2 Vragenuur: Vragen Recourt

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Recourt aan de minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat het manipuleren van verkeersgegevens van mobiele telefonie strafvervolging en privacy ernstig kan schaden.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. In Nederland zijn we wereldkampioen tappen door politie en justitie, het afluisteren van verdachten. Dat kan noodzakelijk zijn, maar ik heb al eerder aan deze minister gevraagd of we dat niet minder kunnen doen, of er geen alternatieven zijn. Ik ben in die vraag gesterkt door het bericht gisteren op nu.nl. Journalist Brenno de Winter heeft een voor mij nieuw fenomeen blootgelegd. Dat fenomeen heeft spoofen. Aan de hand van een heel concreet voorbeeld zal ik duidelijk maken wat spoofen is. Straks krijgt de minister wellicht een sms met als afzender Fred Teeven, waarin staat dat hij de vragen van het lid Recourt waardeloos heeft beantwoord. Dat bericht blijkt echter helemaal niet van Fred Teeven te zijn, maar van iemand anders. Door middel van spoofen kan je onder een andere identiteit je verkeersgegevens, je naam, je telefoonnummer en de plaats van waaruit je belt, manipuleren.

Het voorbeeld dat ik heb gegeven, is een onschuldig voorbeeld. Het kan natuurlijk veel verder gaan. Ik denk in dit verband bijvoorbeeld aan het bedreigen van een ander onder de naam van iemand anders. Die kan zelfs strafrechtelijk vervolgd worden of in voorlopige hechtenis worden genomen.

Verkeersgegevens — tapgegevens — worden heel vaak in Nederland gebruikt als bewijs in strafzaken. Ik begon mijn inleiding daar al mee. Zodra je er niet meer op kunt vertrouwen dat degene die je tapt ook werkelijk degene is die je tapt — helemaal als er stemvervorming bij gebruikt wordt — is dat bewijs ook niet meer bruikbaar. In alle rechtszaken zullen advocaten zeggen dat hun cliënt die verdacht wordt van de vreselijkste misdaden wel op basis van dit bewijs kan worden vervolgd, maar dat dit bewijs niet gebruikt kan worden en dat hun cliënt dus moet worden vrijgesproken. De rechter zal ook moeten vrijspreken.

Kortom, het is een bom onder de opsporing. Hoe gaat de minister voorkomen dat bewijsmiddelen inderdaad ongeldig worden door dit spoofen en dat boeven vrijuit gaan? Hoe gaat de minister voorkomen dat mensen ten onrechte als verdachte worden aangemerkt, nog afgezien van een heleboel andere negatieve gevolgen van dit spoofen?

Minister Opstelten:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de heer Recourt voor het stellen van deze vragen. Ik heb natuurlijk ook kennis genomen van de berichtgeving dat telecomgegevens voor de opsporing door middel van spoofing eenvoudig te manipuleren zouden zijn. Verkeersgegevens van telecomaanbieders zijn een waardevol instrument in de opsporing. Telecomgegevens worden echter nooit als alleenstaand bewijs geaccepteerd. Er zal altijd meer onderzoek gedaan worden en gekeken worden of de gegevens in de rest van de bewijsmiddelen passen. Het verifiëren van feiten is standaard in het recherchewerk. In de berichtgeving wordt overigens ten onrechte gesuggereerd dat gevallen van spoofing alleen door een enorme opsporingsinspanning ontdekt kunnen worden. Ik zeg dat nadrukkelijk. Spoofing is geen nieuw fenomeen en in opsporingsonderzoeken is men dus ook reeds alert op deze wijze van verbloeming. Daarnaast worden telecomgegevens nooit als alleenstaand bewijs geaccepteerd voor strafvervolging. Daarmee kan ook de theorie ontkracht worden dat spoofing tot onterechte veroordelingen zou leiden.

In antwoord op de vragen kan ik melden dat er vanuit de opsporing en vervolging in de eerste plaats geen aanwijzingen zijn dat spoofing zo vaak voorkomt dat dit de bruikbaarheid van de gegevens in brede zin ondergraaft. In de tweede plaats zijn er ook geen aanwijzingen dat vaak de verkeerde persoon wordt getapt. Naar mijn mening is dat de lijn die wij moeten volgen. Politie en Openbaar Ministerie zijn hierdoor niet verrast. Het is een bekend fenomeen. Het is ook legaal wat er gebeurt. De gegevens moeten natuurlijk telkens als bewijsmiddel mede worden ingebracht naast andere bewijsmiddelen. Er is voor mij geen aanleiding om op basis van deze berichten nu concreet tot actie over te gaan.

De heer Recourt (PvdA):

Ik ken de ambitie van deze minister om de misdaad, en dan vooral de zware misdaad, een slag toe te brengen. Die ambitie deel ik, maar dan vind ik de beantwoording van de vragen niet voldoende. De minister zegt dat er alert wordt gereageerd op verbloeming, maar hoe dan en op basis waarvan? Als je niet weet wat je ziet, kun je ook niet weten wat er fout zit. De minister zegt ook dat er geen aanwijzingen zijn. Daarvoor geldt hetzelfde: op basis waarvan zegt hij dit? Ik heb namelijk wel een aanwijzing gevonden. Er zijn twee providers, waaronder XS4ALL, die zeggen dat de politie vraagt om duidelijkheid over bepaalde telefoonnummers, terwijl zij die telefoonnummers niet hebben. Dat lijkt mij een heel concrete aanwijzing dat er in die gevallen sprake is geweest van spoofing. Verder zeggen de providers dat zij de registratie van verkeersgegevens ooit hebben opgezet met het oog op het versturen van rekeningen. Vervolgens dacht men bij justitie: dat is handig, die gegevens gebruiken wij voor de opsporing, dus u moet die gegevens ook een poosje bewaren. Daar is het hele systeem echter niet op ingericht. Er zitten geen checks op, geen controlemechanismen, om te kijken of de gegevens kloppen. Hoe weten wij nu dat wij niet daadwerkelijk al een hele poos door de grote criminelen bij de neus worden genomen?

Minister Opstelten:

Ik herhaal dat het geen nieuw fenomeen is. Je kunt aan de hand van de verkeersgegevens checken of er spoofing plaatsvindt. De provider kan altijd checken of een en ander juist is of niet. Het fenomeen als zodanig is bekend en bij de politie is er expertise op dit gebied. Wij moeten altijd uitkijken voor identiteitsfraude. Dat is natuurlijk een fenomeen. Er kan natuurlijk in bepaalde situaties ook sprake zijn van strafrechtelijk verkeer. De gegevens worden echter altijd gebruikt samen met andere bewijsmiddelen. Dat is de kern van het verhaal. Ik wil niet bij de Kamer het beeld laten ontstaan dat wij te maken hebben met iets nieuws, waarop wij niet zijn voorbereid; wij zijn er juist wel op voorbereid. Vergelijk het met het sturen van een brief met een andere afzender dan jijzelf. Je kunt er alles van vinden, maar in onze samenleving mag dat wel.

De heer Recourt (PvdA):

Ik zag het lampje "afronden" al branden, dus ik zal het heel kort houden. Als wij in de opsporing ongelooflijk afhankelijk waren van brieven die wij stuurden, zouden wij ook een probleem hebben als het gewoon om brieven ging. Wij zijn heel erg afhankelijk van tappen, van de mobiele communicatie. Ik vind het antwoord "gaat u maar rustig slapen, het is wel goed" echt onvoldoende. Ik vraag daarom nu aan de minister of hij met een brief wil komen waarin hij concreter ingaat op de vraag waarom wij rustig kunnen slapen. Ik slaap nog niet rustig, moet ik eerlijk zeggen. Ik wacht het antwoord even af, maar anders ga ik hiermee op een andere manier verder.

Minister Opstelten:

Ik zeg de heer Recourt toe dat ik naar aanleiding van de goede, scherpe analyse van de berichtgeving van gisteren en daarvoor nog eens in contacten met providers en met de politie en het OM heel precies zal aangeven wat er aan de orde is. Met welke posities hebben wij ervaring opgedaan in het verleden? De professionals hebben mij meegedeeld dat dit als zodanig een element is in de samenleving waarmee wij te maken hebben. Het hoeft niet te leiden tot extra wetgeving. Wij moeten gewoon ons werk heel professioneel doen. Dit betekent iets heel anders dan rustig gaan slapen. Maar de brief komt er.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik sluit aan bij de zorgen die de PvdA-fractie heeft en ik ben benieuwd naar de brief die de minister stuurt. Kan de minister in zijn brief ook aandacht besteden aan mogelijkheden tot het aanpakken van de software die dit mogelijk maakt? Die heeft immers alleen maar tot doel om het mogelijk te maken dat mensen zich kunnen voordoen als iemand anders, wat een onrechtmatige daad is en misschien zelfs strafbaar is. Kan de minister in zijn brief ingaan op de vraag of die software op een of andere manier kan worden aangepakt, zodat het probleem met wortel en tak wordt uitgeroeid?

Minister Opstelten:

Daarover moeten we in het contact met de providers spreken. Dat is natuurlijk de kern van het verhaal. Dat geschiedt nu in goed overleg, zonder dat de wet daar mogelijkheden voor biedt en dat schijnt voldoende te zijn. Ik zal dat nagaan en opnemen in de brief die er komt.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik ben blij dat dit in de openbaarheid is gekomen, want volgens mij is de dataretentie, de bewaarplicht van telecomgegevens, gewoon niet de oplossing. Ik wil de minister vragen om in de brief die hij gaat sturen — dank voor die toezegging aan de heer Recourt — twee dingen mee te nemen. Ten eerste het overleg met de providers, want zij slaan in de media een heel andere toon aan dan de minister nu in het vragenuur. Ten tweede wil ik graag van de minister weten hoe er in gevallen waarin er zeker een verkeerd nummer of verkeerde contactgegevens geregistreerd stonden en waarin er wel sprake was van een strafrechtelijk onderzoek en mogelijk ook van de schending van privacy, is voorkomen dat de verkeerde mensen als verdachte in beeld zijn gekomen.

Minister Opstelten:

Op beide punten zal ik ingaan in de brief, zowel op het contact met de providers alsook op het punt van de privacy. Ik kan nu de punten noemen die in de brief zullen staan, maar gelet op de tijd bewaar ik dat tot de brief.

De heer Schouw (D66):

Ik moet toch even zeggen dat het antwoord van de minister mij teleurstelt, want hij zegt eigenlijk: er is niets aan de hand, gaat u maar weer slapen. Er is wel wat aan de hand en de bron is natuurlijk toch die ongebreidelde opslag van data. Is de minister bereid om een evaluatie te doen van de opslag van data en de risico's die daaraan verbonden zijn voor de privacy? Is hij bereid om ook de variant van nul dataopslag van telefoongegevens verder te verkennen?

Minister Opstelten:

Ik zal op die vragen ingaan in de brief. Dat vergt een uitgebreid antwoord. Mevrouw Gesthuizen heeft net ook al gevraagd naar de privacy en naar de bewaartermijnen en de dataopslag. De verkeersgegevens en hoe die gecheckt kunnen worden zijn een punt. Ze worden bewaard door de providers voor bedrijfsmatige doeleinden zoals facturering. Die gegevens zijn van nut gebleken voor de opsporing. Die gegevens zijn maximaal een jaar beschikbaar. Ik zal daar verder in de brief op ingaan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Als gegevens zo eenvoudig vervalst kunnen worden, dan moet je je inderdaad afvragen of die bewaarplicht überhaupt wel nodig is. Gelukkig moet de wet waarin de bewaarplicht geregeld is, dit jaar geëvalueerd worden. Voor 1 september moet de minister een evaluatie daarvan naar de Kamer sturen. Wil de minister in de zojuist toegezegde brief aangeven op basis van welke criteria hij die evaluatie zal laten doen?

Minister Opstelten:

Het antwoord daarop is ja, dat zal ik meenemen.

Mevrouw Helder (PVV):

Een heel korte vraag. Kan de minister de brief naar de Kamer sturen voor het algemene overleg over de privacy? Dan kunnen we daar namelijk meteen op ingaan. Ik weet dat het op korte termijn is, maar misschien kan de minister dan al rapporteren over de stand van zaken?

Minister Opstelten:

Ik begrijp de vraag van mevrouw Helder heel goed. Het is voor mij ook nuttig om in dat AO die punten te behandelen. Ik krijg er echter allerlei vragen bij en de Kamer is gediend met een heel erg goed voorbereid antwoord.

De voorzitter:

Misschien vindt de Kamer het prettig als u de antwoorden die u wel voor 13 februari kunt geven, alvast kunt sturen.

Minister Opstelten:

Voor het bewuste AO zal ik van mij laten horen.

De voorzitter:

Dank u en dank voor uw komst naar de Kamer.

Naar boven