Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 29 maart 2007 over gewasschade in het tuinbouwgebied rond Aalsmeer.

De voorzitter:

De minister van Landbouw zal in één moeite door de minister van VROM vertegenwoordigen, die wegens privébesognes afwezig is. De regering spreekt echter altijd met één mond.

De heer Mastwijk (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben op 29 maart een goed algemeen overleg gehad met deze bewindspersoon en de bewindspersoon van VROM over het besluit gewasbescherming. Het ging vooral over de gewasschade bij tuinders in Aalsmeer. Over het laatste onderwerp gaat de motie die ik straks zal indienen. Op één punt was er wat onduidelijkheid, namelijk over het nader onderzoek dat de Kamer wenst. Uit de ondertekening van de motie zal blijken dat dit vrij breed wordt gedragen. Dit onderzoek is nodig om de oorzaken goed te kennen. Het heeft te maken met gezondheid, milieu en teelttechnische aspecten. Hoe meer kennis je over de oorzaak hebt, hoe gerichter je kunt zoeken naar oplossingen. Dat heeft geleid tot de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat in de regio Aalsmeer sprake is van gewasschade in glastuinbouwbedrijven met tot nu toe niet geheel duidelijke oorzaak, zodat het denkbaar is dat ook aspecten van milieu en gezondheid aan de orde zijn;

  • - dat er, ook op basis van onderzoek, sterke aanwijzingen bestaan dat de schade wordt veroorzaakt door restanten van minerale oliën, mogelijkerwijs afkomstig van vliegverkeer, die via de watersystemen geconcentreerd in het wortelmilieu van de gewassen terechtkomen en daar schade aanrichten;

  • - dat het dus ook vanwege volksgezondheids- en milieuredenen van belang is om meer kennis te vergaren over de mogelijke oorzaken, de ernst daarvan en de mogelijkheid om de oorzaak weg te nemen, of indien dit niet mogelijk is andere oplossingen;

  • - dat daarvoor nader onderzoek met mogelijkerwijs langere looptijd nodig is om meer duidelijkheid over een aantal zaken te verkrijgen;

verzoekt de regering, het initiatief te nemen tot het doen van nader onderzoek en, al dan niet na het raadplegen van deskundigen, ter zake indien nodig een plan van aanpak aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mastwijk, Van der Vlies, Jacobi, Graus, Snijder-Hazelhoff en Poppe.

Zij krijgt nr. 87(30800 XIV, nr. 87).

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. De motie die net is ingediend, bestaat voor een belangrijk deel uit het verhaal dat ik in het algemeen overleg heb gehouden. Ik moet zeggen dat ik dat voor een groot gedeelte als enige heb gedaan. De minister heeft toen al toegezegd dat zij zal gaan doen wat er in het dictum staat. Ik heb geen probleem met de motie, mijn vraag aan de CDA-woordvoerder is alleen of hij van plan is om vaker goede SP-plannen op deze manier in te dienen. Dat kan natuurlijk niet vaak genoeg gebeuren.

Aan de minister van LNV vraag ik of de minister van VROM inderdaad de toezegging heeft gedaan die is verwoord in het dictum. Zo ja, gaat de minister dat daadwerkelijk doen? Als dat zo is, dan zijn wij nog veel blijer.

De heer Mastwijk (CDA):

U weet natuurlijk dat het CDA een democratische partij is. Goede voorstellen van de SP zijn bij ons altijd welkom.

De heer Poppe (SP):

Ik zei het al: dat kan de CDA-fractie niet vaak genoeg doen. Wij hebben altijd goede voorstellen, dus dat zal heel vaak gebeuren.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ook de fractie van de Partij van de Arbeid heeft deze motie ondertekend.

Wij vragen de minister om de motie uit te voeren en een zorgvuldig onderzoek uit te zetten. Wij vinden het belangrijk dat de Kamer kan meelezen met de opdracht voor het onderzoek. In het algemeen overleg is toegezegd dat het RIVM zal worden gevraagd om voorstellen te formuleren voor het uitzetten van dit onderzoek. Hopelijk kunnen wij voor het einde van het jaar over een eerste proeve van het onderzoek beschikken, want dit traject mag niet te veel tijd nemen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. De heer Mastwijk zei al dat de oorzaak van de problemen opgehelderd moet worden. Aan de andere kant moet ik constateren dat er al een aantal onderzoeken is uitgevoerd; de bewindslieden hebben hier ook tijdens het algemeen overleg op gewezen.

Het is vervelend dat er geen duidelijkheid is of kan komen. Ik heb tijdens het algemeen overleg gevraagd of er misschien, terwijl er aan oplossingen wordt gewerkt, kan worden teruggeploegd naar de mogelijke oorzaak van de problematiek. De lijn die de minister tijdens het algemeen overleg heeft uitgezet, strookt met onze opvattingen. Wil zij nogmaals toelichten of nader onderzoek dit probleem kan oplossen en op welke termijn die oplossing mag worden verwacht?

Er wordt verschillend gedacht over de vraag hoe nauwkeurig dit onderzoek moet zijn, maar ik dring erop aan dat er nu snel slagen worden gemaakt om de problemen te kunnen oplossen. Zorgvuldigheid is belangrijk in dezen en in de motie wordt daarop aangedrongen. In die zin steun ik de motie.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik sta hier tevens namens de minister van VROM. De regering spreekt met een mond, maar de opmerking van de voorzitter klonk nogal ernstig. Daarom wijs ik erop dat mevrouw Cramer vandaag jarig is. Haar moeder is op bezoek en zij zijn nu samen gaan eten. Wij hebben onze reactie zorgvuldig voorbereid en daarom kan ik mede namens haar antwoorden. Ik feliciteer mevrouw Cramer graag nog eens vanaf deze plaats.

De heer Poppe (SP):

Dat doen wij allemaal!

De voorzitter:

Wij sluiten ons hier graag bij aan.

Minister Verburg:

Ik hoopte al op zo'n reactie en ik zal die graag overbrengen aan mevrouw Cramer. Bovendien leest zij dit nog eens terug in de Handelingen.

In zijn motie vraagt de heer Mastwijk naar een vervolgonderzoek naar de gewasschade, naast het onderzoek naar oplossingsrichtingen. Er is in de afgelopen drie jaar al onderzoek gedaan naar de oorzaak, maar helaas zonder resultaat. Dit onderzoek is bepaald niet lichtzinnig opgepakt. Het is in nauw overleg met alle betrokkenen opgezet, met name met de tuinders. Ik vind dit van evident belang. Van hun ervaringen en gegevens is voor, tijdens en zelfs na het onderzoek zo veel mogelijk gebruik gemaakt. Er is vooronderzoek geweest om het onderzoek naar de oorzaak zo gericht mogelijk te doen zijn. Er is een quick scan gemaakt om vast te stellen of er sprake was van kerosinelozingen boven het gebied, maar dit bleek niet het geval te zijn. De tuinders die schade lijden, zijn geïnterviewd om enige notie te hebben waar de oorzaak vandaan zou kunnen komen. Hieruit bleek dat er naar een externe oorzaak moest worden gezocht. Er is specifiek gekeken of kerosine tot schade bij planten leidt en of er kerosineresten in de waterbassins bij de tuinders aanwezig waren. Kerosine veroorzaakt pas in hoge concentraties schade. In de bassins van de tuinders is geen kerosine aangetroffen.

Vervolgens heeft een breed consortium van gerenommeerde onderzoekspartijen onderzoek naar de oorzaak gedaan. Ik zal ze in dit debat nog maar eens noemen: het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, de Wageningen Universiteit en Researchcentrum Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek en het Centrum voor Landbouw en Milieu. Helaas is er ondanks de grote inzet die is gepleegd, geen eenduidige oorzaak voor de problematiek gevonden. Wel heeft TNO geconstateerd – en dat wil ik hier nog eens nadrukkelijk noemen – dat de concentraties van luchtverontreinigende stoffen rond Schiphol onder de normen voor volksgezondheid blijven.

De heer Poppe (SP):

Dit is eigenlijk een nabespreking van een overleg dat wij met de minister gevoerd hebben. Dit antwoord gaf zij al in dat overleg en ik vind eigenlijk niet dat de minister dat over hoeft te doen.

De voorzitter:

Stelt u uw vraag maar gewoon.

De heer Poppe (SP):

De minister van VROM heeft op mijn voorstel een toezegging gedaan dat er een wat langduriger onderzoek met proeven komt. Ik heb zelfs het hoe en het wat aangegeven, maar dat zal ik hier allemaal niet herhalen. De minister van VROM heeft gezegd dat zij met het RIVM zal overleggen om te kijken hoe dat onderzoek op poten moet worden gezet, zodat je onder andere met de windrichting en de vluchtbewegingen van de vliegtuigen eventueel conclusies kunt gaan trekken. Die toezegging is gedaan en dat is ook het dictum van de motie. Wil de minister daarop met de woorden van de minister van VROM ingaan?

Minister Verburg:

Ik heb altijd geleerd dat de Kamer gaat over haar eigen vragen en dat de regering gaat over haar eigen antwoorden. Ik zal daarom nog maar eens herhalen hoe zorgvuldig en breed dit onderzoek is geweest om duidelijk te maken dat wij de noodzaak tot het vinden van de oorzaak, en dus het vinden van een oplossing, op geen enkele wijze hebben gebagatelliseerd. Sterker nog, het zou mij een lief ding waard zijn geweest als er een heldere oorzaak was gevonden, zodat wij ook gericht hadden kunnen toewerken naar een oplossing. Die drie jaren hebben die oorzaak niet dichterbij gebracht, laat staan de oplossing.

De heer Mastwijk (CDA):

Het heeft weinig zin om het debat tijdens het algemeen overleg te herhalen. Ik stel wel vast dat er tijdens het AO wat kritiek is geuit op het onderzoek, met name vanwege het feit dat er wat leemtes zijn aangetroffen. De minister weet precies waarover het gaat als ik wijs op de discussie over het meetpunt 1. De minister sprak over de concentraties. Ik denk dat dit juist het probleem is dat aan de orde is. Er is alle belang bij om met name na te gaan waarom de concentratie van resten van minerale oliën – ik formuleer graag in wat neutralere bewoordingen – aanleiding geven tot schade. En dat heeft ook weer alles te maken met de oplossingen. Een van de oplossingen is het gebruik van osmosewater. Je kunt zeggen dat op elk tuinbouwbedrijf in de buurt van Aalsmeer osmosewater moet worden gebruikt, maar ook dat heeft weer gevolgen voor het milieu. Als het gaat om de kwaliteit van het milieu, is het zaak dat wij de oorzaak zo nauwkeurig mogelijk in beeld hebben en dan bekijken wat de meest daarbij passende oplossing is. Dat is de strekking van de motie. Ik zou graag willen dat de minister daarop inging.

Minister Verburg:

Ik vervolg mijn betoog, omdat hier volstrekt past wat de heer Mastwijk heeft gezegd. Ik vind namelijk dat wij de realiteit onder ogen moeten zien. De kans dat wij de oorzaak vinden, is bepaald niet groot. Na drie jaar onderzoek moeten wij dat onder ogen zien. Ik zou mij dus kunnen voorstellen dat wij het op een andere manier doen en dat is dat wij ons richten op het zoeken en vinden van oplossingen. Ik heb de motie gezien en kan ook goed lezen en tellen. Ik heb gezien dat de Kamer zegt dat zij de regering verzoekt om het initiatief te nemen tot het doen van nader onderzoek en al dan niet na het raadplegen van deskundigen ter zake, indien nodig, een plan van aanpak aan de Kamer voor te leggen. Ik heb tijdens het algemeen overleg al gezegd dat wij nu naar oplossingsmogelijkheden zoeken en dat ik LTO Nederland, LTO Noord en Glaskracht heb gevraagd om met concrete voorstellen hiervoor te komen. Zij zullen dat voor de zomer doen. Als het mogelijk is om in het kader van het vinden van oplossingen nader onderzoek te doen, als in de voorstellen van de landbouworganisaties en ook in hetgeen uit het algemeen overleg is gekomen een vraagarticulatie kan worden gevonden, zal ik dat graag doen. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Ik zou echter het gevraagde onderzoek willen zien in het kader van het vinden van oplossingen.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

In het algemeen overleg is door de minister van VROM toegezegd dat aan het RIVM zou worden gevraagd om een deskundigenadvies over de mogelijkheden voor onderzoek waarin niet alleen gekeken wordt naar de gewasschade, maar ook naar milieu en gezondheid. Wij denken bij de motie aan een dergelijk, wat breder onderzoek. Wat vindt de minister van deze toezegging van de minister van VROM?

Minister Verburg:

Ik zeg toe dat wij het RIVM vragen of nader onderzoek mogelijk is dat is gericht op het vinden van een oplossing. Als dat nader onderzoek van het RIVM kan helpen bij het vinden van een oplossing, zullen wij dat graag laten uitvoeren op de kortst mogelijke termijn.

De heer Mastwijk (CDA):

Ik sluit niet 100% uit dat wat de minister wil, uiteindelijk aansluit op hetgeen de motie beoogt, maar ik stel wel vast dat de volgorde anders is. Ik heb in de motie met een aantal andere woordvoerders gesteld dat het van belang is dat wij de oorzaken kennen. Als dat het geval is, is de kans het grootst dat wij de meest voor de hand liggende, de meest praktische en milieuvriendelijkste oplossing vinden. De minister begint aan het eind en gaat van de oplossing naar een oorzaak. Wij vinden dat eerst de oorzaak helder in beeld moet zijn en dat vervolgens moet worden bezien wat de beste oplossing is. Dat is de strekking van de motie en die houd ik recht overeind.

Minister Verburg:

Ik denk dat de heer Mastwijk en ik hier niet op de juiste wijze bezig zijn met de casuïstiek. Het onderzoek moet volgens mij zijn gericht op het vinden van een oplossing. Ik heb Glaskracht en LTO Noord gevraagd om voorstellen te doen op dit terrein. Ik ben graag bereid om, als dat de oplossing dichterbij kan brengen, het RIVM te vragen om een nader onderzoek te doen. Dat onderzoek door het RIVM zou er inderdaad wel eens toe kunnen leiden dat de oplossing dichterbij wordt gebracht; dat ben ik met de heer Mastwijk eens.

De heer Poppe (SP):

Ik ben een beetje verbaasd. In het algemeen overleg was het helder en duidelijk. Daarin heb ik ook de minister van VROM hierop aangesproken. Er is sprake van een milieuprobleem en mogelijk ook van schade voor de volksgezondheid. De tuinders hebben er ook last van, want de roosjes laten de kopjes hangen. Dat is het bewijs dat er iets aan de hand is. Wij moeten de bron opzoeken, in het kader van de volksgezondheid. Daarom is het ook de minister van VROM die erover moet gaan. De oplossing voor de tuinders kan gevonden worden in de kennis van de oorzaak die uit het onderzoek komt. De vraag is waar het vandaan komt, hoe vaak de vliegtuigen vliegen, op welk moment dat gebeurt en hoe de wind dan staat. Er zijn technische middelen die wetenschappelijk verantwoord zijn waarmee die zaken kunnen worden onderzocht. Als dat gebeurt, kan de bron worden gevonden en met de bron is er een stuk van de oplossing. Het moet niet andersom. Het gaat niet om de problemen van de tuinders, maar om de problemen met de volksgezondheid. Zo heb ik het gesteld.

Minister Verburg:

Wij zijn aan het zoeken naar een oplossing. Het RIVM zal worden gevraagd of nader onderzoek mogelijk is. Het RIVM is zoals bekend al betrokken bij het eerdere onderzoek. Dat zeg ik dus toe. Ik heb in het algemeen overleg, net als minister Cramer, al gezegd dat wij graag zo snel mogelijk en zo gericht mogelijk willen toewerken naar een oplossing voor iedereen, zowel in het belang van de tuinders als in het belang van de volksgezondheid.

De heer Cramer (ChristenUnie):

De drang van de Kamer om een oplossing te vinden is niet anders dan die van de minister. Daarin ondersteunen wij elkaar dus. Ik stel een ietwat vervelende vraag, waarop de minister waarschijnlijk niet direct een antwoord heeft. Is er een indicatie te geven van het doorlopen van een traject om te komen tot een oplossing voor de tuinders? Volgen wij het proces dat de minister voorstelt of doen wij wat de heer Mastwijk vraagt?

Minister Verburg:

Dit is nogal ingewikkeld omdat ik daarnet heb vastgesteld dat er drie jaar onderzoek is gedaan, en niet door de eerste de beste. Het is evident niet mogelijk gebleken om een heldere oorzaak te vinden. Ik heb gezegd dat ik wil komen met oplossings­mogelijkheden, waaraan ook de tuinders toe zijn. Elk onderzoek dat daarbij kan helpen, is mooi meegenomen. De richting van een oplossing wil ik niet loslaten, maar ik ben graag bereid om aan het RIVM te vragen of een nader onderzoek mogelijk is, naast datgene wat er nog ligt. Daarmee zou ik kunnen zeggen dat de motie overbodig is, maar het oordeel daarover laat ik aan de Kamer.

De heer Mastwijk (CDA):

Het laatste lijkt mij de juiste constatering. De minister zegt dat zij en ik verkeerde casuïstiek aan het bedrijven zijn. De minister heeft ook gezegd dat de regering gaat over haar eigen antwoorden. Daarop antwoord ik dat de Kamer ook gaat over haar eigen inbreng. De motie is gericht op het vinden van een oorzaak en de bijpassende oplossing, niet andersom. Het lijkt mij dus verstandig dat wij de motie maar gewoon in stemming brengen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven