelen over kostenverhaal van hoofdstuk 12 van de Omgevingswet naar afdeling 13.6 van de Omgevingswet. Zo blijft de uitzondering voor het heffen van rechten in artikel 14.2, derde lid, van de Omgevingsregeling zien op diensten waarvan de kosten op grond van de bepalingen over de kostenverhaal zijn of worden verhaald.

Nieuw artikel 14.48 (toepassingsbereik) [artikel 13.3e, tweede lid, van de Omgevingswet]

Dit artikel bepaalt het toepassingsbereik van de nieuwe afdeling 14.2 van de Omgevingsregeling. De bepalingen in deze afdeling zijn alleen van toepassing als een initiatiefnemer bij een gedoogplicht een redelijke gebruiksvergoeding verschuldigd is aan een eigenaar of een andere rechthebbende op een onroerende zaak. Een gebruiksvergoeding is aan de orde bij een gedoogplicht voor werken van algemeen belang als bedoeld in artikel 10.21 van de Omgevingswet, voor zover de initiatiefnemer geen bestuursorgaan is. Daarnaast is sprake van een gebruiksvergoeding bij gedoogplichten voor energie en mijnbouw als bedoeld in artikel 10.14 van de Omgevingswet, tenzij de initiatiefnemer een netbeheerder is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van de Elektriciteitswet 1998, artikel 1, eerste lid, onder e, van de Gaswet of artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet.

In aansluiting op artikel 13.3e van de Omgevingswet (na wijziging door de Invoeringswet Omgevingswet) wordt voor de invulling van de begrippen ‘initiatiefnemer’ en ‘rechthebbende’ aangesloten bij de begripsbepalingen in artikel 10.1 van de Omgevingswet.

Nieuw artikel 14.49 (hoogte redelijke gebruiksvergoeding rechthebbenden) [artikel 13.3e, tweede lid, van de Omgevingswet]
Eerste en tweede lid

De hoogte van een op grond van artikel 13.3e van de Omgevingswet verschuldigde redelijke gebruiksvergoeding wordt steeds eerst vastgesteld voor de eigenaar van de onroerende zaak waarvoor de gedoogplicht geldt. Hiertoe wordt, uitgaande van het gebruik van de onroerende zaak dat is toegelaten in een omgevingsplan of een eventueel verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, de marktwaarde bepaald van de grondoppervlakte waarop de gedoogplicht rust. De gebruiksvergoeding wordt bepaald door deze waarde te vermenigvuldigen met een forfaitair rendement van 2%. Zijn er geen andere rechthebbenden aan wie de gedoogplicht is opgelegd en aan wie op grond van artikel 13.3e van de Omgevingswet een redelijke gebruiksvergoeding is verschuldigd, dan is de volle gebruiksvergoeding aan de eigenaar verschuldigd. Zijn er wel andere rechthebbenden gerechtigd tot een gebruiksvergoeding ten aanzien van dezelfde onroerende zaak, dan worden het vierde en vijfde lid toegepast.

Derde lid

Bij een gedoogplicht met een langere looptijd is het redelijk dat de gebruiksvergoeding wordt gecorrigeerd voor economische ontwikkelingen. Hiertoe bepaalt het derde lid dat de marktwaarde waarvan bij het bepalen van een gebruiksvergoeding is uitgegaan, na het moment van ingaan van de verplichting tot gedogen elke vijf jaar worden geïndexeerd. Gelet op artikel 16.33, tweede lid, van de Omgevingswet kan een verplichting tot gedogen niet eerder ingaan dan vier dagen nadat de gedoogplichtbeschikking is bekendgemaakt. Indexatie vindt plaats door de grondwaarde te corrigeren met het percentage waarmee de consumentenprijsindex in de derde maand voorafgaand aan de indexatie is gewijzigd ten opzichte van de consumentenprijsindex geldend ten tijde van het ingaan van de verplichting tot gedogen. Bij volgende indexaties wordt uitgegaan van de wijziging van de consumentenprijsindex ten opzichte van de consumentenprijsindex waarop de voorgaande indexatie is gebaseerd.

Vierde en vijfde lid

Het vierde lid voorziet erin dat de hoogte van de redelijke gebruiksvergoeding voor een initiatiefnemer niet verschilt naar gelang het aantal rechthebbenden ten aanzien van een onroerende zaak. Zijn er naast de eigenaar andere rechthebbenden, dan ontvangen die andere rechthebbenden een redelijke gebruiksvergoeding die in mindering komt op de gebruiksvergoeding waarop de eigenaar recht heeft.

Het vijfde lid bepaalt op welke wijze de hoogte van de redelijke gebruiksvergoeding wordt vastgesteld voor rechthebbenden die geen eigenaar van de onroerende zaak zijn. Uit artikel 13.3e, vierde lid, van de Omgevingswet (na wijziging door de Invoeringswet Omgevingswet) volgt dat de kring van mogelijke rechthebbenden in het kader van een gebruiksvergoeding bij een gedoogplicht ruim is: als rechthebbende geldt eenieder die enig recht heeft ten aanzien van de onroerende zaak waarop de gedoogplicht komt te rusten. Omdat de inhoud van deze rechten mede afhankelijk is van hetgeen in een concreet geval is overeengekomen, valt geen eenvoudige cijfermatige verdelingsmethode te geven voor de gebruiksvergoeding voor rechthebbenden. Het vijfde lid geeft daarom twee algemene criteria ter bepaling van de hoogte van de redelijke gebruiksvergoeding.

Bepalend is allereerst de aard van het recht dat een rechthebbende op de onroerende zaak heeft. Het gaat hier specifiek om de vraag in hoeverre de rechthebbende een recht op het gebruik van de grond heeft, dat hij ook tegen de eigenaar en anderen kan laten gelden. Hoe omvattender dat gebruiksrecht op de grond in verhouding tot het gebruiksrecht van een eigenaar bij (volle) eigendom, hoe groter het aandeel van die rechthebbende in de op grond van het eerste lid bepaalde gebruiksvergoeding. Is een rechthebbende alleen gerechtigd tot medegebruik naast de eigenaar, zoals bij bijvoorbeeld een recht van overpad, dan ontvangt die rechthebbende geen gebruiksvergoeding en komt de overeenkomstig het eerste lid bepaalde vergoeding volledig toe aan de eigenaar.

In de tweede plaats hangt de gebruiksvergoeding af van de grondoppervlakte waarop de rechthebbende een gebruiksrecht heeft en waarop de gedoogplicht rust. Naarmate die oppervlakte kleiner is in verhouding tot de grondoppervlakte, bedoeld in het eerste lid, is de gebruiksvergoeding lager.

Wijziging bijlage I (begripsbepalingen)
civiele en cultuurtechniek

De wijzigingen in de begripsomschrijving van civiele en cultuurtechniek vloeien voort uit de aanpassingen van de regeling voor kostenverhaal in de Omgevingswet ingevolge de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (zie hiervoor het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Aanvullingswet25), en de kostensoortenlijst in bijlage IV bij het Omgevingsbesluit (na wijziging door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet) (zie ook hier het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet).

complexiteitsfactor grondexploitatie en invloedsfactor grondexploitatie

De begripsbepalingen van complexiteitsfactor grondexploitatie en invloedsfactor grondexploitatie vervallen, omdat de inhoud van deze begripsbepalingen is opgenomen in artikel 13.2 van de Omgevingsregeling, zoals voorgesteld door deze regeling.

exploitatiedeelgebied en kostenverhaalsdeelgebied

De begripsbepaling exploitatiedeelgebied wordt vervangen door kostenverhaalsdeelgebied. Deze aanpassing vloeit voort uit de wijziging van exploitatiegebied in kostenverhaalsgebied in de Omgevingswet via de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.

exploitatielooptijd en kostenverhaalslooptijd

De begripsbepaling exploitatielooptijd vervalt. Daarvoor in de plaats komt de begripsbepaling kostenverhaalslooptijd. Met deze nieuwe begripsbepaling wordt aangesloten bij de aanpassingen in de systematiek van kostenverhaal in de Omgevingswet die zijn aangebracht door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.

grondwaterkarakteristiek

Uit de Regeling inrichting landelijk gebied is het begrip ‘grondwaterkarakteristiek’ overgenomen. Met grondwaterkarakteristiek wordt verwezen naar de indeling in grondwatertrappen. De grondwatertrappen geven informatie over de grondwaterstanden. De grondwatertrappen zijn gedefinieerd op basis van de langjarig gemiddeld hoogste grondwaterstand en langjarig gemiddeld laagste grondwaterstand ten opzichte van het maaiveld. De langjarig gemiddeld hoogste grondwaterstand geeft een indicatie van de grondwaterstand in de winter over meerdere jaren en de langjarig gemiddeld laagste grondwaterstand geeft een indicatie van de grondwaterstanden in de zomer over meerdere jaren. Op de Kaart Grondwaterdynamiek staan de grondwatertrappen vermeld. De Kaart Grondwaterdynamiek biedt een actualisatie van verouderde informatie van de Grondwatertrappen (Gt) kaart van Nederland met een schaal van 1:50.000.

plankosten

De wijziging in de begripsomschrijving van plankosten houdt verband met de wijziging van bijlage IV bij het Omgevingsbesluit ingevolge het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet.

Wijziging bijlage II (uitgaven en verwijzingen)
BRL SIKB 7800

In bijlage II bij de Omgevingsregeling vervalt ‘BRL K903’ en wordt ‘BRL SIKB 7800’ toegevoegd. Deze wijziging houdt verband met het vervangen van de verwijzingen naar ‘BRL K903’ door ‘BRL SIKB 7800’ in hoofdstuk 4 van het Besluit activiteiten leefomgeving met het Aanvullingsbesluit grondeigendom. Voor een toelichting op die wijziging en de achtergronden daarvan wordt verwezen naar de nota van toelichting bij dat aanvullingsbesluit.

NEN-EN-ISO 5814

Met deze wijziging wordt een fout hersteld in de aanduiding van de norm. De juiste aanduiding is ‘NEN-EN-ISO 5814’ en niet ‘NEN-ISO 5814’.

Richtlijn decontaminatie apparatuur ziekenhuisafval

In bijlage II bij het Besluit activiteiten leefomgeving wordt de richtlijn decontaminatie apparatuur ziekenhuisafval genoemd, een circulaire van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, die op 1 oktober 2007 voor het eerst is gepubliceerd. Deze richtlijn was per abuis nog niet opgenomen in bijlage II bij de Omgevingsregeling. Met deze wijziging wordt dit rechtgezet.

Voorwaarden en Normen Nationale Hypotheekgarantie

Via het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet wordt artikel 5.161c over het stellen van regels over woningbouwcategorieën toegevoegd aan het Besluit kwaliteit leefomgeving. Deze instructieregel bepaalt in welke gevallen regels over bijzondere woningbouwcategorieën in een omgevingsplan mogen worden gesteld.

In artikel 5.161c, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt de woningbouwcategorie sociale koop begrensd door verwijzing naar de kostengrens voor de Nationale Hypotheekgarantie. Deze kostengrens is onderdeel van een norm die door de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen wordt vastgesteld. De geldende versie van deze norm wordt via deze regeling toegevoegd aan bijlage II bij de Omgevingsregeling, waarin de versies van de normen zijn aangeduid waarnaar wordt verwezen in onder andere het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Wijziging bijlagen XXII, XXIV, XXV, XXVI, XXVII, XXVIII, XXIX, XXXI en XXXII

Via deze regeling wordt ervoor gezorgd dat de bijlagen bij de Omgevingsregeling in de goede volgorde komen te staan. Bepalend voor de volgorde is het eerste artikel waaraan de bijlage gekoppeld is. Op deze manier komt de bijlage die hoort bij de artikelen 8.10, onder c, 8.16, onder b, 12.50, onder c, en 12.53, onder b, dus voor de bijlage die hoort bij de artikelen 8.12, eerste lid, onder a, 8.18, eerste lid, onder a, 12.52, eerste lid, onder a, en 12.55, eerste lid, onder a. Om te voorkomen dat een groot deel van de bijlagen vernummerd moet worden als gevolg van deze actie worden de verplaatste bijlagen voorzien van een nieuw nummer. De bijlagen XXXa en XXXIIa die zijn ingevoegd via de Aanvullingsregeling bodem en de Aanvullingsregeling natuur zijn vernummerd tot XXXI en XXXII om te voorkomen dat er te veel gaten vallen in de nummering. Verder zijn de verwijzingen kloppend gemaakt. In de tabel is een overzicht gegeven van de bijlagen die verplaatst worden en de nieuwe nummering.

Was

Wordt

Bijbehorend artikel

Bijlage XXIV

Bijlage XVIIIb

De artikelen 6.6, derde lid, en 8.22, derde lid

Bijlage XXVII

Bijlage XVIIIc

De artikelen 6.9, eerste lid, en 8.26, eerste lid

Bijlage XXVIII

Bijlage XVIIId

De artikelen 6.9, tweede lid, en 8.26, tweede lid

Bijlage XXIX

Bijlage XVIIIe

De artikelen 6.13, derde lid, en 8.30, tweede en derde lid

Bijlage XXXI

Bijlage XVIIIf

De artikelen 7.77 en 9.27

Bijlage XXXII

Bijlage XVIIIg

Artikel 7.77

Bijlage XXII

Bijlage XIXa

De artikelen 8.10, onder c, 8.16, onder b, 12.50, onder c, en 12.53, onder b

Bijlage XXXa

Bijlage XXXI

Artikel 9.36

Bijlage XXXIIa

Bijlage XXXII

De artikelen 9.37, tweede lid, en 9.38

Wijziging bijlage XXXIV (kostenverhaal met tijdvak)

In het product taxatie inbrengwaarde percelen wordt het bestuursorgaan de keuzemogelijkheid geboden om de inbrengwaarde via taxatie door een onafhankelijke taxateur te laten vaststellen of via de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Dit sluit aan bij wat er via het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet in artikel 8.17 van het Omgevingsbesluit is geregeld. In dat artikel staan de methoden voor vaststelling van de inbrengwaarde beschreven.

De wijziging van het product voorbereiden en vaststellen plannen en besluiten Omgevingswet voorziet in aansluiting bij de regeling voor kostenverhaal in de Omgevingswet (na wijziging door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet), en de kostensoortenlijst in bijlage IV bij het Omgevingsbesluit (na wijziging door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet). Er kan onderscheid worden gemaakt tussen kosten die verband houden met vaststelling van het omgevingsplan, kosten die verband houden met de vaststelling van het projectbesluit of kosten die verband houden met de verlening van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (artikel 13.14 van de Omgevingswet, na aanvulling door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet). Verder wordt het huidige onderscheid tussen een globaal of gedetailleerd bestemmingsplan in de Regeling plankosten exploitatieplan (Stcrt. 2017, 6470) voortgezet in kosten die kunnen worden verhaald voor een globale of gedetailleerde uitwerking bij het vaststellen van het omgevingsplan of het projectbesluit, zijnde een wijziging van het omgevingsplan.

In artikel 13.14 van de Omgevingswet (na wijziging door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet) is bepaald dat een regeling voor kostenverhaal kan worden opgenomen in het omgevingsplan, het projectbesluit of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, voor zover sprake is van een activiteit die in strijd is met een in het omgevingsplan een locatie toegedeelde functie.

De wijzigingen in bijlage XXXIV zijn daarnaast technisch van aard en houden verband met de omzetting van de regeling voor grondexploitatie in een regeling voor kostenverhaal (met of zonder tijdvak) in de Omgevingswet, zoals die wet is aangepast door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. De tabellen in bijlage XXXIV zijn bedoeld voor de berekening van de ten hoogste te verhalen plankosten bij kostenverhaal met tijdvak als bedoeld in artikel 13.14 van de Omgevingswet.

Door de aanpassingen van de regeling voor kostenverhaal in de Omgevingswet komen de begrippen ‘complexiteitsfactor grondexploitatie’, ‘exploitatiedeelgebied’, ‘exploitatiegebied’, ‘exploitatielooptijd’, ‘exploitatieregels’, ‘exploitatievoorschriften’, ‘grondexploitatie’ ‘invloedsfactor grondexploitatie’ niet meer voor. Deze begrippen worden gedekt door de begrippen ‘kostenverhaal’, ‘regels voor kostenverhaal’, ‘voorschriften over kostenverhaal’, ‘kostenverhaalsgebied’, ‘kostenverhaalsdeelgebied’ en ‘kostenverhaalslooptijd’. De begripsomschrijving van de betreffende begrippen blijft ongewijzigd.

In bijlage XXXIV wordt ‘uitgeefbare grond’ vervangen door ‘grond waarop kostenverhaalsplichtige bouwactiviteiten worden gerealiseerd’. Dit sluit beter aan op de systematiek voor kostenverhaal onder de Omgevingswet, zoals die is gewijzigd door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. In het product directievoeren onder bouw en woonrijp maken wordt ‘het saneren van de bodem als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving’ vervangen door ‘bodemsanering’, zodat juist wordt verwezen naar de kostensoortenlijst in het Omgevingsbesluit, zoals dat luidt na wijziging door het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet. De verwijzing naar de Wet voorkeursrecht gemeenten vervalt, omdat deze wet door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet wordt ingetrokken. Het instrument wordt namelijk in de Omgevingswet geïntegreerd. De administratieve en gerechtelijke procedure van de onteigeningswet keren niet als zodanig terug onder de Omgevingswet. Voor deze procedures wordt een vervangende term in bijlage XXXIV opgenomen. De term ‘afwijkactiviteit’ is in de Omgevingswet vervangen door ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’. Dit is het gevolg van de Invoeringswet Omgevingswet. De wijzigingen in de tabellen 3 en 4 houden verband met de wijzigingen die in tabel 1 worden doorgevoerd via deze regeling.

Nieuw bijlage XXXIVa (kostenverhaal zonder tijdvak)

Bijlage XXXIVa bevat de tabellen die nodig zijn voor de berekening van de ten hoogste te verhalen plankosten bij kostenverhaal zonder tijdvak als bedoeld in artikel 13.15 van de Omgevingswet, zoals ingevoegd door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. De toelichtingen per post staan gegeven in het huidige rekenmodel in de Regeling plankosten exploitatieplan.26

Tabel 1. Producten en activiteiten

Voor het bepalen van plankosten van een gemeente zijn bepaalde producten en activiteiten vastgesteld waarvan de kosten worden berekend die ten hoogste voor kostenverhaal in aanmerking mogen worden genomen. De producten en activiteiten zijn benoemd in tabel 1 van bijlage XXXIVa. Hier wordt per product of activiteit aangegeven wat de gehanteerde uitgangspunten zijn en wordt het product of de activiteit kort omschreven. Voor gedetailleerde informatie over gehanteerde producten en activiteiten en onderdelen ervan, die ook onderdeel zijn van het huidige plankostenmodel van de Regeling plankosten exploitatieplan (Stcrt. 2017, 6470), wordt verwezen naar de toelichting bij die regeling. De producten die nog niet in het huidige model zitten, worden hier toegelicht.

In tabel 1 van bijlage XXXIVa is het product omgevingsplan opgenomen. Bij kostenverhaal zonder tijdvak als bedoeld in artikel 13.15 van de Omgevingswet zoals ingevoegd door de Aanvullingswet grondeigendom kunnen alleen regels voor kostenverhaal in een omgevingsplan worden gesteld. Daarom is alleen het product vaststellen omgevingsplan in tabel 1 van bijlage XXXIVa opgenomen. Voor de werkzaamheden waarvoor kosten in rekening kunnen worden gebracht middels dit product wordt verwezen naar de toelichting bij de Regeling plankosten exploitatieplan. Bij gebiedsontwikkeling zonder tijdvak is onduidelijk is hoe het gebied wordt ontwikkeld en binnen welk tijdsbestek. Om daar meer zekerheid over te krijgen en om het plankostenmodel in te kunnen vullen, wordt een scenario opgesteld. Aan de hand van dat scenario kan de gemeente inschatten hoe de kostenverhaalsplichtige bouwontwikkeling eruit gaat zien en welke werkzaamheden die hierbij komen kijken onder dit product moeten vallen.

Tabel 3. Tarieven

De gehanteerde tarieven zijn opgenomen in tabel 3. Uitgangspunt voor de tarieven zijn de in gemeenten gehanteerde salarisschalen op basis van het CAR-UWO. Deze bedragen zullen jaarlijks worden aangepast naar de maxima van de schalen die gelden op 1 januari van ieder jaar (op basis van artikel 13.9 van de Omgevingsregeling zoals gewijzigd door deze regeling).

Tabel 5. Indicatoren voor complexiteit

De plankosten projectafhankelijk. Ieder project is uniek door de factoren die van toepassing zijn op het project en het samenspel tussen de factoren onderling. Dat laatste wordt de complexiteitsfactor genoemd.

Tabel 7. Bestek en rapportage bij ophogen en voorbelasten

De kosten van bestek en rapportage bij ophogen en voorbelasten zijn afhankelijk van de oppervlakte van het kostenverhaalsgebied en de mate waarin het gebied opgehoogd of voorbelast wordt. Kostenverhaalsgebieden worden daarom naar grootte ingedeeld in vijf categorieën. Uitgangspunt is dat een toename van de oppervlakte van het op te hogen en voor te belasten gebied met één hectare leidt tot een stijging van de kosten met het vermelde bedrag. Bij de berekening wordt een afslag toegepast. Bij grote gebieden zijn er schaalvoordelen. De ten hoogste verhaalbare kosten per hectare verschillen dus per groottecategorie. Voor elke groottecategorie is overigens wel een minimum aan ten hoogste te verhalen plankosten vastgesteld. Dat minimum is gelijk aan het maximum van de naastlagere categorie. Voor de eerste en de laatste categorie is sprake van een vast bedrag aan ten hoogste te verhalen plankosten.

De kosten van bestek en rapportage zullen hoger zijn als een kostenverhaalsgebied uit meerdere deelgebieden bestaat. Dat komt doordat er dan ook meerdere bestekken en rapporten nodig zullen zijn. Als sprake is van deelgebieden wordt eerst het daadwerkelijke aantal deelgebieden bepaald. Vervolgens wordt de gemiddelde oppervlakte van de deelgebieden berekend door de totale oppervlakte te delen door het aantal deelgebieden. De gemiddelde oppervlakte bepaalt in welke van de vijf categorieën de regels of voorschriften voor kostenverhaal valt. Tot slot worden de kosten van bestek en rapportage berekend door het aantal deelgebieden te vermenigvuldigen met het in tabel 1 van bijlage XXXIVa berekende bedrag.

HOOFDSTUK 2 INTREKKING REGELINGEN

Artikel 2.1 (intrekken regelingen)
Onderdeel a Regeling herverkaveling

De Regeling herverkaveling wordt ingetrokken. De Regeling herverkaveling berust op de Reconstructiewet concentratiegebieden die per 1 juli 2014 is vervallen en artikel 95 van de Wet inrichting landelijk gebied, die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet via de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet wordt ingetrokken. Op grond van artikel 95, vierde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied worden landinrichtingsprojecten, waarvoor op grond van artikel 198 van de Landinrichtingswet een zogeheten wenszitting heeft plaatsgevonden, afgerond volgens de procedure van de Landinrichtingswet. De Regeling herverkaveling stelt voor deze projecten nadere regels voor enkele onderdelen van de landinrichtingsprocedure: het stelsel van classificatie, het plan van toedeling en de tweede schatting. De betreffende landinrichtingsprojecten zijn echter inmiddels afgerond, waardoor deze regels niet meer relevant zijn.

Onderdeel b Regeling inrichting landelijk gebied

De Regeling inrichting landelijk gebied wordt ingetrokken. Via de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet zijn de regels over landinrichting ingebouwd in de Omgevingswet. Daarmee kunnen de bestaande regelingen voor landinrichting vervallen. Op grond van artikel 12.26, derde lid, van de Omgevingswet (na wijziging door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet) worden via deze regeling in afdeling 3.1 van de Omgevingsregeling regels gesteld over de in het tweede lid van artikel 12.26 bedoelde gelijke hoedanigheid en gelijkwaardige gebruiksmogelijkheden. Deze regels zijn afkomstig uit de artikelen 15 tot en met 20 van de Regeling inrichting landelijk gebied. Artikel 21 van de Regeling inrichting landelijk gebied komt terug in artikel 12.46 van de Omgevingswet (via de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet). Aanvullend overgangsrecht in verband met de intrekking van de Regeling inrichting landelijk gebied is niet nodig. Het overgangsrecht voor landinrichting in hoofdstuk 4 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet is dekkend.

Onderdeel c Regeling uitgiftevoorwaarden grondbankstelsel

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet kan de Regeling uitgiftevoorwaarden grondbankstelsel worden ingetrokken. De Regeling uitgiftevoorwaarden grondbankstelsel berust op artikel 58 van de Wet agrarisch grondverkeer. Die wet wordt via de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet ingetrokken. In de memorie van toelichting bij de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet is aangegeven dat er geen reden meer is voor het laten voortbestaan van de Wet agrarisch grondverkeer.27 De regels in de Regeling uitgiftevoorwaarden grondbankstelsel worden niet vervangen door regels op grond van de Omgevingswet.

Onderdeel d Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol ingetrokken. De Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol bevat regels voor het verstrekken van uitkeringen aan gemeenten ter bestrijding van kosten die ontstaan ten gevolge van de uitvoering van bestemmingsplannen die met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol in overeenstemming zijn gebracht. Het gaat met name om uitkeringen ter bestrijding van redelijke kosten die voor gemeenten ontstaan door het verwerven en slopen van gebouwen in de sloopzones. De Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol kan als gevolg van de regeling van onteigening in de Omgevingswet (daarin opgenomen via de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet) worden ingetrokken. Op grond van artikel 11.4, vierde lid, van de Omgevingswet (zoals gewijzigd door de wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet) geeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat een onteigeningsbeschikking in beperkingengebieden van luchthavens van nationale betekenis. Uitkeringen aan gemeenten zijn daarom niet aan de orde. Voor lopende aanvragen van gemeenten om een uitkering als bedoeld in de Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol is overgangsrecht geregeld in artikel 3.1 van deze regeling.

HOOFDSTUK 3 OVERGANGSRECHT

§ 3.1 Overgangsbepaling Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol
Artikel 3.1 (uitkering ter bestrijding van kosten)

In de Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol worden regels gesteld over het verstrekken van uitkeringen aan gemeenten ter bestrijding van kosten die ontstaan ten gevolge van de uitvoering van bestemmingsplannen die met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol in overeenstemming zijn gebracht. Omdat de Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet via deze regeling wordt ingetrokken, zou een gemeente geen aanspraak meer kunnen maken op een uitkering ter bestrijding van de door haar gemaakte kosten. In dit artikel wordt bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op een aanvraag om een uitkering die voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend, zodat de aanspraak van een gemeente op een uitkering niet verloren gaat. Het oude recht, zoals geregeld in de Regeling uitkeringen beperkingengebied Schiphol, blijft van toepassing tot het moment dat de uitkering volledig is betaald of de uitkering is komen te vervallen.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1 (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in principe in werking op hetzelfde tijdstip als de Omgevingsregeling, namelijk als de Omgevingswet in werking treedt. Vanuit het oogpunt van flexibiliteit is het mogelijk om voor de verschillende artikelen of onderdelen van de regeling in uitzonderingsgevallen een ander bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip van inwerkingtreding aan te houden.

Artikel 4.2 (citeertitel)

De citeertitel van deze regeling is Aanvullingsregeling grondeigendom Omgevingswet.

Deze toelichting onderteken ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.H. Ollongren

Naar boven