Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 37, pagina 2953-2979 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 37, pagina 2953-2979 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 december 2007 over de Nederlandse bijdrage aan ISAF na augustus 2008.
De voorzitter:
Ik heet de bewindslieden van Defensie, van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking van harte welkom bij dit debat. Het is een soort derde termijn, omdat er gisteren al uitvoerig van gedachten is gewisseld over dit onderwerp. Ik hoop dat wij daar in dit debat iets van kunnen merken. Een derde termijn betekent dat dit de enige termijn is. Mocht iemand voornemens zijn om moties in te dienen, dan moet dat in deze termijn gebeuren. De spreektijd is vastgesteld op 10 minuten per fractie, maar die tijd hoeft niet volledig te worden gebruikt.
De heer Van Baalen (VVD):
Voorzitter. De VVD-fractie stemt in met de verlenging van de Nederlandse militaire betrokkenheid in Uruzgan, indien de regering ook in deze termijn helder uitspreekt dat de afspraken met de NAVO inhouden dat er na eind 2010 geen Nederlandse troepen meer in Uruzgan zijn gelegerd. Dat besluit hebben wij als VVD-fractie vanmiddag op basis van consensus genomen. Dat houdt in dat elk lid van onze fractie de verantwoordelijkheid neemt voor de verlenging van deze missie. Wij zullen onze steun in het publieke debat over Uruzgan verdedigen en daarmee bijdragen aan een versterkt draagvlak voor het optreden van onze soldaten.
Zij tonen in Afghanistan echte moed. Zij brengen echte offers. Inmiddels zijn 12 soldaten omgekomen en velen zijn voor het leven getekend teruggekeerd. Het thuisfront wordt hard op de proef gesteld. Wij dienen dan ook politiek moedig te zijn en een onomwonden keuze te maken. Dat zijn wij aan onze soldaten en hun naasten verplicht. Wij zijn ervan overtuigd dat zij die offers niet tevergeefs hebben gebracht en in de toekomst ook niet tevergeefs zullen brengen. Hadden wij niet de volle overtuiging gehad dat de twee extra jaren van onze Uruzganmissie een concrete bijdrage zouden leveren aan meer stabiliteit, meer veiligheid en meer toekomstperspectief voor de inwoners van Uruzgan en daarmee voor Afghanistan als geheel, dan zouden wij geen steun aan verlenging hebben gegeven. Een veiliger Afghanistan is echter niet alleen het belang van de Afghanen, maar ook in het directe belang van Nederland en de bondgenoten. Afghanistan mag nooit meer een uitvalsbasis vormen voor terroristen die onze veiligheid en vrijheid bedreigen.
De minister van Defensie heeft de volle politieke verantwoordelijkheid genomen voor de instandhouding van de krijgsmacht. Dat betekent dat niet-begrote extra kosten van de missie-Uruzgan niet ten laste van de krijgsmacht komen, maar elders zullen worden opgevangen, volgens dezelfde systematiek als die destijds onder minister van Financiën Zalm en minister van Defensie Kamp werd gehanteerd. Dat stelde viceminister-president en minister van Financiën, Bos, afgelopen vrijdag. Dit werd door de minister van Defensie in het algemeen overleg van gisteren onomwonden bevestigd. Dat betekent voor de VVD dat wij er bijvoorbeeld van uitgaan dat bij de Voorjaarsnota wordt geregeld dat de gereedstelling voor de inzet in Afghanistan financieel niet wordt afgewenteld op de reguliere oefenprogramma's. Compensatie zal dan ook buiten de Defensiebegroting gevonden worden. Tevens zal er altijd voldoende nazorg beschikbaar zijn. Hierop zal nooit worden gekort. Australië, de nieuwe partnerlanden binnen de Task Force Uruzgan en het Afghaanse nationale leger, de ANA, zijn tezamen met Nederland, sterker dan de som der delen. De Commandant der Strijdkrachten heeft dit, onder politieke verantwoordelijkheid van de regering, bevestigd. Er zullen lopende de militaire missie in Uruzgan geen nieuwe militaire verplichtingen worden aangegaan die drukken op de voor Uruzgan benodigde capaciteit of die de krijgsmacht uithollen. Tot en met eind 2010 heeft Uruzgan de absolute prioriteit. De rechtspositie van onze militairen is gegarandeerd.
De VVD-fractie voert geen oppositie over de ruggen van Nederlandse soldaten, en heeft daarom het aan de Kamer op 30 november voorgelegde besluit op zijn merites en inhoud beoordeeld. Op basis van de harde toezeggingen van de regering heeft de VVD-fractie besloten met dit besluit in te stemmen. Wij zullen de komende jaren actief bijdragen aan de discussie binnen en buiten de Kamer over de ontwikkelingen in Uruzgan en Afghanistan. De moed van onze soldaten is daarbij voor de VVD-fractie een steun.
De heer Marijnissen (SP):
Gisteren is het debat met de regering voornamelijk door de woordvoerders gevoerd. Ik was daar dus niet bij. Ik heb dat debat uiteraard wel gevolgd. Daarom stel ik de heer Van Baalen de volgende vraag. Tijdens dat debat vroeg de heer Van Baalen expliciet aan de regeringsvertegenwoordigers of zij geloofden dat het over twee tot drie jaar beter zou zijn in Uruzgan of dat zij daarvan overtuigd waren. Heeft hij op die vraag een overtuigend antwoord gekregen?
De heer Van Baalen (VVD):
Ja. Ik heb het de drie ministers zelf, met de hand op het hart, gevraagd. Zij zeiden dat zij overtuigd waren dat de situatie beter zal zijn dan nu. Dat betekent dat er een basis is voor een normaal leven in Uruzgan en daarmee in Afghanistan. Dit werk kan worden voortgezet door een combinatie van andere bondgenoten dan Nederland en het Afghaanse nationale leger. De VVD-fractie is daar eveneens van overtuigd.
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter. Vandaag vindt de politieke afronding plaats van een debat dat zich al maanden voortsleept. Het is duidelijk dat het kabinet het er erg moeilijk mee heeft gehad. Dat is heel erg goed te begrijpen. De successen in Uruzgan blijven uit. Beloftes door de NAVO zijn verbroken. De risico's zijn groot, zowel voor onze soldaten als voor de burgers daar. Er zijn geen andere NAVO-landen bereid gevonden om een substantiële bijdrage te leveren in Uruzgan. De kosten zijn hoog. Ook is er hoegenaamd geen draagvlak onder de Nederlandse bevolking. Het is dus te begrijpen dat het kabinet een uitermate moeilijke beslissing heeft moeten nemen.
Ik noem het weblog van de heer Kamp. Hierin stelt onze voormalige minister van Defensie expliciet dat hij aan de NAVO heeft laten weten dat Nederland bereid is het twee jaar te doen. De belangrijkste voorwaarde hiervoor was dat de NAVO accepteert dat het haar verantwoordelijkheid is om voor een opvolger te zorgen. Dit is ook nog eens schriftelijk bevestigd. Ik roep de volgende uitspraak in herinnering die de premier in februari 2006 deed: "over twee jaar zal de Nederlandse inzet worden overgenomen door andere NAVO-landen". Artikel 5 van het Verdrag van Washington schrijft onderlinge solidariteit voor, in de trant van: allen voor één, één voor allen. Ik heb de minister-president reeds bij de algemene beschouwingen ondervraagd over de gemankeerde solidariteit bij de NAVO. Destijds heb ik geen duidelijk antwoord gekregen.
Mag ik de heren die het kabinet vertegenwoordigen, de ministers, een uitspraak voorhouden van de secretaris-generaal van de NAVO van 30 januari 2006 in de Herald Tribune? Hierin zegt hij: de NAVO is een alliantie gebaseerd op solidariteit, waarbij de leden niet kunnen uitzoeken aan welke missie zij wel en aan welke missie zij niet meedoen. Ik stel vast dat dit blijkbaar niet voor alle landen geldt. Wat is het woord van de Nederlandse regering immers waard nu wij toch besluiten om te blijven? De regering stelt dat Nederland na augustus 2010 geen "lead nation" meer zal zijn in Uruzgan. Mijn collega heeft hierover in de commissievergadering reeds vragen gesteld. Betekent dit dat wij eventueel toch in Uruzgan blijven, maar dan niet als "lead nation", of gaan Nederlandse militairen naar een andere locatie in Uruzgan? Immers, ook in dat laatste geval is de genoemde stelling waar. Wat houdt zij precies in?
Behalve het argument dat de NAVO geen opvolger kan vinden, heeft deze regering allerlei argumenten aangevoerd om de verlenging van de missie te rechtvaardigen. De stelling was: wij kunnen de Afghanen niet in de steek laten. Volgens mij is dan de vraag terecht wat wij in 2010 zullen doen. Laten wij de Afghanen dan wel in de steek? Stel dat hetzelfde dilemma dat zich nu aan ons presenteert, zich weer voordoet. Hoe gaan wij dit dan beantwoorden? Er is gesteld dat alles voor niets zou zijn geweest. Het zou kapitaalvernietiging zijn. Mensen zouden voor niets gesneuveld zijn. Dit zijn levensgevaarlijke redeneertranten die in de geschiedenis vaker zijn gebruikt. Ik kan de voorbeelden noemen, voorbeelden van militaire missies waarbij eveneens gezegd werd: wij kunnen niet vertrekken, want anders is alles voor niets geweest. Dat zijn drogredeneringen die mij in ieder geval niet overtuigen.
Gisteren was de vraag aan het kabinet: gelooft u dat het beter zal zijn in 2010 of bent u ervan overtuigd? Ik denk dat wij ook moeten vragen: bent u er zeker van? Ik weet dat het leven heel weinig zekerheden kent. Mag de Kamer echter, nu gedurende een verblijf van een jaar ervaring is opgedaan, aan de verantwoordelijke regering vragen of er een mate van zekerheid is en daarbij een plausibele toelichting ontvangen? De "wereldgemeenschap" ging naar Afghanistan na de aanslagen op het World Trade Center in New York op 11 september 2001. Wij gingen er naar toe om terrorisme te bestrijden, in het bijzonder Al Qaida. Hoe effectief is het inzetten van een oorlog, inclusief alles wat daarbij hoort, inclusief bombardementen, in de strijd tegen het terrorisme? Dat is de grote vraag van mijn fractie. Als wij de berichten mogen geloven, groeit de aanhang van de taliban in Uruzgan. Dit staat zelfs in de brief van de minister. Van opbouw in dit deel van Afghanistan is bijna geen sprake. Laten wij hierbij niet vergeten, dat wij al bijna zes jaar bezig zijn.
De minister van Buitenlandse Zaken noemde gisteren vier redenen waarom de regering wil dat wij de missie verlengen. Hij had het over mensenrechten, over solidariteit, over veiligheid en over geloofwaardigheid. Ten aanzien van mensenrechten en solidariteit heb ik stellig de indruk dat de westerse wereld, inclusief Nederland, vaak uit het oog verliest dat wij niet te maken hebben met een gelijksoortig land als Nederland. Wij hebben te maken met een van de armste landen ter wereld. Slechts drie landen zijn armer. Wij hebben te maken met een land dat tribaal is ingericht. Wij hebben te maken met een land waar zeer veel corruptie en fraude voorkomen en waar de drugshandel welig tiert. Dat is de laatste jaren niet afgenomen, maar toegenomen. Wij moeten dat verdisconteren in onze afweging. Ik geloof niet dat een parlementair democratisch systeem, zoals in Nederland bestaat, in een gefingeerde staat als Afghanistan zomaar geïmplementeerd kan worden. Ik denk dat wij alleen maar kunnen uitgaan van de situatie aldaar, van de reële situatie en niet van een bedachte situatie.
Dan hebben wij het dus over mensenrechten; ik ga het kabinet niet ondervragen over de mensenrechten in Nederland in de zestiende of zeventiende eeuw, of in de veertiende of vijftiende eeuw. Het gaat over solidariteit; ik weet niet wat bommen aan solidariteit bijdragen. Het is natuurlijk zeer discutabel om dat punt op te voeren. Het kabinet spreekt over veiligheid daar en in Nederland. Bevordering van veiligheid met bombardementen; ik weet eerlijk gezegd niet waar de minister van Buitenlandse Zaken dit wil waarmaken. De veiligheid in Nederland zou gediend zijn met de oorlog in Afghanistan. Ik denk echter eerder dat het andersom het geval is en dat het onveiliger wordt. Ik zeg niet dat dat voor de SP-fractie het doorslaggevende argument is, maar ik begrijp niet wat de minister van Buitenlandse Zaken er precies mee bedoelt. Het laatste argument betreft de geloofwaardigheid. Ik heb meerdere woordvoerders, van de coalitiefracties en van andere partijen, gehoord die zeiden dat het een ramp voor de NAVO is als Nederland weggaat uit Afghanistan. Ik vind dat een erg gevaarlijke manier van redeneren. Ik herinner mij nog het woord "geloofwaardigheid" ten tijde van de oorlog in Vietnam of aan de vooravond van de bombardementen op en de aanval op Irak. In het geval van Irak werd evenzeer gezegd dat ten behoeve van de internationale gemeenschap tot oorlog werd overgegaan.
Wat is nu de Nederlandse strategie? Dat is voor de SP-fractie de grote vraag. Er mag dan binnenkort in Boekarest over gesproken worden, de vraag is wat Nederland in Afghanistan te zeggen heeft. In Afghanistan gaat het toch om de oorlog van de Verenigde Staten en Nederland neemt daarnaast deel aan ISAF? Het is maar zeer de vraag of Nederland mee kan praten.
De morele verontwaardiging over taliban en over terrorisme wordt door allen hier gedeeld. Daar hoeven wij elkaar niet op af te rekenen. Het gaat om de heel eerlijke vraag of wij hier Realpolitik bedrijven of dat het toch een politiek is die gebaseerd is op wensdenken. De SP-fractie heeft het stellige idee dat het om die laatste vorm gaat. Het is de paradox van de maakbaarheid. Daar waar de SP altijd probeert de maakbaarheid in Nederland overeind te houden, voor mijn part de illusie overeind te houden dat wij als politiek nog iets voor dit land kunnen betekenen en nog iets kunnen veranderen, wordt dat vaak door anderen hier tegengesproken. Hoe kan dan verklaard worden dat als het om de maakbaarheid van Afghanistan gaat, men ineens zo optimistisch is, terwijl wij daar te maken hebben met een tribale samenleving en met een land dat tot op het bot is verdeeld? Dat is dan toch een illusiepolitiek?
De SP-fractie zegt niet dat Nederland Afghanistan in de steek moet laten. Integendeel, bij de algemene beschouwingen heb ik het al expliciet gezegd – de minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft dat in eerste aanleg verkeerd begrepen – en ik wil het hier nog wel een keer zeggen: de SP-fractie is bereid de financiële middelen die Nederland kan vrijspelen door niet door te gaan met die missie, om en nabij 1 mld., zo te investeren in Noord- en West-Afghanistan. Als wij in staat zijn om daar woningbouw te plegen, waterleidingen aan te leggen voor schoon drinkwater, zorg te realiseren en infrastructuur aan te leggen, kunnen wij de mensen in Afghanistan met hun achtergrond bewijzen dat de moderniteit hun iets te bieden heeft aan zekerheid, welvaart en welzijn. Het is daarom dat mijn fractie geen steun kan geven aan de voorstellen van het kabinet. Ik dien hierover de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland met een bijdrage van twee jaar aan de Task Force Uruzgan invulling heeft gegeven aan de bondgenootschappelijke solidariteit binnen de NAVO;
van mening dat overeenkomstig de met de NAVO gemaakte afspraken de Nederlandse deelname aan de Task Force Uruzgan per 1 augustus 2008 moet worden beëindigd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 282(27925).
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter. Steun aan Afghanistan betekent voor ons stoppen met de oorlog.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik wil mijn derde termijn beginnen met het nogmaals uitspreken van het grote gevoel van verantwoordelijkheid dat mijn fractie ervaart bij dit belangrijke besluit over de verlenging van de missie in Uruzgan. Het gaat hierbij om een politieke afweging over de inzet van onze militairen, zonen, echtgenoten, vaders en in sommige gevallen moeders en dochters, in, zoals de artikel 100-brief zegt, "een risicovolle missie". Wij treuren mee met de families en de gezinnen die hun vaders of echtgenoten al hebben verloren in de strijd in Afghanistan. De fractie van de ChristenUnie weet zich echter ook verbonden met hen die verdrukt worden of in armoede moeten leven. Vanuit een positie van welvaart en overvloed is Nederland in staat om andere landen die het veel minder hebben dan wij, bij te staan. Dit betekent, zoals de profeet Micha in de Bijbel een jonge koning adviseert op de vraag wat de belangrijkste taak is bij het bestuur van een land: recht doen aan de armen, trouw zijn en nederig blijven. Door de wijze waarop de internationale gemeenschap in de afgelopen zeven jaar Afghanistan heeft kunnen bijstaan, wordt steeds meer recht gedaan aan de Afghaanse bevolking, die 30 jaar gebukt is gegaan onder een oorlog. Afghanistan is het op drie na armste land ter wereld. Het ging gebukt onder een regime dat niets moest hebben van democratie, mensenrechten en bescherming van minderheden. Meisjes en vrouwen kregen er geen onderwijs en hadden geen of zeer beperkte toegang tot gezondheidszorg. De situatie voor 31 miljoen inwoners was uitzichtloos. Daarbij zij gezegd dat ook de dreiging van nieuwe terroristische aanslagen voor de ChristenUnie een reden is om betrokken te zijn bij de opbouw van vrede en stabiliteit in Afghanistan.
Er zijn in de eerste en tweede termijn veel vragen gesteld, ook door onze fractie. Dit laat zien dat de beslissing tot verlenging ook voor de ChristenUnie een worsteling vormde. Wij hebben kritische kanttekeningen geplaatst bij de omvang van de wederopbouwactiviteiten en het civiel maken daarvan, het aandeel van derde landen, de hardheid van de einddatum, de financiën, het bestrijden van de toevoer van nieuwe taliban via het grensgebied met Pakistan en, ten slotte, de cruciale nazorg voor de terugkerende Nederlandse militairen. De ChristenUnie dankt de ministers voor de uitgebreide toelichting op de artikel 100-brief en de aanvullende antwoorden. Voor de fractie van de ChristenUnie was en is voor een weloverwogen besluit van cruciaal belang om te weten dat er bij de verlenging met nog twee jaar alle vertrouwen bestaat dat Nederland een wezenlijke bijdrage aan de wederopbouw in Uruzgan kan leveren, met inbegrip van alle beperkingen en alle onzekerheden. Dat vertrouwen is door deze drie ministers gisteren uitdrukkelijk uitgesproken.
De ChristenUnie is blij met de toezegging van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in het debat van gisteren om meer ontwikkelingsdeskundigen toe te voegen aan de ambassade in Kabul en aan het PRT. Het eerder genoemde aantal van twee extra OS-werkers gaf voor ons te weinig de gepresenteerde accentverschuiving naar wederopbouw weer. Alleen met voldoende OS-deskundigen kunnen wij samen met de Afghanen bouwen aan duurzame ontwikkeling en wederopbouw in Uruzgan. Het is goed dat de minister de Kamer een plan van aanpak heeft toegezegd om inzichtelijk te maken welke concrete projecten en welke doelen ons in de komende twee jaar voor ogen staan en door wie deze projecten worden uitgevoerd. Hiermee heeft de Kamer straks een instrument in handen om de wederopbouwactiviteiten goed te gaan volgen.
Met betrekking tot het aandeel van derde landen hebben de ministers ons, voor zover dat kon, duidelijkheid gegeven en toegezegd dat er nog voor 1 juli een totaaloverzicht naar de Kamer komt. Ook is de ChristenUnie met betrekking tot de hardheidsdatum van deze missie tevreden met de brief van de SG van de NAVO. Vanaf nu zal de NAVO dus op zoek moeten gaan naar een opvolger voor Nederland in 2010. Dat is nu glashelder.
Als het gaat om de financiën, is de ChristenUnie blij met de harde toezegging van deze minister van Defensie dat de instandhouding van de krijgsmacht door deze missie niet mag worden aangetast. Dit heb ik hem gisteren letterlijk zo horen zeggen. Het is prachtig dat de minister het belang van de motie van de ChristenUnie, de Partij van de Arbeid en het CDA met die strekking onderstreept. Slijtage, vervanging en alle kosten die direct verbonden zijn aan de missie, worden buiten de begroting van Defensie betaald.
Wij danken de bewindslieden voor de toezegging naar aanleiding van de vraag van de ChristenUniefractie om teruggekeerde militairen nog beter in beeld te houden, ook na die zes maanden. Dank ook voor de brief daarover en voor de extra aandacht voor de postactieve militairen. Ik wil een ander moment kiezen om uitgebreid met de minister verder te praten over de financiële aspecten van de veteranenzorg en de nazorg voor terugkerende militairen. Ik wil dan ook spreken over de eventuele kosten van missies.
Alles afwegende vindt de ChristenUnie het verantwoord om de huidige missie met twee jaar te verlengen. Met deze verlenging maken wij het mogelijk om na de opstart van twee jaar de komende twee jaar te werken aan de eerste overdracht van taken en duurzame wederopbouwprojecten. Mijn fractie heeft er alle vertrouwen in dat na deze vier jaar Nederland een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de stabiliteit en de wederopbouw van de provincie Uruzgan. Mijn fractie stemt daarom in met deze verlengingsmissie. Zij wenst daarbij de militairen en hun familie wijsheid, moed, geduld en vooral Gods zegen toe.
De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. Wanneer militairen worden uitgezonden door Nederland, gaan zij op basis van een democratisch genomen besluit, verankerd in onze grondwet. Dat is de grondslag voor de legitimiteit van hun opdracht. Zij riskeren daarmee hun leven, vaak hun jonge leven. Ik spreek hierbij mijn waardering voor en steun aan hen uit. Onze erkentelijkheid kan niet groot genoeg zijn voor de gesneuvelden en degenen die voor het leven getekend zijn. Deze steun verbindt ons. Dat gold ook tijdens de afgelopen jaren. De afweging die wij vanavond maken moet zorgvuldig zijn. Zij moet ook transparant zijn. Daarom is het goed dat wij in deze plenaire zaal het uiteindelijke besluit nemen. Daarom dienen hier de voorzitters van de fracties te staan.
Tijdens het algemeen overleg kwamen de verschillende partijen met lijstjes. Er werd, zo bleek, ook een boodschappenlijstje van D66 verwacht. Op dat boodschappenlijstje had wellicht wat meer saffraanteelt moeten staan en wat meer munitie, of extra Tsjechen en een helikopter. Ik bespeurde enig ongeloof toen ik niet een dergelijk lijstje op tafel legde. Zo willen wij dit soort beslissingen echter niet nemen. In onze visie getuigt het erbij "plussen" van derde landen, financiën of militairen van een nadruk op binnenlandse overwegingen en uitvoeringsvraagstukken. De Kamer zou niet op de stoel van de militair moeten willen zitten. De missie als geheel wordt niet significant sterker van dergelijke veranderingen. Zij leiden in een vroeg stadium af van de wezensvraag. De missie is, als het goed is, door en door voorbereid. Er is een half jaar extra voor genomen.
Ik heb tijdens het debat gevraagd naar de aspecten die voor ons van doorslaggevend belang zijn. D66 wilde horen van het kabinet in hoeverre die aspecten terugkomen in het besluit om deze missie te verlengen. Alleen die toelichting en de kracht van argumenten van het kabinet hadden ervoor kunnen zorgen dat mijn fractie vertrouwen had in deze missie. Dit vertrouwen is belangrijker dan extra financiële middelen of een groep extra militairen uit een derde land. Voor vertrouwen hebben wij geen extra voorstellen nodig, maar een robuust kader waarbinnen de missie wordt uitgevoerd. Mijn conclusie zal zijn dat mijn fractie dat vertrouwen voor deze missie niet kan geven.
Op punten heeft het kabinet ons gisteren overtuigd. Minister Koenders heeft een overtuigend pleidooi gehouden om vooral over de grenzen heen te blijven kijken en onze verantwoordelijkheid te nemen in Afghanistan. Ook heeft het kabinet helderheid geschapen over de financiële armslag van de missie. Het kabinet heeft de twijfel van onze fractie op dit punt weggenomen. Als mijn fractie de missie in haar geheel weegt, ontbreekt het ons echter aan voldoende vertrouwen om haar te steunen.
Ten eerste constateren wij dat het ontbreekt aan een eenduidige strategie van de internationale gemeenschap voor Afghanistan en de omringende landen. D66 heeft hier veel naar gevraagd. Het antwoord is mager. Er is wel een internationale strategie, maar deze is te versnipperd. De NAVO houdt er een eigen strategie op na, evenals de EU, de VN en de Verenigde Staten. De onderlinge samenhang is niet helder en de langetermijnvisie is niet concreet. Minister Verhagen heeft gisteren zijn intenties hierover uitgesproken, maar resultaat is niet eerder dan medio 2008 te verwachten. Dat is ruim vijf jaar na de inval en daarmee veel te laat.
Ten tweede blijkt het bondgenootschap onderling weinig solidair. NAVO-partners blijken niet bereid om Nederland af te lossen of substantieel te steunen. De heldere afspraak dat Nederland twee jaar zou blijven, blijkt weinig waard. Ja, de regering heeft aangegeven dat het voor haar nu wel menens is, maar nee, dit zegt niets over de rest van de NAVO. Hoe kunnen wij vertrouwen op een belofte die eerder is gebroken? Dit gebrek aan onderlinge solidariteit is schadelijk voor de NAVO en creëert een schijnveiligheid voor de bevolking van Uruzgan.
Ten derde komt het goede werk dat Nederlanders zouden kunnen doen, niet tot zijn recht op deze plek, in deze provincie Uruzgan. Minister Koenders heeft een goed verhaal. Dat laat onverlet dat hij ons er niet van heeft kunnen overtuigen dat de Nederlandse inspanningen het beste in Uruzgan tot hun recht kunnen komen. Zat hij maar in het noorden, waar hij echt aan de slag zou kunnen, en waar het opbouwwerk duurzamer kan zijn en meer ingebed kan worden in lokale initiatieven.
Ten vierde heeft mijn fractie geen vertrouwen in de omvang van de huidige missie. De veiligheidsoperaties van de Nederlanders in Uruzgan zijn van zeer hoog niveau, maar helaas is de schaal van de missie zodanig dat de inktvlek amper kan groeien. Daarvoor zouden juist meer militairen nodig zijn. Gisteren stelden wij ons hardop de vraag: is deze ISAF-missie naar Uruzgan het beste instrument om de Afghanen kansen te bieden op een betere toekomst? Daarop moeten wij helaas "nee" antwoorden.
Er zijn nog enkele andere zaken die voor mijn fractie hebben meegewogen. Er is een grote discrepantie tussen enerzijds het beeld dat deze regering over de huidige missie en de verlenging naar buiten brengt en anderzijds de realiteit waarmee Nederlandse militairen in Uruzgan te maken hebben. Dat is niet alleen schadelijk voor het vertrouwen van burgers in hun regering, die transparante besluiten moet nemen, maar ook voor militairen die in Uruzgan zitten of uit Uruzgan terugkomen. Zij worden geconfronteerd met een kloof tussen wat zij hebben meegemaakt en hoe Nederland ernaar kijkt.
Eerder heb ik iets gezegd over de financiering van de missie. Het huishoudboekje klopt, maar mijn fractie heeft zorgen die niet in meer geld voor deze missie zijn uit te drukken. Zorgen die de consequentie zijn van eerdere tekorten en bezuinigingen die nu drukken op de missie. Zorgen die ook door militaire vakbonden naar voren zijn gebracht: de uitzenddruk, het grote verloop en de uitstroom van ervaren militairen, de tekorten aan medisch personeel. Als onze krijgsmacht in 2010 moet zijn wat deze in 2006 was – zoals gisteren hard werd geëist en beloofd – dan hadden deze zorgen allang moeten worden aangepakt. Uitstroom van ervaren middenkader maak je niet in twee, drie jaar goed. Medisch personeel trek je niet uit een blik. Wij hebben het hier niet over materieel, wij hebben het over mensen.
D66 schrikt niet terug voor het sturen van militaire missies naar crisisgebieden en falende staten, ook niet als dit betekent dat Nederlandse militairen zware gevechten moeten leveren. Wij willen een deugdelijke en realistische internationale strategie. Wij willen dat de regering daar open over is. De minister-president vraagt onze steun voor een missie in oorlogsgebied. Hoe legitiem kan hij dat doen als hij niet bereid is zijn eerdere steun aan een oorlog helder te verantwoorden? Dit is niet zomaar te scheiden. Wij zijn niet overtuigd van deze missie. D66 kan dan ook niet anders dan zich uitspreken tegen het besluit van de regering zoals voorgesteld in de artikel 100-brief. Wij zullen voor de motie van de heer Marijnissen stemmen.
De heer Wilders (PVV):
Voorzitter. Zoals ik ook gisteren heb gezegd, is de PVV-fractie voorstander van het voeren van de strijd tegen het internationaal terrorisme en de taliban. Wij zijn dan ook voorstander van de aanwezigheid van de NAVO en van andere landen, zoals Australië, in Afghanistan. Dat is niet alleen goed voor de stabiliteit in Afghanistan maar ook goed voor de rest van de wereld, dus ook voor Nederland.
De Nederlandse militairen in Afghanistan doen ook goed werk. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Zij bevechten de opposing military force, de OMF genaamd, waaronder de taliban en zij proberen – maar dat lukt niet altijd – goodwill te kweken bij de bevolking in Uruzgan. Daarvoor verdienen zij ook de complimenten van mijn fractie.
Desondanks stelt de fractie van de Partij voor de Vrijheid zich de vraag of Nederland na 1 augustus 2008 nog eens voor twee jaar als lead nation in Uruzgan actief moet blijven. Ook in deze afrondende derde termijn hecht ik eraan de belangrijkste argumenten daarvoor te geven. Om te beginnen de regering zelf. De minister-president – collega Marijnissen verwees er al naar – heeft hier begin 2006 in de Kamer in niet mis te verstane bewoordingen aangegeven dat Nederland na twee jaar zal vertrekken. Ik citeer hem nog maar eens in dat plenaire Kamerdebat. "Over twee jaar zal de Nederlandse inzet worden overgenomen door andere NAVO-landen. Zo wordt bijgedragen aan een spreiding van de lasten over alle bondgenoten." Ik heb de minister-president daarin vertrouwd en hij heeft mijn vertrouwen beschaamd. Ook de oud-minister van Defensie heeft begin september van dit jaar, nog maar enkele maanden geleden, de woorden van de minister-president onderschreven. Hij zei dat hij duidelijk tegen de NAVO heeft gezegd dat Nederland niet langer dan twee jaar in Afghanistan zou blijven en dat deze afspraak ook schriftelijk is bevestigd.
Ik hoop maar dat wij allemaal niet voor de gek zijn gehouden, maar de feiten spreken wel voor zich. Het gaat om uitspraken van de minister-president en uitspraken van de oud-minister van Defensie. De secretaris-generaal van de NAVO, de heer De Hoop Scheffer, heeft eerder deze week hoogstpersoonlijk een passage uit het verslag geschrapt van een gesprek dat sommige leden van dit huis vorige week met hem hadden. Dit was een passage waaruit wij konden opmaken dat werd bevestigd dat de NAVO nooit – met een streep onder nooit – heeft gezocht naar een andere lead nation en dat de Nederlandse regering daar ook nooit om heeft gevraagd.
Dat het kabinet gisteravond om de VVD te paaien en binnenboord te krijgen de brief van de secretaris-generaal van de NAVO over de Nederlandse aftocht in december 2010 openbaar maakte, is erg aardig en vriendelijk en politiek zelfs ook nog te begrijpen, maar waar is die andere brief? Waar is die andere belangrijke brief? Waarom wordt er door de secretaris-generaal van de NAVO, waarom wordt er door dit kabinet, waarom wordt er door de huidige SACEUR die wij ook hebben gesproken, waarom wordt er door iedereen zo schimmig gedaan over de bevestigingsbrief van oud-SACEUR, generaal Jones, over de eindigheid van de Nederlandse missie in Uruzgan? Het betreft een bevestiging van de brief die oud-minister Kamp aan de NAVO, aan SACEUR, heeft geschreven. Waarom wordt die brief niet, desnoods in vertrouwen, naar de Kamer gezonden? Het kabinet laadt de verdenking op zich dat het wat te verbergen heeft en dat is zeer kwalijk.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft gisteren in een onsamenhangend, warrig en schimmig verhaal geprobeerd het beeld te creëren dat er geen sprake zou zijn van een gebrek aan solidariteit binnen de NAVO. Hij heeft professioneel een rookgordijn opgehangen, maar dat gebrek aan solidariteit binnen de NAVO is er natuurlijk wel degelijk. Slechts een paar NAVO-landen nemen met een echt substantiële bijdrage verantwoordelijkheid in het risicovolle zuiden van Afghanistan, zoals het Verenigd Koninkrijk, Canada, de Verenigde Staten en natuurlijk ook Nederland. NAVO-bondgenoot Australië nog daargelaten. Waar zijn de forse bijdragen in het zuiden van Afghanistan van landen als Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje, Griekenland, België en ga zo maar door? Waar zijn al die landen? Deze landen laten het afweten. Zij, niet wij, tonen zich niet solidair en laten landen als Nederland opnieuw de kastanjes uit het vuur halen.
Het argument dat landen als Frankrijk en Italië bijvoorbeeld meer dan Nederland bijdragen aan Kosovo doet helemaal niets af aan mijn argument van gebrek van solidariteit. Kosovo is namelijk heden ten dage, zeker als het gaat om het geweldsspectrum en het risico, natuurlijk in de verste verte niet vergelijkbaar met Zuid-Afghanistan. Gelukkig maar zou ik bijna zeggen. Ik wil zeker niet geringschattend doen over de aangekondigde aanvullende bijdrage van landen als Tsjechië, Slowakije en Hongarije. Feit is wel dat deze landen nooit "lead nation" zullen en kunnen zijn. Feit is ook dat zij geen grote aantallen militairen leveren en dat deze bovendien niet echt zullen worden ingezet om te vechten tegen de OMF.
De solidariteit binnen de NAVO is dus ver te zoeken wat Zuid-Afghanistan betreft. Het ronduit slappe verhaal van de minister van Buitenlandse Zaken van gisteravond doet daar voor geen millimeter aan af. De minister van Buitenlandse Zaken heeft gisteravond mijn voorstel van tafel geveegd om als niet-"lead nation" mogelijkerwijs met maximaal 300 militairen nog twee jaar langer in Uruzgan te blijven. Dat is jammer, maar ik kan hem dat recht natuurlijk niet ontzeggen. Dat was het enige dat nog op instemming van de PVV-fractie had kunnen rekenen.
Verlenging van de missie in Uruzgan met twee jaar gaat de Nederlandse belastingbetaler volgens de brief 640 mln. kosten, maar het zou best wel eens een miljard kunnen worden. Dat is ruim 1 mln. per dag. Laten wij dat geld nu maar eens besteden in Nederland, aan een betere zorg voor ouderen in verzorgingstehuizen en aan meer politie en meer veiligheid. Na twee jaar van verantwoordelijkheid nemen en solidariteit tonen in Afghanistan, ook in financiële zin, is het binnen de NAVO echt geen schande om ervoor te kiezen, al dat geld nu te besteden aan het oplossen van problemen in Nederland; integendeel.
De fractie van de Partij voor de Vrijheid kan, dit alles overziende, niet instemmen met het kabinetsbesluit om na 2008 nog twee jaar een Nederlandse militaire bijdrage aan de ISAF-missie in Afghanistan te leveren. Het ziet ernaar uit dat een meerderheid van de Kamer wel voor een verlenging is en dat die verlenging van de uitzending dus wel zal doorgaan. Het spreekt voor zich, maar ik ben er trots op om het ook uit te spreken, dat – mocht het ondanks het ontbreken van onze steun – toch tot uitzending komen, de PVV-fractie vanzelfsprekend alle militairen, alle mannen en vrouwen die uitgezonden worden, alle kracht, sterkte, succes en – met de grootste waardering – een behouden thuiskomst toewenst.
De heer Van Baalen (VVD):
Kent de heer Wilders het Carnegie Heldenfonds? Zo ja, dan weet hij dat dit een fonds is dat mensen erkent die andere mensen redden. Die niet over hun schouder naar achteren kijken, in de trant van: de ander had het moeten doen. Neen, zij doen het zelf. Dat zijn helden, maar u bent geen held!
De heer Wilders (PVV):
Nederland levert grote helden. Wij hebben twee jaar lang bijgedragen aan de missie in Uruzgan. Er zijn Nederlandse militairen gesneuveld. Zij hebben voor die missie hun leven gegeven. Daarvoor kunnen wij alleen maar respect hebben. Uw eigen fractiegenoot, oud-minister Kamp heeft zich er publiekelijk druk over gemaakt – wat een held – en gezegd dat wij na twee jaar niet moesten verlengen. Dat hij zich vandaag heeft geschikt naar de meerderheid van uw fractie, moet hij zelf weten, maar komt u bij mij niet aan met de opmerking dat het een gek verhaal is als Nederland na twee jaar zou zeggen: nu moet een ander NAVO-land in het zuiden van Afghanistan solidariteit tonen. Het was uw eigen fractiegenoot en oud-minister van Defensie Kamp die volgens zijn eigen woorden aan de SACEUR heeft bevestigd: na twee jaar gaan wij weg.
Mevrouw Van Gennip (CDA):
Twee jaar geleden sprak de heer Wilders hier prachtige woorden over de strijd tegen het internationaal terrorisme en over een vrij en democratisch Afghanistan. Die woorden heeft hij gisteren in het debat herhaald. Hij heeft toen gesproken over het gebrek aan solidariteit binnen de NAVO zoals hij dat ziet. Er zijn echter wel degelijk twaalf landen actief in het zuiden van Afghanistan. Mijn vraag aan de heer Wilders vandaag is: bent u niet bereid om te steunen dat Nederland ook de komende twee jaar zijn verantwoordelijkheid neemt voor de strijd tegen het internationale terrorisme?
De heer Wilders (PVV):
Het antwoord is volgens mij helder: dat ben ik wel, maar niet op deze manier in Afghanistan. Laat na twee jaar een ander het maar doen. Laten wij de verantwoordelijkheid, die wij twee jaar op ons hebben genomen, aan een ander land overdragen en dat miljard maar besteden aan het oplossen van problemen in Nederland, zoals met de zorg aan ouderen in verzorgingstehuizen. Ook zouden wij de politie beter kunnen betalen en uitbreiden. Het is geen schande om daarvoor te kiezen. Wij hebben namelijk twee jaar onze verantwoordelijkheid gedragen. Wij hebben daar ook twee jaar veel geld aan besteed. Iedere euro daarvan was goed besteed. Nu is het aan een ander land. Wij kiezen voor uitgaven aan het oplossen van problemen in Nederland.
Mevrouw Van Gennip (CDA):
Voorzitter. Kort samengevat: de PVV onder leiding van de heer Geert Wilders kiest er dus voor om de komende twee jaar niet aan de strijd tegen het internationaal terrorisme in Afghanistan mee te doen.
De heer Wilders (PVV):
Ik ben blij dat u mijn naam nog een keer noemt. Doet u dat vooral vaker. Wat u verder zegt, is complete onzin.
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter. Zojuist is hier het woord held gevallen. Ik vind dat in dit debat buitengewoon onkies. Ik heb er nog eens even over nagedacht. De heer Wilders is geen held. Ik ben ook geen held. De heer Van Baalen is ook geen held. Hier zitten geen helden. Het is geen heldenmoed om hier te beslissen, anderen het leven in de waagschaal te laten stellen. Wil de heer Van Baalen dat woord in dit verband, in deze discussie niet meer gebruiken, niet aan het adres van de heer Wilders en niet aan mijn adres, maar vooral ook niet suggereren dat hij zelf de held is?
De heer Van Baalen (VVD):
Voorzitter. Mijn fractie is duidelijk geweest: de helden strijden voor onze veiligheid in Uruzgan. Dat zijn die Nederlandse mannen en vrouwen. Van iemand die tijdens de algemene politieke beschouwingen zegt dat hij wel verantwoordelijkheid wil nemen in het noorden en die nu als een dief in de nacht wegsluipt, neem ik dit niet aan.
De heer Marijnissen (SP):
Mijnheer Van Baalen, u moet echt eens op uw woorden letten. U wijst wel met dat vingertje, maar u moet andere mensen er niet van betichten, geen held te zijn en zodoende suggereren dat u enig risico loopt met de moedige beslissing van u om er Nederlandse troepen naartoe te sturen. U loopt geen risico, uw kinderen lopen geen risico, u loopt geen enkel risico. U bent hier dus zeker niet de held, mijnheer Van Baalen.
De heer Van Baalen (VVD):
Dat heeft niemand betoogd. De heer Marijnissen kan goed debatteren, maar daar houdt het ook mee op.
De heer Marijnissen (SP):
Dan moet u ook de heer Wilders er niet van betichten dat hij geen held is, want daardoor impliceert u dat u beter bent dan hij en dat bent u op dit punt in het geheel niet.
De voorzitter:
Heeft de heer Wilders nog behoefte aan een reactie?
De heer Wilders (PVV):
Nee, ik heb hier weinig aan toe te voegen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter. Tsja.
Eind augustus was ik met de vaste commissie voor Defensie in Uruzgan. Toen bleek het vanwege de grote onveiligheid en de voortdurende strijd met de taliban niet mogelijk om Kamp Holland te verlaten. Laat ik zeggen dat juist in de omstandigheden die wij daar aantroffen, ik diep onder de indruk was van de inzet en het uithoudingsvermogen van onze Nederlandse militairen, van de militairen met wie wij daar spraken. De militairen verdienen onze solidariteit. Die hebben zij, ongeacht onze politieke keuze.
Bij terugkeer was ik wel verbaasd toen ik van collega's in de media vernam dat zij meer vertrouwen hadden in de wederopbouw. Laten wij wel wezen: wij hadden geen voet buiten Kamp Holland gezet. Wel hadden wij veel gepraat. Dat leverde op zijn best verwarrende informatie op. Ik herinner mij het antwoord van een Australische militair op mijn vraag hoe het toenemend aantal burgerslachtoffers te beoordelen. De man zei: er bestaan geen burgerslachtoffers, want in de praktijk is het onderscheid tussen taliban en burgers niet te maken. De Australiërs waren ook heel verbaasd dat wij onderscheid maakten tussen ISAF en Operation Enduring Freedom, de Amerikaanse terroristenjacht. Dat bestond volgens hen in de praktijk helemaal niet. Dat bewees waar GroenLinks bang voor was: dat die scheiding vooral voor binnenlands gebruik is geïntroduceerd. Deze week zegt de nieuwe Australische minister van Defensie dat de gevechten misschien wel gewonnen worden, maar de oorlog niet. Volgens hem heeft de vorige Australische regering een verkeerde voorstelling van zaken gegeven.
Dat voedt GroenLinks in de gedachte dat er twee werkelijkheden bestaan. De officiële werkelijkheid, in de weergave van de regering en van Defensie, is dat het langzaam, zij het moeizaam, beter gaat in Zuid-Afghanistan. De andere werkelijkheid is die van ngo's, onafhankelijke journalisten, waarnemers en de Verenigde Naties. De centrale vraag is: wat is waar? Heeft deze missie bijgedragen aan het verbeteren van de veiligheid en aan de opbouw van Afghanistan?
Ik zet de feiten op een rij. Meer dan zesduizend doden in 2007. Tienduizenden mensen op de vlucht. De helft van Afghanistan is onveilig, te onveilig voor hulpverleners. De taliban rukt op. Dezelfde vechtlustige en soms misdadige krijgsheren maken nog altijd de dienst uit. Er is een grote toename van de opiumproductie en -handel. Het is cynisch stemmend. Na de komst van de NAVO in het zuiden is de situatie daar verder verslechterd.
De NAVO-aanwezigheid heeft nieuwe taliban aangetrokken uit Pakistan. De taliban is ook veel sterker dan de regering ons doet geloven. Het zijn niet grotendeels meelopers maar goed getrainde en ideologisch gemotiveerde strijders, neotaliban. Het lijkt mij onmogelijk om, zoals minister Van Middelkoop gisteren deed, een toenemend aantal incidenten te verklaren als een teken van ons succes.
Dan is het onbegrijpelijk dat het kabinet opschrijft dat de veiligheid substantieel is teruggekeerd. En dat terwijl minister Verhagen gisteren tegelijkertijd opmerkte dat militairen geen slachtoffers hoeven te tellen en dat hij daar ook geen voorstander van is.
Substantiële veiligheid is een wensdroom. Een droom om een mensenrechtelijk ideaal waarnaar men hevig verlangt dichterbij te brengen. Hoe mooi ook, een militaire operatie kan nooit enkel gebaseerd zijn op een mensenrechtelijk ideaal. Ja, je kunt hopen dat stabiliteit wordt verkregen en dat daarna een begin kan worden gemaakt met echte vrede en wederopbouw. Maar een ideaal moet altijd, elke dag opnieuw, getoetst worden aan zijn realiteitsgehalte. Dat ontbreekt hier ten enen male.
Hier kampen wij met de realiteit dat ISAF hetzelfde terrein telkens opnieuw moet heroveren op opstandelingen en dat vrede, veiligheid en democratie verder weg zijn dan zestien maanden geleden.
Zelfs de NAVO geeft het toe. Er is een nieuwe strategie nodig. De strijd is niet te winnen met militaire middelen. In dat licht vind ik elk moreel appel op tegenstanders, op critici en sceptici, om de Afghaanse bevolking niet in de steek te laten hol. Zo'n moreel appel is zelfs gevaarlijk, als in werkelijkheid de Afghaanse bevolking die veiligheid helemaal niet geboden wordt; als mogelijk zelfs de risico's van die Afghaanse bevolking door samenwerking met ISAF groter worden.
Waarom zou de regering doorgaan op dezelfde voet? Waarom doorgaan met dezelfde mooie maar onhaalbare doelstellingen, met dezelfde middelen, op een paar niet uitgewerkte accentverschuivingen na? Met hetzelfde gebrekkige realiteitsgehalte? Waarom vraagt het kabinet ons in te stemmen met een missie zonder missie?
Twee jaar geleden vroeg het kabinet-Balkenende II ons in te stemmen met een veiligheids- en opbouwmissie. Het laatste element was vooral toegevoegd om de PvdA over de streep te trekken. Toen hechtten wij geen geloof aan dit wensdenken, vanwege de complexe situatie en de vermenging van ISAF met Operation Enduring Freedom. Wij vreesden dat er van opbouw niets terecht zou komen. Wij vreesden dat de Nederlandse militairen zouden worden meegezogen in een escalatie van geweld, in een uitzichtloze oorlog. Wij zijn bang te moeten vaststellen dat wij daar aanlanden.
Dit is de foute weg. Een missie zonder missie. Doorgaan omdat je in een fuik bent gezwommen waar je niet meer uit komt. Een antwoord op de vraag wat er dan wel moet gebeuren, is niet heel moeilijk. Het hoofddoel van deze missie is het stabiliseren van het land. Hiervoor is eerst een vredesakkoord nodig. Er moet geen sprake zijn van een vijand die zich blijft verzetten tegen buitenlandse overheersing. Je hebt de steun van de hele bevolking nodig. Er mag geen sprake zijn van een moeras van tribale belangen. Je hebt Afghaanse bestuurders nodig die gezag en vertrouwen genieten, geen pseudodemocratisch gekozen parlement dat wordt bevolkt door drugshandelaren en krijgsheren met bloed aan hun handen. Vrede kan niet van buitenaf worden opgelegd. Er is dus een politieke strategie nodig waarin alle partijen zich kunnen vinden. Een neutrale partij moet hierbij helpen. Die partij zijn de Verenigde Naties. Ook al hebben die tot nu toe weinig klaargemaakt, een betere optie is er niet. De NAVO is geen neutrale partij. De Verenigde Naties moeten de Afghaanse regering helpen bij onderhandelingen met de taliban. Dat er met de taliban moet worden gesproken, daarover lijkt iedereen het sinds een paar weken eens te zijn, al verschuilt de Nederlandse regering zich nog wel achter de Afghaanse autoriteiten. Hulp van de Verenigde Naties is nodig, omdat de huidige Afghaanse overheid, die door het Westen in het zadel is geholpen, natuurlijk eigen belangen heeft. Die hulp is ook nodig omdat de Afghaanse regering te weinig capaciteit heeft. Er zijn te weinig diplomaten en er is te weinig gezag. Waarom durft het kabinet niet te kiezen voor deze enige realistische weg? Hiervoor moet de huidige missie worden beëindigd. Dit is een missie zonder missie en een uitzichtloze oorlog. Er moet met de Afghanen en met de VN worden gezocht naar een politiek alternatief.
U, de regering, gaat echter door met de huidige missie. Wat vertelt u de militairen die worden uitgezonden? Hebt u het over meer opbouw en meer trainingen voor het Afghaanse leger en de Afghaanse politie? Hebt u het over het ondersteunen van het Afghaanse bestuur? Is dit een realistische gang van zaken en een realistische voorstelling van de situatie? Sinds kort corrigeert u ons als wij per ongeluk het woord "opbouwmissie" gebruiken. U erkent namelijk inmiddels dat dit woord valse verwachtingen wekt. Ik zou daarom echter ook willen zeggen: houdt u ons niet voor de gek. En houdt u vooral de uit te zenden militairen niet voor de gek. De meesten vertrekken met het idee dat zij Afghanen gaan helpen, maar in de praktijk blijkt dat zij moeten vechten. Militairen klagen daarover terecht massaal. U zult dus eerlijk moeten zijn, tegen uzelf en vooral tegen de militairen. De missie waarvoor u kiest, is een vechtmissie en onze militairen moeten dat weten.
In Uruzgan, in het zuiden van Afghanistan, speelt zich de grootste offensieve oorlog sinds de Koreaoorlog af waarbij Nederland is betrokken. Veldslagen en operaties als Medusa, Achilles en Chora bleken zeer bloedig te zijn. Anders dan de vorige keer, kan nu niemand naïviteit claimen of suggereren dat het om een opbouwmissie gaat. Wij staan voor de vraag of wij meer van deze vechtmissie willen en of wij Operation Enduring Freedom willen blijven steunen. Dit is een historische keuze met verstrekkende gevolgen. De tijd zal moeten uitwijzen of de keuze die de regering maakt, te rechtvaardigen was, en of het geweld proportioneel was en alleen als uiterste redmiddel is ingezet. Met een track record van een verslechterde veiligheidssituatie, een verkleinde inktvlek, een toegenomen aantal incidenten en slachtoffers en een toegenomen mondiale dreiging van terrorisme, rust er een zware bewijslast op de voorstanders van voortzetting van de missie. Dit is zeker zo, nu niet wordt geprobeerd om een onderhandelingsalternatief voor de opstandelingen te ontwerpen of een wapenstilstand te beproeven. Ondertussen verstoort geweld de kansen voor diplomatie en ontwikkeling. De fractie van GroenLinks onthoudt zich van steun aan deze missie.
De heer Van Dam (PvdA):
Voorzitter, ik wil mevrouw Halsema een aantal vragen stellen. Ik hoop dat ik daarvoor van u de ruimte krijg. Wij hebben gisteren met de fractiegenoot van mevrouw Halsema, mevrouw Peters, uitgebreid gesproken over de alternatieve strategie die door de fractie van GroenLinks is gepresenteerd. Ik citeer daaruit. "Militaire inzet van Nederland en bondgenoten" – bedoeld wordt dus de NAVO – "blijft voorlopig nodig." De fractie van GroenLinks verschilt hierin dus kennelijk niet van mening met de regering en met mijn fractie. Ik kreeg die indruk overigens wel even uit het betoog van mevrouw Halsema, maar dat ligt misschien aan de opbouw van haar betoog. Elders op dezelfde eerste pagina, onder het kopje Kernboodschap, staat: "In plaats daarvan komt er veel meer nadruk op diplomatie en wederopbouw." Wij hebben gisteren vastgesteld dat dit is wat de regering wil.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat heeft de fractie van de heer Van Dam vastgesteld.
De heer Van Dam (PvdA):
Ook GroenLinks pleit in het desbetreffende stuk voor een opbouwmissie. Dat stel ik vast. Ook GroenLinks pleit voor een missie waarin de militaire inzet, wederopbouw en diplomatieke inspanningen hand in hand gaan. Kan mevrouw Halsema bevestigen dat wij het daarover eens zijn? Moeten die drie zaken hand in hand gaan?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Een van onze grote bezwaren is dat de 3D-strategie, zoals die wordt gehanteerd in het zuiden, niet werkt. Offensieven staan diplomatie en ontwikkeling in de weg. Dat is ons hoofdbezwaar. Wij hebben destijds al aangegeven dat de samenwerking in Operation Enduring Freedom voor ons niet aanvaardbaar was, maar die vindt toch plaats. Wij hebben ook gesteld dat het voor ons onaanvaardbaar was dat sprake was van medeverantwoordelijkheid voor Guantánamo Bay. Die is er. Daar is bijgekomen dat er in het zuiden grootschalige offensieven plaatsvinden. Dat is gisteren bevestigd door minister Van Middelkoop. Hij vindt grootschalige offensieve operaties te rechtvaardigen. Dat is voor ons onacceptabel.
Natuurlijk hebben wij ISAF 1 en 2 gesteund. Dat weet de heer Van Dam. Wij steunen echter geen offensieve oorlog. Dat hebben wij toen niet gedaan en dat doen wij nu niet. De PvdA-fractie wil dat wel. Zij wil een paar accentverschuivingen, maar die doen niets af aan het grote probleem dat er in het zuiden een oorlog wordt gevoerd die heilloos en uitzichtloos is. Daar doen wij niet aan mee. Het kenmerk van onze alternatieve strategie is dat daaraan voorafgaat dat deze missie ophoudt.
De heer Van Dam (PvdA):
Op het moment dat iemand voor een eenvoudige vraag veel woorden nodig heeft, is de eenvoudige conclusie dat wij het met elkaar eens zijn dat een strategie noodzakelijk is, waarin de militaire inzet, wederopbouw en diplomatie hand in hand gaan. Wij hebben dus geen fundamenteel meningsverschil over de vraag of zo'n missie nodig is. Het meningsverschil gaat over de invulling van die missie. Dat wil ik eerst vaststellen.
Mevrouw Halsema noemt het een paar accentverschuivingen, maar gisteren bleek in het debat dat de regering van de zestien accentverschuivingen die GroenLinks voorstaat er veertien heeft overgenomen, dan wel in haar eigen plan heeft opgenomen. Mevrouw Peters zei gisteren dat er voor GroenLinks twee breekpunten zijn. Het ene betreft de Operatie Enduring Freedom, maar daarover verschillen mevrouw Halsema en ik niet zoveel van mening, behalve over de vraag of dat uiteindelijk een breekpunt is voor het instemmen met deze missie. Het andere betreft de offensieve acties. Op het moment dat de taliban of andere opposanten van de Afghaanse regering grootscheepse acties voorbereiden en dat wordt waargenomen, mogen de Afghaanse troepen, ondersteund door de internationale troepen, dan preventief in actie komen in de ogen van mevrouw Halsema, of moeten zij het laten gebeuren en moeten zij zich laten aanvallen?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Als je heel veel woorden nodig hebt voor het stellen van een vraag, dan probeer je tegelijkertijd iets uit te leggen. Dat lijkt mij meer voor het eigen publiek te gelden dan dat de heer Van Dam mij iets probeert uit te leggen. Ik begrijp heel goed dat de PvdA geen meningsverschil met ons wil. Ik heb echter slecht nieuws: de PvdA-fractie heeft wel een fundamenteel meningsverschil met ons. Ik begrijp dat die fractie ons dicht bij haar wil houden en dat zij niet alleen wil staan in een vechtcoalitie, terwijl zij geen steun meer heeft aan de linkerzijde. Ik maak het nog een keer duidelijk. Een offensieve oorlog in Zuid-Afghanistan is voor ons onacceptabel. Samenwerking in Operation Enduring Freedom is voor ons acceptabel. De PvdA gaat daarmee akkoord, maar wij niet. De heer Van Dam zegt dat GroenLinks op veertien punten tegemoet is gekomen. Laat ik hem dan zeggen: dat is flauwekul. Of hij heeft het niet goed gelezen of hij heeft er iets in willen lezen om politieke reden, niet omdat hij geïnteresseerd is in onze opvatting.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik geloof dat gisteren ieders vaststelling in het debat een andere was, maar dat maakt niet uit. Daar was mevrouw Halsema niet bij. Ik stelde mevrouw Halsema daarnet geen politieke vraag. Dit is een serieuze kwestie. Mevrouw Halsema zegt dat zij grote problemen heeft met, en grote bezwaren tegen, offensieve acties. Ik stel haar een inhoudelijke en concrete vraag: in wat voor situaties vinden die offensieve acties plaats? Dat is namelijk, heel concreet, bijvoorbeeld als de taliban en andere opposanten een aanval voorbereiden op Afghaanse troepen, Afghaanse dorpen of internationale troepen. Mijn inhoudelijke vraag, waar ik een inhoudelijk antwoord op verwacht, is of mevrouw Halsema het gerechtvaardigd vindt om daartegen preventief in actie te komen. Of vindt zij dat men die aanval maar moet laten plaatsvinden?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Het is niet aanvaardbaar dat daartegen preventief in actie wordt gekomen, zoals op dit moment gebeurt. Dit ook om de praktische reden dat het geweld daardoor endemisch dreigt te worden. De heer Van Dam creëert namelijk een situatie waarin de taliban niet minder gevaarlijk wordt en minder burgers bedreigt, maar juist een toenemend aantal burgers bedreigd. Dit is een groot probleem. Ik stel de heer Van Dam de wedervraag hoe hij kan accepteren dat er een toenemend aantal burgerslachtoffers valt in Zuid-Afghanistan? Het gaat niet allen om taliban.
De heer Van Dam zei dat ik niet bij het debat was. Dat vind ik een opmerking onder de gordel. Ik heb geluisterd.
De heer Van Dam (PvdA):
Niemand die aan onze kant staat, heeft de bedoeling burgerslachtoffers te maken in Afghanistan. Ik vind niet dat mevrouw Halsema dit mag suggereren. Als er iemand verantwoordelijk is voor burgerslachtoffers in Afghanistan, dan zijn het de taliban en andere opposanten van de Afghaanse regering. Laat dat evident zijn. Waar mijn vraag om draait, is of de Afghaanse troepen, ondersteund door de internationale troepen, zichzelf mogen verdedigen. Mogen zij de Afghaanse bevolking verdedigen? Mogen zij hun gezag doen gelden in hun eigen land? De GroenLinksfractie zegt van niet. Dat is namelijk het punt van de offensieve acties. De GroenLinksfractie zegt dat dit niet verantwoord is.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Er is een onderscheid tussen Afghaanse troepen en Nederlandse troepen. Dat is de heer Van Dam toch met mij eens? Natuurlijk kunnen Afghaanse troepen die rol wel vervullen. Waar het om gaat, is dat de heer Van Dam meewerkt aan een offensieve actie met een averechts effect. Inderdaad, de taliban zijn verantwoordelijk voor het geweld dat zij veroorzaken. Daar geef ik de heer Van Dam groot gelijk in. Hij kiest er echter voor om grootschalige luchtbombardementen te steunen. Die maken onnodige slachtoffers. Mijn fractie vindt dat onverantwoord.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik heb goed geluisterd naar uw betoog. U schetst daarin twee beelden van de werkelijkheid: een redelijk beeld en een minder zonnig beeld. Wat zou de werkelijkheid zijn als Nederland, als ISAF, als de derde landen allemaal zouden vertrekken uit Uruzgan? Wat is dan de werkelijkheid? U zegt dat de ngo's niet blij zijn met de verwikkeling van ISAF. Waarom vragen de ngo's die daar met Nederland samenwerken, dan aan ons om nog twee jaar te blijven?
U zegt: wij hebben alle vertrouwen in de VN. En dat terwijl deze organisatie het zelf niet aandurfde en niet in staat was om in 2001 uitvoering te geven aan de resolutie die zij zelf had aangenomen en hiervoor terecht de hulp van de NAVO heeft ingeroepen. Dezelfde VN durven tot op de dag van vandaag geen permanent kantoor in Uruzgan te openen, ondanks het feit dat hiervan een groot politiek signaal zou uitgaan. Vanwaar het onvoorwaardelijke vertrouwen in deze organisatie?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik heb geen onvoorwaardelijk vertrouwen uitgesproken in de VN, ik heb juist kanttekeningen geplaatst bij de geloofwaardigheid van deze organisatie. Voor mij vormt deze immers een groot probleem. Ik geloof niet dat wij de geloofwaardigheid van de Verenigde Naties nog verder moeten aantasten. Het is interessant dat u zegt dat de Verenigde Naties nog steeds geen kantoor in Uruzgan durven te openen, terwijl tegelijkertijd een van de belangrijke, zogenaamde "accentverschuivingen" is dat de VN zo veel actiever zou worden in Uruzgan. Vertelt u mij dus maar wat waar is.
U vraagt wat de werkelijkheid zou zijn als de troepen wegtrekken. Wat is de werkelijkheid als Nederland er nog twee jaar blijft? Dat is mijn wedervraag. U kent ook de kaarten die op de voorpagina van de Volkskrant hebben gestaan, gepresenteerd door de Verenigde Naties. Het is de afgelopen jaren erger geworden. De presentie van de taliban is groter geworden en de risico's zijn groter geworden. Hoe kunt u stellen dat sprake is van verbetering? Hoe kunt u zeggen dat u de bevolking beveiligt, terwijl u deze garantie helemaal niet kunt geven? Wij vinden dit niet verantwoord. De ngo's leveren een buitengewoon gemengd beeld op. Dat weet u ook. Ik herinner mij HealthNet TPO, de ngo met het meeste aantal medewerkers in Afghanistan. 2000 mensen werkten verspreid over het land voor deze organisatie. Men is vertrokken toen ISAF zijn entree maakte, omdat men meende als ngo niet meer te kunnen werken.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik stel vast dat de veiligheid in Uruzgan nu aanzienlijk is verbeterd. Ik denk aan de inktvlekmethode waardoor de voorwaarden worden gecreëerd om wederopbouwprojecten van de grond te krijgen. Ngo's, gecoördineerd in het Afghanistan Platform, worden gesteund. Een organisatie als GTZ is bereid om af te reizen naar Afghanistan.
U hebt er vertrouwen in dat de VN betrokken wordt bij de onderhandelingen met de taliban. Tegelijkertijd zegt u dat onderhandelen met de taliban, met krijgsheren of wie dan ook, een schimmig proces is en lijkt u aan te geven dat u eigenlijk niet weet of de VN wel een geschikte onderhandelingspartner zijn in een dergelijk proces. Het lijkt mij dat u dan zelf de juiste conclusie dient te trekken.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
U zegt dat de situatie in Uruzgan aanzienlijk is verbeterd. Zover gaat zelfs de regering niet. Ik ben dan ook heel benieuwd waarop u zich baseert. Eigenlijk lijkt mij dit een demonstratie van wat ik eerder betoogde, namelijk dat er twee werkelijkheden zijn. Ik begin mij echt ernstig zorgen te maken over de herkomst van uw informatie op basis waarvan u militairen naar Uruzgan stuurt. Onvermijdelijk zal onderhandeld moeten worden met de taliban. Ik denk dat u het met mij eens bent dat dit onvermijdelijk is. Inderdaad zullen de Verenigde Naties hierin een rol moeten spelen. Bovenal zullen de Afghanen hierin een rol moeten vervullen.
Mevrouw Van Gennip (CDA):
Denkt mevrouw Halsema werkelijk dat als de ISAF-militairen nu allemaal Afghanistan zouden verlaten, dat de Afghanen dan beter af zijn?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Mevrouw Van Gennip, weet u wat het grote verschil is tussen de CDA-fractie en de fractie van GroenLinks? De bewoners in Zuid-Afghanistan zijn er afschuwelijk aan toe. Dat zijn zij al jaren. U creëert de fictie dat u hen beschermt en dat u hun lot verbetert. Wij geloven daar niet in. Dat is het grote onderscheid. Wij denken dat de missie in het zuiden onderdeel van een groter wordend probleem is en niet een deel van de oplossing.
Mevrouw Van Gennip (CDA):
De CDA-fractie creëert geen fictie, maar probeert de Afghanen een perspectief te bieden. Op het moment dat u zegt dat alle ISAF-troepen Afghanistan maar moeten verlaten, dan biedt u de Afghanen geen perspectief meer. Dat is het verschil tussen de fracties van het CDA en van GroenLinks. Laat de fractie van GroenLinks wel of niet de Afghanen in de steek?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat is een oneigenlijke vraag. De CDA-fractie heeft de Afghanen de afgelopen jaren niet beschermd. In de afgelopen jaren zijn meer slachtoffers gevallen. Hoe graag ik het zou wensen en hoe graag ik het voor onze militairen zou wensen – het gaat evenzeer om hun inzet en hun uithoudingsvermogen – er heeft geen effectieve bescherming plaatsgevonden in Zuid-Afghanistan en in Uruzgan. De burgerbevolking loopt gigantische risico's op het moment dat ze samenwerkt met de militairen. Nu zegt de CDA-fractie dat Nederland in 2010 hoe dan ook weggaat, ongeacht hoe de burgerbevolking er dan aan toe is. U stelt mij dus een morele vraag, maar in werkelijkheid is het voor de CDA-fractie evenzeer alleen maar een kwestie van tijdelijkheid. Als u vindt dat nu wegtrekken betekent dat de mensen daar in de steek worden gelaten, dan kaatst dat hartstikke hard naar u terug als Nederland in 2010 vertrekt en het dan niet beter gaat. Ik ben bang dat het niet beter zal zijn.
Mevrouw Van Gennip (CDA):
Even voor de duidelijkheid: mijn vraag ging over de ISAF-militairen. Dat betreft dus de brede verantwoordelijkheid en aanwezigheid van de internationale gemeenschap. U zegt: trek alle ISAF-troepen terug uit heel Afghanistan. Wanneer is Afghanistan beter af? Is het land beter af als alle troepen vertrekken of als zij doorgaan?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
U weet dat wij altijd een onderscheid hebben gemaakt tussen de offensieve missie in het zuiden en de aanwezigheid van ISAF-troepen in bijvoorbeeld het noorden. De fractie van GroenLinks zegt dus niet dat alle ISAF-troepen uit Afghanistan terugmoeten; dat hebben wij nooit gezegd. Wij vinden dat deze missie in het zuiden moet stoppen. U weet dat wij dat altijd hebben betoogd.
Mevrouw Van Gennip (CDA):
Voorzitter. Nederland is onlosmakelijk verbonden met wat er in de wereld gebeurt. Het neemt zijn internationale verantwoordelijkheid. Wij zijn op dit moment op basis van een VN-mandaat actief in Afghanistan, allereerst om het Afghaanse volk te helpen na decennia van verwoesting hun land weer op te bouwen. Wij zijn ook actief vanuit een welbegrepen eigenbelang: Afghanistan aan de taliban overlaten, betekent zeer waarschijnlijk een narcostaat, een instabiele regio en een vrijhaven voor internationale terroristen. De CDA-fractie spreekt haar grote waardering en respect uit voor de militairen en opbouwwerkers die nu in Afghanistan onder moeilijke omstandigheden geweldig werk doen. Deze mensen oogsten ook grote waardering van de Afghanen en van bondgenoten van Nederland. Onze gedachten zijn ook bij de familie en vrienden van de dodelijke slachtoffers en gewonden.
Gisteren heeft een uitgebreid en goed debat plaatsgevonden over de mogelijke verlenging van de missie in Uruzgan. De CDA-fractie is na zorgvuldige afweging en na uitgebreide discussies in de afgelopen maanden tot de volgende opvatting gekomen. Opbouw is de kern van de Nederlandse aanwezigheid in Uruzgan. Veiligheid is een eerste vereiste voor die opbouw. Opbouw waar het kan, vechten waar het moet. Maar voor de CDA-fractie is het cruciaal dat de opbouw civieler wordt en meer kracht, snelheid en breedte krijgt. Wij zijn blij met de inzet van het kabinet in de artikel 100-brief en met de concrete toezeggingen in het debat van gisteren. Het PRT wordt civieler; de opbouw van de politie in Uruzgan wordt verder opgezet; de grote drugshandelaren worden aangepakt, zo nodig met een breder NAVO-mandaat; de opbouw van goed bestuur wordt opgepakt. Maar de opbouw van Afghanistan is niet een zaak van ISAF alleen; de VN en de EU hebben evenzeer een verantwoordelijkheid. De CDA-fractie is blij met de duidelijkheid dat het kabinet zich sterk maakt voor een zichtbaardere, een zwaardere en leidender rol van de VN, inclusief een zwaarder mandaat. Wij verwachten van dit kabinet dat het bij de VN op tafel slaat om te zorgen dat dat kantoor in Uruzgan opengaat. Aanwezigheid van de Verenigde Naties in Uruzgan is cruciaal om meer ngo's naar Uruzgan te krijgen en zo de opbouw civieler te maken. De CDA-fractie is ook blij met de toezegging om de toestand in Afghanistan te agenderen voor de Europese top van regeringsleiders in juni 2008.
Bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken vroeg de CDA-fractie het kabinet met nadruk om meer te communiceren over de opbouw van Afghanistan. De mensen in Nederland, en zeker degenen die een familielid of kennis in Uruzgan hebben, willen graag weten hoe het daar gaat. Ik ben blij dat de PvdA deze hartenkreet gisteren onderschreef. Wij vragen het kabinet met klem om met concrete voorstellen te komen voor een proactieve, brede en gebalanceerde informatievoorziening. Dat is belangrijk voor het draagvlak in de samenleving.
Voor de CDA-fractie staat buiten kijf dat de kracht van ons leger in 2010 gelijk moet zijn aan die van 2006. Wij willen niet dat het leger uitgewoond wordt. Operationele capaciteit en omvang van onze krijgsmacht moeten op peil blijven. Met minder nemen wij geen genoegen. Deze minister van Defensie heeft gisteren in het debat heel duidelijk gemaakt dat "deze missie niet mag leiden tot inboeten aan operationele capaciteit en omvang van de krijgsmacht". Hij heeft ook duidelijk gemaakt dat hij daarvoor de politieke verantwoordelijkheid neemt. Wij zullen hem en het kabinet daaraan houden en de ontwikkeling van de krijgsmacht nauwgezet volgen. Daar kunt u van op aan.
De opvolging van de Nederlandse troepen in Uruzgan na 2010 is de verantwoordelijkheid van de NAVO, niet van de individuele lidstaat Nederland. Dat de NAVO dit erkent, is kraakhelder geworden uit het gesprek met en de brief van de SG van de NAVO. De beste exitstrategie is een goed getraind, professioneel Afghaans leger, dat in volle omvang actief is in alle regio's. Het kabinet heeft gisteren duidelijk gemaakt dat de groei van het Afghaanse leger niet belemmerd zal worden door een tekort aan OMLT's. Het kabinet heeft ook duidelijk gemaakt dat er geen sprake zal zijn van andere grote inspanningen naast deze.
Het toetsingskader aflopend, met de duidelijkheid en de toezeggingen dat de opbouw civieler wordt en dat betere afspraken zijn of worden gemaakt over de opbouw van de politie, goed bestuur, de aanpak van de drugshandelaren en de rol van de Verenigde Naties en de Europese Unie, voorts met de garantie dat onze krijgsmacht niet aan kracht zal inboeten en dat de opvolging in 2010 de verantwoordelijkheid van de NAVO is, kan de CDA-fractie instemmen met de strategie voor deze missie. Het CDA is zich er ten volle van bewust dat dit een risicovolle, complexe en zware missie is, dat wij het uiterste vragen van onze mensen en dat deze missie zeer waarschijnlijk offers zal vergen. Wij zijn ervan overtuigd dat het om een verantwoorde missie gaat, met afdoende veiligheidsgaranties en met een robuust mandaat. Over de concrete aansturing van tenminste zes NAVO-partners en de benodigde transportcapaciteit heeft de regering gisteren toegezegd, ons de komende maanden nauwlettend te informeren.
Wij waarderen de steun van collega-partijen voor deze zware missie, waardoor het er nu naar uitziet dat deze straks kan rekenen op een breed politiek draagvlak. Al met al, met zeer veel waardering voor de militairen en opbouwwerkers die in Uruzgan het moeilijke werk doen en in de volle overtuiging dat onze aanwezigheid in Uruzgan werkelijk een verschil heeft gemaakt en zal maken, stemt de CDA-fractie unaniem in met de verlenging van onze militaire missie in Uruzgan tot eind 2010. Wij wensen de militairen, de opbouwwerkers en hun thuisfront kracht, steun en wijsheid toe.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Als in 2010 de situatie niet gestabiliseerd is – het is er nog onveilig, de Afghaanse troepen zijn niet in staat om het over te nemen en er is geen opvolging – laat mevrouw Van Gennip de Afghaanse bevolking dan in de steek?
Mevrouw Van Gennip (CDA):
Wij hebben deze keer zeer nadrukkelijk en in een zeer vroeg stadium de NAVO laten weten dat naar onze opvatting in de komende jaren een heel groot beroep wordt gedaan op ons leger. Wij zijn ervan overtuigd dat zo'n zware missie niet nog een keer twee jaar voortgezet kan worden na 2010. Dat zou te veel vergen van onze krijgsmacht. Daarom vinden wij het noodzakelijk dat de NAVO zorgt voor opvolgers na 2010.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat begrijp ik. Ik zie ook hoe zwaar dit drukt op onze krijgsmacht. Natuurlijk is dit argument legitiem. Dat neemt echter niet weg dat als de situatie in 2010 nog steeds slecht is en er geen opvolgers zijn, het CDA de Afghaanse bevolking in de steek laat.
Mevrouw Van Gennip (CDA):
Op dat moment is de relatie met Afghanistan natuurlijk nog lang niet beëindigd. Wij zullen nog decennialang een opbouwrelatie hebben met Afghanistan. Wij houden een diplomatieke relatie, een relatie waarin wij ngo's, trainers en expertise inzetten om de Afghanen te helpen om hun land op te bouwen. Daarom gaat het uiteindelijk.
De heer Van Dam (PvdA):
Voorzitter. De Kamer rondt vanavond het debat af over de uitzending van Nederlandse militairen, maar ook van Nederlandse ontwikkelingswerkers en diplomaten, naar Uruzgan tussen 2008 en 2010. Dit betreft een grote verantwoordelijkheid, een van de grootste die wij dragen. Door ons oordeel nemen wij vanavond de verantwoordelijkheid voor duizenden Nederlandse mannen en vrouwen die ook tussen 2008 en 2010 in riskante omstandigheden hun goede werk zullen doen.
Vanaf 2001 is de internationale gemeenschap betrokken bij de opbouw van Afghanistan tot een land dat gestoeld is op ontwikkeling en democratie in de breedste zin van het woord. Om de woorden van Willem Drees aan te mogen halen: "democratie, niet enkel in de zin van zeggenschap voor de bevolking, maar als geheel van vrijheid, rechtszekerheid en menselijkheid, van de waarde van persoonlijkheid tegen onderdrukking en dictatuur." Perspectief op welvaart, sociale ontwikkeling, onderwijs, gezondheidszorg en vooral op veiligheid moet de Afghanen vertrouwen geven in de toekomst, een toekomst zonder de brute onderdrukking van de taliban.
Om dit perspectief te kunnen bieden, is de inzet nodig van diplomaten, hulpverleners en ontwikkelingswerkers, van marechaussees en militairen. Er moet worden gewerkt aan een politieke oplossing door contact met opstandelingen, ook met talibanleiders. Er moet worden opgebouwd, zodat er economisch perspectief ontstaat, los van de papaver- en de drugshandel, zodat kinderen naar school kunnen en iedereen toegang krijgt tot gezondheidszorg. Er moet helaas ook gevochten worden. Er moet zwaar gevochten worden, om veiligheid te kunnen bieden. Wie zegt dat het ene mogelijk is zonder het andere, draait mensen een rad voor ogen. Je kunt mensen in elke omstandigheid helpen, maar om de Afghanen duurzaam perspectief te bieden op een betere toekomst is een integrale aanpak nodig, een aanpak waarin militaire kracht, diplomatieke tact en overtuigende opbouw hand in hand gaan.
Sinds 2001 is veel bereikt in Afghanistan. De economie is fors gegroeid. De welvaart van veel mensen is verbeterd. Er gaan miljoenen kinderen naar school. De grote meerderheid van de bevolking heeft toegang tot gezondheidszorg. Niemand moet zich daardoor echter laten verblinden. Het land is afhankelijk van drugshandel, wordt geteisterd door corruptie, leidt onder een zwak bestuur en onder kwetsbare etnische en tribale verhoudingen. Dat alles mag geen reden zijn om het land en zijn bevolking de rug toe te keren. Wij hebben dit twee jaar geleden niet gedaan en wij zullen dit ook nu niet doen.
Natuurlijk is het met die redenering geen uitgemaakte zaak. Ook idealen zijn begrensd. Nederland had zijn commitment gegeven voor twee jaar, maar niet omdat het werk in twee jaar gedaan kon worden. Dat heeft niemand ooit gedacht. Nederland heeft dit commitment gegeven omdat een zware en riskante missie als deze het uiterste vergt van onze krijgsmacht en wij dus in internationaal verband de lasten en de risico's moeten delen. Die afspraak van twee jaar geleden plaatste mijn fractie voor een groot dilemma: op je strepen staan en vertrekken of nogmaals je nek uitsteken. De realiteit is dat opvolgers niet beschikbaar zijn. De realiteit is ook, ondanks de scheve beeldvorming hierover, dat er belangwekkende resultaten zijn geboekt in Uruzgan. Deze resultaten zijn moeizaam verkregen en zijn moeilijk zichtbaar, maar wel belangrijk. De realiteit is ook dat vertrek van Nederland grote consequenties heeft voor de levens en de toekomst van vele Afghanen in Uruzgan. Geen enkele Afghaan zou bij vertrek van Nederland ooit nog vertrouwen kunnen stellen in de internationale gemeenschap.
Dit alles afwegend, was onze conclusie dat indien de krijgsmacht het aan zou kunnen, een nieuwe missie niet onbespreekbaar zou mogen zijn. Dat was geen gemakkelijke afweging, voor niemand in mijn fractie. De invulling zoals het kabinet die heeft gekozen, kan onze goedkeuring wegdragen. Nederland doet het nog één maal, maar begrenst zijn inzet tot 2010 en trekt daarna zijn troepen terug uit Uruzgan. Dan moeten forse stappen vooruit zijn gezet, zodat de Afghanen meer zelf kunnen doen.
De heer Marijnissen (SP):
Ik wil nog even terug naar de rol van de NAVO. De heer Wilders, mevrouw Halsema en ik hebben een aantal citaten van de minister-president en van de oud-minister van Defensie Kamp naar voren gebracht waaruit blijkt dat de NAVO niet heeft gedaan wat zij ons eerder heeft beloofd. Hoe is dat in de PvdA-fractie gevallen?
De heer Van Dam (PvdA):
Zoals ik al in het debat van gisteren heb gezegd: wij zitten met zijn allen in hetzelfde schuitje. Als Kamer hebben wij met het kabinet een afspraak gemaakt en het kabinet had een afspraak met de NAVO. De heer Wilders heeft gisteren uiteengezet dat – dit is ook mijn indruk – de NAVO geen opvolger heeft gezocht en er in elk geval geen heeft gevonden. Ook voor mijn fractie was dat teleurstellend. Het heeft wel de realiteit gecreëerd waarmee wij te maken hebben en waarvoor wij onze ogen niet kunnen sluiten.
De heer Marijnissen (SP):
Daar heb ik alle begrip voor; dat geldt voor ons allemaal. Het is een feit, dus vervolgens moet wij daarvan uitgaan. Stappen wij er echter met zijn allen niet wat makkelijk overheen? De minister-president heeft het expliciet hier gezegd en wij allen hebben het bedoeld en beoogd: twee jaar en niet langer. Wij waren niet voor die missie, maar iedereen wist dat die na twee jaar sowieso zou worden beëindigd. De heer Kamp beweert op zijn weblog bij hoog en bij laag dat de belangrijkste voorwaarde van Nederland was dat de NAVO de plicht op zich zou nemen om een opvolger te zoeken. De NAVO doet vervolgens niets en de heer Van Dam zegt: het is teleurstellend. Dat vind ik ook, maar zouden wij vanavond geen motie moeten aannemen waarin wij dat veroordelen, waarin wij zeggen dat het eigenlijk schandalig is? De NAVO heeft daarmee de voortzetting van de missie op het spel gezet, of zij ging er achter de schermen van uit dat Nederland toch wel zou verlengen. Moeten wij geen signaal afgeven?
De heer Van Dam (PvdA):
De heer Marijnissen vraagt zich af: stappen wij hier niet te gemakkelijk overheen? Ik kan hem verzekeren dat mijn fractie hier niet gemakkelijk overheen is gestapt. Het heeft maandenlang de discussie bepaald. Uiteindelijk zijn wij tot een afweging gekomen. Er kunnen allerlei oorzaken zijn voor de ontstane situatie. De afspraak was niet helder, de NAVO heeft de afspraak niet goed begrepen of de NAVO is laks geweest in het opvolgen van die afspraak. Op basis van de feiten zoals ik ze nu ken, kan ik dat echter niet beoordelen. Het lijkt mij dan ook niet kies om daarover een uitspraak te doen. Het heeft wel de realiteit gecreëerd waarmee wij te maken hebben: er is geen opvolger en op basis daarvan moeten wij een keuze maken. Die afweging heeft mijn fractie gemaakt en dat was, nogmaals, geen gemakkelijke.
De heer Marijnissen (SP):
Het debat over de eerste uitzending vond in februari 2006 plaats, anderhalf jaar geleden. Beweert de heer Van Dam dat hij echt niet weet of het laksheid was of een misverstand? Zegt hij: wij weten het niet, zand erover? Ik heb stellig het idee dat de oud-minister van Defensie heel erg duidelijk is geweest. Of vertrouwt de heer Van Dam hem niet? Ik heb de neiging om dat wel te doen. De minister-president is ook heel duidelijk geweest. De heer De Hoop Scheffer is ook van het CDA, dus die spreken elkaar nog wel eens. Kom op, het is toch duidelijk dat de NAVO een spel heeft gespeeld? Laten wij dit over onze kant gaan?
De heer Van Dam (PvdA):
Alle woordvoerders op dit dossier hebben de afgelopen maanden uitvoerig gesproken met diplomaten van de NAVO en van Australië. Bij mij heeft dat niet de indruk gewekt dat de NAVO de afspraak zoals die met de Nederlandse regering is gemaakt, heeft opgevat als de afspraak dat Nederland in 2008 weg zou gaan. Wel was duidelijk dat het commitment in 2008 zou aflopen. Of er sprake was van een misverstand of van moedwil, kan en wil ik op dit moment niet beoordelen. Op basis van de bekende feiten lijkt mij dat niet kies.
De heer Pechtold (D66):
De heer Van Dam vroeg zich af: moet je op je strepen blijven staan, moet je je gelijk willen halen? Vervolgens zei hij: de Kamer had een afspraak met het kabinet en het kabinet had een afspraak met de NAVO. Zo zei hij het letterlijk. Wat hebben wij vanavond meer dan toen?
De heer Van Dam (PvdA):
Volgens mij heeft de Kamer nu een afspraak met het kabinet. Dat is een afspraak die een andere inhoud heeft dan de afspraak van twee jaar geleden en die daarmee op geen enkele manier voor misverstand vatbaar is.
De heer Pechtold (D66):
Wat is er voor misverstand vatbaar wanneer de minister-president hier bij de eerste uitzending zegt: na twee jaar wordt Nederland afgelost? Dat was klip en klaar. Er stond geen woord Chinees in het verslag dat wij allemaal hebben kunnen lezen en dat de afgelopen weken voldoende is aangehaald. U zei zojuist dat de Kamer een afspraak had met het kabinet. U bevestigde dat en zei dat het kabinet een afspraak had met de NAVO. U bevestigde dat. Ik vraag u wat wij vanavond meer hebben dan anderhalf jaar geleden.
De heer Van Dam (PvdA):
De heer Pechtold weet als geen ander hoe de afspraak twee jaar geleden was geformuleerd. Hij weet ook als geen ander dat de afspraak van twee jaar geleden niet net zo scherp geformuleerd was als de afspraak die wij vandaag hebben. De heer Pechtold zal, net als wij allemaal, gesproken hebben met diplomaten van de NAVO. De heer Pechtold weet ook dat zij steeds hebben aangegeven dat de afspraak was dat opvolging een verantwoordelijkheid was van de NAVO en hun interpretatie was dat de afspraak niet was dat Nederland weg zou gaan. Op het moment dat de NAVO-diplomaten die afspraak zo hebben geïnterpreteerd: zie daar het misverstand zoals het is ontstaan of in ieder geval de situatie zoals deze is ontstaan. De afspraak die wij vandaag voor hebben liggen, is glashelder. Dat is gisteren door het kabinet ook uitvoerig bevestigd. De afspraak zoals die er nu ligt, is dat Nederland in 2010 weggaat uit Uruzgan. Daar kan geen enkel misverstand meer over bestaan.
De heer Pechtold (D66):
Dan is het dus een misverstand, terwijl het hier duidelijk gewisseld is. U noemt het een afspraak. Het is een misverstand dat oud-minister Kamp het op zijn weblog ook zo schrijft. De enige bron die wij in dit misverstand kunnen raadplegen, is een brief van anderhalf jaar geleden die wij nog steeds niet mogen zien van dit kabinet. Dit in tegenstelling tot de brief die ons gisteren op het laatste moment werd voorgelegd. Bent u het niet met mij eens dat wij die brief moeten zien om het misverstand uit de weg te kunnen ruimen?
De heer Van Dam (PvdA):
De heer Pechtold weet dat ik hem heb gesteund toen hij die vraag stelde in deze Kamer, maar dat de regering dat niet heeft toegezegd. Vervolgens heeft de heer Pechtold daar niet in volhard en was er ook geen meerderheid in de Kamer die daarin heeft volhard. Volgens mij hebben de heer Pechtold en ik hier destijds samen om die brief gevraagd en die is niet gekomen.
De voorzitter:
De heer Pechtold mag nog een laatste keer reageren.
De heer Pechtold (D66):
De PvdA-fractie zegt nu dat zij mij erin steunt dat die brief boven water moet komen. Ik heb die steun nooit zo gevoeld dat ik die tot een uitspraak van de Kamer heb proberen te laten leiden. Nu u dat vanavond zo zegt, zoek ik samen met u naar manieren om dat misverstand met de NAVO weg te ruimen, alleen al om de geschiedschrijving op dit dossier compleet te krijgen. Het is namelijk een belangrijk politiek feit dat het nu ook uw wens is dat deze brief boven tafel komt. Ik zal mij er even op beraden of dat misschien middels een motie, met steun van de PvdA-fractie, aan de regering gevraagd kan worden.
De heer Van Dam (PvdA):
Volgens mij was het op het moment waarop de heer Pechtold dat hier voor het eerst vroeg, nog relevant voor de besluitvorming. Overigens heeft de minister-president er geen enkel misverstand over laten bestaan wat er in die brief stond. Dat heeft hij namelijk wél aan de Kamer aangegeven. Hij heeft namelijk gezegd dat in die brief stond dat opvolging een verantwoordelijkheid was van de NAVO. Helderder dan die uitspraak van de minister-president kan het volgens mij niet zijn. Wij weten hoe dat heeft uitgepakt en op basis daarvan staan wij hier vanavond.
De voorzitter:
Nee, mijnheer Pechtold.
De heer Pechtold (D66):
De heer Van Dam voegt zelf nieuwe dingen toe. Hij zegt hier nu duidelijk dat de minister-president heeft verklaard dat in die brief staat dat het een verantwoordelijkheid van de NAVO is. Wij hebben de puzzel bijna compleet. Dan blijft alleen nog de vraag of die termijn er ook in staat, zoals de heer Kamp dat volhoudt. Dat willen u en ik weten. U zegt dat het nu geen zin meer heeft, maar het heeft altijd zin. Het heeft zin om terug te kijken op oorlogen die wij zijn begonnen. Het heeft zin om vanavond aan de regering te vragen of wij die andere brief, waarnaar wij samen op zoek zijn en waaruit u delen citeert, kunnen krijgen, als er gisteren opeens een brief boven water kan komen van de secretaris-generaal. Ik zal kijken hoe wij dat samen vorm kunnen geven.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik citeer niet uit een brief die ik niet ken, want ik ken die brief niet. Ik citeer gewoon simpelweg uit wat de regering aan de Kamer gemeld heeft. Dat weet de heer Pechtold ook en daar is niets nieuws bij. De vraag is of vandaag het moment is om terug te kijken of om vooruit te kijken. Volgens mij nemen wij vandaag het besluit over de periode tussen 2008 en 2010, en dus moeten wij vooruit kijken.
Nederland verlengt nog eenmaal, maar begrenst zijn inzet tot 2010. Daarna trekt Nederland zijn troepen terug uit Uruzgan. Dan moeten er forse stappen vooruit zijn gezet, zodat de Afghanen meer zelf kunnen doen. Ook dan is het werk echter niet klaar. Wie zijn hart laat spreken, zou zeggen: waarom dan die harde grens in 2010? Je moet echter niet alleen uit goede bedoelingen je verantwoordelijkheid oneindig voortzetten. Dan komt er een dag waarop je niet meer in staat bent, die verantwoordelijkheid waar te maken. Wij kunnen het nog twee jaar aan, maar daarna moeten de Afghanen veel zelf kunnen en steun krijgen van anderen dan de Nederlanders.
Bij het uitzenden van Nederlandse militairen zijn twee vragen van belang. Is de militaire kant van de missie op orde en is de militaire operatie voldoende ingebed in een integrale strategie op het gebied diplomatie en opbouw? Daarover ging gisteren de discussie met het kabinet. Er is sprake van een robuust mandaat en onze krijgsmacht is goed uitgerust en getraind om deze missie militair te kunnen volbrengen. Minister Van Middelkoop heeft daarvoor gisteren de volle politieke verantwoordelijkheid genomen en er geen enkele onzekerheid over laten bestaan.
Daarnaast ging het debat vooral over de vraag op welke manier het commitment met Afghanistan moet worden vormgegeven. Het kabinet heeft duidelijk aangegeven, in de nieuwe missie tussen 2008 en 2010 de balans te willen verleggen. Waar mogelijk moeten de Afghanen zelf meer verantwoordelijkheid gaan dragen. Er moeten politieke stappen vooruit worden gezet in de verzoening met opstandelingen en in een integrale benadering van de problemen tussen Pakistan en Afghanistan. Verder moet de opbouw worden geïntensiveerd en civiel worden uitgevoerd in plaats van militair. Daarmee gaat de inspanning in Uruzgan een nieuwe fase in. Op basis van de antwoorden die de regering gisteren heeft gegeven en de concrete toezeggingen over het Afghaanse leger, de Afghaanse politie, de civilisering van de opbouw en de totstandkoming van een openbaar opbouwplan, kan er voldoende vertrouwen zijn dat de nieuwe aanpak ook zijn vruchten zal afwerpen. Op basis hiervan spreekt mijn fractie haar steun uit aan de nieuwe missie.
Er resteren twee vragen. Enkele leden van mijn fractie willen ervan op aan kunnen dat de strategie die Nederland voor ogen heeft, voldoende zal worden ingebed in de aanpak van de NAVO in Afghanistan. Ik vraag de regering, daar nog op in te gaan.
Ook bij het begin van de nieuwe missie moet goed worden stilgestaan bij de terugkeer van militairen. In het debat vroegen wij of de nazorg voor de 17.000 terugkerende militairen en hun thuisblijvers goed is geregeld. De minister zou dit in een brief aantonen. De brief die de minister ons vandaag heeft gestuurd, is echter ronduit teleurstellend. De minister lepelt de al bekende informatie opnieuw op, maar geen woord over de zorg voor de thuisblijvers: de kinderen, partners of familie, die thuis bezorgd de missie meebeleven.
Laat de minister zijn nieuwe staatssecretaris deze boodschap meegeven: De nazorg en de zorg voor de thuisblijvers is het eerste punt dat mijn fractie met hem wil gaan bespreken. Onze militairen verdienen respect en goede zorg.
Ik sluit af met een woord voor de militairen, maar ook voor de ontwikkelingswerkers en diplomaten die zullen worden uitgezonden. Mijn fractie is ervan overtuigd dat hun moed en inzet van grote waarde zullen zijn voor de bevolking van Uruzgan, voor de toekomst van Afghanistan en voor de veiligheid in de wereld. Wij wensen hen allen buitengewoon veel succes bij de uitvoering van hun zware en verantwoordelijke taak, alsmede een behouden thuiskomst.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Wij weten waar wij aan toe zijn en wij weten waarvoor wij het doen. Dat is wat de SGP-fractie betreft de conclusie na het uitvoerige debat van gisteren over de verlenging van de missie in Uruzgan. Het betreft een gevaarlijke missie met stevige risico's. Daarover heeft het kabinet geen misverstand laten bestaan. Toch weegt onze verantwoordelijkheid om de missie wel te verlengen het zwaarst. Het is een belangrijke missie; een die ertoe doet. Wij hebben diep respect voor het werk dat de militairen in Uruzgan verrichten. Zij doen dit voor de toekomst van Afghanistan, maar ook om het internationaal terrorisme niet opnieuw een vernietigende uitvalsbasis te bieden.
Wij wisten vanaf het eerste begin dat werken aan stabiliteit en veiligheid in deze regio een zaak van zeer lange adem zou zijn. Juist in dit verband is de verlenging van de Nederlandse missie van groot belang en van grote betekenis. Onder delen van de Afghaanse bevolking is vertrouwen in de internationale troepengemeenschap opgebouwd. Dat vertrouwen is echter nog zeer broos. Wie enigszins de uiterst gewelddadige geschiedenis van dit land kent, zal dat ook kunnen invoelen. Voor veel Afghanen is het als het ware een tweede natuur geworden om de kat uit de boom te kijken: wie wordt er de werkelijke machthebber, die je omwille van je leven te vriend moet houden? Wat als de taliban terugkeert? Veel Afghanen kennen aarzeling over de vraag of de internationale gemeenschap nog lang genoeg in hun land zal blijven. Daarnaast weet de Afghaanse overheid vooralsnog onvoldoende vertrouwen te wekken bij de eigen bevolking. Juist in dat licht is mijn fractie positief gestemd over de verlenging van de Nederlandse missie enerzijds en over de manier waarop die missie invulling krijgt anderzijds. De verlenging onderstreept dat de internationale gemeenschap haar verantwoordelijkheid wil blijven nemen en de gekozen invulling van de missie onderstreept dat gericht wordt op een zo krachtig mogelijke opbouw van de Afghaanse veiligheidsstructuur. Zoals een Afghaanse tolk in het recente boek Uruzgan van de journalist Pasterkamp heel kernachtig aanstipt: zonder steun van God en het Westen – in die volgorde – heeft Afghanistan geen toekomst. Het Westen mag ons deze keer niet in de steek laten. Dat wil mijn fractie van harte beamen.
Volgens mijn fractie kleeft hieraan daarom een belangrijk moreel aspect. Als rijk land hebben wij de grote verantwoordelijkheid om bij te dragen aan vrede en stabiliteit in landen waar dit ontbreekt. Er waren enkele duidelijke randvoorwaarden waaraan moest worden voldaan, vond mijn fractie. Die randvoorwaarden zijn, voor zover redelijkerwijs mogelijk, ingevuld. De verlenging zal niet worden gefrustreerd door een tekort aan middelen en mensen, onze militairen kunnen optimaal ondersteund en uitgerust worden, terwijl Defensie na deze verlenging niet "uitgewoond" zal zijn, zoals dat is gaan heten. De financiering van het geheel is met voldoende waarborgen omgeven. "Volledig en degelijk gefinancierd", zoals de minister van Defensie gisteren zei. De missie zal sterk gericht zijn op de overdracht van zo veel mogelijk verantwoordelijkheden en taken aan de Afghanen zelf. Nederland moet zichzelf overbodig maken in Afghanistan. De cruciale opdracht voor ISAF is immers om de komende tijd een overheidsstructuur te creëren die veiligheid garandeert. Wat dat betreft, is het van begin af aan een missie met een heldere missie geweest: het tot stand brengen van een situatie waarin Afghaanse autoriteiten hun invloed en gezag in de provincie hebben vergroot en in toenemende mate zelfstandig voor stabiliteit en veiligheid kunnen zorgen.
Meerdere landen zijn bereid gevonden om hun schouders onder deze immense en gevaarlijke klus te zetten. Dit onderdeel had van mijn fractie wel wat robuuster en royaler mogen uitvallen, maar zij is in ieder geval blij met de steun die tot nu toe ook van andere landen kon worden verworven. Dit kan de Nederlandse militaire inzet verlichten.
Over de einddatum is het kabinet gisteren duidelijk geweest. Zoals bekend, had mijn fractie wel wat meer flexibiliteit willen inbouwen, maar dat blijkt ook vanwege binnenlands politiek draagvlak niet serieus denkbaar, dus ik laat dat punt verder rusten.
Het besluit over verlenging raakt aan leven en dood, een zaak die onze menselijke verantwoordelijkheid feitelijk ver te boven gaat. Toch stemt mijn fractie vol overtuiging en van harte in met deze missie. Zij meent in Bijbels licht dat het uitvoeren van deze militaire missie met als doel het bijdragen aan een gerechtvaardigde vrede, hier legitiem en geboden is. Om die reden wens ik de militairen dan ook van harte Gods zegen en hulp toe in hun waardevolle, maar gevaarlijke werk.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Aan de Nederlandse missie in Uruzgan waren verschillende voorwaarden verbonden. De missie moest zich wijden aan wederopbouw, zou niet langer duren dan twee jaar en er zou een strikte scheiding worden aangebracht tussen de ISAF-missie en Enduring Freedom. Daar is weinig van terechtgekomen. De scheiding tussen de Nederlandse missie en de Amerikaanse jacht op terroristen valt nauwelijks aan te brengen. Opbouwen werd vechten. En vertrouwen van de bevolking win je niet met wapens. Humanitair werk lukt in veel gevallen zo veel beter zonder militaire hulp dan met.
De Nederlandse regering besluit de missie te verlengen op basis van overwegingen die onvoldoende kunnen worden onderbouwd: draagvlak, perspectief op verbetering, bijdragen van andere landen en mensenrechten. Maar er is geen draagvlak onder de Afghaanse bevolking. Het grote aantal burgerslachtoffers, de toegenomen onveiligheid die zich als een olievlek over het land heeft verspreid, het toegenomen verzet tegen de militaire machten, aanwezig in het land duiden op niets anders dan het tegendeel.
NAVO-chef De Hoop Scheffer spreekt van "een beslissende test voor de alliantie". Met andere woorden, wij zijn bezig soldatenlevens op te offeren voor een trekproef die de kracht van het bondgenootschap moet duiden. Volgens zeggen is het adagium van de taliban "zij hebben het horloge, wij hebben de tijd". Als het niet lukt tussen nu en augustus 2008 af te bouwen en terug te trekken, waarom zou dat dan wel lukken in de resterende twee jaar?
Nederlanders voelen niet voor deze missie, zoals uit elke opiniepeiling opnieuw blijkt. Onze bevolking wil geen soldatenlevens opofferen aan een onoprecht plan. Het verhaal dat wij in Uruzgan zijn om mensenrechten te beschermen, democratie te vestigen of onderdrukkers te verdrijven is niet vol te houden voor wie de feiten kent. Wij zijn een oorlog ingerommeld die grimmiger en slepender is dan dit kabinet wil toegeven. Nederland is in Uruzgan om het falende buitenlandbeleid van een van onze Noord-Atlantische bondgenoten van een cover-up te voorzien.
De Partij voor de Dieren is van mening dat het genoeg is geweest. De tijd die ons rest tot augustus 2008 moeten wij benutten om de terugreis voor te bereiden voor de mannen en vrouwen die in de afgelopen periode hun leven gewaagd hebben voor onduidelijke belangen en dat nog steeds doen. De Partij voor de Dieren zal dan ook geen steun verlenen aan verlenging van de militaire missie in Uruzgan.
De heer Van Dam (PvdA):
Gisteren hebben wij niet de gelegenheid gehad om met de Partij voor de Dieren te debatteren. Goed dat de fractie hier nu is. Daarmee ontbreekt slechts één fractie bij dit debat, het lid Verdonk. De Partij voor de Dieren geeft aan dat de resultaten die geboekt zijn tijdens de missie in de afgelopen anderhalf jaar op het gebied van opbouw tegenvallen ten opzichte van de plannen. De regering heeft aangegeven dat er meer resultaat is geboekt dan wat er tevoren gepland was. Kan mevrouw Ouwehand nu aangeven waarop zij haar oordeel baseert?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Er is vooral sprake van een groter aantal burgerslachtoffers dan vooraf was ingeschat. Er is sprake van groot verzet. Er is sprake van een wangedachte met de visie die de Nederlandse regering had op het winnen van de harten van de bevolking, die uiteindelijk heel anders is uitgepakt. In plaats van het winnen van de harten van de bevolking op morele gronden is het verzet als een olievlek over het land verspreid. Dat is precies het omgekeerde van wat beoogd werd.
De heer Van Dam (PvdA):
Dat was niet de vraag die ik stelde. Iedereen realiseert zich dat de situatie in Afghanistan geen rozengeur en maneschijn is en dat daar ook afschuwelijke zaken gebeuren, waarbij helaas ook te veel slachtoffers vallen. De regering had de vorige keer plannen gepresenteerd om opbouw te realiseren. De fractie van de Partij voor de Dieren zegt nu dat de resultaten daarvan tegenvallen. De regering heeft een uitgebreid overzicht gestuurd van wat er aan opbouw is gedaan, meer dan wat tevoren was voorzien. Desondanks had u kennelijk nog meer verwacht. Ik vraag u nogmaals: kunt u nu precies aangeven waar die resultaten tegenvallen op het gebied van opbouw en wat had u meer verwacht?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik probeer aan te geven dat wij vooral de resultaten van het opbouwwerk willen zien in relatie tot de vechtmissie die gevoerd wordt. Wij denken dat er opbouwdoelstellingen hadden kunnen worden gehaald als wij daar niet met een hard militair optreden hadden geopereerd. Dus met ieder resultaat zijn wij blij, natuurlijk, net als de fractie van de PvdA naar ik mag aannemen, maar wij denken niet dat militair machtsvertoon een goede ontwikkeling is. Wij denken dat humanitaire hulp op andere manieren had kunnen worden gerealiseerd. Ik ben benieuwd naar de resultaten die wij op die manier hadden kunnen boeken, maar de wereld is helaas geen laboratorium, waar je dat soort experimenten kunt uitvoeren.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik heb nu twee keer gevraagd waarop de fractie van de Partij voor de Dieren het oordeel baseert dat de opbouwresultaten zouden tegenvallen, terwijl de regering duidelijk onderbouwt dat die resultaten beter zijn dan was verwacht. De Partij voor de Dieren geeft daarop tot twee keer toe geen inhoudelijk antwoord. Ik stel het op prijs dat u deelneemt aan dit debat, maar het zou van respect getuigen voor het werk dat wordt gedaan als u zich dan ook baseert op de feiten zoals die uitvoerig door de regering zijn aangeleverd en hier niet het debat voert alleen maar op basis van onderbuikgevoelens.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik neem grote afstand van deze woorden van de heer Van Dam. Ik heb geprobeerd uit te leggen dat volgens de fractie van de Partij voor de Dieren de resultaten die zijn geboekt met het opbouwwerk in Uruzgan gerelateerd moeten worden aan de gevechten die Nederland daar heeft gevoerd. Ik zeg nogmaals dat wij mijns inziens uitstekend opbouwwerk hadden kunnen doen als wij daar niet hadden gevochten. De fractie van de Partij voor de Dieren wil integraal kijken naar alle effecten die ons optreden en onze aanwezigheid in Afghanistan veroorzaken. Dat is de enige visie die wij in deze kwestie naar voren wil brengen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Verhagen:
Voorzitter. De uitzending van Nederlandse militairen in een zware en risicovolle missie is één van de moeilijkste besluiten waar een regering en een parlement voor staan. De oprechtheid van de argumenten die daarbij worden gewisseld, mag als vanzelfsprekend worden verondersteld, van voor- en van tegenstanders. Wat betreft het besluit van het kabinet waarover wij gisteren en vandaag hebben gesproken, is het duidelijk dat sprake is van deelname aan een risicovolle missie met een internationaalrechtelijk en volkenrechtelijk mandaat. De VN heeft door middel van een resolutie van de VN-Veiligheidsraad aan de internationale gemeenschap, aan de NAVO, gevraagd om een bijdrage te leveren en om dat samen als VN, de Europese Unie en de NAVO te doen, inclusief de coördinerende activiteiten met betrekking tot Operation Enduring Freedom. Daarover wordt ook gesproken in de laatste resolutie van de Veiligheidsraad. Juist vanwege de waarden die daaronder liggen, hebben wij destijds en nu ook gemeend om daar invulling aan te geven. Wij zijn daar dus op uitnodiging van de VN en op uitnodiging van de Afghaanse regering, een regering die voor het eerst sinds tijden op basis van vrije verkiezingen tot stand is gekomen. Wij hebben gekozen voor een voortgezette betrokkenheid vanwege de mensenrechten, het respect daarvoor, en de waarden die daaronder liggen, solidariteit, veiligheid en de geloofwaardigheid van de NAVO en de internationale gemeenschap. Naar de mening van de regering gaat het niet aan dat de mensenrechten in Afghanistan, nog specifieker in Uruzgan, anders zijn dan bij ons. Het bestrijden van onderdrukking en onvrijheid is ook daar nodig. Armoede en tribale structuren doen daar niet aan af. Mensen in Uruzgan willen evenzeer een menswaardig bestaan, zonder terreur van de taliban. Veiligheid is het kunnen rekenen op bestraffing van die terreur. Veiligheid is dat je je kinderen naar school kunt sturen en dat je eigen stam en dorp naast een andere stam kan bestaan. Wij hebben er heel nadrukkelijk voor gekozen om Zuid-Afghanistan niet aan de taliban en de warlords over te laten omdat Afghanen anders zouden zijn. Wij hebben niet gekozen voor de lijn dat hun behoefte aan vrijheid anders zou zijn dan de onze. Wij hebben ook niet gesteld dat wij hen dus niet hoeven te helpen. Onze keuze is dat mensenrechten universeel zijn. Ook Afghanen hebben recht op onze hulp en solidariteit, inclusief, indien nodig, militaire inzet om dat te realiseren. Wij zijn ervan overtuigd dat wij zo de dag dichterbij brengen waarop Afghanistan weer op eigen benen kan staan. Het werk van de internationale gemeenschap is niet af. Dat is ook de reden dat wij samen met alle NAVO-bondgenoten en samen met vijftien andere landen buiten de NAVO-bondgenoten in Afghanistan, in Uruzgan, actief willen blijven.
Gisteren zijn er duidelijk argumenten uitgewisseld met de Tweede Kamer, op grond waarvan onze afweging tot stand is gekomen. Ik heb niet de indruk dat diegenen die zich niet kunnen vinden in het besluit van de regering nog overtuigd kunnen worden door het herhalen van de argumenten. Ik wil wel een aantal zaken herhalen, juist om aan te geven dat wij ervan overtuigd zijn met deze missie een bijdrage te kunnen leveren aan de situatie in Uruzgan. Ik doe dit ook om te laten zien dat wij leren van de situatie in het afgelopen jaar en daar ook lessen aan verbinden.
Er is op dit moment een eenduidige strategie. Het Afghanistan Compact is een heldere afspraak tussen de democratische regering Karzai en de internationale gemeenschap. Ook de NAVO heeft een heldere strategie, van alleen Kabul uitgebreid naar heel Afghanistan. De opbouw van de Afghaanse capaciteit om zelf de veiligheid te vergroten, groeit. De Verenigde Naties, de Europese Unie en de NAVO zijn complementair op het punt van politietraining en op het punt van bestuurlijke opbouw. Het is duidelijk, ook op basis van juist onze bereidheid om wederom verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van de ISAF-missie in Uruzgan, dat wij ook invloed hebben en kunnen hebben op de strategie voor de komende periode. Wij hebben vanuit de Nederlandse regering zowel in de NAVO-raad van ministers van Buitenlandse Zaken als in de bijeenkomst van de ministers van Defensie zeer duidelijk nadere afspraken gemaakt. Daarbij hebben wij onze strategie, zoals die ook met de Kamer besproken is, uiteengezet. Wij hebben de nieuwe accenten. Wij willen meer inzetten op de "afghanisering" van veiligheidsstructuren en ontwikkelingsprogramma's. Wij willen de missie civieler maken en meer rekening houden met de lokale structuren. Wij hopen dat onze wensen ten aanzien van de strategie kunnen leiden tot een NAVO-strategie. De heer Van Dam vraagt of onze inzet op de strategie gevolgd wordt door een NAVO-strategie. In de NAVO-raad is dit zeer duidelijk bevestigd. Dit is precies de inzet tijdens de NAVO-top in Boekarest. Ik kan de heer Van Dam en de andere leden van de PvdA-fractie dus bevestigen dat onze strategie de strategie van de NAVO is. Door de voor ons essentiële elementen van "afghanisering", het civieler maken van de samenleving en de gebruikmaking van lokale structuren, zullen de Afghanen in Uruzgan in 2010 beter af zijn dan nu. Hiervan zijn wij overtuigd, juist omdat de NAVO en de Europese Unie deze lijn zullen overnemen.
Mevrouw Van Gennip vraagt of wij ervoor zullen zorg dragen dat deze gemeenschappelijke strategie ook vertaald zal worden in een betere vormgeving van de coördinatie tussen de Europese Unie, de NAVO en de VN. Ik kan bevestigen dat dit inderdaad onze inzet zal zijn. Tijdens de NAVO-top in Boekarest zal dit punt eveneens ter sprake komen. Ook op de Europese Raad in juni 2008 zal het onderwerp geagendeerd kunnen worden. Dat betekent niet dat wij in de tussentijd niet zullen proberen om elementen te realiseren die wij, mede op grond van onze ervaringen, nu van belang achten. Dat is ook de reden waarom wij positief staan tegenover een grotere coördinerende rol voor de Verenigde Naties door middel van het aanstellen van een zware VN-coördinator ter vervanging van de huidige vertegenwoordiger van de VN, de heer Koenigs. Dit dient te gebeuren onder voorwaarde dat deze coördinatie de verantwoordelijkheid van de Afghaanse regering niet vervangt, maar ondersteunt.
De bijdrage van de NAVO en van vijftien andere landen in haar totaliteit laat zien – ik herhaal – dat sprake is van solidariteit tussen alle bondgenoten bij de inzet in Afghanistan. 37.000 militairen van alle 26 bondgenoten van de NAVO en van vijftien andere landen zijn actief in Afghanistan. Meer dan 40 landen zijn dus actief. Ook al kan gesteld worden dat de bijdrage van andere landen die wij zeer verwelkomen in Uruzgan beperkter is dan waarop wij gehoopt hadden, dan nog kunnen wij niet zeggen dat wij deze te klein of te weinig vinden om vervolgens te besluiten dat wij maar beter kunnen weggaan. Dan zijn wij immers niet solidair met de NAVO en met de Afghanen. Dan weigeren wij blijkbaar een bijdrage te leveren om zeker te stellen dat er een toekomstperspectief is en dat Afghanistan niet verwordt tot een uitvalsbasis voor terrorisme. Met het oog op onze eigen veiligheid en vanuit solidariteit en respect voor mensenrechten, zeggen wij volmondig "ja" tegen deelname aan ISAF voor de periode augustus 2008 tot augustus 2010.
Naar aanleiding van de vraag van de heer Van Baalen herhaal ik dat wij glashelder hebben gemaakt dat wij hoe dan ook onze leidende rol in Uruzgan per 1 augustus 2010 zullen overdragen. De secretaris-generaal van de NAVO heeft hiervan schriftelijk goede nota genomen. Ik hoop dat de Kamer dit op waarde weet te schatten, temeer omdat uit de brief die de secretaris-generaal van de NAVO mij heeft gestuurd, blijkt dat de SACEUR op dit punt duidelijk op de hoogte is van het feit dat Nederland zijn verantwoordelijkheid als leidende natie in Uruzgan echt per 1 augustus 2010 zal beëindigen en daarna zal afbouwen, zodat er per december 2010 geen Nederlandse militaire missie meer is in Uruzgan. Ook daarvan heeft de secretaris-generaal van de NAVO goede nota genomen. Regering en Kamer mogen er dus van uitgaan dat voor zover er na 2010 nog een ISAF-missie in Uruzgan moet worden vervuld en daarvoor een force generation process moet worden uitgevoerd, Nederland daaraan geen bijdrage zal verlenen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
De regering vermeldt altijd heel nadrukkelijk dat in 2010 de bijdrage van Nederland als leidende natie aan de ISAF-missie wordt beëindigd. Veronderstelt dat beëindiging in ieder opzicht of blijft de mogelijkheid open van deelname in een ander opzicht dan als leidende natie?
Minister Verhagen:
Ik zeg hier niet dat Nederland na augustus 2010 niet bereid is om deel te nemen aan NAVO-missies. Ik zeg hier klip en klaar: Nederland zal na augustus 2010 geen bijdrage leveren aan de NAVO Task Force Uruzgan; het zal evenmin een bijdrage leveren aan de ISAF-missie in Uruzgan als daar na december 2010 een force generation process voor noodzakelijk is.
De nieuwe missie is moeilijk, maar is naar de stellige overtuiging van de regering realistisch en realiseerbaar. Ik heb er alle vertrouwen in. De regering heeft dit besluit genomen in de volle overtuiging dat Nederland een verschil kan maken. De situatie zal in 2010 aanmerkelijk beter zijn dan bij aanvang van de nieuwe missie. Wij doen er dus toe: met onze mensen, onze methode, onze benadering, ons geduld en ons respect voor de wijze waarop de Afghanen het zelf moeten doen, kunnen wij hun een beter en duurzaam perspectief bieden. Als de regering die overtuiging niet had gehad, dan had zij dit besluit niet naar de Kamer gestuurd en dan had zij niet besloten zo veel moedige mannen en vrouwen naar Uruzgan en Afghanistan uit te zenden. Ik ben verheugd dat het regeringsbesluit op een brede instemming in deze Kamer kan rekenen. Als wij Nederlandse militairen vragen zich ter bevordering van de veiligheid en het toekomstperspectief van de Afghanen in te zetten met alle risico's van dien, dan is het goed dat die militairen zich gesteund weten en gewaardeerd voelen door zo'n brede steun in de Tweede Kamer.
De heer Marijnissen (SP):
Waarom is eigenlijk de minister-president niet aanwezig bij dit debat?
Minister Verhagen:
De Tweede Kamer heeft gevraagd om de aanwezigheid van de drie bewindslieden die hier nu zitten. Wij zijn hier dus op verzoek van de Tweede Kamer. Met alle respect, maar de Kamer gaat over haar eigen orde. Wij hebben gemeend de voorzitter op dit punt op deze wijze tegemoet te moeten komen.
De voorzitter:
Mijnheer Marijnissen, ik kan wat de minister zegt niet ontkennen. De hier aanwezige bewindslieden zijn gevraagd bij dit debat aanwezig te zijn.
De heer Marijnissen (SP):
Goed, maar ik herinner mij het debat waar de eerste uitzending aan de orde was. Toen waren de fractievoorzitters aanwezig, maar ook de minister-president.
Minister Verhagen:
Toen heb ik in mijn hoedanigheid van fractievoorzitter gevraagd om de aanwezigheid van de minister-president bij dat debat.
De heer Marijnissen (SP):
Ik kan alleen maar concluderen dat het kabinet zelf gaat over zijn afvaardiging naar de Kamer, althans dat argument heb ik hier vaak gehoord. Ik had het toch gepast gevonden als de minister-president hierbij was geweest.
Minister Van Middelkoop:
Mevrouw de voorzitter. Wij hebben gisteren uitgebreid gedebatteerd over het kabinetsbesluit om de missie te verlengen. Een besluit waarmee wij onze internationale verantwoordelijkheid nemen. De heer Marijnissen heeft goed begrepen dat het voor het kabinet een moeilijk besluit was. Dank voor dat begrip. De heer Voordewind sprak over een worsteling in zijn fractie. En ik herken dat. In de lopende missie is zeer veel energie gestoken. Veel is goed gegaan, veel is bereikt voor de bevolking. De taliban is er niet in geslaagd, een serieuze bedreiging voor onze aanwezigheid te vormen. Het is een missie die een zware last legt op de krijgsmacht, zoals ik gisteren al zei. Na de verlenging zullen ruim 17.000 militairen in Uruzgan hebben gediend. Dat geeft wel weer over wat voor een enorme inspanning en prestatie wij het hebben. Wij blijven aanwezig in de nieuwe missie met een geloofwaardige, robuuste troepenmacht, waarbij wij de elementen uit de veiligheidsketen in eigen hand houden.
Wij hebben gisteren lang stilgestaan bij het voortzettingsvermogen van de krijgsmacht. Ik ben blij dat de Kamer vrijwel unaniem, met mij en het kabinet, van mening was dat deze missie niet mag leiden tot aantasting van de operationele capaciteiten van de krijgsmacht. Ik kijk in het bijzonder naar mevrouw Van Gennip die hierover een vraag stelde en ik herhaal dat de operationele capaciteiten van de krijgsmacht ook in de nieuwe missie zullen blijven gewaarborgd. Het kabinet staat daarvoor garant, mede in het licht van de toegezegde actualisatie bij de Voorjaarsnota.
Wij doen er bovendien alles aan om onze militairen zo goed mogelijk toegerust op missie te laten gaan en te laten terugkomen. Ik heb vertrouwen in de opleiding van de mensen die wij uitzenden, het materiaal dat wij sturen en de robuuste rechtspositie van onze militairen. Daar waar verbeteringen kunnen worden aangebracht, willen wij dat en doen wij dat ook. De Nederlandse krijgsmacht is een lerende organisatie, zeker in een omvangrijke en belangrijke missie als deze, waarin wij continu bezig zijn met oplossingen vinden voor nieuwe uitdagingen.
Het welzijn van onze militairen, en daarmee ook de nazorg, speelt daarin een belangrijke rol. Ik heb samen met mijn kersverse staatssecretaris, die ik vanaf deze plek ook graag welkom heet, op verzoek van mevrouw Van Gennip, de heer Van Dam en de heer Voordewind, vandaag een brief gezonden over die nazorg. Nederland beschikt over een van de beste nazorgsystemen ter wereld. Wij doen wat wij nodig achten. Al is het lastig voor alle organisaties die zich daarmee bezighouden inzichtelijk te maken welke kosten daarmee exact zijn gemoeid, dat erken ik, maar die zorggarantie is er. Laat ik beloven dat geld geen rol speelt in dit dossier, dat zeg ik ook aan het adres van de heer Van Baalen. Dat wat wij verantwoord en nodig achten, zal geschieden. Daarop wordt niet beknibbeld. De nieuwe staatssecretaris is volledig beschikbaar om een en ander nog eens uit te leggen en met de Kamer te zoeken naar verbeteringen als die nodig zijn.
Er is gisteren ook veel aandacht geweest, en terecht, voor onze nieuwe partners in Uruzgan. Deze nieuwe partners komen ons ondersteunen uit solidariteit en om de last voor de krijgsmacht te verlichten, zo zeg ik aan het adres van de heer Wilders. Alle landen hebben inmiddels hun besluitvormingsproces doorlopen, al is het nog een paar maanden wachten wat Hongarije betreft. Ik heb er alle vertrouwen in dat deze landen zullen blijven voor de duur van onze missie. Over interoperabiliteit bestaan geen zorgen. De geïntegreerde militaire structuur van de NAVO dankt haar succes en bestaansrecht aan interoperabiliteit. 41 landen opereren samen in Afghanistan, onder eenhoofdige leiding. Met onze nieuwe partners in Uruzgan: vier NAVO-lidstaten en Georgië, zal dit niet anders zijn.
Ik herhaal dat deze missie gedegen en volledig is gefinancierd. Dit kabinet heeft duidelijk laten zien dat het zijn verantwoordelijkheid voor de internationale rechtsorde wil nemen, ook met militaire missies en de financiering daarvan. Dat boezemt vertrouwen in. Wat moet, dat gebeurt, en goed. De huidige ramingen zijn gebaseerd op onze ervaringen tot op heden; wij weten wat wij kunnen verwachten.
Kortom, dit is een missie met een duidelijk en realistisch doel. Met vertrouwen stappen wij opnieuw in deze missie, die meer nog dan tot op heden gericht zal zijn op de opbouw van de Afghaanse capaciteit. Reeds nu zien wij dat het Afghaanse nationale leger in aantallen stijgt en dat president Karzai zijn beloften is nagekomen. Door nog meer inspanningen bij de training en begeleiding zijn wij op weg naar onze enig juiste exitstrategie; om de verantwoordelijkheid voor de veiligheid over te dragen aan de Afghaanse veiligheidstroepen. Ik zeg tegen mevrouw Halsema en mevrouw Ouwehand dat er niets verandert in de relatie tussen ISAF en OEF in vergelijking met de bestaande situatie. Wel voeg ik graag toe dat het leeuwendeel van de werkzaamheden die onder OEF worden verricht, bestaat uit het opleiden, het trainen en het van materiaal voorzien van het Afghaanse leger. Daar lijkt mij niets mis mee.
Ik erken: de risico's zijn en blijven aanzienlijk, maar het belang van onze missie voor de Afghaanse bevolking, de internationale rechtsorde en onze betrouwbaarheid als bondgenoot wegen daartegen op. Deze missie moet slagen. Onze krijgsmacht werkt daarvoor hard, ze laat zien dat ze taken aankan en dat de omvorming tot een expeditionaire krijgsmacht is geslaagd. Aan het adres van mevrouw Halsema zeg ik: wij houden onze militairen niet voor de gek. Hoe durft zij dat te beweren? Nederlandse militairen begrijpen heel goed op wat voor missie zij worden gestuurd. Daarover laat het trainingsprogramma geen enkele twijfel bestaan. Wel maken Nederlandse militairen zich soms zorgen over de vraag of men zich in Nederland wel goed realiseert en realiseerde dat er af en toe ook hard gevochten werd. Ja, dat is als mogelijkheid voorspeld in de vorige artikel 100-brief. Dat was een heel goede brief.
Wij doen datgene waarvoor wij bestaan en dat doen wij goed. Ik kijk met vertrouwen uit naar deze nieuwe missie. Het kan niet genoeg gezegd worden: het draagvlak van de missie is van groot belang, het draagvlak in de samenleving, maar natuurlijk ook en vooral het draagvlak in uw Kamer. Ik wil alle leden bedanken voor de waardering die zij hebben uitgesproken voor onze militairen, ook die leden die geen steun willen geven aan de verlengde missie.
Ik rond af. In het bijzonder aan het adres van de heer Van Baalen zeg ik dat wij gehouden zijn, de zin van de missie uit te leggen. Hierin val ik hem bij. Ik heb heel goed begrepen wat hij bedoelde met de opmerking dat alle leden van zijn fractie individueel verantwoordelijk willen zijn voor die verlengde missie. Het uitleggen van de zin van de missie geldt eens temeer daar ook nu de risico's serieus genomen moeten worden. Wij weten inderdaad op dit moment beter dan anderhalf jaar geleden waarover wij het hebben.
Wij, Kamer en kabinet, staan in een verantwoordelijkheidsrelatie tot de uitgezonden militairen. In april van dit jaar moest ik tegenover de Kamer stilstaan bij het sneuvelen van een korporaal. Ik wees er toen op dat wij de vraag naar de betekenis van zijn dood niet kunnen en mogen ontlopen. Als wij daarover zouden zwijgen, om welke menselijke reden dan ook, doen wij zo iemand onrecht, maar evenzeer de ouders, familie en vrienden die hem als het ware aan ons afstaan. Ik sloot toen af, en doe dat ook nu, met de woorden dat zijn inzet, de verantwoordelijkheid die hij, wetend van de risico's, op zich nam, en ten slotte zijn dood hun betekenis ontlenen aan het doel van de missie. Dat doel beschrijven wij in termen van de waarden die wij fundamenteel en universeel achten: de rechtsstaat en de noodzaak van wederopbouw, stabiliteit, vrijheid, gelijkheid en veiligheid. Die waarden geven betekenis aan het werk dat wij van onze militairen vragen. Soms gaat die taak letterlijk tot het uiterste. Ook dan zijn wij de politiek verantwoordelijken.
Minister Koenders:
Mevrouw de voorzitter. Wij hebben in totaal twaalf uur gedebatteerd. Daaraan zijn weken en maanden van discussie in de ministerraad voorafgegaan. Wij gaan met dit besluit niet over één nacht ijs. Ja, het was een moeilijk besluit. Dat erken ik jegens de heer Marijnissen. Sinds 2001, na jaren van Russische bezetting, burgeroorlog en de talibanoverheersing van vrouwen, proberen wij de beste weg te vinden om de Afghanen te helpen zichzelf te helpen en van de op vier na armste staat ter wereld in een moeilijke geopolitieke context een min of meer functionele staat te helpen maken. Dat is niet makkelijk en is niet makkelijk gebleken.
Het gaat dus voor iedereen om een moeilijk besluit, maar het gaat niet om de politiek van de goede bedoelingen. Het gaat ook niet over een vecht- of opbouwmissie, hoe makkelijk die sjablonen misschien ook zijn om de complexiteit van de situatie te ontkennen. Irak is niet Afghanistan. Zoals bij elke moderne stabilisatiemissie in de wereld, of het nu in Afghanistan is of in Sudan of elders, gaat het om de ingewikkelde mix van het creëren van veiligheid, het opbouwen van bestuur, het geven van kansen aan mensen en offensief optreden. Ja, dat laatste moet soms ook. Er ligt nu een uitdrukkelijk verzoek van de Verenigde Naties, de Afghaanse regering en – dat zeg ik aan de fractie van GroenLinks – zo goed als alle ngo's, inclusief de Afghaanse ngo's. Zij verzoeken Nederland te blijven, om een paraplu voor opbouw en veiligheid te creëren. Deze regering neemt dit verzoek uiterst serieus. Ontwikkelingswerkers zijn geen militairen en militairen zijn geen ontwikkelingswerkers. Zonder militaire paraplu was echter noch in geheel Afghanistan, noch in Uruzgan deze mate van voortgang mogelijk. Er bestaat geen oplossing die uitsluitend militair van aard is en geen oplossing die uitsluitend politiek van aard is. Ook een wederopbouwmissie staat niet op zichzelf. Dit zeg ik tegen mevrouw Halsema die het debat verder niet lijkt te volgen. Ik probeer de vragen van mevrouw Halsema te beantwoorden, maar zij schijnt niet geïnteresseerd te zijn.
De voorzitter:
Ik verzoek u om via mij te spreken.
Minister Koenders:
Er is hard gewerkt om deze missie een duidelijke opbouwcomponent te geven. Als minister voor Ontwikkelingssamenwerking sta ik voor dit besluit. Ik zie voldoende perspectief voor de opbouw en ik zie dat velen dit perspectief met mij delen. Ik ben ervan overtuigd dat met de verlenging van deze breed ingevulde missie de veiligheid voor de Afghanen, maar ook onze veiligheid, gediend is. Daarom mogen wij dit zware werk van onze militairen en ontwikkelingswerkers vragen.
In de brief van twee jaar geleden stond over de opbouw voorzichtig geformuleerd dat een eerste impuls kon worden gegeven aan opbouw. Een bescheiden begin dus. Nu, op iets meer dan de helft van de missie, zie ik meer dan destijds voor mogelijk werd gehouden. In het grootste gedeelte van de provincie Uruzgan hebben mensen toegang tot enige vorm van gezondheidsvoorzieningen. Meer kinderen dan ooit tevoren gaan naar school. Dit zijn niet alleen jongens, maar ook meisjes. Dit is een verschil van dag en nacht voor deze mensen. De toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking zegde initieel voor de gehele periode 5 mln. à 10 mln. toe voor wederopbouw. Wij hebben ons inmiddels voor meer dan 60 mln. gecommitteerd aan concrete plannen, die deels al in uitvoering zijn, waaronder een flink aantal bijdragen voor meerjarige programma's. Er is dus sprake van betekenisvolle vooruitgang, die zonder de gemengde missie niet had kunnen plaatsvinden. Daar hebben de Afghanen wat aan. Daarom hebben de Afghaanse ngo's ons gevraagd te blijven. Ik zeg de heer Marijnissen naar aanleiding van zijn interventie dat de mensen in Afghanistan niet in de Middeleeuwen leven. Dat is niet aan de orde. Mensen leven daar in 2007. Het is niet onze bedoeling om in Uruzgan een Nederlandse democratie te scheppen. Onze bedoeling is niet meer en niet minder dan de Afghanen beter in staat te stellen, voor hun eigen basisveiligheid en basisvoorzieningen op te komen. Er is daarbij vooruitgang geboekt, die zonder deze militaire missie niet mogelijk was geweest.
De heer Marijnissen (SP):
Ik heb niet willen zeggen dat men in Afghanistan in de Middeleeuwen leeft.
Minister Koenders:
Ik ben daar blij om. U zei dit wel, maar dat was misschien niet de bedoeling.
De heer Marijnissen (SP):
Ik heb een vergelijking getrokken met hoe Nederland in de Middeleeuwen georganiseerd was.
Minister Koenders:
Maar dat is absoluut niet vergelijkbaar met Afghanistan.
De heer Marijnissen (SP):
Ik heb het over tribale verhoudingen. Dat is een wezenskenmerk van Afghanistan. Er kan daar moeilijk sprake zijn van een nationale staat Afghanistan. Het is ook heel moeilijk om in de nabije toekomst een nationale democratie in Afghanistan te realiseren. Dat heb ik proberen duidelijk te maken.
Minister Koenders:
Daarin ben ik het zeer met de heer Marijnissen eens. Hij doet echter alsof de Nederlandse regering door een planmatige aanpak binnen twee jaar een soort Tweede Kamer in Tarin Kowt wil bouwen. Dit zou een naïeve visie zijn, ook van deze minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Wij zouden daar met een politiek van de goede bedoelingen bezig zijn. Wij zijn daar echter met reële Afghaanse burgers bezig. De ngo's zijn van drie naar negen uitgebreid. Moeders ontvangen voor het eerst zorg in het ziekenhuis van Tarin Kowt. Iedereen ter plekke vraagt ons daarom te blijven. In de veiligheidszone is het nu mogelijk om de veiligheid te creëren. Wij zijn bereid om daarvoor verantwoordelijkheid te nemen. De SP-fractie is dat niet. Dat is de consequentie van de opvatting van de SP-fractie. Natuurlijk is het complex. Als de SP-fractie een eindafweging moet maken, zegt zij eigenlijk elke keer "nee". De SP-fractie maakt altijd een andere keuze bij het militair gebruik van middelen om opbouw te beschermen en verder te brengen. Die andere keuze is legitiem, maar laat de SP-fractie mij dan niet vertellen dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de regering een verkeerde visie hebben over de mensen in Afghanistan en niet weten dat daar tribale verhoudingen heersen. De essentie van die 3D-benadering is juist om te werken met de tribale verhoudingen, met de shura's. Wij willen juist niet gelijk schieten, maar mensen wel beschermen als het erop aankomt. Daarvoor is moed nodig. Die keuze ligt nu voor, ook voor de fractie van de heer Marijnissen.
De heer Marijnissen (SP):
Laat ik beginnen met – helaas kwam ik daaraan in mijn termijn niet toe – onze mensen daar te complimenteren; daarin zit het verschil van mening niet. Ik ken die mensen, ik spreek ze en heb groot respect voor hun werk. Dat geldt ook voor de terughoudendheid van de Dutch Approach. Het gaat nu echter over de politieke keuzes die wij moeten maken. De minister heeft het fout als hij de standpunten van de SP categorisch wegzet als "altijd alleen nee". Dat weet hij zelf ook; hij moet dat niet zeggen. Wij hebben gesteld dat het kansrijker zou zijn, met name voor een minister voor Ontwikkelingssamenwerking, om dat miljard te investeren in Noord- en eventueel West-Afghanistan. Ook die taliban zijn maar gewoon mensen, die bezwijken voor de verlokkingen van vooruitgang, welvaart en uiteindelijk scholing en gezondheidszorg, kortom bestaanszekerheid. Dat is het verschil van mening. Wij denken dat Enduring Freedom gecombineerd met de militaire aspecten van ISAF te veel van het slechte is, namelijk van het militaire geweld. Uiteindelijk zal dat niet de oplossing brengen. Het frappante is dat ook de PvdA-geestverwanten van de minister dit herhaaldelijk hebben gezegd.
Minister Koenders:
Ik waardeer het dat de heer Marijnissen positief is over de 3D-benadering. Onze mensen opereren inderdaad met de daarbij passende uiterste terughoudendheid, die respect afdwingt niet alleen in Uruzgan maar ook in andere delen van het zuiden van Afghanistan. Dit zeg ik niet om onszelf op de borst te kloppen – het kan allemaal nog veel beter – maar ik stel het op prijs dat de heer Marijnissen dit feit erkent.
Ik heb de heer Marijnissen nog niet zolang geleden gezien in een televisie-uitzending over een saffraanboer. Op die manier wordt via ontwikkelingssamenwerking werkgelegenheid gecreëerd en een alternatief geboden voor de papaverteelt. De heer Marijnissen zal van hem gehoord hebben dat dit niet kan zonder de ISAF-missie. De operatie Enduring Freedom...
De heer Marijnissen (SP):
De minister spreekt een veronderstelling uit...
De voorzitter:
Minister Koenders was nog niet uitgesproken.
Minister Koenders:
Die veronderstelling is de juiste. Wat de heer Marijnissen ook van Enduring Freedom vindt, hij zal moeten erkennen dat het belangrijk is om de ISAF-missie te steunen, omdat deze werkt op basis van de 3D-benadering en zo effecten sorteert. De consequentie van zijn positie is dat die saffraanboer niet kan overleven, dat die mensen geen werk hebben, dat zij geen nieuwe gouverneur krijgen en dat zij straks niet in staat zijn om grotere zelfstandigheid te creëren.
De heer Marijnissen (SP):
De veronderstelling klopt niet. Ik heb inderdaad naderhand met die man gesproken. Ik heb ook gezegd: liever saffraan dan bommen. Het lijkt mij echt beter om daar saffraan naartoe te brengen dan bommen. Hij heeft echter absoluut niet gezegd dat hij zijn werk niet zou kunnen doen zonder ISAF.
Minister Koenders:
Ik hoop dat de heer Marijnissen iets wil aannemen van een minister van Ontwikkelingssamenwerking die zeer geregeld in Afghanistan is geweest en die helemaal niet gelooft in louter militaire oplossingen, zeker niet voor ontwikkelingsproblemen. Ik erken dat er in het zuiden van Afghanistan een enorm probleem is met het gevoel van de Pathaanse bevolking onvoldoende gerepresenteerd te zijn in het bestuur van Afghanistan. Het is de essentie van ons beleid om dat bestuur wel een kans te geven, om die mensen er wel bij te betrekken en wel te praten met de shura's. In deze tijd is er soms een onderschatting van het kwaad. Het is helaas zo dat de opbouw en voortgang worden bedreigd. Dat maakt het nodig om militair op te treden. In die zin stelt de regering zich niet pacifistisch op.
Verreweg het meeste geld voor ontwikkelingssamenwerking gaat overigens al naar het noorden. Wij hebben eigenlijk al voldaan aan uw wensen. Ik ben alleen niet bereid om alleen de mensen in het noorden te helpen, want ik wil de mensen helpen die het het moeilijkste hebben en waarvoor de heer Marijnissen volgens mij ook zou willen opkomen. Dan vind ik het ook aan hem om duidelijk te maken dat die mensen geholpen worden door het vertrek van de Nederlandse troepen. Ik kan dat niet positief zien. Ik wijs hem erop dat wij in de afgelopen periode handelsactiviteiten zien in Tarin Kowt. Die handelsactiviteiten waren niet mogelijk zonder een veiligheidszone, waar 40% van de bevolking van Uruzgan in zit.
De eerste nationale programma's bereiken nu Uruzgan waardoor het aantal scholen is verdubbeld. De veiligheidszone, die groot is, beschermt de mensen om dat ook zo te houden. Wij ondersteunen inmiddels 160.000 mensen in de provincie. Dat is de helft van de bevolking. Wij moeten werken vanuit een veiligheidszone, want anders kunnen wij ze niet bereiken. Ik zie dat mevrouw Halsema van "nee" knikt. Mevrouw Halsema doet een beroep op dezelfde organisatie, namelijk HealthNet. Ik heb met de partners daar gesproken en die mensen werken deels buiten de veiligheidszone. En dat is maar goed ook, want daarvoor hebben zij hun eigen verantwoordelijkheid. Zij hoeven ook niet militair beschermd te worden. Ontwikkelingswerkers zijn geen militairen en vice versa. Maar als je niet vanuit een uitbreidende inktvlek kunt werken, kun je nooit praten over bestendig bestuur. Dan kan die gouverneur zich daar nooit ontwikkelen. Dan kun je nooit beginnen met de Afghanisering – wat wij allemaal willen – van de ontwikkeling van Afghanistan. Ik doe dus het beroep om daar nog eens over na te denken. Dit is geen missie om offensieve acties te voeren en zo maar links en rechts de oorlog tegen de terreur te beginnen. Irak is geen Afghanistan. Afghanistan is een land waarvoor wij in 2001 mede de verantwoordelijkheid hebben genomen. De Nederlandse regering heeft gezegd dat zij bereid was om dat met een duidelijke limiet te doen volgens een methode die alom wordt gewaardeerd in de wereld.
De heer Marijnissen (SP):
Ik doe dit op straffe dat wij alles weer helemaal opnieuw gaan doen, maar ik zal proberen om het kort te houden. Het verschil van mening zit niet zozeer in het feit dat de wereldgemeenschap zich heeft te bekommeren om Afghanistan. Ik wil wel in herinnering roepen dat wij in 2001 als enige fractie tegen de bombardementen op Afghanistan waren. Daar sta ik nog steeds achter. Wij waren er ook niet voor om naar Uruzgan te gaan, omdat wij daar de problemen wel zagen. Ik weet dat er in deze Kamer hoge verwachtingen waren over wat wij daar zouden kunnen doen. Dat lees ik ook in de brief, de artikel 100-brief zoals dat in jargon heet. Ik heb vanavond weer eens doorgekeken wat ik aangestreept heb en waarvan u eerlijkheidshalve – en daar complimenteer ik u voor – hebt gezegd dat het niet is gelukt of dat het is tegengevallen. Ik geef u daar een compliment voor dat u dat zo eerlijk allemaal hebt opgeschreven. Dat noopt toch enigszins tot wat bescheidenheid. Dit kabinet is zeer positief over de komende drie jaar. Ik zeg u dat wij dat nog moeten zien. Wij weten niet precies wat er op dit moment wordt voorbereid in het grensgebied tussen Pakistan en Afghanistan. Daar hebt u ook mee te dealen.
Minister Koenders:
Zeker.
De heer Marijnissen (SP):
Natuurlijk gun ik u elk succes dat u daar boekt en ik gun het de Afghanen nog veel meer, zodat zij ook eens wat vooruitgang in hun leven tegenkomen. Ik ben alleen buitengewoon pessimistisch over een opbouwmissie – laat ik dat woord toch nog maar even gebruiken – die uiteindelijk alleen maar tot opbouw in staat is mede dankzij massief militair geweld. U wordt daartoe geprovoceerd, want u zoekt dat niet.
Minister Koenders:
Ik dank de heer Marijnissen voor zijn opmerking. Ik denk dat wij het daarover inderdaad oneens zijn. Ik zou er nog twee opmerkingen over willen maken. Ten eerste ten aanzien van het punt van een opbouwmissie. Ik weet dat het in het politieke debat in Nederland al heel lang de formulering is: het is een opbouwmissie of een vechtmissie. Het ingewikkelde is nu net dat het beide niet is en ook niet kan zijn. In een situatie waarin wij Afghanistan nu vinden, even los van de vraag of u het eens was met de beslissing in 2001, is een mix van instrumenten nodig. Daarover verschillen wij van mening. Het is in ieder geval een land in conflict, met vele tribale conflicten en problemen met vooral de vertegenwoordiging van de Pathanen. Ik hoef er niet al te diep op in te gaan, want u kent die geschiedenis even goed als ik. Ik zeg ook tegen mevrouw Halsema dat er niet alleen een politieke oplossing is. Was het maar zo. Was het maar zo dat je er morgen uitkomt met een politiek vredesverdrag waarna het pais en vree is. Het is een ontwikkeling die verschillende componenten betreft. De strategie is gebaseerd op het Afghaanse compact en deze wordt op het ogenblik herzien om de politieke en civiele component te versterken. Dat is ook een breed gevoeld doel, breder in de NAVO en in Nederland, zo zeg ik ook in de richting van de PvdA-fractie. Op die manier kan naar onze opvatting beter succes worden geboekt. Ik verzet mij echt tegen het beeld, dat vanavond vooral door de fractie van GroenLinks naar voren is gebracht, dat het een offensieve oorlogsmissie betreft met links en rechts bommen werpen en burgers doden. U weet dat dit niet zo is en zo is het tot nu toe ook niet door de fractie van GroenLinks naar voren gebracht. Ik ben inderdaad enigszins verbaasd en vind het ook jammer dat wij u niet verder op een positieve manier bij deze besluitvorming kunnen betrekken. Dat heeft niets te maken met politieke opportuniteit. Het gaat om een reëel debat, om te bezien met de mix van welke instrumenten wij de Afghanen het beste kunnen helpen en Afghanistan als staat in een moeilijke situatie weer kunnen stabiliseren.
Ik voel mij na het debat met de vaste Kamercommissie wel gesterkt in de richting waarin wij gaan. Een grote meerderheid van de Kamer steunt ons. De meerderheid wil actief kiezen. Uruzgan is een moeilijke provincie. Tegen de oppositie zeg ik: ik neem dat zeer serieus. Wij hebben het over de op vier na armste provincie in het op vier na armste land. Los van de veiligheidssituatie is er dus niet meer voortgang te maken dan wij nu doen. Ik vind als minister voor Ontwikkelingssamenwerking veiligheid niet eens het primaire probleem. Het is een essentieel probleem, dat opgelost moet worden; vandaar de militaire component. De andere problemen zijn: gebrek aan bestuur, corruptie en gebrek aan capaciteit. Daarmee zijn wij nu bezig. Dat beperkt de voortgang. Wij stellen u voor om op beide fronten iets te doen door middel van een geïntegreerde missie.
De heer Marijnissen (SP):
De minister zei zojuist dat hij in de commissievergadering had geconstateerd dat een grote meerderheid achter de missie staat. Ik heb het gevoel dat 46 Kamerleden tegen zijn. Dat is bijna een derde. Ik geloof niet, dat dit ooit eerder is voorgekomen bij het uitzenden van militairen. Met andere woorden: de regering kan bogen op een grote meerderheid, maar wordt ook geconfronteerd met de grootst mogelijke minderheid in vergelijking met andere situaties.
Minister Koenders:
Ten eerste zeg ik dat ik de oppositie zeer serieus neem; daarom hebben wij dit debat ook. Het blijft zo dat een belangrijke en grote meerderheid in de Tweede Kamer deze missie steunt. Wij hadden die meerderheid liever nog groter gezien. Ik had graag gezien dat ook de SP verantwoordelijkheid had genomen voor deze missie. Dat is niet gelukt, maar in het Kamerdebat is gisteren duidelijk geworden dat een grote meerderheid verder wil naar het punt van de opbouw. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal sowieso ook na 2010 in Afghanistan actief blijven, want het is een zaak van lange adem.
Tot slot maak ik nog enkele opmerkingen over vragen die zijn gesteld. Allereerst is gevraagd om het civiele gezicht van de missie belangrijker te maken. In Uruzgan moeten binnen de mogelijkheden die de veiligheidssituatie biedt, drie componenten met elkaar in evenwicht worden gebracht. De PRT moet civieler worden; de civiele aanwezigheid wordt dan ook uitgebreid. Zoals ik gisteren heb gezegd, zijn wij met Defensie overeengekomen om een "dedicated force protection" voor civiele begeleiding van het PRT tijdens deze missie vorm te geven. Het debat van gisteren gehoord hebbende, nemen wij concreet de inspanningsverplichting op ons dat de leiding van het PRT op 1 augustus 2009 in civiele handen is.
Over het drugsdossier zijn vragen gesteld. Dat zal ons de komende maanden veel hoofdbrekens bezorgen. Wij moeten ons de komende periode meer richten op interdictie. De CDA-fractie hecht hier belang aan. Wij zoeken actief naar mogelijkheden om meer te doen aan het oppakken van drugshandelaars met de Afghaanse regering, ISAF en het Verenigd Koninkrijk. Wij zullen de Kamer uiteraard op de hoogte houden van de voortgang. "Get the greedy, not the needy" is ons devies. Nederland zal niet meewerken aan uitroeiing als er geen alternatieven zijn. Dat is glashelder. Dit betekent ook dat wij ons blijven inzetten voor rurale ontwikkeling, waaronder land- en tuinbouw. Daarmee scheppen wij duurzame alternatieven voor de bevolking van Uruzgan. Ik ben daarom ook blij met de motie van mevrouw Ferrier c.s. waarin hiervoor nog eens om extra aandacht wordt gevraagd.
Aan met name de heer Van Dam en mevrouw Van Gennip wil ik zeggen dat wij de boodschap ter harte nemen dat er meer moet worden gecommuniceerd over strategie en uitvoering. Het gaat inderdaad om een planmatige aanpak en niet over maakbaarheid. Ik ben het ook eens met de heer Marijnissen dat wij geen ultiem beeld van maakbaarheid in Afghanistan kunnen scheppen. Dat betekent niet dat je niet strategisch en planmatig moet opereren. Dat gebeurt, maar duidelijk met de realiteit ter plaatse voor ogen.
De heer Voordewind beloof ik dat in de volgende voortgangsbrief een duidelijk overzicht zal worden opgenomen van onze opbouwwerkzaamheden. Hij kan daarvan op aan. Tegen een aantal gewaardeerde leden zeg ik graag dat de Nederlandse regering er in ieder geval van uit gaat dat haar besluit realistisch is. Het is niet alleen politiek van goede bedoelingen. Er wordt rekening gehouden met realisme van internationale solidariteit en welbegrepen eigen belang. Dit besluit geeft vorm aan het begrip internationale solidariteit en biedt perspectief aan de mensen in Uruzgan.
Ik sta achter dit zware besluit. Ik dank de Kamer voor haar steun, de suggesties en voor dit belangrijke en interessante debat. Wij hebben elkaar gescherpt in onze gedachten. Er is in Uruzgan nog een lange weg te gaan. Daarvoor is uw steun onmisbaar.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Er is nu nog gelegenheid voor het indienen van moties. Ik verzoek de leden zich te beperken tot het indienen van moties als dat verantwoord is.
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter. Zoals afgesproken zal ik alleen een motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de minister-president op 2 februari 2006 in het debat over de uitzending van Nederlandse militairen naar Uruzgan heeft gezegd dat "over twee jaar de Nederlandse inzet zal worden overgenomen door andere NAVO-landen";
constaterende dat volgens de voormalige minister van Defensie de NAVO schriftelijk heeft bevestigd dat "de NAVO accepteerde dat de Nederlandse bijdrage in Uruzgan twee jaar zou duren en dat de opvolging niet een Nederlandse maar een NAVO-verantwoordelijkheid was";
van mening dat de NAVO de gemaakte afspraak over opvolging van de Nederlandse troepen in Uruzgan niet is nagekomen;
spreekt haar teleurstelling uit over deze woordbreuk van de NAVO en verzoekt de regering, dit standpunt aan de NAVO kenbaar te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Marijnissen, Wilders, Pechtold, Halsema en Ouwehand.
Zij krijgt nr. 283(27925).
De heer Van Dam (PvdA):
Die teleurstelling delen wij. Dat hebben wij in het debat gewisseld. Als wij over al onze gevoelens moties gaan indienen, kunnen wij wel bezig blijven. Wat is het politieke doel van deze motie? Dat is mij niet helder.
De heer Marijnissen (SP):
Het politieke doel is dat het Nederlandse parlement het er niet bij laat zitten. Dat het Nederlandse parlement aan de secretaris-generaal en aan de NAVO als organisatie wil laten weten dat wij het onacceptabel vinden dat Nederland voor een voldongen feit is geplaatst. Ik begrijp heel goed dat de coalitiefracties en de andere fracties die in eerste instantie voor de uitzending waren zich in verlegenheid gebracht voelen, namelijk vanwege het feit dat zij erop aangekeken worden wanneer Nederland nu zou vertrekken. Ik kan mij er iets bij voorstellen dat men zich dat aantrekt. Ik kan mij er ook iets bij voorstellen dat dit heeft meegewogen om alsnog ja tegen deze tweede missie te zeggen. Dat vind ik eigenlijk ongehoord. Ik wil gewoon van de NAVO en van de Nederlandse regering weten wat hier precies heeft gespeeld. Dat is mij nog steeds niet helder. Ik kan nu al aankondigen dat wij nog wel eens een keer om een parlementaire enquête ISAF/Afghanistan zullen vragen.
De heer Van Dam (PvdA):
Als het gaat om het overbrengen van gevoelens van teleurstelling zijn er de afgelopen maanden twee bezoeken gebracht door parlementaire delegaties aan de heer De Hoop Scheffer. Ik ben bij een van die twee mee geweest; uw fractie is op geen van die twee mee geweest. U had de kans gehad om dat te doen. U zegt dat u het er niet bij wilt laten zitten. Als het Nederlandse parlement het ergens niet bij wil laten zitten, stelt u een motie voor waarin u de regering voorstelt om iets te doen, niet een motie waarin u voorstelt om iets uit te spreken. Daarmee laat u het er ook bij zitten. Ik herhaal mijn vraag. Wat is nu precies het politieke doel van deze motie? Het is voor mijn fractie relevant om af te wegen wat zij met deze motie moet doen. Heeft deze motie een politiek doel of is het eigenlijk gewoon een motie voor de bühne om dit debat maar op die manier te kunnen afronden?
De heer Marijnissen (SP):
In de eerste plaats wijs ik u erop dat er twee maal een delegatie naar de NAVO is gegaan. U was er zelf bij één niet aanwezig. Mijn fractie was bij de andere delegatie niet aanwezig, waarbij u wel aanwezig was. Over uw aanwezigheid heb ik mij zeer verbaasd. De Kamer had de secretaris-generaal namelijk hier in Den Haag uitgenodigd. Hij weigerde echter te komen. Ik kan u zeggen dat wij dit knap schandalig vinden. Wij hebben zijn weigering daarom beantwoord met een weigering om naar Brussel af te reizen.
In de tweede plaats vragen wij het kabinet in de motie om iets te doen. Als u goed geluisterd had, wist u dat. Wij vragen namelijk aan het kabinet om de uitspraak van de Kamer over te brengen aan de NAVO en de secretaris-generaal. Als hem dat onberoerd laat en hij zich hierdoor niet uitgedaagd voelt om openheid van zaken te geven en de Kamer eerlijk te vertellen wat er is gebeurd, vind ik dat echt schandalig.
De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. De heer Van Dam en ik hebben zojuist in een interruptiedebat samen de wens uitgesproken om een van de grondslagen van deze discussie alsnog boven water te krijgen, namelijk de brief over de datum van 2008. Hiervoor hebben wij in het verleden samen al eens gepleit. Wij willen deze brief boven water krijgen, niet om te elfder ure nog andere feiten in te brengen, maar vooral om te leren van het verleden en daarover goede inschattingen te kunnen maken. Mijn fractie is hiervan altijd een warm voorstander. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het van belang is om helder inzicht te hebben in afspraken ten aanzien van de termijn en aflossing van de Nederlandse bijdrage aan ISAF in Uruzgan;
verzoekt de regering, de brief van SACEUR aan de Commandant der Strijdkrachten over de afspraken inzake Nederlandse aflossing en de verantwoordelijkheid daarvoor van de huidige Nederlandse bijdrage aan ISAF in Uruzgan aan de Kamer voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold, Marijnissen, Wilders, Halsema en Ouwehand.
Zij krijgt nr. 284(27925).
De heer Van Dam (PvdA):
Naar aanleiding van het interruptiedebat dat wij zojuist hadden, heb ik de gegevens nog eens even opgezocht. Op het moment dat dit ter sprake kwam, was ik het inderdaad met de heer Pechtold eens dat het goed zou zijn geweest als de regering deze brief aan de Kamer had overlegd. Wij zijn nu echter een stuk verder in de besluitvorming. Inmiddels heeft de Kamer aan de regering gevraagd wat er in deze brief stond. Op deze vraag heeft de Kamer antwoord gekregen. Wat de heer Pechtold zojuist stelde, heeft hij in de beantwoording van de schriftelijke vragen kunnen lezen. Het staat nota bene in vraag 1 van de schriftelijke beantwoording. Als hij aan het begin van deze beantwoording begonnen is, moet hij dit antwoord hebben gelezen. Het antwoord heeft hij dus. Mijn vraag is nu, wat de heer Pechtold impliciet wil zeggen met de motie die hij nu heeft ingediend. Destijds, toen de brief aan het kabinet werd gestuurd, had hij daarin zelf zitting. Ik neem daarom aan dat hij de inhoud van de brief kent en ga er derhalve van uit dat hij het antwoord van het kabinet niet vertrouwt. Ik ga er altijd van uit dat het kabinet de Kamer juist informeert en dus ga ik er ook van uit dat de beantwoording van de eerste schriftelijke vraag correct is en correspondeert met de inhoud van de brief. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dit anders is. De heer Pechtold dient nu echter een motie in. Hij is kennelijk niet tevreden met het antwoord. Impliceert dit, dat hij het antwoord van het kabinet op de vraag over de inhoud van de brief niet vertrouwt?
De heer Pechtold (D66):
Wat een zware woorden gebruikt de heer Van Dam, wat een zeer zware woorden. Het antwoord op de eerste schriftelijke vraag is, dat het een verantwoordelijkheid van de NAVO is om de opvolging te regelen. De heer Van Dam weet ook dat je bij antwoorden van het kabinet altijd moet lezen wat er staat, maar vooral ook moet lezen wat er niet staat. Nergens in dit antwoord staat of er in de brief van SACEUR aan de heer Berlijn ook een datum is genoemd. Dat is van cruciaal belang om te kunnen wegen. Ik kan dus helemaal niet weten of het kabinet ons volledig informeert. Daarom houd ik staande dat het van belang is om deze brief te krijgen. Ik hoop dat ik dit samen met de heer Van Dam kan doen.
Verder heeft de heer Van Dam het over mijn vorige functie. Het betrof een brief van SACEUR aan generaal Berlijn. Zulke brieven werden, zo is gebleken, door mijn oud-collega van Defensie wel gelezen. Hij citeert er namelijk uit op zijn weblog. Ik heb echter nooit kennisgenomen van deze brief, maar zou dit met terugwerkende kracht heel graag willen doen.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik constateer in de eerste plaats dat de inhoud van de brief kennelijk voor minister Pechtold, in elk geval in 2005, niet van belang was voor de besluitvorming. De brief was toen niet van belang en nu wel. Het tweede punt is mijns inziens van wezenlijker belang. Het kabinet heeft de Kamer geïnformeerd over de inhoud van de brief. U kunt aan de schriftelijke vraag nog vragen toevoegen. Ik neem aan dat u daarop antwoord krijgt. De vraag is of de heer Pechtold ervan uitgaat dat dit juist is. Of vertrouwt hij er niet op dat het kabinet ons juist informeert en wil hij daarom de inhoud van de brief weten? Het lijkt mij voldoende als het kabinet de Kamer informeert over de inhoud van de brief, want dan weten wij wat erin staat. Dan weten wij wat er is afgesproken. Dan kunnen wij daarvan uitgaan.
De heer Pechtold (D66):
Tot op de dag dat ik de informatie las op het weblog van de heer Kamp ben ik nooit bekend geweest met die brief. Er worden heel veel brieven aan collega-bewindslieden gestuurd waar een andere collega-minister nooit kennis van neemt. Doordat oud-collega Kamp de informatie op zijn weblog meldde, en de heer Van Dam en ik heel graag meer wilden weten om ons een oordeel te kunnen vormen, hebben wij de minister-president daar vaak over bevraagd. Deze meldde dat de brief er wel was, maar dat wij die niet kregen. Mede dankzij ons aanhouden is vervolgens een deel van de inhoud van de brief openbaar geworden. De heer Van Dam vraagt nu als lid van de coalitie aan mij of ik vertrouwen heb in het antwoord van het kabinet. In principe heb ik dat, maar niet als ik het gevoel heb dat een belangrijk deel van de informatie niet naar buiten komt, het deel dat betrekking heeft op de afspraak tot een bepaalde datum, of er was gewisseld dat wij zouden worden opgevolgd en dat dit de verantwoordelijkheid van de NAVO als totaal was. Ik heb het vooral over de vraag of bekend was dat wij twee jaar zouden blijven, zoals de heer Kamp op zijn weblog stelde. Misschien staat dat in de brief, maar dat kan ik niet controleren. Ik vind wel dat de heer Van Dam dit heel stevig in mijn richting aanzet. Hij zei zojuist dat hij misschien met een motie zou komen om hetzelfde te bewerkstelligen als ik wil. Ik ga ervan uit dat hij mijn motie morgen bij de stemmingen gaat steunen.
De heer Van Dam (PvdA):
Daarom vraag ik de heer Pechtold om een verheldering van wat hij precies bedoelt met zijn motie. Mijn fractie moet een afweging kunnen maken over de ingediende moties. Als ik de heer Pechtold goed beluister, stelt hij dat het kabinet op één punt onduidelijk is. Dan moet de heer Pechtold het kabinet om die duidelijkheid vragen. Dan moet hij vragen of er in de brief sprake was van een datum. Als het kabinet daarop antwoordt, vraag ik mij af wat de betekenis van deze motie is.
De heer Pechtold (D66):
Ik kan een zoveelste poging doen, maar ik voel inmiddels een beetje met de heer Marijnissen mee. Wij worden hier verhoord over onze intenties met moties, maar het lijkt mij meer dan duidelijk. Gisteren kregen wij als uit een hoge hoed een brief van de heer De Hoop Scheffer. Hij kon geen kaartje naar Den Haag kopen. Hij wilde iedereen naar Brussel laten komen, terwijl wij hier veertien dagen de tijd hadden om hem te ontvangen. Die brief komt vervolgens een paar uur voor onze vergadering. De brief wordt met veel aplomb neergelegd, in die zin dat er een stevige afspraak over twee jaar is gemaakt. Alle partijen die geneigd waren om voor te stemmen, konden die kapstok met twee handen beetpakken.
Ik vraag nu om een brief waar ik pas deze zomer van heb gehoord. Daarin staat eenzelfde set aan afspraken als waarover wij gisteren helderheid hebben gekregen door middel van de brief. Er wordt daarin gesproken over "dear minister" en "beste Maxime". Zo'n persoonlijke brief wordt zo gekopieerd. Ik vraag mij dan af waarom de brief van anderhalf jaar geleden niet naar buiten kan worden gebracht. Ik vraag dat met de heer Van Dam. Er wordt nu gesuggereerd dat ik verkeerde intenties heb, maar ik kan het niet controleren. Ik vertrouw het kabinet uiteraard. Zo is de oppositie, totdat het tegendeel wordt bewezen. Als ik merk dat een deel niet is ingevuld, vind ik het van groot belang dat dit boven water komt.
De heer Van der Staaij (SGP):
De heer Pechtold maakt een heel nummer van de brief, maar ik heb daar moeite mee. Klopt het dat die brief destijds bij het eerste debat voor de fractie van de heer Pechtold totaal niet relevant was?
De heer Pechtold (D66):
Welk eerste debat?
De heer Van der Staaij (SGP):
Het eerste debat over Uruzgan, toen het bij D66 zo'n puinhoop was met betrekking tot wat men aan moest met de missie. Toen had de heer Pechtold heel andere dingen aan zijn hoofd. Toen was het niet relevant voor zijn meningsvorming en nu ook niet. Waarom beperkt de heer Pechtold zich dan niet tot de hoofdvragen? Hij maakt dit debat belachelijk met zijn gezeur over de brief.
De heer Pechtold (D66):
De SGP heeft deze en de vorige keer de missie trouw gesteund. Ik stelde zojuist dat de brief toen niet bekend was. Dat kwam deze zomer boven water en dat sloeg in als een bom. Vanaf dat moment, mijnheer Van der Staaij, heb ik hier gevraagd om de brief, zijn er schriftelijke vragen over ingediend en ben ik geïnteresseerd. Ik geef zojuist aan dat ik graag kennis neem van een brief die gisteren om vijf voor twaalf is ingediend. Ik stel mijn vraag vanavond om te weten, om te leren.
Voorzitter. Ik hoor de hele tijd geluiden uit vak K. Men roept iets als "politieke spelletjes". Het was de heer Van Dam die dit punt aanraakte. Ik heb hem daarop geïnterrumpeerd, waarna hij zei dat hij het daarover altijd met mij eens is geweest. Daar is dit hele politieke spel, heren ministers...
De voorzitter:
Er wordt niet rechtstreeks gesproken.
De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. Ik zou graag willen dat het kabinet een microfoon krijgt, want de minister voor Ontwikkelingssamenwerking wil mij wat toevoegen...
De voorzitter:
Geen sprake van! Mijnheer Pechtold gaat over veel, maar niet over de interrupties.
De heer Pechtold (D66):
Ik vind het uiterst vervelend dat er in een debat dat ik al de hele avond serieus neem, nu kreten uit vak K opklinken.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik concludeer dat de precieze inhoud van de brief voor de heer Pechtold, voor de fractie van D66, niets uitmaakt voor het standpunt over deze of de vorige missie. De fractie van D66 was tegen en is nog steeds tegen.
De heer Pechtold (D66):
In de brief zou kunnen staan dat er een beperking was tot twee jaar. Mijn fractie heeft tegen de vorige missie gestemd. Mijn fractie zal ook vandaag tegenstemmen. Een deel van de brief zou een extra argument kunnen betekenen voor de volledige argumentatie. Daarnaast is het belangrijk voor de geschiedschrijving omdat er zoveel over gesproken is.
De heer Van Baalen (VVD):
Het is de heer Pechtold bekend dat als een brief de NAVO-classificatie confidentieel draagt, het niet mogelijk is zo'n brief te openbaren. De kabinetten-Balkenende II en III zijn ervan uitgegaan dat er voor opvolging wordt gezorgd, niet zijnde Nederland. Het huidige kabinet huldigt de interpretatie dat de zinsnede dat de NAVO zorg draagt voor de opvolging ook kan betekenen dat Nederland daarvoor in aanmerking komt of zich aanbiedt. Dat is duidelijk geworden. De VVD heeft het betreurd, want wij vinden dat aflossing betekent dat een ander het overneemt. Wij hebben ingestemd met de huidige situatie, want gedane zaken nemen geen keer. Als de heer Pechtold een confidentieel stuk van de NAVO openbaar kan maken, kan hij heel veel. Ik denk dat het hem niet lukt. Hij zoekt niet alleen spijkers op laag water, maar ook dingen die niet kunnen.
De heer Pechtold (D66):
De zoektocht naar de inhoud van de brief begon toen oud-minister Kamp op zijn weblog melding maakte van deze brief.
De voorzitter:
Ik vind het allemaal buitengewoon interessant, maar het is een herhaling van zetten. Volgens mij is alles over dit punt gezegd.
De heer Pechtold (D66):
Dat had u moeten zeggen bij de vragensteller en niet bij degene die al zes keer hetzelfde antwoord moet geven.
De voorzitter:
Ik vind het treurig en ik bespaar u die moeite.
Mevrouw Van Gennip (CDA):
De heer Marijnissen heeft zojuist twee moties ingediend die bij dit debat horen. De motie van de heer Pechtold past er niet zo bij. Hij wil antwoord op een vraag waarop het kabinet al geantwoord heeft. Hij vraagt om openbaarmaking van een brief, terwijl zijn mening over het wel of niet steunen van de missie...
De voorzitter:
Ik wil niet flauw zijn, maar u begint ook weer over hetzelfde punt.
Mevrouw Van Gennip (CDA):
Gaan wij hier debatteren over de hoofdvraag, ja of nee?
De voorzitter:
Daar probeer ik nu juist aan toe te komen.
De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. Op het gevaar af dat u vindt dat ik in herhaling verval: nee, het is van groot belang. Ik plaats het in de traditie van het willen leren van missies. Ik heb zojuist aangegeven dat het antwoord op deze motie, namelijk het openbaar maken van dat deel van een datum dat eventueel nog in de brief kan staan, voor mij optelt bij argumentatie waarvan ik zojuist in derde termijn heb aangegeven dat die al rond was.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter. De motie die ik zal indienen, is niet bedoeld voor de geschiedschrijving. Ik dien haar in naar aanleiding van een opmerking die de minister van Buitenlandse Zaken gisteren maakte, namelijk dat militairen geen burgerslachtoffers hoeven te tellen en hij daar ook geen voorstander van is.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering tot op heden niet kan aangeven hoeveel burgerslachtoffers er vallen ten gevolge van de NAVO-offensieven in Zuid-Afghanistan waaraan Nederlandse militairen deelnemen;
constaterende dat de offensieven tot gevolg hebben dat familie-inkomens van gedode burgers wegvallen, dat burgers die gewond raken voor hoge medische kosten komen te staan, dat de vernieling van woningen en bedrijfsruimten hen voor grote kosten stelt en dat schade aan gewassen en landerijen ook inkomstenverlies met zich meebrengt;
constaterende dat compensatie tot op heden onvoldoende is;
verzoekt de regering, zorgvuldig vast te stellen hoeveel burgerslachtoffers er vallen bij militaire acties van Nederlandse soldaten en burgerslachtoffers beter en sneller te compenseren voor medische kosten, materiële schade en gederfde inkomens,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, Marijnissen, Pechtold en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 285(27925).
Mevrouw Van Gennip (CDA):
Ik hoop dat ik het allemaal goed heb gehoord, want was een lange motie. In de discussie gisteren ging het over de burgerslachtoffers en het tellen ervan met gevaar voor eigen leven van militairen. Dat vind ik een relevant verschil in de discussie hier. Op deze manier doet u alsof burgerslachtoffers er in het geheel niet toe doen. Dat ben ik faliekant met u oneens. De discussie ging over tellen met gevaar voor eigen leven van militairen. Vindt u dat zij met gevaar voor eigen leven burgerslachtoffers moeten tellen?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik heb overigens helemaal niet gezegd dat anderen burgerslachtoffers onbelangrijk zouden vinden. Het lijkt mij juist dat hierin voor- en tegenstanders een gemeenschappelijk doel hebben, namelijk om het aantal burgerslachtoffers tot een minimum te beperken.
Verder vind ik dat Nederland, het westen hierin een standaard moet stellen. Ik vind zelfs dat je er risico's bij moet nemen. Het is van groot belang dat je tegenover degenen tegen wie je vecht en die geen onderscheid maken en voor wie burgers niet heilig zijn, te allen tijde moet laten zien hoe belangrijk het is om burgers te beschermen. Daarbij hoort ook dat je precies op de hoogte bent van het aantal burgerslachtoffers.
Ten slotte zou ik nog het volgende willen opmerken. Ongeacht de meningsverschillen, wens ik het kabinet vanzelfsprekend alle kracht en wijsheid toe bij de verantwoordelijkheid die het draagt. Vooral wens ik de militairen sterkte toe bij het uitoefenen van hun moeilijk taak.
Minister Verhagen:
Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de reactie in vierde termijn. Nadat wij in twee termijnen gisteren uitvoerig gedebatteerd hebben en argumenten gewisseld hebben over het kabinetsbesluit over de uitzending van Nederlandse militairen, en nadat wij vandaag de afwegingen van de fracties in derde termijn tot ons hebben kunnen nemen, hecht ik eraan te benadrukken dat het kabinet de stellingname van alle fracties uiteraard respecteert. Ik heb in mijn reactie op die derde termijn gesteld dat wij verheugd zijn dat een brede meerderheid in de Tweede Kamer steunt geeft aan ons besluit om Nederlandse militairen uit te zenden. Ik vond het jammer dat de discussie in vierde termijn zich concentreerde op een briefwisseling waarvan wij gisteren en in de schriftelijke antwoorden uitvoerig hebben aangegeven hoe het kabinet er tegenover staat. Ik beperk mij derhalve tot twee feitelijke opmerkingen naar aanleiding van hetgeen in vierde termijn is gewisseld en zal mij er voor het overige op richten de ingediende moties te voorzien van een oordeel van de regering.
De brief die gisteren door mij aan de Kamer is verstrekt over het kennisnemen van de secretaris-generaal van de NAVO inzake de opvatting en het besluit van de regering, kwam niet uit een hoge hoed, niet te elfder ure, niet vijf voor twaalf, niet plotsklaps, maar op basis van een nadrukkelijk geformuleerd verzoek van de Tweede Kamer, waaraan dit kabinet gehoor heeft willen geven, juist om geen onduidelijkheid te laten bestaan over de stellingname van het kabinet versus de NAVO en om geen onduidelijkheid te laten bestaan over de appreciatie door de NAVO, omdat daar zeer nadrukkelijk om was gevraagd door een van de fracties.
Feitelijk onjuist is de opmerking van mevrouw Halsema dat ik gisteren in het debat gezegd zou hebben dat het leger geen burgerslachtoffers hoefde te tellen. De minister van Defensie sprak over burgerslachtoffers. Ik sprak over slachtoffers van de zijde van de taliban die ik niet ga tellen. De vraag van mevrouw Peters was gericht op beide elementen.
Dan kom ik op de moties. De heer Marijnissen heeft een motie ingediend om de deelname aan taskforce Uruzgan per 1 augustus 2008 te beëindigen. Het zal niet verbazen dat de aanneming hiervan wordt ontraden. Dan is er de motie van de heer Marijnissen en anderen waarin teleurstelling wordt uitgesproken over de opstelling van de NAVO. Gezien hetgeen wij gisteren hebben gewisseld over de zelfstandige besluitvorming van het Nederlandse kabinet en over de informatie over de opstelling en de inspanningen van de NAVO, wordt de aanneming van deze motie ook ontraden.
Dan kom ik op de motie van de heer Pechtold over de briefwisseling. De aanneming hiervan wordt door het kabinet ontraden. De motie van mevrouw Halsema en anderen over burgerslachtoffers is overbodig, voor zover zij compensatie betreft, en derhalve ontraad ik de aanneming van deze motie eveneens.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
U zegt dat de motie overbodig is. Door ons wordt niet bestreden dat er sprake is van enige compensatie, maar ons bereiken heel veel berichten dat het te weinig en te laat is en dat het niet in verhouding staat tot de geleden schade.
Minister Verhagen:
Wij hebben meerdere malen met de Kamer van gedachten gewisseld over het voorkomen van burgerslachtoffers. Wij hebben in de informatie die wij aan de Kamer hebben verstrekt, helder aangegeven op welke wijze er in samenspraak met de Afghaanse regering wordt gekeken naar de compensatie. Derhalve blijf ik bij de stelling dat deze motie overbodig is en dat de aanneming ervan door de regering wordt ontraden.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemming over de moties vindt donderdag plaats bij de eindstemmingen.
Sluiting 23.42 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-2953-2979.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.