34 475 VI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 juni 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 18 mei 2016 over het Jaarverslag Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015 (Kamerstuk 34 475 VI, nr. 1) en over het rapport van de Algemene Rekenkamer van 18 mei 2016 inzake «Resultaten verantwoordingsonderzoek 2015 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI)» (Kamerstuk 33 475 VI, nr. 2).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ypma

Adjunct-griffier van de commissie, Loeffen

Vraag 1. Wat zijn destijds redenen geweest om de begroting van de rechtspraak onderdeel uit te laten maken van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zelf? In hoeverre werd daarbij rekening gehouden met de onafhankelijkheid van de rechtspraak?

Bij de modernisering van de rechterlijke organisatie en de oprichting van de Raad voor de rechtspraak in 2002 is de financiering van de Rechtspraak deel uit blijven maken van de begroting van het Ministerie van Justitie, nu Veiligheid en Justitie. Sinds deze reorganisatie zijn de Raad en de besturen van de gerechten zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. Daarmee samenhangend en met het oog op de onafhankelijkheid is de wijze van financiering ingrijpend gewijzigd en is de Minister meer op afstand geplaatst door de bevoegdheden ten aanzien van de Rechtspraak te beperken. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft alleen de bevoegdheid tot het geven van een algemene aanwijzing voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke organisatie (art. 93 Wet op de rechterlijke organisatie).

Met de oprichting van de Raad voor de rechtspraak werd uitvoering gegeven aan aanbevelingen uit het rapport «Rechtspraak bij de tijd» van de commissie Leemhuis uit 1998. Deze aanbevelingen werden gedaan mede met oog op het versterken van de onafhankelijkheid van de rechterlijke organisatie. In het wetgevingsproces1 en de in dat kader gegeven adviezen is vervolgens veel aandacht besteed aan de financieringssystematiek in relatie tot de onafhankelijkheid van de Rechtspraak. Daarbij zijn ook andere manieren van financieren en begrotingsverantwoordelijkheid afgewogen. Er is gekozen voor het huidige afgewogen stelsel, omdat dit het beste past in het Nederlandse constitutionele bestel waarin geen van de drie staatsmachten geheel los van de ander staat («checks and balances»), en dit tevens recht doet aan doet aan de zelfstandige positie van de Rechtspraak. Daarbij werd het gelet op het constitutionele bestel nodig geacht een zekere ministeriële verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering van de Rechtspraak te behouden. Daarmee zou de regering aanspreekbaar blijven op het functioneren van de rechterlijke organisatie als geheel en de daarvoor in te zetten publieke middelen. In mijn brief van 24 mei 20162 ben ik hier nader op ingegaan en heb ik dit stelsel onderschreven.

Vraag 2. Hoe wordt zicht gehouden op de ongewenste uitstroom uit de strafrechtketen en hoe wordt deze ongewenste uitstroom voorkomen? (p. 16 Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer)

De recent ontwikkelde Strafrechtketenmonitor geeft een goed inzicht in de verschillende zaakstromen binnen de keten. Door middel van het ontwikkelen van doelstellingen en/of prestatieindicatoren – bijvoorbeeld op het gebied van doorlooptijden – wordt het inzicht in de prestaties van de strafrechtketen verder vergroot. Dit inzicht biedt aanknopingspunten om de prestaties van de keten te verbeteren en daarmee ongewenste uitstroom tegen te gaan. Daarnaast zijn verschillende maatregelen getroffen en projecten gaande om de kwaliteit van de zaaksbehandeling, zoals de kwaliteit van processen-verbaal, te verbeteren en daarmee ongewenste uitstroom te voorkomen. Hiervoor verwijs ik u naar de halfjaarlijkse rapportages over de prestaties van de strafrechtketen, waarvan u de eerstvolgende eind juni 2016 ontvangt.

Vraag 3. Hoe komt het dat de beleidsinformatie in het jaarverslag niet deugdelijk tot stand is gekomen? Wat betekent dit voor andere beleidsinformatie van dit ministerie? (p. 19 Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer)

De Algemene Rekenkamer constateert in het rapport bij het jaarverslag VenJ dat de beleidsinformatie niet geheel deugdelijk tot stand is gekomen. In het totstandkomingsproces van de informatie over het gevoerde beleid zijn maatregelen getroffen die de reconstrueerbaarheid en controleerbaarheid van dit proces waarborgen. De richtlijnen van de directie Financieel-economische Zaken worden echter niet altijd nageleefd. Niet voor alle indicatoren en kengetallen is het voorgeschreven format ingevuld met daarin de maatregelen die de betrouwbaarheid van de indicator moeten borgen. Dit betekent dat de directie Financieel-economische Zaken intensiever zal sturen op het vullen van de juiste formats en het deugdelijker onderbouwen van de maatregelen om de kwaliteit van de beleidsinformatie te borgen of maatregelen te nemen om aan te scherpen. De beoordeling van de Algemene Rekenkamer van het totstandkomingsproces van beleidsinformatie in het jaarverslag beslaat alle beschikbare beleidsinformatie. Er is geen sprake van andere beleidsinformatie.

Vraag 4. Wat zijn de redenen dat onvoldoende voortgang is geboekt op het structureel verbeteren van de controlfunctie terwijl naar aanleiding van het Verantwoordingsonderzoek 2014 in mei 2015 reeds is toegezegd dat aanbevelingen hierover in 2015 zouden worden geïmplementeerd? (p. 21 Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer).

Gelet op het besluit eind 2015 de controlfunctie bij mijn departement anders te gaan inrichten (van een drielaagsmodel zal worden overgegaan naar een tweelaagsmodel) heeft de toegezegde implementatie van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer vertraging opgelopen. Met een aantal verbeteringen is naar mijn oordeel reeds voortgang gemaakt in de versterking van de controlfunctie. De Algemene Rekenkamer baseert haar oordeel op heel 2015 en niet alleen op de maatregelen die eind 2015 zijn getroffen. De Rekenkamer heeft in haar nawoord bij het Verantwoordingsonderzoek 2015 opgemerkt dat de aangekondigde maatregelen een goede aanzet lijken om de controlfunctie structureel te verbeteren.

Vraag 5. Waarom is er ondanks de aangenomen motie-Kooiman (Kamerstuk 34 200 VI, nr. 11) onvoldoende voortgang geboekt bij het opstellen van actuele risicoanalyses over de misbruikgevoeligheid van subsidies en bijdragen en worden er nog steeds belangrijke administratieve fouten gemaakt? Volgens de Algemene Rekenkamer is het ministerie hier bovendien te laat mee aan de slag gegaan, wat zijn daar de redenen van? (p. 26 Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer)

De Algemene Rekenkamer constateert dat nog niet in alle subsidiedossiers een risicoanalyse is toegevoegd. Dit wekt de indruk dat er helemaal geen risicoafweging bij de subsidieverstrekking zou hebben plaats gehad. Dit is niet terecht. Subsidies worden toegekend mede op basis van informatie die in het voorafgaande jaar of jaren is verkregen uit bezoeken, uit verantwoordingsinformatie of andere bronnen. Het risicobeeld van deze subsidievragers is derhalve bekend.

In het najaar van 2014 zijn de meeste subsidieverzoeken voor 2015 ingediend en heeft ook de beoordeling voor toekenning plaats gehad. Voor zover toen de risicoanalyse niet is gedocumenteerd, is dat bij veel subsidies alsnog in 2015 gebeurd. Voor 2016 is het subsidiebeheer aangescherpt met extra controles op risicoanalyse.

Wat betreft de bijdragen: de directie FEZ heeft medio 2015 een richtlijn opgesteld voor het in kaart brengen van de risico’s bij bijdrageverlening. Deze richtlijn geeft per risico een aantal richtinggevende indicatoren en sluit af met de vraag of het arrangement, het reviewbeleid, de informatievoorziening en/of het accountantsprotocol aanscherping behoeft. De uitvoering van de risicoanalyse door de DG’s is in de tweede helft van 2015 van gestart gegaan. Begin 2016 waren de risicoanalyses van voldoende kwaliteit. DFEZ en de ADR hebben de ingediende risicoanalyses beoordeeld en daarover geadviseerd. Het overgrote deel van deze adviezen zijn door de DG’s overgenomen. Met dit instrument is bijgedragen om het toezicht in te richten op de bedrijfsrisico’s. Daarmee is tegemoet gekomen aan de motie Kooiman, namelijk dat door de uitvoering van een risicoanalyse per DG (over een instelling) actuele risicoanalyses beschikbaar zijn en worden betrokken bij het proces rond de bijdrageverleningen.

Wat betreft het zich voordoen van administratieve fouten: er is in de loop van 2015 een standenregister opgesteld dat de eerste administratieve fouten heeft opgelost en voorkomen. Het standenregister is ontwikkeld om een verband te leggen tussen de geboekte subsidies / bijdragen en de voorschotten. Eind 2015 is er ondanks het standenregister te vroeg afgerekend voor een bijdrage. Dit is nog in verantwoordingsjaar 2015 hersteld en in 2016 zijn er beheersmaatregelen (meer interne controle) ingesteld om deze administratieve fouten te voorkomen.

Vraag 6. Is bekend of de pakkans en de dalende vraag naar celcapaciteit bij DJI beïnvloed wordt door bezuinigingen en/of tekorten bij het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?

Naar aanleiding van vragen gesteld tijdens het AO Gevangeniswezen op 30 maart 2016 worden de mogelijke effecten van meer politiefunctionarissen (en een hoger ophelderingspercentage) op de celcapaciteit reeds onderzocht. Ik verwacht u over de uitkomt in juni 2016 te kunnen berichten.

Vraag 7. Kan precies worden onderbouwd waar de extra financiële middelen uit de begrotingsbrief 2016 tot nu aan zijn besteed en nog aan worden besteed? Kan het antwoord uitgebreid worden toegelicht?

In de begrotingsbrief 2016 zijn er extra middelen vrijgemaakt voor de IND (€ 50 mln.) en het Nidos (€ 10,5 mln.). Dit geld is bestemd voor de effecten van de hoge instroom; voor de IND wordt het ingezet om de capaciteit op peil te houden zodat voorkomen kan worden dat de wachttijden (en de opvangduur in het COA) te veel op gaan lopen. Voor het Nidos wordt geborgd dat er adequate opvang en voogdij is voor de hogere instroom van de kwetsbare groep alleenstaande minderjarige vreemdelingen.

In de begrotingsbrief 2016 is € 5 mln. extra budget vrijgemaakt voor de 3 reclasseringsorganisaties. Dit geld is ingezet om de reclassering in staat te laten blijven stellen om de benodigde capaciteit aan reclasseringsproducten te kunnen leveren tegen de geldende kostprijzen.

In de begrotingsbrief 2016 zijn er extra middelen vrijgemaakt voor OM (€ 15 mln.), Rechtspraak (€ 20 mln.) en NFI (€ 5 mln.). Het geld voor OM wordt ingezet in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven. Voor Rechtspraak wordt het geld besteed aan het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI). In 2016 wordt ingezet voor benodigde extra capaciteit bij het NFI voor forensisch onderzoek en voor frictiekosten in het kader van de efficiencytaakstelling. Met het terugdraaien van de wetsvoorstellen is een bedrag ad € 60 mln. gemoeid.

Voor een uitgebreide toelichting over de extra financiële middelen verwijs ik u graag naar de begrotingsbrief van 20 november 2015.

Vraag 8. In het regeerakkoord is vastgelegd dat de Nationale Politie structureel 105 mln. euro per jaar extra krijgt, waarmee meer blauw op straat en meer capaciteit voor opsporing mogelijk is. Waaraan is dit bedrag in 2015 besteed?

De intensiveringsgelden voor de Nationale Politie van Rutte II, de zogenaamde € 105 mln. zijn in 2 tranches beschikbaar gekomen. Inzet bij besteding van de intensiveringsgelden Rutte II is – met oog voor balans in de keten – het vergroten van de effectiviteit, efficiëntie en kwaliteit (zaken slimmer en beter aanpakken) van de afgesproken sterkte. Dit leidt tot zowel blauw meer op straat, een betere dienstverlening, als meer productiviteit in de opsporing, waarbij de focus ligt op de aanpak van de fenomenen en criminaliteitsverschijnselen uit de Veiligheidsagenda 2015–2018. Graag verwijs ik u naar mijn voortgangsbericht vorming Nationale Politie van 31 augustus 2015.3

Ik noem een aantal maatregelen die mede met de intensiveringsmiddelen zijn gefinancierd, waarmee een start is gemaakt:

Het verhogen van het opleidingsniveau van de intakemedewerkers, de regionale versterking van integraal afpakken, verbetering opsporing en vervolging door de gezamenlijke inzet van OM- en politiemedewerkers, het realiseren van een Centrale Voorziening Executie (CVE) bij het CJIB waardoor executie- en betekeningsopdrachten efficiënter en effectiever kunnen worden uitgevoerd door politie (en KMar) en de introductie van Direct Betalen waardoor de directe betaling van boetes, schadevergoedingen en strafbeschikkingen bij politie mogelijk wordt.

Vraag 9. In het hoofdstuk Veiligheids-en criminaliteitsbestrijding (MvT Slotwet) staat onder het kopje verplichtingen een technische mutatie m.b.t. thuiskopie. In 2014 is voor Stichting Thuiskopie een verplichting aangegaan voor 33,5 mln. euro waarvan de kasbelasting in 2015 heeft plaatsgevonden. Ten onrechte is bij de kasuitgave in 2015 ook de verplichting opgehoogd met dit bedrag. Kunt u aangeven of dit een puur technische correctie betreft of dat deze mutatie ook nog gevolgen voor belanghebbenden kan hebben?

Het ophogen van de verplichtingenruimte is een puur technische mutatie. Deze mutatie heeft dan ook geen gevolgen voor belanghebbenden.

Vraag 10 en 11. Kunt u toelichten in hoeverre tot nu toe uitvoering is gegeven aan het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme? Kunt u met voorbeelden en/of cijfers toelichten tot welke resultaten het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme tot nu toe heeft geleid?

Op 29 augustus 2014 stuurde het kabinet het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253) naar de Tweede Kamer. Het actieprogramma vormt het beleidsmatige antwoord op de geconstateerde jihadistische dreiging en bestaat uit 38 zowel preventieve als repressieve maatregelen. Het actieprogramma is opgebouwd uit nieuwe maatregelen en wetgeving, maar bevat ook intensivering van bestaande maatregelen.

De verschillende maatregelen en hun effectiviteit moeten altijd in samenhang worden gezien. Een aantal maatregelen ziet bijvoorbeeld op toepassing van (bestuurlijke) interventies gericht op individuen en een aantal maatregelen wordt breder ingezet, bijvoorbeeld de inzet op het tegengaan van radicalisering. Deze mix van maatregelen biedt het kabinet de mogelijkheid om binnen de kaders van het bestaande beleid de inzet bij te stellen op basis van actuele ontwikkelingen met betrekking tot de dreiging. De maatregelen in het actieprogramma worden dan ook voortdurend tegen het licht gehouden, onder andere naar aanleiding van het periodiek vastgestelde Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN).

De Tweede Kamer wordt via voortgangsrapportages periodiek geïnformeerd over de belangrijkste vorderingen van de uitvoering van het actieprogramma. Conform de gewijzigde motie Pechtold (Kamerstuk 29 754, nr. 267) wordt bij elke voortgangsrapportage in een schematisch overzicht ook de stand van zaken en voortgang per maatregel opgenomen.

Sinds de start van het actieprogramma zijn er vijf voortgangsrapportages aan de Kamer verstuurd (op 12 november 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 271), 7 april 2015 (Kamerstuk 29 754, nr. 308), 29 juni 2015 (Kamerstuk 29 754, nr. 314), 9 november 2015 (Kamerstuk 29 754, nr. 326), 16 maart 2016 (Kamerstuk 29 754, nr. 363)). Begin juli wordt de volgende voortgangsrapportage aan de Kamer aangeboden.

Er is bijvoorbeeld wetgeving bij de Tweede Kamer ingediend en inmiddels aangenomen die een meldplicht, gebiedsverbod en een contactverbod mogelijk maakt. Daarnaast is geïnvesteerd in onder andere gemeenten, eerstelijnswerkers, familie en directe omgeving in het herkennen en adequaat handelen in geval van radicalisering en jihadisme.

Naast concrete acties en resultaten gaat een deel van de maatregelen uit het actieprogramma juist over de intensivering en uitvoering van beleid op de lange termijn. Bepaalde maatregelen zullen uiteindelijk als doorlopend terrorismebestrijdingsbeleid worden geborgd en uitgevoerd. Zo wordt er voortdurend uitvoering gegeven aan inlichtingenonderzoek, strafrechtelijk onderzoek en vervolging en interbestuurlijke en internationale samenwerking.

Vraag 12. Hoeveel jihad-gerelateerde strafrechtelijke onderzoeken zijn het afgelopen en het huidige jaar gestart?

In totaal zijn er in 2015 178 strafrechtelijke onderzoeken geweest naar circa 189 verdachten. Dat is een sterke stijging ten opzichte van 2014 (54 strafrechtelijke onderzoeken naar circa 90 verdachten).

Vraag 13, 14 en 15. Kunt u met cijfers toelichten dat het aantal high impact crimes is gedaald in 2015? Is het aantal high impact crimes in 2016 gedaald ten opzichte van 2015? Kunt u een overzicht geven van de aantallen high impact crimes van de afgelopen vijf jaar?

Ja, uit het overzicht van het aantal high impact crimes over de afgelopen vijf jaar blijkt dat deze in 2015 zijn gedaald ten opzichte van het jaar 2014. Tevens zet de daling de eerste vier maanden in 2016 door ten opzichte van dezelfde periode in 2015.

Overzicht delicten, op basis van aangifte cijfers politie en gegevens CBS.

Jaar

Overvallen

Straatroof

Woninginbraken

Geweld

Eerste vier maanden

Jaar

Eerste vier maanden

Jaar

Eerste vier maanden

Jaar

Eerste vier maanden

Jaar

2011

 

2.272

 

8.400

 

88.960

 

98.050

2012

 

1.982

 

8.050

 

91.930

 

95.735

2013

 

1.633

 

7.050

 

87.720

 

89.265

2014

 

1.267

 

5.460

 

71.230

 

84.920

2015

473

1.239

1.627

4.731

22.463

64.560

27.537

83.106

2016

468

 

1.348

 

19.261

 

26.199

 

Vraag 16. Kunt u met cijfers toelichten dat de criminaliteit in Nederland is gedaald in 2015?

Voor beantwoording van de vragen 16 t/m 20 is gebruik gemaakt van de Veiligheidsmonitor, het aantal geregistreerde misdrijven door het CBS en de Strafrechtketenmonitor (SKM). De cijfers van het CBS en de SKM kunnen iets van elkaar afwijken, omdat de gehanteerde definities en rekenmethodes op onderdelen verschillen. De geregistreerde criminaliteit in Nederland is sinds 2002 fors aan het dalen, zowel bij vermogens- als geweldscriminaliteit. Het totale criminaliteitsniveau in Nederland is het afgelopen decennium met 30% afgenomen. In 2015 registreerde de politie 5 procent minder misdrijven dan in 2014. Vrijwel alle verschillende typen misdrijven lieten een daling zien ten opzichte van 2014. Het aantal registraties van vernieling en misdrijven tegen de openbare orde en gezag daalde met 9 procent het sterkst. Het aantal vermogensmisdrijven daalde met 3 procent.

De geobserveerde daling van criminaliteit is ook zichtbaar in de uitkomsten van de Veiligheidsmonitor. De Veiligheidsmonitor is een grootschalig jaarlijks onderzoek van het CBS, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de Nationale Politie en gemeenten onder de bevolking van 15 jaar en ouder. Centraal staan onder meer de leefbaarheid van en overlast in de woonbuurt, de veiligheidsbeleving, slachtofferschap van veel voorkomende criminaliteit en de mening over het functioneren van de politie en gemeenten. Tussen 2007 en 2015 nam het percentage mensen dat slachtoffer werd van één of meer van de delicten sterk af, namelijk met 28 procent.

De daling van de door burgers van 15 jaar en ouder ondervonden criminaliteit tussen 2014 en 2015 was het sterkste bij vandalisme- en vermogensdelicten. Daar daalde het slachtofferschap van 13,0 naar 12,2 procent. Het aandeel van de bevolking dat te maken kreeg met vandalisme daalde van 6,8 naar 6,2 procent. Bij geweld bleef het aandeel dat slachtoffer werd vrijwel gelijk aan dat in 2014. In vergelijking met 2012 zijn al deze vormen van criminaliteit gedaald.

Zowel de door de politie geregistreerde criminaliteit als het percentage mensen dat in de Veiligheidsmonitor aangeeft slachtoffer te zijn geworden van een delict is de afgelopen jaren flink gedaald. Het totale criminaliteitsniveau is in tien jaar tijd met ongeveer 30 procent afgenomen.

Vraag 17. Is de criminaliteit in Nederland in 2016 gedaald ten opzichte van 2015?

Het is op dit moment, 30 mei 2016, niet mogelijk om een uitspraak te doen hoe de ontwikkeling van de criminaliteit in 2016 er uit ziet ten opzicht van het jaar 2015. Die uitspraak kan pas medio maart 2017 worden gedaan omdat dan de gegevens over 2016 beschikbaar zullen zijn.

Wel blijkt uit cijfers van de Strafrechtketenmonitor dat de daling van de geregistreerde criminaliteit in het eerste kwartaal van 2016 doorzet.

Vraag 18. Kunt u een overzicht geven van de criminaliteitscijfers in Nederland van de afgelopen vijf jaar?

De ontwikkeling van de geregistreerde criminaliteit van de afgelopen vijf jaar ziet er als volgt uit.

Jaar

Totaal geregistreerd

Per 1.000 inwoners

     

2011

1.194.355

71,7

     

2012

1.137.555

68,1

     

2013

1.086.795

64,9

     

2014

1.006.770

60,0

     

2015

962.630

57,0

Het niveau van de geregistreerde criminaliteit tussen 2011 en 2015 is met negentien procent gedaald.

Bron: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83363ned&D1=0–4&D2=0,25,33,35,40–41,46,53,58,72–74&D3=0&D4=6–10&HDR=G3,T&STB=G1,G2&VW=T

Vraag 19. Welk percentage aangiftes die bij de politie worden gedaan, leidt uiteindelijk tot aanhouding van een dader?

In 2015 zijn 924.987 misdrijven ter kennis gekomen van de politie (en 814.644 aangiften opgenomen, 88% t.o.v. het aantal ter kennis gekomen misdrijven). In 2015 zijn 531.168 misdrijven uitgescreend, overeenkomstig de Aanwijzing voor de opsporing van het college van procureurs generaal; dat wil zeggen niet verder in behandeling genomen voor individuele zaaksbehandeling vanwege het ontbreken van voldoende opsporingsindicaties, dan wel expliciet beleid (denk aan tanken zonder te betalen). Dit is ten opzichte van het aantal ter kennis gekomen misdrijven 57%. De overige 43% is in behandeling genomen.

Van de misdrijvenzaken die in 2015 door de politie zijn afgerond, is 56% afgerond met een verdachte.

Het aantal uitgescreende zaken kan ook zaken bevatten die niet via een aangifte ter kennis komen van de politie. Dit komt minder vaak voor, maar daarom wordt in dit antwoord gesproken over uitgescreende misdrijven en niet over aangiften die niet in behandeling worden genomen. (Bron van de cijfers in dit antwoord: strafrechtketenmonitor).

Vraag 20. Kunt u een overzicht geven van de oplossingspercentages van de afgelopen vijf jaar?

In Criminaliteit en Rechtshandhaving 2014 is een overzicht van de ophelderingspercentages van de voorgaande periode weergegeven. In de te verschijnen Criminaliteit en rechtshandhaving 2015 is tevens het ophelderingspercentage 2015 opgenomen.

Zie hiervoor: https://www.wodc.nl/onderzoek/cijfers-en-prognoses/Criminaliteit-en-rechtshandhaving/

Vraag 21. Kunt u de cijfers over 2015 geven van het aantal: overvallen, straatroven, woninginbraken, mishandelingen, zedenmisdrijven, moord en doodslag, bedreigingen en openlijk geweld?

Op dit moment heeft het WODC deze gegevens nog niet voor publicatie gereed. Zodra deze beschikbaar zijn zal ik uw Kamer informeren.

Vraag 22. Kunt u de cijfers over 2016 geven van het aantal: overvallen, straatroven, woninginbraken, mishandelingen, zedenmisdrijven, moord en doodslag, bedreigingen en openlijk geweld?

Op dit moment heeft het WODC deze gegevens nog niet voor publicatie gereed. Zodra deze beschikbaar zijn zal ik uw Kamer informeren.

Vraag 23. Kunt u de cijfers van de afgelopen vijf jaar geven van het aantal: overvallen, straatroven, woninginbraken, mishandelingen, zedenmisdrijven, moord en doodslag, bedreigingen en openlijk geweld?

Voor de cijfers tot en met 2014 verwijs ik naar: https://www.wodc.nl/onderzoek/cijfers-en-prognoses/Criminaliteit-en-rechtshandhaving/

Het WODC heeft de cijfers voor 2015 en 2016 op dit moment nog niet voor publicatie gereed. Zodra deze beschikbaar zijn zal ik uw Kamer over deze cijfers informeren.

Vraag 24. Kunt u aangeven hoeveel politiecapaciteit er gemoeid is met de asielinstroom in Nederland in 2015 en 2016 (tot nu toe)? En kunt u de kosten daarvan weergeven?

De politie wordt vanaf eind 2015 geconfronteerd met een beduidend hogere instroom van vluchtelingen en maatschappelijke onrust als gevolg van deze instroom. Voor 2016 is in dat verband eenmalig € 48,5 mln. beschikbaar gesteld, waarvan een deel bestemd is voor het registratieproces.

Vraag 25. Hoeveel eerste asielaanvragen zijn er in 2015 ingediend in Nederland? Kunt u dit zowel weergeven over het gehele jaar als uitgesplitst naar maand? En kunt u dit afzetten tegen de cijfers van de afgelopen vijf jaar?

 

2015

 

Januari

Februari

Maart

April

Mei

Juni

Juli

Augustus

September

Oktober

November

December

2015

Asiel – 1e aanvraag

890

740

810

1.140

2.250

2.920

2.980

5.330

6.430

9.980

6.240

3.380

43.090

 

2011

2012

2013

2014

2015

Asiel – 1e aanvraag

11.590

10.800

9.840

21.810

43.090

Cijfers die door de IND geleverd worden over de periode 2008–2012 kunnen verschillen door definitie. Wijzigingen in wet- en regelgeving kunnen leiden tot aanpassing van definities en rapportageverplichtingen. Daarnaast is het voor de rapportagejaren 2011 en 2012 niet mogelijk om de groep nareizigers van de eerste asielaanvragen te onderscheiden. Dit betekent dat cijfers uit de periode 2008–2012 kunnen afwijken en/of een ander beeld geven dan cijfers vanaf 2013 t/m heden. Dit komt omdat er bij de ingebruikname van het nieuwe datawarehouse de cijfers niet met terugwerkende kracht zijn bijgesteld. De cijfers van de IND worden met uiterste zorgvuldigheid samengesteld en gecontroleerd.

Bron: IND, afgerond op tientallen

Vraag 26. Hoeveel eerste asielaanvragen zijn er in 2016 ingediend in Nederland? Kunt u dit zowel weergeven over het jaar tot nu toe, als uitgesplitst naar maand?

 

2016

 

Januari

Februari

Maart

April

2016

Asiel – 1e aanvraag

2.530

1.770

1.220

920

6.450

Cijfers die door de IND geleverd worden over de periode 2008–2012 kunnen verschillen door definitie. Wijzigingen in wet- en regelgeving kunnen leiden tot aanpassing van definities en rapportageverplichtingen. Daarnaast is het voor de rapportagejaren 2011 en 2012 niet mogelijk om de groep nareizigers van de eerste asielaanvragen te onderscheiden. Dit betekent dat cijfers uit de periode 2008–2012 kunnen afwijken en/of een ander beeld geven dan cijfers vanaf 2013 t/m heden. Dit komt omdat er bij de ingebruikname van het nieuwe datawarehouse de cijfers niet met terugwerkende kracht zijn bijgesteld. De cijfers van de IND worden met uiterste zorgvuldigheid samengesteld en gecontroleerd.

Bron: IND, afgerond op tientallen

Vraag 27.Hoeveel aanvragen nareis zijn er in 2015 ingediend in Nederland? Kunt u dit zowel weergeven over het gehele jaar als uitgesplitst naar maand? En kunt u dit afzetten tegen de cijfers van de afgelopen vijf jaar?

 

2015

 

Januari

Februari

Maart

April

Mei

Juni

Juli

Augustus

September

Oktober

November

December

2015

MVV – Nareis

2.740

2.730

2.880

1.630

1.130

1.200

1.340

1.050

1.470

1.980

3.030

2.920

24.100

Bron: IND, afgerond op tientallen

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

MVV-nareisaanvraag

10.260

8.910

7.800

6.480

14.040

24.100

Cijfers die door de IND geleverd worden over de periode 2008–2012 kunnen verschillen door definitie. Wijzigingen in wet- en regelgeving kunnen leiden tot aanpassing van definities en rapportageverplichtingen. Daarnaast is het voor de rapportagejaren 2011 en 2012 niet mogelijk om de groep nareizigers van de eerste asielaanvragen te onderscheiden. Dit betekent dat cijfers uit de periode 2008–2012 kunnen afwijken en/of een ander beeld geven dan cijfers vanaf 2013 t/m heden. Dit komt omdat er bij de ingebruikname van het nieuwe datawarehouse de cijfers niet met terugwerkende kracht zijn bijgesteld. De cijfers van de IND worden met uiterste zorgvuldigheid samengesteld en gecontroleerd.

Bron: RVK, afgerond op tientallen

Vraag 28. Hoeveel aanvragen nareis zijn er in 2016 ingediend in Nederland? Kunt u dit zowel weergeven over het jaar tot nu toe, als uitgesplitst naar maand?

 

2016

 

Januari

Februari

Maart

April

2016

MVV – nareis

4.150

5.220

3.890

3.250

16.510

Cijfers die door de IND geleverd worden over de periode 2008–2012 kunnen verschillen door definitie. Wijzigingen in wet- en regelgeving kunnen leiden tot aanpassing van definities en rapportageverplichtingen. Daarnaast is het voor de rapportagejaren 2011 en 2012 niet mogelijk om de groep nareizigers van de eerste asielaanvragen te onderscheiden. Dit betekent dat cijfers uit de periode 2008–2012 kunnen afwijken en/of een ander beeld geven dan cijfers vanaf 2013 t/m heden. Dit komt omdat er bij de ingebruikname van het nieuwe datawarehouse de cijfers niet met terugwerkende kracht zijn bijgesteld. De cijfers van de IND worden met uiterste zorgvuldigheid samengesteld en gecontroleerd.

Bron: IND, afgerond op tientallen

Vraag 29. Hoeveel asielaanvragen zijn er in totaal in 2015 ingediend in Nederland? Kunt u dit zowel weergeven over het gehele jaar als uitgesplitst naar maand? En kunt u dit afzetten tegen de cijfers van de afgelopen vijf jaar?

 

2015

 

Januari

Februari

Maart

April

Mei

Juni

Juli

Augustus

September

Oktober

November

December

2015

Asiel – 1e aanvraag

890

740

810

1.140

2.250

2.920

2.980

5.330

6.430

9.980

6.240

3.380

43.090

Asiel – hasa

170

220

190

180

120

140

160

140

190

150

140

140

1.940

Nareizigers

700

580

560

570

990

1.240

1.650

1.610

1.970

1.740

1.060

1.170

13.850

Totaal

1.760

1.540

1.550

1.890

3.370

4.300

4.790

7.080

8.590

11.880

7.440

4.690

58.880

Bron: IND, afgerond op tientallen

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Asielinstroom

15.150

14.630

13.750

16.720

29.890

58.880

Bron: RVK, afgerond op tientallen

Vraag 30. Hoeveel asielaanvragen zijn er in totaal in 2016 ingediend in Nederland? Kunt u dit zowel weergeven over het jaar tot nu toe, als uitgesplitst naar maand?

 

2016

 

Januari

Februari

Maart

April

2016

Asiel – 1e aanvraag

2.530

1.770

1.220

920

6.450

Asiel – hasa

120

140

120

150

520

Nareizigers

790

680

440

400

2.310

Totaal

3.440

2.580

1.780

1.470

9.280

Bron: IND, afgerond op tientallen

Vraag 31 en 32. Hoeveel eerste asielaanvragen zijn er in 2015 ingediend in Europa? Kunt u dit zowel weergeven over het gehele jaar als uitgesplitst naar maand? En kunt u dit afzetten tegen de cijfers van de afgelopen vijf jaar? Hoeveel eerste asielaanvragen zijn er in 2016 ingediend in Europa? Kunt u dit zowel weergeven over het jaar tot nu toe, als uitgesplitst naar maand?

In 2015 zijn ruim 1,3 mln. eerste asielaanvragen ingediend in de Europese Unie, aangevuld met IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland. In de onderstaande tabellen is het aantal eerste asielaanvragen weergegeven voor de periode 2011–2015 en de eerste beschikbare maanden van 2016.

Vraag 033 en 034. Hoeveel aanvragen nareis zijn er in 2015 ingediend in Europa? Kunt u dit zowel weergeven over het gehele jaar als uitgesplitst naar maand? En kunt u dit afzetten tegen de cijfers van de afgelopen vijf jaar? Hoeveel aanvragen nareis zijn er in 2016 ingediend in Europa? Kunt u dit zowel weergeven over het jaar tot nu toe, als uitgesplitst naar maand?

Antwoord 033 en 034:

Er zijn geen Eurostat-statistieken beschikbaar over het aantal nareizigers.

Vraag 035, 036 en 043. Hoeveel asielaanvragen zijn er in totaal in 2015 ingediend in Europa? Kunt u dit zowel weergeven over het gehele jaar als uitgesplitst naar maand? En kunt u dit afzetten tegen de cijfers van de afgelopen vijf jaar? Hoeveel asielaanvragen zijn er in totaal in 2016 ingediend in Europa? Kunt u dit zowel weergeven over het jaar tot nu toe, als uitgesplitst naar maand? Kunt u een overzicht geven van de asielinstroom in andere Europese landen de afgelopen vijf jaar?

In 2015 zijn bijna 1,4 mln. asielaanvragen (eerste en herhaalde) ingediend in de Europese Unie, aangevuld met IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland. In de onderstaande tabellen is het aantal eerste asielaanvragen weergegeven voor de periode 2011–2015 en de eerste beschikbare maanden van 2016.

Totale asielaanvragen (eerste asielaanvragen en herhaalde asielaanvragen). Bron: Eurostat, peildatum 31 mei 2016. Cijfers afgerond op vijftallen.

NB: De Nederlandse cijfers over de jaren 2011 en 2012 zijn inclusief de categorie «nareizigers». Vanaf 2013 zijn de Nederlandse cijfers exclusief nareizigers.

Vraag 037. Kunt u toelichten wat de effecten van het akkoord met Turkije ten aanzien van migratie tot nu toe zijn, in ieder geval voor wat betreft de instroomcijfers?

Het akkoord met Turkije kwam eind maart 2016 tot stand. Sindsdien is de instroom gedaald. Dit is het beste te zien aan de hand van het aantal illegale grensoverschrijdingen tussen Turkije en Griekenland. Uit cijfers van de UNHCR blijkt dat het aantal is gedaald van circa 27.000 aankomsten in de maand maart, naar 3.650 in de maand april en 1.260 in de maand mei (stand per 29 mei 2016). Het aantal eerste asielaanvragen in Nederland in januari was 2.530, in april waren dit er 920. In welke mate deze daling van de asielinstroom het gevolg is van het akkoord met Turkije is niet te kwantificeren.

Vraag 038. Kunt u toelichten wat de effecten van het akkoord met Turkije ten aanzien van migratie tot nu toe zijn, op de instroomcijfers in Nederland?

Zie het antwoord op vraag 037.

Vraag 039. Hoeveel nareizende gezinsleden heeft een asielzoeker gemiddeld?

Deze vraag is niet te beantwoorden zonder nader dossieronderzoek. In 2015 bedroeg het aantal asielzoekers dat een verblijfsvergunning heeft gekregen 18430 en bedroeg het aantal ingereisde nareizigers dat een vergunning heeft gekregen 13850.

Deze aantallen kunnen niet met elkaar vergeleken worden, omdat veel van de nareizigers uit 2015 konden inreizen op basis van een vergunning die in 2014 is verleend aan de hoofdpersoon. Anderzijds kan het zijn dat de hoofdpersoon een vergunning in 2015 heeft gekregen maar het nagereisde gezinslid pas in 2016. Ook is de samenstelling van de groep asielzoekers bepalend. Deze bestaat immers uit asielzoekers waarvan het gezin is meegereisd, maar ook uit asielzoekers waarvan het gezin nog (gedeeltelijk) in het land van herkomst verblijft. Ook bestaat de groep uit alleenstaanden die geen gezinsleden in het land van herkomst hebben.

Vraag 040. Hoeveel illegalen zijn er naar schatting in Nederland?

Op 24 september 2015 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie u hierover per brief geïnformeerd (kamerstuk 19 637, nr. 2051). In de brief is aangegeven dat het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) heeft aangetoond dat er sprake is van een licht dalende trend van het aantal illegalen in Nederland. Gelet op de beperkingen van de beschikbare schattingsmethoden kan het WODC echter niet met zekerheid uitspraak doen over het concrete aantal vreemdelingen dat zonder rechtmatig verblijf in Nederland woonachtig is.

Vraag 041. Wat waren de kosten van de rijksoverheid voor asielzoekers in Nederland in 2015? Kunt u deze kosten uitsplitsen naar Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), rechtsbijstand, subsidies, primair en voortgezet onderwijs en zorgkosten? En kunt u dit afzetten tegen de kosten van de afgelopen vijf jaar?

De kosten die de IND in 2015 heeft gemaakt voor asiel bedragen circa € 166 mln. euro (2014: 197,7 mln.).

De kosten die het COA in 2015 heeft gemaakt voor asiel bedragen circa € 722 mln. euro (2014: 485 mln. euro). Het verschil met de in het jaarverslag van VenJ genoemde gerealiseerde kosten wordt veroorzaakt door een toevoeging aan de asielreserve van € 545 mln. Dit is een deel van de ODA-middelen die VenJ voor 2015 heeft ontvangen van het Ministerie van BHOS die worden gebruikt voor opvang in 2016. Verder zal het COA in 2016 nog een nabetaling van circa € 65 mln. ontvangen uit de asielreserve als gevolg van de fors gestegen asielinstroom in 2015 (dit bedrag zal terugkomen in Jaarverslag 2016).

De DT&V heeft in 2015 naar inschatting circa 69 mln. euro aan kosten gemaakt (2014: 72 mln. euro). Hierbij gaat het om de kosten van terugkeer en vertrek van alle categorieën vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Er vindt geen registratie plaats naar categorieën vreemdelingen.

De Raad voor de Rechtsbijstand meldt dat in 2015 de kosten van toevoegingen in asielzaken 30,8 mln. euro bedragen (2014: € 26 mln.).

De vreemdelingenkamer bij de rechtbanken heeft in totaal € 25,3 mln. aan kosten gemaakt. In dit bedrag zitten ook de niet asiel gerelateerde zaken.

Verder hebben in 2015 de volgende aan vreemdelingenbeleid gelieerde instellingen een subsidie ontvangen: Vluchtelingenwerk Nederland 10,7 mln. euro (2014: 6,3 mln. euro) en NIDOS circa 43 mln. euro (2014: 23,8 mln. euro). Verder is een bedrag van circa 2,4 mln. euro verstrekt aan overige subsidies (2014: 0,7 mln. euro). De voor 2014 en 2015 genoemde bedragen zijn exclusief de subsidies die DT&V verstrekt (deze zitten in het bedrag van DT&V) maar inclusief de niet asiel gerelateerde subsidies.

Voor de kosten van het onderwijs aan asielzoekerskinderen verwijs ik u naar de brief van het Ministerie van Onderwijs van 20 mei jl. (Kamerstuk 34 334, nr. 12) waarin hier op ingegaan wordt.

In de «Staat van de verantwoording 2015» die de Algemene Rekenkamer heeft gepubliceerd, is als casus opgenomen: de uitgaven in de vreemdelingenketen (paragraaf 4.1.1). Dit rapport bevat ook een overzicht van de uitgaven ten behoeve van het vreemdelingenbeleid in 2014 en 2015. Uit dit rapport blijkt de problematiek rondom het verzamelen van financiële informatie binnen de vreemdelingenketen vanwege het grote aantal betrokken organisaties met ieder hun eigen verantwoordingskaders. Om een totaal beeld te krijgen, moet informatie uit verschillende bronnen samen worden gevoegd. Als gevolg van deze problematiek valt de uitsplitsing van de kosten voor de periode voor 2011 t/m 2013 binnen de gestelde termijn niet aan te leveren.

Vraag 042. Wat waren de kosten van de rijksoverheid voor asielzoekers in Nederland in 2016 tot nu toe? Kunt u deze kosten uitsplitsen naar IND, COA, DT&V, rechtsbijstand, subsidies, primair en voortgezet onderwijs en zorgkosten?

Op dit moment beschik ik nog niet over alle realisatie cijfers die nodig zijn voor de beantwoording van deze vraag.

Vraag 043. Kunt u een overzicht geven van de asielinstroom in andere Europese landen de afgelopen vijf jaar?

Zie vraag 035 en 036 voor het antwoord.

Vraag 044. Welk percentage asielaanvragen worden toegekend in de diverse EU landen? En kunt u dit afzetten tegen de percentages van de afgelopen vijf jaar?

In onderstaande tabel zijn de inwilligingspercentages over de afgelopen vijf jaar weergegeven. In Nederland werd vanuit de internationale definitie in 2015 80% van de eerste asielaanvragen ingewilligd.4 De inwilligingspercentages zijn zowel in de tijd als tussen landen onderling niet goed te vergelijken. De hoogte van het inwilligingspercentage is grotendeels afhankelijk van de samenstelling van de asielinstroom en deze kan van jaar tot jaar anders zijn. Daarnaast zorgen grote verschillen in de samenstelling van de instroom en beleidsmatige verschillen tussen EU-landen voor uiteenlopende inwilligingspercentages. Zie ook de Kabinetsreactie op een WODC-onderzoek naar de verschillen in inwilligingspercentages5.

Inwilligingspercentages op asielaanvragen in eerste aanleg. Berekend als het percentage «total positive decisions» ten opzichte van «total first instance decisions». Bron: Eurostat, peildatum 31 mei 2016.

NB: De Nederlandse cijfers over de jaren 2011 en 2012 zijn inclusief de categorie «nareizigers». Vanaf 2013 zijn de Nederlandse cijfers exclusief nareizigers.

Vraag 045. Kan de regering de resultaten van controles in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) van zowel het afgelopen als het huidige jaar weergeven.

Bij de controles in het kader van het MTV zijn dit jaar tot en met 15 mei 910 illegalen in het grensgebied aangetroffen, tegenover 860 in heel 2015.

In 2015 heeft de KMar circa 330 aanhoudingen verricht op verdenking van mensensmokkel. Ongeveer 200 van deze aanhoudingen werden verricht tijdens MTV-controles. Dit jaar is het aantal aanhoudingen voor mensensmokkel bij MTV-controles circa 70 (tot en met 15 mei).

Vraag 046. Kunt u aangegeven welke organisaties die zich bezig houden met migratiebeleid worden gesubsidieerd en voor welke bedragen in de afgelopen jaren en met welke redenen?

VenJ subsidieert geen organisaties die zich bezighouden met migratiebeleid. Wel subsidieert VenJ organisaties die zich bezighouden met de beleidsuitvoering. De bedragen over de afgelopen jaren zijn weergegeven in de onderstaande tabel (bedragen * EUR 1.000).

Subsidieontvanger

2014

2015

Stichting Vluchtelingenwerk Nederland

€ 6.260

€ 10.718

Overig

€ 9.291

€ 11.555

Ad Stichting Vluchtelingenwerk Nederland

Vluchtelingenwerk Nederland voert diverse voorlichtingsactiviteiten ten behoeve van de ondersteuning van vreemdelingen in de asielprocedure uit. Het gaat om activiteiten in de processen Toelating, Opvang en Terugkeer Activiteiten.

Ad Overig

VenJ (DT&V) stelt jaarlijks subsidies beschikbaar voor de financiering van inter- en niet-gouvernementele organisaties die vreemdelingen ondersteunen bij (zelfstandig) vertrek uit Nederland en duurzame herintegratie in het land van herkomst. Het grootste deel van de subsidies in de categorie overig gaat naar dit doel. Dit gebeurt op basis van activiteitensubsidies die veelal meerdere boekjaren bestrijken.

Daarnaast verstrekt VenJ subsidies voor opvang en ondersteuning van vluchtelingen in Nederland.

De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) is de organisatie die binnen de categorie Overig de grootste subsidie heeft ontvangen. Daarnaast worden kleinere subsidies verstrekt aan diverse organisaties.

Vraag 047. Hoeveel vreemdelingen zijn in het afgelopen en in het huidige jaar aantoonbaar teruggekeerd (onderverdeeld in zelfstandig en gedwongen vertrek) en hoeveel vreemdelingen zijn zelfstandig zonder toezicht vertrokken? Kunnen deze aantallen worden afgezet tegen de terugkeercijfers van vijf jaren daarvoor?

In 2015 zijn 9.060 vreemdelingen aantoonbaar teruggekeerd, waarvan 4.410 gedwongen en 4.650 zelfstandig. Daarnaast zijn er 7.480 vreemdelingen zonder toezicht vertrokken. In 2016 zijn tot en met april 4.570 vreemdelingen aantoonbaar teruggekeerd, waarvan 2.150 gedwongen en 2.420 zelfstandig. Daarnaast zijn er 3.130 vreemdelingen zonder toezicht vertrokken.

Ketenbreed vertrek, Bron KMI+, cijfers afgerond op tientallen.

Vraag 048. Hoeveel landen weigeren het toelaten van overheidsvluchten die worden uitgevoerd in het kader van terugkeer-/uitzettingsbeleid en welke landen zijn dit?

Een overheidsvlucht wordt georganiseerd als andere manieren van terugkeer niet mogelijk zijn dan wel om andere redenen niet in de rede liggen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een grote groep vreemdelingen die terug dient te keren naar hetzelfde land van herkomst. In veel gevallen is er geen noodzaak voor het organiseren van een overheidsvlucht. Voor een dergelijke vlucht wordt georganiseerd, wordt er eerst toestemming gevraagd aan het betreffende land. Er zijn thans geen landen bekend die weigeren overheidsvluchten toe te laten die Nederland zou willen uitvoeren in het kader van het terugkeerbeleid.

Vraag 049. Is er in het afgelopen jaar vooruitgang geboekt met het verkrijgen van medewerking van landen van herkomst op het gebied van terugkeer van vreemdelingen?

Nederland heeft de afgelopen jaren in de bilaterale samenwerking op het gebied van de gedwongen terugkeer met een aantal landen vooruitgang geboekt. Voorbeelden zijn Albanië, Armenië, Azerbeidzjan, Burundi, Nigeria en Rwanda. Daarnaast hecht ik eraan te benadrukken dat in 2015 en daarna ook tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap ook in EU-verband belangrijke stappen zijn gezet op het terrein van terugkeer. De Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Commissie hebben landenpakketten ontwikkeld die moeten leiden tot betere medewerking aan terugkeer. Ook hebben zij zowel op politiek als technisch niveau dialogen gevoerd met herkomstlanden over terugkeer. Voorts wordt ook operationeel door EU-lidstaten samengewerkt bij gedwongen terugkeer in het door Nederland geleide samenwerkingsverband EURINT-netwerk. EURINT-netwerk coördineert o.a. missies naar herkomstlanden en gezamenlijke identificatiemissies.

Vraag 050. Wat zijn de ontwikkelingen in het kader van opvang in land van herkomst van alleenstaande minderjarige vreemdelingen? In welke landen hebben we dergelijke opvangvoorzieningen?

In de Democratische Republiek Congo draagt Nederland bij aan een adequate opvangvoorziening voor alleenstaande minderjarigen. De financiële ondersteuning voor de opvangvoorziening in Angola zal per 1 juli 2016 worden beëindigd. Vanuit het oogpunt van efficiency is bezien in hoeverre de voortzetting van de financiële ondersteuning van deze opvangvoorziening nog opportuun is. Omdat er in de afgelopen jaren door minderjarige vreemdelingen die naar Angola zijn teruggekeerd vrijwel geen gebruik is gemaakt van de opvangvoorziening in Mulemba, is geconcludeerd dat dit niet langer het geval is.

Vraag 051. Welke «probleemlanden» kennen we die niet mee willen werken aan gedwongen terugkeer? Welke interventies worden ten aanzien van deze landen gepleegd? Wat zijn de ontwikkelingen ten aanzien van deze landen?

Allereerst is van belang vast te stellen dat een vreemdeling in principe altijd vrijwillig en zelfstandig kan terugkeren naar het land van herkomst. Er zijn geen landen bekend die structureel weigeren hun onderdanen zelfstandig terug te laten keren. Daarnaast hebben veel landen geen principiële bezwaren tegen gedwongen terugkeer van hun burgers. Een aantal landen weigert uit beleidsoverwegingen echter mee te werken aan gedwongen terugkeer. Daarnaast werkt een aantal landen tegen door het stellen van veel voorwaarden, het niet reageren op verzoeken of het opwerpen van vragen. Het is moeilijk om een representatief beeld te geven over een langere periode aangezien het niveau van medewerking veelal geen lineair beeld laat zien. Hoewel dit dus wisselt, verloopt de samenwerking op het gebied van gedwongen terugkeer op dit moment minder soepel met onder andere China, Algerije, Ethiopië, Iran, Irak, Somalië, Sierra Leone en Guinee. Een voortdurend proces van relatiebeheer is van belang om met deze landen in gesprek te blijven en te onderhandelen, zowel bilateraal als in EU-verband.

Vraag 52. Hoeveel vreemdelingenadvocaten zijn er thans in Nederland en hoeveel gemeenschapsgeld ontvangen zij voor het voeren van procedures?

Het aantal bij de Raad voor rechtsbijstand ingeschreven advocaten vreemdelingenrecht en asielrecht is 723. In 2015 is aan rechtsbijstandverleners voor de verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand in vreemdelingenrechtelijke procedures (incl. btw, reiskosten en administratieve kosten) in totaal circa € 14,9 mln. uitbetaald door de raad voor rechtsbijstand. De uitgaven van de raad aan rechtsbijstandverleners voor de verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand in vreemdelingenbewaring in 2015 bedragen bijna € 2,3 mln.

In asielzaken gaat het om circa € 30,8 mln. De uitgaven van de raad aan rechtsbijstandverleners voor de verlening van rechtsbijstand tijdens het vreemdelingenpiket bedragen circa € 0,5 mln.

Vraag 53. In hoeveel gevallen wordt bij ongegronde vervolgaanvragen de rechtsbijstand daadwerkelijk beperkt?

Bij toevoegingsaanvragen voor vervolgaanvragen in asiel- en vreemdelingenzaken wordt in ca. 4% van de gevallen de aanvraag afgewezen.

Vraag 054. In hoeveel gevallen mocht de procedure betreffende een herhaalde aanvraag niet in Nederland afgewacht worden? Welk percentage betreft dat?

Genoemde gegevens worden vastgelegd in individuele dossiers, maar zijn niet zodanig gestructureerd in de systemen van de IND dat ze geschikt zijn voor rapportagedoeleinden.

Vraag 55. Hoeveel van de toevoegingsaanvragen voor rechtsbijstand worden afgewezen en om welke redenen? Welke toevoeging in euro’s krijgt de rechtsbijstandverlening bij een herhaalde of opvolgende aanvraag waarin geconcludeerd wordt dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn, zowel in beroep als in hoger beroep?

Indien er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn, geldt als hoofdregel dat de raad voor rechtsbijstand geen toevoeging afgeeft. Bij toevoegingsaanvragen voor vervolgaanvragen in asiel- en vreemdelingenzaken wordt in ca. 4% van de gevallen de aanvraag afgewezen. Is een toevoeging afgegeven dan wordt bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding rekening gehouden met de uitkomst van de zaak. Als de vreemdeling in het gelijk wordt gesteld, wordt de advocaat in de aanvraagprocedure vergoed op basis van zeven punten (elk punt is € 105,61). Als de vreemdeling in beroep in het gelijk wordt gesteld, ontvangt de rechtsbijstandverlener een vergoeding gebaseerd op acht punten en in hoger beroep is de vergoeding gebaseerd op vijf punten. Wordt de vreemdeling niet in het gelijk gesteld dan wordt in alle voornoemde situaties een vergoeding toegekend op basis van twee punten.

Vraag 056. Hoeveel verblijfsvergunningen, uitgesplitst naar asiel en regulier, zijn er vorig jaar verstrekt en hoe verhoudt dit aantal zich tot voorafgaande jaren.

Hieronder vindt u een tabel waarin het aantal inwilligingen is vermeld. Bij asiel gaan het om inwilligingen op eerste asielaanvragen, herhaalde asielaanvragen, zij-instroom, MVV (Machtiging tot Voorlopig Verblijf)-nareis en uitgenodigde vluchtelingen. Bij regulier gaat het om inwilligingen op MVV (excl. nareis) + MVV TEV (Toegang en Verblijf), VVR EU en VVR (Verblijfsvergunning Regulier) zonder MVV6.

 

2013

2014

2015

Verblijfsvergunningen asiel

10.800

19.580

32.280

Verblijfsvergunningen regulier

25.720

49.900

54.700

Totaal

36.520

69.480

86.980

Bron: IND, afgerond op tientallen.

Vraag 057. Hoeveel vreemdelingen, die zonder succes een beroep hebben gedaan op de regeling langdurig verblijvende kinderen (kinderpardon), zijn er inmiddels aantoonbaar uit Nederland vertrokken?

Van de gevraagde groep zijn sinds de start datum van de regeling (1 februari 2013 tot 1 april 2016) 80 personen aantoonbaar uit Nederland vertrokken.

Bron: DT&V, afgerond op tientallen

Vraag 058.Hoeveel schade is er aangericht door asielzoekers in opvanglocaties, inclusief noodopvang, vanwege vernieling en diefstal?

Hiervan houdt het COA geen aparte registratie bij en wij kunnen hierover dus niet rapporteren.

Vraag 059. Hoeveel geld is er uitgegeven aan het schoonmaken van alle opvanglocaties, inclusief de noodopvang?

De schoonmaakkosten maken onderdeel uit van de «Facilitaire kosten en de kosten van beheer» die het COA maakt. Deze kosten bestaan voor een groot deel uit beveiliging, schoonmaak, energie, heffingen, verzekeringen en vuilafvoer. In het Jaarverslag van het COA wordt vermeld dat deze kosten in totaal een omvang hebben van ruim € 110 mln.

Vraag 60. Wat wordt concreet bedoeld met «aanpakken» in de zin dat «criminele samenwerkingsverbanden (csv’s) aangepakt» zijn? Tot hoeveel vervolgingen en tot hoeveel veroordelingen heeft de aanpak van csv's in 2014 en 2015 geleid?

Het aanpakken van criminele samenwerkingsverbanden (csv’s) is een van de landelijke beleidsdoelstellingen voor de politie, vastgelegd in de Veiligheidsagenda 2015–2018: «Ten minste 950 csv’s worden aangepakt door middel van strafrechtelijk onderzoek». Het gaat daarbij om projectmatige onderzoeken en TGO’s (Team Grootschalig Onderzoek).

Mij is niet bekend in hoeveel van deze strafrechtelijke onderzoeken door het Openbaar Ministerie tot vervolging is overgegaan. Zoals ik uw Kamer reeds heb geïnformeerd laat ik een uitvoerig onderzoek doen naar de resultaten en mogelijke effecten van het aantal aangepakte csv’s, waarin deze vragen ook aan bod komen. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek begin 2017 met u te kunnen delen.

Wel kan ik u informeren over het aantal gevangenisstraffen dat is opgelegd. In 2014 zijn in totaal 492 gevangenisstraffen opgelegd. Gezien de doorlooptijd van complexe onderzoeken, gaat het hierbij veelal om onderzoeken die in de jaren voor 2014 zijn gestart.

Over het aantal aangepakte csv’s en strafopleggingen informeer ik uw Kamer jaarlijks via de Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit van het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie. Binnenkort ontvangt u van mij de verantwoording over 2015 en zal ik u ook berichten over het aantal strafopleggingen in dat jaar.

Vraag 061. Kunt u aangeven hoelang een asielzoeker op dit moment gemiddeld in de opvang verblijft voordat er een beslissing over het asielverzoek genomen is?

Momenteel, gemeten met gegevens over de maand april 2016, verblijft een asielzoeker gemiddeld 115 dagen in de opvang voordat er een beslissing wordt genomen. Dit kan een afwijzing of een inwilliging van het asielverzoek inhouden of de beslissing dat verder onderzoek nodig is. De versnelde behandeling van de Sporen 1 (Dublin claims) en 2 (Veilige landen) is onderdeel van dit gemiddelde.

Vraag 062 en 063. Kunt u aangeven hoeveel asielzoekers het afgelopen jaar geen status hebben gekregen en hoe lang zij gemiddeld in de opvang hebben verbleven? Kunt u aangeven wat de kosten van deze opvang waren?

Een vreemdeling kan meerdere aanvragen hebben ingediend in één jaar. Voor de exacte beantwoording van deze vraag moet een koppeling gemaakt worden tussen de gegevens van de IND en het COA. Dit kost de betrokken organisaties veel tijd en capaciteit. Het antwoord op deze vragen is dan ook niet binnen het gevraagde tijdsbestek te leveren. Wel kan worden aangegeven dat ongeveer 7.240 asielaanvragen (Asiel Beslis AA/VA) in 2015 zijn afgewezen.

Vraag 064.

  • a. Klopt het dat de personele bezetting van de IND in 2015 2.900 fte was?

  • b. Kunt u aangeven hoe de personele bezetting in 2016 eruit ziet?

  • c. Kunt u aangeven hoeveel hoor- en beslismedewerkers de IND op dit moment heeft?

  • a. De gemiddelde bezetting ambtelijk personeel in 2015 was 2.902 fte.

    De externe inhuur was in 2015 gemiddeld 700 fte.

  • b. Na de Voorjaarsnota besluitvorming wordt de IND capaciteit uitgebreid. Per eind mei is een deel hiervan aangetrokken (ca. 150 fte).

  • c. Eind april 2016 heeft de IND 870 fte (ambtelijk en externe inhuur) hoor- en beslismedewerkers in het asielproces. Voor het reguliere proces heeft de IND 532 fte behandelaars en beslissers.

Vraag 065. Kunt u aangeven hoeveel fte er zouden moeten worden toegevoegd aan de IND om de gemiddelde wachttijd met drie maanden terug te brengen?

In de Voorjaarsnota is € 40,5 mln. beschikbaar gesteld om de IND capaciteit in 2016 uit te breiden met ca 640 fte. Met deze extra capaciteit is de IND in staat om de huidige voorraad voor eind 2016 afgebouwd te hebben en de verwachte instroom van 58.000 bij te houden. Daarmee komt de gemiddelde doorlooptijd uit binnen de wettelijk gestelde termijn van 15 maanden.

Vraag 066. Hoeveel gehoren kan een hoor- en beslismedewerker gemiddeld per dag doen om een zorgvuldige behandeling te waarborgen?

Een hoor- en beslismedewerker kan gemiddeld 2 gehoren per dag doen.

Vraag 067. Hoe ziet de opleiding voor een nieuwe hoor- en beslismedewerker eruit en hoelang duurt deze?

Een nieuwe hoor- en beslismedewerker volgt, afhankelijk van de werksoort waarop hij/zij wordt ingezet, in het eerste jaar de onderdelen uit het basisopleidingsprogramma. De ETC-modules Interviewing Techniques, Inclusion en Evidence Assesment vormen de kernmodules van het basisprogramma en zijn verplichte onderdelen. De opleiding volgt in verschillende fasen een klassikaal deel van 2 weken, daarna een periode van 6 weken waarbij een medewerker meekijkt met ingewerkte collega’s. In deze periode is de medewerker nog niet productief inzetbaar. Daarna wordt in een periode van een jaar stapsgewijs de productiviteit verhoogd.

Vraag 068. Wat zijn de kosten voor het opleiden van nieuwe hoor- en beslismedewerkers

  • Opleidingskosten (training en begeleiding): •€ 13.000,–

  • Inwerkperiode (2 maanden niet-productief): •€ 12.000,–•

Totaal gemiddeld circa € 25.000,– per nieuwe fte hoor- en beslismedewerker.

Vraag 069. Hoeveel geld zou het schelen als de wachttijd voor een asielprocedure wordt teruggebracht naar maximaal drie maanden? Hoeveel extra capaciteit heeft de IND nodig om dit te bewerkstelligen?

Het terugbrengen van de wachttijd voor de asielprocedure naar maximaal drie maanden leidt in de huidige omstandigheden maar in beperkte mate tot een besparing in de opvangkosten omdat naast de proceduretijd ook de wachttijd voor huisvesting in gemeenten een beperkende factor is. De capaciteit bij de IND wordt sinds begin dit jaar prioritair ingezet op aanvragen die vallen onder de sporen Dublin en Veilige landen die in overgrote meerderheid worden afgewezen. (zie Kamerbrief 19 637 nr 2124). Nieuwe aanvragen van dit type worden zeer snel in behandeling genomen en afgehandeld. Vervolgens zet de keten in nauwe samenwerking in op snel vertrek. Deze inzet leidt tot een forse beperking van de opvangduur voor deze groep. Dit beleid heeft eveneens als doel om de instroom te beperken van op voorhand kansloze aanvragen.

Het aantal vergunninghouders dat wordt «geproduceerd» ligt thans ongeveer op het niveau dat gemeenten daadwerkelijk huisvesten maar de achterstand bij het realiseren van de taakstelling wordt echter niet ingelopen.

Pas als het absorptievermogen van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten toeneemt, kan er sprake zijn van een besparing in de opvangkosten voor de groep vergunninghouders. Daar wordt door gemeenten hard aan gewerkt. Mede daarom zal de IND de komende maanden fors moet inzetten om de productie te verhogen om de wachttijden te beperken. Capaciteitsuitbreiding is hier een onderdeel van.

De vraag hoeveel capaciteit de IND precies nodig heeft om de huidige achterstand weg te werken en daarmee een termijn van drie maanden te realiseren laat zich niet eenduidig beantwoorden. De benodigde capaciteit is onder meer afhankelijk van de instroom van nieuwe vluchtelingen in de prioriteitssporen en de nog bestaande werkvoorraad, het soort aanvragen (nationaliteit, mate waarin nader onderzoek nodig is, percentage specifieke groepen zoals AMV’s etc.), beleidsmatige kaders voor prioritering en afhandeling van de aanvragen, het moment van instromen en het tempo waarop IND in staat is nieuwe medewerkers op te leiden. Daar komt bij dat er voor de IND praktische beperkingen gelden bij het daadwerkelijk opleiden van nieuw personeel, omdat dit tot productieverlies bij het zittend personeel leidt.

Vraag 70. Deelt u de analyse dat de «controlfunctie» een essentieel onderdeel is van het financieel beheer op uw departement (7.2 Nawoord Algemene Rekenkamer, p.44)?

Ja, dat onderken ik. Vandaar ook dat er een programma is gestart om de controlfunctie te verbeteren en om het tweelagenmodel te implementeren. De Algemene Rekenkamer geeft aan dat de aangekondigde maatregelen een goede aanzet lijken om de controlfunctie structureel te verbeteren. (Rapport Algemene Rekenkamer pagina 44).

Vraag 71. Kunt u aangeven welke verbeterpunten u in 2015 zou implementeren, hetgeen u had toegezegd naar aanleiding van het Verantwoordingsonderzoek in 2014 (7.2 Nawoord Algemene Rekenkamer, p.44)? Klopt het dat deze verbeterpunten nog niet heeft geïmplementeerd, zo ja: waarom niet? Wanneer verwacht u dit te doen?

Er zijn 16 maatregelen benoemd in de vorm van aanpassingen in de structuur en verbeteringen in de cultuur. De visie en de maatregelen zijn in de eerste helft van 2015 benoemd en vastgesteld, waarna in de tweede helft van 2015 is gestart met het uitwerken van de maatregelen. Gezien de verandering in de controlfunctie door de overgang naar een tweelagenmodel is een aantal maatregelen niet meer te combineren met de reorganisatie in de controlfunctie. Een voorbeeld hiervan is job rotation waarbij medewerkers tijdelijk een andere functie krijgen. In een reorganisatie veranderen medewerkers ook van functie. Job rotation zal daarom in latere jaren worden geïmplementeerd. Ik zal erop sturen om in 2016 te starten met het implementeren van de maatregelen.

Maatregelen in uitvoering:

Maatregel 1: Tussen elke controllaag wordt een gezamenlijk (functioneel) document opgesteld waarin wordt vastgelegd welke verantwoordelijkheid waar is belegd en in het verlengde hiervan welke control-organisatie verantwoordelijk is voor welk aspect.

Maatregel 2: Alle controllers dienen de deskundigheid en vaardigheid op peil te houden door middel van permanente educatie (40 PE-punten). Alle controllers die een postdoctorale controllersopleiding hebben afgerond zijn ingeschreven bij een beroepsvereniging.

Maatregel 3: De controlfunctie is een functie op academisch niveau. Bij werving, selectie en opleiding is dit het uitgangspunt. Verder is sprake van algemene functieprofielen en functie-eisen.

Maatregel 4: Als visie op het loopbaanbeleid van controllers wordt het 3-5-7 model gehanteerd (groei, bloei, snoei). Ter ondersteuning van de ontwikkeling kan een ontwikkelassessment worden aangeboden.

Maatregel 5: Roulatie tussen medewerkers (job rotation) wordt bevorderd.

Maatregel 8: De controller heeft geen «meerdere petten». Hij/zij heeft naast de verantwoordelijkheid van controller geen andere verantwoordelijkheden/taken/werkzaamheden.

Maatregel 9: In het gezamenlijk (functioneel) document dat tussen elke controllaag wordt opgesteld (zie maatregel 1) wordt tevens vastgelegd 1) dat een functionele relatie aanwezig is en 2) waaruit deze minimaal bestaat.

Maatregel 10: Op basis van de door de Ministerie van Financiën ontwikkelde systematiek van vertrouwen en control wordt bezien wat het basisniveau van vertrouwen is tussen de verschillende controllagen en waar interventies mogelijk zijn. Hiervoor wordt het Ministerie van Financiën gevraagd of ze in deze exercitie kunnen ondersteunen. Als eerste pilot wordt de vertrouwensrelatie tussen DFEZ en één van de DG-controllers onderzocht.

Maatregel 12: Informatievoorziening is cruciaal om de controlfunctie goed te laten functioneren. Dit betekent dat informatie die beschikbaar is zonder beperking wordt gedeeld tussen de controllers en van goede kwaliteit is.

Maatregel 14: Er vinden collegiale toetsing, visitaties en peer-reviews plaats.

Maatregel 16: Voor de grootste ketenonderwerpen wordt ketencontrol ingericht.

Gerealiseerde maatregelen:

Maatregel 6: De hoogste controller in een organisatie heeft een «standing invitation» in het hoogste besluitvormingsorgaan van de organisatie waar hij/zij werkt (gerealiseerd voor de directeur FEZ).

Maatregel 11: De directeur DFEZ heeft instemmingsrecht bij de benoeming van DG-controllers. DG-controllers en de directeur DFEZ hebben instemmingsrecht bij de benoeming van de controllers van de taakorganisaties op het niveau van hoofdkantoren (gerealiseerd doordat de directeur FEZ zitting heeft in de selectiecommissie).

Maatregel 13: De controller heeft een uitgebreid netwerk waarmee hij kan voorzien in de integrale advisering. Om dit te bevorderen wordt een strategisch control-overleg (SCO) ingericht. Naast dit strategische overleg wordt er ook een tactisch control-overleg (TCO) gevormd.

Maatregel 15: Zorg voor een inhoudelijke verbinding en samenwerking met Inkoopcontrol en Informatiseringscontrol (gerealiseerd en vindt plaats in de accountteams).

Vraag 72. Kunt u aangeven hoe in dit jaar de aangekondigde werkzaamheden «zodanig in te vullen als bedoeld in een tweelagenmodel»? Om welke concrete maatregelen gaat het dit jaar ter versterking van de financiële functie?(p. 2 reactie Minister op Algemene Rekenkamer)

Hieraan wordt invulling gegeven doordat DFEZ de taakorganisatie direct betrekt bij de informatievoorzieningen en afwegingen die worden gemaakt in de Bestuursraad. Deze aanpak is bijvoorbeeld gevolgd bij de begrotingsvoorbereiding.

Vraag 73. Wat is de uitkomst geweest van het gesprek tussen DJI en de betrokken accountants-kantoren en de Auditdienst Rijk over de financiering van de forensische zorg? Welke actie is ondernomen? (p. 25 rapport Algemene Rekenkamer)

In samenwerking met de sectorcommissie Coziek van de Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants (NBA) is het controleprotocol voor de controle van de DBBC-verantwoording aangepast. In het aangepaste controleprotocol zijn specifieke punten voor de controle nader uitgewerkt, zodat onduidelijkheden voor de accountantskantoren zijn weggenomen. De Auditdienst Rijk heeft ingestemd met het aangepaste controleprotocol.

Vraag 74. Is er nog steeds sprake van een tekort van € 16,5 mln. en/of loopt dit bedrag volgend jaar (verder) op door de jaarlijkse toename van de DBBC-financiering? Wat is de hoogte van het bedrag waar dit jaar (2016) nog onduidelijkheid over bestaat?

Het in het rapport van de Algemene Rekenkamer bij de Verantwoording 2015 van Veiligheid en Justitie genoemde bedrag van € 16,5 mln. betreft geen tekort, maar een onzekerheid in de verantwoorde kosten 2015 van de forensische zorg.

Met ingang van 2016 worden aanvullende beheersmaatregelen genomen om de onzekerheid in de kostenverantwoording verder te beperken. Het gaat hierbij om maatregelen zoals het aanpassen van het controleprotocol (zie antwoord op vraag 73), het uitvoeren van materiële controles bij zorgaanbieders en het analyseren van de standen van het onderhanden werk (OHW) en het afstemmen van de bevindingen met de zorgaanbieders.

Kamervraag 75. Welke deadlines stelt u zich om de procedures omtrent de meldplicht datalekken op uw ministerie op orde te krijgen, ook gelet op de verplichting die elders hiertoe in het land bestaat voor bedrijven en gemeenten?

Is het niet bevreemdend dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dat het voorstel van wet hiertoe heeft gedaan, niet zelf het goede voorbeeld geeft met betrekking tot de implementatie van deze wet? (p. 29 rapport Algemene Rekenkamer)

Bij circulaire van 15 december 2015 heeft de secretaris-generaal van mijn ministerie onder meer de procedure beschreven die verantwoordelijken in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) binnen mijn ministerie, moeten volgen om meldplichtige datalekken tijdig te melden aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarin is verder beschreven welke actie deze verantwoordelijken moeten nemen om bestaande bewerkersovereenkomsten aan te passen in lijn met de meldplicht datalekken. Met het oog op nieuw te sluiten bewerkersovereenkomsten zijn modellen beschikbaar waarin de meldplicht is verwerkt. Daarmee is tijdig een procedure kenbaar gemaakt aan alle dienstonderdelen om te kunnen voldoen aan de meldplicht datalekken.

Twee van de drie aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, namelijk inzichtelijk maken wie verantwoordelijk is en welk stelsel van maatregelen er is ter waarborging van de naleving, hebben geen betrekking op de naleving van specifieke eisen die de meldplicht datalekken stelt. Zij hebben betrekking op de werking in de praktijk van de hiervoor genoemde circulaire. De werking wordt gevolgd door de functionaris voor de gegevensbescherming van mijn ministerie en de Chief Information Security Officers bij de dienstonderdelen van mijn ministerie.

In juli wordt een specifieke uitvraag uitgezet bij de dienstonderdelen om te monitoren of eventuele bewerkersovereenkomsten zijn geactualiseerd. Daarmee geef ik opvolging aan de derde aanbeveling van de AR.

Vraag 76. Waarom is in de herijkte businesscase en de toelichting van het KEI-project niet onderbouwd waarom de nieuwe extra kosten (oplopend tot 200 mln.) niet eerder waren voorzien?(p. 31 rapport Algemene Rekenkamer)

De Raad voor de rechtspraak heeft in de toelichting bij de herijkte business-case aangegeven dat de eerste business-case KEI (2013) veel meer een kosten-batenanalyse van de noodzakelijke digitalisering was, dan een klassieke business-case op basis waarvan een investeringsbeslissing wordt genomen. Aangegeven is dat de scope van KEI is uitgebreid naar «straf», toezicht en e-kanton en dat er beter inzicht is gekomen in welke investeringen noodzakelijk zijn, zoals ook investeringen in de organisatie en de cultuur. De Raad heeft aangegeven dat na anderhalf jaar draaien van het programma er veel beter inzicht was in welke investeringen noodzakelijk zijn en welke kosten daaraan verbonden zijn.

Vraag 77. Wat is uw reactie op de analyse van de Algemene Rekenkamer dat het realiseren van de bezuinigingen de essentie vormt van de visie van de Staatssecretaris op de tenuitvoerlegging van straffen? (p. 14 rapport Algemene Rekenkamer

Zoals ook is aangegeven in het rapport van de Algemene Rekenkamer, hangen de maatregelen in het Masterplan DJI 2013–2018 samen met de visie van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op de tenuitvoerlegging. Daarin vormen vergelding, de levensloopbenadering, de persoonsgerichte aanpak en het aanspreken van de gedetineerde op diens eigen verantwoordelijkheid voor een succesvolle re-integratie de belangrijkste pijlers onder het sanctiebeleid van het kabinet. De Staatssecretaris heeft deze visie uiteengezet aan de Tweede Kamer bij de aanbieding van het Masterplan (Kamerstuk 24 587, nrs. 507 en 535).

De Algemene Rekenkamer constateert dat het realiseren van de bezuiniging als geheel de essentie vormt van de aanpak van de financiële problematiek van DJI waartoe het Masterplan is opgesteld. Zoals de Algemene Rekenkamer ook opmerkt in zijn rapport, is door de opeenvolging – en onderlinge samenhang – van maatregelen die in en sinds het Masterplan zijn benoemd, niet vast te stellen – en ook minder opportuun – welke oorspronkelijke Masterplan-maatregel welke specifieke opbrengst heeft gerealiseerd. Vandaar dat de AR heeft gesteld dat het uiteindelijk gaat om de realisatie van de financiële opgave in zijn totaliteit. Zie overigens ook het antwoord op vraag 114 hierna.

Vraag 78 en 203. Hoe kan extra inzet op vakmanschap van het personeel komende jaren worden gerealiseerd wanneer de visie van de Staatssecretaris in essentie neerkomt op het halen van bezuinigingsdoelstellingen (p.14 rapport Algemene Rekenkamer)? Op welke wijze wordt het vakmanschap van de medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) verder versterkt. Is deze slag al ingezet en zo ja, welke kosten zijn hieraan verbonden?

Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 77, komt de visie van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in essentie neer op het halen van bezuinigingsdoelstellingen, zoals in de vraag wordt verondersteld, maar staat in die visie vooral een persoonsgerichte benadering centraal.

Het versterken van het vakmanschap van het personeel zal langs verschillende lijnen worden ingezet. In de eerste plaats gaat het om het ontwikkelen en opleiden van personeel binnen de huidige functie. Dit is nodig gezien de steeds complexer wordende groepen justitiabelen. Daarnaast zijn opleidingen nodig om de medewerkers toe te rusten voor een bredere inzetbaarheid, bijvoorbeeld met het oog op toekomstige mogelijke krimpscenario’s binnen DJI. Ten slotte wordt ingezet op de ontwikkeling van leidinggevenden, die als dragers van veranderingsprocessen binnen DJI het personeel in deze context moeten stimuleren en motiveren.

Vraag 079. Hoe gaat u de door de Rekenkamer beschreven effecten van de doorgevoerde bezuinigingen – toegenomen werkdruk, minder tijd voor begeleiding van gedetineerden, meer uren op cel per dag, meer druk op de beveiliging, hindernissen voor re-integratie, willekeur door en druk op het personeel bij degraderen-/promoverensysteem en toegenomen spanningen onder gedetineerden – de komende jaren verminderen/bestrijden, in het licht van de dalende budgetten voor DJI? (p. 14 rapport Algemene Rekenkamer).

Ik herken de zorgpunten die de Algemene Rekenkamer beschrijft. Deze hangen samen met de grote opgave van implementatie en uitvoering van het Masterplan DJI 2013–2018. Dit vergt veel van de organisatie en de medewerkers aangezien inrichtingen worden gesloten en personeel geconfronteerd wordt met de gevolgen van de verhoogde mobiliteit binnen de organisatie, veranderende arbeidsomstandigheden en baanonzekerheid.

De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft recent onderzoek gedaan naar de gevolgen van de Implementatie van het Masterplan, waarbij de aspecten detentieklimaat, agressiebeheersing en re-integratie zijn beoordeeld. De hoofdconclusie van de Inspectie luidt dat de introductie van het Masterplan niet heeft geleid tot aantasting van het detentieklimaat of een toename van agressie. Zowel de medewerkers als de gedetineerden ervaren het werken respectievelijk verblijven in de penitentiaire inrichting als voldoende veilig.

Vakmanschap van het personeel is de komende jaren een centraal thema bij DJI. Er wordt meer van medewerkers gevraagd door enerzijds eisen met betrekking tot bejegening van gedetineerden en anderzijds door toegenomen mobiliteit onder personeel. Kennisdeling en extra scholing worden gestimuleerd.

In dit kader verwijs ik voorts naar de beleidsdoorlichting die momenteel wordt uitgevoerd, waarin wordt bezien in hoeverre met de tenuitvoerlegging van het strafrechtelijk sanctiebeleid, de met dat beleid beoogde doelen zijn bereikt en in hoeverre dat op de meest doelmatige manier is gebeurd. De beleidsdoorlichting ziet op de periode 2008 t/m 2014. De Tweede Kamer wordt afzonderlijk geïnformeerd over de planning van de beleidsdoorlichting.

Vraag 080. Kunt u schematisch weergeven welke bedragen jaarlijks vanuit de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan DJI zijn toegekend en nog worden toegekend in de periode 2013–2020? Kunt u hierbij tevens afzonderlijk per jaar vermelden het aantal fte dat werkzaam is / verwacht wordt in dienst te zijn bij DJI?

De aan DJI toegekende bedragen vanuit de begroting van Veiligheid en Justitie zijn als volgt opgenomen in de begroting van Veiligheid en Justitie 2015 (voor 2013, blz. 90) en 2016 (2014 e.v., blz. 89). Dit betreft de bijdragen ten behoeve van het gevangeniswezen, de vreemdelingenbewaring, de justitiële inrichtingen en de forensische zorg.

 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Omzet moederdepartement

(x € 1.000)

2.313.666

2.287.904

2.167.396

2.167.396

1.915.475

1.868.552

1.907.547

1.891.481

Het aantal werkzame fte bij DJI is al volgt opgenomen in de begroting van Veiligheid en Justitie 2015 (voor 2013, blz. 92) en 2016 (2014 e.v. blz. 91).

 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Aantal fte’s ambtelijk personeel

15.943

15.250

14.426

13.358

12.669

12.634

12.634

12.634

Vraag 81. Kunt u schematisch weergeven welke bedragen jaarlijks vanuit de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan het Openbaar Ministerie zijn toegekend en nog worden toegekend in de periode 2013–2020? Kunt u hierbij tevens afzonderlijk per jaar vermelden het aantal fte dat werkzaam is / verwacht wordt in dienst te zijn bij OM?

De budgetontwikkeling betreft voor de jaren 2013 t/m 2015 de gerealiseerde uitgaven. Voor de jaren 2016 t/m 2020 betreft het geraamd budgettair kader. Dit geeft het volgende beeld (*€ 1 mln.)

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

€ 575

€ 556

€ 543

€ 530

€ 520

€ 511

€ 510

€ 510

De FTE-ontwikkeling over deze periode ziet er als volgt uit:

Bezetting eind 2013: 4.856 fte

Bezetting eind 2014: 4.698 fte

Bezetting eind 2015: 4.752 fte

De bezetting voor de periode 2016–2020 wordt bepaald op basis van de benodigde capaciteit om de prestaties te kunnen leveren binnen het beschikbare financiële kader. Het OM hanteert geen referentiebezetting voor deze periode.

Vraag 82.Kunt u schematisch weergeven welke bedragen jaarlijks vanuit de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan het NFI zijn toegekend en nog worden toegekend in de periode 2013–2020? Kunt u hierbij tevens afzonderlijk per jaar vermelden het aantal fte dat werkzaam is / verwacht wordt in dienst te zijn bij het NFI?

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de toegekende en nog toe te kennen middelen in de periode 2013–2020

(bedragen x € 1,0 mln.)
   

realisatie

 

begroting 2016, inclusief nota van wijziging

 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Budget NFI

€ 68,3

€ 68,1

€ 70,2

€ 64,4

€ 61,9

€ 60,9

€ 61,1

€ 61,2

Fte’s

560

552

535

505

501

498

498

498

Vraag 83. Kunt u schematisch weergeven welke bedragen jaarlijks vanuit de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan Rechtspraak zijn toegekend en nog worden toegekend in de periode 2013–2020? Kunt u hierbij tevens afzonderlijk per jaar vermelden het aantal fte dat werkzaam is/verwacht wordt in dienst te zijn bij de rechtspraak?

De bijdrage aan de Raad voor de rechtspraak in de periode 2013 – 2020 is als volgt:

(bedragen x € 1,0 mln.)
   

realisatie

 

begroting 2016, inclusief nota van wijziging

 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

vanuit artikel 32

€ 973,4

€ 987,1

€ 962,1

€ 956,5

€ 897,8

€ 887,3

€ 891,7

€ 901,5

vanuit egalisatierekening

€ 7,5

 

€ 42,1

         

totaal bijdrage

€ 980,9

€ 987,1

€ 1.004,2

€ 956,5

€ 897,8

€ 887,3

€ 891,7

€ 901,5

Het aantal fte dat bij de Rechtspraak werkzaam is, staat vermeld in de jaarverslagen van de rechtspraak. Voor de periode 203–2015 is het aantal fte als volgt:

(in fte)
   

ultimo

 
 

2013

2014

2015

rechterlijke ambtenaren

2.182

2.170

2.169

Gerechtsambtenaren

4.747

4.921

4.969

staftaken gerechten

1.748

1.716

1.528

totaal

8.677

8.807

8.666

Voor de jaren 2016 en verdere jaren is geen raming van de formatie bekend. De bekostigings-en ramingssystematiek is niet geënt op inputvariabelen zoals het aantal rechters of andere personeelsleden, maar gebaseerd op integrale kosten per zaak. In deze integrale kosten zitten uiteraard salariscomponenten besloten.

Vraag 084. Kunt u schematisch weergeven welke bedragen jaarlijks vanuit de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de drie reclasserings-organisaties (3RO) zijn toegekend en nog worden toegekend in de periode 2013–2020? Kunt u hierbij tevens afzonderlijk per jaar vermelden het aantal fte dat werkzaam is / verwacht wordt in dienst te zijn bij de 3RO?

Toegekende bedragen en ramingen 2013 t/m 2015 (bedragen x € 1.000)

Organisatie

2013

2014

2015

2016

Reclassering Nederland

€ 135.272

€ 138.673

€ 136.781

€ 136.823

Stichting Verslavingsreclassering GGZ

€ 67.453

€ 66.092

€ 65.597

€ 66.409

Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering

€ 20.918

€ 20.950

€ 19.598

€ 21.522

Totaal 3RO

€ 223.643

€ 225.715

€ 221.976

€ 224.754

Toelichting

De bedragen 2013 en 2014 zijn ontleend aan de subsidievaststellingen die in de loop van de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. De bedragen onder 2015 en 2016 zijn gebaseerd op de subsidieverleningen. De vaststellingen dienen nog plaats te vinden. Deze bedragen zijn in de vorm van voorschotten aan de instellingen overgemaakt.

In de ontwerpbegroting 2016 zijn de volgende budgettair kaders opgenomen:

Budgettaire kaders Reclassering (x € 1 mln.)

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Rijksbegroting 2016 V en J

€ 217

€ 217

€ 217

€ 217

€ 217

€ 217

Het aantal fte’s vormt geen onderdeel van de outputsubsidiesystematiek. Het aantal fte’s heeft in deze systematiek geen directe relatie met het subsidiebedrag. De drie reclasseringsorganisaties hebben tot taak een samenhangend aanbod van reclasseringsproducten te leveren die bijdragen aan het realiseren van beleidsdoelstellingen van het ministerie. De subsidie wordt vastgesteld op het aantal geleverde producten. Daarom beschikt VenJ niet over gegevens als het aantal fte dat werkzaam is bij de 3RO.

Vraag 085. Kunt u schematisch weergeven welke bedragen jaarlijks vanuit de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de Nationale Politie zijn toegekend en nog worden toegekend in de periode 2013–2020? Kunt u hierbij tevens afzonderlijk per jaar vermelden het aantal fte dat werkzaam is / verwacht wordt in dienst te zijn bij de Nationale Politie?

De volgende bijdragen/fte zijn/worden in de periode 2013–2020 van het Ministerie van VenJ aan de politie beschikbaar gesteld:

Jaren

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Bijdragen x 1mln.

€ 4.962

€ 5.015

€ 4.979

€ 5.047

€ 4.997

€ 4.950

€ 4.906

€ 4.926

FTE’s OS/NOS

63.778

61.916

60.888

59.473

59.108

58.863

58.625

58.191

Vraag 086. Wat is de stand van zaken ten aanzien van het conceptwetsvoorstel om camerabeelden te gebruiken bij de opsporing en vervolging, conform de in 2013 aangenomen motie-Oskam/Van Oosten over effectief gebruik van camerabeelden bij opsporing en vervolging (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 62)? Wanneer wordt dit voorstel naar de Kamer gestuurd, gelet op een meerderheid van de Kamer die hier snel werk van wil maken en de meest recente uitspraak van de Hoge Raad d.d. 13 oktober 2015 dat camerabeelden mogen worden gebruikt in de opsporing (ECLI: NL: HR:2015:3024)?

Het kabinet deelt de wens om in de opsporing optimaal gebruik te kunnen maken van beeldmateriaal. Het regelen van de mogelijkheid voor een ieder om beelden van strafbare feiten te publiceren, moet zeer zorgvuldig gebeuren. Op dit moment wordt goed gekeken naar de wijze waarop publicaties verantwoord plaats kunnen vinden, en wordt daarvoor draagvlak gezocht bij diverse partijen. Vervolgens wordt het wetsvoorstel aangeboden aan de Raad van State voor advies.

Vraag 087. Hoe staat het met de naleving van de publicatieplicht van ANBI’s per 1 januari jl., in het licht van de discussie die in de Kamer is gevoerd omtrent de gewenste openheid over de financiering van islamitische instellingen?

Het vergroten van de transparantie over de financiering van islamitische instellingen heeft nadrukkelijk de aandacht van het kabinet.

Kerkgenootschappen met een ANBI-status, waaronder ook moskeeën, moeten jaarlijks met ingang van 1 januari een financiële verantwoording publiceren op internet. Op 1 januari 2016 is dat de financiële verantwoording van het boekjaar dat is geëindigd na 31 december 2013. Het gaat dan om een staat van baten en lasten en een toelichting daarop, een financieel overzicht van de daadwerkelijke bestedingen per rubriek of thema en een overzicht van de voorgenomen bestedingen en een toelichting daarop.

Indien uit onderzoek van de Belastingdienst blijkt dat de feitelijke doelstelling en de feitelijke activiteiten van de instelling niet in overeenstemming zijn met het algemeen nut of de instelling de andere voorwaarden van de ANBI-regelgeving niet naleeft, kan de ANBI-status worden ingetrokken. Zo’n onderzoek kan bijvoorbeeld voortkomen uit signalen die zijn ontvangen via het digitale meldpunt misbruik ANBI’s (hierna: MMA). Onder meer door gebruik te maken van deze MMA-signalen geeft de Belastingdienst het risicogerichte toezicht op de ANBI’s in Nederland vorm.

Vraag 088.Kunt u aangeven wat de gemiddelde wachttijd is tussen het verkrijgen van een asielstatus en het betrekken van een sociale huurwoning?

Op peildatum 1 mei 2016 verbleef de groep vergunninghouders gemiddeld ruim 5 maanden in de centrale opvang vanaf het moment van verkrijgen van de vergunning tot het moment van daadwerkelijke huisvesting. Daarbij zij opgemerkt dat de samenstelling van de groep mede bepalend is voor de uitstroomtermijn. Gezinnen zijn over het algemeen eenvoudiger te huisvesten dan alleenstaanden. Het grootste deel van de momenteel in de opvang verblijvende vergunninghouders is alleenstaand (circa 9.000 van de 16.000).

Vraag 089. Deelt u de analyse van de Rekenkamer dat een te sterke sturing op landelijke prioriteiten kan leiden tot spanning tussen lokale en landelijke wensen? (p. 12 rapport Algemene Rekenkamer) Kunt u aangeven bij welke vormen van criminaliteitsbestrijding dit momenteel tot spanning leidt en hoe u deze balans bewaakt en herstelt? Hoe borgt u dat recht wordt gedaan aan de lokale beslissingsbevoegdheid en expertise ten aanzien van veiligheidsproblemen?

Bij een te sterke sturing op de landelijke prioriteiten zou dat het geval kunnen zijn. Mede om die reden is de veiligheidsagenda 2015 – 2016 in gezamenlijkheid met de gezagen tot stand gekomen. Het rapport constateert dat er met de Veiligheidsagenda 2015–2018 een stap in de goede richting is gezet als het gaat om het onderscheid tussen landelijke en lokale thema’s waarbij een landelijke aanpak noodzakelijk is, en thema’s waarbij de aanpak met name lokaal wordt bepaald (en waarvoor de doelen bottom-up tot stand zijn gekomen). In het overleg met de gezagen (het zogeheten «LOVP») wordt de voortgang van de veiligheidsagenda besproken en is ook ruimte om mogelijke spanningen, indien ze zich manifesteren, besproken, afgewogen en opgelost te worden. Mij is niet een specifiek onderdeel van de criminaliteitsbestrijding bekend waarin dit tot problemen heeft geleid.

Vraag 090. Kunt u aangeven wat de gemiddelde wachttijd is tussen het verkrijgen van een asielstatus en het betrekken van een tijdelijke woning?

Er is geen aparte registratie van de wachttijd die gemiddeld voor een specifieke groep van vergunninghouders geldt, die gebruik maken van een tijdelijke woning. Wel wordt bijgehouden hoeveel vergunninghouders gebruik maken van tijdelijke huisvestingsoplossingen die verband houden met het Gemeentelijk Versnellingsarrangement (GVA). Per 31 mei 2016 maakten 220 vergunninghouders gebruik van dat arrangement.

Vraag 091.Kunt u een overzicht geven van alle kostenstijgingen van het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI)?

De herijkte businesscase is met een toelichting van de Raad van de rechtspraak voor het Algemeen Overleg op 1 april 2015 aan uw Kamer gezonden. Daarin is de toename van de kosten globaal als volgt aangegeven:

  • Scopeverbreding met straf, toezicht, e-kanton: + € 23 mln. (exclusief het aandeel in algemene kosten)

  • Beter inzicht in de benodigde ict-investeringen: +€ 22 mln.;

  • 15 lokale implementatieteams voor 3 jaar: + 3 x € 9 mln.;

  • versterking centrale projectteam periode t/m 2020: + 7 x 8 mln. (- € 9 mln. reeds geïdentificeerd in de eerste businesscase);

  • kosten werk-naar-werk-begeleiding: + € 19 mln.

Vraag 92. Hoeveel werd in 2015 uitgegeven aan gesubsidieerde rechtsbijstand? Hoeveel was dat de voorgaande tien jaren?

In het rapport van de commissie-Wolfsen zijn de uitgaven voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand in beeld gebracht. Het betreft de uitgaven aan afgegeven toevoegingen (civiel, bestuur, straf, piket, asiel), apparaatskosten raad voor rechtsbijstand en het Juridisch Loket. De commissie-Wolfsen heeft overige uitgaven ten behoeve van het stelsel, zoals kosten van tolk- en vertaalwerkzaamheden, subsidie aan Vluchtelingenwerk Nederland en beheerkosten asiel, buiten beschouwing gelaten. In het VenJ-Jaarverslag 2015 zijn de uitgaven inclusief deze overige uitgaven verantwoord.

De uitgaven van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ten behoeve van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand waren in 2015 inclusief de overige uitgaven € 433 mln. (en € 415 mln. exclusief de overige uitgaven).

In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de uitgaven in de periode 2005 tot 2015 weergegeven.

* De raad voor rechtsbijstand heeft een vordering op het Ministerie van Veiligheid en Justitie die samenhangt met de verplichting in haar balans voor het deel van de afgegeven toevoegingen dat nog niet is vastgesteld. Deze vordering is hier buiten beschouwing gelaten.

Vraag 093.Hoeveel LHBT-asielzoekers hebben zich afgelopen vijf jaar in Nederland gemeld, uitgesplitst in een tabel per jaar?

Deze gegevens zijn niet beschikbaar omdat de seksuele gerichtheid niet in de geautomatiseerde systemen van de IND wordt geregistreerd.

Vraag 094. Kunt u uitsplitsen in een tabel hoeveel asielverzoeken van binnen Europa er de afgelopen 5 jaar in Nederland waren?

Deze vraag is zodanig geïnterpreteerd dat het gaat om het aantal eerste asielaanvragen van burgers met een Europese of Turkse nationaliteit in Nederland. Onderstaande tabel geeft een overzicht weer van de betreffende eerste asielaanvragen.

Eerste asielaanvragen ingediend in Nederland, geselecteerd op nationaliteit Europa + Turkije.

Vraag 095. Hoeveel UNHCR-hervestigingen zijn er afgelopen vijf jaar uitgevoerd, uitgesplitst per jaar in een tabel?

 

2011

2012

2013

2014

2015

totaal

hervestigingen

556

404

598

546

442

3.030

Bron: Unit hervestigingszaken IND

Vraag 096. Hoe vaak is er bij de huidige Staatssecretaris een beroep gedaan op zijn discretionaire bevoegdheid en hoe vaak heeft de Staatssecretaris zijn discretionaire bevoegdheid daadwerkelijk gebruikt? Hoeveel van deze gevallen deden een beroep hierop omdat zij buiten het kinderpardon vielen?

Sinds zijn aantreden in maart 2015 tot 30 april 2016 zijn in totaal 460 verzoeken om toepassing van de discretionaire bevoegdheid aan de Staatssecretaris voorgelegd.

Tot 30 april 2016 heeft de Staatssecretaris ten aanzien van 110 personen besloten om zijn discretionaire bevoegdheid te gebruiken.

De IND registreert niet hoeveel mensen die een vergunning hebben gekregen op grond van de discretionaire bevoegdheid eerder zijn afgewezen in het kader van de Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen.

Vraag 097. Kunt u aangeven hoeveel statushouders in asielzoekerscentra de afgelopen vijf jaar een pre-inburgeringsprogramma gevolgd hebben? Kunt u uiteenzetten hoe dit programma eruit ziet? Wordt dit programma afgesloten met een examen? Wat was het slagingspercentage?

Het antwoord is aangeleverd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat verantwoordelijk is voor het voorinburgeringsprogramma uitgevoerd door COA.

Kunt u aangeven hoeveel statushouders in asielzoekerscentra de afgelopen vijf jaar een pre-inburgeringsprogramma gevolgd hebben?

2011

2804 deelnemers

2012

2096 deelnemers

2013

2592 deelnemers

2014

5571 deelnemers

2015 tot 1 juli 2015

4784 deelnemers

Kunt u uiteenzetten hoe dit programma eruit ziet?

Taalonderwijs

In het programma ligt de nadruk op de beheersing van de Nederlandse taal op A1min-niveau. De taallessen worden in drie groepen aangeboden: analfabeten, lager opgeleiden en middelbaar/hoogopgeleiden. De taallessen bestaan uit een klassikaal gedeelte en uit een gedeelte waarbij de deelnemer zelfstandig achter de computer werkt.

Het programma wordt gevolgd vanaf het uitreiken van de vergunning tot – waar mogelijk – de uitstroom naar de gemeente. Daar, waar verblijf in de opvang langer is dan 14 weken en het aantal potentiële deelnemers groot, ontvangt de deelnemer minimaal 81 uur taalles.

Het aantal uren voor het leren van de Nederlandse taal is met ingang van 1 januari 2016 uitgebreid van 81 naar 121 uur.

Kennis van de Nederlandse Maatschappij

Het programma brengt daarnaast de deelnemer de belangrijkste kennis bij over de Nederlandse maatschappij (KNM). In deze training vormen de begrippen eigen verantwoordelijkheid en eigen initiatief de rode draad. Daarbij komen vijf belangrijke thema's aan bod: praktische zaken voor de verhuizing naar de gemeente, wonen in Nederland, werk en inkomen, gezondheidszorg en inburgeringsplicht. De focus ligt op de kennis die direct van belang is in de eerste fase van huisvesting in de gemeente.

Persoonlijke begeleiding en informatiedossier

Tijdens de persoonlijke gesprekken helpt de casemanager de vergunninghouder zich voor te bereiden op het praktisch wonen in de gemeente (aanvullend op KNM) en op zijn inburgeringstraject.

De vergunninghouder krijgt een eigen informatiedossier mee dat hij in samenwerking met de casemanager vult. Het dossier is eigendom van de vergunninghouder en ten behoeve van belanghebbende partijen (ter beoordeling van de deelnemer) beschikbaar.

De Oriëntatie op de arbeidsmarkt is met ingang van 1 januari 2016 gestart zodat al in een vroeg stadium duidelijk wordt welke mogelijkheden op gebied van werk en opleiding de doelgroep heeft met het diploma dat behaald is in het land van herkomst.

Wordt dit programma afgesloten met een examen? Wat was het slagingspercentage?

Het programma wordt niet afgesloten met een examen maar met een toets om het niveau van de Nederlandse taal te bepalen.

De resultaten vanaf 2012 zijn als volgt:

Opleidingsniveau*

2012

2013

2014

2015

tot 1–7

Analfabeten en anders gealfabetiseerd

13%

12%

5%

4% (2%+2%)

Lager opgeleid

31%

28%

32%

27%

Middelbaar

36%

34%

34%

36%

Hoger opgeleid

20%

25%

29%

33%

Toetsresultaat

2013

2014

2015, tot 1–7

A0

26%

33%

37%

A1 min

37%

49%

51%

A1

28%

15%

10%

A2

9%

3%

2%

In de eerste helft van 2015 zijn 2.587 deelnemers getoetst. Van deze groep heeft 63% het eindniveau A1 min of hoger.

Vraag 098. Kunt u aangeven uit welke nationaliteiten de groep van 0 tot 3 jaar oud bestaat die door het COA wordt opgevangen?

Ja, dat zijn de volgende nationaliteiten:

Afghaanse

Albanese

Algerijnse

Amerikaans burger

Angolese

Braziliaanse

Burger van Armenië

Burger van Azerbeidzjan

Burger van Bangladesh

Burger van Bosnië-Herzegovina

Burger van Georgië

Burger van India

Burger van Kazachstan

Burger van Kosovo

Burger van Kroatië

Burger van Kyrgyzstan

Burger van Montenegro

Burger van Niger

Burger van Nigeria

Burger van Oekraïne

Burger van Oezbekistan

Burger van Rusland

Burger van Servië

Burger van Tadzjikistan

Burundische

Chinese

Egyptische

Eritrese

Ethiopische

Filipijnse

Franse

Gambiaanse

Griekse

Guineese

Hondurese

Hongaarse

Iraakse

Iraanse

Ivoriaanse

Jamaicaanse

Jemenitische

Joegoslavische

Jordaanse

Kameroense

Kenyaanse

Koeweitse

Kongolese

Libanese

Libische

Macedonische

Malawische

Malinese

Marokkaanse

Mongolische

Myanmarese

Nederlandse

Nepalese

Noord-Koreaanse

Onbekend

Pakistaanse

Palestijnse

Portugese

Rwandese

Sierraleoonse

Soedanese

Somalische

Srilankaanse

Staatloos

Surinaamse

Syrische

Tanzaniaanse

Togolese

Tunesische

Turkse

Ugandese

Vastgesteld niet-Nederlander

Venezolaanse

Zambiaanse

Zimbabwaanse

Vraag 099. Is het waar dat bij logeerarrangementen van jonge vluchtelingen er gekort kan worden op hun bijstand?

Het COA hanteert een logeerregeling voor vergunninghouders die maximaal drie maanden verblijven bij familie of vrienden in plaats van in een asielzoekerscentrum. De voorwaarden van de logeerregeling staan op de website van het COA. Zo is bijvoorbeeld bepaald dat de regeling alleen geldig is voor vergunninghouders die nog wachten op een woning in de gemeente. Deze vergunninghouders ontvangen dus geen bijstand maar wel de gewone financiële toelage van het COA voor voeding, kleding en dergelijke. Bij gebruikmaking van de logeerregeling ontvangen zij een kleine vergoeding boven op de gewone financiële toelage. De gastheer en/of gastvrouw wordt niet gekort op een eventuele uitkering en/of toeslagen.

Vraag 100. Kan er een bedrag worden genoemd bij de verschillende financiële risico's zoals verwoord in de risicoparagraaf op p. 16? (Jaarverslag NP)

De politie loopt aangaande het beheer en de begroting risico’s. De politie wordt gevraagd bij het opstellen van deze producten een risicoparagraaf op te nemen, waarin de risico’s inzichtelijk worden beschreven. Waar mogelijk worden op basis van weging en inschatting van deze risico’s beheersmaatregelen getroffen. Bij deze risico’s worden géén bedragen opgenomen.

Vraag 101. Is het waar dat statushouders niet van de zogenaamde logeerregeling gebruik mogen maken omdat ze met het extra geld (100 euro) per week dat ze krijgen boven de bijstandsnorm uitkomen?

Nee. Het COA hanteert een logeerregeling voor vergunninghouders die maximaal drie maanden verblijven bij familie of vrienden in plaats van in een asielzoekerscentrum. De voorwaarden van de logeerregeling staan op de website van het COA. Zo is bijvoorbeeld bepaald dat de regeling alleen geldig is voor vergunninghouders die nog wachten op een woning in de gemeente. Deze vergunninghouders ontvangen dus geen bijstand maar wel de gewone financiële toelage van het COA voor voeding, kleding en dergelijke. Bij gebruikmaking van de logeerregeling ontvangen zij een kleine vergoeding boven op de gewone financiële toelage. De gastheer en/of gastvrouw wordt niet gekort op een eventuele uitkering en/of toeslagen.

Vraag 102.Kunt u aangegeven welke financiële consequenties de extra taken voor de politie hebben? (Jaarverslag NP)

In 2015 heeft extra inzet plaatsgevonden bij een aantal grootschalige evenementen zoals bijvoorbeeld de Cybertop en verschillende (nationale) Staf Grootschalige en Bijzonder Optredens (SGBO’s) waaronder asielstroom, mensensmokkel en contraterrorisme. Dit heeft geleid tot extra uitgaven van circa € 13 mln. De politie is hier (gedeeltelijk) voor gecompenseerd.

Vraag 103. Kunt u aangeven hoe het eigen vermogen van de politie weer op peil wordt gebracht? (Jaarverslag NP)

Het eigen vermogen bestaat uit de algemene reserve en bestemmingsreserves. De omvang van de algemene reserve eind 2015 bedraagt 3,1% van de gemiddelde bijdragen van de laatste drie jaar, voorafgaand aan het jaar waarover dit deel van het vermogen wordt berekend. Dit is binnen de bandbreedte van minimaal 1,5% en maximaal 7,5% (na 2017 is dit 5%) welke in het Besluit financieel beheer politie is opgenomen en wat overeenkomt met de financiële regelgeving voor agentschappen.

Vraag 104. Kunt u aangegeven of de 48 mln. investering in verkeershandhaving ook heeft geleid tot meer aanhoudingen en/of boetes? Kunt u aangeven hoeveel fte politie er beschikbaar is gesteld voor verkeershandhaving? (pag. 38, Jaarverslag NP)

De in de vragen 104 en 176 genoemde € 48 mln. wordt door het Ministerie van VenJ aan de politie ter beschikking gesteld voor de verkeershandhaving door de teams verkeer (waarin de voormalige verkeershandhavingsteams zijn opgegaan) in de eenheden. Er is dus geen extra investering in de verkeershandhaving van 48 mln. geweest. Het is een bijzondere bijdrage binnen de bekostiging van de politie die voorheen vanuit het OM aan de politie is betaald. De bijdrage is sinds 1 januari 2014 in de begroting van VenJ opgenomen.

Dit bedrag is uitdrukkelijk bedoeld voor de 659 fte agenten in de teams verkeer die zich bezig houden met verkeershandhaving.

Omdat dit geen extra investering is kan ook niet worden gesteld dat dit tot meer aanhoudingen en/of boetes heeft geleid.

Vraag 105. Kunt u een overzicht geven van de ophelderingspercentages van alle vormen van criminaliteit in 2015? Kan er uitleg worden gegeven over het verschil tussen de cijfers over de ophelderingspercentages in het rapport Capaciteitsbehoefte Justitiële Ketens t/m 2021 van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) en de cijfers in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Welke cijfers dienen als uitgangspunt voor het vaststellen van ophelderingspercentages?(p. 63 Jaarverslag NP)

Voor wat betreft een overzicht van cijfers verwijs ik naar https://www.wodc.nl/onderzoek/cijfers-en-prognoses/Criminaliteit-en-rechtshandhaving/.

De cijfers uit het jaarverslag Nederlandse Politie betreft de realisatie over het afgesloten jaar 2015. De cijfers het WODC-rapport Capaciteitsbehoefte Justitiële ketens t/m 2021 geeft de verwachte ontwikkelingen van onder andere het aantal ophelderingen weer.

Voor het jaarverslag zijn de gerealiseerde cijfers uitgangspunt.

Vraag 106. Is het, gezien de oproep van de Algemene Rekenkamer tot realisme in de ambities, goede afstemming en prioritering, niet onverantwoord om tussentijds te korten op een organisatie zoals de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, die bijdraagt aan draagvlak en aan kwaliteitsverbetering van de rechtspraak, en hiermee ook aan de uitvoerbaarheid van de ambities? (rapport Rekenkamer, p. 6).

Vanwege de financiële problematiek waarvoor mijn ministerie staat ben ik gedwongen scherpe keuzes te maken bij onder andere het verlenen van subsidies. Aangezien een aantal budgettaire lasten voortvloeit uit wettelijke verplichtingen zijn mijn keuzemogelijkheden beperkt. Een aantal niet-wettelijke subsidierelaties van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waaronder die met de NVvR, heb ik daarom moeten herzien. In het kader daarvan heb ik besloten om een korting toe te passen op het subsidiebedrag van NVvR. Bij het toepassen van de korting heb ik acht geslagen op de in het jaarplan van 2016 van de NVvR genoemde activiteiten, waarvoor subsidie werd aangevraagd. Daarbij heb ik besloten om activiteiten waarbij de koppeling met de subsidiedomeinen (advisering en tegemoetkoming aan functionele autoriteiten voor door rechterlijk ambtenaren voor NVvR verrichte werkzaamheden) en specifiek met de adviestaak van de NVvR als beroepsvereniging niet evident is, niet langer in het subsidiebedrag te betrekken. Bovendien heb ik besloten om in 2016 slechts een kleine korting toe te passen om de NVvR voldoende tijd te gunnen haar activiteiten eventueel aan te passen aan het nieuwe lagere subsidiebedrag vanaf 2017. Voorts heb ik besloten om de NVvR jaarlijks een bedrag van € 100.000 toe te kennen ter compensatie van haar huisvestingskosten, nu de vereniging per 2016 niet langer om niet gehuisvest kon blijven bij de Hoge Raad.

Ik ben ervan overtuigd dat de NVvR ondanks de subsidiekorting, met haar actieve en kundige achterban, haar bijdrage kan blijven leveren aan belangrijke zaken als kwaliteitsverbetering van de rechtspraak en advisering ter zake van aangelegenheden van algemeen belang die de beroepsbeoefening aangaan.

Vraag 107. Welke concrete stappen zet u in 2016 om alle schakels van de ketens samen te brengen, op de ambities te sturen en het geheel te brengen tot een beheerste uitvoering, zoals de Algemene Rekenkamer dat tot op heden als onvoldoende heeft geconstateerd?

Het belang van een goede samenwerking in de ketens vindt zijn grondslag in het programma VenJ Verandert. Zoals aangegeven in de brief van 2 maart 2016 richt één van de programmalijnen zich expliciet op de regie en versterken van het netwerk tussen de verschillende organisatieonderdelen binnen VenJ.

De ketens binnen VenJ bestaan uit verschillende onderdelen (schakels) met elk een eigen rol en taak, gebaseerd op specialistische kennis en expertise. Complexe maatschappelijke vraagstukken vereisen een combinatie van verschillende invalshoeken en expertises. Dat vraagt om samenwerking en regie over de verschillende onderdelen heen. Binnen het programma VenJ Verandert wordt momenteel geanalyseerd wat nodig is om de samenwerking in de ketens verder te versterken. Op basis daarvan wordt bezien welke concrete stappen nodig zijn om hierin slagen te maken. Parallel daaraan wordt vanuit verschillende onderdelen van VenJ intensief gewerkt om de schakels van de keten samen te brengen. Zie daarnaast voor concrete voorbeelden vraag 72.

Vraag 108. Welke concrete afspraken zijn gemaakt met de Minister van Financiën voor de begrotingsuitvoering 2016, waar de Algemene Rekenkamer in haar rapport naar verwijst?

Er zijn afspraken gemaakt ter verbetering van de financiële beheersing van de begroting(suitvoering) van VenJ. Het betreft de volgende afspraken:

  • de eindverantwoordelijkheid voor de (financieel) beheersmatige sturing en het toezicht op de agentschappen, ZBO's (jaarlijkse omzet groter dan € 10 mln.) wordt belegd bij de SG en vormgegeven binnen de van toepassing zijnde Rijksbrede wet- en regelgeving, kaders en instrumenten (SG: eigenaar, DG: opdrachtgever, Organisatie: opdrachtnemer).

  • de eindverantwoordelijkheid voor de (financieel) beheersmatige sturing en, voor zover van toepassing, het toezicht op de rechtspraak, het OM en de Politie en de overige uitvoeringsorganisaties wordt eveneens belegd bij de SG waarbij deze eindverantwoordelijkheid nader wordt ingevuld op basis van de van toepassing zijnde Rijksbrede wet- en regelgeving en de specifiek wet- en regelgeving voor de Rechtspraak, politie en het OM.

  • de huidige structuur van drie controle-lagen wordt terug gebracht naar een twee-lagen model waarbij de DG-control wordt gecentraliseerd bij DFEZ.

  • tevens is het voorafgaand toezicht ingevoerd. Dit betekent dat alle kamerbrieven en beslissingen met financiële consequenties vooraf ter goedkeuring worden voorgelegd aan Minister van Financiën.

Vraag 109. Kunt u ingaan op de 1,1 miljard aan belangrijke administratieve fouten bij subsidies die door de Algemene Rekenkamer is vastgesteld?

In 2015 zijn twee administratieve fouten gemaakt bij het vastleggen van verleende en afgerekende bijdragen en subsidies. De ene fout betreft een afrekening en een toekenning waarvan het voorschot respectievelijk de verplichting niet juist zijn verwerkt (€ 602 mln.). De andere fout is ontstaan doordat in december 2015 ten onrechte een voorschot van € 446 mln. is afgeboekt. Deze is in de correctieperiode 2015 gecorrigeerd en uiteindelijk in februari 2016 terecht afgeboekt. De procedures zijn hierna aangepast. Belangrijk is dat er geen onrechtmatige betalingen of toekenningen hebben plaatsgevonden en de jaarrekening een getrouw beeld geeft.

Vraag 110. Waaruit bestaan de in totaal 177,9 mln. aan overschrijdingen op de begrotingsartikelen 34, 36, 37 en 91 die de Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd?

Het door de Algemene Rekenkamer genoemde bedrag betreft het saldo van de artikelen waarbij na najaarsnota het bedrag van de aangegane verplichtingen naar boven is bijgesteld:

Artikel

Omschrijving

Slotwetmutaties

34

Sanctietoepassing

11.747

36

Contraterrorisme en Nationaal Veiligheidsbeleid

16.188

37

Vreemdelingen

148.817

91

Apparaatsuitgaven kerndepartement

1.106

 

Totaal

177.858

Ten aanzien van de beleidsartikelen is deze overschrijding onderstaand toegelicht:

Artikel 34

Naast een groot aantal kleine slotwetmutaties (zowel positief als negatief) wordt het saldo van de mutaties na najaarsnota met name veroorzaakt door meerjarige verplichting voor programma Reiken & Raken die in 2015 is geboekt. Dit is een meerjarige verplichting (subsidie over 3 jaar) die is aangegaan met Slachtofferhulp Nederland. Totale som is van de aangegane verplichting is ca. € 10,3 mln. die in de komende drie jaar tot betalingen zullen leiden.

Artikel 36

In het kalenderjaar 2015 is zowel de verplichting voor het jaar 2015 als de verplichting voor het jaar 2016 vastgelegd voor de betaling aan de Onderzoeksraad voor de Veiligheid. Dit leidt tot een overschrijding van het verplichtingenbudget op het specifieke instrument van ruim € 11 mln. Daarnaast is er een meerjarige verplichting vastgelegd voor onderhoud en beheerskosten inzake de telecomproviders Tele2, Vodafone, KPN, T-Mobile.

Artikel 37

In het kalenderjaar 2015 is zowel de verplichting voor het jaar 2015 als de verplichting voor het jaar 2016 vastgelegd voor de betaling aan het NIDOS. Dit leidt tot een overschrijding van het verplichtingenbudget met ruim € 161 mln. Daarnaast is er per saldo een meevaller op dit artikel van ca € 13 mln.

Vraag 111. Welke stappen worden gezet om ervoor te zorgen dat DJI in 2016 wel kan vaststellen of de aan haar gefactureerde forensische zorg ook daadwerkelijk is geleverd?

Vanaf 2016 worden aanvullende beheersmaatregelen in de forensische zorg genomen. Het gaat hierbij om maatregelen zoals het aanpassen van het controleprotocol, het uitvoeren van materiële controles bij zorgaanbieders, het analyseren van de standen van het onderhanden werk (OHW) en het afstemmen van de bevindingen met de zorgaanbieders. Dit zal er onder meer toe leiden dat beter kan worden vastgesteld dat de gefactureerde forensische zorg ook daadwerkelijk is geleverd. Daarbij zullen in eerste instantie de uitkomsten van data-analyses worden gebruikt voor het selecteren van de zorgaanbieders waarbij materiële controles zullen worden uitgevoerd.

Vraag 112. Waaruit bestaat de onrechtmatige inkoop van 4,1 mln.? En wat is voor 5 mln. ingekocht buiten de officiële kanalen om? Welke maatregelen worden genomen om onrechtmatige inkoop en inkoop buiten officiële kanalen tegen te gaan?

€ 4,1 mln. onrechtmatige inkoopuitgaven is minder dan 2% van het inkoopvolume van het Bestuursdepartement. Deze onrechtmatige inkoopuitgaven komen voort uit meerdere inkoopopdrachten. Grotendeels gaat het over opdrachten:

  • waarvan achteraf is gebleken dat ze gelijksoortig zijn én qua waarde bij elkaar opgeteld boven de aanbestedingsdrempel uitkomen, waardoor ze volgens de aanbestedingswet Europees aanbesteed hadden moeten worden,

  • opdrachten die vanwege gewenste snelheid of continuïteit van de bedrijfsvoering rechtstreeks zijn gegund terwijl dit volgens de aanbestedingswet wel had gemoeten, en

  • opdrachten waarbij het inkoopdossier onvolledig bleek.

De € 5 mln. aan inkoopuitgaven bij het Bestuursdepartement die buiten de officiële inkoopkanalen om zijn ingekocht, betreffen in omvang geringe opdrachten. Als gevolg van onbekendheid bij de behoeftestellers met de interne regels en vanwege tijdsdruk zijn deze opdrachten niet via de inkoopafdeling gelopen.

Maandelijks wordt aan de Bestuursraad gerapporteerd over onrechtmatige inkoop en inkoop buiten de inkoopafdelingen om. Afgelopen jaren is geïnvesteerd in versterking van regelgeving, uitvoering, control en systemen. Dit heeft er onder andere toe geleid dat de Algemene Rekenkamer het inkoopbeheer bij het Bestuursdepartement dit jaar niet meer als onvolkomenheid aanmerkt. Desalniettemin is er per DG een plan met verbetermaatregelen. Daarnaast wordt continu geïnvesteerd in opleidingen en kennisdeling bij inkoopmedewerkers en behoeftestellers.

Vraag 113. Kunt u de exacte financiële consequenties van de herijkingsnota voor de Nationale Politie in beeld brengen?

Op 22 maart 2016 heb ik u het onderzoek «Inzicht in de omvang van het personele en materiële budget nationale politie 2016–2020» aangeboden.

Dit onderzoek is een onderdeel van de herijking van de realisatie van de Nationale politie zoals ik die in september 2015 met de Kamer heb besproken. De financiële consequenties van de herijking zijn met dit onderzoek in beeld gebracht.

Vraag 114. Wat wordt ten aanzien van DJI gedaan om zicht te krijgen op het financiële effect van afzonderlijke maatregelen, mede op de kwaliteit van taakuitvoering?

Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 77, is het niet mogelijk en ook niet opportuun om het financiële effect van de afzonderlijke maatregelen uit het Masterplan vast te stellen. Dit neemt niet weg dat over de inhoudelijke voortgang van de maatregelen uit het Masterplan binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen periodiek wordt gerapporteerd, en dat deze is ingebed in de reguliere planning- en control cyclus en daarmee periodiek onderwerp van gesprek is. In bredere zin is de beleidsdoorlichting relevant die momenteel wordt uitgevoerd en die wordt genoemd in het Verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer. Daarin wordt bezien in hoeverre met de tenuitvoerlegging van het strafrechtelijk sanctiebeleid, de met dat beleid beoogde doelen zijn bereikt en in hoeverre dat op de meest doelmatige manier is gebeurd. Tot slot heeft ook de Inspectie en Veiligheid en Justitie onderzoek gedaan naar de implementatie van het Masterplan; ook dit is toegelicht in het Verantwoordingsonderzoek.

Vraag 115.Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen met de gevraagde maatregelen die u zult treffen om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer?

Gelet op het besluit eind 2015 de controlfunctie bij mijn departement anders te gaan inrichten (van een drielaagsmodel zal worden overgegaan naar een tweelaagsmodel) heeft de toegezegde implementatie van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer vertraging opgelopen. Met een aantal verbeteringen is naar mijn oordeel reeds voortgang gemaakt in de versterking van de controlfunctie. De Algemene Rekenkamer baseert haar oordeel op heel 2015 en niet alleen op de maatregelen die eind 2015 zijn getroffen. De Rekenkamer heeft in haar nawoord bij het Verantwoordingsonderzoek 2015 opgemerkt dat de aangekondigde maatregelen een goede aanzet lijken om de controlfunctie structureel te verbeteren.

Vraag 116: Wat zijn de kosten van de aanpak witwasbestrijding? Wat zijn de financiële consequenties van de achterblijvende aanpak witwasbestrijding? Hoeveel heeft de schatkist door deze achterblijvende aanpak misgelopen?

De strafrechtelijke aanpak van witwassen is onderdeel van de aanpak in de strafrechtketen van alle vormen van criminaliteit met het oogmerk van financieel gewin. De kosten van de strafrechtelijke aanpak van witwassen worden daarbinnen niet afzonderlijk begroot. Het beeld dat de witwasbestrijding achterblijft herken ik niet. Door investeringen de afgelopen jaren in de bestrijding van witwassen en het afpakken van crimineel vermogen wordt er jaarlijks nog steeds meer crimineel vermogen afgepakt. Ook vanaf dit jaar is er een extra bedrag van jaarlijks 20 mln. euro geïnvesteerd in de FIOD en het Openbaar Ministerie teneinde het afpakken van crimineel vermogen te versterken.

Vraag 117. Wat is de laatste stand van zaken met het oog op de norm 1 wijkagent op 5.000 inwoners?

Per 31 december 2015 waren in totaal 3194 wijkagenten werkzaam. Hiermee is 94 procent van de formatie voor wijkagenten bezet. In het jaarverslag van de politie dat op 18 mei jl. aan uw Kamer is gezonden staat het aantal wijkagenten per eenheid opgenomen (zie tevens vraag 152).

Vraag 118. Kunt u met het oog op de omvang van de nog uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot de reorganisatie van de politie, aangeven of de bedrijfsvoering in 2017 op orde zal zijn? Op welke aannames, grondslagen en berekeningen baseert u dit?

De ambitie van de politie is om de bedrijfsvoering «in de basis op orde» te hebben eind 2017. In mijn herijkingsnota (paragraaf 5.2) heb ik aangegeven wat daaronder wordt verstaan. In mijn reguliere voortgangsbrief politie, die medio juni 2016 aan uw Kamer wordt verzonden, ga ik nader in op de stand van zaken van de herijking waaronder de bedrijfsvoering.

Vraag 119. Op welke berekeningen, aannames en grondslagen baseert u uw reactie dat de constatering van de Algemene Rekenkamer – namelijk dat gezien de omvang van de nog uit te voeren werkzaamheden bij de politie het de vraag is of het realistisch is te verwachten dat dit voor het eind van 2017 op orde zal zijn – prematuur is?

De Algemene Rekenkamer heeft haar onderzoek in de eerste maanden van dit jaar gedaan. Op dat moment was de politie nog bezig om de portfolio Transitie (inclusief een mijlpalen planning) bij de herijking te maken. Ik acht het prematuur om te veronderstellen dat een planning niet realistisch is voordat deze gereed is.

Vraag 120. Op welke wijze geeft u uitvoering aan het ter harte nemen van de door de Algemene Rekenkamer geformuleerde aanbevelingen over de politie? Op welke wijze concretiseert u de invulling van de aanbevelingen van de Algemene Rekeningkamer over de politie?

In mijn reguliere voortgangsbrief politie, die medio juni 2016 aan uw Kamer wordt verzonden, zal ik ingaan op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de politie.

Vraag 121. Kunt u toelichten op welke aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer u geen maatregelen zal treffen en waarom niet?

In mijn reguliere voortgangsbrief politie, die medio juni 2016 aan uw Kamer wordt verzonden, zal ik ingaan op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de politie.

Vraag 122. Wanneer informeert u de Tweede Kamer over uw concrete invulling van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over de politie?

In mijn reguliere voortgangsbrief politie, die medio juni 2016 aan uw Kamer wordt verzonden, zal ik ingaan op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de politie.

Vraag 123. Kunt u aangeven waarom het aantal OM aangeleverde verdachten nog geen positieve ontwikkeling laat zien?

Het aantal bij het OM aangeleverde verdachten is aan vele factoren onderhevig waardoor het niet eenvoudig is om dit te duiden. Een belangrijke factor is in ieder geval dat de geregistreerde criminaliteit sinds 2002 fors daalt, zowel bij vermogens- als geweldscriminaliteit. Het totale criminaliteitsniveau in Nederland is het afgelopen decennium met 30% afgenomen. In 2015 registreerde de politie 5 procent minder misdrijven dan in 2014. Vrijwel alle verschillende typen misdrijven lieten een daling zien ten opzichte van 2014. Het aantal registraties van vernieling en misdrijven tegen de openbare orde en gezag daalde met 9 procent het sterkst. Het aantal vermogensmisdrijven daalde met 3 procent.

Vraag 124. Welke stappen zet u om de door de Algemene Rekenkamer aangeduid als «zelfbenoemde verbeterpunten» die zijn toegezegd door uw voorganger in 2014 en 2015 alsnog in 2016 opvolging te geven?

De maatregelen die onafhankelijk van de reorganisatie van de controlfunctie kunnen worden ingezet, zullen vanaf 2016 worden geïmplementeerd. De implementatie van de maatregelen is een meerjarig traject. Een aantal maatregelen kan niet gelijk of los van de ingezette reorganisatie worden ingevoerd en worden daardoor in latere jaren ingevoerd (zie ook vraag 71).

Vraag 125. U herkent zich niet in de conclusie dat u er onvoldoende in slaagt integrale sturing en beheersing te realiseren. Erkent u wel de constatering van de Algemene Rekenkamer dat bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie afgelopen jaren sprake is geweest van een «hardnekkig probleem» ten aanzien van het financiële beheer?

Nee, want de financiële administratie is eind 2014 op orde. In het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt erkend dat het op orde brengen van de financiële administratie eind 2014 op hoofdlijnen is gerealiseerd (paragraaf 4.2.1).

De ontwikkeling van de onvolkomenheden vanaf 2013 ziet er als volgt uit:

Vraag 126. Kunt u een overzicht geven van het ophelderingspercentage van het aantal misdrijven over 2015?

Deze worden gepubliceerd in Criminaliteit en rechtshandhaving 2015. Deze is nog niet gepubliceerd. Zie hiervoor:

https://www.wodc.nl/onderzoek/cijfers-en-prognoses/Criminaliteit-en-rechtshandhaving/

Vraag 127. Hoeveel heeft het Openbaar Ministerie nodig om georganiseerde misdaad, corruptie en cybercriminaliteit effectief te kunnen bestrijden? Op welke aannames, grondslagen en berekeningen baseert u deze getallen?

Georganiseerde misdaad, corruptie en cybercriminaliteit zijn allen vormen van ondermijnende criminaliteit. Een effectieve bestrijding van ondermijnende criminaliteit vergt niet alleen een strafrechtelijke aanpak door OM en Politie, maar bestaat uit een integrale aanpak waarbij OM, Politie, Belastingdienst, FIOD en openbaar bestuur samenwerken om informatie te delen, barrières op te werpen en casuïstiek op te pakken. Hierbij moet de nadruk liggen op een goede balans van repressie en preventie, waarbij het uitgangspunt is dat voorkomen beter is dan genezen.

Ik bezie deze samenwerking van partners dan ook als een netwerk dat nodig is om ondermijnende criminaliteit aan te pakken en investeer daar, samen met collega departement, veel geld en middelen in. Zo heeft het Openbaar Ministerie in 2015 € 104 mln. uitgegeven aan de bestrijding van ondermijnende criminaliteit door het landelijk parket, het functioneel parket en de arrondissementsparketten. Dit bedrag is inclusief opslagen voor gemaakte beheerkosten zoals huisvesting en ICT voor deze parketten.

Het Openbaar Ministerie heeft in een recente notitie inzichtelijk gemaakt welke extra taken het op zich af ziet komen op basis van maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder taken op het gebied van de genoemde thema’s. Ik betrek dit bij het overleg dat volgens de gebruikelijke begrotingssystematiek binnen het kabinet plaatsvindt over de ontwerpbegroting van 2017.

Vraag 128. Uit het rapport van de Algemene Rekenkamer blijkt dat bij vier indicatoren een ontwikkeling richting de streefwaarde ontbrak. Is de oorzaak hiervan bekend? (bijlage landelijke prioriteiten politie)

Het betreft de volgende streefwaarden / indicatoren die het ARK rapport aanhaalt:

1. Aantal aan het OM aangeleverde verdachten;

De toename van het aantal aan het OM aangeleverde verdachte was een onderdeel van het Landelijk Kader Nederlandse Politie (2003–2007) en van de Landelijke prioriteiten politie (2008–2010). De korpsen moesten in 2010 op basis van de landelijke prioriteiten 2008–2011 in totaal 250.909 verdachten bij het Openbaar Ministerie aanleveren. De korpsen hebben in 2010 in totaal 227.9493 verdachten aangeleverd, waarmee de gestelde norm niet is behaald. Uit het jaarverslag van de Nederlandse politie uit 2010 is niet te herleiden waarom de streefwaarde niet gerealiseerd is.

2. Heterdaadratio;

Het verbeteren van de heterdaadkracht vormt onderdeel van de landelijke prioriteiten politie 2011–2014. Uw Kamer is in 2.015 jaar naar aanleiding van Kamervragen over het jaarverslag 2014 geïnformeerd over de heterdaadratio:

Naar aanleiding van het Kamervragen over het Jaarverslag VenJ 2014 is hiervoor de volgende verklaring gegeven: De heterdaadratio is het aantal aangehouden verdachten op heterdaad van slachtoffer gerelateerde misdrijven t.o.v. het totaal aantal slachtoffer gerelateerde misdrijven. In de landelijke prioriteiten 2011 – 2014 was de ambitie om deze ratio met 25% te laten stijgen. Gebleken is echter dat de heterdaadratio als sturingsvariabele op een te grote afstand tot de uitvoeringspraktijk staat. Dit wordt bevestigd in het rapport «Heterdaadkracht organiseren», uitgebracht door de Politieacademie en onderzoeksbureau AEF. Heterdaadkracht houdt immers verband met de inrichting van diverse aspecten van de politie, zoals het werken met robuuste basisteams, het functioneren van de meldkamer en de samenwerking met burgers, zoals het gebruik van Burgernet en het gebiedsgebonden werken. Op deze punten zijn en worden grote stappen gezet, maar deze voortgang is niet goed zichtbaar in deze indicator en de realisatie van 3,5%. Hoewel dus niet meer als indicator opgenomen, blijft heterdaadkracht onverminderd de aandacht houden.

3. Aantal korpsen dat norm voor telefonische bereikbaarheid Landelijk Telefoonnummer Politie haalt;

In het Landelijk Kader Nederlandse Politie (2003–2007) zijn afspraken gemaakt over de telefonische bereikbaarheid van de korpsen in 2007:

  • 80 procent van de LTP-oproepen wordt binnen 20 seconden aangenomen;

  • 90 procent van de LTP-oproepen wordt binnen 30 seconden aangenomen;

  • 95 procent van de LTP-oproepen wordt binnen 45 seconden aangenomen;

  • de kwaliteit van dienstverlening LTP krijgt een rapportcijfer van minimaal 7,5;

De resultaten zijn in het jaarverslag Nederlandse politie 2007 als volgt weergegeven:

Daadwerkelijke bereikbaarheid LTP, van de 26 korpsen zijn de resultaten als volgt:

  • 12 korpsen scoren 80 procent of hoger;

  • 12 korpsen scoren tussen de 70 en 80 procent;

  • 2 korpsen scoren lager dan 70 procent.

In totaal hebben 16 korpsen dit jaar hun score verbeterd. Ten opzichte van vorig jaar vertoont de daadwerkelijke bereikbaarheid van het LTP een lichte verbetering.

Kwaliteit van dienstverlening

  • Alle 26 korpsen halen ruim de norm van 7,5.

  • Maar liefst 22 korpsen scoren een 8,5 of hoger.

Uit het jaarverslag van de Nederlandse politie uit 2007 is niet te herleiden waarom de streefwaarde niet gerealiseerd is.

4. Aantal 2e-lijns identiteitsonderzoeken vreemdelingentoezicht.

Het aantal 2e-lijn identiteitsonderzoeken vreemdelingentoezicht vormt onderdeel van het Landelijk Kader Nederlandse Politie (2003–2007) In het jaarverslag Nederlandse politie 2007 wordt hiervoor de volgende verklaring gegeven:

Het niet halen van het aantal tweedelijns identiteitsonderzoeken is daarnaast het gevolg van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet. De effecten daarvan konden op het moment van de bijstelling niet worden berekend en deze zijn daarom ook niet in de bijgestelde cijfers voor 2007 meegenomen.

Vraag 129. Welke investeringen zijn uitgesteld en waarom? (bijlage financiële verantwoording politie 2015)

Dit betreft investeringen in huisvesting, vervoer en ICT mede als gevolg van de nog niet afgeronde personele reorganisatie (zie nota «Herijking van de realisatie van de nationale politie»). Bij de investeringen in huisvesting speelt daarnaast de opstartfase waarin de uitvoering van het Strategisch Huisvestingsplan zich bevindt.

Vraag 130. Heeft elke eenheid een Marokkaans netwerk? Zo ja, wat houdt dit precies in en kost dit belasting geld? (bijlage jaarverslag politie 2015)

Nee, niet elke eenheid van politie heeft een Marokkaans netwerk. Op dit moment heeft de eenheid Amsterdam een Marokkaans netwerk en is er bij de eenheid Den Haag een Marokkaans netwerk in oprichting.

De politie kent vele netwerken op basis van onder meer afkomst, religie, ziekte, functionele beperking, seksuele voorkeur, gender. Het doel van netwerken in zijn algemeenheid is om kennis van andere culturen te ontsluiten en te verspreiden onder collega's opdat de politieprestaties worden verbeterd en wordt bijgedragen aan een veilige, inclusieve werkcultuur waar een ieder zichzelf kan zijn. Daarnaast helpen ze hun leden naar een hogere mate van zelfredzaamheid door belangenbehartiging en ervaringsdeskundigencontact. De politie beschouwt de ondersteuning van netwerken als een belangrijk middel om de politieprestaties te verbeteren en als onderdeel van goed werkgeverschap.

De ondersteuning van netwerken kan bestaan uit vrijstelling van uren voor de leden van een netwerk, gebruik kunnen maken van ondersteunende diensten (communicatie, administratie) en een budget om activiteiten te kunnen bekostigen.

Vraag 131. Prioriteiten rond de vorming van de Nationale Politie en bedrijfsvoerings- en beheersmatige zaken, zoals de vermindering van administratieve lasten, zijn niet onderzocht door de Algemene Rekenkamer. Kunt u hier wel meer duidelijkheid over geven?

Het programma «Minder regels, meer op straat» liep tot eind vorig jaar. Ik zal uw Kamer voor het zomerreces de eindrapportage daarvan doen toekomen.

Vraag 132. Hoeveel van het in 2014 en 2015 in het kader Taskforce BZ in beslag genomen vermogen is daadwerkelijk geïncasseerd?

De Taskforce Brabant Zeeland (Taskforce BZ) is een aanjager voor de integrale aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Binnen de Taskforce BZ zijn gemeenten, politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst en de Koninklijke Marechaussee actief. De resultaten van de Taskforce BZ betreffen aldus de resultaten van de partners.

Onder de Taskforce BZ fungeert ook het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland. Dit is sinds april 2014 verbonden aan het programma van de Taskforce BZ en is per 1 januari 2015 is opgesplitst in twee afzonderlijk aangestuurde teams, één voor elke eenheid; eenheid Oost-Brabant en eenheid Zeeland-West-Brabant.

Ik geef u hierbij zowel de afpakresultaten van de partners die binnen de Taskforce fungeren als van het Integraal Afpakteam over 2014 en 2015:

Resultaten 2014

De rechter legde in 2014 voor een bedrag van € 31 mln. aan ontnemingsmaatregelen op. Het Integraal Afpakteam BZ heeft € 9,4 mln. in beslag genomen en € 579.075 geïncasseerd. Het bedrag dat op basis daarvan uiteindelijk geïncasseerd kan worden is afhankelijk van het deel dat op de persoon – de crimineel – kan worden verhaald.

Resultaten 2015

In het kader van de Taskforce BZ is in 2015 ruim € 36,5 mln. beslag gelegd. Daarnaast zijn onder meer 275 fiscale aanslagen opgelegd aan windhappers en criminele ondernemers; is in 54 onderzoeken bestuurlijke incasso verricht en is in 12 daarvan inmiddels € 20.000 bestuurlijk afgepakt.

Het Integraal Afpakteam BZ heeft in 2015 € 4,4 mln. in beslag genomen. Het betreft i.c. de afpakcijfers van de eenheid Zeeland-West-Brabant over geheel 2015 en van Integraal Afpakteam BZ Oost-Brabant over de maanden juni t/m december 2015. Het Integraal Afpakteam BZ, eenheid Zeeland-West-Brabant heeft een incassoresultaat van € 161.873. De incassogegevens van de eenheid Oost-Brabant zijn (nog) niet bekend.

Vraag 133. Kan inzichtelijk worden gemaakt hoe vaak er sprake is van promoveren en hoe vaak van degraderen?

In 2015 is aan 2.570 politieambtenaren een hogere salarisschaal toegekend (promotie) en zijn 46 politieambtenaren in een lagere salarisschaal geplaatst (degradatie).

Bij deze cijfers zijn niet meegeteld: medewerkers die in 2015 zijn uitgestroomd en aspiranten.

Promotie

   

Degradatie

 
         

Eenheid ultimo 2015

Aantal

 

Eenheid ultimo 2015

Aantal

Noord-Nederland

107

 

Noord-Nederland

1

Oost-Nederland

331

 

Oost-Nederland

7

Midden-Nederland

231

 

Midden-Nederland

5

Noord-Holland

186

 

Noord-Holland

2

Amsterdam

259

 

Amsterdam

5

Den Haag

212

 

Den Haag

3

Rotterdam

275

 

Rotterdam

8

Zeeland-West-Brabant

192

 

Zeeland-West-Brabant

2

Oost-Brabant

142

 

Oost-Brabant

4

Limburg

95

 

Limburg

3

Landelijke Eenheid

135

 

Landelijke Eenheid

3

Staf Korpsleiding

151

 

Staf Korpsleiding

1

Politiedienstencentrum

254

 

Politiedienstencentrum

2

Grand Total

2.570

 

Grand Total

46

* Het bovenstaande overzicht is tot stand gekomen door de data uit PolBIS 2015 te vergelijken met de data uit PolBIS 2014: Medewerkers die ultimo 2014 in dienst waren en in 2015 zijn uitgestroomd en die in het jaar 2015 (voorafgaand aan hun uitstroommoment) een promotie/degradatie hebben meegemaakt, zijn dus NIET opgenomen.

* Medewerkers met een aspirantschaal ultimo 2014 en/of ultimo 2015 zijn niet opgenomen (voorbeeld ultimo 2014 aspirantschaal 4 en ultimo 2015 schaal 6)

* Medewerkers met een onbekende schaal (99) ultimo 2014 en/of ultimo 2015 zijn niet opgenomen (voorbeeld ultimo 2014 schaal 99 en ultimo 2015 schaal 6)

Vraag 134. Wanneer gaat «de intensieve voorbereidingen voor een civielrechtelijk verbod van hele OMG’s» leiden tot concrete verboden?

De weg van de civielrechtelijke verbodsprocedure is complex en tijdrovend. Bovendien zijn vooraf de slagingskansen van een civielrechtelijk verbod allerminst duidelijk. Indien tot aan de Hoge Raad toe geprocedeerd wordt kan een onherroepelijke civiele uitkomst nog enkele jaren op zich laten wachten. Er zijn op dit moment dus geen tijdstippen te noemen waarop concrete verboden van kracht zullen zijn.

Vraag 135. Hoeveel van de doelstelling om in 2015 175 reguliere onderzoeken en 25 complexe onderzoeken te doen in het kader van de bestrijding van cybercrime is behaald?

Voor cybercrime zijn de doelstellingen deels behaald. De doelstelling voor het aantal high tech crime-zaken en complexe onderzoeken is ruimschoots behaald. Het THTC rondde vorig jaar 21 opsporingsonderzoeken af. Dit betekent dat de doelstelling voor het aantal high tech crime-zaken (20) gehaald is. De regionale eenheden draaiden 11 complexe onderzoeken, ruim twee keer zoveel als de doelstelling van 5 zaken. De regionale doelstelling van 175 reguliere onderzoeken is niet gehaald. De regionale eenheden hebben in totaal 124 reguliere cybercrime-onderzoeken uitgevoerd.

Vraag 136. Waar blijkt concreet uit dat het Landelijk Meldpunt Internet Oplichting (LMIO) «weer goede resultaten [heeft] behaald op preventief en repressief gebied»?

Uit de jaarcijfers 2015 van de politie blijkt dat ruim 35.500 meldingen van oplichting zijn gedaan via handelsplaatsen, malafide webwinkels en social media. In 2013 waren dat nog 45.000 meldingen. Het aantal aangiftes van internetoplichting daalt. Het is aannemelijk dat het snel blokkeren van bankrekeningen er mede voor zorgt dat het aantal aangiftes de afgelopen drie jaar is afgenomen. Bij 5 of meer meldingen ten aanzien van een frauduleus gebruikte bankrekening wordt deze bankrekening real time gemeld aan de betreffende bank met het verzoek om passende maatregelen. Over het algemeen wordt de bankrekening dan direct geblokkeerd waardoor er geen geldbedragen meer op de betreffende bankrekening gestort kunnen worden waardoor de schade beperkt blijft. In 2015 heeft het LMIO 1500 keer een melding gedaan aan de banken. Oplichters moeten nu voortdurend op zoek naar nieuwe rekeningen. De PPS samenwerking met een handelsplaats en banken draagt in preventieve zin bij aan het resultaat.

Vraag 137. Iedere dumping wordt voortaan benaderd als een plaats delict en goed geregistreerd. Leidt dit ertoe dat er vaker een dader wordt opgepakt en de grondeigenaar dus niet voor de kosten van opruiming opdraait?

In antwoord (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 2481) op vragen van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) heb ik uw Kamer laten weten dat ik geen overzicht heb van het aantal gevallen waarin daders van dumping van drugsafval betalen voor de opruimkosten daarvan.

In 2015 hebben in ieder geval de rechtbanken Oost-Brabant en Gelderland een vonnis gewezen waarin een dader van dumping van drugsafval is veroordeeld tot het betalen van de opruimkosten. Ook kunnen gedupeerden van dumping van drugsafval als gevolg van het door uw Kamer aangenomen amendement van de leden Cegerek (PvdA) en R. Dijkstra (VVD) op de begroting 2015 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in de periode 2015–2017 cofinanciering van de opruimkosten

Vraag 138. Kunt u aangeven hoeveel sinds 2010 jaarlijks besteed wordt aan de aanpak van illegale hennepteelt? Kunt u dit specificeren naar de politie, recherche, Openbaar Ministerie en rechtspraak? Kunt u jaarlijks aangeven tot hoeveel veroordelingen de aanpak van illegale hennepteelt sinds 2010 heeft geleid?

Nee, deze uitgaven worden niet geoormerkt.

Bijgaand treft u een tabel met voor de verschillende sanctiesoorten de aantallen zaken voor softdrugsdelicten7. De cijfers betreffen niet alleen hennepteelt maar kunnen bijvoorbeeld ook zien op de im- en export of aanwezig hebben.

 

2011

2012

2013

2014

OM – financieel (transactie of strafbeschikking)

1.277

1.557

1.469

1.374

Rechter – geldboete

610

572

498

473

OM – taakstraf

250

408

764

743

Rechter – taakstraf

2.387

2.640

2.436

2.392

Rechter – vrijheidsstraf onvoorwaardelijk

615

667

770

662

Rechter – vrijheidsstraf voorwaardelijk

979

1.091

1.015

1.281

Vraag 139. Wat is de stand van zaken van de aanpak van datingfraude? Welke concrete stappen zijn inmiddels genomen?

Vorig jaar heb ik gesproken met een aantal leden van de Stichting Keurmerk Veilig Daten (SKVD) en met de Fraudehelpdesk. Sindsdien is sprake van een geïntensiveerde samenwerking. Er wordt gewerkt aan het vergroten van inzicht in fraudegevallen en hun herkomst. Ook is onderzocht of er meer informatie-uitwisseling tussen de leden van SKVD onderling en met de Fraudehelpdesk zou kunnen plaatsvinden; bijvoorbeeld over frauduleuze betaalgegevens en verdachte IP-adressen.

Naast het voorkomen en bestrijden van datingfraude, is de ondersteuning van slachtoffers van belang. Hierover ben ik in gesprek met Slachtofferhulp Nederland (SHN). Binnen SHN is uitgezocht hoe, of en op welke wijze slachtoffers van fraude binnen SHN een rol spelen. Dit leidt tot een visie van SHN op de zorg voor fraudeslachtoffers, waaronder ook slachtoffers van datingfraude, en uitvoering daarvan.

Vraag 140. Wat is de stand van zaken van de verdere ontwikkeling van het toezichtsysteem RADAR?

Bij de begrotingbehandeling 2016 heb ik uw Kamer gemeld dat de ontwikkelingen ten aanzien van het toezicht op rechtspersonen vragen om een structurele doorontwikkeling van RADAR (bijvoorbeeld het opstellen van nieuwe risicoprofielen en het aansluiten van nieuwe bronnen). Dit is ook aan de orde gekomen in de technische briefing van Justis in maart 2016 voor uw Vaste Kamercommissie van VenJ. Het programma Toezicht op Rechtspersonen wordt dit jaar afgesloten, waarna de doorontwikkeling van RADAR zal plaatshebben via het reguliere onderhoud van het systeem.

Vraag 141. Hoeveel meldingen van Radar hadden de afgelopen jaren betrekking op faillissementsfraude en wat is er met deze meldingen gebeurd?

Vanaf de start van de Wet controle op rechtspersonen tot 31 mei 2016 zijn in totaal 789 risicomeldingen in RADAR verstrekt en circa driekwart hiervan had geheel of ten dele betrekking op het risico faillissementsfraude. Dit aantal is niet gelijk te stellen aan het aantal faillissementsfraudezaken, omdat risicomeldingen gaan over netwerken, waarbinnen het aantal fraudezaken groter kan zijn.

De afnemers van risicomeldingen hebben geen generieke wettelijke verplichting om terug te melden wat zij met een risicomelding hebben gedaan. Maar uit individuele evaluaties leidt Justis af dat de diverse diensten dankzij de meldingen acties hebben kunnen verrichten zoals vervolging van drugsproducenten, intrekking van vergunningen en nader onderzoek naar witwassen en Europese geldstromen. De Tweede Kamer wordt jaarlijks over de Rijksbrede aanpak van fraude geïnformeerd (laatstelijk: Kamerstuk 17 050, nr. 525).

Vraag 142. Hoeveel van de meldingen in de campagne «Gedwongen prostitutie» van Meld Misdaad Anoniem kwamen van klanten van prostituees?

Dat is niet bekend. Klanten van prostituees vormen een belangrijke doelgroep van de campagnes van Meld Misdaad Anoniem gericht op gedwongen prostitutie. Vanwege het anonieme karakter van de meldingen is het echter niet mogelijk om het aantal meldingen uit deze doelgroep vast te stellen.

Vraag 143.Kunt u aangeven of de stijging in het aantal meldingen omtrent mensenhandel geleid heeft tot meer aanhoudingen en veroordelingen?

Het aantal geregistreerde slachtoffers mensenhandel is de afgelopen jaren elk jaar gestegen. Alleen het jaar 2013 liet ten opzichte van 2012 een daling zien. In 2014 registreerde CoMensha 1561 slachtoffers van mensenhandel. De cijfers over 2015 worden in de zomer 2016 door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen gepresenteerd. We blijven vanzelfsprekend inzetten op meer en betere signalering en registratie van slachtoffers van mensenhandel, zodat we steeds beter zicht op de problematiek krijgen.

In de periode tot 2014 is het aantal mensenhandelzaken sterk toegenomen. Het aantal projectmatige onderzoeken naar mensenhandel is zelfs verdubbeld in deze periode. Het aantal bij het OM ingestroomde verdachten steeg van 216 in 2010 naar 278 in 2014. Ook het veroordelingspercentage voor mensenhandel is de afgelopen jaren gestegen van 61% in 2010 naar 74% in 2014. Over 2015 wordt echter een daling van rond de 20% van het aantal ingestroomde verdachten mensenhandel geconstateerd. Zoals reeds toegezegd in het AO mensenhandel & prostitutie van 26 april jongstleden, informeer ik uw Kamer over de analyse van deze afname, zodra de cijfers over 2015 van de Nationaal Rapporteur beschikbaar zijn.

Vraag 144. De doelstelling van 600 interventies op kinderporno en kindersekstoerisme is ruimschoots gehaald. Komt dit door prioriteringen of omdat er meer zaken zijn?

Het voor 2015 ten doel gestelde aantal interventies van 600 is inderdaad ruimschoots gehaald met 842 interventies; 25 proactieve, 364 reguliere en 453 overige interventies. Deze laatste categorie bestaan uit eenvoudige en alternatieve interventies. Er is altijd sprake geweest van meer aanbod van zaken dan afgedaan kunnen worden. Echter, door de vernieuwde opzet van de doelstellingen, is het gehele interventiepallet zichtbaar en worden de resultaten beter inzichtelijk. Met name de eenvoudige en alternatieve interventies «telden» voorgaande jaren niet mee in de doelstellingen, aangezien veelal geen verdachte aan het OM werd aangeleverd, hetgeen toen uitgangspunt van telling was.

Vraag 145. Kunt u aangeven hoe u zicht houdt op de mate van ongewenste uitstroom en hoe u deze tracht te voorkomen, nu u afziet van het formuleren van doelstellingen voor ongewenste uitstroom?

Zie het antwoord op vraag 2.

Vraag 146. Welke (financiële) middelen zijn nodig om het afpakken van crimineel verkregen vermogen verder te intensiveren? Kan daarbij worden aangegeven waarin dan zou worden geïnvesteerd, in bijvoorbeeld meer financieel rechercheurs?

Intensivering van afpakken vereist vooral deskundige opsporingsambtenaren (zoals financieel rechercheurs en digitaal rechercheurs) en capaciteit bij het Openbaar Ministerie.

Vraag 147. Welke kosten zijn verbonden aan het landelijk uitrollen van de succesvolle aanpak van de Taskforce Brabant Zeeland en de ondermijningsteams?

Ik heb geen totaaloverzicht van de kosten c.q. van de inzet die gepleegd wordt in Zuid Nederland om de ondermijnende criminaliteit aan te pakken. De inzet van personen en middelen is omvangrijk en vergt deelname van vele personen vanuit politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst, gemeenten, etc.

Naast de vele personen van de ketenpartners dragen verschillende overheden, zoals de provincie en grotere gemeenten, financieel bij aan de aanpak. De jaarlijkse subsidie van mijn departement voor de Taskforce Brabant Zeeland en het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland bedraagt in totaal € 1,5 mln.

Vraag 148. Wat kost het om één extra financieel rechercheur aan te stellen?

De totale kosten van één extra financieel rechercheur bedragen circa € 100.000,– per jaar. De salariskosten bedragen circa € 67.000,–; daarnaast is sprake van een opslag van 50% voor toe te rekenen kosten van bedrijfsvoering en leiding.

Vraag 149. Kunt u een overzicht vanaf 2010 geven van de behaalde resultaten en/of gepleegde inspanningen op de vastgestelde landelijke politieprioriteiten met bijbehorende indicatoren?

De resultaten van de landelijke prioriteiten en bijbehorende prestatie-indicatoren vanaf 2010 zijn terug te vinden in de afzonderlijke jaarverslagen van de Nederlandse politie (2010–2012), dan wel van de nationale politie (2013–2015).

Vraag 150. Kunt u per jaar aangeven hoeveel geld sinds 2010 besteed wordt aan de landelijke politieprioriteiten?

Zowel in het oude als het nieuwe politiebestel is er geen koppeling gemaakt tussen de landelijke prioriteiten en de financiën. Op basis van de landelijke prioriteiten worden per regiokorps en de KLPD (t/m 2012) dan wel per regionale eenheid en landelijke eenheid (vanaf 2013) op basis van de landelijke prioriteiten de doelstellingen vastgesteld ter verwezenlijking van de landelijke beleidsdoelstellingen.

Vraag 151. Niet bekend is hoeveel geld wordt besteed aan de landelijke politieprioriteiten. Gaat u dit inzichtelijk maken? (bijlage landelijke prioriteiten politie)

De systematiek van de landelijke prioriteiten is dat deze landelijk worden vastgesteld in afstemming met het gezag en vervolgens op basis van de landelijke prioriteiten de doelstellingen voor de regionale eenheden en de landelijke eenheid worden vastgesteld ter verwezenlijking van de landelijke beleidsdoelstellingen. In de regionale beleidsplannen en het beleidsplan van de landelijke eenheid worden deze doelstellingen opgenomen.

Vraag 152. Wat is de laatste stand van zaken met het oog op de norm 1 wijkagent op 5.000 inwoners? Op welke geschatte termijn gaat deze norm gehaald worden?

Per 31 december 2015 waren in totaal 3194 wijkagenten werkzaam. Hiermee is 94 procent van de formatie voor wijkagenten bezet. In het jaarverslag van de politie dat op 18 mei jl. aan uw Kamer is gezonden staat het aantal wijkagenten per eenheid opgenomen. Met de medezeggenschap en vakorganisaties is afgesproken dat er ruimte blijft voor herplaatsingskandidaten na 1 januari 2016; zij moeten ook wijkagent kunnen worden. Ondanks de openstelling van vacatures in 2015 in drie regionale eenheden is de bezetting nog onvoldoende op orde. Invulling van de open plekken door middel van interne mobiliteit en externe vacatures heeft hoge prioriteit. Daarbij wordt vooral ingezet op de eenheden die het meest ver van de norm verwijderd zijn. Zo wordt dit jaar verder toegegroeid naar de norm, het totale aantal wijkagenten blijft echter onderhevig aan enige schommelingen vanwege natuurlijk verloop (zie ook vraag 117).

Vraag 153. Hoe komt het dat de beleidsinformatie in het jaarverslag niet deugdelijk tot stand is gekomen? Wat betekent dit voor andere beleidsinformatie van dit ministerie? (p. 19 Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer)

De Algemene Rekenkamer constateert in het rapport bij het jaarverslag VenJ dat de beleidsinformatie niet geheel deugdelijk tot stand is gekomen. In het totstandkomingsproces van de informatie over het gevoerde beleid zijn maatregelen getroffen die de reconstrueerbaarheid en controleerbaarheid van dit proces waarborgen. De richtlijnen van de directie Financieel-economische Zaken worden echter niet altijd nageleefd. Niet voor alle indicatoren en kengetallen is het voorgeschreven format ingevuld met daarin de maatregelen die de betrouwbaarheid van de indicator moeten borgen. Dit betekent dat de directie Financieel-economische Zaken intensiever zal sturen op het vullen van de juiste formats en het deugdelijker onderbouwen van de maatregelen om de kwaliteit van de beleidsinformatie te borgen of maatregelen te nemen om aan te scherpen. De beoordeling van de Algemene Rekenkamer van het totstandkomingsproces van beleidsinformatie in het jaarverslag beslaat alle beschikbare beleidsinformatie. Er is geen sprake van andere beleidsinformatie.

Vraag 154. In hoeverre wordt gekeken naar manieren om de privacy door de opkomst van Internet of Things het best te waarborgen? Welke manieren zijn er en/of worden nu en in de toekomst onderzocht?

Het Internet of Things staat voor een ontwikkeling waarin steeds meer voorwerpen en systemen via het internet aan elkaar gekoppeld worden. Dat gebeurt primair in de samenleving zelf: personen en bedrijven koppelen hun apparaten aan het internet en wisselen gegevens uit. Het is dus in eerste instantie aan hen om ervoor te zorgen dat (persoons-)gegevens veilig en verantwoord worden verwerkt. Zij kunnen daarbij zoveel mogelijk gebruik maken van «privacy by design» of «privacy by default», waarmee wordt bevorderd dat standaard wordt gekozen voor veilige instellingen bij het verwerken van gegevens. Hier zijn veel voorbeelden van te vinden, zoals het veilig inrichten van systemen in «slimme woningen». Vanuit de overheid wordt eveneens een veilige omgang met gegevens bevorderd, onder meer door voorlichting. Ook door middel van (met name) Europese regelgeving worden regels gesteld rond het verwerken van gegevens. Zo is er een nieuwe Europese verordening voor gegevensverwerking in aantocht. Voor wat betreft de bescherming van privacy in de toekomst heeft de Minister van BZK vanwege de motie Gerkens8 het Rathenau Instituut gevraagd om te adviseren over de wenselijkheid van het instellen van een commissie die kan adviseren over de ethische kanten van de digitalisering van de samenleving. Het advies wordt voor het zomerreces verwacht.

Vraag 155. Op welke manier is het afgelopen jaar hulp geboden aan ondernemers die door het wegvallen van Safe Harbor tegen problemen aanliepen en welke lessen zijn hieruit te trekken voor een eventuele toekomstige uitspraak die een streep zetten door de nieuwe afspraken tussen de EU en de VS?

De mogelijkheden die ik heb om ondernemers te hulp te komen die door de ongeldigverklaring van de Safe Harbourbeschikking in de problemen zijn gekomen zijn beperkt. De grondslagen voor doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen zijn immers beperkt tot de mogelijkheden die de EU-privacyrichtlijn biedt. De belangrijkste grondslagen, zoals toereikendheidsbesluiten en standaardcontractsvoorwaarden zijn in uitvoeringsbesluiten van de Europese Commissie geregeld. De Wet bescherming persoonsgegevens biedt alleen de mogelijkheid voor de verlening van een vergunning voor de doorgifte van gegevens naar een derde land, indien de grondslagen die de richtlijn biedt niet toereikend blijken. Het beleid is dat dergelijke vergunningen in beginsel steeds worden verleend indien de Autoriteit Persoonsgegevens daartoe adviseert. Ik heb van de zijde van het bedrijfsleven nog niet begrepen dat dit niet genoegzaam werkt. Voor een specifieke categorie doorgiften die op grondslag van een vergunning worden gebaseerd, te weten doorgiften via intern bindende bedrijfsvoorschriften voor verwerkers, zal ik in samenwerking met de Autoriteit Persoonsgegevens en het bedrijfsleven beleidsregels voor de vergunningafgifte formulering. Dit betreft een nogal ingewikkelde materie waarvan de afwikkeling enige tijd vergt.

Uit de ongeldigverklaring van de Safe Harbourbeschikking worden uiteraard lessen getrokken. Niet alleen door mij, maar vooral door de Europese Commissie. Ik constateer dat de Commissie de uiterste inspanning levert om het EU US Privacy Shield een zo goed mogelijke opvolger te laten zijn voor de Safe Harbourbeschikking. Vanuit het Voorzitterschap van de Raad stimuleer ik de Commissie en de Verenigde Staten dit werk voort te zetten en tot een goede afronding te brengen. Met de inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming zijn er geen mogelijkheden meer zijn voor lidstaten om op het terrein van de doorgiften naar derde landen nog aanvullend regelgevend op te treden. Dat is een bewuste keuze geweest van de EU-wetgever. De lessen die ik uit de ongeldigverklaring van de Safe Harbourbeschikking trek moet ik dan ook inbrengen in de discussies ik op Europees vlak met de Commissie, de andere lidstaten en het Europees parlement voer.

Vraag 156. Wordt de kabinetsreactie op het rapport-Wolfsen nog in het voorjaar naar het parlement gestuurd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

De kabinetsreactie op het rapport-Wolfsen is op 31 mei jongstleden naar het parlement gestuurd.

Vraag 157. Hoeveel van de 57.500 politiemedewerkers zijn inmiddels definitief geplaatst?

De korpschef heeft op 17 mei 2016 het personeelsplaatsingsplan vastgesteld. Nu dit is vastgesteld ontvangen de circa 52.200 medewerkers (peildatum 27 mei 2016) die tot het reorganisatiegebied behoren in juni 2016 een (plaatsings-)besluit. Van deze medewerkers worden circa 51.720 medewerkers per 1 juli 2016 op een functie geplaatst. Bijna 6.000 medewerkers hiervan, die in eerste instantie als herplaatsingskandidaat werden aangemerkt, is een nieuwe passende functie aangeboden. Circa 470 als herplaatsingskandidaat aangewezen medewerkers ontvangen nog geen eerste aanbod voor een passende functie. Deze medewerkers moet alsnog een passende functie worden aangeboden.

De overige medewerkers van de politie ontvangen geen besluit, omdat zij niet tot het reorganisatiegebied behoren, bijvoorbeeld doordat zij al eerder geplaatst zijn in de selectie leidinggevenden of door middel van vacaturevervulling, of werkzaam zijn bij de Politieacademie of als aspirant in opleiding zijn.

Vraag 158. Zijn de smartphones waarmee de agent op straat informatie kan opvragen en digitale bonnen kan uitschrijven in principe ook geschikt om waarschuwingen mee te registreren? Zo ja, gebeurt dit ook? Zo nee, waarom zijn die smartphones niet geschikt daarvoor?

De smartphones zijn geschikt te maken voor de registratie van waarschuwingen. Daarvoor is een nieuwe functionaliteit nodig. Deze functionaliteit is niet opgenomen in de IV-portfolio.

Vraag 159. De Algemene Rekenkamer constateert dat in de inkoopdossiers de prestatieverklaringen veelvuldig ontbreken. Wat is hiervan de oorzaak?

De oorzaak hiervan is gelegen in het administratieve karakter van de controle. Naast de controle van de geleverde diensten of goederen in de praktijk en de vastlegging hiervan in het financieel systeem dient de prestatieverklaring ook administratief-inhoudelijk vastgelegd te worden. Bij de diverse leveranciers en soorten geleverde diensten hoort steeds een aparte soort inhoudelijke prestatieverklaring. Het kan hierbij namelijk gaan om uren (urenbriefje), goederen (bestelbon), maar ook om schoonmaakdiensten of onderhoud (kwalitatief oordeel inzake geleverde prestaties). Het is voor de zogeheten prestatiegevers daarom soms lastig te omschrijven wat ze exact gecontroleerd hebben, zeker omdat controle pas enige tijd later plaatsheeft. Dit kan dan leiden tot het ontbreken van een prestatieverklaring

Het advies van de Algemene Rekenkamer om een procesbeschrijving op te stellen voor de onderbouwing van de prestatieverklaring neemt DJI ter harte. Deze procesbeschrijving bevat richtlijnen voor de op te nemen documenten als prestatieverklaring en welke toelichtingen

Vraag 160. Wat zijn de budgettaire gevolgen van de constatering dat de vorming van de landelijke meldkamerorganisatie niet binnen de huidige afspraken van tijd en geld behaald zullen worden, gezien de beoogde taakstelling die hiermee gepaard gaat?

Naar aanleiding van de uitkomsten van de gateway review op de vorming van de Landelijke Meldkamerorganisatie (LMO) is geconcludeerd dat een heroriëntatie nodig is. In mijn brief over de heroriëntatie LMO (4 januari 2016 met Kamerstuk 29 517, 108) heb ik u geïnformeerd over de hoofdlijnen van deze heroriëntatie. In deze brief heb ik aangegeven dat de conclusies van de gateway aanleiding geven om te bezien in hoeverre tijdelijke besparingsverliezen onoverkomelijk zijn. Ook in het onderzoek naar het personele en materiele budget van de politie (22 maart 2016, Kamerstuk 29 628, 624) wordt nader onderzoek aanbevolen.

In het aangepaste traject van de vorming van de LMO blijft de inzet gericht op het realiseren van besparingen en invulling van de taakstelling. Onderdeel van de heroriëntatie is om eind 2016 een externe partij onderzoek te laten uitvoeren naar de besparingen die bij de samenvoegende meldkamers gerealiseerd kunnen worden. Dit onderzoek zal inzichtelijk moeten maken in hoeverre invulling van de taakstelling realistisch is. Over de uitkomsten en eventuele budgettaire gevolgen zal ik u na afronding van het onderzoek nader informeren.

Vraag 161.De toename van over- en meeruren zorgt voor een nadelig effect van 13 mln. euro. Hierbij kan gedacht worden aan de cybertop, de asielinstroom et cetera. Wat kost de asielinstroom de politie? (bijlage financiële verantwoording politie 2015)

De politie wordt vanaf eind 2015 geconfronteerd met een beduidend hogere instroom van vluchtelingen en maatschappelijke onrust als gevolg van deze instroom. Voor 2016 is in dat verband eenmalig € 48,5 mln. beschikbaar gesteld, waarvan een deel bestemd is voor het registratieproces.

Vraag 162. Als de politie in financieel zwaar weer zit, waarom kiest Nederland er dan toch voor om een dergelijke cybertop te organiseren? (bijlage financiële verantwoording politie 2015)

Nederland heeft er voor gekozen om de Global Conference on Cyberspace te organiseren aangezien Cybersecurity een cruciale pijler is voor onze economie. Bovendien, de belangen en dreigingen in cyberspace zijn groot en nemen toe. Nederland wordt vanwege haar afhankelijkheid van derden digitaal veiliger doordat landen met die kennis wereldwijd professionaliseren.

Met de GCCS heeft Nederland wereldwijd goede ideeën verzameld, (door-)ontwikkeld en uitgedragen. Nederland heeft hiermee invulling kunnen geven aan de in de tweede Nationale Cybersecurity Strategie vastgelegde ambitie om een leidende rol in cyber security in te vullen. Dit in het belang van een veiliger digitaal Nederland.

Vraag 163. Er is voor een bedrag van 5 mln. euro aan inkopen buiten de officiële kanalen om gegaan. Is dit toegestaan? Zo ja, waarom en aan welke regels is dit gebonden? Zo nee, waarom kan dit dan toch gebeuren?

€ 5 mln. buiten de officiële kanalen om is minder dan 2% van het inkoopvolume van het Bestuursdepartement. Het betreft hier in omvang geringe inkoopopdrachten die niet via de inkoopafdeling zijn gelopen. Dit is in strijd met de interne VenJ-regels.

De oorzaak hiervan is onbekendheid met de interne regels bij de behoeftestellers en tijdsdruk.

Zie ook vraag 112.

Vraag 164. Wat zijn de budgettaire gevolgen van de vertraagde behandeling van het wetsvoorstel tot modernisering van het kansspelbeleid?

Budgettair heeft de vertraging lagere kansspelbelasting opbrengsten tot gevolg, conform het wetsvoorstel is dat in 2015 18 mln. euro en in 2016 20 mln. euro. Deze lagere opbrengsten zijn ingepast in het lastenbeeld voor 2015 en 2016.

Vraag 165. Waarom is het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden (csv’s) beneden de doelstelling voor 2015 gebleven?

In 2015 zijn door het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie 1.188 criminele samenwerkingsverbanden (csv’s) aangepakt, waarmee de doelstelling van 950 aangepakte csv’s ruimschoots is behaald.

Vraag 166. Kunt u aangeven waarom de doelstelling voor 2015 high impact crimes op zowel het aantal overvallen, het aantal straatroven en het aantal woninginbraken niet behaald is?

Uit tabel 3.1. op blz. 31 van het Jaarverslag is af te leiden dat de doelstellingen voor zowel het aantal overvallen, het aantal straatroven als het aantal woninginbraken in 2015 zijn gehaald.

Vraag 167. De beleidsdoelstelling om 950 criminele samenwerkingsverbanden aan te pakken is ruimschoots gehaald. Aanpakken is een strafrechtelijk onderzoek starten. Waartoe hebben deze strafrechtelijke onderzoeken geleid? (Veroordeling, straf, ophouden bestaan) (bijlage jaarverslag politie 2015)

Over het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden (csv’s) en aantal opgelegde gevangenisstraffen informeer ik uw Kamer jaarlijks via de Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit van het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie. Binnenkort ontvangt u van mij de verantwoording over 2015 en zal ik u berichten over het aantal opgelegde gevangenisstraffen in dat jaar.

Ik heb het WODC opdracht gegeven onderzoek te doen naar de resultaten, strafrechtelijk of anderszins, en mogelijke effecten van het aantal aangepakte csv’s. De hier gestelde vraag komt daarin ook aan bod. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek begin 2017 met u te kunnen delen.

Vraag 168. Wat betekent het als wordt gezegd dat er met betrekking tot de garantiestellingsregeling faillissementscuratoren een premie gefinancierde begrotingsreserve komt met het doel om de budgettaire risico’s voor de begroting te dekken? Wat betekent dit voorts voor de praktijk?

In het licht van het geldende rijkskader voor garantieregelingen (Kamerstuk 33 750, nr. 13) zal de Garantstellingsregeling curatoren 2012 worden herijkt. Momenteel worden de mogelijkheden verkend, bijvoorbeeld of een kostendekkende premie mogelijk is. Wanneer duidelijk is hoe de herijking het beste vorm kan krijgen en wat dit voor de praktijk zal betekenen, zal de Tweede Kamer nader worden geïnformeerd.

Vraag 169. Waarom is de doelstelling met betrekking tot cybercrime niet gehaald? (bijlage jaarverslag politie 2015)

Voor cybercrime zijn de doelstellingen deels behaald. De doelstelling voor het aantal high tech crime-zaken en complexe onderzoeken is ruimschoots behaald. Het Team High Tech Crime rondde vorig jaar 21 opsporingsonderzoeken af. Dit betekent dat de doelstelling voor het aantal high tech crime-zaken (20) gehaald is. De regionale eenheden draaiden 11 complexe onderzoeken, ruim twee keer zoveel als de doelstelling van 5 zaken. De regionale doelstelling van 175 reguliere onderzoeken is niet gehaald. Hieraan liggen verschillende oorzaken ten grondslag. Allereerst speelt het aantal (boven de doelstelling) complexe onderzoeken dat regionaal is verricht een rol. De politie is bovendien in de eenheden nog digitale expertise aan het opbouwen, zowel aan kennis als capaciteit conform Inrichtingsplan Nationale Politie.

Vraag 170. Waarom blijft het aantal reguliere onderzoeken achter? (bijlage jaarverslag politie 2015)

De regionale doelstelling van 175 reguliere onderzoeken is niet gehaald. Hieraan liggen verschillende redenen ten grondslag. Allereerst speelt het aantal (boven de doelstelling) complexe onderzoeken dat regionaal is verricht een rol. De politie is bovendien in de eenheden nog digitale expertise aan het opbouwen, zowel aan kennis als capaciteit conform Inrichtingsplan Nationale Politie.

Vraag 171. Bij ongewijzigd beleid zal een aanzienlijk tekort optreden in komende begrotingen en de Algemene Rekenkamer heeft dan ook aanbevolen om het begrotingsproces te professionaliseren door onder meer een transparant proces in te richten voor de besluitvorming over de begroting van de nationale politie en door instrumenten als een verplichte uitvoeringstoets en een verplichte financiële paragraaf in te voeren bij nieuwe beleidsvoornemens en wetswijzigingen. Gaat u dit doen?

De aanbeveling waar de Algemene Rekenkamer aan refereert, komt uit het onderzoek «Inzicht in de omvang van het personele en materiële budget voor de nationale politie 2016–2020», dat eind maart met uw kamer is gedeeld [Kamerstuk 29 268, nr. 624]. Het proces voor de besluitvorming over de begroting van de nationale politie krijgt ieder jaar vorm via de zogenaamde jaaraanschrijving van het Ministerie van VenJ aan de nationale politie. Momenteel wordt gewerkt aan de jaaraanschrijving 2018. Daarbij worden de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en het onderzoek betrokken.

Vraag 172. Wanneer is een uitwerking van de herijkingsnota, inclusief een mijlpalenplanning, gereed?

In mijn reguliere voortgangsbrief politie, die medio juni 2016 aan uw Kamer wordt verzonden, zal ik zoals toegezegd ingaan op de stand van zaken met betrekking tot de herijking. De portfolio Transitie waarin de mijlpalen zijn uitgeschreven doe ik uw Kamer daarbij ter informatie toekomen.

Vraag 173. Zijn bij de transitiestrategie van de landelijke meldkamerorganisatie (LMO) die is bijgesteld naar een meer realistische aanpak extra kosten voorzien?

Vooralsnog worden geen extra kosten voorzien door de heroriëntatie en transitiestrategie. Vanuit mijn begroting is reeds € 12,5 mln. beschikbaar gesteld voor projectkosten ten behoeve van de regionale samenvoegingen en tot het in werking treden van het wetsvoorstel is € 4 mln. per jaar voor het programma LMO beschikbaar ten behoeve van centrale activiteiten.

Zoals aangegeven in mijn brief over de heroriëntatie LMO (4 januari 2016, Kamerstuk 29 517, 108) geeft de uitgevoerde gateway review wel aanleiding om te bezien in hoeverre tijdelijke besparingsverliezen onoverkomelijk zijn. Ook in het onderzoek naar het personele en materiele budget van de politie (22 maart 2016, Kamerstuk 29 628, nr. 624) wordt nader onderzoek aanbevolen.

In het aangepaste traject van de vorming van de LMO blijft de inzet gericht op het realiseren van besparingen en invulling van de taakstelling. De inzet in de heroriëntatie is om eind 2016 een externe partij onderzoek te laten uitvoeren naar de besparingen die bij de samenvoegende meldkamers gerealiseerd kunnen worden. Over de uitkomsten zal ik u na afronding nader informeren.

Vraag 174. Kunt u aangeven welk budget de nationale politie nodig heeft om de huidige basistaken effectief te kunnen uitvoeren? Hoeveel extra budget heeft de nationale politie nodig om terreur, georganiseerde misdaad en cybercrime effectief aan te kunnen pakken? Hoe staan deze bedragen in verhouding met het momenteel beschikbare budget van de Nationale Politie?

Op 22 maart 2016 heb ik u het onderzoek «Inzicht in de omvang van het personele en materiële budget Nationale Politie 2016 – 2020» aangeboden.

Met deze rapportage is onderzocht of de huidige vastgestelde voornemens ten aanzien van de huidige inrichting en taken van de politie, met het voor de begroting 2016 (meerjarig) voorziene budget (beschikbare middelen) duurzaam realiseerbaar zijn. Onderdeel hiervan zijn voornemens van de politie ten aanzien van de bestrijding van de georganiseerde misdaad, terrorismebestrijding en cybercrime.

Het onderzoek gaat in op het te verwachten lastenniveau van de politie in de periode 2016 – 2020.

Op basis van de afgesloten cao en het uitgevoerde onderzoek, heeft het Kabinet bij Voorjaarsnota 2016 voor het jaar 2016 besloten het budgettaire kader van de politie te verruimen met € 248,4 mln. Met de Voorjaarsnota 2016 is uw Kamer hierover geïnformeerd.

Het Kabinet zal vervolgens uiterlijk bij Miljoenennota 2017 ingaan op de financiële beslissingen die zij naar aanleiding van het onderzoek wil nemen voor 2017 en verder.

Vraag 175. Wat zijn de budgettaire gevolgen van de verschuiving van de structurele vernieuwing van de politie-ICT?

  • Naar aanleiding van de Herijking en de personele reorganisatie wordt de aanvankelijke strategie om niet langer te investeren in bestaande systemen en de focus volledig op de vernieuwing te leggen, bijgesteld. De bestaande voorzieningen (BVI, BVH, Summ-IT en MEOS) worden nog een aantal jaren in stand gehouden. Het bestemmingsplan IV wordt mede hierop geactualiseerd

  • Dit betekent dat de vernieuwing naar achter schuift, waardoor het verlagen van de beheerkosten ook in de tijd opschuift.

  • Het onlangs uitgevoerde P&M-onderzoek onderschrijft die trend.

Vraag 176. Kunt u aangegeven of de 48 mln. investering in verkeershandhaving ook heeft geleid tot meer aanhoudingen en/of boetes?

De in de vragen 104 en 176 genoemde € 48 mln. wordt door het Ministerie van VenJ aan de politie ter beschikking gesteld voor de verkeershandhaving door de teams verkeer (waarin de voormalige verkeershandhavingsteams zijn opgegaan) in de eenheden. Er is dus geen extra investering in de verkeershandhaving van € 48 mln. geweest. Het is een bijzondere bijdrage binnen de bekostiging van de politie die voorheen vanuit het OM aan de politie is betaald. De bijdrage is sinds 1 januari 2014 in de begroting van VenJ opgenomen.

Dit bedrag is uitdrukkelijk bedoeld voor de 659 fte agenten in de teams verkeer die zich bezig houden met verkeershandhaving.

Omdat dit geen extra investering is kan ook niet worden gesteld dat dit tot meer aanhoudingen en/of boetes heeft geleid.

Vraag 177. Kunt u aangeven op basis waarvan de frictiekosten die optreden bij de vorming van de Nationale Politie worden bepaald?

De omvang van de verwachte frictiekosten zijn aanvankelijk in 2012 gebaseerd op grove aannames. De nieuwe politiewet was nog niet in werking getreden en de reorganisatie waarmee de Nationale Politie vorm krijgt had nog geen vorm. De verwachte omvang van de frictiekosten is recent bijgesteld in de begroting 2016 op basis van nauwkeuriger aannames. Vastgelegde afspraken over onder meer flankerend beleid in het Sociaal Statuut en de voorgenomen plaatsing van medewerkers maakt het mogelijk om goede inschattingen te maken van onder meer lasten voor woon- werkverkeer. Ook is er sprake van lasten die op dit moment al optreden zoals de lasten verbonden aan stimuleringsmaatregelen die in de voorfase van de reorganisatie aanzetten tot vertrek en nu in uitvoering zijn. Het bovenstaande neemt niet weg dat de omvang van de verwachte frictiekosten een onderbouwde inschatting zijn en dat in de realiteit van de reorganisatie wijzigingen kunnen optreden

Vraag 178. Kunt u aangeven waarom de cijfers uit het jaarverslag niet overeen komen met de cijfers aangaande de operationele sterkte uit het Jaarverslag van de Nationale Politie?

In het jaarverslag van de Nationale Politie wordt gesproken over een operationele sterke in 2015 van 50.509. In het jaarverslag van VenJ wordt gesproken over een gerealiseerde operationele sterkte in 2015 van 50.509 en een begrote sterkte in 2015 van 50.955. De cijfers van de gerealiseerde sterkte zijn zowel in het jaarverslag van de Nationale Politie als in het jaarverslag van VenJ gelijk met het aantal van 50.509.

Vraag 179. Is het gebruikelijk dat de politie rechtstreeks bij een bank leent? Zo ja, aan welke regels is dit gebonden? (bijlage financiële verantwoording politie 2015)

Het is niet gebruikelijk dat de politie bij een bank leent. Sinds de inwerkingtreding van artikel 29 lid 3 Politiewet 2012 is de politie voor nieuwe leningen verplicht te lenen bij het Ministerie van Financiën. De in de jaarrekening opgenomen leningen bij banken betreffen leningen welke, in het verleden, zijn aangegaan door politieregio’s vóór de vorming (1 januari 2013) van de Nationale Politie.

Vraag 180. Wat is de oorzaak van de stijging van het aantal afgegeven toevoegingen in reguliere strafzaken?

De raad voor rechtsbijstand stelt in zijn jaarrapportage 2015 dat er geen eenduidige verklaring te geven is en dat de stijging door meerdere factoren bepaald lijkt te worden. De raad noemt de volgende mogelijke factoren.

De Rechtspraak heeft aangegeven dat zaken sneller worden afgedaan (ZSM en supersnelrecht), waardoor er minder kans is om – in een later stadium – eventueel zaken te voegen. Dit zou een toename van het aantal zaken hebben kunnen betekenen.

Er kan daarnaast sprake zijn van een substitutie-effect. DJI en de Rechtspraak wijzen erop dat het aantal ingesloten preventief gehechte personen is gedaald en het aantal arrestanten juist is toegenomen. De sterke daling van het aantal inbewaringstellingen kan de afname van de op last van de rechter afgegeven toevoegingen verklaren. Verdachten die niet in hechtenis zijn genomen kunnen indien gewenst en indien zij aan de draagkrachtnormen voldoen zelf een toevoeging aanvragen, wat volgens de raad zeker gebeurd zal zijn.

Dat de toename bij reguliere straftoevoegingen groter is dan de afname bij de ambtshalve toevoegingen is volgens de raad wellicht deels ook te verklaren uit een gedragseffect. Sinds de uitspraak van het EHRM in de zaak Salduz in 2008 komt een verdachte waarschijnlijk eerder en vaker dan voorheen in aanraking met een advocaat. Mogelijk is het daardoor voor verdachten die weer op vrije voeten zijn gesteld en een dagvaarding ontvangen makkelijker om (opnieuw) contact te leggen met de betreffende advocaat.

Vraag 181. Hoe verklaart u dat er minder toevoegingen zijn dan begroot maar de kosten wel hoger zijn uitgevallen?

Er was in 2015 in zijn totaliteit bezien geen sprake van minder toevoegingen dan begroot. Het aantal afgegeven toevoegingen in ambtshalve strafzaken en asiel lieten een daling zien ten opzichte van de raming in de begroting, terwijl de aantallen civiele, bestuursrechtelijke en reguliere straftoevoegingen stegen. Het totaal aantal afgegeven toevoegingen (inclusief de lichte adviestoevoegingen) was hierdoor hoger dan bij begroting was geraamd. Ook het aantal piketten was enigszins hoger dan de raming in de begroting. Zoals toegelicht in het jaarverslag was in totaal het beroep op de rechtsbijstand circa € 16 mln. euro hoger dan in de begroting was voorzien, wat met name samenhing met de grotere behoefte aan rechtsbijstand ten opzichte van de raming in de begroting.

Vraag 182. Is al duidelijk wat de effecten zijn van de inperking van de openingstijden van het Juridisch Loket? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer sturen? Zo nee, wanneer verwacht u deze effecten? Kan tevens worden toegelicht op welke wijze deze effecten worden of zijn onderzocht?

In zijn brief van 4 mei 2015 heeft Staatssecretaris Dijkhoff aan uw Kamer toegezegd dat van de monitoring van de effecten van de inperking van de openingstijden van de balie van het juridisch loket verslag wordt uitgebracht in de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2015 van de raad voor rechtsbijstand. De wijze waarop de effecten zijn onderzocht worden in de Monitor verantwoord. De Monitor wordt in het najaar van 2016 aan uw Kamer toegezonden.

Vraag 183. Waarom was het aantal klantencontacten van het Juridisch Loket in 2015 minder dan in 2014 en fors minder dan voor 2015 was begroot?

In mijn antwoord d.d. 2 juni 2016 op Kamervragen van het lid Van Nispen d.d. 21 april 2016 heb ik uw Kamer een aantal mogelijke verklaringen voor de afname van het aantal klantcontacten in 2015 geschetst. Allereerst is het aannemelijk dat wijzigingen in het aanbod van rechtshulp van het juridisch loket een rol hebben gespeeld in de afname van het aantal contacten. Verder is van belang dat het aantal bezoekers van de website van het Juridisch Loket de laatste jaren sterk is gestegen. Ook het ontstaan van nieuwe laagdrempelige voorzieningen voor eerstelijns rechtsbijstand, zoals het gratis inloopspreekuur dat door sommige sociaal advocaten wordt aangeboden, kan aan de afname van het aantal klantcontacten van het juridisch loket hebben bijgedragen.

Vraag 184. Wat is de oorzaak voor de 298 mln. euro aan fouten in de financiële rechtmatigheid? (bijlage financiële verantwoording politie 2015)

Sinds de vorming van de Nationale Politie moeten nagenoeg alle inkopen meervoudig onderhands, nationaal of Europees worden aanbesteed. De voornaamste oorzaak voor de omvang van de financiële onrechtmatigheid is dat de personele capaciteit om al deze aanbestedingen uit te voeren nog onvoldoende is. Het nog niet volledig afgerond zijn van de personele reorganisatie draagt daaraan bij. Dit jaar worden medewerkers definitief geplaatst, waarna openstaande vacatures kunnen worden uitgezet.

Vraag 185. Kunnen de investeringen/intensiveringen die voortvloeien uit de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra inzichtelijk worden gemaakt? Welke bedragen zijn exact naar welke organisaties voor welke activiteiten gegaan?

In 2015 zijn geen investeringen of intensiveringen gedaan die voortvloeien uit het rapport van de Commissie Hoekstra. Wel zijn met bestaande middelen voorbereidingen getroffen voor de uitvoering van de aanbevelingen. Voor de uitvoering van de maatregelen is in 2016 € 9,3 mln. beschikbaar. Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 20 november 2015 (Kamerstuk 29 279, nr. 286).

Vraag 186. Is in de gevallen waarin sprake was van schending van de integriteit ook aangifte gedaan? (bijlage jaarverslag politie 2015)

Bij signalen over vermeend plichtsverzuim wordt onderzoek verricht door de afdelingen VIK (Veiligheid, Integriteit en Klachten) bij de politie-eenheden. Deze signalen kunnen zowel van burgers als van collega’s en leidinggevenden afkomstig zijn. De politie treedt, indien sprake is van een integriteitsschending, disciplinair op.

Als sprake is van een verdenking van een strafbaar feit, dan volgt (al dan niet op basis van een aangifte) een strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie.

Vraag 187. Wat is de reden van de stijging onrechtmatige inkopen leveranciers groter dan 200.000 euro? (bijlage financiële verantwoording politie 2015)

Het aantal leveranciers waarbij onrechtmatig wordt ingekocht is gedaald. Omdat de gemiddelde omzetwaarde per leverancier echter iets is toegenomen, is er sprake van een lichte stijging van onrechtmatige inkopen bij leveranciers groter dan € 200.000,–.

De totale omvang van de onrechtmatigheid is wel afgenomen.

Vraag 188. De kosten van shared service organizations zijn fors hoger uitgevallen (tabel 33.4: onder 33.1). Hoe valt deze verhoging te verklaren?

Geraamd voor 2015 was een totaal van € 28,7 mln. De gerealiseerde kosten zijn € 51,2 mln. Het verschil verklaard zich m.n. door de herallocatie van de budgetten Personeel en Materieel bij het OM. Hier is ervan uitgegaan dat de vergoeding i.v.m. de huren van de gezamenlijke panden met de Rechtspraak op het budget Materieel overig geboekt moest worden. Dit bleek niet het geval. Daarnaast heeft het OM besparingsverliezen geleden i.v.m. leegstand van € 5 mln.

Vraag 189. Er blijkt fors minder geld dan begroot te zijn uitgegeven aan afpakken (tabel 33.4 onder 33.3). Hoe valt dit te verklaren? En op welke wijze wordt dan vormgegeven aan de intensivering van de gelden ten behoeve van het afpakken van crimineel geld?

De intensivering van afpakken op crimineel vermogen vindt onverminderd zijn doorgang.

De verklaring is technisch van aard, omdat verrekend is tussen de programmagelden voor afpakken en het budget voor personeel en apparaat.

Vraag 190. Kunnen de tekorten bij, bezuinigingen op en investeringen in het Openbaar Ministerie los van elkaar en van 2010 tot 2019 op een rij worden gezet? Kan daarbij worden aangegeven wat dit betekent voor het totale budget van het OM?

In het volgende zijn de grotere intensiveringen en (efficiency) taakstellingen bij het OM opgenomen. Het totaal van taakstellingen is groter dan het totaal van intensiveringen waarmee het totale budget van het OM daalt.

Bij de intensivering PlukZe wordt opgemerkt dat circa 2/3 van de intensivering ketengelden betreffen en hiermee deze middelen niet tot de beschikking van het OM staan.

Het totaal van bezuinigingen en intensiveringen laat het volgend beeld zien voor het OM voor de periode 2010 – 2019 (*€ 1 mln.):

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

€ 567

€ 592

€ 588

€ 575

€ 556

€ 543

€ 530

€ 520

€ 511

€ 510

Vraag 191. Kan per prioriteit van het OM worden aangegeven op welke manier deze uitgevoerd wordt en of daar nog knelpunten in worden ervaren?

Bij het vergroten van de veiligheid zijn de landelijke beleidsdoelstellingen van de Veiligheidsagenda 2015–2018 leidend. Uit hoofdstuk 3.1 en tabel 3.1 van het jaarverslag wordt duidelijk dat de doelstellingen van 2015 op vrijwel alle terreinen zijn behaald. Het gaat dan om de aanpak van ondermijnende criminaliteit, cybercrime, horizontale fraude, kinderporno en High Impact Crimes, waaronder criminele jeugdgroepen en afpakken van crimineel vermogen.

Bij de aanpak van ieder van deze fenomenen zijn er specifieke uitdagingen, maar een algemene zorg betreft de verbetering van de opsporing. Om die reden heb ik politie en OM reeds vorig jaar gevraagd om een traject tot verbetering van de kwaliteit op te starten. In dat kader is de recent naar uw Kamer toegezonden sterkte- en zwakteanalyse opgesteld, waaruit duidelijk blijkt dat de opsporing aanzienlijke verbetering behoeft en dat deze nog niet toekomstbestendig is. Ik heb u in de begeleidende brief van die analyse toegezegd om begin juni een voortgangsnotitie van het traject voor kwaliteitsverbetering toe te sturen die vooral in het teken zal staan van de uitgevoerde analyse. Daarnaast heb ik toegezegd om rond die voortgangsnotitie nader terug te komen op de benodigde aanpak.

Vraag 192. In hoeverre heeft het OM het tekort van ca. € 18 mln. op kunnen lossen en ten koste waarvan is dit gegaan? Was dit tekort voorzienbaar en wanneer wist de Minister van deze problematiek?

De overschrijding bij het OM is o.a. ontstaan door besparingsverliezen door leegstand en gemiste compensatie door het uitblijven van gedetacheerde parketsecretarissen bij de politie. Ook heeft het OM door de inzet van jonge juristen werkvoorraden kunnen verlagen. In 2016 is het totale tekort van VenJ, waaronder de overschrijding van het OM in 2015, bij Voorjaarsnota van dekking voorzien.

Vraag 193. Welke directe en indirecte gevolgen heeft of had het tekort van € 18 mln. euro voor het OM?

Het tekort van het OM heeft meerdere oorzaken, waaronder waren enerzijds besparingsverliezen door leegstand, de inzet van jonge juristen om werkvoorraden te verlagen en anderzijds gemiste compensatie door het uitblijven van gedetacheerde parketsecretarissen bij de politie.

Vraag 194. Wat kost het om één extra officier van justitie aan te stellen?

De reguliere bruto salaris (incl. hiermee samenhangende kosten zoals vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en werkgeverslasten) van een officier van justitie bedraagt € 107.800.

Voor de behandeling van zaken vertegenwoordigen de salariskosten van een officier maar één aspect van de kosten. Een officier heeft personele ondersteuning nodig (o.a. een parketsecretaris), dient gebruik te maken van de systemen, de huisvesting etc.

Vraag 195. Waarom is de gerealiseerde bijdrage voor FIU Nederland nihil?

De bijdrage aan FIU-Nederland zou met ingang van 2015 niet meer vanuit dit beleidsartikel bekostigd worden. Dit stuitte echter op een aantal technische bezwaren waardoor, evenals in voorgaande jaren, de bekostiging FIU-Nederland alsnog vanuit dit artikel heeft plaatsgevonden. Verantwoording heeft plaatsgevonden vanuit het artikelonderdeel «Overig opsporing en vervolging».

Vraag 196: Welk doel van de tekorten ad 192,4 mln. euro is precies toe te schrijven aan de CAO-acties door de politiebonden? Wat betekent dit voor het aantal staandehoudingen in 2015? Wat is de verklaring voor de daling van het aantal opgelegde beschikkingen vanuit de trajectcontrolesystemen, de registervergelijkingen APK, parkeerovertredingen en de strafbeschikkingen? Kan hierbij een uitsplitsing van de verschillende soorten aantal opgelegde beschikkingen worden gegeven? Wat is de oorzaak van de stijging van het aantal artikel 30 WAM (Wet Aansprakelijkheid Motorvoertuigen)-beschikkingen? Sinds wanneer is deze trend te zien? En in hoeverre kan hiermee ook de stijging in het aantal gijzelingsverzoeken worden verklaard?

Het is niet precies aan te geven welk deel van het tekort van € 192,4 mln. is toe te schrijven aan de CAO-acties van de politiebonden. Bij het constateren van overtredingen en het opleggen van boetes spelen meerdere factoren mee. Hierbij kan worden gedacht aan het nalevingsgedrag van weggebruikers, externe omstandigheden zoals files en slecht weer, maar ook aan de plekken waar en waarop wordt gecontroleerd. De schatting is dat ongeveer € 160 mln. is toe te schrijven aan de CAO-acties.

Het aantal staandehoudingen in 2015 is gedaald van 487.783 in 2014 naar 241.742 in 2015. Een belangrijke reden voor de daling zijn de CAO-acties van de politie. Daarnaast zijn er vacatures bij de teams Verkeer van de politie die door de reorganisatie, vanwege de daartoe met de bonden gemaakte afspraken, niet konden worden ingevuld en is er capaciteit van de basisteams van de politie naar onder andere terrorismebestrijding en de verhoogde asielinstroom gegaan.

Het aantal snelheidsovertredingen dat is geconstateerd door de trajectcontrolesystemen is in 2015 (1.903.109) gestegen ten opzichte van 2014 (1.799.216). In de raming was echter uitgegaan van een sterkere stijging. De daling van het aantal boetes dat is opgelegd voor het niet hebben van een geldig APK-keuringsbewijs is veroorzaakt doordat er tijdelijk niet kon worden gehandhaafd door middel van de registervergelijkingen APK door een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden. De uitspraak is inmiddels teniet gedaan door de Hoge Raad en de handhaving is per 1 oktober 2015 weer hervat. Ten slotte is er een daling geweest van het aantal parkeerovertredingen en strafbeschikkingen. De precieze oorzaak hiervan is niet bekend. Bij de strafbeschikkingen is het aannemelijk dat de CAO-acties van de politie hier een rol in hebben gespeeld.

In tabel 1 treft u een uitsplitsing van het aantal opgelegde beschikkingen in 2015.

Tabel 1 (bron: CJIB)

De realisatie van het aantal opgelegde 30 WAM-beschikkingen in 2015 (192.904) is nagenoeg op hetzelfde niveau als in 2014 (191.967). Daarnaast is het totaal aantal ingediende vorderingen gijzeling wegens een niet betaalde Wahv-sanctie in 2015 afgenomen ten opzichte van het voorgaande jaar. Van een stijging is derhalve geen sprake.

Vraag 197. Welk bedrag is in totaal uitgekeerd als gevolg van onrechtmatige detentie en hoeveel wordt gemiddeld per geval uitgekeerd?

In 2015 is in totaal € 10,7 mln. uitgekeerd aan onrechtmatige detentie. Per geval wordt gemiddeld € 1.398,– uitgekeerd.

Vraag 198: Het is zeer positief dat meer crimineel geld dan begroot is afgepakt. Waaruit hebben deze extra gelden bestaan? Betrof het een grote succesvolle «pluk-ze»-actie of meerdere verschillende? Worden de extra opgehaalde opbrengsten weer geïnvesteerd in het afpakken van crimineel vermogen? Zo ja, welk deel? Zo nee, waarom niet?

Het crimineel vermogen dat wordt afgepakt bestaat uit verschillende vermogensbestanddelen, zoals contant geld, vastgoed, voertuigen, maar bijvoorbeeld ook vaartuigen, sieraden en kunst. Het resultaat van € 90 mln. euro is behaald door in een veelheid aan strafzaken het crimineel vermogen af te pakken. Daarnaast betrof een bedrag van € 52 mln. euro een hoge schikking in de zaak SBM Offshore.

Vanwege het belang van het afpakken van crimineel vermogen hebben er de afgelopen jaren meerdere investeringen in het afpakken plaatsgevonden. Vanaf 2016 is er bijvoorbeeld weer een bedrag van € 20 mln. euro per jaar geïnvesteerd in de aanpak van witwassen en corruptie en het afpakken van het crimineel vermogen dat met deze misdrijven wordt vergaard.

Vraag 199. In hoeverre is het feit dat er in 2016 substantieel meer crimineel vermogen is afgepakt dan begroot te danken aan incidentele resultaten en in hoeverre is dit structureel?

De afpakraming voor 2015 betrof € 90,6 mln. euro. Er is in 2015 in totaal € 143,5 mln. euro aan crimineel vermogen afgepakt, waarvan € 52 mln. een hoge schikking in een zaak betrof. De resultaten wisselen per jaar. Het resultaat is van vele factoren afhankelijk, bijvoorbeeld de aard van de zaken en de doorlooptijden. De afgelopen jaren is het in de begroting geraamde resultaat altijd gehaald.

Vraag 200. Op welke wijze wordt preventie ten aanzien van kansspelen gestimuleerd door het beschikbaar stellen van integriteitsinstrumenten zoals de Verklaring omtrent gedrag (VOG) als deze door de aanvrager wordt betaald? Waarin zitten de kosten voor het ministerie en om welk bedrag gaat?

Om de betrouwbaarheid van aanbieders van kansspelen te borgen worden stringente eisen gesteld aan aanbieders van kansspelen. De vergunningen voor kleine kansspelen, bijvoorbeeld loterijen waarbij de prijzen gezamenlijk geen grotere waarde hebben dan € 4.500, worden verleend door de gemeenten. De vergunningen voor grotere kansspelen worden verleend door de Kansspelautoriteit. Zij toetst daarbij aan de vergunningsvoorwaarden en ziet vervolgens toe op de naleving. Voor de regulering van kansspelen op afstand en de modernisering van de speelcasinomarkt heeft de regering wetsvoorstellen ingediend. Bij of krachtens deze regelgeving worden stringente betrouwbaarheidseisen gesteld. De kosten voor het aantonen dat aan deze eisen is voldaan, bijvoorbeeld door het overleggen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), komen voor rekening van de vergunningaanvrager.

Vraag 201. Is er een reden waarom de tussentijdse doelstelling voor wat betreft het ophelderingspercentage voor straatroven en woninginbraken niet is gerealiseerd?

De politie doet momenteel onderzoek waarom deze niet gerealiseerd zijn. Uw Kamer wordt over de uitkomsten van te zijner tijd geïnformeerd.

Vraag 202. In 2016 wordt extra ingezet op het verhogen van de heterdaadkracht. Op welke manier wordt dit gerealiseerd?

Versterking van de heterdaadkracht, dat wil zeggen het vermogen om kort na het delict de dader te pakken, is van groot belang voor de aanpak van High Impact Crimes. De wijze waarop dit kan, varieert per delict. Bij overvallen zijn de procedures aangescherpt waardoor bijvoorbeeld de inzet van speciale arrestatieteams en helikopters bij het zware segment van overvallen mogelijk is geworden. De heterdaadkracht kan ook bij woninginbraken omhoog. De politie zet bijvoorbeeld in op het verbeteren van de communicatie met de burger zoals de oproep om 112 te bellen bij verdachte situaties en de inzet van Burgernet. Verder wordt ter vergroting van de heterdaadkracht de ANPR ingezet en wordt er regelmatig een beroep gedaan op de Flexibele Interventieteams van de landelijke eenheid die zijn getraind en toegerust voor het opsporen van inbrekers die na het delict gevlucht zijn. Ook de inzet van lokmiddelen en het gebruik van lokwoningen zijn initiatieven die de kans op een heterdaad-aanhouding vergroten. Ook de toepassing van een «hotshot en hotspot» aanpak leidt tot een hogere pakkans. Hier wordt vervolgens een gerichte capaciteit op ingezet. De aanpak van deze delicten wordt met name lokaal bepaald. Verder is preventie een sleutel tot het terugbrengen van het aantal delicten.

Vraag 203. Op welke wijze wordt het vakmanschap van de medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) verder versterkt. Is deze slag al ingezet en zo ja, welke kosten zijn hieraan verbonden?

Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 77, komt de visie van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in essentie neer op het halen van bezuinigingsdoelstellingen, zoals in de vraag wordt verondersteld, maar staat in die visie vooral een persoonsgerichte benadering centraal.

Het versterken van het vakmanschap van het personeel zal langs verschillende lijnen worden ingezet. In de eerste plaats gaat het om het ontwikkelen en opleiden van personeel binnen de huidige functie. Dit is nodig gezien de steeds complexer wordende groepen justitiabelen. Daarnaast zijn opleidingen nodig om de medewerkers toe te rusten voor een bredere inzetbaarheid, bijvoorbeeld met het oog op toekomstige mogelijke krimpscenario’s binnen DJI. Ten slotte wordt ingezet op de ontwikkeling van leidinggevenden, die als dragers van veranderingsprocessen binnen DJI het personeel in deze context moeten stimuleren en motiveren.

Vraag 204. Er is door de drie reclasseringsorganisaties (3RO) € 12,7 mln. meer uitgegeven dan verwacht, op welke manier hebben deze organisaties dit bedrag op kunnen vangen? Kan het antwoord cijfermatig worden toegelicht?

De meeruitgaven van V en J van totaal € 12,7 mln. betreffen een extra bijdrage van het ministerie aan de 3RO ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting 2015. De 3RO zijn dus door het ministerie gecompenseerd voor de extra uitgaven.

De extra uitgaven hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

€ 8,8 mln. als gevolg van de verwachte toename van de vraag naar reclasseringsproducten (PMJ)

€ 2,5 mln. als gevolg van verwachte extra productie door de invoering van het Adolescentenstrafrecht

€ 4 mln. als gevolg van deelname van de 3RO aan de ZSM-tafels en Veiligheidshuizen

€ 1,3 mln. nabetaling als gevolg van de afrekening van de subsidies 2014.

De overige mutaties betreffen diverse kleinere posten (€ 0,6 mln.).

Daarnaast is er € 4,5 mln. minder uitgegeven als gevolg van het overhevelen van de bekostiging van gedragsinterventies naar de Dienst Justitiële Inrichtingen

Vraag 205. Hoe wordt bij mensenhandelzaken door OM en politie rekening gehouden met privacy en wensen van een slachtoffer met betrekking tot bijvoorbeeld het betrekken van de omgeving bij een strafrechtelijk onderzoek?

In mensenhandelonderzoeken neemt slachtofferzorg een centrale plaats in. Onverminderd de rechten van de verdediging dienen het OM en de opsporingsdiensten er zorg voor te dragen dat secundaire victimisatie van het slachtoffer wordt voorkomen. Slachtoffers worden correct bejegend en met aandacht voor hun specifieke situatie. Slachtoffers worden ondersteund tijdens de rechtsgang, bijvoorbeeld bij het verkrijgen van een schadevergoeding. En in veel gevallen wordt er een zaakscoördinator gekoppeld aan een mensenhandelzaak. De zaakscoördinator ondersteunt slachtoffers en/of nabestaanden bij het uitoefenen van hun rechten tijdens het gehele strafproces, waarbij men probeert maatwerk te leveren vanaf het eerste contact van het slachtoffer met het OM. Zo dient vermeden te worden dat visueel contact plaatsvindt tussen slachtoffer en verdachte en dat het slachtoffer als getuige moet optreden tijdens een openbare zitting. Daarnaast dient bijvoorbeeld ook voorkomen te worden dat tijdens zittingen of verhoren nodeloos (door de verdediging) vragen over het privéleven van het slachtoffer worden gesteld. Het OM werkt in de slachtofferzorg nauw samen met andere partners in de keten: politie, zittende magistratuur, Slachtofferhulp Nederland (SHN), bestuur en het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

Vraag 206. Zijn de achterstanden bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven inmiddels weggewerkt? Zo nee, hoe groot is deze achterstand nog?

De achterstanden bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven zijn inmiddels weggewerkt.

Vraag 207. Kunt u een verklaring geven voor het feit dat de apparaatskosten voor de Raad voor de Kinderbescherming bijna 12 mln. hoger uitvallen dan begroot terwijl vrijwel alle productiegegevens lager uitvallen dan voorzien? Zijn deze constateringen niet tegenstrijdig?

De hogere apparaatskosten voor de Raad voor de Kinderbescherming zijn veroorzaakt door de incidentele activiteiten in het kader van het verbeterplan financieel beheer alsmede het project dienstverlening ICT-kantoorautomatisering. De incidentele meeruitgaven werden per saldo niet volledig gecompenseerd door de lagere productiegegevens.

Vraag 208. Aan wie is de betaling van 653.000 euro onder de post programma-uitgaven Bureaus Jeugdzorg (BJZ) – Jeugdbescherming gedaan? Wat is de reden voor deze nabetaling?

Aan Bureau Jeugdzorg Amsterdam is in het kader van de eindafrekening € 500.000. aan subsidie betaald ten behoeve van innovatie en vernieuwing in de jeugdbescherming (de zogenaamde «Vliegwiel-projecten») en aan 3 instellingen is € 153.000 aan projectsubsidies uitgekeerd.

Vraag 209. Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten van de evaluatie van de pilot nieuwe werkwijze perspectiefplannen?

In het najaar van 2016 zal uw Kamer geïnformeerd worden over de voortgang rond om het verkenningstraject invulling vrijheidsbeneming justitiële jeugd. In deze brief wordt ook de evaluatie van deze nieuwe werkwijze meegenomen.

Vraag 210. Kunt u aangeven hoe het komt dat het percentage jeugdigen waarvan binnen drie weken na instroom in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) een eerste perspectiefplan gereed is gedaald is van 80% in 2014 naar 67% in 2015? Hoe komt het dat dit gerealiseerde percentage in 2015 bovendien zo afwijkt van de prognose van 85%? Wat zijn hiervan de gevolgen voor jeugdige delinquenten en hun ouders?

Dit percentage is een gemiddelde van alle JJI’s. In 2015 is dit gemiddelde gedaald ten opzichte van 2014. Dit is met name veroorzaakt door de daling van de percentages «gereed» bij de samengevoegde Rijks-JJI. Het plan is wel binnen die tijd besproken met de jeugdige en het plan is dan op alle onderdelen gevuld met informatie, echter niet in het systeem gereed gemeld. De reden is dus toe te schrijven aan de latere gereedmelding in het systeem en heeft geen gevolgen voor de jeugdigen en hun ouders, omdat het plan binnen 3 weken wel is opgesteld.

Sinds het najaar 2015 is een pilot gestart met het leveren van verblijfsinformatie van de eerste dagen verblijf in de JJI aan de Raad voor de Kinderbescherming. Deze pilot komt voort uit het verzoek van ZM en OM om concrete verblijfsinformatie uit de JJI. Dit raadkamerformat wordt door de JJI ingevuld en door de Raad voor de Kinderbescherming meegenomen in het advies aan de Raadkamer. De termijn van drie weken, waarin een eerste plan gereed moet zijn, en die vooral op het proces binnen de inrichting betrekking heeft, is daardoor minder relevant geworden. Bij landelijke uitrol (naar verwachting in 2017) van dit raadkamerformat zal ook gekeken worden naar aanpassing van deze termijn.

Vraag 211. Kunt u een verklaring geven voor de daling van 90% in 2014 naar 83% in 2015 van het percentage jongeren dat bij uitstroom JJI beschikt over een dagbesteding? En hoe komt het dat dit gerealiseerde percentage zo afwijkt van de prognose voor 2015 van 90%? Wat zijn hiervan de consequenties voor jeugdige delinquenten en hun ouders?

In 2015 was het percentage jeugdigen dat beschikte over een dagbesteding 93%.

Abusievelijk is in de verantwoording een foutief percentage opgenomen. In werkelijkheid heeft zich dus juist een lichte stijging voorgedaan.

Jongeren die niet over een dagbesteding beschikken, hebben wel altijd een woonplek en/of zijn overgedragen aan een ketenpartner bij uitstroom.

Vraag 212 en 213 (zijn gelijk). Hoeveel vrijwilligers hebben zich sinds augustus 2015 bij een van de verschillende instanties die zich met vluchtelingen bezig houden aangemeld?

In reactie op de hoge instroom van asielzoekers in 2015 hebben zich zeer veel vrijwilligers gemeld bij diverse maatschappelijke organisaties en instanties die werkzaam zijn op verschillende terreinen, vanuit verschillende rollen en verantwoordelijkheden. Hierbij kan naast het COA worden gedacht aan bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk Nederland, het Rode Kruis maar ook religieuze instellingen en kleine lokale en particuliere initiatieven.

Vraag 214. Hoeveel mensen zijn uitgezet en naar welke landen?

In 2015 heeft de DT&V in totaal ongeveer 1.850 vreemdelingen gedwongen uit Nederland laten vertrekken. De top 10 van landen waar deze vreemdelingen naartoe vertrokken zijn ziet er als volgt uit:

Land:

Aantal vreemdelingen:

Albanië

240

Suriname

180

Duitsland

120

Italië

120

Spanje

90

Polen

90

België

70

Frankrijk

60

Nigeria

60

Armenië

50

Overig

780

Bron: DTenV, afgerond op tientallen

Vraag 215. In hoeveel uitzettingen is geweld gebruikt en welk type geweld?

Bij diverse vormen van uitzettingen van vreemdelingen heeft de KMar de bevoegdheid om in het geval van fysieke tegenstand proportioneel gebruik te maken van aanhouding en zelfverdedigingsvaardigheden die gehanteerd worden door zowel de politie als de KMar. In 2015 is dit in 530 gevallen gebeurd, waarbij in 60 gevallen gebruik is gemaakt van hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een bodycuff, beenband of tie-rap.

Bron: KMar, afgerond op tientallen

Vraag 216. Hoeveel mensen hebben er in vreemdelingendetentie gezeten?

De instroom in vreemdelingendetentie over heel 2015 was 2310 personen.

De uitstroom uit vreemdelingendetentie over heel 2015 was 2460 personen.

Op peildatum 31 dec. 2015 zaten er 240 personen in vreemdelingendetentie.

Bron: DJI, afgerond op tientallen

Vraag 217. Hoe lang zaten mensen gemiddeld in vreemdelingendetentie?

De gemiddelde doorlooptijd bij uitstroom van vreemdelingen in vreemdelingendetentie inclusief kinderen in 2015 was ongeveer 52 dagen.

Bron: DJI

Vraag 218. Hoeveel kinderen zijn uitgezet en naar welke landen?

Van de 1.850 vreemdelingen die de DT&V in 2015 gedwongen uit Nederland heeft laten vertrekken, waren ongeveer 110 vreemdelingen op het moment van het vertrek jonger dan 18 jaar. De top 10* van landen waar deze minderjarige vreemdelingen naartoe zijn vertrokken ziet er als volgt uit:

Land:

Aantal vreemdelingen jonger dan 18 jaar

Armenië

20

Nigeria

20

Servië

10

Italië

10

Spanje

10

Suriname

10

Russische Federatie

10

Duitsland

10

Kosovo

<10

Albanië

<10

Pakistan

<10

België

<10

Litouwen

<10

Overig

20

* Betreft 13 landen omdat voor een aantal landen geldt dat er evenveel minderjarigen naartoe zijn vertrokken.

Bron: DTenV, afgerond op tientallen

Vraag 219. Hoeveel kinderen hebben er het afgelopen jaar in vreemdelingendetentie gezeten?

In 2015 hebben 140 kinderen in vreemdelingenbewaring gezeten, waarvan ongeveer 10 AMVs in de GGV.

Bron DJI, afgerond op tientallen

Vraag 220. Hoe lang zaten kinderen gemiddeld in vreemdelingendetentie?

De gemiddelde verblijfsduur van kinderen in gezinsverband in de GGV was ongeveer 7 dagen. De gemiddelde verblijfsduur van de AMVs in de GGV was ongeveer 16 dagen.

Bron DJI

Vraag 221. Hoe vaak heeft een rechter geoordeeld dat mensen onterecht in vreemdelingendetentie zaten?

De rechtbanken hebben naar aanleiding van c.a. 560 beroepschriften geoordeeld dat de vreemdelingendetentie onrechtmatig was en dat de bewaring moest worden opgeheven. Omdat de vreemdeling niet alleen tegen het opleggen van deze maatregel een beroepschrift kan indienen, maar ook tijdens het verloop van de vreemdelingendetentie wederom een beroepschrift kan indienen tegen de voortduring van de vreemdelingendetentie, betekent dit niet dat de vreemdelingendetentie bij een gegrondverklaring vanaf het begin onrechtmatig was.

Vraag 222. Hoeveel schadevergoeding voor onterechte vreemdelingendetentie heeft de Staat moeten betalen?

Over deze specifieke schadevergoedingen zijn geen gegevens beschikbaar uit de financiële administratie van de IND omdat de grondslag voor de uitbetaalde schadevergoeding niet separaat wordt geadministreerd.

Vraag 223. Hoeveel mensen hebben na vreemdelingendetentie een beroep gedaan op psychische zorg?

Deze gegevens worden niet bijgehouden in de geautomatiseerde systemen van de vreemdelingenketen.

Vraag 224. Hoeveel vergunningen heeft de Staatssecretaris op basis van zijn discretionaire bevoegdheid verleend?

Sinds zijn aantreden op 20 maart 2015 tot heden heeft de Staatssecretaris in 110 gevallen gebruik gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid (in 2015: 70 en in 2016 tot en met 30 april 2016: 40).

Vraag 225. Hoeveel mensen hebben op basis van de buitenschuldregeling een vergunning gekregen.

In 2013 werden 25 vergunningen verleend. In 2014 ging het om 30 vergunningen.

In 2015 werden 10 vergunningen verleend.

Deze aantallen zijn afgerond op 5-tallen en zijn inclusief behandelde bezwaarschriften. Ze zijn gegenereerd uit het nieuwe datawarehouse van de IND waaruit de cijfers vanaf 2013 kunnen worden gegenereerd.

Vraag 226, 227 en 228. Hoeveel niet-uitzetbare 1F-ers zijn er in Nederland? Hoeveel niet-uitzetbare 1F-ers zijn vervolgd? Hoeveel niet-uitzetbare 1F-ers zijn er veroordeeld?

Eind 2015 bedroeg het aantal vreemdelingendossiers in de werkvoorraad van de DT&V

waarbij sprake was van artikel 1F Vlv én niet verwijderbaarheid vanwege artikel 3

van het EVRM ongeveer 80. In 2015 zijn er geen 1Fers vervolgd in Nederland. Ook zijn er in 2015 geen 1Fers veroordeeld in Nederland.

Vraag 229. Hoeveel niet-uitzetbare 1F-ers wonen er in COA-huisvesting?

Deze cijfermatige informatie is niet uit de verschillende systemen te halen. Indien er sprake is van een 1F-tegenwerping rust op de vreemdeling een vertrekplicht en vervalt het recht op sociale voorzieningen en verblijf bij COA.

Bron: COA

Vraag 230. Hoeveel kinderen bevinden zich momenteel nog in de kinderpardonprocedure?

Op 30 april 2016 zijn er nog 100 zaken in behandeling, waarvan het merendeel in 2016 is ingediend. Bij al deze zaken zijn kinderen en hun gezinsleden betrokken.

Bron IND, afgerond op tientallen

Vraag 231.Hoeveel is er in totaal door de IND aan bestuurlijke boetes opgelegd en om welke redenen?

In 2015 is € 54.600 aan bestuurlijke boetes opgelegd door de IND.

De redenen voor het opleggen zijn:

  • overtreden zorgplicht,

  • overtreden informatieplicht.

Vraag 232. Hoe vaak zijn er door de IND bestuurlijke boetes aan au pair-bureaus opgelegd en om welke redenen?

In totaal zijn in 2015 4 bestuurlijke boetes opgelegd aan au-pair bureaus. De redenen hiervoor zijn:

  • overtreden zorgplicht,

  • overtreden informatieplicht.

Vraag 233. Hoe vaak zijn au pair-bureaus na een bestuurlijke boete van de IND failliet gegaan?

Op dit moment zijn er bij de IND geen signalen ontvangen dat au-pairbureaus na oplegging van de boete failliet zijn gegaan.

Vraag 234. Blijft u de oplopende kosten voor eerstejaarsopvang uit ODA-gelden betalen?

Kosten die gemoeid zijn met het eerstejaarsopvang van asielzoekers worden, volgens de OESO/DAC-criteria, toegerekend aan ODA.

Vraag 235. Waarom worden de kosten voor eerstejaarsopvang uit ODA-gelden betaald? Is dat ontwikkelingssamenwerking?

Binnen de OESO-DAC is afgesproken dat donorlanden die binnen eigen landgrenzen asielzoekers uit ontwikkelingslanden opvangen, de hiervoor gemaakte kosten gedurende de eerste twaalf maanden van hun verblijf als Official Development Assistance (ODA)-uitgaven kunnen meetellen.

Vraag 236. Waarom worden de kosten voor eerstejaarsopvang uit ODA-gelden betaald en de kosten voor de daarop volgende jaren niet?

De OESO/DAC-criteria staan toe dat de kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers worden toegerekend aan ODA. De criteria staan niet toe dat de kosten voor de daarop volgende jaren worden toegerekend. Het kabinet volgt de OESO/DAC-criteria en dekt daarom geen kosten voor opvang na het eerste jaar uit ODA-gelden.

Vraag 237. Hoeveel nieuwe medewerkers zijn er in 2015 bij het COA aangenomen?

In 2015 zijn er 633 nieuwe medewerkers in dienst gekomen bij het COA. Uitzendkrachten, stagiaires, vrijwilligers e.d. zijn niet meegeteld.

Vraag 238. Hoeveel van de nieuwe medewerkers van het COA hebben een tijdelijk contract?

Van de 633 medewerkers die in dienst kwamen bij het COA in 2015 hebben 520 personen een tijdelijk contract.

Vraag 239. Wat is de reden dat het aantal vreemdelingen dat is vertrokken is achtergebleven?

De asielinstroom is sterk gestegen, maar mede vanwege de samenstelling van de asielinstroom, (veel kansrijke aanvragen, zoals Syriërs) is de instroom van vreemdelingen in het terugkeerproces van de DT&V in 2015 vrijwel gelijk gebleven ten opzichte van het jaar daarvoor (+1%). Het effect van de hoge instroom in de Vreemdelingenketen heeft zich in 2015 derhalve niet merkbaar voorgedaan bij de DT&V die zich achteraan in de keten bevindt. De uitstroom van vertrekzaken bij de DT&V was in 2015 overigens wel 4% hoger dan in 2014.

Vraag 240.Hoeveel vluchten zijn geannuleerd in het kader van gedwongen vertrek en hoe verhoudt dit zich tot eerdere jaren?

In 2015 zijn ongeveer 1.230 van de 3.160 door de DT&V geboekte vluchten geannuleerd.

In 2014 betrof dit 1.380 van de 3.490 geboekte vluchten en in 2013 ging het om 1.330 van de 4.130 geboekte vluchten.

Dit betreft overigens het totaal aantal door de DT&V geboekte vluchten en annuleringen: het is niet mogelijk om een uitsplitsing te maken naar geboekte vluchten ten behoeve van gedwongen en zelfstandig vertrek. Het feit dat een vlucht is geannuleerd betekent niet dat de betreffende vreemdeling Nederland niet aantoonbaar heeft verlaten.

Vraag 241. Is het waar dat de taakstellingen op de uitvoeringsorganisaties en agentschappen (zoals het OM, DJI, IND en NFI) vaak nog bovenop eerdere taakstellingen of «efficiencyslagen» zijn gekomen van het vorige kabinet? Kan inzichtelijk worden gemaakt, voor alle uitvoeringsorganisaties, agentschappen en zelfstandige bestuursorganen, hoeveel hierop de afgelopen jaren (sinds 2010) is bezuinigd?

Het is correct dat dat er naast de taakstellingen van dit kabinet er ook nog taakstellingen zijn waartoe door een vorig kabinet is besloten. Hieronder treft u voor de in tabel 91.3 genoemde organisaties de efficiencytaakstellingen aan waartoe vanaf 2010 door het kabinet is besloten.

 

Regeerakkoord Rutte I

Begrotingsakkoord 2013

regeerakkoord Rutte II

OM

27,4

5,3

51,5

Raad voor de Kinderbescherming

9,0

1,3

14,6

Rechtspraak (incl. Hoge Raad)

31,2

7,4

92,2

DJI

114,6

17,2

90,0

IND

16,6

2,2

28,7

NFI

3,3

0,6

5,7

Dienst Justis

1,0

0,1

1,1

CJIB

0,5

1,6

COA

16,6

2,5

7,1

AP

0,4

 

0,7

Bureau Financieel Toezicht

   

0,2

College voor de rechten van de mens

0,3

 

0,6

Politieacademie / Nationale Politie

10,5

29,7

9,6

IFV

1)

1)

2,2

Raad voor Rechtsbijstand

1,3

2,8

1,9

X Noot
1)

Het instituut Fysieke Veiligheid is in zijn huidige vorm ontstaan na een reorganisatie in 2012

Vraag 242. Gelet op de omvang van de taakstelling die organisaties als het OM, de rechtspraak en DJI nog te wachten staat, hoe wordt beoordeeld en gemonitord óf het doorzetten van deze bezuiniging nog verantwoord is, en ten koste waarvan dit gaat?

De taakstelling die wordt genoemd op p.98 betreft de efficiencytaakstelling uit het regeerakkoord van het kabinet Rutte II. Alle betrokken organisaties hebben aan uw Kamer uiteengezet hoe deze taakstelling van invulling wordt voorzien, hiernaar wordt ook verwezen op p.98. Daarbij is er rekening mee gehouden dat de geldende beleidsvoornemens binnen de budgettaire kaders kunnen worden gerealiseerd.

Vraag 243. Voor de sui generis organisaties (rechtspraak en politie) is de facto nog geen volledige analyse beschikbaar. Wanneer is deze er wel?

Voor de sui generis organisaties (rechtspraak en politie) is dit nog niet afgerond. Hier wordt verder aan gewerkt.

Vraag 244. Waarom worden subsidie- en bijdrage-ontvangende organisaties in de rechtspraak, waaronder de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak tussentijds gekort, terwijl er sprake is van afwezigheid c.q. onvolledigheid van een risicoanalyse voor respectievelijk bijdrage-ontvangende organisaties en subsidie-ontvangende organisaties in de rechtspraak?

In het jaar 2015 is er geen sprake van een korting op de subsidie- en bijdrage-ontvangende organisaties in de rechtspraak, ook niet voor wat betreft de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR). In 2015 heeft de NVvR een bedrag van € 793.000 aan subsidie ontvangen.

De subsidie van NVvR wordt de komende jaren wel afgebouwd. De financiële problematiek waarmee mijn ministerie te kampen heeft, dwingt mij tot het maken van scherpe keuzes. Een aantal niet-wettelijke subsidierelaties van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waaronder die aan de NVvR, heb ik daarom moeten herzien.

Zowel voor de NVvR als voor Rechtspraak is er overigens sprake van een uitgevoerde risicoanalyse. De risicoanalyse van de Raad voor de rechtspraak is opgenomen in het jaarplan van de Rechtspraak.

Vraag 245. Kan worden aangegeven hoe de egalisatiereserve en het eigen vermogen van de rechtspraak zich de komende jaren gaan ontwikkelen? Wordt erkend dat dit twee aparte bedragen zijn, die niet beide zomaar kunnen worden aangewend en gebruikt om tekorten op de rechtspraak te dekken?

Uit het jaarverslag 2015 van de rechtspraak blijkt dat in afwijking van de begroting het eigen vermogen € 24,3 mln. en de egalisatierekening € 41,1 mln. bedraagt.

Een herijking van de ontwikkeling van het eigen vermogen en de egalisatierekening vanwege de herijking van de ontwikkeling van de zaaksaantallen, de realisatie 2015, de prijsonderhandelingen en andere ontwikkelingen zullen in de begroting 2017 worden opgenomen.

Het eigen vermogen is bedoeld om verschillen tussen afgesproken prijzen en gerealiseerde prijzen op te vangen en de egalisatierekening is bedoeld om verschillen tussen gefinancierde productie en gerealiseerde productie op te vangen. In het verleden is vanuit de egalisatierekening ook vooraf (verwachte) productie gefinancierd. Dat is in overleg met de Raad voor de rechtspraak gedaan. De regelgeving staat daaraan niet in de weg.

Vraag 246. Hoeveel geld is er nodig om de komende jaren de digitalisering in het kader van KEI zorgvuldig te realiseren?

De Raad voor de rechtspraak heeft op basis van de meest recente herijking van de business case (december 2014) aangegeven dat de navolgende bedragen nodig (reeds beschikbare bedragen) zijn voor het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI). In de tweede helft van 2016 zal een actualisatie van de business case worden opgeleverd.

bedragen x € 1 mln.

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

structurele kosten

 

€ 2

€ 7

€ 13

€ 8

€ —11

€ –47

€ –54

(incidentele) Investeringen in KEI

13

24

46

50

35

24

10

2

Vraag 247. Wat kost het de Raad voor de rechtspraak om één extra rechter te benoemen?

Een (senior) rechter is volgens de cao Rechterlijke Macht die geldt per 1 januari 2016 ingedeeld in schaal 9, 8 of 7 en verdient bruto per maand tussen de € 5.524 en € 8.416 op basis van een voltijdse aanstelling. Rekening houdend met vakantiegeld, eindejaarsuitkering en werkgeverslasten betekent dat de salariskosten voor 1 rechter voor de rechtspraak ongeveer tussen € 98.000 en € 149.000 per jaar bedragen, afhankelijk van de senioriteit.

Voor de behandeling van zaken vertegenwoordigen de salariskosten van een rechter maar een aspect van de kosten. Een rechter heeft ondersteuning nodig, dient gebruik te maken van de systemen, de huisvesting etc.

Vraag 248. Bij de gerechtshoven zijn er in totaal ruim 4000 zaken minder behandeld dan begroot, wat is hier de verklaring voor?»

Van civielrechtelijke zaken en zaken op het gebied van strafrecht zijn door de gerechtshoven minder zaken afgehandeld dan in de begroting 2015 van V&J was opgenomen (van belastingzaken juist meer).

Civiel recht

Het grootste deel van het verschil in het civiel recht (ongeveer drie kwart) was het gevolg van een geringer aantal zaken dat in hoger beroep voor de rechter werd gebracht dan ten tijde van het maken van de prognose (eind 2013) werd verwacht. Daarnaast zijn bij de gerechtshoven Arnhem-Leeuwarden en ’s-Hertogenbosch in 2015 de werkvoorraden bij de behandeling van civielrechtelijke zaken opgelopen, zoals eerder al aan de kamer is meegedeeld in antwoord op vragen van Kamerlid van Nispen (SP)9. Dit verklaart ongeveer een kwart van het verschil. De hoven hebben maatregelen getroffen om deze problematiek op te lossen.

Strafrecht

Een deel van het verschil valt te verklaren uit het feit dat er een geringer aantal strafzaken werd aangebracht dan vooraf werd verwacht: er was in 2015 sprake van een lichte instroomafname met 1% tot 2%, waar ten tijde van de prognose (eind 2013) een lichte stijging met 1% tot 2% werd verwacht. Daarnaast zijn bij de hoven, met uitzondering van hof Den Haag, in 2015 de werkvoorraden strafzaken met circa 5% van het instroomvolume toegenomen. Het gaat daarbij om de behandeling van ter zitting gebrachte zaken, de behandeling van raadkamerzaken en het uitwerken van zaken omdat in cassatie is gegaan. De oorzaken waren divers en verschilden per hof.

Vraag. 249 en 250. Wat kost het om ook bij verkeersboetes onder de 225 euro standaard een betalingsregeling aan te bieden? Wat kost het om bij verkeersboetes onder de 225 euro een betalingsregeling mogelijk te maken indien mensen aantonen dat zij als alleenstaande een fiscaal jaarinkomen hebben van minder dan € 26.000 of als gehuwde of samenwoner een fiscaal jaarinkomen hebben van minder dan € 36.800?

Op dit moment kan geen antwoord worden gegeven op deze vragen, omdat hiernaar geen onderzoek is gedaan. Uit eerder onderzoek is naar voren gekomen dat burgers behoefte hebben om Wahv-sancties vanaf 225 euro in termijnen te betalen (Kamerstuk 29 279, nr. 212). Om die reden is (enkel) onderzocht wat het kost om dit mogelijk te maken.

Sinds 1 juli 2015 is het mogelijk om Wahv-sancties vanaf 225 euro in termijnen te betalen. Naast deze algemene mogelijkheid van betaling in termijnen is voorzien dat op beleidsmatige gronden ook in uitzonderingsgevallen maatwerk kan worden geboden wanneer niet wordt voldaan aan het grensbedrag van 225 euro.

De effecten van het doorgevoerde beleid volg ik nauwlettend en ik pas- waar nodig – mijn beleid aan op nieuwe ontwikkelingen.

Vraag 251. Welke financiële consequenties hebben leegstaande gebouwen door de sluiting van gevangenissen voor de begroting van Veiligheid en Justitie en de begroting van Wonen en Rijksdienst?

Indien een leegstaand gebouw nog niet is afgestoten door DJI, betaalt DJI een gebruiksvergoeding aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). De begroting van het Ministerie van Wonen en Rijksdienst krijgt opbrengsten en de begroting van Veiligheid en Justitie draagt de kosten.

Als het huurcontract van een leegstaand pand door DJI wordt beëindigd, betaalt DJI de boekwaarde van het pand aan het RVB (inclusief de kosten voor drie jaar leegstandsbeheer). Deze frictiekosten komen ten laste van de begroting van Veiligheid en Justitie; de opbrengsten komen ten gunste van Wonen en Rijksdienst. Voor de kosten die DJI heeft gemaakt als gevolg van sluiting van inrichtingen volgens het Masterplan DJI 2013–2018 (Kamerstuk 24 587, nr. 535), zijn incidentele middelen toegevoegd aan de begroting van Veiligheid en Justitie (begroting Veiligheid en Justitie 2015, Kamerstuk 34 000 VI, nr. 2, blz. 90/91).

Indien door DJI afgekochte panden door het RVB worden verkocht, krijgt DJI conform de motie Van der Steur (Kamerstuk 24 587, nr. 542) de netto opbrengst.

Vraag 252. Kan uitgebreider dan in het jaarverslag wordt gedaan, uitgelegd worden wat «zaagtandmiddelen» nu precies zijn? Wat zijn de redenen dat deze «zaagtandmiddelen» worden teruggestort? Wat betekent dit voor de panden van DJI dan wel Veiligheid en Justitie, dat het Rijksvastgoedbedrijf minder onderhoud heeft gepleegd? Waarvoor kunnen deze teruggestorte «zaagtandmiddelen» gebruikt worden?

Het begrip «zaagtandmiddelen» komt uit het oude rijkshuisvestingsstelsel. Na afloop van de afschrijvingstermijn van een investering daalt de te betalen gebruiksvergoeding. Daartegenover zijn nieuwe investeringen nodig als gevolg van de levensduur en slijtage van de gebouwelijke voorzieningen en installaties. De gebruiksvergoedingen zijn vanaf 1-1-2014 bevroren, om schommelingen in de te betalen gebruiksvergoeding te voorkomen. Het verschil tussen de (bevroren) gebruiksvergoeding en een gebruiksvergoeding waarbij wel rekening wordt gehouden met de aflossing, wordt ook wel aangeduid als «zaagtandmiddelen».

Aan de teruggestorte zaagtandmiddelen zijn overeenkomstige inspanningen gekoppeld voor de noodzakelijk te plegen investeringen in beheer en onderhoud van de (DJI) panden, zodat alle bestaande gebouwelijke voorzieningen, zoals beveiligingsinstallaties, goed blijven functioneren. Deze zaagtandmiddelen, die voor de jaren 2014 en 2015 besloten lagen in «bevroren» gebruiksvergoedingen, zijn over deze jaren vrijwel volledig teruggestort naar Veiligheid en Justitie. Dit betekent niet dat het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) minder onderhoud heeft gepleegd aan de panden van DJI dan wel Veiligheid en Justitie; het beheer en onderhoud van de panden door het RVB is ook in deze periode gecontinueerd. Er wordt pas tot betaling overgegaan nadat de investeringen/onderhoud feitelijk zijn opgeleverd. De feitelijke oplevering vindt later plaats dan de opdracht tot onderhoud. Het fenomeen zaagtandmiddelen zal met de voorziene invoering van een nieuw huisvestingsstelsel voor specialties per 1-1-2017 niet meer bestaan, vanwege het wegvallen van een bevroren gebruiksvergoeding.

Vraag 253. Van de tbs-capaciteit was in 2015 gemiddeld 8,8% niet bezet. Wat is hiervan de reden? Is dit gedaald of gestegen ten opzichte van eerdere jaren?

Voor de bezetting van de Forensisch Psychiatrische Centra wordt – evenals bij het gevangeniswezen – een capaciteitsmarge gehanteerd van 8,7% conform de vastgestelde capaciteitsbehoefte volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) (Verantwoording Veiligheid en Justitie 2015, blz. 127 en 128). Deze marge is noodzakelijk om fluctuaties in het aanbod van ter beschikking gestelden op te vangen, en omdat niet elke ter beschikking gestelde op elke vrije plaats in een FPC kan worden ondergebracht (behandel- en beveiligingsbehoefte, ziektebeeld etc.) Bij de capaciteitsplanning wordt rekening gehouden met deze marge. De bezettingsnorm bedraagt derhalve 91,3%. De bezetting in de FPC’s beweegt zich in de afgelopen jaren rondom deze norm (2013: 92%, 2014: 89,6%, 2015: 91,2%, Verantwoording Veiligheid en Justitie 2015, blz. 128).

Vraag 254 en 255. Hoeveel nieuwe medewerkers zijn er in 2015 bij de IND aangenomen? Hoeveel van de nieuwe medewerkers bij de IND hebben een tijdelijk contract?

Het aantal IND medewerkers is in 2015 per saldo toegenomen met 288. Dat is als volgt opgedeeld naar ambtelijk personeel en externe inhuur.

Ambtelijk personeel

In 2015 is de ambtelijke capaciteit per saldo gedaald met 17 medewerkers (instroom nieuwe medewerkers = 96; uitstroom medewerkers = 113).

Externe inhuur

In 2015 is de externe inhuur per saldo toegenomen met 305 medewerkers. Van 627 medewerkers per 1/1 naar 932 medewerkers per 31/12.

Vraag 256. Onder de bijzondere lasten post is een betaalde schikking opgenomen. Wat voor een schikking is dit?

Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft in 2011 een claim ontvangen van een leverancier aangaande onderlicensering software; er waren meer gebruikers dan aangeschafte licenties. In 2015 is er een schikking met deze leverancier getroffen.

Vraag 257. De kostprijs van een gevangenisstraf is gestegen met € 7,66; welke oorzaak ligt ten grondslag aan deze stijging?

De stijging van de kostprijs tussen realisatie en begroting wordt met name veroorzaakt doordat in de voorcalculatorische kostprijzen de kosten van de interne ICT ontwikkelcapaciteit niet zijn verwerkt. In de nacalculatorische kostprijzen zijn deze kosten wel opgenomen conform afspraak met de eigenaar om een integrale kostprijs te presenteren.

Vraag 258. Waarom is er door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) bijna € 1,5 mln. meer uitgegeven aan externe inhuur? Welke werkzaamheden betroffen het?

Het betreft grotendeels externe inhuur voor incidentele werkzaamheden zoals een aantal werkzaamheden rond de ramp met MH17, werkzaamheden die samenhangen met de reorganisatie en projecten als Hansken. Hansken is een door het NFI ontwikkelde dienst die het de Nationale Politie mogelijk maakt om grote hoeveelheden in beslag genomen digitale data op forensische wijze te doorzoeken. Daarnaast wordt er tijdelijk personeel ingehuurd voor de werkzaamheden voor derden zoals toegestaan volgens artikel 2, lid 2 en lid 3 van de Regeling Taken NFI.

Vraag 259. Hoe komt het dat het NFI een negatief eigen vermogen heeft in 2015 en welke consequenties heeft dit op de bedrijfsvoering?

Het resultaat van het NFI bedroeg in 2015 circa € 3,3 mln. negatief. Dit negatieve resultaat is ten laste van het eigen vermogen gebracht, waarmee een negatief eigen vermogen van € 0,5 mln. is ontstaan. Dit negatieve eigen vermogen is aangevuld tot nihil bij voorjaarsnota uit de extra middelen die het NFI bij begrotingsbrief 2016 heeft ontvangen. Het negatieve resultaat is grotendeels veroorzaakt door de voorziening van circa € 5 mln. die is getroffen ten behoeve van verplichtingen jegens medewerkers die als gevolg van de reorganisatie vrijwillig dan wel verplicht Van Werk Naar Werk-kandidaat zijn of worden. Deze voorziening is getroffen conform de eisen van de Auditdienst Rijk.

Vraag 260. Het negatief eigen vermogen wordt aangevuld met de extra middelen die het NFI bij begrotingsbrief 2016 heeft ontvangen, maar ten koste waarvan? Waarom is dit risico bij de begrotingsbehandeling over 2016 niet met de Tweede Kamer gedeeld?

Het NFI heeft 2015 afgesloten met een negatief resultaat van circa € 3,3 mln. Dit resultaat is grotendeels veroorzaakt door de voorziening van circa € 5 mln. die moest worden getroffen ten behoeve van verplichtingen jegens medewerkers die als gevolg van de reorganisatie vrijwillig dan wel verplicht Van Werk Naar Werk-kandidaat zijn geworden. Het resultaat is ten laste gebracht van het eigen vermogen van het NFI waardoor een negatief eigen vermogen van € 0,5 mln. ontstond.

Omdat deze frictiekosten die samenhangen met de reorganisatie reeds voorzien waren, heb ik u in de begrotingsbrief 2016 (TK34300 VI) reeds geïnformeerd dat: «...in 2016 € 5 mln. ingezet wordt voor benodigde extra capaciteit bij het NFI om forensisch onderzoek uit te (laten) voeren en voor frictiekosten in het kader van de efficiencytaakstelling.» Het negatieve eigen vermogen van het NFI is dan ook bij voorjaarsnota uit deze middelen aangevuld tot nihil.

Vraag 261. De levertijd bij het NFI stond in 2015 flink onder druk. Wat waren daar de redenen van, zijn de onderliggende problemen opgelost en hoe wordt voorkomen dat de levertijd in de toekomst onder druk blijft en komt te staan?

«Tijdens de verbouwing blijft de winkel geopend», is een uitdrukking die het afgelopen jaar van toepassing was op het NFI. Er hebben veel veranderingen plaatsgevonden; het NFI heeft afscheid moeten nemen van collega’s, medewerkers hebben een andere rol gekregen in de organisatie en de organisatiestructuur is veranderd. Dit heeft invloed op mensen en op het werk dat is verzet.

Een combinatie van factoren heeft er daardoor toe geleid dat de levertijd NFI-breed is opgelopen van 14 naar 16 dagen. Inmiddels zijn maatregelen genomen om de capaciteit op sterkte te brengen conform de formatie in de nieuwe organisatie. Tevens heb ik vanaf dit jaar extra budget vrijgemaakt voor forensisch onderzoek om knelpunten in de capaciteit op te vangen. De vraag zal echter altijd groter zijn dan het aanbod en het NFI blijft dan ook met opdrachtgevers in gesprek over de instroom om mogelijke vertraging zoveel als mogelijk te voorkomen.

Vraag 262. Is er, mede in het licht van de aangehouden motie Van Nispen c.s. (Kamerstuk 29 628, nr. 557), al meer duidelijkheid over de effectiviteit van de afspraken in de Service Level Agreement tussen NFI en opsporingsdiensten? Zo nee, wanneer is het onderzoek hiernaar klaar?

Op dinsdag 24 mei 2016 is het eerste rapport met daarin de onderzoeksresultaten van de eerste driejaarlijkse signalering aan mij aangeboden door de expertgroep onder leiding van professor Zouridis. Op korte termijn zend ik de Tweede Kamer het rapport en mijn beleidsreactie.

Vraag 263.Wat wordt er aan gedaan om de externe inhuur binnen de norm te krijgen? Hoe kan het dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) bijna 30% aan externe inhuur nodig heeft, wat gaat hier fout, en hoe wordt dit teruggedrongen?

Voor VenJ in zijn geheel geldt onverkort de norm van maximaal 10%. In 2015 heeft het CJIB deze norm met bijna 20 procentpunt overschreden. Bij sommige organisatieonderdelen is een grotere noodzaak tot flexibiliteit en gelden afwijkende normen. In 2015 is het CJIB binnen deze norm (van € 25 mln.) gebleven. De externe inhuur bij het CJIB dient met name om te anticiperen op fluctuaties in de instroom. Daarnaast wordt een deel tijdelijk extern ingehuurd voor noodzakelijke expertise in het kader van ICT ontwikkeling. De verwachting is dat deze ontwikkeling de komende jaren afneemt. Vanuit de strategische personeelsplanning is ingezet op een daling van de externe inhuur bij ICT door meer vast personeel in dienst te nemen voor structurele ICT-werkzaamheden.


X Noot
1

Zie onder meer Kamerstuk 27 182, nr. 3 en Kamerstuk 27 181 en Kamerstuk 27 182, nr. 55a.

X Noot
2

Kamerstuk 29 279, nr. 323.

X Noot
3

Kamerstuk 29 628, nr. 554 (bijlage Voortgangsbericht vorming nationale politie)

X Noot
4

Volgens de nationale definitie was het Nederlandse inwilligingspercentage op eerste asielaanvragen 73%. Er bestaan verschillen tussen de nationale en internationale definitie die het verschil verklaren.

X Noot
5

Kamerstuk 19 637, nr. 2120.

X Noot
6

Vreemdelingen die onder het reguliere toelatingsbeleid in Nederland willen verblijven, hebben een verblijfsvergunning regulier (VVR) nodig. Het merendeel van de vreemdelingen heeft eerst een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) nodig om Nederland in te reizen. De aanvragen voor MVV en VVR zijn samengevoegd in de procedure voor Toegang en Verblijf (TEV). De vreemdeling of de referent start de TEV-procedure door het indienen van een MVV-aanvraag bij de diplomatieke post in het land van herkomst (de vreemdeling) of bij de IND (de referent). Als de MVV wordt afgegeven, stelt de IND de vreemdeling na inreis in Nederland ambtshalve (zonder aanvraag) in het bezit van een VVR. Niet MVV-plichtige vreemdelingen kunnen Nederland zonder MVV inreizen en hier bij de IND een VVR aanvragen (dus zonder MVV) of de referent kan de aanvraag voor hen indienen voordat de vreemdelingen inreizen.

X Noot
7

Deze cijfers komen uit de Nationale Drug Monitor die ieder jaar aan de Tweede Kamer wordt gezonden.

X Noot
8

Motie van het lid Gerkens c.s. van 24 september 2014, Kamerstuk CVIII, nr. E.

X Noot
9

Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel en Kamerstuk 29 279, nr. 311

Naar boven