Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2003 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota) (29336).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Leerdam (PvdA):

Voorzitter. Graag roep ik de leden van de Kamer op om ons amendement 29336, nr. 9, te steunen. Dat amendement strekt ertoe 1 mln euro van het bedrag voor artikel 14 niet te laten terugvloeien naar de algemene middelen, maar dat te blijven bestemmen voor cultuurdoelen. Dit kan door dit bedrag als een eenmalige bijdrage aan te wenden voor cultureel erfgoed en culturele uitwisselingen tussen de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland in verband met het vijftigjarig bestaan van het Statuut van het Koninkrijk. Dit lijkt mij een goed moment om in de soms zo gespannen relatie tussen de Koninkrijksdelen ruimte te scheppen voor het uitwisselen van kunstuitingen. Cultuur gaat over diepe gevoelens van mensen. Juist kunst en cultuur kunnen de brug slaan tussen de Koninkrijksburgers die soms zo ver van elkaar zijn verwijderd en die te weinig van elkaar weten. Op de voorgestelde manier kunnen zij wederzijds inzicht en kennis verwerven op het gebied van kunst en cultuur.

Ook vraag ik de leden het amendement 29336, nr. 3, te steunen. Dat amendement strekt ertoe 5 mln euro van het bedrag van artikel 14 niet te laten terugvloeien naar de algemene middelen, maar te blijven bestemmen voor cultuurdoelen. Dat kan door dat bedrag als een eenmalige bijdrage toe te voegen aan het budget voor de nieuwbouw van het Stedelijk Museum te Amsterdam. De rijksoverheid heeft met ruimhartige steun de oude kunsten van het Rijksmuseum in Amsterdam veiliggesteld. Nu doet zich een mooi moment voor om ook voor de moderne, levende kunst een gebaar te maken. De middelen zijn overgebleven als gevolg van het beperkte beroep op de besteding van de cultuurvouchers. Het geld was expliciet bestemd voor cultuuruitingen, maar is niet uitgegeven. Gelukkig is de Kamer in de gelegenheid om dit alsnog goed te maken en het voortbestaan van het Stedelijk Museum te garanderen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Ik heb een vraag over het amendement over de 5 mln voor het Stedelijk Museum. De heer Leerdam zegt dat op de post voor de cultuurvouchers sprake zal zijn van onderuitputting. Aanwending van die onderuitputting is in strijd met de begrotingsregels die in dit huis gelden en waarover afspraken zijn gemaakt met het kabinet. Daarnaast heb ik uit de antwoorden op de schriftelijke vragen van onze fractie opgemaakt dat de onderuitputting niet 5 mln of 8 mln euro is, maar slechts 1,4 mln. Aanneming van het amendement van de heer Leerdam leidt ertoe dat het resterende geld niet afkomstig is van de cultuurvouchers, maar dat er straks minder geld beschikbaar is voor het omzetten van I/D-banen.

De heer Leerdam (PvdA):

Nee, in totaal is er 8,1 mln overgebleven bij de cultuurmiddelen. Wij stellen bij amendement voor om van die 8,1 mln 5 mln te reserveren voor het Stedelijk Museum. Dat museum heeft heel duidelijk aangegeven dat 10 mln nodig was en niet 5 mln. Over het beschikbaar stellen van 5 mln is een besluit genomen. Daarover hebben wij een paar weken geleden gestemd. De andere 5 mln willen wij op de voorgestelde manier vrijmaken.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik meen dat u dan toch de antwoorden op de schriftelijke vragen naar aanleiding van de suppletore begroting erop na moet lezen. Daaruit blijkt namelijk helder dat u met het amendement niet alleen de gelden voor de cultuurvouchers gebruikt, maar ook de gelden die nodig zijn om I/D-banen om te zetten in reguliere banen. Wat nu wordt voorgesteld kan ik van iedereen verwachten, maar niet van een PvdA-Kamerlid als de heer Leerdam.

De heer Leerdam (PvdA):

Over de I/D-banen zijn zeer goede afspraken gemaakt tussen de staatssecretaris van cultuur en de heer Rutten. In 2004 zullen zij zeker voor de nodige correcties zorgen. Dat betekent dat er 8,1 mln overblijft en nu stellen wij voor om daarvan 5 mln ten goede te laten komen aan het Stedelijk Museum.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik wil bij de behandeling van deze suppletoire begroting aandacht vragen voor de voor- en vroegschoolse educatie. Het lijkt al heel lang geleden, maar het was pas in 1999 dat ik een motie indiende om te voorkomen dat de projecten VVE zouden worden geëindigd. Ik heb in die motie gevraagd om juist een structurele voorziening te maken van de voor- en vroegschoolse educatie. Ik zei dat het heel lang geleden lijkt, maar het is buitengewoon kort als je bedenkt dat de eerste middelen hier pas in 2000/2001 voor beschikbaar kwamen. Daarna is het budget gigantisch verhoogd om de voor- en vroegschoolse educatie ook daadwerkelijk op te zetten in de gemeenten. In dat licht is het niet zo verwonderlijk dat wij nu worden geconfronteerd met een onderuitputting. Bovendien zijn er allerlei beperkingen opgeworpen voor de inzet van die gelden. Zo mocht huisvesting daar bijvoorbeeld niet mee bekostigd worden. Voor- en vroegschoolse programma's werden daarom vaak gegeven op peuterspeelzalen die niet gesubsidieerd zijn. De huisvesting moest dus eerst opgezet worden. Naar mijn mening en de mening van de deskundigen is dat een van de belangrijkste redenen waarom die onderuitputting heeft plaatsgevonden.

Nu heeft de Kamer indertijd al met staatssecretaris Adelmund afgesproken dat er in het geval van onderuitputting geprobeerd zou worden om het geld wel voor de sector te behouden. Ik weet dat de minister heeft geprobeerd om de termijn te verlengen, maar dat is uiteindelijk niet voldoende geweest om een aantal middelen te kunnen terugvorderen. Overigens lopen daar nog allerlei procedures voor. Gezien de hoge prioriteit die thans wordt gegeven van integratie en taalonderwijs, vinden wij het van groot belang om het geld dat voor VVE bedoeld was, daar ook weer naar toe te sluizen. Om die reden heeft mijn fractie een amendement voorbereid om het geld voor de voor- en vroegschoolse educatie te behouden. Het amendement is medeondertekend door de heer Vendrik en mevrouw Kraneveldt en is inmiddels rondgedeeld. Wij hebben daarin gekozen voor een systematiek waardoor de overgebleven gelden worden overgeheveld naar het transferpunt onderwijsachterstanden. Wij hebben namelijk begrepen dat dit technisch de enige manier was om dit geld nog ergens neer te zetten. Wij gaan er overigens vanuit dat het uiteindelijk terecht zal komen bij de uitvoerende instellingen. De minister heeft er echter voor gekozen om de terug te vorderen middelen VVE aan te wenden voor het wegwerken van bezuinigingen op het ministerie van Onderwijs zelf. Dat kan evenwel nooit de bedoeling zijn; dat geld moet hoe dan ook voor die kinderen beschikbaar blijven. Aangezien wij dit nu nog niet kunnen vastleggen in een amendement, 2004, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de onderuitputting in 2003 bij de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) voornamelijk veroorzaakt werd door de snelle doorvoering en het ontbreken van goede randvoorwaarden;

overwegende dat integratie en de bestrijding van onderwijsachterstanden grote prioriteit heeft en de voor- en vroegschoolse educatie hierbij een belangrijke preventieve rol vervult;

overwegende dat ook in de komende jaren alles op alles moet worden gezet om onderwijsachterstanden van kinderen te voorkomen of weg te werken;

verzoekt de regering, een uiterste inspanning te doen om de terug te vorderen middelen VVE te behouden voor de uitvoering van VVE/onderwijsachterstanden in 2004 en derhalve het budget hiervoor bij de voorjaarsnota te verhogen met het uiteindelijk in 2004 terug te vorderen bedrag,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer, Vendrik en Kraneveldt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(29336).

Het is mijn verantwoordelijkheid dat mevrouw Hamer nu een motie indient. Op zich is het bij de behandeling van suppletoire begrotingen mogelijk om, zoals bij ieder wetsvoorstel, in twee termijnen Hamerte werken en dus in tweede termijn een motie in te dienen. Het is echter een vergissing van mijn kant dat u uw motie nu heeft ingediend. Verontschuldigingen daarvoor. Ik meld dit even, zodat niet de indruk zal ontstaan dat dit de procedure is bij suppletoire begrotingen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik dacht: wij maken snelheid vandaag.

Voorzitter. Wij begrijpen dat het kabinet zal antwoorden dat het rekening moet houden met de afspraken die zijn gemaakt. Toch meen ik dat wij hier een terrein te pakken hebben dat dermate hoge prioriteit heeft, dat ik aan het totale kabinet – wij hebben het namelijk bij veel debatten over de integratie en het taalonderwijs als noodzaak voor integratie – wil vragen om hiervoor echt die uiterste inspanning te doen. Het waren gelden die waren bestemd voor kinderen van 2,5 tot 6 jaar om de taal te leren. Die gelden zijn daar destijds voor beschikbaar gesteld. Er zijn legitieme redenen waarom ze niet zo snel uitgegeven kunnen worden. Ik doe daarom via deze minister een dringend beroep op het kabinet om die activiteiten echt de allerhoogste prioriteit te geven.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil twee punten naar voren brengen. Wij hebben, net als de fractie van de PvdA, met gevoelens van afkeuring kennisgenomen van het feit dat de onderuitputting bij de VVE-middelen in 2003, aangewend wordt om het tekort dat elders op de begroting opgelopen is, te dekken. Ik denk dat ik kan aansluiten bij mevrouw Hamer. Dit is een belangrijk politiek onderwijsgebied. Daar moeten voldoende middelen voor zijn. Wij spreken bij wijze van spreken dagelijks in de Tweede Kamer over het belang van taal, van integratie, van inburgering, van het wegwerken van achterstanden en van leerlingbegeleiders die daar een bijdrage aan kunnen leveren. Die VVE-middelen zijn veel te belangrijk om nu bij tweede suppletoire begroting aan te wenden voor dekking van een tekort elders op de begroting.

Ik zou wensen dat de minister van Onderwijs een andere optie had verzonnen, maar dat heeft zij niet gedaan. Het gaat natuurlijk niet om zo'n groot bedrag, 30 mln tot 40 mln., maar het is een principekwestie. Wij willen in de richting van de minister uitspreken dat deze middelen, als ze niet tijdig besteed kunnen worden via de gemeenten, via het amendement van mevrouw Hamer geparkeerd kunnen worden en dus meegenomen kunnen worden naar de komende jaren. Wij weten allemaal dat de minister voor 2005 een bezuiniging op het onderwijsachterstandenbeleid gaat doorvoeren. Het wordt er de komende jaren dus allemaal niet beter op. Juist dit onderdeel van het onderwijsbeleid zou, ook in budgettaire zin, beschermd moeten worden. Ik hoop dan ook dat de minister positief wil reageren, want anders blijven wij haar op dit punt lastig vallen en zelfs achtervolgen.

Ik hoop dat mijn tweede punt niet "najaarsnotagevoelig" is, maar ik vraag het maar even voor de zekerheid. Ik zat gisteravond naar het nieuws op RTL4 te kijken. Ik zag toen opeens de staatssecretaris van Onderwijs allerlei aankondigingen doen over hogeronderwijspolitiek. Ik neem aan dat dit niets met de suppletoire begroting van Onderwijs te maken heeft. Als dat wel zo is, moet ik zeggen dat ik met groot ongenoegen kennis heb genomen van het feit dat de VVD-staatssecretaris kennelijk al voor de ministerraad de televisie zoekt met een zogenaamde primeur voor het RTL4-nieuws over een herziening van het hogeronderwijsbestel, differentiatie van het collegegeld en de topmasters. Voorzitter. Die plannen moeten meteen weer in de "Nijs"-kast. Ik hoop dat de minister daar morgen voor kan zorgen, zodat het primeurtje van RTL4 van tafel is. Dan hoeven wij er in het kader van de najaarsnota nooit meer over te spreken.

De voorzitter:

Uw woorden vallen qua toon en qua humor in de goede aarde, maar dit laatste punt is wel buiten de orde.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik vraag het oordeel van de minister over dit voorstel, dat wellicht sowieso buiten de orde is.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik ben in elk geval van plan om binnen de orde van deze vergadering te blijven.

Mevrouw Hamer heeft een amendement en een motie ingediend over de gelden voor de voor- en vroegschoolse educatie. Ik kan mij haar motie uit 1999 nog goed herinneren. Daarin werd voorgesteld om de VVE-projecten niet te beëindigen, maar structureel te maken. Mevrouw Hamer heeft gelijk dat er duidelijke oorzaken zijn aan te wijzen voor de onderuitputting. Er is geprobeerd om dit geld voor dit doel te behouden, maar dat is niet gelukt. Ook ik kan mij nog heel goed het debat van 10 april 2002 herinneren, waar ik overigens in een andere hoedanigheid aan heb deelgenomen De toenmalige staatssecretaris heeft gezegd dat de gemeenten de ruimte moeten krijgen om aan de doelstellingen te voldoen en dat de ambities zodanig ingevuld moeten worden dat de gemeenten in staat zijn om de gelden verantwoord in te zetten.

Wij hebben inderdaad verruimende maatregelen genomen. Wij hebben de termijn verlengd tot en met 31 december 2002. Wij hebben de criteria soepel gehanteerd. Wij zijn ervan uitgegaan dat er sprake was van een ontwikkelingsfase. Zo konden gemeenten programma's aanbieden waarbij de dubbele bezetting van een groep niet gerealiseerd werd en waarbij de deelname van kinderen niet meer dan twee dagdelen betrof. De programma's konden ook beperkt zijn tot voorleesactiviteiten. Zelfs met deze maatregelen is er geld overgebleven.

Met haar amendement wil mevrouw Hamer het geld voor de VVE behouden. De dekking wordt gevonden in de van de gemeenten terug te vorderen middelen voor VVE. Voorzitter. Dat is niet mogelijk. De middelen die in 2003 zijn teruggevorderd, kunnen daar niet voor worden ingezet. Zij vormen een meevaller op de OCW-begroting. Conform de regels van de budgetdiscipline die wij met de gehele Kamer zijn overeengekomen, worden die middelen ingezet voor de dekking van het tekort van OCW in 2003.

Bij motie probeert mevrouw Hamer de zaak voor 2004 te regelen. Ik moet aanneming daarvan ontraden. Binnen het kabinet is afgesproken dat meevallende ontvangsten voor 2004 worden ingezet voor de taakstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord op de niet-belastingontvangsten. Dat is eveneens met de Kamer overeengekomen. De terug te vorderen VVE-middelen kan ik dus niet inzetten voor het onderwijsachterstandenbeleid.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Bij VVE hebben wij het over taalonderwijs en dat heeft de hoogste prioriteit. Het klopt toch dat u nog met een aantal instellingen moet overleggen over de eventueel terug te vorderen middelen?

Minister Van de Hoeven:

Er lopen nog beroepsprocedures. Ik ben het met u eens dat de bestrijding van taalachterstanden zeer hoge prioriteit heeft, maar ik ben gebonden aan de budgetregels die wij met elkaar hebben afgesproken. Daar houd ik mij dan ook aan.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het kabinet heeft steeds aangegeven dat taalonderwijs hét middel is voor bevordering van de integratie. Nu blijven er middelen over die anders gewoon besteed waren. Er zijn aanwijzingen en redenen waarom dat niet gebeurd is. Geeft deze motie u dan niet een steuntje in de rug om het bij minister Zalm te bepleiten? De kranten staan er elke dag vol van. Ook in interviews over integratie verzuchten mensen elke keer weer dat de Nederlandse taal goed gesproken zou moeten worden. Nu hebben wij een groep kinderen van 2,5 jaar. Dat is de meest taalgevoelige leeftijd. Wij hadden er al geld voor uitgetrokken om hun dat onderwijs te geven. Dan is het toch logisch om het geld daar ook aan te besteden, en niet die begrotingsregels daar ook nog weer boven te stellen? Dat is toch van het allergrootste belang! Dat moet voor u toch een steuntje in de rug zijn? Alle departementen praten over integratie. Nu heeft u een oplossing. U had al geld en nu gaat u dat geld weg laten vloeien!

Minister Van der Hoeven:

Ik kan heel goed begrijpen wat mevrouw Hamer stelt. Wij zijn het zeer met elkaar eens over het nut van de voor- en vroegschoolse educatie, de taalprogramma's Piramide en Caleidoscoop en dat soort activiteiten. Het is goed dat deze activiteiten plaatsvinden. Daarover kan geen enkel misverstand bestaan. Maar dat moet dan wel gebeuren volgens de regels die wij met elkaar hebben afgesproken. Wij hebben de problemen onderkend en naar aanleiding daarvan de regels op een aantal punten verruimd, vooral ook in de tijd gezien. Een groot aantal gemeenten heeft zich daar ook aan gehouden. Een aantal gemeenten heeft dat echter niet gedaan. Ik wijs erop dat wij hier in de Kamer met elkaar regels afspreken met betrekking tot budgetdiscipline. Het is van belang dat wij ook in dit soort situaties die regels met elkaar overeind houden en dat wij die niet gaan veranderen. Ik heb gezien dat mevrouw Hamer een motie heeft ingediend. Ik zal afwachten wat er met die motie zal gebeuren. Dan kom ik daarover bij de Kamer terug.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dit is voor een nieuw kabinet, dus ook voor een nieuwe minister van Onderwijs, toch onverteerbaar. Twee maanden geleden moest deze minister al 100 mln aan bezuinigingen op het achterstandenbeleid verkopen. Nu komen wij erachter dat er zelfs in de begrotingsuitvoering ook nog middelen wegvloeien naar de algemene problematiek waar de schatkist voor staat. Dan moet het toch deze minister van Onderwijs alles waard zijn om iets anders te verzinnen op die taakstelling niet-belastingontvangsten. Dat moet toch mogelijk zijn! Dat willen wij toch ook horen van deze minister! Toe nou! Wij geven al minder geld uit, wij begroten al minder geld. En wat er dan is, verdwijnt voor een deel ook nog eens richting het EMU-saldo. Dat gaat dus allemaal ten koste van het achterstandengeld. Daar kan deze minister niet tevreden mee zijn. Laat zij dat alsjeblieft zeggen! Anders ga ik vanavond niet gelukkig naar huis.

Minister Van der Hoeven:

Ik denk dat de heer Vendrik vanavond ongelukkig naar huis gaat, want hij zal dat van mij niet horen. Zo simpel is dat! Ik wil wel twee andere dingen kwijt. Ten eerste, voor 2004 hebben wij de zaak gezamenlijk opgelost. Wij hebben het opgelost tot aan 1 augustus 2005. De bezuiniging op het onderwijsachterstandenbeleid zal niet in deze snelheid worden doorgevoerd. Ten tweede, ik ben van mening dat gemeenten die geld krijgen voor onderwijsachterstandenbeleid, dat ook daaraan behoren uit te geven, zodat wij niet voor dit soort situaties worden gesteld. Ik hoop dat de heer Vendrik die mening ook is toegedaan.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik kan mij voorstellen dat de minister geïrriteerd is over gemeenten die slecht werk verrichten. Wie hier ook schuld aan heeft, het politieke punt blijft dat er in de begrotingsuitvoering weer tientallen miljoenen achterstandbudget gewoon richting het EMU-saldo vertrekken. Wij zijn het er toch hopelijk over eens dat dit nooit de bedoeling kan zijn van het achterstandbudget. Dat staat al zo onder druk.

Minister Van der Hoeven:

Het politieke punt blijft dat wij met elkaar ook regels voor budgetdiscipline afspreken en dat ik het een goede zaak vind als wij elkaar daaraan houden.

De heer De Grave (VVD):

Voorzitter. Het is niet alleen een kwestie van de budgetregels rond het EMU-saldo, maar het is ook een kwestie van de afspraken rond de onderuitputting waar wij bij het begin van de begrotingscyclus van uitgaan. Daar profiteert onderwijs natuurlijk ook enorm van. Als wij aan het begin van de begroting ramen dat er onderuitputting zal zijn, is er meer geld te besteden. Het is van belang dat wij die regel overeind houden. Als wij dat niet zouden doen, als wij de onderuitputting zouden opmaken, dan zou dat betekenen dat bij de volgende begroting onderwijs ook niet kan meeprofiteren van een raming van onderuitputting. In die zin profiteert onderwijs ook van deze systematiek. Misschien kan ik de heer Vendrik een klein beetje gelukkig maken met mijn woorden.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Daar houd ik de heer De Grave aan. Overigens ben ik het met hem eens.

Staatssecretaris Van der Laan:

Voorzitter. De gedachte achter het amendement van de heer Leerdam is op zich een goede. Mijn collega, minister Van der Hoeven, heeft evenwel net de budgetregels uit de doeken gedaan en daarover van gedachten gewisseld met de Kamer. Ik kan dan ook niet anders dan aangeven dat ik dit amendement niet kan steunen, omdat de budgetregels ons verplichten, de uitgaven en inkomsten goed van elkaar te scheiden.

De voorzitter:

Mijnheer Leerdam, u kwam met zo'n waardige schrijdende tred in mijn richting lopen om te interrumperen, dat ik even moest lachen. Ik geef u nu de gelegenheid voor die interruptie.

De heer Leerdam (PvdA):

Ik wilde graag alle aandacht hebben voor de staatssecretaris om goed te kunnen begrijpen wat zij bedoelde. De twee heren achter mij stonden opeens alle aandacht op te zuigen. Ik wil graag de aandacht voor de staatssecretaris van Cultuur, want het gaat over iets heel bijzonders.

De voorzitter:

Ik kan niet anders, dan twee dingen zeggen. Als u het debat niet kon volgen, had ik om wat meer rust moeten vragen, maar ik voeg hieraan toe dat vanuit mijn positie gezien alles wat in de Kamer gebeurt bijzonder is.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik begrijp dat de heer Leerdam wil dat ik herhaal wat ik heb gezegd.

De heer Leerdam (PvdA):

Ja.

Staatssecretaris Van der Laan:

Voorzitter. Ik zit natuurlijk in de situatie dat ik de gedachte achter het amendement van de heer Leerdam een charmante en op zich lovenswaardige vind, maar dat de budgetregels, die zojuist door mijn collega minister Van der Hoeven uitgebreid zijn toegelicht, ook voor dit amendement gelden. Dit is ongeveer wat ik daarnet heb gezegd.

De heer Leerdam (PvdA):

U had het over alle twee de amendementen?

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik had het over beide amendementen. Aangezien daarvoor dezelfde onderbouwing is gebruikt, geldt voor beide de budgetdiscipline die in dit huis is afgesproken.

De heer Leerdam (PvdA):

Gezien de situatie op de Antillen en de viering van het vijftigjarig bestaan van het Statuut houd ik de staatssecretaris met nadruk voor dat het zonde zou zijn dat de middelen terugvloeien naar de algemene middelen. Zij weet dat kunst en cultuur altijd het ondergeschoven kind zijn. Juist in deze tijden zouden wij het geld moeten kunnen vasthouden. Het zou ons hier in de Kamer sieren om te proberen daar iets moois van te maken. Volgens mij is 1 mln een ongelooflijk klein bedrag op de totaliteit. Mijn amendement op stuk nr. 3 heeft betrekking op het Stedelijk Museum. Het is duidelijk dat men 10 mln wilde hebben. De staatssecretaris zal het met mij eens zijn dat wij het Stedelijk Museum als een levende moderne kunstinstelling in de verhouding met andere musea in de wereld hiermee zouden moeten kunnen helpen.

De voorzitter:

Dit was eigenlijk uw tweede termijn.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik heb in het eerste deel van mijn eerste termijn proberen duidelijk te maken dat de gedachten achter deze amendementen positief zijn. Naar aanleiding van het amendement over 1 mln voor culturele uitwisseling tussen de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland herinner ik eraan dat de heer Leerdam in een eerder algemeen overleg over de Antillen met de heer De Graaf aan deze heeft verzocht om in overleg met mij te komen tot een activiteit in het kader van het Statuut. Ik ben daarover op dit moment in gesprek met de heer De Graaf. Wij zijn aan het uitzoeken in hoeverre wij in het kader van het vijftigjarig bestaan van het Statuut een culturele uitwisseling kunnen laten realiseren. De kosten daarvan zullen niet in deze orde van grootte zijn, want 1 mln is te veel geld om voor dit doel vrij te maken in de begroting voor 2004. Dat wij ermee aan de slag gaan, kan ik bij dezen wel melden.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

In de begroting voor 2004 was mij een zinnetje opgevallen over onderuitputting bij de verzilvering van de cultuurvouchers. Het departement vertelde mij desgevraagd dat die gelden waren teruggevloeid naar de instantie die de verzilvering van de cultuurvouchers regelt. Het amendement van de heer Leerdam refereerde ook aan de onderuitputting van 1,4 mln. Begrijp ik het goed dat die middelen zijn teruggevloeid naar die instantie, dus dat het geld voor cultuurvouchers wel is behouden, maar alleen niet is verzilverd door de scholen?

Staatssecretaris Van der Laan:

Als de vouchers niet volledig worden benut, dan wordt een deel van het resterende budget ingezet voor de doelstellingen van de vouchers, in dit geval extra programma's rond cultuur en school. Maar geld voor dit doel moet natuurlijk wel zinvol worden besteed. Er bleek echter nog zoveel geld over, dat er sprake bleef van onderuitputting. Dat geld is teruggevloeid volgens de huidige systematiek rond budgetdiscipline.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik heb dus goed begrepen dat dit de 1,4 mln betrof die overbleef nadat geld was teruggevloeid naar die organisatie?

Staatssecretaris Van der Laan:

Ja. De precieze getallen weet ik zo snel niet uit mijn hoofd, maar in het systeem moet dat waarschijnlijk zijn gebeurd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het blijft mij bevreemden dat de staatssecretaris zo afwijzend is over het amendement van de heer Leerdam ten aanzien van het Stedelijk Museum. Dit betreft een mooie, eenmalige bestemming en de staatssecretaris heeft geld over, dus waarom heeft zij dat zelf niet eerder kunnen organiseren?

Staatssecretaris Van der Laan:

Omdat ik altijd op het standpunt heb gestaan dat het Stedelijk Museum de verantwoordelijkheid is van de gemeente Amsterdam. Ik heb dat ook gezegd bij mijn reactie op het amendement. Er zijn vele musea in Nederland die van nationaal belang zijn, maar voor de staatssecretaris van Cultuur is dat niet zomaar een reden om ze in nood altijd te steunen. Ik heb geen uitzondering voor het Stedelijk Museum willen maken. De Kamer heeft uiteindelijk het initiatief genomen om 5 mln uit de begroting voor 2004 aan het Stedelijk te geven. Voor het Stedelijk is dat heel fijn en ik respecteer deze wens van de Kamer, maar ik heb toentertijd ook gezegd dat dit ten koste gaat van andere activiteiten en plannen in de cultuurbegroting. Binnen de begroting voor 2003 heb ik steeds prioriteit gegeven aan cultuur. De bestaande regels rond budgetdiscipline schrijven voor dat je een beleidsgrond moet hebben voor de besteding van je financiële middelen; je kunt niet aan het eind van het jaar even leuke dingetjes regelen voor leuke ideetjes omdat er een onderuitputting is. Zo doen wij dat niet.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Zoiets zou niet de eerste keer zijn. Ik herinner me een veelvoud van dit bedrag voor het Rijksmuseum, dat ooit wél zo werd geregeld.

Staatssecretaris Van der Laan:

Dat is een rijksmuseum, waarmee de staatssecretaris van Cultuur dus reeds een financiële relatie heeft en waarvoor deze verantwoordelijkheid draagt. Zoiets valt weer wel binnen de budgetregels, stedelijke musea vallen daarbuiten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

We kunnen volgens mij snel vaststellen dat dit een stedelijk museum betreft van internationale allure, dat weinig voor het Rijksmuseum onderdoet. Maar als de staatssecretaris al zoveel problemen had met het amendement van haar partijgenoot Dittrich, waarom heeft zij toen zelf dan niet voorgesteld om op basis van een incidentele dekking in 2003 – er was immers onderuitputting – dat geld in te zetten voor het Stedelijk, zodat de begrotingsuitvoering voor 2004 niet op voorhand met die 5 mln zou zijn belegd? Dat begrijp ik niet. Het geld was over, zij had de Kamer die ruimte kunnen bieden. De staatssecretaris had kunnen voorstellen om dit te regelen bij de najaarsnota, zodat het voor 2004 al was geregeld en zij in 2004 geen last had gehad van die 5 mln. Waarom is dat niet gebeurd?

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik moet in herhalingen treden. Onderuitputtingen kunnen we nu eenmaal niet zomaar uitgeven aan alles wat we in oktober of november nog bedenken, maar alleen aan zaken waarvoor wij beleidsverantwoordelijkheid dragen. Ik heb gekozen voor de volgende beleidslijn: het Rijk neemt geen verantwoordelijkheid voor het Stedelijk Museum.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat begrijp ik, maar de politieke opdracht die u zichzelf stelt ter uitvoering van uw begroting, is gewijzigd door het amendement van uw partijgenoot Dittrich. Die heeft namelijk, met steun van de Kamer, vastgesteld dat er wel degelijk een eenmalige rijksverantwoordelijkheid bestaat voor het Stedelijk. U had dit ook naar voren kunnen trekken en alvast kunnen doen.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik kan die redenering niet volgen. De Kamer heeft gekozen voor het indienen van een amendement waarmee ik in 2004 een bedrag van 5 mln euro toeken aan het Stedelijk Museum. Er heeft echter geen beleidswijziging plaatsgevonden waaraan een morele of feitelijke verplichting kan worden ontleend om altijd met extra geld op de proppen te komen wanneer het Stedelijk Museum problemen heeft.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het einde van de vergadering te stemmen over de suppletoire begroting, de amendementen en de motie.

Aldus wordt besloten.

Naar boven