Vragen van het lid Dibi aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de zorgen van CNV Onderwijs over een toename van werkdruk.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Het vredige paasweekeinde van de staatssecretaris is bruut verstoord. Naast scholieren en studenten luiden nu ook leraren de noodklok. De werkdruk is te hoog en wordt dankzij dit kabinet zelfs nog hoger. Leraren moeten te veel les geven en daarnaast ook nog eens te veel taken op zich nemen. Sterker nog: de leraren in Nederland geven het meeste les van alle EU-landen. Ik meende dat de minister de leraar zijn vak wilde teruggeven en glans wilde geven aan het lerarenvak. Is hij bereid om het aantal uren dat docenten moeten lesgeven, te verlagen tot een acceptabele en verantwoorde norm? Is hij vervolgens bereid om het takenpakket van leraren te verlichten door te investeren in ondersteuning van docenten? Hierbij kan hij denken aan conciërges, klassenassistenten en gastdocenten. Zo ja, hoe gaat de minister dit doen en hoeveel zal hij investeren? Is de minister bereid om vernieuwende initiatieven, zoals de netwerkschool die vandaag in de Volkskrant wordt beschreven, te ondersteunen?

Ik heb bovendien een vraag die specifiek voor de staatssecretaris bestemd is. Haar jacht op de urennorm mag geen doel op zichzelf worden. Ik wil niets afdoen aan het recht van leerlingen om les te krijgen, maar ik wens ook niet dat dit ertoe leidt dat de werkdruk onder onverantwoorde condities nog verder toeneemt. Ik wil daarom van de staatssecretaris weten of zij gehoor geeft aan de roep van CNV Onderwijs om eerst in scholen te investeren, voordat zij gaat sanctioneren. Zo ja, hoe gaat zij dit doen?

De voorzitter:

Aan wie stelt u de vragen? Aan de staatssecretaris of de minister?

De heer Dibi (GroenLinks):

De eerste drie vragen waren tot de minister gericht. De laatste vraag is voor de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de minister.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Wij zijn beiden aanwezig omdat het aspect van de omgang met het voortgezet onderwijs, waaruit deze klachten komen, onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris valt, terwijl de werkdruk onder arbeidsvoorwaarden valt, wat op mijn terrein ligt. Wij zullen proberen om de vragen gezamenlijk te beantwoorden.

Ik zou kunnen opmerken dat de heer Dibi van mening is dat er meer les moet worden gegeven, wanneer leerlingen protesteren dat zij te weinig les krijgen. Als docenten protesteren dat zij een te hoge werkdruk hebben, vindt hij juist weer dat er minder les moet worden gegeven. Er moet meer les worden gegeven maar er moet ook minder les worden gegeven. Het is dus eigenlijk de vraag van de heer Dibi hoe de minister denkt beide te kunnen combineren.

De heer Dibi (GroenLinks):

Neen.

Minister Plasterk:

Ik wil er iets dieper op ingaan. Wij moeten de klacht uit het veld over de werkdruk vanzelfsprekend zeer serieus nemen. Tijdens onze honderddagenrondgang langs de instellingen, horen wij deze klacht veelvuldig. Het is een reëel gevoel bij docenten dat de werkdruk te hoog is. Toch is het wellicht goed dit in enig perspectief te plaatsen, waardoor wij zicht krijgen op de oorzaak ervan.

Een van de aspecten die hierbij een rol spelen, is het feit dat de belasting in werkuren van docenten wordt opgebouwd in een relatief gering aantal weken per jaar. De volledige werklast moet in 40 tot 41 weken worden opgebracht. Sinds maart 2006 geldt het aantal van 1040 lesuren. Dit aantal is door de Kamer vastgesteld; de staatssecretaris komt hierop straks terug. Om 1040 lesuren te geven, moet er volgens de norm 1659 uur door docenten worden gewerkt. Als je dit laatste aantal deelt door het aantal weken waarin deze docenten dit totaal aantal uren moeten maken, kom je inderdaad op een gemiddelde werkdruk van 42 uur per week. Dit is dus al meer dan de gemiddelde werkdruk per week in Nederland. Verder heb ik zelf ook wel eens lesgegeven, en ik kan u zeggen dat dit meer energie kost dan het vasthouden van een pen achter een bureau. Ten slotte moeten wij erbij bedenken dat je in gemiddeld anderhalve meter water kunt verdrinken. Zo is het mogelijk dat je bij een werkweek van gemiddeld 42 uur, per week ook nog eens behoorlijk wat extra uren moet maken, omdat binnen die werkweken de werklast niet precies en stabiel 42 uur per week is. Vóór een examenperiode of de kerstvakantie kan de werkdruk oplopen tot 50 of nóg meer uren. Wij hebben het dan inmiddels over heel lange en zware werkweken. Ik doe dus niets af aan de werkdruk.

Wat kunnen wij hieraan doen? Ik moet eerst melden dat de regering niet verantwoordelijk is voor het aantal gewerkte dagen. In de Kamer is een aantal contacturen afgesproken. Hoe dit aantal uren verdeeld wordt over het jaar, is niet de verantwoordelijkheid van de regering, maar van de werkgevers en werknemers. Een oplossing kan zijn, de uren buiten het directe lesgeven te verplaatsen uit de weken waarin les moet worden gegeven, naar de weken van de schoolvakanties. Dit moet uiteraard per instelling worden geregeld, maar ik wil benadrukken dat de gemiddelde Nederlander 25 vakantiedagen heeft, terwijl de gemiddelde schoolvakantie 55 dagen is; dus meer dan het dubbele. Hierin zit wellicht wat ruimte om de werkdruk te egaliseren.

Ik heb het regeerakkoord onder mijn hoofdkussen liggen. Ik lees de Kamer voor wat hierin over deze kwestie staat.

De voorzitter:

U hebt nog anderhalve minuut spreektijd, inclusief de spreektijd van de staatssecretaris.

Minister Plasterk:

Dan stop ik onmiddellijk en verwijs ik naar pagina 18 van het regeerakkoord. Excuses.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. De minister heeft al een mijns inziens heldere toelichting gegeven bij het een en ander. Ik ga kort in op de vraag of wij eerst moeten investeren en pas daarna moeten sanctioneren. Uiteraard hoop ik dat ik helemaal niet hoef te sanctioneren; het zou het beste zijn als iedereen zich gewoon houdt aan de wet die in de Kamer is aangenomen.

Het spreekt voor zich dat er geïnvesteerd moet worden in leraren. Wij moeten de komende tijd de positie van de leraren bezien. Het streven om hun positie te versterken, wordt breed gesteund. Toch ben ik het niet met de heer Dibi eens dat de kwestie van de werkdruk op dit moment als een nieuw fenomeen op zou komen, waarbij wij eerst zouden moeten investeren om een en ander pas vervolgens kritisch te kunnen bezien. Aan de kwestie van het aantal uren in het onderwijs wordt al heel lang gewerkt. De Kamer heeft hierover uitgebreid gedebatteerd en vervolgens het aantal uren vastgesteld, nog vaster dan de bandbreedte die mijn voorgangster voorstelde. Verder heeft de Kamer toen gezegd dat zij wilde dat dit aantal gehandhaafd zou worden.

In alle rust is dit hierna aangekondigd. In augustus 2005 is hierover een eerste brief naar de scholen gestuurd en in april 2006 is er hierover opnieuw een gestuurd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wat vindt u van scholen die allerlei gekke capriolen uithalen om hun leerlingen koste wat het kost en zonder enig onderwijskundig nut op school te houden? Als de urennorm een doel op zich wordt, gaan scholen allerlei gekke dingen doen om de kinderen op school te "bewaren". Het worden al "bewaarscholen" genoemd. Wat gaat u hieraan doen? Bent u bereid om een quick scan te laten uitvoeren door de Onderwijsinspectie? Of hebt u andere maatregelen in gedachte?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik kan u zelfs verder helpen. In mei, juni wordt door de inspectie en de auditdienst een uitgebreid onderzoek gedaan naar de wijze waarop de urennorm in de scholen wordt vormgegeven. Dan krijgen wij het hele scala van resultaatgerichtheid van de scholen in beeld. Maar ik ben niet met u van mening dat kinderen op school in een bewaarsituatie zitten. Ik vind dat kinderen op school les moeten hebben. Daarover gaat de discussie. Ouders willen dat het voor elkaar komt en zelfs leerlingen willen in algemene zin dat het gebeurt. Wij hebben de norm verlaagd van 1076 naar 1040 en de criteria verruimd. Laten wij niet vergeten dat wij het niet over klassikale uren hebben. Een uur waarin de leerling zelfstandig werkt, maar een leraar kan oproepen voor de vragen die hij heeft, valt zelfs al onder de begeleide uren. Wij hebben een enorme ruimte gecreëerd en daarbinnen is het heel reëel om die norm te handhaven. Wij hebben vroeg gemeld dat wij het gaan doen. Er is hierover een politiek debat geweest met een zeer ruim draagvlak in de Kamer. Vervolgens is er meer ruimte qua criteria. Kortom, ik ben van mening dat er voldoende randvoorwaarden aanwezig zijn.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ben blij met de erkenning van het probleem, maar ik constateer wel dat er vervolgens niks wordt gedaan. Ik begrijp wel dat de overheid bepaalde bevoegdheden mist, maar u hebt wel de bevoegdheid om geld te steken in het onderwijs en te investeren in de werkdruk. Wie wil er nog leraar worden in een onderwijs waarin de werkdruk zo hoog is? Leraren moeten meer les geven, lestijden worden verlengd, leraren moeten collega's extra vervangen bij ziekte of afwezigheid, vergaderingen en bijscholing vinden steeds meer buiten schooltijd plaats en de vakantie wordt korter. Dit is de klachtentop vijf. Wat gaat u daar concreet aan doen en hoeveel gaat u investeren? Ik hoor nu dat u onze zorgen deelt, maar u bent vervolgens niet bereid om stappen te nemen. Gaat u extra investeren?

De voorzitter:

En die vraag is aan?

De heer Dibi (GroenLinks):

Het maakt mij niet uit. CNV Onderwijs wil 1,2 mld. extra voor het voortgezet onderwijs. In hoeverre komt het kabinet het CNV tegemoet?

Minister Plasterk:

Ik wilde juist het regeerakkoord voorlezen. Ik zal dat niet doen, maar ik kan het concreter maken. Op pagina 18 van het regeerakkoord is het voornemen verwoord om een brede commissie in te stellen die de positie van de leraar gaat bekijken. Daarmee zijn wij inmiddels vergevorderd. Ik verwacht binnen twee weken uw Kamer een voorstel te kunnen doen over de samenstelling van die commissie, die de aspecten die u net hebt genoemd gaat bekijken. Ik hoop daarvan kort na de zomer een rapportage te hebben. Wij werken er in vliegende vaart aan om de positie van de leraar te verbeteren.

De heer Bosma (PVV):

Dat de vakbonden klagen is heel interessant, maar niet altijd heel relevant. Er is maar één ding belangrijker dan leraren en dat zijn de kinderen van Nederland. Er is een heel heldere norm, 1040 uur, die gehandhaafd moet blijven. Daarover zijn wij het in de Kamer altijd eens geweest. Dat kan heel vaak betekenen dat wij veel meer leraren nodig hebben. Die moeten er gewoon komen, bijvoorbeeld door nu eens goed te hakken in al die managementlagen. 70% van de scholen haalt die norm niet. Er zijn kinderen die 20% tot 30% te weinig tijd krijgen en 's middags thuis hangen, heel lange vakanties hebben en maar een beetje rondzwerven. Wat gaat u doen om nu eens goed te hakken in al die managementlagen?

Minister Plasterk:

Laten wij onze rol hierin heel helder houden. Wij zijn niet degenen die hakken in lagen. Wij kunnen instellingen afrekenen of beoordelen op het aantal uren. U hebt de staatssecretaris daarover gehoord. Zij is er zeer beslist in dat wij daaraan willen vasthouden. Het verbaast mij dat leden van de Kamer dat niet zouden willen. Een andere vraag is hoe de bekostiging wordt verdeeld over het primaire proces, dat wil zeggen het lesgeven en andere dingen. Dat is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf. Wij kunnen deze daarop aanspreken en dat zullen wij zo nodig ook doen, maar wij kunnen niet vanaf hier met een hakbijl bijpunten.

De voorzitter:

Mevrouw Verdonk, ik zag dat u non-verbaal de heer Dibi iets wilde vragen. Dat kan, maar dan moet hij even aan de microfoon komen.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Ik ben een groot voorstander van het stellen van mondelinge vragen, maar het gaat mij te ver om nu naar aanleiding van een berichtje op teletekst twee bewindspersonen naar de Kamer te roepen. Wij weten allang dat het speelt. Het gaat over allerlei zaken die wij ook allang weten, namelijk dat er wordt gebouwd en dat er wordt georganiseerd om die 1040 uur te regelen. Laten wij nu eens kijken naar de scholen die het wel goed doen en laten wij die eens als voorbeeld stellen. Ik vraag de bewindslieden hoe zij dat doen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik kan op dit moment geen antwoord geven op de vraag over de succesfactoren. Een reactie "van de koude grond" lijkt mij niet handig. Ik wil het inspectierapport afwachten. Zodra het er is, zal de Kamer zich er met mij in kunnen verdiepen. Een collega in de Kamer, de heer Jasper van Dijk, heeft gesignaleerd dat onder­wijsinstellingen enorme bedragen op de bank hebben staan. Hij noemde zelfs een bedrag van 4,9 mld. Hoe gaat de staatssecretaris dat inzetten? Heeft zij mogelijkheden om voor extra geld te zorgen?

De heer Dibi (GroenLinks):

Dus geen vraag aan mij?

De voorzitter:

Mijnheer Dibi, u hebt echt het woord niet. Het is teleurstellend, maar er wordt u geen vraag gesteld. Wie weet zien wij u ook nog eens in vak-K. Het woord is aan staatssecretaris Van Bijsterveldt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. De inspectie onderzoekt in mei en juni de situatie op de scholen. Dan hopen wij een representatief beeld te krijgen. Eerdere peilingen gaven aan dat ongeveer 45% tot 50% van de scholen het op orde had. Dus er moet nog wel een slag gemaakt worden. Ik ben erg benieuwd naar de uitkomsten van het inspectieonderzoek. Wij zullen dan proportioneel moeten kijken naar wat wij met de scholen doen. Dat spreekt voor zich. Dat mag altijd van ons verwacht worden. De heer Bosma van de PVV-fractie heeft gevraagd naar die verdeling tussen management en primair proces. De VO-raad ontwikkelt momenteel een benchmark, omdat ook hij wil weten hoe het op de scholen zit. Dat geeft ons straks inzicht in de verhouding bureaucratie en direct geld naar lesgeven.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Naar de overtuiging van de SGP-fractie is het meer de vraag onder welke omstandigheden en voor wie wordt lesgegeven dan hoeveel uren dat gebeurt. Daarom is het goed dat er een diepteonderzoek komt naar wat er aan de hand is. Het is mijn stelling dat wij dat eigenlijk al weten. Alleen zou het onderzoek zich moeten richten op de vraag welke oplossingen worden gerealiseerd om eindelijk het klimaat in het onderwijs te verbeteren. Dat geldt voor de leerling, voor de docenten, voor het ondersteunende personeel en voor de ouders. Dan is het veel meer een integrale benadering dan dat het gaat om de randvoorwaarden waaronder de arbeidsvoorwaarden gestalte krijgen.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Op pagina 18 van het regeerakkoord staat een aantal elementen waaronder belonings- en functiedifferentiatie, het loopbaanperspectief, de hoeveelheid contacturen, de ruimte voor individuele leerlingenbegeleiding, de onderwijsontwikkeling en de professionaliteit van de docent. Wij gaan die commissie vragen om deze elementen mee te nemen in het advies dat zij na de zomer uitbrengt over de mogelijkheden om de positie van de leraar te verbeteren. Meer dan die onderwerpen aanreiken, een verstandige commissie instellen en het advies over een paar maanden aan de Kamer doen toekomen, kan ik op dit moment niet doen. Ik ben het dus met de stelling van de heer Van der Vlies eens.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. De minister kondigt de oprichting van de commissie aan. Dat is een prima zaak. Hij zegt na de zomer ...

Minister Plasterk:

Nee, over twee weken.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Ja, maar na de zomer moet er een rapport komen. Kan de minister een tijdpad geven wanneer hij met een kabinetsreactie en concrete maatregelen komt? Dat kan niet te lang duren. Heeft de staatssecretaris inzicht in de succesfactoren waardoor de helft van de scholen blijkbaar wel die urennorm haalt en de andere helft niet. Het lijkt mij heel belangrijk dat de ene helft goed van de andere helft leert.

Minister Plasterk:

Dat hangt min of meer van de inhoud van het nog uit te brengen advies af. Ik kan mij voorstellen dat ik op zeer korte termijn, binnen een aantal weken na het uitbrengen van het advies, met de Kamer overleg over het traject dat daarop volgt. Op die manier kan de Kamer meekijken naar welke tijd waarvoor nodig is. Kan mevrouw Kraneveldt met deze toezegging leven?

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Voor de CDA-fractie staat de kwaliteit van het onderwijs voorop. Dat is ook de reden waarom wij in de wet hebben vastgelegd hoeveel uren leerlingen onderwijs moeten krijgen. Scholen moeten soms van ver komen om dat te realiseren. Er werd te veel en te vroeg vrij gegeven. Veel leerlingen liepen te veel thuis. Dat was de algemene klacht. De nieuwe wijze van organiseren doet soms pijn, want men moet anders gaan werken. Heeft de staatssecretaris de indruk dat in die nieuwe wijze van werken meer gewerkt moet worden dan de cao voorschrijft? Zo ja, moet de Onderwijsbond CNV dan niet de minister en de staatssecretaris aanspreken, maar veeleer de schoolleiding?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De minister heeft zojuist gezegd dat men, als men moet voldoen aan die uren, gemiddeld op 42 uur zou uitkomen. Het aantal werkweken is overigens bescheiden in vergelijking met het aantal dat het bedrijfsleven in andere sectoren kent. Uiteraard zijn er pieken en dalen. Iemand die in het onderwijs werkt, heeft bijvoorbeeld het dubbele aantal vakantiedagen. Als wij louter uitgaan van de uren, lijkt het echter wel acceptabel. En dan spreken wij niet eens over de zojuist geschetste ruimte waarbij de vraag aan de orde is wat valt binnen de norm van een begeleid uur. In dat uur kan de leraar bijvoorbeeld nakijkwerk doen. Leerlingen kunnen dan zelfstandig aan het werk zijn, mits de leraar op afroep beschikbaar is. Er zit dus dermate veel variatie in dat ik het idee heb dat het op die manier mogelijk moet zijn.

Mevrouw De Rooij (SP):

Zojuist is een gedeelte van de tekst van het regeerakkoord voorgelezen waaruit blijkt wat het kabinet van plan is te doen om het beroep van leraar aantrekkelijk te maken. Naar mijn idee is iedereen er echter van op de hoogte dat er sprake is van een lerarentekort. Meer lesuren moeten worden ingevuld met het daadwerkelijk lesgeven. Op welke wijze wenst het kabinet een en ander te faciliteren? Dat grote aantal vakantie-uren doet niet ter zake. Er is sprake van een lerarentekort en de leraren die er zijn, moeten van dit kabinet te hard werken. De leraren zijn bij dit kabinet allemaal de pineut.

Minister Plasterk:

Mevrouw De Rooij stelt een vraag die al eerder is gesteld. Ik geef daarop hetzelfde antwoord.

Mevrouw De Rooij (SP):

De minister heeft die vraag niet beantwoord. Hij heeft diverse beloftes gedaan, maar ik vraag mij af hoe hij het probleem daadwerkelijk wil oplossen. Is hij bijvoorbeeld bereid om aan de bureaucratie een norm te stellen?

Minister Plasterk:

Ik geef de Kamer geen lijstje met "mooie" beloftes. Ik heb de punten aangedragen waarmee de commissie aan de slag gaat die ik over twee weken zal instellen. Aan die commissie zal ik vragen om op die punten, die betrekking hebben op het verbeteren van de positie van de leraar, direct na de zomer advies te geven. Als ik nu al antwoord geef op de vraag hoe wij die positie zullen verbeteren, heb ik die commissie niet meer nodig.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kamerlid Verdonk had groot gelijk toen zij zei dat dit onderwerp vandaag niet voor het eerst door de Kamer is geagendeerd. Ik betreur het dat de VVD-fractie dat nog steeds onbelangrijk vindt.

De minister is de eerstverantwoordelijke voor de werkdruk van leraren. Ik begrijp dat hij nogal vastzit aan het regeerakkoord. Toch verwacht ik van hem wel meer dan dat. Ik kan mij voorstellen dat hij nu niet buiten pagina 18 wil, maar verzoek hem de Kamer te garanderen dat zijn ambitie de komende jaren verder reikt dan het opstellen van een brede coalitie. Is de minister ook bereid om op zoek te gaan naar extra geld om zijn doelen te realiseren? Uiteindelijk heeft het lerarenprobleem immers te maken met een tekort aan geld. De minister moet dan ook de boer op.

Minister Plasterk:

Mocht mevrouw Halsema met haar vraag indirect tot doel hebben om uit te spreken dat het regeerakkoord niet ambitieus is, dan weerspreek ik dat. Het regeerakkoord heeft nadrukkelijk tot doel om de positie van leraren weer aantrekkelijk te maken. Dat is een zeer hoge ambitie, zeker gelet op de prognoses die aantonen dat het lerarentekort de komende jaren sterk zal oplopen. Het is dan ook een zware klus om onze doelstellingen te behalen. Als wij er de komende vier jaren in slagen om dat gat te dichten, is dat een zeer hoge ambitie. Ik ben zeker bereid om het vuur daarvoor uit mijn sloffen te lopen en realiseer mij ook dat er geld bij moet. Het is immers niet alleen flankerend beleid, maar het betreft ook arbeidsvoorwaarden. Daarvoor is binnen het regeerakkoord ruimte vrijgemaakt. Ik verwijs daarvoor naar de financiële paragraaf van dat akkoord.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Ik heb begrepen dat je je mag verweren als je direct wordt aangesproken.

De voorzitter:

Nee, dat heeft mevrouw Verdonk verkeerd begrepen. Ik zal haar de regels straks uitleggen.

Naar boven