Vragen van het lid Çörüz aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht "Politie: steeds meer bendevorming criminele Marokkaanse jongeren".

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Marokkaanse criminele jongeren organiseren zich in toenemende mate in bendes die regionaal en zelfs internationaal opereren. Dat constateert het Korps landelijke politiediensten, KLPD, in een tot nu toe nu niet openbaar gemaakte studie naar Marokkaanse daders in Nederland.

In totaal zijn 14.462 Marokkaanse criminelen in kaart gebracht in de 181 gemeenten met 5 of meer Marokkaanse daders. Amsterdam telt in absolute aantallen de meeste Marokkaanse criminelen: 2497 op een totaal van 14.844 aangehouden misdadigers. Rekening houdend met onder meer bevolkingsaantallen heeft de KLPD een ranglijst opgesteld naar ernst van het Marokkanenprobleem. Amsterdam bezet daarop de eerste plaats, Gouda de tweede en Utrecht de derde. Als de recidive wordt meegerekend, heeft Gouda landelijk gezien het grootste Marokkanenprobleem. Bij deze cijfers hebben wij het nog niet eens over de 12 minners.

Dit is absoluut niet te tolereren. Deze bendevorming moeten wij keren. Op straat moet iedereen zich veilig voelen zonder lastiggevallen te worden. In de Kamer hebben wij hier vaak over gepraat. Nu lezen wij dat er al een tijdje cijfers circuleren. Deze bevestigen keihard de ernst van de problematiek. Waarom is het rapport, dat dateert uit begin 2009 en dat is gebaseerd op cijfers uit 2007, tot nu toe niet openbaar gemaakt? De genoemde getallen betreffen 2007. Heeft de minister recentere cijfers en zo ja, welk beeld komt daaruit naar voren? Wat zijn de consequenties voor het vorig jaar aangekondigde kabinetsplan over Marokkaanse jongeren?

De KLPD-cijfers laten zien dat een aanpak op maat nodig is. Voor een aanpak op maat is nodig dat je je doelgroep kent en daarvoor heb je cijfers en achtergronden nodig. In Binnenlands Bestuur lezen wij dat de politie zich in allerlei bochten moet wringen om aan informatie over deze verdachten te komen, die zich steeds beter en internationaal weten te organiseren. Wat maken wij het onszelf moeilijk! Dit moet toch anders en sneller kunnen? Welke mogelijkheden ziet de minister om gemakkelijker cijfermateriaal te vergaren dat nodig is om effectief beleid te ontwikkelen?

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Zoals de heer Çörüz van mij weet – ik heb daarover vaker van gedachten gewisseld met hem en met verscheidene van zijn collega's in uw Kamer – ben ik het er zeer mee eens dat er gerichte aandacht moet zijn voor de jongeren die in de vorm van overlast en van criminaliteit, soms doorgroeiend naar zwaardere criminaliteit tot bendes aan toe, problemen veroorzaken voor ons land. Uiteraard ben ik mij ervan bewust dat de Marokkaanse en Antilliaanse Nederlandse jongeren daarin oververtegenwoordigd zijn. Ik hecht eraan te zeggen dat het probleem niet is dat zij Marokkaans of Antilliaans zijn, maar dat zij verdachten zijn en dat zij criminaliteit bedrijven. Daarom hebben wij initiatieven genomen en in praktijk gebracht in de afgelopen jaren om de zeer gerichte aandacht tot actie te brengen en de achterliggende en onderliggende problemen aan te pakken.

Dat is uiteraard reageren op crimineel gedrag; dat is het kernpunt daarvan. Daarover kan geen twijfel bestaan. Die reactie op crimineel gedrag moet tegelijkertijd ervoor zorgen dat zij daarna niet terugkeren naar de oude vrienden. Dat is de aanpak in de veiligheidshuizen die wij in deze kabinetsperiode gestalte hebben gegeven. Daarmee brengen wij verandering in tekorten in de opleiding, tekorten in aansluiting bij de Nederlandse samenleving en tekorten in het zich kunnen gedragen op straat, die natuurlijk niet pas beginnen met crimineel gedrag, maar die wij soms ook al zien in het veroorzaken van overlast, in imponeergedrag dat andere burgers tot overlast is. Dat werkt ook, maar het werkt nog niet in die mate dat wij kunnen zeggen dat dit karwei geklaard is. Dat is het nog lang niet, maar wij weten wel dat deze aanpak effect sorteert. Dat is de sleutel van de veiligheidshuizen.

Wij hebben daarbij ouders betrokken, ook ouders in milieus die op dit punt tekortschieten. Ik noem hier een initiatief dat uit uw Kamer is gekomen: een wijziging van een wetsvoorstel op initiatief van de heer Wolfsen, destijds PvdA-lid van uw Kamer, samen met de heer Çörüz, waardoor ouders sinds kort kunnen worden verplicht om te verschijnen ter terechtzitting. Dat is gebeurd. Wij zijn – dat doe ik samen met mijn vroegere en huidige collega voor WWI, met wie dit wordt voortgezet – ook in gesprek met die gemeenten waar deze problemen zich met name voordoen. Ik heb dat besproken met de voorzitter van die gemeente, nu burgemeester Wolfsen. Wij zullen binnenkort weer met deze groep bijeenkomen. Ik zal daarvoor het rapport uit 2009 agenderen, waarnaar de heer Çörüz vraagt en dat inderdaad buiten het circuit van bespreken om nu de aandacht heeft gekregen. Ik heb er verder geen probleem mee. Ik zal ervoor zorgen dat het rapport ter tafel komt en dat u daarover en naar aanleiding van die bespreking de nodige informatie krijgt.

De voorzitter:

Mijnheer Çörüz, uw vervolgvraag.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Dank aan de minister voor zijn beantwoording. Ik vraag hem iets specifieker in te gaan op twee zaken. Mijn eerste punt betreft een actualisering van de getallen. De beschikbare getallen dateren van 2007 en wij zijn al beland in 2010.

Mijn tweede punt is dat de politie zich in allerlei bochten moet wringen om op tijd de juiste getallen boven water te krijgen. Kan de minister nader ingaan op deze twee specifieke punten?

Minister Hirsch Ballin:

De actualisering van de cijfers zal op de agenda worden gezet van het overleg.

De heer Çörüz zegt dat de politie moeite heeft om de getallen boven water te krijgen. Ik heb vaker met de betreffende commissies uit de Kamer gesproken over de standaardisering van de informatievoorziening vanuit de politiekorpsen. Daaraan hebben wij dringend behoefte. Dat neemt niet weg dat deze cijfers er zijn en dat zij onderstrepen hoe belangrijk de acties die wij in gang hebben gezet, waren, zijn en blijven. In het kader van de herziening van de informatiehuishouding van de politie moeten wij uiteraard de problemen met een eenduidige en snelle verwerking van de cijfers oplossen.

De heer Van Raak (SP):

Er zijn groepen Marokkaans-Nederlandse jongeren die heel vervelend zijn. Zij zorgen voor heel veel overlast in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Dat gebeurt vooral als zij het idee hebben dat zij de baas zijn in de buurt. Wij moeten er dus voor zorgen dat zij dat niet zijn: er moet voldoende politie in de buurt zijn. Wat vindt de minister ervan dat bij de herverdeling van het geld bij de politie juist Amsterdam, Rotterdam en Utrecht tientallen miljoenen dreigen te verliezen? Zal de minister dit stopzetten? Anders wordt de politie natuurlijk nooit de baas in de buurt.

Ik heb ook een vraag voor de Partij van de Arbeid. De burgemeesters van Utrecht, Rotterdam en Amsterdam – die laatste heeft zelfs nationale ambities – zeggen allemaal: bezuinig alstublieft niet op de politie. Zal de fractie van de Partij van de Arbeid dit steunen? Straks zullen wij stemmen over een motie van de SP om de bezuinigingen op de politie te stoppen. Steunt de Partij van de Arbeid de oproep van de heren Cohen, Aboutaleb en Wolfsen?

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik dank de heer Van Raak voor zijn beide vragen. De tweede vraag is niet aan mij gericht en ook niet aan de CDA-fractie; er zijn immers maar een paar CDA-burgemeesters die de heer Van Raak op dit punt zou kunnen aanspreken.

De eerste vraag van de heer Van Raak valt uiteraard volledig onder mijn verantwoordelijkheid voor de politie. Ik kan hem echter geen andere middelen voor de politie toezeggen of in het vooruitzicht stellen dan de middelen die voorzien zijn in de begroting voor 2010. De heer Van Raak weet dat het kabinet waarvan ik deel uitmaak, demissionair is. Mogelijkheden om te kijken naar de politiezorg en het optimaliseren van de beschikbaarheid van de beperkte middelen voor de operationele politietaken, dus voor blauw op straat en voor de recherche – het optimaliseren hiervan is in mijn ogen wel nodig – zullen mede naar aanleiding van de heroverwegingsrapporten voor de komende kabinetsperiode aan de orde moeten komen.

De heer Heerts (PvdA):

Deze vraag van collega Van Raak is niet nieuw. Hij vraagt dit voortdurend. Alle signalen die uit het land komen en die raken aan de operationele slagkracht van de politie neemt de PvdA uitermate serieus. Blauw op straat is bij de PvdA in heel goede handen.

De heer Teeven (VVD):

De heer Van Raak zegt dat dit geen antwoord is op zijn vraag. Ik zal nog even wachten tot zijn emoties wat zijn bekoeld.

De voorzitter:

Ik stel voor daar niet op te wachten.

De heer Teeven (VVD):

Goed, dan ga ik meteen door.

De minister heeft drie jeugdgevangenissen laten sluiten, omdat zij te weinig bezetting hebben. Tegelijkertijd constateren wij echter dat er veel meer bendevorming is en dat het aantal ernstige misdrijven, zoals roofovervallen, toeneemt. Hoe verklaart de minister de sluiting van jeugdgevangenissen aan de ene kant en de uit onderzoek gebleken toename van de "middencriminaliteit" en bendecriminaliteit in Nederland aan de andere kant?

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik heb over het buiten gebruik stellen van drie van de justitiële jeugdinrichtingen onlangs een brief gestuurd aan de Kamer. Ik verheug mij natuurlijk op de bespreking daarvan.

Vooruitlopend daarop zeg ik dat wij de afgelopen jaren hebben gezien dat er minder jongeren worden veroordeeld voor ernstige delicten. Voor degenen die daarvoor worden veroordeeld en moeten worden veroordeeld, is de capaciteit die wij hebben en die in gebruik blijft, ruimschoots voldoende. Dat is dus een positieve ontwikkeling: er zijn onder onze jeugdigen minder misdrijven in de zwaarste categorie. Dat betekent absoluut niet dat er geen plaats meer zou zijn voor degenen die deze misdrijven nog wel plegen en voor de aanpak via veroordeling tot een justitiële jeugdinrichting, zoals wij en de heer Teeven het noemen, of de jeugdgevangenis, zoals het meestal huiselijk wordt genoemd. Die mogelijkheid houden wij open. Daarvoor is ruim voldoende plaats.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik heb drie vragen aan de minister. Ik hoorde ten eerste geen helder antwoord op de vraag van de heer Çörüz waarom dit rapport een jaar onder de pet is gehouden. Dat betreft gegevens van drie jaar gelden. Waarom is dat gebeurd? Is ten tweede met dit rapport het nut van etnisch registreren niet gewoon bewezen? Hoe zal de minister dat eenvoudiger regelen? Wat zijn tot slot de concrete maatregelen die dit kabinet al heeft genomen om de bendevorming van Marokkaanse rotjongens tegen te gaan?

Minister Hirsch Ballin:

Er zijn vele maatregelen genomen. Dat was voor mijn voorgangster ook reden om in 2009 te vragen om een recidivemonitor toe te voegen aan de lijst die in oktober 2008 tot stand is gekomen. Men is dus terecht bezig gebleven met het verbeteren van de gegevens. Ik antwoordde net al aan de heer Çörüz hoe ik de beschikbare gegevens zal bespreken met de burgemeesters van de gemeenten waar deze problemen zich voordoen, ook blijkens de cijfers die in Binnenlands Bestuur zijn gepubliceerd. Dat is dus geheel in de lijn van iedereen die erop uit is om dit aan de hand van heldere cijfers te bespreken. Ik ben ook al ingegaan op de verdere verbetering die naar mijn oordeel nodig is op dit punt.

Dat neemt niet weg dat het glashelder is dat wij te maken hebben met een probleem dat de afgelopen jaren aanleiding tot grote zorgen was voor ieder mens die de rechtsstaat aan het hart gaat. Wij zijn dus niet bij de pakken gaan neerzitten. Integendeel, onder andere is het criterium gehanteerd dat de gemeenten waar zich deze problemen vooral voordoen, extra middelen vanuit de begrotingen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en WWI hebben gekregen. Zij hebben aangegeven dat goed gebruik wordt gemaakt van deze middelen. Dat is voortdurend gemonitord door de drie betrokken ministeries, als ik WWI erbij neem. Dat betreft een heel scala van afspraken, van straatcoaches en gezinsmanagers tot het toepassen van het zwaarste geschut waartoe een veroordeling tot een straf in een jeugdgevangenis behoort. Het is uitermate belangrijk dat wij hierbij niet meer in schotten werken, zoals vroeger helaas vaak het geval was, maar dat wij een verbinding leggen tussen de strafrechtelijke aanpak en de preventieve taken van de gemeenten. Wij moeten ook ervoor zorgen dat degenen die vrijkomen uit jeugddetentie, niet teruggaan naar hun oude vrienden, maar op een ander spoor worden gezet zoals leren en werken. Ik heb bij veel gelegenheden al goede gesprekken gevoerd met de Kamer over de vraag hoe de aanpak in de veiligheidshuizen daadwerkelijk effect sorteert en hoe dat ertoe heeft geleid dat de criminaliteit is teruggelopen. Ik zeg dit alles zonder dat ik er ook maar een moment in berust dat er nog steeds criminaliteit is, zoals die waarmee de heer Çörüz zojuist zijn vragen begon.

De voorzitter:

Ik meen dat er nog vragen zijn gesteld over het nut van etnisch registreren en een rapport.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ja voorzitter, ik heb nog steeds geen antwoord op de vraag waarom dit rapport nou een jaar onder de pet is gebleven. Ik weet nog steeds niks over concrete maatregelen. Het belangrijkste is echter dat ik nog steeds niet van de minister heb gehoord dat dit rapport het nut van etnisch registreren heeft bewezen en hoe de minister dat eenvoudiger zal regelen. Ik heb dus nog steeds drie vragen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb al bij veel gelegenheden complete informatie aan de Kamer gestuurd over alles wat op dit terrein is gedaan. Dat is ook besproken in de vaste commissie voor Justitie. Mevrouw Verdonk was bij de meeste van die besprekingen niet aanwezig, maar die informatie is echt besproken naar aanleiding van alle voortgangsrapportages ...

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Kan de minister alstublieft antwoorden op de gestelde vragen?

Minister Hirsch Ballin:

Dit maakt deel uit van mijn antwoord en het is voor een deel ook de verklaring voor het feit dat mevrouw Verdonk deze vragen stelt.

Ik ga verder met de vraag of het rapport onder de pet is gehouden. Nee, dat rapport is niet onder de pet gehouden. Wij houden niets onder de pet op dit terrein. Wij zorgen ervoor dat de Kamer voortdurend de best mogelijke informatie krijgt. Ook dit KLPD-rapport zal met de nodige aanvullingen naar de Kamer worden gestuurd.

Dan de vraag over etnische registratie. Ik heb al gezegd dat een etnische registratie of de aanwijzing van mensen geen doel op zichzelf is. Het is soms een nuttig middel om een bepaald soort problemen in het vizier te krijgen. Mijn collega voor WWI heeft daarover ook informatie gestuurd aan de Kamer. Dit gegeven met betrekking tot de verdachten is beschikbaar, anders hadden we deze cijfers niet gekregen.

De heer Brinkman (PVV):

Het is schrikbarend dat Marokkaanse jongeren, zoals we weten, al jaren de Nederlandse steden terroriseren, die inderdaad ook door PvdA-burgemeesters bestuurd worden. Wat dat betreft staat ons in de toekomst nog heel wat te wachten. De minister draait om de feiten heen. De laatste zin die hij uitsprak, geeft het belang aan van het etnisch registreren of gewoon registreren of iemand de Marokkaanse nationaliteit heeft. Waarom regelt hij dat niet gewoon? Hij heeft een nieuw handhavingssysteem bij de politie ontworpen. Er hoeft maar één vraagje bij te komen in het schermpje bij de politie en dan hoeft de politie niet duizenden en duizenden uren te besteden om het hele probleem opnieuw via allerlei systemen te achterhalen. Daardoor heeft de minister twee jaar lang een rapport in de la moeten houden om dat te verdoezelen, waarna het na twee jaar eindelijk eens daaruit verdwijnt. Waarom wordt dat niet gewoon bij dat systeem geregeld?

Voorzitter: Ten Hoopen

Minister Hirsch Ballin:

Mijnheer de voorzitter. Ik heb al bij meer gelegenheden aangegeven dat volgens onze wetgeving registraties die verwijzen naar herkomst of gegevens van etniciteit mogen worden verwerkt, als daartoe een bepaald doel of een bepaalde noodzaak aanwezig is, maar niet zomaar, zonder dat er een duidelijke aanleiding en rechtvaardiging voor is. Mijn vroegere en huidige collega's voor WWI zijn hierover ook in gesprek met de Kamer. Ik ben mijn antwoord begonnen met erop te wijzen dat bij de criminaliteit onder Marokkaans-Nederlandse jongeren, verdachten dus, het probleem niet is dat zij Marokkaans zijn, maar dat zij verdachte zijn. Ik wil dus ook vermijden dat wij hier op zo'n manier over spreken – en dat zal ik ook nooit doen – dat we de indruk wekken dat het om het een gaat en niet om het ander. Het gaat om verdachten, om diegenen uit deze veel grotere doelgroep die zich aan crimineel gedrag schuldig maken. Daarbij moeten we kijken naar achtergronden en oorzaken. Dat en niets anders is de reden om te kiezen voor de aanpak die men kent uit ons project Veiligheid begint bij voorkomen, dat tot resultaten leidt en de komende jaren wat mij betreft tot steeds meer resultaten zal leiden.

Naar boven