10 Onderzoek financieel stelsel

Aan de orde is de behandeling van:

  • - de kabinetsreactie op de aanbevelingen uit het eindrapport van de Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel (commissie-De Wit) (31980, nr. 16).

(Zie notaoverleg van 7 maart 2011.)

Devoorzitter:

Kamerleden mogen meteen in deze termijn moties indienen. Wij doen vanavond alleen de termijn van de Kamer. Morgenochtend om 10.15 uur is het woord aan de minister van Financiën, de heer De Jager, die ik nog even speciaal welkom heet. Dan geeft hij antwoord; vanavond zwijgt hij slechts.

MinisterDe Jager:

En luistert hij!

Devoorzitter:

En luistert hij.

De beraadslaging wordt geopend.

De heerSlob (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij hebben inmiddels uitputtend gedebatteerd over het betekenisvolle rapport van de commissie-De Wit. Inmiddels is nationaal en internationaal het nodige in gang gezet om het vertrouwen in en het functioneren van de financiële sector te verbeteren. Vorige week, tijdens het notaoverleg, heb ik de minister de principiële vraag gesteld hoe hij de wijze taxeert waarop de sector zelf probeert om het geschonden vertrouwen te herwinnen. In de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-De Wit was zelfs sprake van "ernstig geschonden vertrouwen". Ik moet zeggen dat ik wel een beetje teleurgesteld was dat de minister helemaal niet op die vraag is ingegaan. Ik geef hem morgenochtend heel graag een herkansing. Ik roep hem er wederom met klem toe op om toch een beschouwing te geven: hoe taxeert hij de situatie? In 2008 is de crisis losgebarsten. We leven nu in 2011 en we zijn, zoals gezegd, bezig met het herstellen van het vertrouwen. Hoe kijkt de minister vanuit zijn positie naar de sector en hoe taxeert hij de bewegingen in de sector? Het is belangrijk ook omdat het vertrouwen van binnenuit heroverd en teruggewonnen moet worden. Men weet hoe dat gaat. Het komt te voet en gaat te paard. Er moet ook een oprechte intentie zijn, ook bij de sector, om een en ander te doen en te verbeteren. Dat kunnen wij maar voor een deel van buitenaf afdwingen door allerlei regels te stellen, hoe noodzakelijk dat overigens soms ook is.

Ik kom over een paar punten te spreken waarop wij wat meer actie van het kabinet willen dan tot nu toe door de minister is toegezegd. Ook dank ik hem graag voor een toezegging aan de Kamer. Allereerst de Code Banken, die de gemoederen aardig heeft beziggehouden, met name het al dan niet wettelijk verankeren van de Code. Namens de ChristenUnie heb ik aangegeven dat voor ons vooral van belang is dat de Code wordt nageleefd. Ik zeg het de minister na: het is bijzonder dat die er is, ook als je kijkt naar wat er in andere landen gebeurt. In die zin zijn wij vooral benieuwd naar de definitieve uitkomsten van de Monitoring Commissie. Die is toegezegd voor september. Ik zet een dikke streep onder die maand. Wij verwachten die dan ook echt. Mochten de resultaten tegenvallen, wat ik uiteraard niet hoop, dan komt wat ons betreft een wettelijke verankering van de Code verder in beeld. Ik weet dat collega Blanksma de Kamer straks nog een uitspraak hierover zal voorleggen. Ik sluit mij daarbij kortheidshalve aan.

Ik weet dat er collega's zijn die de zaak wat betreft de bonussen wat strakker willen aantrekken. Dat is ook in het notaoverleg aan de orde geweest. Ik sluit niet uit dat mijn fractie een of misschien zelfs meerdere moties over bonussen zal steunen. Ik zeg er wel dit bij: wij moeten enig realiteitsbesef hebben over wat uiteindelijk de uitwerking van dergelijke uitspraken van de Kamer zal zijn. Het is een beetje een waterbedeffect. Als de bonussen naar beneden gaan, zie je de vaste salarissen weer omhoog gaan. Het is heel erg moeilijk om daarop goed greep te krijgen.

Over duurzaam aandeelhouderschap heeft de commissie-De Wit ware woorden gesproken. Wij moeten aandeelhouders koesteren die niet puur voor het snelle geld gaan, maar het belang van de onderneming centraal hebben staan. De commissie-De Wit pleit er dan ook terecht voor, vindt mijn fractie, om duurzaam aandeelhouderschap te stimuleren en te belonen, bijvoorbeeld in de vorm van loyaliteitsdividend of verzwaard stemrecht. Er ligt al anderhalf jaar een motie-Van Geel/Hamer/Slob waarin wordt gevraagd het langetermijnaandeelhouderschap te belonen. Tot op heden zijn daar geen concrete voorstellen vanuit het kabinet over gekomen. Dat wordt nu echt een keer tijd. Daarom heb ik een motie van harte ondertekend die collega Blanksma straks zal gaan indienen. Zo moeten bij het onderwerp vervolgstappen gemaakt worden. Uiteraard hopen wij dat als de motie aangenomen wordt, die ook echt uitgevoerd wordt. Dat is uiteindelijk het doel dat wij beogen met het doen van Kameruitspraken.

De commissie-De Wit heeft voorgesteld om nutsbankactiviteiten van zakenbankactiviteiten te scheiden en het risico voor spaargeld in het depositogarantiestelsel te beperken. Mijn fractie is ook van mening dat nutsbankactiviteiten geen risico mogen ondervinden van relatief risicovolle zakenbankactiviteiten. Het kabinet onderschrijft de intentie van het voorstel en wijdt er ook behoorlijk wat woorden aan in de reactie op het rapport van de commissie-De Wit, maar neemt geen heel concrete maatregelen op dit punt. Daarom dat ik de volgende motie indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de commissie-De Wit een scheiding voorstelt van nutsbankactiviteiten en zakenbankactiviteiten teneinde het risico voor spaargeld in het depositogarantiestelsel te beperken;

constaterende dat het kabinet de intentie van het voorstel onderschrijft, maar verder geen concrete maatregelen neemt om dit te realiseren;

van mening dat nutsbankactiviteiten geen risico mogen ondervinden van relatief risicovolle (zaken)bankactiviteiten;

verzoekt de regering, in overleg met de NVB, te bezien welke maatregelen getroffen kunnen worden om spaargeld uit het depositogarantiestelsel geen risico te laten lopen door (zaken)bankactiviteiten, en de Kamer hierover voor de zomer van 2011 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (31980).

De heerVan Vliet (PVV):

Ik vraag de heer Slob hoe ver de fractie van de ChristenUnie bereid zou zijn te gaan indien achteraf blijkt dat de acties van de minister teleurstellend uitpakken. Hoe ver wil de ChristenUnie gaan in het eventueel scheiden van die activiteiten?

De heerSlob (ChristenUnie):

De heer Van Vliet kan aan de formulering van de motie zien dat wij stap voor stap verder willen komen. De eerste stap is dat erkend wordt dat hier een risico ligt en dat bekeken moet worden of meer scheiding aangebracht kan worden om de spaarders in dit opzicht te beschermen. Ik merk dat het kabinet zegt dat er mogelijkheden zijn. Een aantal wordt concreet genoemd in de reactie. Voor de rest blijft het hangen. Ik zou graag willen dat er concreet overleg over wordt gevoerd met de banken. Dat is de tweede stap. De minister moet de uitkomsten van het overleg weer bij de Kamer leggen, zodat wij kunnen bezien wat wijs en verstandig is. We weten dat je daarin heel ver kunt gaan, tot aan complete splitsingen toe. Dat lijkt mij een wel heel grote sprong. Dat beoogt mijn fractie ook niet direct. Maar dat wij hierin wat verder moeten komen en niet moeten overgaan tot de orde van de dag, zoals nu enigszins dreigt te gebeuren, is de intentie van mijn motie.

De heerVan Vliet (PVV):

Mag ik daaruit concluderen dat de fractie van de ChristenUnie nog steeds de aanbeveling van de commissie-De Wit op dit punt voor 100% onderschrijft?

De heerSlob (ChristenUnie):

Zeker, die onderschrijf ik van harte. Ik hoop dat wij daarin wat verder kunnen komen.

De heerPlasterk (PvdA):

Wij hebben in de eerste termijn met de minister een discussie gevoerd over het feit dat hij op dit punt in zijn advies leek af te wijken van hetgeen de commissie-De Wit Kamerbreed heeft geadviseerd. Wij hebben de minister toen gevraagd of hij bereid was om daarop later tijdens een apart overleg met de Kamer terug te komen. Ik had de indruk dat de minister daarop bevestigend heeft geantwoord. Is de heer Slob ontevreden over dat antwoord of is er een andere aanleiding om met een aparte motie te komen? Ik verkeer in de veronderstelling dat wij dit hele onderwerp, waarover ik het inhoudelijk met de heer Slob eens ben, hebben geparkeerd voor een binnenkort met de minister te houden apart overleg.

De heerSlob (ChristenUnie):

Ik weet dat de minister heeft aangegeven dat hij hierover nog wel eens verder wil spreken, maar met mijn motie beoog ik dat wij hem naar de banken sturen – overigens met alle respect uitgesproken – zodat hij overleg kan voeren met de banken. Ik hoop dat hij met concrete voorstellen zal terugkomen, zodat wij die met elkaar kunnen bespreken. Ik wil op dit punt echt voortgang kunnen boeken. Ik heb deze motie ingediend omdat ik graag wil voorkomen dat het allemaal in de tijd vooruit wordt geschoven, dat het te vrijblijvend is en dat wij bij deze heel waardevolle aanbeveling van de commissie-De Wit weer tijd verliezen en geen voortgang boeken. Ik heb dit ook tijdens het debat met de commissie vrij uitvoerig aan de orde gesteld.

De heerPlasterk (PvdA):

Mijn indruk was dat dit ook de conclusie was van het gemeenschappelijk beraad dat wij in de eerste termijn hebben gevoerd, namelijk dat wij daarop op korte termijn met de minister terugkomen. In zoverre de motie van de heer Slob hetzelfde beoogt, lijkt het mij prima om die van mijn kant te ondersteunen. Als dat het geval is, dan willen wij op dit punt allemaal hetzelfde qua procedure, want inhoudelijk is het mogelijk dat fracties verschillend denken over de wenselijkheid van die scheiding.

De heerSlob (ChristenUnie):

Ik heb het niet zo scherp als de heer Plasterk stelt, maar goed, wij hebben tijdens dat overleg over heel veel zaken gesproken. Mocht het zo zijn, dan zal dit straks wel blijken. Als de minister precies gaat doen wat in deze motie staat, is het helder en trek ik haar in.

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Ik wil dit ook markeren. Ik dacht dat dit punt in de eerste termijn was afgerond omdat daar heel harde toezeggingen zijn gedaan om het debat met de Kamer met een open vizier te hervatten. Begrijp ik uit de motie van de heer Slob dat ook de fractie van de ChristenUnie die motie met een open vizier zal indienen? Dat betekent dat iedere uitspraak bespreekbaar is.

De heerSlob (ChristenUnie):

Ook in lijn met de wijze waarop ik mij destijds tot de heer De Wit heb uitgelaten, vinden wij dat hier iets moet gaan gebeuren. Een open vizier hebben wij ook bij dit onderwerp. Zo kent men de ChristenUnie. Ik hoop oprecht dat wij hierin verder zullen gaan, want dit is een ontzettend wezenlijk onderdeel van de aanbevelingen van de commissie. Ik hoop dat dit niet in de tijd zal verdwijnen, zodat wij hierin verder kunnen komen. In principe is alles bespreekbaar, al denk ik zelf dat het meest vergaande, het opsplitsen van banken, waarover wij vorige week maandag tijdens het notaoverleg hebben gesproken, wel heel rigoureus is. Maar goed, laten wij afwachten wat er uit dit overleg komt.

De heerIrrgang (SP):

Volgens mij was dit laatste geen aanbeveling van de commissie-De Wit.

De heerSlob (ChristenUnie):

Dat klopt.

De heerIrrgang (SP):

Die angst is daarmee bij voorbaat weggenomen. Het dictum van de motie gaat net iets verder dan wij tijdens het notaoverleg hebben afgesproken. Wij zouden er verder over spreken op een later moment. Hier lees ik: "te bezien in welke mate maatregelen getroffen kunnen worden" om het doel van de aanbeveling te bewerkstelligen. Daarmee geeft de Kamer aan dat zij net een stapje verder wil als deze motie wordt aangenomen.

De heerSlob (ChristenUnie):

Ik gaf ook in mijn eerste reactie op de heer Plasterk aan dat mijn beeld niet zo scherp was dat de minister al had toegezegd zo ver te willen gaan, maar als straks blijkt dat dit wel zo is, dan is dat prima. Ik wil die vrijblijvendheid er echter uit halen en ik wil dat wij in overleg treden met de banken om te bekijken wat er kan gebeuren. De commissie-De Wit heeft een aantal mogelijkheden genoemd die ook in de brief van de regering staan. Het klopt dat het meest vergaande daarin niet staat, maar die is in de debatten wel aan de orde geweest. Laten wij zien waar wij uiteindelijk terecht zullen komen. Ik hoop dat dit een stuk verder zal zijn dan waar wij nu met de onderwerp staan.

Over het depositogarantiestelsel is vanmiddag gesproken in een algemeen overleg. Ik ben daar niet bij geweest, omdat ik bij een ander overleg aanwezig was. Ik wil wel zeggen dat wij zeer aangenaam verrast waren door de mededeling van de minister vorige week dat er een nieuwe ex ante te financieren bankenheffing komt ter vervanging van het huidige depositogarantiestelsel. Althans, zo heb ik zijn brief opgevat. Wij vinden het huidige stelsel niet rechtvaardig omdat relatief gezonde banken opdraaien voor banken die veel risico's nemen. Uit de brief van de minister heb ik begrepen dat er risicogedifferentieerde bijdragen zullen komen. Als ik hem verkeerd heb begrepen, hoor ik het graag. In de brief staat dat risicovollere banken een hogere premie moeten gaan betalen dan de meer solide banken. Dat vinden wij een prima zaak. Ik had een motie voorbereid op dit punt, maar die dien ik nu niet in. Als dit de lijn is die is uitgezet, steun ik de minister van harte.

De commissie-De Wit heeft de nodige aanbevelingen gedaan op het terrein van toezicht. Een van de conclusies is dat er meer transparantie moet komen bij de uitoefening van het toezicht. De Algemene Rekenkamer doet onder meer onderzoek naar het bankentoezicht, maar ondervindt hierbij beperkingen doordat de Nederlandsche Bank weigert bepaalde stukken te overleggen in verband met de vertrouwelijkheid van de informatie. De minister steunt deze lijn van de Nederlandsche Bank met een beroep op Europese richtlijnen. De fractie van de ChristenUnie is voor maximale transparantie van het toezicht, al begrijpen wij dat er spanning in kan zitten. Een strikt geheimhoudingsregime kan parlementaire controle in de weg staan, wat niet de bedoeling kan zijn. De minister zegt dat hij in Brussel de dialoog is aangegaan over verruiming van het geheimhoudingsregime. Dat vinden wij wat te vrijblijvend. Daar mag want ons betreft best een tandje bij. Daarom dien ik een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Algemene Rekenkamer onderzoek doet naar het bankentoezicht;

constaterende dat de Algemene Rekenkamer stelt dat het hierbij beperkingen ondervindt, vanwege de weigering van DNB om bepaalde stukken te overleggen in verband met de vertrouwelijkheid van de informatie;

constaterende dat het kabinet van mening is dat er binnen de huidige Europese richtlijnen geen ruimte is om de vertrouwelijke informatie aan de Algemene Rekenkamer te overleggen;

constaterende dat de commissie-De Wit van mening is dat de grenzen van de wettelijke geheimhoudingsbepaling opgerekt moeten worden;

van mening dat er maximale transparantie in de uitvoering van het toezicht betracht moet worden;

verzoekt de regering, zich in Europees verband actief te gaan inzetten voor herziening van het strikte geheimhoudingsregime, en de Kamer hierover voor de zomer van 2011 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob en Braakhuis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (31980).

De heerSlob (ChristenUnie):

Het laatste onderwerp waar ik nog kort iets over wil zeggen, is de mate van onafhankelijkheid van de Ombudsman Financiële Dienstverlening. Wij hebben daar vorige week in het notaoverleg al uitvoerig over gesproken. Op zich, zo zeg ik in alle eerlijkheid, hebben wij geen aanwijzingen dat hieraan getwijfeld hoeft te worden. Wij merken echter dat de beeldvorming erom heen niet goed is. De vraag is wat wij moeten doen als er sprake is van een spanning tussen het beeld en de werkelijkheid. Wij vinden uiteraard dat die onafhankelijkheid echt gewaarborgd moet zijn. Als er in het beeld wat ruis zit op dat punt, moeten wij eraan werken. Dan moeten wij niet ineens allerlei heel wilde bewegingen maken. Dat moet uiterst zorgvuldig gebeuren. Ik heb gelezen in de brief van de minister dat hij daar serieus mee aan het werk wil, maar dat hij nu niet heel snel allerlei dingen wil gaan doen waar wij misschien later weer spijt van krijgen. Wij steunen hem in het onderzoek dat hij op dit punt wil gaan doen en de gesprekken die hij wil gaan voeren. Wij hopen wel dat hij zo snel als mogelijk de Kamer hierover informeert. Indien nodig, moeten er vervolgstappen worden gezet. Voor dit moment zullen wij geen moties op dit punt steunen. Wij geven de minister alle ruimte.

De heerIrrgang (SP):

Voorzitter. Dit is het afsluitende debat over de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-De Wit. Dit debat moet volgens de SP-fractie niet alleen gaan over de aanbevelingen van de commissie, maar ook over de conclusies inzake de twee casussen die in het rapport nader onderzocht zijn. In het notaoverleg heb ik al uitgebreid gesproken over de conclusies betreffende de toestemming voor de overname van ABN AMRO, en in het verlengde daarvan de aanbeveling van de commissie-De Wit inzake de Antonvenetarichtlijn. Wij bespreken morgen het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn. In dat debat zal ik hier verder op terugkomen, ook omdat de commissie-De Wit daar een aanbeveling over doet.

De harde conclusies van de commissie-De Wit golden echter niet alleen ABN AMRO, maar meer nog Icesave. Daar zou ik graag nog iets over willen zeggen, ook omdat daarvoor in het notaoverleg onvoldoende tijd was. De keiharde conclusies van de commissie-De Wit over Icesave liggen er, omdat de Nederlandsche Bank volgens de commissie wel degelijk de beleidsruimte had om eerder in te grijpen, maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt.

Normaal gesproken kan de Nederlandsche Bank alleen naar de liquiditeit van het Nederlandse bijkantoor kijken, namelijk Icesave, maar artikel 1:75, lid 2 van de Wet op het financieel toezicht geeft DNB ook de mogelijkheid een aanwijzing te geven, indien deze "tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit van die financiële onderneming in gevaar kunnen brengen". Met andere woorden: in dit concrete geval had DNB een aanwijzing kunnen geven indien er een gevaarlijke ontwikkeling was geconstateerd, bijvoorbeeld bij Landsbanki, de moederbank van Icesave, waardoor de liquiditeit van het bijkantoor in gevaar zou komen. DNB kon de ontwikkelingen bij de moeder dus meenemen in de beoordeling, zie pagina 218 van het rapport en de citaten op die pagina van de heer Du Perron, mevrouw De Moor-van Vugt en mevrouw Grundmann-van de Krol.

De aanwijzing van 6 oktober 2008, toen DNB uiteindelijk toch ingreep, was ook op grond van dit artikel genomen. Dan is het natuurlijk nog wel van belang hoe de buitenlandse toezichthouder zich gedraagt. Volgens de commissie-De Wit constateerde de Nederlandsche Bank dat de FME, de IJslandse toezichthouder, te weinig met de zorgen deed; ook dat staat op pagina 218.

Ook de net genoemde onderzoekers concluderen dat DNB in ieder geval op 2 september 2008, dus ruim een maand eerder, had kunnen ingrijpen; na een gesprek toen was namelijk duidelijk dat de FME het gevaar ontkende op een wijze die ongeloofwaardig was; zie daartoe pagina 222 van het rapport. DNB legt deze uitleg veel restrictiever uit. President-directeur Wellink zegt dat men zich alleen mag baseren op informatie van de andere toezichthouder. Die hield de hele tijd vol dat alles goed was, waardoor men volgens DNB dus niet kon ingrijpen.

Die voorwaarden worden door Du Perron en De Moor-van Vugt niet genoemd. In de brief zegt DNB bovendien dat de commissie-De Wit niet onderbouwt waarom de opstelling van de FME op 2 september als ongeloofwaardig moest worden beoordeeld. De commissie-De Wit citeert op pagina 222 van het rapport echter vrijwel letterlijk de evaluatie van Du Perron, namelijk dat DNB begin september had kunnen constateren dat "de FME te weinig deed om het gevaar af te wenden: De FME ontkende het gevaar immers op een wijze die ongeloofwaardig was, onder meer door te betwisten dat de premie voor de credit default swap (cds) reden gaf tot zorg". Dat staat op pagina 67 van de evaluatie. Het is dus wel degelijk onderbouwd met de verwijzing in het rapport van de commissie-De Wit.

De minister schrijft op pagina 32 van de kabinetsreactie op het rapport van de commissie dat het kabinet meent dat achteraf gezien een eerdere aanwijzing beter was geweest, zonder daarbij vast te stellen of deze tot het gewenste resultaat had geleid en evenmin of deze in rechte in stand was gebleven. Het gaat er ook in eerste instantie niet om of de beslissing voor de rechter standhoudt. Het gaat erom dat onze toezichthouder het in ieder geval durft om ons stelsel en onze spaarders zo goed mogelijk te beschermen. Dat heeft DNB blijkbaar niet aangedurfd, in ieder geval niet op tijd.

Overigens zegt De Moor-van Vugt hierover dat de rechter door die beleidsvrijheid heel terughoudend zal toetsen; het gaat erom dat de beslissing voldoende is onderbouwd. Zij heeft daarom twijfel bij de vrees van DNB.

Een ander punt is de beleidsruimte bij de toetreding tot het depositogarantiestelsel. Er was nog geen Algemene Maatregel van Bestuur, hoewel de Nederlandsche Bank de minister wellicht beter duidelijk had kunnen maken dat die echt nodig was. Er was daarom erg weinig ruimte om nadere eisen te stellen. De Nederlandsche Bank had wellicht nog meer vragen kunnen stellen, maar op een gegeven moment wordt dat ook misbruik van bevoegdheden.

De Wit heeft wel een goed punt met betrekking tot het memorandum of understanding. De Nederlandsche Bank zegt in een reactie dat zo'n memorandum of understanding alleen gaat over procedures en niet over de toegang. Dat kan misschien zo wezen, maar volgens mij zijn procedures iets wat je duidelijk moet hebben voordat er officieel toegang kan worden verleend. Dat is een proces dat wel even kan duren. De commissie vroeg naar afspraken met Frankrijk omtrent het depositogarantiestelsel. De heer Schilder van de Nederlandsche Bank merkte daarbij op dat het een langdurig proces was en dat hij zich niet kon herinneren dat het al rond was (pag. 214).

De Icesavecasus illustreert volgens de commissie ook de grote problemen die in de praktijk kunnen ontstaan met het stelsel van home state control. De minister beaamt dat, maar trekt daaruit niet de conclusie dat dit een fundamenteel verkeerde aanpak is van het toezicht. Er moet beter worden samengewerkt. Dat dit het probleem gaat oplossen, daarvan zijn wij niet bepaald overtuigd.

De Wit constateert dus dat er een beleidsruimte was om eerder in te grijpen door middel van een aanwijzing. In de kabinetsreactie zegt de minister dat het beter was geweest indien er eerder was ingegrepen. Daarmee zijn wij het uiteraard eens. Betekent deze opmerking dat de minister het eens is met de conclusie van de commissie-De Wit? Dat zou ik graag van de minister horen. Als het niet zo is, waarom is hij het er dan niet mee eens?

In zijn reactie heeft de minister dus gezegd dat de Nederlandsche Bank mogelijk eerder had kunnen ingrijpen, maar de commissie-De Wit is veel harder. Die zegt gewoon: dit had eerder moeten gebeuren. Dat is verdergaand dan bij de conclusie over ABN AMRO. Daarop zou ik graag van de minister een duidelijke reactie krijgen. Erkent hij die conclusie van de commissie-De Wit?

Over de toegang tot het IJslandse depositogarantiestelsel vraag ik nog dit: had de Nederlandsche Bank dit nu wel degelijk kunnen aangrijpen om nadere voorwaarden te stellen of procesafspraken te maken via een memorandum of understanding, zoals de commissie-De Wit ook stelt?

Tot slot kom ik op de aanbevelingen van de commissie-De Wit zelf. In het notaoverleg hebben wij daarover al zeer uitgebreid gesproken. Ik begrijp eerlijk gezegd niet waarom de minister zich met betrekking tot de aanbevelingen waarbij hij nog niet over de brug was gekomen, niet iets ruimhartiger heeft opgesteld. Ik doel bijvoorbeeld op de aanbeveling om de AFM de bevoegdheid te geven om eerder in te grijpen bij het productproces, dat immers uiteindelijk kan leiden tot slechte producten, zoals woekerpolissen; daarvan hebben wij er de afgelopen jaren heel wat gezien. Daarvoor lijkt er overduidelijk een meerderheid te zijn in deze Kamer. Ik zou het eerlijk gezegd wel logisch hebben gevonden als de minister iets ruimhartiger met de aanbevelingen van de commissie-De Wit die met de motie-Mulder c.s. ook door de Kamer zijn overgenomen, was omgegaan.

Een van de punten die voor ons van enorm belang zijn, is natuurlijk de maximering van de bonussen. De SP heeft al voor de crisis gewaarschuwd voor de gevaren van bonussen, evenals voor de gevaren van zelfregulering. De zelfregulering heeft mede tot deze crisis geleid. Toen toenmalig minister Bos kwam met de Code Banken, hebben wij onmiddellijk gezegd: zelfregulering bij de banken zal niet werken. Wij hebben daarvoor gewaarschuwd. De commissie-De Wit beveelt aan om de Code Banken nog verder aan te scherpen, maar nu blijkt opnieuw dat de banken dat gewoon naast zich neerleggen. Er komt niet eens een reactie. Dat illustreert des temeer dat zelfregulering bij de banken niet werkt. Gelukkig lijkt er nu een meerderheid te zijn om op dit punt een streep te trekken. Het lijkt erop dat er een meerderheid in de Kamer is om nu de beloningsonderdelen uit de Code Banken in aangescherpte vorm volgens de aanbeveling van de commissie-De Wit in de wet te gaan vastleggen.

Daarom dien ik tot slot de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel heeft aanbevolen dat de financiële sector snel resultaten laat zien in de vorm van een zorgvuldige invulling en naleving van de Code Banken, waarbij het expliciete uitgangspunt "pas toe" is;

constaterende dat de Tweede Kamer met de motie-Mulder c.s. van 16 september 2010 de banken unaniem heeft opgeroepen, de Code Banken voor het eind van het jaar uit te breiden en aan te passen in lijn met de aanbevelingen van de tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel;

constaterende dat uit de voortgangsrapportage Implementatie Code Banken van december 2010 blijkt dat banken de bepalingen uit de Code Banken betreffende het beloningsbeleid onvoldoende toepassen;

constaterende dat de banken de aanbevolen aanscherpingen op geen enkele wijze ter hand hebben genomen;

verzoekt de regering, de bepalingen omtrent het beloningsbeleid, aangepast aan de aanbevelingen van de tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel, in de wet op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Irrgang en Braakhuis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (31980).

De heerHuizing (VVD):

Voorzitter. De financiële crisis heeft een behoorlijke impact gehad op onze samenleving en heeft dat nog steeds. Iedereen in Nederland heeft daarmee te maken en ervaart de negatieve consequenties daarvan. De oorsprong van deze crisis ligt weliswaar in andere landen, maar onze banken en verzekeringsmaatschappijen zijn medeverantwoordelijk, door onverantwoord risicomanagement en overkreditering. Succes op de korte termijn was belangrijker dan op de lange termijn. Er heerste gewoon een verkeerde cultuur. Daar hebben we het al uitgebreid met elkaar over gehad. Die conclusie delen wij. Om erger te voorkomen, moesten onze banken gered worden met geld van de belastingbetaler. Zoals ik in het notaoverleg ook al heb gezegd, is de Nederlandse burger dus terecht boos over het gedrag van onze financiële instellingen. Zij maakten wel gebruik van de vrijheid die zij kregen, maar namen niet de bijbehorende verantwoordelijkheid.

Wij hebben een belangrijke opdracht met elkaar om zodanige maatregelen te nemen dat een crisis als deze zich nooit meer voordoet. De commissie-De Wit heeft hiertoe een belangrijke aanzet gegeven met haar 27 aanbevelingen ter verbetering van ons financieel stelsel. Deze 27 aanbevelingen zijn alle overgenomen door de voltallige Kamer. We hebben hier vorige week uitgebreid over gesproken. We hebben vooral gesproken over de reactie van het kabinet op deze aanbevelingen. Tijdens het notaoverleg was de VVD-fractie kritisch over de reactie van de minister op de aanbeveling. De VVD-fractie deelt de mening van de minister dat veel op Europees, zo niet op mondiaal niveau geregeld moet worden. We hadden wel verwacht dat hij duidelijk was geweest over de vraag welke actieve rol hij daarin zelf gaat spelen, welk tijdpad hij daarbij in gedachten heeft en wat hij alsnog op nationaal niveau wil gaan regelen, mocht het Europese proces niet naar tevredenheid verlopen. Op de aanbevelingen die gewoon op Nederlands niveau geregeld kunnen worden, zouden wij graag meer daadkracht zien. Wij zouden kortom graag een helder actieplan zien.

Gisteren ontvingen wij van de minister een brief, met daarin tien concrete actiepunten en een nadere reactie op een aantal punten uit het notaoverleg, geheten "actieplan financiële sector". De VVD heeft dit plan met genoegen gelezen en betrekt deze brief graag bij dit debat. De minister laat namelijk zien dat hij goed naar de VVD-fractie geluisterd heeft. Het is concreet, er zit een tijdpad bij, en de minister geeft in bepaalde gevallen aan dat hij maatregelen op nationaal niveau gaat nemen indien hij oordeelt dat het Europese proces niet opschiet.

Het actieplan bevat ook punten die geen betrekking hebben op de aanbevelingen van de commissie-De Wit en nieuw voor ons zijn. Graag spreken wij hierover op een ander moment met de minister.

Verder wil ik ingaan op een aantal specifieke aanbevelingen van de commissie, allereerst op de Code Banken. De banken hebben een eerste goede stap gezet door zelf het voortouw te nemen met het opstellen van de code en deze allemaal te onderschrijven. Onderschrijven is een. Je eraan houden is twee. De code heeft namelijk als valkuil dat hij gebaseerd is op het "pas toe of leg uit"-principe. De VVD-fractie verwacht dat de banken de code onverkort toepassen en dat uitleggen een uitzondering zal zijn. Hierdoor laten zij zien dat zij oprecht geloven in hun eigen code. De Nederlandse belastingbetaler heeft daar recht op. Tot op heden weten de banken dat geloof onvoldoende over te brengen. Dat draagt niet bij aan het terugwinnen van het zo noodzakelijke vertrouwen van de samenleving in onze financiële sector. Wij hebben de banken een jaar de tijd gegeven om de code in te voeren. Aan die afspraak zal de VVD-fractie zich houden. Mocht echter uit de evaluatie van de monitoringcommissie blijken dat de Code Banken onvoldoende toegepast wordt, dan schroomt ook de VVD-fractie niet om de gehele code in wetgeving vast te leggen. Wij roepen de minister nogmaals op om deze evaluatie zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden. We begrijpen dat zo'n evaluatie zorgvuldig moet gebeuren, maar we moeten ervoor oppassen dat we niet drie tot vier jaar verder zijn alvorens wij de noodzakelijke ingrepen kunnen doen.

Toch wil de VVD-fractie een tweetal onderdelen van de code apart verankeren in de wet, dan wel de bestaande wetgeving hierop aanscherpen. Ik begin met het beloningsbeleid, een veelbesproken onderdeel van de Code Banken. De VVD is tegen iedere vorm van beloning die tot ongewenst gedrag bij banken leidt. De discussie beperkt zich echter te veel tot de beloning alleen. Het gaat namelijk minstens net zo om de prestatie die ertegenover gezet moet worden. Individuele prestaties moeten bijdragen aan de gezonde langetermijndoelstellingen van het geheel en de beloning moet in verhouding staan tot de geleverde prestatie. Sinds 1 januari kunnen de toezichthouders ingrijpen als zij constateren dat het beloningsbeleid verkeerde prikkels bevat. Met de nadruk op "kan", en het is achteraf.

Tijdens het notaoverleg heeft de VVD-fractie aangegeven dat zij vindt dat ingrijpen moet, en liefst vooraf. De minister heeft daarop gereageerd in zijn brief. Hij schrijft dat de toezichthouders kunnen ingrijpen en zullen ingrijpen. Het verleden heeft echter geleerd dat deze twee begrippen niet zonder meer hand in hand gaan. Als uit de evaluatie later dit jaar van de Monitoring Commissie blijkt dat het beloningsbeleid van banken niet voldoet aan de Code Banken en toezichthouders niet hebben ingegrepen, wil de VVD-fractie eventueel de Wet op het financieel toezicht aanpassen. Wat de VVD-fractie betreft, vindt de toetsing van het beloningsbeleid dan vooraf plaats en moeten de toezichthouders dan ingrijpen. Hiertoe dient zij dan ook de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nederlandse financiële toezichthouders verantwoordelijk zijn voor de stabiliteit op de financiële markten;

overwegende dat perverse prikkels in het beloningsbeleid bij financiële instellingen als een van de oorzaken van de financiële crisis worden gezien;

overwegende dat de Nederlandse financiële toezichthouders moeten ingrijpen bij financiële instellingen wanneer het bonusbeleid van een financiële instelling aanzet tot het nemen van ongewenste risico's waarbij de stabiliteit op de financiële markten in het geding komt;

overwegende dat huidige regelgeving gebaseerd is op wanneer de Nederlandse financiële toezichthouders kunnen ingrijpen in plaats van wanneer deze toezichthouders moeten ingrijpen;

overwegende dat de Monitoring Commissie Code Banken dit jaar een verdiepend onderzoek uitvoert naar het beloningsbeleid van banken en eind 2011 de bevindingen rapporteert;

verzoekt de regering om, wanneer uit voornoemd onderzoek blijkt dat de huidige regelgeving en afspraken omtrent bonusbeleid ongemotiveerd en onvoldoende worden nageleefd door financiële instellingen zonder dat dit heeft geleidt tot interventie van de financiële toezichthouders, aanvullende wetgeving te verkennen die de Nederlandse financiële toezichthouders verplicht, vooraf en actief in te grijpen bij onwenselijk risicovol beloningsbeleid, en de Tweede Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Huizing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (31980).

De heerPlasterk (PvdA):

Ik stel een vraag over de motie. Vorige week maandag opende De Telegraaf met grote chocoladeletters: bonusbanken moeten dicht. Als ik het wel heb, vindt dit zijn weerslag in deze motie, waarin wordt gesteld dat als over een jaar bij de evaluatie blijkt dat men zich niet voldoende aan de code houdt, de mogelijkheden van een wetswijziging eventueel moeten worden verkend. Ik vind dat een slappe uitwerking van iets wat aanvankelijk zo stoer leek. Ik nodig de VVD uit om de woorden die zij vorige week in de krant uitte, waar te maken door vandaag steun te geven aan voorstellen om die bonussen wettelijk te beperken. De heer Irrgang heeft er net een gedaan; ik kom straks met een vergelijkbaar voorstel.

De heerHuizing (VVD):

De heer Plasterk heeft mij daar tijdens het notaoverleg ook over bevraagd. Om te beginnen wil ik hem adviseren om artikelen verder te lezen dan alleen de koppen. Als hij de tekst goed leest, zal hij zien dat de uitspraak die als kop gebruikt is, totaal niet in het artikel voorkomt. Dat is dus een verantwoordelijkheid van degene die het artikel gemaakt heeft. De heer Plasterk moet mij daar niet over bevragen. Wat wij gezegd hebben en waar wij achter blijven staan, is dat wij tegen iedere vorm van beloningsbeleid zijn waar prikkels in zitten die onverantwoord risicomanagement kunnen veroorzaken. Vervolgens constateer ik dat wij met elkaar, dus ook de heer Plasterk, een afspraak hebben gemaakt met de banken dat zij de Code Banken moeten invoeren en daar de tijd voor krijgen. Nogmaals, daar willen wij ze de kans toe geven. Wij houden ons aan die afspraak. De heer Plasterk heeft mij indertijd gevraagd hoe het dan zit met bestaande wetgeving; 31 maart aanstaande moeten de banken de zaak op orde hebben. De Monitoring Commissie zal een verdiepend onderzoek doen – de minister heeft dat toegezegd – en voor zover mogelijk 2011 daarbij betrekken. Wij zullen onze vervolgstappen daarop baseren.

De heerPlasterk (PvdA):

Dank voor deze toelichting. Ik ben het met de spreker eens dat hij niet verantwoordelijk kan zijn voor de grootte van de koppen in een ochtendkrant. Hij neemt nu duidelijk afstand van de stoerheid van die kop. Dat neemt overigens niet weg dat ik het betreur dat hij vandaag niet bereid is om uit te spreken dat we de bonussen wettelijk moeten beperken.

De heerVan Vliet (PVV):

Ik dacht dat de heer Huizing nog een reactie zou geven, maar ik stel dan nu mijn vraag.

De heerHuizing (VVD):

De heer Plasterk stelde geen vraag, maar uitte hooguit zijn teleurstelling, en dat mag.

De heerVan Vliet (PVV):

We hebben het nu over bonussen bij banken en financiële instellingen in het algemeen. Volgens mij leeft in de Kamer breed de gedachte dat we daar iets aan moeten doen. Wat vindt de VVD-fractie, nu ik daar sec naar vraag, van de combinatie financiële instellingen plus gigantische hoeveelheden belastinggeld om ze in leven te houden plus het uitbetalen van bonussen?

De heerHuizing (VVD):

Banken zullen sowieso – en zo staat dat ook beschreven – een beheerst beloningsbeleid moeten voeren, en zeker de banken die overeind zijn gehouden met staatssteun. Het kan niet zo zijn dat bankiers weer dikke salarissen vangen, terwijl de gewone Nederlander naar aanleiding van de financiële crisis nog zijn wonden aan het likken is. Ik denk dat wij dat met elkaar delen. Tegelijkertijd constateer ik ook dat wij onderling inmiddels afspraken hebben gemaakt in de Kamer en met de banken zelf. Ik vind dat wij ons aan die afspraken moeten houden, want afspraak is afspraak. Er is al Kamerbreed aan de minister gevraagd om hard zijn best te doen om al in september voor de evaluatie van de monitoringcommissie te zorgen. We kunnen snel daarna spreken over de vraag of we tevreden zijn over de wijze waarop de banken de code hebben toegepast. Wij zullen dat over zes maanden doen en dat lijkt mij in Kamertermen heel snel.

De heerVan Vliet (PVV):

Ik herinner de heer Huizing eraan dat vooral de banken de oorzaak waren van de crisis in Nederland. Intussen blijkt dat het business as usual is om weer bonussen uit te keren, ook bij de instellingen die met miljarden, Henk- en Ingridgeld, overeind zijn gehouden. Ik sluit mij dan ook aan bij de woorden van de heer Irrgang dat het not done is dat het gebeurt. Ik had een wat steviger stellingname zeer op prijs gesteld.

De heerHuizing (VVD):

Ik herhaal wat ik in mijn spreektekst naar voren heb gebracht: het gaat niet om bonussen alleen. Het gaat om de koppeling van de beloning aan de prestatie. Het probleem zat hem niet zozeer in de bonussen, als wel in de koppeling aan de verkeerde prestaties. De Kamer moet voorzichtig zijn om zich met het beloningsbeleid in de vorm van bonussen bezig te houden. Wij moeten kijken naar de prestaties waaraan zij zijn gekoppeld. Bevat het beloningsbeleid verkeerde prikkels, die kunnen leiden tot verkeerd gedrag zoals onverantwoord risicomanagement? Ik dacht dat wij het daarover eens waren. Als een bank ervoor kiest om mensen enige variabele beloning te geven, dan kan dat prima zijn. Als die beloning is gekoppeld aan prestaties zoals duurzaamheid, de klant centraal of andere zaken die op langere termijn goed zijn voor de bank, zou u die bonus dan wel goed vinden?

De heerVan Vliet (PVV):

Het is de omgekeerde volgorde, maar ik geef graag antwoord. Als de banken staatssteun ontvangen, ben ik het niet met u eens.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik wil de heer Huizing er toch aan herinneren dat de bonus is uitgevonden om aan prestaties te koppelen. Dat is nu eenmaal zo. Het is echter de hoogte van de bonus die maakt dat men nog harder gaat lopen, nog meer risico's gaat nemen, en daar gaat een verkeerde prikkel van uit. Ik stel vast dat het niet om de koppeling gaat, maar om de hoogte van de bonus. ik krijg daar graag een reactie op van de heer Huizing.

De heerHuizing (VVD):

Uiteraard is de hoogte van de bonus bepalend voor hoe hard iemand gaat lopen om een bepaald resultaat te bereiken. Als dat het goede resultaat is, dan kun je ook zeggen dat er niets aan de hand is. De strekking van het Telegraafartikel was dat de bonus is gekoppeld aan het verkeerde resultaat, namelijk kortetermijnresultaat, kortetermijnwinst en omzet in hypotheken, waarbij niet naar de onderliggende risico's werd gekeken. Voor de langere termijn zijn dat verkeerde doelstellingen van een bank. En dat is waar het over gaat. Hogere bonussen zorgen ervoor dat mensen harder gaan lopen om een resultaat te bereiken, maar uiteindelijk hoop ik dat ze rennen, hard of minder hard, voor een resultaat dat het goede resultaat is.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Daarmee neemt de heer Huizing het probleem niet weg dat er nu eenmaal kwartaalresultaten bestaan, en dat het harde kortetermijnlopen is ingebakken in de manier waarop ons financiële systeem en onze beurzen werken en waarop we verantwoording afleggen aan de aandeelhouders. Kortom, de hoogte van de bonus maakt juist dat je op de korte termijn het resultaat wilt behalen. Daar zit een perverse prikkel in. De bonus is te hoog, waardoor het risico verhoogd wordt.

De heerHuizing (VVD):

Ik deel absoluut niet met de heer Braakhuis dat de hoogte van een bonus een-op-een is gekoppeld aan de termijn waarop het resultaat moet worden behaald. Je moet dus juist niet dingen gaan bonussen op kwartaalresultaat, ongeacht de hoogte van de bonus. Je moet dat überhaupt niet doen, niet € 1 en niet 300% van een basissalaris. Het gaat erom dat je er, zeker bij instellingen als banken, waarbij een langetermijndoelstelling relevant is, voor zorgt dat de bonus, hoe hoog dan ook, gekoppeld is aan de langetermijndoelstellingen van een onderneming.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik ben blij om te horen dat de heer Huizing het financiële systeem wil aanpassen en toch op weg wil naar jaarresultaten of tweejaarresultaten. Dat is namelijk de enige manier om het tempo eruit te halen en een stuk perverse prikkel weg te nemen. Dat is niet realistisch. De hoogte van de bonus moet echt naar beneden.

Devoorzitter:

Ik stel voor dat u continueert, mijnheer Huizing.

De heerHuizing (VVD):

Mijn volgende punt is de in de Code Banken genoemde moreel-ethische verklaring, de zogenaamde bankierseed. Het doel van deze eed is het vergroten van de bewustwording van de verantwoordelijkheid die bankiers dragen voor hun bank en voor het maatschappelijke belang dat deze bank heeft. De VVD-fractie vindt dat dit doel nu onvoldoende wordt bereikt. Iedere bank mag namelijk zijn eigen invulling aan die bankierseed geven, en doet dat ook. De bankierseed is daarbij niet gekoppeld aan de betrouwbaarheids- en deskundigheidstoets door DNB, en verliest daardoor wat ons betreft aan waarde. De minister heeft in zijn tienpuntenplan aangegeven deze mening te delen. Hij gaat hierover praten met de betrokkenen. De VVD-fractie wil echter dat deze koppeling er gewoon komt. Om deze wens kracht bij te zetten, dien ik hierover een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de Code Banken, die per 1 januari 2010 in werking is getreden, is opgenomen dat iedere bestuurder een moreel-ethische verklaring, de zogenaamde "bankierseed", dient te ondertekenen;

constaterende dat deze bankierseed niet is gekoppeld aan de afgifte van een Verklaring van Geen Bezwaar door DNB, zoals werd voorgesteld in het rapport "Naar herstel van vertrouwen" van de Commissie Toekomst Banken;

overwegende dat iedere bank op dit moment zijn eigen invulling aan de bankierseed kan geven en ook geeft;

overwegende dat daardoor het doel van de bankierseed, namelijk het vergroten van de bewustwording bij alle bestuurders, bankmedewerkers en het algemeen publiek van de verantwoordelijkheid die bankiers dragen voor hun bank en voor het maatschappelijk belang, onvoldoende wordt bereikt;

verzoekt de regering, de koppeling van de bankierseed aan de geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsing van bestuurders van banken door DNB, wettelijk te verankeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Huizing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (31980).

De heerHuizing (VVD):

De commissie-De Wit adviseert de aansprakelijkheid van de toezichthouders te beperken. Tijdens het notaoverleg heeft de VVD de noodzaak hiervan ook benadrukt. Wij zijn dan ook blij met de brief van de minister, waarin hij stelt met een wetsvoorstel te zullen komen.

Een andere aanbeveling is de scheiding van nuts- en zakenactiviteiten; de heer Slob had het er al over vanavond. Tijdens het notaoverleg bleek er duidelijk verschil in interpretatie te zijn tussen de minister en de Kamer over deze aanbeveling. De VVD-fractie vraagt niet om een scherpe scheiding tussen de activiteiten, maar om een scheiding binnen de bank zelf, die borgt dat spaargeld geen risico loopt door zakenactiviteiten. De VVD-fractie verzoekt de minister dan ook, de mogelijkheden hiertoe alsnog zorgvuldig te onderzoeken en de Kamer hierover voor het einde van het jaar te informeren. Graag zien wij dit als punt 11 toegevoegd aan het actieplan van de minister. Graag ook een reactie van de minister hierop.

Zoals gezegd, waren wij blij verrast met de brief van de minister, zeker na het notaoverleg van vorige week. Van de vijftien punten die de minister in zijn brief bespreekt, hebben er tien betrekking op de aanbevelingen van de commissie-De Wit. Maar dat zijn er 27. De VVD-fractie wil benadrukken dat zij, ondanks dit actieplan, onverkort vasthoudt aan de invoering van alle aanbevelingen. Niet voor niets heeft de Kamer de motie-Mulder c.s. aangenomen.

De VVD-fractie acht het belang van het invoeren van het pakket maatregelen voor onze samenleving zo groot, dat zij wil dat het parlement zeer regelmatig wordt geïnformeerd over de voortgang, en dat het in staat wordt gesteld bij te sturen waar het dat noodzakelijk acht. We hebben tijdens het notaoverleg gevraagd om de invoering van deze 27 aanbevelingen tot een zogenaamd "groot project" te verheffen. We hebben begrepen dat dit formeel niet kan. De minister geeft aan de Kamer in plaats daarvan jaarlijks een uitgebreide wetgevingsbrief te willen sturen. De VVD-fractie vindt dat niet frequent genoeg. We verzoeken de minister daarom om voor de procedurevergadering van 30 maart een voorstel te doen voor hoe hij de Kamer halfjaarlijks kan informeren over de integrale voortgang van het geheel en die van de 27 aanbevelingen individueel.

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Voorzitter. Vandaag is de plenaire afronding van het debat over het rapport van de commissie-De Wit aan de orde. Een belangrijk parlementair onderzoek krijgt vandaag en morgen zijn afronding. Ik dank de minister voor de antwoorden op de gestelde vragen en voor de brief van gisteren die in mijn bijdrage aan de orde zal komen.

De commissie-De Wit heeft het mooiste actieplan voor de financiële sector geleverd dat je kunt bedenken. Zij heeft 27 aanbevelingen geformuleerd die de stabiliteit en het vertrouwen in de financiële sector weer een richting kunnen geven. Van de minister van Financiën kregen we vandaag zijn actieplan. Dat is een tienpuntenplan. Van die tien punten vertonen er zeven overlap met de aanbevelingen van de commissie-De Wit en zijn er drie echt nieuw. Als ik dat bij elkaar optel, kan ik constateren dat het parlement en het kabinet samen een dertigpuntenplan hebben kunnen bedenken om de financiële sector op een goede lijn te zetten. Ik denk dat dit een prachtige oogst is van de vele gevoerde debatten. De komende tijd kunnen we die aanbevelingen en actieplannen voortvarend vormgeven. In die zin omarm ik het totale plan van het kabinet en het parlement om de financiële sector dat zetje te geven.

De CDA-fractie beseft dat er ontzettend veel op de sector afkomt. Er is ook heel veel gebeurd. Ik wil hier de hoop uitspreken dat de financiële sector en de politiek niet tegenover elkaar staan, maar schouder aan schouder proberen om het vertrouwen in de financiële sector vorm te geven. Herstel van vertrouwen moet de eerste prioriteit zijn. We moeten goed beseffen dat de financiële sector een maatschappelijke positie heeft die ook de verantwoordelijkheid vraagt dat met elkaar te doen. De sector moet gewoon doen waarvoor hij in het leven is geroepen, namelijk bankieren.

De heerIrrgang (SP):

Ik ben het op zich wel eens met mevrouw Blanksma, maar heb toch een vraag. De commissie-De Wit heeft onder andere aanbevolen de Code Banken aan te scherpen, maar daarop komt niet eens een reactie van de banken. Vindt mevrouw Blanksma dat, als dat kennelijk de praktijk is, de banken waarmaken waar zij zojuist nog voor pleitte?

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Dat "schouder aan schouder" is ook echt een oproep voor de toekomst. De heer Irrgang zal mijn betoog nog even verder moeten afwachten, want ik zal op dat punt een motie indienen omdat er tempo gemaakt mag worden. Ik begrijp dat de banken tijd nodig hebben om uitvoering te geven aan die aanbeveling over de Code Banken. Ik ben het echter ook met de heer Irrgang eens dat er tempo gemaakt moet worden. Dat blijkt ook uit het tussentijdse oordeel van de monitoringcommissie waarin ze een 6-min scoren. Wat we ook doen, het is wel belangrijk dat we beseffen dat er veel op de sector afkomt. Ik wil geen sfeer creëren van tegenover elkaar staan, maar juist een waarin we er constructief en schouder aan schouder voor zorgen dat de financiële sector het vertrouwen verdient en de positie in de maatschappij inneemt die hij behoort in te nemen.

Devoorzitter:

Mijnheer Irrgang, zullen we eerst nog even verder luisteren naar mevrouw Blanksma?

De heerIrrgang (SP):

Ik wil toch even doorvragen. Mevrouw Blanksma noemt inderdaad die tussenrapportage. Ik heb die niet eens genoemd, maar die komt er inderdaad ook nog eens bij. Eind vorig jaar hebben we met de commissie-De Wit over dit rapport gesproken. Daarin staat een aanbeveling om de Code Banken verder aan te scherpen, maar er gebeurt helemaal niets. Ik vind wat mevrouw Blanksma hier zegt prachtig klinken, maar is dit niet ook de plek om in plaats van al die mooie woorden eens te zeggen dat er een einde moet komen aan de arrogantie van de banken? Ze hebben nog het lef om een aanbeveling van het hele parlement naast zich neer te leggen; er gebeurt helemaal niets mee! Dat moet je maar durven, na alles wat er gebeurd is. Heeft mevrouw Blanksma diezelfde verontwaardiging?

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Ik refereer aan mijn openingswoorden in eerste termijn. Toen heb ik nadrukkelijk gesproken over het vertrouwen dat de banken, in ieder geval binnen mijn fractie, nog moeten verdienen. Ik heb toen gezegd dat we nog ver van huis zijn en dat er echt nog een tandje bij zal moeten, want de banken hebben nog niet laten zien dat ze ons vertrouwen verdienen. Dat onderstrepen we nu in een tweede termijn, met alle acties en moties die we hebben. Dat alles moet echter niet worden uitgelegd als acties van de politiek tegen de sector. Het moet duidelijk zijn dat we schouder aan schouder staan en allemaal het belang inzien van de zaken waarover we hier al dagen hebben gedebatteerd. We hebben als parlement vastgesteld dat er echt een tandje bij moet.

De heerHuizing (VVD):

Is mevrouw Blanksma het met mij eens dat je de tussenrapportage van de Monitoring Commissie moet zien als een schoolonderzoek, maar dat het centraal schriftelijk nog moet plaatsvinden? Het is prematuur om de examenkandidaat al te laten zakken na het schoolonderzoek, maar een goed gesprek is wel degelijk op zijn plaats.

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Als ik mijn betoog mag afmaken, kom ik daar zo dadelijk op terug.

Devoorzitter:

U zet uw betoog voort.

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Dank u. Ik was gebleven bij een oproep aan de bankiers om te doen wat ze zouden moeten doen: bankieren. Dat betekent het geld van de spaarders veilig wegzetten en geld uitlenen aan de consumenten, aan bedrijven. Dan hebben ze echt toegevoegde waarde in het economisch verkeer. Ik hoop dat ze de zorgplicht daarbij hoog in het vaandel hebben staan en dat integriteit en deskundigheid speerpunten zijn van hun beleid. Ik roep de mensen in de sector op om te laten zien dat zij zich heel bewust zijn van de positie die zij in de samenleving innemen. Zij dienen te luisteren naar de samenleving en zij moeten stabiliteit terugbrengen in deze sector. We zijn allemaal gebaat bij zo'n gezonde financiële sector.

Ik kom nu te spreken over enkele specifieke onderdelen. Allereerst het beloningsbeleid. Hierover zijn vandaag al veel woorden gezegd; ik heb er ook in mijn eerste termijn over gesproken. Een cultuurverandering is noodzakelijk. Zelfverrijking en overdadige bonussen zijn niet goed. De verkeerde financiële prikkels in het stelsel moeten worden aangepakt. De Code Banken is hierop gericht, evenals de principes van AFM en DNB. Het herenakkoord heeft in dezen ook fikse schoten voor de boeg gedaan. Daarmee kom ik op de tussenrapportage. De banken krijgen nu een 6-min, maar ik hoop dat de sector de aanbevelingen ter harte neemt en alle oplossingen overneemt. Ik wil met verdere wetgeving wachten tot de Monitoring Commissie haar eerste evaluatie in september heeft afgerond. Ik heb op dit punt een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat beloningsprikkels een van de uitgangspunten zijn geweest van de wereldwijde financiële crisis omdat deze prikkels aan kunnen zetten tot het nemen van onverantwoorde risico's voor een financiële instelling;

constaterende dat de commissie-De Wit van mening is dat de reikwijdte van een aantal beloningsprincipes, zoals opgenomen in de Code Banken, de principes van AFM en DNB en de kabinetsplannen, dienen te worden uitgebreid naar de gehele organisatie;

verzoekt de regering om passende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat financiële instellingen de aanvullingen van de commissie-De Wit kunnen overnemen in de Code Banken;

verzoekt de regering om de Kamer over de implementatie van al deze maatregelen voor september 2011 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Blanksma-van den Heuvel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (31980).

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Voorzitter. Ik kom op het Kifid. De minister heeft een onderzoek toegezegd, waar ik blij mee ben. Wij zijn groot voorstander van een onafhankelijke ombudsman. Of dat publiekrechtelijk of op een andere manier moet, is mij om het even, als hij maar onafhankelijk is en recht doet aan de financiële sector. Wij hebben er één voorwaarde bij: wat er ook verandert, het mag geen financiële consequenties hebben voor onze eigen begroting. Het is absoluut iets wat de sector zelf moet kunnen financieren.

Wij begrijpen de reactie van de minister inzake de AFM. Er wordt gevraagd om een onderzoek naar de mogelijkheden om de positie van de AFM in het productontwikkelingsproces te versterken. Ik heb begrepen dat de minister het wettelijk traject al in gang gaat zetten. Wij hebben er een voorkeur voor om wettelijk te regelen dat de AFM handvatten krijgt om echt dingen te regelen. Ik wacht het proces dat de minister in zijn brief voorstelt af.

Ik heb een motie over duurzaam bankieren. De heer Slob heeft er ook al over gesproken. Wij hechten bijzonder aan duurzaam aandeelhouderschap en duurzaam bankieren. Wij hebben daar al meerdere malen aandacht voor gevraagd. Er zijn meerdere moties over ingediend. Wij vinden dat er garen op de klos moet komen. Het duurzaam aandeelhouderschap, het trouwe aandeelhouderschap met loyaliteitsdividenden en ander stemrecht kunnen wij in een wettelijk kader regelen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in aanbeveling 9 van het rapport van de commissie-De Wit staat dat initiatieven om te komen tot duurzaam aandeelhouderschap moeten worden ondersteund;

overwegende dat aandeelhouders op deze wijze op een meer verantwoorde wijze invulling kunnen geven aan hun rechten en plichten en dat dit bij kan dragen aan de noodzakelijke cultuurverandering in de financiële sector;

constaterende dat het kabinet in zijn reactie vrijwel geen concrete invulling aangeeft van deze aanbeveling en ook nog steeds geen reactie heeft gegeven op de aangenomen motie-Van Geel c.s. over dit onderwerp;

verzoekt de regering om voor 1 mei 2011 met concrete voorstellen te komen ter invulling van duurzaam aandeelhouderschap, bijvoorbeeld in de vorm van een loyaliteitsdividend en/of verzwaard stemrecht,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Blanksma-van den Heuvel en Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (31980).

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Voorzitter. Ik kom op de zorg voor de naleving van de Code Banken. Wij staan erop dat in "comply or explain" de nadruk wordt gelegd op toepassen. Er moet zo min mogelijk gebruikgemaakt worden van het element "explain". Het is belangrijk dat wij vastleggen dat na de eerste evaluatie nadrukkelijk bekeken wordt in hoeverre de aanbeveling niet alleen naar de letter is overgenomen, maar ook naar de geest. Ik dien een motie in om de tweede aanbeveling van de commissie-De Wit over te nemen. Wij moeten niet schromen om tot wetgeving over te gaan als blijkt dat de Code Banken niet wordt nageleefd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in aanbeveling 2 van het rapport van de commissie-De Wit duidelijk wordt gesteld dat de financiële sector snel resultaten moet laten zien in de vorm van een zorgvuldige naleving van de Code Banken, waarbij het expliciete uitgangspunt "comply" is;

overwegende dat in deze aanbeveling tevens is aangegeven dat een wettelijke verankering ter vervanging van de aanbevelingen van de Code Banken in beeld moet blijven;

constaterende dat in de voortgangsrapportage Implementatie Banken Code 2010 naar voren komt dat er weliswaar sprake is van een bemoedigende start, maar dat de urgentie in de volle breedte nog hoger zal moeten worden;

verzoekt de regering, wetgeving voor te bereiden om de aanbevelingen uit de Code Banken indien mogelijk op zeer korte termijn wettelijk te kunnen verankeren, indien uit de monitoringcommissie 2010 blijkt dat onvoldoende is voldaan aan aanbeveling 2 van de commissie-De Wit,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Blanksma-van den Heuvel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (31980).

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

De laatste motie gaat over de eerste aanbeveling van de commissie-De Wit. Daarin wordt heel nadrukkelijk de hand in eigen boezem gestoken. Er is onvoldoende proactief gehandeld met macro-economische signalen dat er iets niet goed zou zitten. Ik denk dat we die aanbeveling ter harte moeten nemen, niet alleen als Kamer, maar ook als kabinet. De commissie-De Wit vindt dat er een gezamenlijke rapportage van CPB en DNB moet komen, om vervolgens eens per jaar hier een debat tussen kabinet en parlement te voeren over de mogelijke risico's van het systeem. Ik heb dit in eerste termijn gevraagd, en de minister heeft gezegd dat hij een paar technische briefings zal regelen. Daar gaat het mij echter niet om, het gaat mij om een volwaardig debat tussen kabinet en parlement, waarin we allebei de verantwoordelijkheid nemen om hier proactief onze rol te spelen. Ik dien hierover de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat dieper liggende oorzaken de crisis in het financiële stelsel mede hebben veroorzaakt;

overwegende dat internationale en nationale macro-economische ontwikkelingen in relatie staan met dit financieel stelsel;

constaterende dat weinigen de financiële crisis in deze omvang hebben voorspeld;

constaterende dat de onafhankelijke evaluatieorganisatie van het IMF (IEO) onlangs in haar rapport aangaf dat macro-economische ontwikkelingen en financiële ontwikkelingen te weinig in samenhang zijn bekeken;

constaterende dat belangrijke adviseurs van de Nederlandse regering en het parlement, het Centraal Planbureau (CPB) en de Nederlandsche Bank (DNB) gewezen hebben op de geschetste mondiale ontwikkelingen, maar onvoldoende de samenhang hebben onderkend;

verzoekt de regering, in het voorjaar een rapportage te laten opstellen gezamenlijk door het CPB en DNB over de internationale en nationale macro-economische ontwikkelingen in samenhang met ontwikkelingen in de financiële sector,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Blanksma-van den Heuvel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (31980).

De heerKoolmees (D66):

Voorzitter. De crisis heeft de zwakke plekken van de financiële sector duidelijk blootgelegd. We hebben al veel debatten besteed aan de oplossing om de volgende crisis te voorkomen. Het rapport van de commissie-De Wit is zeer waardevol geweest. Het is goed dat de minister de aanbevelingen grotendeels uitvoert. Maar we zijn er nog niet. Volgens D66 liggen de belangrijkste oplossingen op twee punten. In de eerste plaats moet de klant echt centraal staan. In de tweede plaats moeten er hogere buffers komen, zodat banken klappen beter kunnen opvangen. Ik wil hierbij vandaag stilstaan.

De minister is gisteren met een actieplan voor de financiële sector gekomen. Dat is goed, want de sector verdient dit. Wel was het prettig geweest als we dat actieplan vorige week in het debat al hadden kunnen meenemen. Ik vind dat aan "de klant centraal" nog niet voldoende aandacht is besteed in de reactie van de minister.

Ondanks dat er veel aandacht is voor het centraal stellen van de klant, gebeurt er nog niet genoeg. Banken zijn actiever bezig met het informeren van klanten en ze proberen producten inzichtelijker te maken, maar twee belangrijke punten blijven overeind staan. In de eerste plaats is het voor de klant te moeilijk om echt zijn onvrede te uiten. Een klant kan ontevreden zijn over de bonussen of over de beleggingen of over de kosten van de bank en dan moet hij kunnen stemmen met de voeten. Om dat eenvoudiger te maken, moet de klant zijn rekeningnummer mee kunnen nemen, zodat hij niet blijft vastkleven aan een bank. De minister heeft verleden week in het notaoverleg aangegeven dat dat lastig is, omdat dat in Europa geregeld moet worden en ontwikkelingen als SEPA en IBAN op de achtergrond een belangrijke rol spelen. Dat zijn technische bezwaren, maar die overtuigen mij eerlijk gezegd niet. Van de banken begrijp ik dat een technische aanpassing tijd en daarmee ook geld kost. Maar de invoering kan plaatsvinden bij een volgende automatiseringsronde. Dat moet iemand met een succesvol ICT-verleden, zoals de minister van Financiën, toch als muziek in de oren klinken. Vernieuwing in de bankensector en tegelijk de klant meer centraal stellen, dat zijn twee vliegen in één klap. Nummerportabiliteit is te belangrijk en moet daarom goed geregeld worden. Ik wil de minister dan ook oproepen om hier voortvarend mee aan de slag te gaan. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat "de klant centraal" een belangrijk begrip is voor de cultuuromslag die banken proberen te bewerkstelligen;

overwegende dat rekeninghouders bij ontevredenheid over een bank eenvoudig moeten kunnen overstappen;

van mening dat een goede relatie met een klant niet kan worden opgebouwd door hem vast te zetten, maar juist door goed voor de klant te zorgen;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat nummerportabiliteit zo snel mogelijk wordt ingevoerd en de Kamer voor het zomerreces te informeren over de stappen die hiertoe worden genomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koolmees en Braakhuis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (31980).

De heerVan Vliet (PVV):

Nummerportabiliteit en het centraal stellen van de klant, dat klinkt mij als muziek in de oren, maar de vraag is hoe ons dit gaat helpen om in de toekomst een kredietcrisis te voorkomen. Dat causale verband zie ik niet zo snel.

De heerKoolmees (D66):

Ik denk dat de afgelopen jaren het probleem in de financiële sector is geweest dat de klant niet voldoende kon aangeven dat hij ontevreden was. Hij bleef zitten bij de instelling waar hij het qua bonusbeleid en qua beleggingsbeleid niet mee eens was, omdat je als je eenmaal een rekening had afgesloten – die penningrekening toen je acht jaar was – bij die bank bleef. De financiële instellingen hebben dus te weinig signalen gekregen van de klanten dat zij het er niet mee eens waren. Ik ben het met de heer Van Vliet eens dat dit niet dé oplossing is voor de financiële crisis. Die komt later met de buffers. Maar willen wij in de toekomst een klantgerichte financiële sector hebben, waarbij de klant echt centraal wordt gesteld, dan moet de klant met de voeten kunnen stemmen. Daarom is deze nummerportabiliteit heel belangrijk.

De heerVan Vliet (PVV):

Vindt de heer Koolmees dat de banken nu al hun best doen om de klant centraal te stellen?

De heerKoolmees (D66):

In de rapportages zie ik dat de banken gestopt zijn met bijvoorbeeld dakpanconstructies en beterschap hebben beloofd met hypotheekrentes aan het einde van de looptijd. Dat zijn allemaal goede intenties, maar ik vind dat de klant als hij ontevreden is weg moet kunnen lopen. Nu is dat te lastig. Ik hoor dat van consumenten maar ook van het mkb. Er zijn bedrijven die graag willen overstappen naar een andere bank om daarmee het signaal te geven dat zij het niet met de bank eens zijn. Zij willen van bank A naar bank B, omdat zij daar meer vertrouwen in hebben. Dat kan nu echter niet, omdat zij hun rekeningnummer niet mee kunnen nemen. Door dit te regelen, kan het gemakkelijker worden om over te stappen.

De heerVan Vliet (PVV):

Ik ben zelf natuurlijk ook consument en klant bij een bank. Ik was ooit klant bij de Postbank, maar de Postbank werd geliquideerd en ik werd automatisch klant van de ING. Ik denk dat banken te weinig rekening houden met emoties van klanten. De Postbank was een heerlijk simplistisch iets en ik als simpel mens voelde mij daar uitstekend bij thuis. Is de heer Koolmees het met mij eens dat banken ook op dat punt beterschap zouden moeten tonen?

De heerKoolmees (D66):

Ik begrijp de vraag niet helemaal. Ik ben het met de heer Van Vliet eens dat banken klanten echt centraal moeten stellen en moeten beseffen dat klanten … U schudt nee?

De heerVan Vliet (PVV):

Politiek gaat over beeldvorming en emoties. Dat moet bij banken en klanten ook zo gaan. Bent u het met mij eens dat banken meer rekening zouden moeten houden met de wensen van hun klanten en aandacht zouden moeten hebben voor klanten, als die een opmerking hebben over een beslissing van de bank die impact heeft op hun eigen rekening?

De heerKoolmees (D66):

Daar ben ik het helemaal mee eens. Daarom ook deze motie over nummerportabiliteit. Dan kun je namelijk echt aangeven dat je het er niet mee eens bent en kun je bij de bank weggaan en naar een andere bank gaan. Dat is ook goed voor de concurrentie. Kleine banken kunnen dan sneller groeien. Dat zijn echt heel goede signalen die je dan kunt geven aan de financiële sector.

De heerHuizing (VVD):

Hoe sympathiek ik de intentie van de heer Koolmees ook vind, maar is hij er ook van op de hoogte dat de belangrijkste reden dat mensen niet overstappen van de ene naar de andere bank is dat zij denken dat het bij de andere bank niet beter is?

De heerKoolmees (D66):

Dat is een soort cirkelredenering van de heer Huizing.

De heerHuizing (VVD):

Dat blijkt ook uit onderzoeken.

De heerKoolmees (D66):

Ik heb dit voorstel neergelegd bij het programma Kassa. Daarna heb ik een aantal mailtjes ontvangen van burgers en bedrijven. Zij lopen hier in de praktijk al een tijdje tegen aan. De banken hebben een overstapservice geregeld. In de praktijk is overstappen echter ontzettend lastig, want je moet allerlei dingen regelen en je moet je acceptgiro's overschrijven. Mensen willen graag overstappen, maar doen dat niet omdat dat te lastig is. Het zou kunnen dat u gelijk hebt en dat een groot deel van de mensen niet wil overstappen. Als slechts 10% of 15% van de mensen bewust stemt met de voeten en de financiële sector bewust het signaal geeft dat zij het ergens niet mee eens zijn, werkt dat voor de hele sector positief uit. Dat zien wij ook bij de zorgverzekeraars.

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Ik kan het niet laten om hier nog even op te interrumperen. Als D66 dit ziet als dé oplossing van de financiële crisis, de behandeling van het rapport van de commissie-De Wit hiermee begint en deze motie als eerste indient, vraag ik mij af of daar überhaupt iets mee wordt opgelost. Ik denk dat het belangrijk is dat klanten af en toe kunnen lopen, maar mijn moeder wist helemaal niet dat die bankiers te veel verdienden en bonussen hadden. Daardoor had zij niet eens de neiging om weg te gaan bij haar bank. Hoe kunt u denken dat de financiële crisis hiermee opgelost zou kunnen worden?

De heerKoolmees (D66):

Laat ik een concreet voorbeeld geven. In 2006 was er een discussie over de opvolging van Cees van der Hoeven bij Ahold. De heer Moberg werd ingevlogen uit Zweden om Ahold te leiden en kreeg een forse bonus. Toen is er twee weken lang een kopersstaking geweest, waardoor 10% van de consumenten wegbleef bij Ahold. Binnen twee weken was die bonus van tafel. Zo sterk kan de macht van de consument zijn. Ik geloof niet dat ik hiermee een volgende financiële crisis oplos – ik kom later terug op financiële buffers – maar ik denk wel dat het cruciaal is om de klant in deze sector centraal te stellen.

Devoorzitter:

Mevrouw Blanksma, nog één keer.

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Een klant heeft niet alleen een rekening, maar ook een lening en andere dingen. Nogmaals: als de heer Koolmees echt iets wil doen en geen symboolpolitiek wil bedrijven, moet hij ervoor zorgen dat de klant met een totaalpakket kan overstappen. Dit slaat echt nergens op.

De heerKoolmees (D66):

Dit was volgens mij geen vraag.

Devoorzitter:

Dan stel ik voor dat u continueert.

De heerKoolmees (D66):

Dank u wel.

Naast nummerportabiliteit is de onafhankelijke Financiële Ombudsman een tweede punt dat de klant machtiger maakt en ervoor zorgt dat hij centraler komt te staan. Een klant met een financieel probleem bij een bank moet bij een onafhankelijk persoon terechtkunnen die binnen een redelijke tijd een antwoord kan geven. Uit het actieplan voor de financiële sector blijkt dat de minister het hiermee eens is. Het door hem aangekondigde onderzoek blijft echter iets te vaag en te vrijblijvend. Daarom de volgende motie ter aansporing van de minister.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat klanten die een geschil hebben met een financiële instelling, momenteel aan moeten kloppen bij het Kifid;

constaterende dat er een schijn van belangenverstrengeling is;

van mening dat een klant met een probleem met een bank of andere financiële instelling terecht moet kunnen bij een volledig onafhankelijk persoon;

constaterende dat de commissie-De Wit in aanbeveling 21 aangeeft dat de ombudsman financiële diensten een publiekrechtelijke status dient te krijgen;

verzoekt de regering, een onafhankelijke financiële ombudsman in te stellen en de Kamer hierover te rapporteren voor het zomerreces,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koolmees en Braakhuis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (31980).

De heerSlob (ChristenUnie):

De minister heeft aangegeven dat het belangrijk is dat de beeldvorming wordt weggenomen, maar dat je ook heel goed en zorgvuldig moet bekijken wat dit financieel en organisatorisch allemaal gaat betekenen. Blijkbaar hebt u die stap niet nodig, want u legt nu al zo'n zeer directe uitspraak aan de Kamer voor. Kunt u uitleggen waarom u de handreiking van de minister om hier op een goede manier uit te komen, niet gewoon oppakt?

Devoorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heerKoolmees (D66):

Ik heb hier inderdaad over getwijfeld. De heer Slob zegt terecht dat de minister een beweging heeft gemaakt in de richting van de Kamer. Ik heb echter toch besloten om deze motie in te dienen en te vragen om een onafhankelijke ombudsman, omdat in de tekst van de minister staat dat hij dit wil onderzoeken. Hij is het eens met de door de Kamer aangegeven richting, maar in de tekst blijft hij vrijblijvend. Door deze motie in te dienen, markeer ik dit punt, omdat ik dit een belangrijk punt vind. Als de minister morgenochtend toezegt dat hij dit gaat doen, ben ik bereid om mijn motie in te trekken of aan te houden.

De heerSlob (ChristenUnie):

Organisatorisch en financieel kan het nogal wat betekenen. Dat moet gewoon in kaart worden gebracht. De minister stelt de Kamer nu voor om dat te gaan doen. Wij zouden hem wel ertoe kunnen aansporen om dat snel te doen, zodat wij snel het vervolggesprek kunnen hebben. Zorgvuldigheid is volgens mij op dit punt echter van zeer groot belang.

De heerKoolmees (D66):

Zorgvuldigheid is heel belangrijk. De minister geeft aan dat hij het principe onderschrijft. In de tekst van de minister hoorde ik te veel vrijblijvendheid. Als de minister morgen zegt het te zullen onderzoeken en een groot voorstander blijkt, houd ik mijn motie aan of trek ik mijn motie in.

Mijn tweede punt wordt gevormd door de hogere financiële buffers. De banken moeten voor zichzelf kunnen zorgen en de verantwoordelijkheid daarvoor ligt niet bij de overheid, maar bij de banken zelf. Daarom is een stevige implementatie van de Basel III-eisen ook ontzettend belangrijk. Ik ben erg blij dat de minister in de brief schrijft een groot voorstander te zijn van converteerbaar kapitaal en "bill in debt". Ik geef hem graag de volle steun van mijn fractie om dit verder uit te werken en mee te nemen bij de implementatie van de Baselakkoorden. Wel blijft de minister zeggen dat hij voorstander is van een bankenbelasting, maar komt hij met een aantal zeer strikte randvoorwaarden. Een internationaal gelijk speelveld, geen stapeling en geen grote invloed op de kredietverlening. Mijn conclusie bij het algemeen overleg van vanmiddag was dat nooit tegelijkertijd aan alle drie de voorwaarden wordt voldaan. Voorzitter, kent u die mop van de bankenbelasting? Die kwam er niet. Die constatering moeten wij vandaag met zijn allen maken.

Mijn laatste punt is de bankierseed. De minister geeft in zijn actieplan aandacht aan de bankierseed. Dat is terecht. Ik ben daar zeer positief over. Bankiers moeten zich bewust zijn van de maatschappelijke taken die zij vervullen. De minister zal in overleg treden met NVB, DNB en AFM over sterkere implementatie van de eed. Wanneer vindt het overleg plaats en wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Komt ook de deskundigheid van adviseurs en bemiddelaars aan de orde? Het verbeteren van vakbekwaamheid van de financiële dienstverlening is heel belangrijk en sluit er goed bij aan. Ik vind de suggestie om het te koppelen aan het persoonsregister interessant. Ik kijk uit naar de stappen van de minister.

De heerVan Vliet (PVV):

Voorzitter. Wij hebben in het notaoverleg uitzonderlijk uitvoerig gesproken over het onderwerp dat wij vanavond plenair afronden. Ik kan het dus kort houden.

Wij hebben de 27 aanbevelingen van de commissie-De Wit gezien en er uitgebreid kennis van genomen. Met de motie-Mulder/Van Vliet is Kamerbreed gezegd dat de minister alle 27 aanbevelingen moet opvolgen en dus bij de banken moet aandringen om die allemaal uit te voeren. Mijn fractie staat daar nog steeds van harte achter. Ik constateerde in het notaoverleg dat de minister oorspronkelijk 6 van de 27 aanbevelingen niet helemaal zag zitten, meestal uit praktische overwegingen, zo geef ik toe. Na het notaoverleg constateer ik dat de minister een stukje in de richting van de Kamer is opgeschoven, waarvoor hulde. Wel moet ik zeggen dat nog een aantal punten blijft liggen.

Ik sta stil bij een woord dat ik vandaag de heer Irrgang heb horen bezigen in het debat. Dat is het woord "verontwaardiging". Het is jammer dat de heer Irrgang mij voor was. Ik deel dat woord. Ook mijn fractie is verontwaardigd over de opstelling van banken en verzekeraars in Nederland. want zij beseffen onvoldoende het kwaad dat zij hebben aangericht in onze maatschappij. Ik zal er, excusez le mots richting de SGP, geen bijbels betoog van maken, maar het woord "verontwaardiging" is hier wel op zijn plaats. Aangezien de signalen uit de maatschappij en de politiek naar onze mening niet voldoende door de banken zijn opgevangen en die bovendien onvoldoende laten zien dat zij dat besef eindelijk wel hebben, staat wat ons betreft nog steeds een aantal punten open.

Ik begin met de geheimhouding. Ik hoorde zo-even collega Slob er al over. De PVV-fractie pleit ervoor om de geheimhouding op een zo laag mogelijk niveau te houden. Wij hebben één ding geleerd: het parlement was niet voldoende bij de crisis betrokken en was niet voldoende geïnformeerd. Wij hebben ook geleerd dat financiële toezichthouders hun werk zo krachtig en onafhankelijk mogelijk moeten kunnen doen. Zij moeten het wel kunnen doen. Wij zullen nog een discussie voeren over de rol van de Algemene Rekenkamer. Ik ga er nu niet dieper op in. Ik sluit mij wel aan bij de woorden van collega Slob om hiermee een stuk flexibeler om te gaan.

Dan de veelbesproken scheiding tussen zakenbank- en spaarbankactiviteiten. De commissie noemt dat "ringfencing". Van begin af aan stond de PVV-fractie daar positief tegenover. Aanbeveling nummer 12 van de commissie-De Wit is wat onze fractie betreft nog steeds leidend als wij in de toekomst doorspreken over de mogelijke scheiding van deze activiteiten. Dat betekent overigens dat ik mij ook op dit punt aansluit bij de woorden van de heren Slob en Huizing. Die hebben alle twee betoogd dat zij de toezeggingen van de minister in het notaoverleg op dit punt te vrijblijvend vonden. Daarbij sluit ik mij toch aan. Het is een beetje in de lucht blijven hangen waartoe die toekomstige discussie zal leiden. Ik dien over dit punt weliswaar geen motie in, maar ik roep vanachter dit spreekgestoelte de minister van harte op om serieus onderzoek te doen naar de mogelijkheden die wij in Nederland wel hebben om de risico's voor het spaargeld in de toekomst tot het absolute minimum omlaag te brengen.

De heerPlasterk (PvdA):

Ik deel geheel het woord "verontwaardiging" dat de heer Van Vliet net gebruikte. In dat licht wil ik proberen hem te verleiden om die verontwaardiging ook te laten doorklinken bij het onderwerp waarover wij vanmiddag in een andere context hebben gesproken, namelijk het invoeren van een bankenbelasting, en om niet al te procedureel mee te gaan en te zeggen: die bankenbelasting moet er misschien wel komen en dan gaan wij eens wachten op Europa et cetera. Ik vraag hem om de handen ineen te slaan en als Kamer te zeggen: die banken moeten bijdragen aan het financiële gat dat is geslagen als gevolg van de crisis waarvoor zij mede verantwoordelijk zijn. Dat los je niet op door het depositogarantiestelsel te financieren, want dat is bedoeld voor het werk van de banken zelf. Daarvoor moet er echt een bankenbelasting komen. Ik zou het mooi vinden als wij de heer Van Vliet kunnen verleiden om op het punt van de bankenbelasting die verontwaardiging in daden om te zetten. Ik nodig hem daartoe uit.

De heerVan Vliet (PVV):

Vanmiddag was mijn collega, de heer Van Dijck, aanwezig bij het overleg daarover. Ik heb van hem begrepen dat hij de minister ondersteunt in zijn toezegging dat deze wil overgaan tot het invoeren van een bankenbelasting. Niet alleen de heer Van Dijck is het daarmee eens, want ik ben het daarmee ook eens. De PVV-fractie vertoont op dit punt weer eens gesloten gelederen. Die bankenbelasting gaat er komen. De mop van de heer Koolmees klopt volgens mij niet, want die gaat er gewoon komen. Weet u wat wij doen als die bankenbelasting er niet komt? Excusez le mot, dan trekken wij de minister toch weer aan zijn oortjes.

De heerPlasterk (PvdA):

Ik ben blij met dit antwoord, want vanmiddag was mijn indruk uit de bijdrage van de collega van de heer Van Vliet dat die belasting er kwam onder drie voorwaarden en dat een van die voorwaarden was dat er voldoende andere landen in Europa meedoen. Wij weten dat het grootste bankenland in Europa, Engeland, het al doet. Vandaar mijn oproep. Wij kunnen altijd wel weer een voorwaarde stellen waardoor wij het misschien toch niet doen, maar uit wat nu wordt gezegd, begrijp ik dat de heer Van Vliet met zoveel woorden zegt: die bankenbelasting komt er. Als dat zo is, hebben wij al een Kameruitspraak en is er geen motie over nodig, want dan is het duidelijk dat er een Kamermeerderheid voor is.

De heerVan Vliet (PVV):

Het level playing field is wel van belang. Als de heer Plasterk constateert dat het grootste bankenland hiertoe overgaat, is er straks een extra teken dat wij die kant hoe dan ook opgaan, als de minister rekening wil houden met een level playing field. Dat is prachtig nieuws.

De heerPlasterk (PvdA):

Ik dank voor deze beantwoording. Ik vind die glashelder en ik ben er tevreden mee.

De heerIrrgang (SP):

Ik wil een verhelderende vraag stellen. De heer Van Vliet zegt: dan trekken wij de minister aan zijn oortjes. Figuurlijk neem ik aan.

De heerVan Vliet (PVV):

Excusez le mot, zei ik ook.

De heerIrrgang (SP):

Dat is een figuurlijke uitdrukking. Wanneer gaan wij dat doen als dit niet gebeurt? De minister zal misschien zeggen: die bankenbelasting, met sint juttemis misschien. Dan krijgt de heer Koolmees uiteindelijk gelijk.

De heerVan Vliet (PVV):

Ik ben even eerlijk. Dat antwoord moet ik schuldig blijven, want dan zou ik de heer Van Dijck moeten consulteren over wat hij heeft afgesproken over wanneer wij hiertoe overgaan. Het spreekt echter vanzelf dat het niet met sint juttemis is en ook niet met Pasen 2014. Onze fractie is altijd voorstander geweest van die bankenbelasting en wat ons betreft gebeurt dit zo snel mogelijk, rekening houdend met de voorwaarden waarmee wij hebben ingestemd.

De heerIrrgang (SP):

Ik begrijp dat de heer Van Vliet dit algemeen overleg niet heeft gevolgd omdat de heer Van Dijck daar namens zijn fractie was. De PVV-fractie heeft daar de minister gevolgd en die verbindt dit sterk met de Europese invoering. Een groot aantal Europese landen is inmiddels al tot een bankenbelasting gekomen. Dan moet je misschien niet wachten tot het laatste land in Europa om is als je echt zo'n bankenbelasting wilt. Dan moet je misschien iets eerder de minister aan zijn oortjes trekken.

De heerVan Vliet (PVV):

Het gaat mij niet om het laatste land in Europa. Integendeel zelfs. Zoals de heer Irrgang weet, is mijn fractie er niet zo'n voorstander van om te wachten op alle landen in Europa. Ik denk dat wij de heldere afspraak hebben gemaakt dat wij die bankenbelasting willen. Als het ernaar gaat neigen of naar gaat uitzien dat de randvoorwaarden misschien worden "misbruikt" om de bankenbelasting te vertragen of niet in te voeren, dan spreken wij elkaar weer in dit mooie huis.

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Wij hebben inderdaad vanmiddag een debat gevoerd over dit onderwerp. Hier wordt de indruk gewekt dat er geen meerderheid zou zijn voor het invoeren van een bankenbelasting. Dat is absoluut niet waar. Het voorstel voor een bankenbelasting wordt bijna Kamerbreed gesteund, op twee partijen na. Ik heb vandaag een debat gevoerd met een collega van de heer Van Vliet. Wij hebben heel duidelijk afgesproken dat er een bankenbelasting komt, maar dat er drie voorwaarden zijn. De eerste is een level playing field. De tweede is dat moet worden gekeken naar de effecten van stapeling. De derde betreft de kredietverlening, dat de rekening ervan niet bij de klanten komt. De minister heeft dit aangekaart en wij zitten er ook op deze wijze in. Steunt de heer Van Vliet dit ook?

De heerVan Vliet (PVV):

Ja.

Ik was gebleven bij de punten waarop wij niet tevreden zijn gesteld tijdens het notaoverleg. Na de geheimhouding en de ringfencing, kom ik bij de bonuscultuur. De discussie is vooral gefocust op bonussen in het algemeen bij banken in het algemeen. Ik wil de discussie graag even terugbrengen naar de financiële instellingen die met miljarden, geld van ons allemaal, op de been zijn gehouden. Er is dus belastinggeld nodig om een instelling te redden en die gaat vervolgens wel bonussen betalen, wetende dat die bonussen hebben bijgedragen aan de crisis. Wij vinden dat heel simpel not done. Daarom dien ik een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bonuscultuur bij financiële instellingen in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de kredietcrisis;

overwegende dat bij banken en verzekeraars desondanks nog steeds in ruime mate bonussen worden uitgekeerd, zelfs bij financiële instellingen die met belastinggeld door de Staat overeind gehouden moesten worden;

overwegende dat er brede overeenstemming bestaat bij regering en parlement om een kredietcrisis in de toekomst op alle mogelijke manieren te willen voorkomen;

constaterende dat banken en verzekeraars voor wat betreft hun bonuscultuur blijkbaar te weinig dempende prikkels hebben ontvangen van de minister;

verzoekt de regering, alle financiële bonussen die vanaf 2008 bij ABN AMRO, ASR Verzekeringen, ING, SNS Reaal en AEGON zijn uitgekeerd, eenmalig tegen een tarief van 100% te belasten in de loonheffing dan wel aftrek van het totale bonusbedrag in de vennootschapsbelasting te weigeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (31980).

De heerHuizing (VVD):

Is de heer Van Vliet ervan op de hoogte aan welke prestaties de bonussen in 2010 gekoppeld zijn bij de banken?

De heerVan Vliet (PVV):

Nee.

De heerHuizing (VVD):

Waar baseert hij dan het oordeel op dat de bonuscultuur, waarvan wij allemaal vinden dat die in het verleden niet goed was omdat de bonussen aan de verkeerde prestaties waren gekoppeld, niet goed is over 2010?

De heerVan Vliet (PVV):

De heer Huizing zegt dat wij met hem allemaal van mening zijn dat zij aan de verkeerde prestaties gekoppeld waren. Ik zeg net dat mijn uitgangspunt is dat een instelling die met belastinggeld overeind wordt gehouden geen bonussen behoort uit te keren.

De heerHuizing (VVD):

In geen enkele aanbeveling van de commissie-De Wit wordt dat gesuggereerd. Wij zijn het er volgens mij allemaal over eens dat een cultuurverandering noodzakelijk is. Zo'n verandering zou onder andere kunnen worden gestimuleerd door beloningen te koppelen aan de juiste prestaties die wij nu en in de toekomst nodig hebben bij banken. Ik begrijp nog steeds niet waarom de heer Van Vliet zich zo focust op het woord "bonus" en dat zo weinig doet op het woord "prestatie". Dat is toch waar wij allen naar streven in deze samenleving, naar prestaties?

De heerVan Vliet (PVV):

Die cultuuromslag kunnen wij ook bespoedigen door die banken een fiscale prikkel te geven, zoals ik in mij motie heb verwoord.

De heerHuizing (VVD):

Dus als iemand die werkzaam is bij een bank briljant blijkt te zijn in het ervoor zorgen dat de klant centraal wordt gesteld, mag dat volgens de heer Van Vliet niet op die manier worden beloond?

De heerVan Vliet (PVV):

Zoals ik net heb uitgelegd, gaat de discussie wat ons betreft over banken die met staatssteun, met belastinggeld, overeind zijn gehouden. Daar moeten geen bonussen worden uitgekeerd. Voilà.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Voorzitter. De belastingbetaler draaide op voor de slechte risicobeheersing door banken. Deze afwenteling van risico's op de belastingbetaler is moreel onacceptabel. De kredietcrisis is daarmee ook een moreel-ethische crisis. Voor banken is het voordelig om risico's af te wentelen op de samenleving, maar voor de samenleving is deze keuze onnodig duur. De economische en maatschappelijke schade is enorm.

Zolang banken worden beloond voor het nemen van onverantwoorde risico's in plaats van voor het waarborgen van hun maatschappelijke rol, blijft herstel van vertrouwen uit en ligt een volgende crisis op de loer. Het is daarom tijd om lessen te trekken uit de kredietcrisis. Wij hebben gewacht en gehoopt op introspectie en zelfreiniging, maar afdoende maatregelen zijn uitgebleven. In die zin is het geduld nu wel op. Het gevoel van urgentie blijkt bij de politiek inmiddels groter dan bij de banken. Wij zien nog steeds geen moreel-ethische omslag. De ratrace gaat op de oude voet verder.

De afspraak was dat banken eerst de kans zouden krijgen om via zelfregulering de noodzakelijke veranderingen door te voeren. Hiervoor hebben de banken de Code Banken opgesteld. Een speciale commissie bewaakt de implementatie van deze code, maar uit een eerste voorrapportage blijkt dat bankiers weer volop bonussen verstrekken en daarbij het "leg uit"-principe bij afwijkingen van de Code Banken eerder als regel dan als uitzondering hanteren.

Verder blijkt de bankierseed, waarin bankiers verklaren dat zij het belang van de klant centraal stellen, in de praktijk "een wassen neus zonder tanden". Ook is niet eens nagegaan of afspraken over een duurzaam beloningsbeleid zijn nagekomen. Wij zagen dit met lede ogen aan, maar afspraak is afspraak. De banken kregen eerst die kans tot zelfreiniging. Pas na de jaarverslagen over 2010 zou een definitieve rapportage worden opgesteld door de commissie die de voortgang van de implementatie bewaakt en zou de politiek beslissen of regelgeving nodig is of dat de banken ons vertrouwen verdienen.

Vorige week maandag kwam er echter een einde aan in ieder geval mijn geduld. De minister van Financiën legde uit dat de commissie die de voortgang van de implementatie bewaakt, eerder wordt ingezet om dit proces te vertragen dan om het te versnellen. Hoewel de jaarverslagen al rond maart bekend worden, zou de commissie pas eind december over de voortgang rapporteren. Zes weken later zou de minister met een kabinetsreactie komen. Als dat het tempo is, dan is het inmiddels 2013 voordat wij überhaupt effecten zien van wat wij willen. Dit zijn vertragingstactieken, die in ieder geval mij niet het vertrouwen geven dat een volgende kredietcrisis op deze manier voorkomen wordt. Het is gewoon tijd voor daden. Daarom wil ik een moreel-ethische omslag wat meer afdwingen, min of meer forceren.

Wij willen een einde aan de bonuscultuur, aandacht voor duurzaam belonen, een bankierseed met tanden, zodat het belang van de klant weer centraal komt te staan. Ook willen wij in de gehele financiële sector een brede implementatie van de gedragscodes, die ook op maatschappelijke leest zijn geschoeid. Wij zullen de voorstellen voor wetgeving steunen, zodat er op 1 januari 2012 een einde komt aan de bonuscultuur van banken. Risicovol gedrag moet niet langer worden beloond. Het is tijd om te investeren in vertrouwen. Dat bereik je niet door te investeren in ontkenning en door dan weer over te gaan tot de orde van de dag.

Wij willen dat in het beloningsbeleid de aandacht voor duurzame beloningscriteria een volwaardige plaats krijgt. De commissie-Maas adviseert een significant deel van de criteria voor het variabele inkomen te baseren op niet-financiële doelstellingen als klanttevredenheid, risicomanagement en duurzaamheid. Hay Group adviseert zelfs een derde van de variabele beloning te baseren op duurzame criteria. De Code Banken neemt de aanbeveling van de commissie-Maas over. Het is dus onbestaanbaar dat de Monitoring Commissie Code Banken niet in beeld brengt hoe met deze aanbeveling wordt omgegaan. Daar heb ik dan ook een motie aan verbonden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het beloningsbeleid van banken een van de veroorzakers is van de kredietcrisis;

overwegende dat de commissie-Maas met het oog op herstel van vertrouwen in de banken de aanbeveling heeft gedaan (aanbeveling 2.7) om een significant deel van de criteria voor het variabele inkomen bij bestuurders te baseren op niet financiële doelstellingen als klanttevredenheid, risicomanagement en duurzaamheid;

constaterende dat de Monitoring Commissie Code Banken tot nog toe in haar voorrapportage geen aandacht heeft besteed aan de invulling van niet-financiële prestatiecriteria zoals bedoeld in artikel 6.4.3 van de Code Banken;

constaterende dat Hay Group in een openbaar onderzoek concrete suggesties doet voor duurzaam beloningsbeleid en tevens de aanbeveling doet, ten minste een derde van de variabele beloning op basis van duurzame criteria vorm te geven;

overwegende dat nu onduidelijk is of raden van commissarissen van banken voldoende aandacht besteden aan de implementatie van deze aanbeveling;

overwegende dat de financiële sector extra impulsen nodig heeft om tot een morele omslag te komen;

verzoekt de regering om aan de Monitoring Commissie Code Banken te vragen om expliciet aandacht te besteden aan duurzaam beloningsbeleid in haar eindrapportage,

verzoekt de regering om wettelijk te verankeren dat ten minste een derde van de variabele beloning op basis van duurzame criteria wordt vormgegeven en om duurzame beloningscriteria (Key performance indicators, KPI's) wettelijk te verankeren in de beloningsstructuren van raden van commissarissen en raden van bestuur binnen de financiële sector,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Braakhuis en Plasterk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (31980).

De heerVan Vliet (PVV):

Kan de heer Braakhuis voorbeelden geven van duurzame criteria?

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Jazeker. Je zou je kunnen voorstellen dat je, als je je maatschappelijke rol serieus neemt, in ieder geval wat gaat doen aan bijvoorbeeld het vrijwaren van je beleggingsportfolio's van ABC-wapens en van clusterbommen en dergelijke zaken. Je kunt mensenrechtelijke criteria aan de dag leggen. Maar het gaat natuurlijk niet alleen om dat soort criteria, maar ook om de wijze waarop aan klantzorg vorm wordt gegeven en de wijze waarop dit direct wordt vertaald. Ook gaat het om stukken productontwikkeling en risicomanagement. Op welke wijze ben je transparant? Zijn je producten afgestemd op de consument en het belang van de klant? Et cetera. Zijn dat voldoende voorbeelden voor de heer Van Vliet?

Voorzitter. Ook wil ik de minister vragen om de bankierseed tanden te geven. Zijn eerste reactie is weliswaar positief, in die zin dat hij van alles wil onderzoeken, maar de reactie beperkt zich tot de bestuurders van banken. Het is essentieel dat alle bankmedewerkers, in ieder geval bankiers, hun verantwoordelijkheid nemen en het belang van de klant en de samenleving centraal stellen in hun dagelijkse werk. Alle medewerkers van banken die zich niet houden aan de bankierseed, moeten hierop kunnen worden afgetikt. Daarom willen wij een openbaar register voor alle bankmedewerkers, maar in ieder geval voor hen die de bankierseed moeten afleggen. De AFM of Kifid kan dan bij overtreding aantekening in het register opnemen of in het ergste geval de inschrijving uit het register verwijderen, waardoor de betreffende bankier zijn beroep niet langer zou kunnen uitoefenen. In die zin is er een sterke analogie met wat in de medische sector gangbaar is.

Daaraan verbind ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat banken van groot maatschappelijk belang zijn en dat het essentieel is dat alle medewerkers van banken het klantbelang en het maatschappelijk belang centraal stellen;

constaterende dat de manier waarop wordt omgegaan met de huidige bankierseed verschilt tussen banken waardoor deze eed bij sommige banken een wassen neus dreigt te worden;

overwegende dat banken en hun medewerkers er nu niet op worden afgerekend als zij het klantbelang en het maatschappelijk belang niet centraal stellen;

overwegende dat de bankierseed tanden nodig heeft om ervoor te zorgen dat banken en hun medewerkers in de toekomst het klantbelang en het maatschappelijk belang centraal stellen;

verzoekt de regering, de bankierseed te verplichten voor alle bankmedewerkers die het vak van bankier of handelaar uitvoeren en/of bestuurder zijn van een bank (bankier), de bevoegdheid van de Autoriteit Financiële Markten of Kifid uit te breiden met het toezicht op naleving van de bankierseed, daarbij een openbaar register aan te houden met de bankierseed per bankier en de Autoriteit Financiële Markten of Kifid de bevoegdheid te verlenen om bankmedewerkers sancties op te leggen en uit het register te verwijderen bij overtreding van de bankierseed, en de Autoriteit Financiële Markten of Kifid benaderbaar te maken voor relaties van banken die in het kader van de bankierseed en het toezicht daarop gehoord wensen te worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Braakhuis en Plasterk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (31980).

Uw moties zijn niet de kortste, stel ik vast.

De heerHuizing (VVD):

De heer Braakhuis sprak in zijn toelichting over alle medewerkers. Bedoelt hij daarmee ook de dame bij de receptie die de gasten ontvangt? In zijn motie heeft de heer Braakhuis het over bankiers. Kan hij daarvan een definitie geven? Ik kan me namelijk niet voorstellen dat hij dat daarmee beoogt.

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Dat klopt. Daarom heb ik het in de motie ook een paar keer genuanceerd. In de motie staat eigenlijk het woord "bankier" gedefinieerd. Het gaat om al die mensen die contact hebben met de klant en met de samenleving en die het vak van bankier uitoefenen. Daaronder versta ik ook wel bijvoorbeeld handelaren, traders. Het gaat erom dat iedereen die met financiële producten van een financiële instelling bezig is, daarin wordt betrokken. Dat zijn ook de mensen die wij graag die bankierseed willen laten afleggen. Dat is niet de secretaresse van afdeling 6.

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Wat is in de ogen van de heer Braaksma dan een bankierseed? Wat voor eed wordt er afgelegd, en hoe gaan wij daarop controleren? Ik weet niet hoeveel mensen er in de financiële sector werken, maar al die mensen wil de heer Braakhuis dus vastleggen. De AFM gaat daarop dan controle plegen. Als er een register is, heb je daarmee immers ook de intentie om het bij te houden en om te handhaven. Welke handhavingscapaciteit denkt de heer Braakhuis voor dat register nodig te hebben en wat is de waarde van zo'n register?

De heerBraakhuis (GroenLinks):

Ik vergelijk het een beetje met het BIG in de medische sector. Ik geloof niet dat elk individu dat in het register staat elke dag wordt gecontroleerd. Ook geloof ik niet dat er elke dag op handhaving wordt gestuurd. Maar als er structureel klachten zijn over een arts of over een verpleegkundige, kunnen daar consequenties aan vastzitten. Dat geldt ook hiervoor. Het is veel eerder een register dat ook openstaat voor de klanten, voor hen die belang hebben bij de activiteiten van een financiële instelling, om naar de instantie te gaan met een klacht.

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Wat gaat de bankier dan verklaren en waar controleren we op?

De heerBraakhuis (GroenLinks):

De bankierseed is bekend. Ik stel niet voor om daarin wijzigingen aan te brengen.

MevrouwBlanksma-van den Heuvel (CDA):

Gaat de heer Braakhuis er controle op uitoefenen wat in die code staat? Hoe doet hij dat?

De heerBraakhuis (GroenLinks):

De controle wordt gedaan door de consumenten, door mensen die contact hebben met de betreffende bankier. Als de consumenten zich onheus behandeld voelen, hebben zij wat mij betreft het recht om dit aanhangig te maken.

Tot nu toe wordt alleen de implementatie van de Code Banken strikt gemonitord. De eis van de Kamer om de aanbevelingen van de commissie-De Wit op te nemen in de code, hebben wij nog steeds niet ingevuld gezien. En wie houdt toezicht op de gedragscode voor verzekeraars en accountants? Wanneer wordt de Tweede Kamer over de voortgang geïnformeerd? Ook intermediairs en pensioenfondsen hebben het vertrouwen in de financiële sector geschaad. Ook zij zijn de klant verplicht om transparant te zijn en zullen de klant en de maatschappij in de toekomst daadwerkelijk centraal moeten stellen. De minister geeft aan dat dit voor intermediairs lastig is en dat voor pensioenfondsen deze zomer een visie op de governance zal worden besproken. Ik kan daar volgens mij van uitgaan. De minister kan de volgende motie wellicht opvatten als een ondersteuning van zijn beleid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een volgende kredietcrisis te allen tijde moet worden voorkomen;

overwegende dat de volledige implementatie van de 27 aanbevelingen van de commissie-De Wit van groot belang is om een volgende kredietcrisis te voorkomen;

constaterende dat de aanbeveling van de commissie-De Wit dat financiële instellingen gedragscodes moeten formuleren, nog niet door alle financiële instellingen is geïmplementeerd zoals door pensioenfondsen en intermediairs;

overwegende dat hierdoor onvoldoende transparantie ontstaat voor klanten, dat de klant centraal zou moeten staan bij het handelen van de financiële sector en dat er op deze manier onvoldoende zicht is op de beoogde cultuurverandering in delen van de financiële sector;

verzoekt de regering om alle financiële instellingen op te roepen om gedragscodes te formuleren en zo nodig de AFM bevoegd te maken om hierop toe te zien,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Braakhuis, Plasterk en Koolmees. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (31980).

De heerBraakhuis (GroenLinks):

De minister gaat in zijn brief wel in op de jaarlijkse wetgevingsbrief, waarmee de Tweede Kamer zicht wordt gegeven op de implementatie van de aanbevelingen van de commissie-De Wit. De minister gaat echter niet in op de aanbeveling van de Tweede Kamer dat de Tweede Kamer afdoende moet worden geïnformeerd door het CPB en de Nederlandsche Bank over macro-economische onevenwichtigheden, zodat wij in staat zijn om een volgende crisis eerder te zien aankomen.

Wij zijn van mening dat de Tweede Kamer de vinger aan de pols moet houden bij de implementatie van de aanbevelingen. Is de minister daarom bereid om de Tweede Kamer voortaan elk halfjaar te informeren over de implementatie van de aanbevelingen van de commissie-De Wit? Ook wil ik weten of de minister bereid is om de Tweede Kamer, naast de wetgevingsbrieven van De Nederlandsche Bank en de AFM tevens een analyse van CPB en DNB van de macro-economische risico's te doen toekomen, voorzien van een reactie van de minister. Om dit kracht bij te zetten, dien ik ten slotte nog een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een volgende kredietcrisis te allen tijde moet worden voorkomen;

constaterende dat belangrijke aanbevelingen van de commissie-De Wit nog niet of niet geheel zijn geïmplementeerd, zoals de Code Banken en de aanscherping hiervan, zoals de periodieke rapportage over de macro-economische risico's van het financiële stelsel aan de Tweede Kamer, zoals de implementatie van de bankenheffing en de aanscherping van de taak van accountants;

overwegende dat de volledige implementatie van de 27 aanbevelingen van de commissie-De Wit van groot belang is om een volgende kredietcrisis te voorkomen;

overwegende dat de Tweede Kamer de vinger aan de pols wil houden bij de implementatie van deze aanbevelingen;

verzoekt de regering om de Tweede Kamer voortaan halfjaarlijks in te lichten over de voortgang van de implementatie van de 27 aanbevelingen van de commissie-De Wit,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Braakhuis, Plasterk en Koolmees. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (31980).

De heerPlasterk (PvdA):

Voorzitter. Het is, denk ik, voor het eerst dat de Tweede Kamer in de plenaire zaal met de regering van gedachten wisselt over de financiële crisis. Die crisis is uitgebreid onderzocht door de parlementaire enquêtecommissie onder leiding van de heer De Wit. In een andere samenstelling hebben we overigens wel al in een eerste termijn met de regering over de aanbevelingen van die commissie kunnen praten.

We praten vanavond over maatregelen, maar ik wil de gelegenheid niet laten passeren om nog kort te zeggen dat in mijn ogen en in die van mijn partij deze financiële crisis uiteindelijk het gevolg is van een doorgeschoten – ik zeg nadrukkelijk "doorgeschoten"– marktdenken, dat in gang werd gezet in de jaren tachtig door mensen als Reagan en Thatcher, vanuit de gedachte: laat alles maar over aan de markt, want deze regelt het vanzelf. Nadrukkelijk ben ik geen tegenstander van marktwerking, maar deze dient wel gereguleerd en ingebed te worden. Als dat niet gebeurt, ontstaan crises zoals we hebben gehad.

De taak die wij allemaal hebben, is te zorgen dat zoiets niet opnieuw kan gebeuren. Ik benadruk dit, omdat ik nu al de indruk heb dat velen in de financiële sector weer terug zijn naar "business as usual". We zullen vanuit de politiek soms tot het nadrukkelijke aan toe moeten blijven nastreven dat het niet weer gebeurt. De neiging is heel groot om te zeggen: ach, laten we er allemaal maar een beetje rustig en redelijk over doen; het komt allemaal wel weer goed. Dat hebben we echter gezien … We zullen dus echt op het vinkentouw moeten zitten; permanente politieke aandacht zal de komende tijd nodig zijn.

Ik dank de regering voor de manier waarop zij de aanbevelingen van de commissie-De Wit voor een groot deel in plannen heeft omgezet. Die plannen krijgen de steun van mijn partij. Er zijn enkele onderdelen waarvan ik denk dat de regering de aanmoediging van de Kamer wel kan gebruiken. Die loop ik kort langs.

Allereerst betreft dit het onderwerp van de bonussen. De opstelling van de regeling is om eerst maar te kijken of de sector de afspraken vrijwillig gaat invoeren en daarna te evalueren. Als de sector dat inderdaad vrijwillig doet, vind de regering het kennelijk niet nodig om een en ander in wet vast te leggen. De redenering is dus dat alleen als de sector het niet doet, het in wet wordt vastgelegd. Ik vind dat niet verstandig en ook niet nodig. Stel dat de sector zich keurig blijkt te kunnen houden aan de afspraken. Dan is het veel beter om die in de wet vast te leggen, zodat het helder is voor bijvoorbeeld nieuwkomers op de Nederlandse markt, buitenlandse banken, wat het beloningsbeleid in Nederland is. Dat is juist ook in het belang van de banken die zich wel netjes aan de afspraken houden, om te voorkomen dat een nieuwkomer probeert om met extra bonussen werknemers bij die banken weg te kapen. Ik denk dus dat het uitstel niet nodig is. We kunnen meteen besluiten om het beloningssysteem in de wet te verankeren. Ik heb daartoe een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de commissie-De Wit stelt dat afstand genomen moet worden van beloningssystemen die leiden tot het nemen van onverantwoorde risico's en die in te hoge mate gebaseerd zijn op kortetermijnresultaten;

van mening dat de principes uit de Code Banken moeten worden toegepast en dat als regel geen gebruikgemaakt moet worden van de "leg uit"-optie;

voorts van mening dat deze beloningsnormen ook van toepassing dienen te zijn voor niet-bestuurders in de sector zoals handelaren (conform de aanbeveling van de commissie-De Wit);

constaterende dat uit de hoorzitting met bankiers is gebleken dat niet alle banken van plan zijn, hun bonussen als regel te maximeren op 100% van het vaste salaris;

verzoekt de regering, de beloningsparagraaf van de Code Banken met inachtneming van het bovenstaande in de wet te verankeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Plasterk en Braakhuis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (31980).

De heerPlasterk (PvdA):

Voorzitter. Door collega's in het parlement is al aandacht besteed aan de belangrijke aanbeveling betreffende het scheiden van de nutsbank- en de zakenbankfuncties. De gedachte daarachter is dat het in het algemeen belang is dat er altijd een nutsbank is. Immers, we kunnen het betalingsverkeer niet missen – we moeten kunnen sparen en lenen – maar er is geen reden waarom de samenleving collectief verantwoordelijk zou moeten worden gehouden voor het risico van handelen in schulden. De regering heeft erop gewezen, grote aarzeling te hebben om deze aanbeveling te volgen, en geeft daarvoor een aantal praktische argumenten. We moeten deze praktische argumenten serieus wegen, maar ik ben er helemaal niet aan toe om de aanbeveling nu zomaar terzijde te schuiven. Mijn indruk uit de eerste termijn is dat we met het kabinet hebben afgesproken daar binnenkort in een apart overleg nader op terug te komen, mede aan de hand van een notitie van het kabinet over dit onderwerp. Ik hoop dat de minister dat in zijn termijn kan bevestigen. Wellicht zal de aansporing die in de motie van collega Slob vervat is, daar nog een bijdrage aan leveren. We komen er zeker op terug.

Ik kom bij het onderwerp van het toezicht op het ontwikkelen van financiële producten die niet in het belang zijn van de klant. De financiële producten die ontwikkeld worden door banken en verzekeraars moeten transparant, veilig, in het belang van de klant en kostenefficiënt zijn. Anders krijg je situaties zoals met de woekerpolissen. Nu kijken we met de kwestie van de woekerpolissen vooral terug naar het verleden, maar uit recente informatie blijkt dat op dit moment nog zo'n 60 beleggingsverzekeringen op de markt zijn, waarvan het gros een kostenlading heeft van bijna 2,5%. Nu zou je kunnen zeggen: wat is nou 2,5%? Maar dat betekent dat bij een looptijd van 30 jaar, klanten ruwweg 30% van het eindbedrag minder krijgen dan bij moderne producten die ook op de markt zijn. Die situatie bestaat dus nog steeds.

De Autoriteit Financiële Markten, onze toezichthouder, heeft in een recent overleg met de Kamer gezegd dat zij onvoldoende wettelijk verankerde instrumenten heeft om hier iets aan te doen. Ik denk dat we aan dit signaal van onze eigen toezichthouder tegemoet moeten komen. Ik denk dat een oproep hiertoe van de Kamer moet uitgaan. Ik heb daartoe de volgende motie opgesteld.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat financiële producten in het belang van de consument, cliënt of deelnemer moeten zijn;

overwegende dat in het verleden producten zoals woekerpolissen zijn aangeboden waarbij het belang van de klant niet centraal stond;

overwegende dat financiële producten in ieder geval kostenefficiënt, nuttig, veilig en begrijpelijk moeten zijn;

constaterende dat de Autoriteit Financiële Markten nog steeds voorbeelden van onwenselijke producten ziet, en dat het dus niet vanzelfsprekend is dat producten aan voornoemde eisen voldoen;

verzoekt de regering, nadere wettelijke bevoegdheden aan de AFM te geven, opdat deze effectief kan toezien op de wijze waarop vorm wordt gegeven aan het beleid inzake de ontwikkeling van financiële producten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Devoorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Plasterk, Braakhuis, Irrgang en Koolmees. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (31980).

De heerPlasterk (PvdA):

Voorzitter. We hebben vanavond uitgebreid gesproken over de bankenbelasting. De minister is er vanmiddag uitstekend in geslaagd om iets wat op zichzelf ook belangrijk is, namelijk de inrichting van het stelsel voor depositogaranties, zo te presenteren dat het wellicht begrepen zou kunnen worden alsof er nu een bankenheffing is ingevoerd. Dat is nadrukkelijk niet het geval. Het gaat er bij het depositogarantiestelsel om dat de banken vanzelfsprekend de kosten dragen die nodig zijn om aan klanten te kunnen garanderen dat ze altijd hun geld terugkrijgen. Dat gebeurt op dit moment nog achteraf; dat heet "ex post". De minister stelt nu voor om dat vooraf te doen; dat heet dan "ex ante". Dat is prima. Het gaat om een bedrag van zo'n 400 mln. per jaar. Dat is niet zo'n heel groot bedrag voor die sector. Ik vind het op zichzelf een goed initiatief. Het komt echter niet tegemoet aan de wens die breed in de Kamer leeft, namelijk dat de banken vanuit hun verantwoordelijkheid voor deze financiële crisis, waar sommigen hun verontwaardiging over hebben uitgesproken, meebetalen aan het gat dat in de algemene middelen is ontstaan om de gevolgen van de crisis op te vangen. Dit depositogarantiestelsel draagt niet bij aan het dichten van het gat in de algemene middelen.

Ik vind daarom dat de bankenbelasting er moet komen. De minister heeft eerder gezegd: dit kan niet zomaar; we moeten niet de enige zijn die zoiets invoeren; we moeten kijken naar een level playing field. Vanmiddag heb ik al gezegd dat bijvoorbeeld Engeland en Frankrijk de bankenbelasting invoeren. Ik denk daarom dat het argument van de minister hooguit reden kan zijn om de invoering een beetje uit te stellen.

Ik ben blij vanavond van collega's gehoord te hebben dat ook zij van mening zijn dat de bankenbelasting er gewoon moet komen. Iedereen heeft dat kunnen horen. Het staat ook in de verkiezingsprogramma's van diverse partijen in deze Kamer. Ik hoop dat de minister dit in de oren knoopt en dat hij zich er nader op oriënteert; hij noemde vanmiddag drie voorwaarden. Maar ik zeg nadrukkelijk: ik zie er scherp op toe! Ik denk wij allen. Ik proef namelijk toch een neiging, ook vanuit de bankenlobby, om te zeggen: laten we nog eens naar wat voorwaarden kijken en het nog wat verder voor ons uit schuiven. Op een gegeven moment moeten we zaken doen. Ik hoop dat we snel terugkomen op de bankenbelasting.

Ik sluit af door te zeggen dat we over de accountancy, ook een belangrijke schakel in de financiële keten, bij andere gelegenheid nader komen te spreken.

De heerHuizing (VVD):

Voorzitter. Ik hoop dat u mij toestaat, even terug te gaan naar halverwege het verhaal van de heer Plasterk, toen hij de motie over de beloningen indiende. Ik heb de tekst ervan niet goed gehoord, dus ik heb de motie eerst even gelezen. U refereert er in uw tekst aan dat uit de hoorzitting met de bankiers is gebleken dat niet alle banken van plan zijn om hun bonussen als regel te maximeren op 100% van het vaste salaris. Ik was ook bij de hoorzitting. Bent u het met mij eens dat zij met name spraken over bankiers die in markten in het buitenland opereren, waar een andere arbeidsmarkt geldt? Bent u ook bereid om daar, als u erin slaagt ...

Devoorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heerHuizing (VVD):

Is de heer Plasterk bereid om, als hij erin slaagt om dit tot wetgeving te verheffen, wel ruimte te laten voor banken en financiële instellingen om zich aan te kunnen passen aan de daar geldende marktomstandigheden?

De heerPlasterk (PvdA):

De constatering in de motie dat niet alle banken van plan lijken te zijn om hun bonussen als regel te maximeren doelt bijvoorbeeld op de Royal Bank of Scotland, van waaruit men zei: hoor eens even, beste Tweede Kamer, wij hebben deze code uitsluitend ondertekend omdat er staat "comply or explain". Als zij er niet aan willen voldoen, zijn zij alsnog in de gelegenheid om uit te leggen waarom ze dat niet doen. Men nam op die uitleg zelfs al een voorschot door te zeggen: ja, als Engelse bank hebben we ook nog te maken met de Engelse situatie, we zitten nu in Nederland, dus we zullen toch even moeten kijken, want er zijn interpretatieverschillen tussen de twee stelsels; we willen toch nog wel even precies bekijken of we hieraan wel altijd kunnen voldoen. Zij namen nadrukkelijk de ruimte om te stellen dat de enige reden om ervoor te tekenen is dat zij voorzien dat ook met uitleg beargumenteerd kan worden waarom niet wordt gemaximeerd op 100%. Daar doelt de passage in de motie dus op.

Als de heer Huizing vraagt wat er gebeurt bij een bank die actief is in Hong Kong, dan stel ik voor om over die specifieke situatie met de minister te spreken op het moment dat dit in de wet wordt vastgelegd. Voor je het weet, creëer je weer nieuwe constructies en ontwijksituaties. Ik vind dat het in ieder geval in Nederland voor iedereen als regel moet gelden, dus ook voor buitenlandse banken. Als we elkaar daarop kunnen vinden, zijn we al een heel eind. Misschien kan ik de heer Huizing geruststellen door te zeggen dat het dictum van de motie niet uitsluit dat voor de mensen die in het verre Azië actief zijn wellicht nog een aparte situatie geldt.

De heerHuizing (VVD):

Ik wil nu niet de verdediger van de bonussen zijn, integendeel, want ik ben het met iedereen hier van harte eens dat de bonuscultuur die wij in Nederland hadden, mede oorzaak is geweest van een heleboel problemen en dat wij daar afscheid van moeten nemen. Ik hoop dat de heer Plasterk met mij deelt dat wij moeten oppassen dat de emotie die wij delen en ook terecht hebben over wat er is gebeurd, niet doorzet in emotionele oplossingen en dat wij rationeel en praktisch moeten blijven. Wij moeten ervoor zorgen dat onze financiële sector weer op kracht komt en een van de sterkste ter wereld blijft.

De heerPlasterk (PvdA):

Nu breekt mijn klomp, want de argumentatie van de kant van de regeringscoalitie, waartoe ook de partij van de heer Huizing behoort, om het nu niet in wet te willen vastleggen, is dat zij verwacht dat de sector het vrijwillig wil regelen. Je kunt niet eerst zeggen dat men het vrijwillig zal willen regelen en vervolgens zeggen dat het om een emotionele toestand gaat waaraan we niet mee moeten doen.

De heerHuizing (VVD):

Onze banken houden zich in principe aan de Code Banken en dus ook aan het afgesproken beloningsbeleid. Goed beargumenteerd, moeten uitzonderingen mogelijk zijn. De emotie bergt het risico in zich dat zij leidt tot zeer rigide regelgeving die uiteindelijk weer problemen veroorzaakt die we niet willen. Ik wijs de heer Plasterk erop dat hij daar even op moet letten bij zijn motie en de uitvoering ervan.

De heerPlasterk (PvdA):

Dank, ik zal dat doen. De heer Huizing heeft gezegd dat het zijn bedoeling niet is, maar de chocoladeletters in de Telegraaf "bonusbanken dicht" dragen meer bij aan de emotie dan de motie die ik heb ingediend, dus we zullen allemaal een beetje voorzichtig moeten zijn met de wijze waarop we ons op dit punt uiten.

Devoorzitter:

Dank u wel, mijnheer Plasterk en succes met uw klomp.

De beraadslaging wordt geschorst.

Devoorzitter:

Ik wens de minister een gezonde nachtrust en veel wijsheid toe, want morgenochtend om 10.15 uur geeft hij antwoord op alles wat de Kamer in eerste termijn heeft gezegd en zal hij alle moties becommentariëren. Na een korte schorsing gaan we vissen!

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Naar boven