6 Passend onderwijs

Aan de orde is het VAO Passend onderwijs (AO d.d. 26/06).

De voorzitter:

Aan de orde is het VAO Passend onderwijs. Een hartelijk woord van welkom aan de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs. Wij hebben zes sprekers van de zijde van de Kamer. De eerste staat reeds te trappelen van ongeduld en dat is de heer Rudmer Heerema van de fractie van de VVD. Het woord is aan hem.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Dit VAO gebruik ik om twee moties in te kunnen dienen. De eerste motie gaat over hoogbegaafde kinderen. In het AO zat wat licht tussen wat de minister voor ogen had hoe die kinderen het best ondersteund konden worden en hoe ik dat wil. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat samenwerkingsverbanden heel verschillend omgaan met geïndiceerde hoogbegaafde kinderen;

tevens constaterende dat kinderen met ondersteuningsbehoeften geen extra bijdrage hoeven te betalen, behalve als ze hoogbegaafd zijn, en dat deze extra bijdrage vaak honderden euro's per maand bedraagt;

overwegende dat het niet uit zou moeten maken waar een hoogbegaafd kind woont of het de juiste ondersteuning kan krijgen;

tevens overwegende dat samenwerkingsverbanden niet alleen inzet moeten plegen voor kinderen met een ondersteuningsbehoefte die moeite hebben om mee te komen, maar ook moeten investeren in kinderen die hoogbegaafd zijn;

verzoekt de regering de samenwerkingsverbanden op te dragen om, conform hun taakstelling, ook het passend onderwijs aan hoogbegaafde kinderen te bekostigen, net zoals voor kinderen met andere ondersteuningsbehoeften, en te voorkomen dat voor een dergelijk passend onderwijsaanbod een eigen bijdrage aan ouders gevraagd wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rudmer Heerema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 313 (31497).

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. De tweede motie betreft de samenwerkingsverbanden, waar we veel over hebben gewisseld in het algemeen overleg.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door de vrijheid die gepaard gaat met de Wet passend onderwijs samenwerkingsverbanden een heel verschillend aanbod aan ondersteuning aanbieden;

tevens constaterende dat ouders verhuizen of kinderen bij opa en oma worden ingeschreven om een passend onderwijsaanbod te kunnen krijgen en het voor kinderen dus daadwerkelijk uitmaakt waar ze wonen en onder welk samenwerkingsverband ze vallen of er een passend onderwijsaanbod verzorgd kan worden;

overwegende dat het niet uit zou moeten maken waar een kind woont om de juiste onderwijsondersteuning te krijgen;

tevens overwegende dat er samenwerkingsverbanden zijn die kwalitatief goed werken en er samenwerkingsverbanden zijn die nog een ruime groeipotentie hebben;

verzoekt de regering om bij de evaluatie passend onderwijs in kaart te brengen hoe effectief samenwerkingsverbanden opereren, welke verschillen er tussen samenwerkingsverbanden zijn, onder meer wat betreft aanbod en organisatievorm, en hoe de vereveningsopgave eruitziet ten opzichte van de reserveposities;

verzoekt de regering tevens om daarbij op basis van de evaluatieonderzoeken en de ervaringen met samenwerkingsverbanden te onderzoeken welke verschillende organisatiemogelijkheden er zijn om passend onderwijs zo goed mogelijk vorm te kunnen geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rudmer Heerema en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 314 (31497).

Lekker kort en puntig, maar dat mag, hoor, meneer Heerema. Het woord is aan de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Vorige week stond ik hier en mocht ik meneer Heerema's collega El Yassini complimenteren met zijn debuutroman, maar ik geloof dat de heer Heerema ondertussen ook een aardig stukje geschreven heeft.

Het passend onderwijs zit vast, muurvast. Wij hebben een paar voorstellen om te proberen dat vlot te trekken, in de hoop dat kinderen de zorg en ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. De eerste motie zal de minister niet helemaal onbekend voorkomen. Die is al vaker ingediend. Deze keer is de tekst geïnspireerd op de motie van mijn voorganger Manja Smits uit 2011, die toen al hiervoor waarschuwde.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij de invoering van de Wet passend onderwijs samenwerkingsverbanden zijn vrijgelaten in het formuleren van hun visie op basisondersteuning;

van mening dat het ontbreken van vaste criteria voor basisondersteuning kan leiden tot rechtsongelijkheid tussen regio's en scholen, en tevens leidt tot onduidelijkheid en onzekerheid voor ouders, docenten en leerlingen;

voorts van mening dat het de kwaliteit van onderwijs ten goede komt als het personeel van scholen weet wat er van ze verwacht wordt;

verzoekt de regering om in overleg met ouderorganisaties, samenwerkingsverbanden en leraren te komen tot een formulering van een landelijke norm voor basisondersteuning per schoollocatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint, Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 315 (31497).

De heer Kwint (SP):

We hebben het ook gehad over speciaal onderwijs. Mijn zorg is dat er steeds meer scholen voor speciaal onderwijs verdwijnen. De minister was daar niet bekend mee. Stomtoevallig sprak ik twee dagen later een directeur die zei ook één vestiging te moeten gaan sluiten. Het probleem is dat ze wel verdwijnen maar dat het onmogelijk is om een nieuwe school op te richten. Daarom:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal leerlingen in het speciaal en speciaal basisonderwijs weer toeneemt;

constaterende dat het stichten van nieuwe scholen voor speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs praktisch onmogelijk is gemaakt;

van mening dat het speciaal onderwijs voor een groep leerlingen een uitstekende plek is om passend onderwijs te genieten;

verzoekt de regering de huidige wettelijke belemmeringen en inperkingen voor het oprichten van scholen voor speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs weg te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 316 (31497).

De heer Kwint (SP):

Ten slotte de thuiszitters, in dit geval specifiek een kleine groep thuiszitters in Rotterdam die het slachtoffer dreigen te worden van een politiek steekspel, waar ook ik — hoe zeg je dat netjes? — weinig van snap, en ik word ervoor betaald om dat soort dingen te snappen, laat staan dat het voor die kinderen nog te begrijpen is.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kinderen van Acato in Rotterdam, die eerst merendeels thuiszitters waren, ontzettend geholpen waren met dit initiatief van betrokken ouders;

van mening dat zij niet de dupe mogen worden van een hoogoplopend conflict tussen betrokkenen;

verzoekt de regering de leiding te nemen in de gezamenlijke zoektocht naar een oplossing voor deze kinderen, en de Kamer over de uitkomst van deze zoektocht te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 317 (31497).

Dan mevrouw Westerveld van de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij de invoering van passend onderwijs 152 samenwerkingsverbanden zijn ingesteld die allen een eigen bestuur, raad van toezicht, staf en huisvesting hebben;

overwegende dat onderwijsgeld zo veel mogelijk naar de klas moet gaan en de ondersteuning van leerlingen;

verzoekt de regering in kaart te brengen wat de kosten van samenwerkingsverbanden zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 318 (31497).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat samenwerkingsverbanden gemiddeld hoge financiële reserves aanhouden en volgens de laatste gegevens 238 miljoen euro op de bank hebben;

constaterende dat ook de onderwijsinspectie stelt dat samenwerkingsverbanden onvoldoende in staat zijn om gericht bij te sturen en "in het duister tasten";

overwegende dat dit geld bedoeld is voor zorgleerlingen;

overwegende dat ook scholen financiële reserves aanhouden en daarmee de risico's kunnen dekken;

verzoekt de regering te onderzoeken of het mogelijk is dat samenwerkingsverbanden geen financiële reserves aanhouden door afspraken te maken met de aangesloten scholen of een landelijk reservefonds,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Van den Hul en Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 319 (31497).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel samenwerkingsverbanden goed functioneren, maar andere worden ervaren als een extra bureaucratische bestuurslaag;

overwegende dat ook andere vormen van samenwerking zonder een extra bestuurslaag denkbaar zijn;

verzoekt de regering om te onderzoeken wat de gevolgen zijn van het schrappen van de wettelijke verplichting van de samenwerkingsverbanden;

verzoekt de regering tevens hierbij in te gaan op alternatieve vormen van regionale samenwerking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Kwint en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 320 (31497).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een leerplicht is, maar dat die vaak wordt ondermijnd door vrijstellingen in de wet en er daardoor veel kinderen thuiszitten;

overwegende dat het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap stelt dat iedereen recht heeft op onderwijs;

constaterende dat dit kabinet gaat onderzoeken op welke wijze het leerrecht van kinderen wettelijk kan worden vastgelegd;

verzoekt de regering bij dit onderzoek ook te kijken naar wat nodig is om de wettelijke mogelijkheid tot vrijstelling van de leerplicht te schrappen, en de Kamer voor de eindevaluatie passend onderwijs te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 321 (31497).

Vier moties, dat moeten er meer kunnen zijn!

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dit wordt de vijfde, maar ik had er misschien wel zes kunnen indienen.

De voorzitter:

Ik vrees het ook.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Mijn vijfde motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voornemens is de kwalificatieplicht te verhogen naar 21 jaar;

overwegende dat jongeren niet altijd zijn uitgeleerd, bijvoorbeeld omdat jongeren met een lichamelijke handicap vaak jarenlang school hebben gemist, jongeren met het syndroom van Down ook vaak een spraakachterstand hebben en jongeren met een ernstige meervoudige beperking meer tijd nodig hebben om te leren;

overwegende dat de ontwikkeling van leerlingen centraal moet staan en niet de leeftijd;

verzoekt de regering in de uitwerking van de plannen over de kwalificatieplicht ervoor te zorgen dat deze groep leerlingen ook na hun 21ste onderwijs kan blijven volgen als ze nog niet zijn uitgeleerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 322 (31497).

Dank u wel. Dan mevrouw Van den Hul van de fractie van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Drie moties, te beginnen met het praktijkonderwijs.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het praktijkonderwijs regulier onderwijs is;

constaterende dat het praktijkonderwijs niettemin valt onder de systematiek van het passend onderwijs en dat voor toelating van een kind tot een school voor praktijkonderwijs telkens een toelaatbaarheidsverklaring van een samenwerkingsverband nodig is;

van oordeel dat dit de toeleiding van de betrokken kinderen naar het praktijkonderwijs belast met onnodige bureaucratie;

voorts overwegende dat de aantallen leerlingen bij het praktijkonderwijs al meer dan 20 jaar min of meer gelijk zijn en deze zich meebewegen met de demografische ontwikkelingen, zodat zo'n rem op de groei van praktijkonderwijs ook niet noodzakelijk is gebleken;

verzoekt de regering om het praktijkonderwijs buiten de systematiek van het passend onderwijs te plaatsen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 323 (31497).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Mijn tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de AOb-enquête Vijf jaar passend onderwijs blijkt dat slechts 37% van de leraren aangeeft dat er op de lerarenopleiding aandacht is voor passend onderwijs en dat van die leraren die aangeven dat er aandacht is voor passend onderwijs 92,3% aangeeft dat het hun in minimaal de helft van de gevallen onvoldoende heeft voorbereid op de praktijk van passend onderwijs;

overwegende dat het een voorwaarde is voor echt passend onderwijs dat leraren tijdens hun opleiding goed daarop worden voorbereid;

verzoekt de minister om in overleg te treden met de lerarenopleidingen over hoe passend onderwijs beter geborgd kan worden in het curriculum,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 324 (31497).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

En tot slot.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat elk kind er zeker van moet zijn zich te kunnen ontwikkelen op het niveau dat het beste bij haar of hem past;

overwegende dat het niet goed is voor hun ontwikkeling als deze kinderen dagelijks urenlang moeten reizen naar school en terug;

van oordeel dat niet eenzijdig de beschikbare capaciteit van scholen, maar vooral het belang van het kind doorslaggevend moet zijn;

verzoekt de regering om erop toe te zien dat kinderen met een speciale zorgbehoefte zo veel als redelijkerwijs mogelijk een onderwijsaanbod kunnen krijgen binnen redelijke afstand van huis,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Kwint en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 325 (31497).

Dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Van Meenen van de fractie van D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de gezamenlijke samenwerkingsverbanden in 2017 een positief resultaat boekten van 32 miljoen euro en dit toevoegden aan een ruime reserve;

constaterende dat samenwerkingsverbanden relatief weinig risico lopen en vrijwel geen langlopende verplichtingen hoeven aan te gaan, waardoor ze geen hoge reserves hoeven aan te houden;

overwegende dat dit in schril contrast staat tot de klachten van scholen, leraren, ouders en leerlingen over een gebrek aan ondersteuning in de klas;

overwegende dat deze middelen beter ingezet kunnen worden voor bijvoorbeeld een tijdelijke aanvulling van het extra ondersteuningsbudget op scholen, professionalisering van leraren of het verbeteren van lesmateriaal en leermiddelen;

verzoekt de regering nog dit jaar afspraken te maken met de samenwerkingsverbanden over het zo snel mogelijk inzetten van reserves,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 326 (31497).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in 2020 de eindevaluatie komt van de Wet passend onderwijs;

overwegende dat het van belang is dat alle betrokken partijen integraal kijken wat er nodig is om de resultaten van de evaluatie om te zetten in een gezamenlijke weg naar inclusief onderwijs voor ieder kind;

verzoekt de regering een brede coalitie op te bouwen in ieder geval bestaande uit leraren, schoolleiders, ouders, leerlingen, besturen, gemeenten, kinderopvang en (jeugd)zorg om tot inclusief en goed onderwijs voor ieder kind te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 327 (31497).

Als u twee dagen de hik heeft ...

De heer Van Meenen (D66):

Volgens mij is het nu over.

De voorzitter:

Het is nu over! Dat is mijn invloed. Ik schors voor vijf minuten. Daarna gaan we luisteren naar de minister.

De vergadering wordt van 12.19 uur tot 12.26 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister. Ik beperk de vragen tot de eerste indiener: één vraag per motie.

Minister Slob:

Dank u wel, voorzitter. Ik had even wat tijd nodig om het allemaal te ordenen, want het waren er heel wat. Het gaat ook om een behoorlijk omvangrijk onderwerp. Ik heb in het algemeen overleg aangegeven dat we datgene wat we werkende weg richting de evaluatie kunnen doen, ook zullen oppakken. Maar als het echt om ingrijpende zaken gaat, dan gebruiken we daar de evaluatie voor. Die evaluatie heb ik naar voren gehaald, ook op verzoek van de Kamer. Met die ogen heb ik ook naar de moties gekeken. Alle onderwerpen die langskomen, zijn wat mij betreft bespreekbaar, niet alleen nu maar ook bij de evaluatie. Maar we moeten dat wel op een zorgvuldige manier doen. Vandaar dat ik de moties op de volgende manier zal beoordelen.

Allereerst de motie van de heer Heerema op stuk nr. 313. Hij dacht wat licht te zien tussen mijn beantwoording in het algemeen overleg en datgene wat hij wil vragen. Ik kan deze motie oordeel Kamer geven, omdat het volkomen terecht is dat er ook voor deze kinderen een passend aanbod moet komen. U haalt er nu één categorie uit, maar er zijn natuurlijk nog andere voorbeelden te geven. Maar dit is wel de wijze waarop we daarmee moeten omgaan, dus de motie op stuk nr. 313 krijgt oordeel Kamer.

De motie-Heerema/Westerveld op stuk nr. 314 geef ik ook oordeel Kamer. Deze motie geeft duidelijk aan dat er op basis van de evaluatieonderzoeken en de ervaringen die er zijn — die worden natuurlijk ook bij de evaluatie meegenomen — verder moet worden gekeken. Als de motie op die wijze is geformuleerd, kan ik haar oordeel Kamer geven.

Er is ook een motie van mevrouw Westerveld op dit onderdeel. Ik moet even kijken welke dat was. Het gaat om de motie op stuk nr. 320. Die ontraad ik. Ik doe het op de wijze zoals die hier is geformuleerd. Op deze wijze zullen we bij de evaluatie heel gericht verder spreken over de toekomst van de samenwerkingsverbanden. De motie op stuk nr. 314 geef ik oordeel Kamer en de motie op stuk nr. 320 ontraad ik.

De motie-Kwint c.s. op stuk nr. 315 grijpt behoorlijk diepgaand in in het stelsel, nog voordat we de evaluatie hebben. Die heb ik op verzoek van uw Kamer naar voren gehaald. Het is evident dat we over dit onderwerp, de basisondersteuning, moeten spreken, maar dat doen we wel op basis van de evaluatie die naar ons toe komt. Dat is ook de richting waar ik vanuit het regeerakkoord mee aan het werk ben gegaan. We hebben heel duidelijk aangegeven dat we het stelsel deze regeerperiode overeind zullen houden. Ik heb daarbij heel nadrukkelijk de kanttekening gemaakt dat als je een evaluatie hebt, dat het moment is om heel gericht naar het stelsel en dit soort zaken te kijken. Ik ontraad deze motie, maar ik zeg daar nog een keer bij: bij de evaluatie, die we naar voren hebben gehaald, zal dit onderwerp terugkomen. Het zou bij zo'n groot onderdeel heel onzorgvuldig zijn om dat voorafgaand aan de evaluatie te doen.

De voorzitter:

Eén vraag van de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Volgens mij zou ik de minister alleen maar helpen als hij ons bij de evaluatie meteen al kan laten zien hoe de basisondersteuning eruit gaat zien. Ik snap ook wel dat dat niet in een paar maanden geregeld is. Dat vereist nogal wat overleg. Wat betreft die stelselwijziging: het stelsel van passend onderwijs wordt hiermee niet afgeschaft. Het enige wat we doen, is vastleggen wat in ieder geval op elke school zal moeten gebeuren. Ik vind dat eerlijk gezegd niet zo'n hele grote ingrijpende stelselwijziging.

Minister Slob:

Dit raakt aan de uitgangspunten die zijn geformuleerd bij de start van het passend onderwijs. Toen is daar een bewuste keuze voor gemaakt, omdat we ook af wilden van de oude situatie van normen van bovenaf, labeling enzovoort. We hebben dat dus opengelaten. Je ziet nu dus weer een beweging terug naar hoe het ooit was, wat overigens ook niet echt als een hele aantrekkelijke situatie werd beschouwd. Ik vind die discussie heel legitiem, maar ik vind wel dat we haar op het juiste moment moeten voeren. Ik ontraad deze motie dus echt en zij zal ongetwijfeld terugkomen op een later moment.

De motie op stuk nr. 316 over de oprichting van sbo's — daar hebben we vaker over gesproken — ontraad ik. Die bevriezing is destijds niet voor niets tot stand gekomen, omdat de oprichting van meer scholen voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs niet paste bij de wens voor meer inclusief onderwijs. De inzet binnen het samenwerkingsverband moet zijn: regulier waar het kan en zo mogelijk de juiste ondersteuning bieden. Ik zie geen aanleiding om de wet op dit punt te wijzigen. Ook hiervoor geldt: bij de evaluatie kunnen deze onderdelen altijd weer terugkomen. Maar voor nu ontraad ik deze motie.

De voorzitter:

Eén vraag, de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

De realiteit is nu dat je het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs weer ziet toenemen. Ondertussen verdwijnen er scholen, maar mogen er geen nieuwe scholen worden opgericht. We kunnen toch, net als we dat voor andere scholen doen, gewoon kijken of er behoefte aan is en vervolgens de kans bieden om zo'n school op te richten, als we merken dat er nog steeds vraag, zelfs een groeiende vraag, naar is?

Minister Slob:

De nieuwe instroom betreft vooral wat jongere leerlingen; er is een lichte groei. Nogmaals, we hebben duidelijke redenen gehad, ook vanuit het streven naar meer inclusief onderwijs — daar kom ik zo bij een andere motie, de motie van de heer Van Meenen, nog op terug — om "regulier waar het kan en bijzonder waar het moet" af te spreken. Ik zie geen reden om voordat die evaluatie er is, nu al dergelijke wijzigingen, die best ingrijpend zijn, te laten plaatsvinden. Daarom ontraad ik deze motie.

Voorzitter. De heer Kwint heeft ook de motie op stuk nr. 317 ingediend over een aangelegenheid in Rotterdam rond Acato. Hij weet dat dit om een lokale aangelegenheid gaat en dat het een niet-erkende onderwijsinstelling betreft. Uiteraard volg ik, vanuit mijn positie, de situatie. Mijn ministerie heeft ook nauw contact met de lokale partijen, maar van bovenaf ingrijpen is wat ons betreft echt geen optie. De gemeente heeft ingegrepen, omdat de veiligheid en professionaliteit bij Acato niet kon worden gegarandeerd. De gemeente heeft een alternatief aanbod gecreëerd dat zo goed mogelijk voldoet aan de ondersteuningsbehoefte van deze kwetsbare kinderen. Daar is discussie over, omdat dat niet door iedereen zo wordt ervaren. Maar goed, dat moet wel plaatsvinden op de plek waar het hoort. Nogmaals, ik volg het op afstand en heb zelf de indruk dat men langzaam maar zeker wel tot iets zal komen, maar we moeten de verantwoordelijkheden die daar liggen op de juiste plek laten liggen. Wij denken iets minder centralistisch dan de SP.

Voorzitter. In de motie op stuk nr. 318 wordt verzocht om in kaart te brengen wat de kosten van de samenwerkingsverbanden zijn. Dat kan ik in de vorm van een toezegging doen, maar als u het via een motie wilt, dan kunnen wij dat natuurlijk bij de evaluatie in kaart brengen op basis van jaarrekeningen. Ik geef dus in principe oordeel Kamer, maar als u het vorige week had gevraagd, had ik het gelijk toegezegd.

Voorzitter. Dan de motie op stuk nr. 319 over de reserves. Deze motie zou ik willen ontraden, maar er is een andere motie, die wat mij betreft wel zou kunnen. Dat is de motie op stuk nr. 326 van de heer Van Meenen, die past bij waar we nu mee bezig zijn en die daar een nadere aanscherping van is. Dus op basis van het traject dat nu al loopt rond de reserves, waar de inspectie met signaleringswaardes richting de samenwerkingsverbanden mee bezig is, aangevuld met een nadere precisering in de vorm van de motie van de heer Van Meenen, moet het wel gaan leiden tot het uitgeven van het geld. De motie op stuk nr. 319 ontraad ik dus, en die op stuk nr. 326 geef ik oordeel Kamer.

De voorzitter:

Eén korte vraag van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Het zijn toch echt wel andere moties. Die van mij vraagt om ook eens te onderzoeken of het mogelijk is om het bij samenwerkingsverbanden zo in te richten dat er geen financiële reserve nodig is. Kan de minister daarop ingaan? Waarom zouden we dat niet willen?

Minister Slob:

Op dit moment is de insteek ook dat geld dat beschikbaar wordt gesteld voor zorg aan kinderen, ook daaraan wordt besteed. We zagen dat bij een aantal samenwerkingsverbanden — dat is niet overal de situatie — er reserves ontstonden. Daarom hebben we de opdracht gegeven om gericht met deze samenwerkingsverbanden in gesprek te gaan. Zij moeten ook duidelijk maken waarom ze dat doen. Daarvoor moeten ze ook een heel gericht plan voorleggen aan de inspectie. In dat opzicht loopt dat gewoon al. Uiteindelijk is de doelstelling, vandaar dat ik de motie op stuk nr. 326 oordeel Kamer kon geven, dat geld niet langer op de plank blijft liggen dan strikt noodzakelijk is. Vandaar dat ik op deze wijze deze moties heb beoordeeld. Dus in feite wordt uw motie in het traject dat nu loopt al meegenomen.

De motie op stuk nr. 320 heb ik al ontraden. De motie op stuk nr. 321 ontraad ik ook. Dat is echt een heel vergaand iets wat u hier vraagt. We hebben ook in reactie op het rapport van de heer Dullaert aangegeven dat wij dat voor dit moment veel te ver vinden gaan, maar dat we uiteraard wel weer — ik kom weer terug bij de evaluatie — verder gaan kijken. Maar deze motie in deze vorm kan ik niet ondersteunen, dus ontraad ik haar.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 322 is echt overbodig. We hebben het hier al een aantal keer over gehad. Leerlingen kunnen ook na hun 21ste op het vso blijven als dit past bij hun ontwikkeling. Daar is wel toestemming voor nodig. Er moet dus ook echt gericht gekeken worden naar de betreffende persoon of dit al dan niet de goede plek is. Maar in principe is er gewoon ruimte voor deze leerlingen. Ik vind deze motie dus echt overbodig en daarom ontraad ik haar. Anders gaat het verwarring opleveren, alsof we iets nieuws aan het doen zijn. Daar hebben we gewoon onze afspraken voor.

Voorzitter. Mevrouw Van den Hul heeft op stuk nr. 323 een motie ingediend over het praktijkonderwijs. Die ontraad ik ook. U kent mijn warme hart voor het praktijkonderwijs. Met name in deze dagen worden we verblijd met zulke mooie momenten op deze scholen nu ze hun eigen schooldiploma's krijgen; dat is echt heel bijzonder. Als je het praktijkonderwijs buiten het passend onderwijs gaat plaatsen, ontstaan er — ik noem het toch maar zo, maar het is een wat bestuurlijke manier van redeneren — perverse prikkels die voor niemand goed zijn, ook niet voor het praktijkonderwijs. Dat is de reden dat we het nu op deze manier geregeld hebben. Uiteraard moeten we er altijd naar streven om de administratieve lasten die horen bij het onderdeel zijn van zo'n vorm, waar het maar kan te verminderen. Daar blijven we naar kijken. Maar we vinden het echt ongewenst en ook niet goed als we de weg opgaan om ze daarbuiten te gaan plaatsen. Ik ontraad deze motie dus.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 324 kan ik oordeel Kamer geven. We zullen met de lerarenopleidingen in gesprek gaan. Dit is ook een motie van mevrouw Van den Hul.

De motie op stuk nr. 325 ontraad ik omdat die echt overbodig is. Dit is de regelgeving. Dat het in de praktijk misschien niet altijd overal goed gaat, is iets anders. Daar moeten we gericht naar kijken op basis van de voorbeelden die er zijn. Maar er wordt op toegezien. Dit is de regel zoals we die met elkaar hanteren. Mede naar aanleiding van het algemeen overleg zijn mij wel een paar situaties onder ogen gekomen waarin ouders een andere keuze wilden maken met betrekking tot het speciaal onderwijs. Omdat een school geen ruimte meer had, kwamen de kinderen op een wachtlijst. Maar dan waren er wel andere scholen in de regio aanwezig en had het te maken met de specifieke keuze van ouders. Dan is het vooral van belang om te bezien waarom men dan niet voor die andere school kiest en wat er nodig is om te zorgen dat het vertrouwen van ouders in die school ook op orde is. Maar dit is gewoon de regel. Er wordt op toegezien, dus deze motie is overbodig. Ik ontraad haar.

De voorzitter:

Eén vraag van mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ons zijn toch wel een boel problemen bekend, ook in het toezicht en vervolgens de stap erna, als blijkt dat het niet voldoende handen en voeten krijgt. Dat is lang niet altijd in situaties waarin het een keuze is van ouders; het kan ook echt een capaciteitskwestie zijn, zoals in de motie staat omschreven. Is de minister dan wel bereid om nader in deze casuïstiek te duiken, te kijken waar het wringt en in gesprek te gaan met samenwerkingsverbanden om te kijken wat er nodig is om wel meer onderwijs nabij thuis te bieden?

Minister Slob:

We zijn altijd bereid om heel specifiek naar situaties te kijken. Ik gaf net ook al aan welke situaties we in ieder geval hebben aangetroffen. Dat had te maken met de keuze van ouders voor een bepaalde school, die inderdaad aan zijn grens zat. Toen kwam men op een wachtlijst terecht. Maar er waren wel andere scholen die het aanbod konden bieden, ook in die regio, waar men geen gebruik van wilde maken. Dan moeten we daar ook heel gericht naar kijken. Deze motie is zo generiek, dat ik die ontraad. Maar als u daar voorbeelden van heeft, heeft u altijd de ruimte om die met ons te delen. Ik vind dat bij een onderwerp als dit ook passend. Ik zeg vaak: geef de rugnummers maar; dan kijken we er ook specifiek naar. Dat is een open uitnodiging aan iedereen, waar dat nodig is.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 327.

Minister Slob:

De motie op stuk nr. 326 had ik al oordeel Kamer gegeven.

De motie op stuk nr. 327 geeft in feite aan wat de situatie is. We hebben aan het begin van het passend onderwijs gezegd: regulier is de regel, maar we houden ook ruimte voor het speciaal onderwijs. Het is dus: regulier waar het kan, speciaal waar het moet. Het is logisch dat we daar op het moment dat er een evaluatie is ook weer met alle betrokken partijen naar gaan kijken. Dat moeten we dan wel doen met de zorg- en onderwijspartijen. Ik zie ook de kinderopvang erbij staan. Dat is geen onderdeel van passend onderwijs, dus die zou ik eruit willen halen. We willen met elkaar bekijken hoe we naar de toekomst toe de goede keuzes kunnen maken in het kader van inclusief onderwijs en wat de evaluaties ons opleveren. Ik ben bereid dat te doen. Als ik de motie op die manier mag lezen, dan geef ik haar oordeel Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel. Dank aan de minister voor zijn aanwezigheid. Fijn dat u bij ons was. Tot zover dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Vannacht stemmen wij over de moties die zojuist zijn ingediend. Ik schors tot 13.15 uur. Dan beginnen we eerst even met de commissie voor de Geloofsbrieven. Dat duurt op z'n hoogst één minuut. Daarna hebben wij de stemmingen en daarna hebben wij de regeling van werkzaamheden. Om 13.15 uur hebben we dus eerst de commissie voor de Geloofsbrieven, dan de stemmingen en dan de regeling van werkzaamheden, en dan gaan we door met ons reguliere programma.

De vergadering wordt van 12.42 uur tot 13.30 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Naar boven