Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 december 2003 over de scheepsbouw.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Gisteren hebben wij uitvoerig met de staatssecretaris over de zeer zorgelijke situatie in de Nederlandse scheepsbouw gesproken. Wij kunnen het ons niet permitteren dat de overheid zich te afhoudend opstelt. Andere EU-landen benutten de huidige mogelijkheden al volop. Als wij niet oppassen, komen de Nederlandse scheepswerven op een desastreuze achterstand te staan ten opzichte van werven in andere landen. Wij moeten alles uit de kast halen om dat te voorkomen. Ik noem verdere verlenging van de TROS-regeling en het opzetten van participatie- en garantiefondsen. Met het oog hierop dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de positie van de Nederlandse scheepsbouwindustrie sterk onder druk staat vanwege verstoring van markten en oneerlijke concurrentie;

overwegende dat de Europese Commissie heeft aangekondigd het Tijdelijk defensie mechanisme mogelijk te verlengen voor de looptijd van de WTO-procedure tegen Zuid-Korea;

tevens overwegende dat het van groot belang is dat de Nederlandse werven over dezelfde financieringsinstrumenten en fiscale faciliteiten kunnen beschikken als de werven in andere Europese lidstaten teneinde tot een level playing field te komen;

spreekt als haar mening uit dat de regering zo spoedig mogelijk met voorstellen dient te komen om Nederlandse werven de mogelijkheid te bieden, over vergelijkbare financieringsinstrumenten en fiscale faciliteiten te beschikken als werven in andere Europese lidstaten;

spreekt tevens als haar mening uit dat de financiële middelen die daarvoor nodig zijn voor 2004 bij voorjaarsnota beschikbaar moeten komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Blom, Van der Vlies en Hermans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(21501-30).

De heer Kortenhorst (CDA):

Voorzitter. Wij hebben gisteren een algemeen overleg over de scheepsbouw gevoerd. Een van de zaken die duidelijk aan de orde is gekomen, is de grote noodzaak om met de meest gezwinde spoed te werken aan financieringsfaciliteiten voor de Nederlandse scheepsbouw. Mede namens mijn collega Snijder-Hazelhoff wil ik daartoe de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de concurrentiepositie van de Nederlandse scheepsbouw door ontbreken van een level playing field zwaar onder druk staat;

constaterende dat binnen de Nederlandse scheepsbouw thans een stroom aan orders tot stand is gekomen die op korte termijn verloren dreigt te gaan vanwege het financieringsvoorbehoud binnen de betrokken contracten, tenzij snel duidelijk wordt dat er voor deze orders wel een perspectief tot financiering kan komen;

roept de regering op, uiterlijk 1 februari a.s. aan te geven hoe naar een opzet voor een financieringsfaciliteit wordt gewerkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kortenhorst en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (212501-30).

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Er liggen twee moties voor. In de motie van de leden Kortenhorst en Snijder-Hazelhoff op stuk nr. 32 wordt de regering opgeroepen, uiterlijk 1 februari a.s. te komen met een notitie waarin wordt aangegeven hoe een opzet voor een financieringsfaciliteit wordt uitgewerkt. Ik zeg de Kamer toe dat ik een dergelijke notitie zal maken. Daarin zal ik aangeven wat op dat moment de perspectieven voor een financieringsfaciliteit zijn. Zoals wij ook gisteren hebben besproken, zal ik tevens zo spoedig mogelijk met de sector in overleg treden om te bezien hoe groot de problematiek is die in de tweede overweging van de motie wordt geschetst. Dat zal in januari plaatsvinden.

Ik wil nogmaals aangeven in welk speelveld ik opereer. Ten eerste, welke regeling of faciliteit er ook wordt bedacht, die zal in Brussel moeten worden aangemeld en genotificeerd. Dat kost tijd. Dat betekent dus dat wij nooit iets op 1 februari in de steigers zullen hebben. Wij hebben er wel over nagedacht, wij kunnen erover praten, maar er zit gewoon een tijdtraject in. Ten tweede, de Europese Commissie is momenteel zelf bezig met het uitwerken van de derde actielijn uit LeaderSHIP 2015. Die heeft betrekking op betere financieringsvoorwaarden. Voor de keuzes die wij gaan maken, is natuurlijk van belang waarmee de Europese Commissie komt. Mijn inzet is, zoals wij ook gisteren hebben besproken, om ervoor te zorgen dat een Europees garantiefonds op een zodanige wijze wordt vormgegeven dat het werkelijk een Europees level playing field wordt. Wij zetten ons daarvoor in.

Wij hebben gisteren ook uitgebreid over de budgettaire situatie gesproken. Uit een lege portemonnee komt niet veel als je hem omkeert. Ik heb gisteren ook toegezegd dat ik half maart met een bredere notitie kom waarin ik aangeef waar wij staan, zowel ten aanzien van het temporary defense mechanism als ten aanzien van mogelijke financieringsarrangementen, en dat allemaal binnen dat bredere kader van Leadership 2015. Wij moeten de maatregelen in onderling verband bekijken, zoals wij gisteren ook al hebben besproken. Ik kan nu niet garanderen dat er dan zicht is op budgettaire ruimte. Wellicht kunnen wij daarover bij de voorjaarsnota een discussie voeren.

Concluderend, ja, u krijgt van mij per 1 februari, dus met gezwinde spoed, de notitie waarom u nu bij motie vraagt. Dat betekent dat ik de motie zal uitvoeren. Wij gaan zo snel mogelijk met de sector aan tafel zitten en zenden u per 1 februari de schets van datgene waaraan wij op dat moment denken. Echter, ik wil, zoals ik gisteren al heb gezegd, de zaken niet mooier voorspiegelen dan deze zijn. Ik wil dat nu niet, en straks in februari niet. De motie zie ik dus als ondersteuning van beleid.

In de motie van het lid Slob word ik opgeroepen om zo spoedig mogelijk te komen met voorstellen om de Nederlandse werven de mogelijkheid te bieden over vergelijkbare financieringsinstrumenten en fiscale faciliteiten te beschikken als in andere Europese lidstaten gelden. Voorts wordt uitgesproken dat de financiële middelen die daarvoor in 2004 nodig zijn bij voorjaarsnota beschikbaar moeten komen. Ik zeg nogmaals toe dat ik half maart een notitie zal uitbrengen waarin wordt vermeld waar wij op dat moment staan en dat ik op 1 februari een eerste zicht daarop zal geven. Half maart praat ik niet alleen over ideevorming rond financieringsfaciliteiten en innovatie, maar ook over de stand van zaken TDM en over het oordeel van de Europese Commissie op dat moment op de genoemde terreinen. Dat is van groot belang voor de manier waarop wij er invulling aan kunnen geven, als dat al kan. Het totaalbeeld lijkt mij noodzakelijk om een goede discussie met uw Kamer te voeren over waar in de toekomst de prioriteiten liggen.

Ik kan kort zijn over het tweede deel van de motie, het beschikbaar stellen van middelen bij voorjaarsnota. Bekend is dat ik hiervoor op dit moment geen middelen heb op de EZ-begroting voor 2004. Of er medio maart wel budgettaire ruimte is, kan ik nu niet zeggen. Die discussie zullen wij in maart moeten voeren op basis van mijn notitie. Wellicht moeten wij die discussie ook voeren bij de behandeling van de voorjaarsnota. Twee maanden geleden heeft uw Kamer de EZ-begroting vastgesteld. Wij hebben daarbij uitgebreid gesproken over de prioriteiten die er in staan. U kent de EZ-begroting dus en weet dat dergelijke bedragen er niet te halen zijn. Aangezien ik de middelen niet heb en daarom geen garanties kan en wil geven, rest mij niets anders dan de aanvaarding van de motie te ontraden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, straks over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven