34 550 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2017

Nr. 8 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 november 2016

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 12 oktober 2016 voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Bij brief van 28 oktober 2016 zijn ze door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

1

Kunt u een overzicht geven van de afdrachten aan multilaterale organisaties en VN-instellingen van de afgelopen drie jaar, uitgesplitst naar verplichte en vrijwillige bijdragen en inclusief de meest recente cijfers?

Antwoord:

2

In hoeveel landen besteedt Nederland momenteel middelen voor officiële ontwikkelingshulp (ODA)? Wordt er in 2017 meer of minder geld uitgegeven in exit-landen ten opzichte van 2016?

Antwoord:

In 2016 is tot nu toe in 72 landen officiële ontwikkelingshulp verstrekt. Van die bestedingen heeft 95 procent plaatsgevonden in de landen waar wij een relatie mee hebben (partnerland, handelsrelatie of exit) of zijn de bestedingen gerelateerd aan de crisis in Syrië.

De (geplande) uitgaven in exit-landen via de aan ambassades gedelegeerde landenbudgetten dalen van EUR 7,334 miljoen in 2016 naar EUR 2,178 miljoen in 2017.

3

Wat is de BBP-raming voor de jaren 2017 t/m 2021 en daarna? En welk percentage BBP voor ODA staat in die jaren geraamd?

Antwoord:

Official Development Assistance (ODA) is gekoppeld aan het Bruto Nationaal Inkomen (BNI). Het BNI (voorheen bruto nationaal product of bnp) is gelijk aan het Bruto Binnenlands Product (BBP) vermeerderd met het saldo van de uit het buitenland ontvangen primaire inkomens. De meerjarencijfers kijken altijd vijf jaar vooruit. Daarom zijn er nog geen cijfers beschikbaar voor de periode vanaf 2022.

 

2017

2018

2019

2020

2021

Raming BNI (in miljarden euro)

706,7

725,3

746,0

769,1

795,4

Netto ODA in percentage van het BNI

0,56

0,49

0,46

0,44

0,46

4

Kunt u aangeven hoe u uw toezegging om 25% van de ODA-middelen via het maatschappelijke kanaal in te zetten, denkt te behalen in 2016?

Antwoord:

Naar verwachting zal in 2016 22 procent van het totale budget worden besteed via maatschappelijke organisaties. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in de brieven van 20 september 2016 (Kamerstuk 33 625 nr. 225) en 7 juli 2016 (Kamerstuk 31 933 nr. 21). Het aandeel van de toerekeningen in het ODA-budget is relatief hoog. Dit is onder andere het gevolg van de forse stijging van de toerekening voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen. Dit heeft een neerwaarts effect op de percentages voor de financieringskanalen, omdat volgens de bestaande systematiek deze percentages voor de financieringskanalen berekend worden over het totale ODA-budget (inclusief toerekeningen). Het kabinet stuurt bij de keuze niet op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen, maar streeft wel naar maximale betrokkenheid van maatschappelijke organisaties.

5

Kunt u aangeven wat de Nederlandse positie is ten aanzien van de lopende discussie over total official support for sustainable development (TOSSD)? Kunt u aangeven hoe TOSSD zich gaat verhouden tot de huidige ODA-norm?

Antwoord:

In opdracht van de Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) werkt het DAC-secretariaat aan het concept Total Official Support For Sustainable Development (TOSSD), dat inzicht moet geven in internationale financieringsstromen voor duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden. Binnen de OESO/DAC bestaat nog geen overeenstemming over de vraag welke stromen onder dit concept zouden moeten vallen.

Het kabinet is van mening dat het TOSSD-concept inzicht moet bieden in de met publieke inzet op gang gebrachte internationale stroom van publieke en private middelen die buiten ODA vallen, waaronder bijdragen van multilaterale organisaties en van overheden die geen lid zijn van OESO/DAC. TOSSD is geen vervanging van ODA.

6

Op welke wijze zijn de aanbevelingen van de Inspectie Beleidsdoorlichting en Ontwikkeling (IBO) verwerkt in het programma en de werkwijze van het Initiatief Duurzame Handel (IDH)? Welke veranderingen daarin zijn nog aanstaande?

Antwoord:

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) concludeerde dat de werkwijze van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), waarbij gecertificeerde duurzame productie wordt gestimuleerd, in de beginfase weliswaar een positieve uitwerking heeft, maar dat voor de beoogde markttransformatie meer nodig is. De voornaamste aanbevelingen waren het versterken van impact op het gebied van armoedebestrijding en milieubehoud door verdieping en focus aan te brengen met meer aandacht voor samenwerking en synergie met andere organisaties. Het kabinet deelde deze conclusies van de IOB (Kamerstuk 33 625, nr. 133) en heeft opvolging van de aanbevelingen als voorwaarde gesteld voor de nieuwe financiering aan IDH voor de periode 2016–2020. In het nieuwe programma heeft IDH een verdieping in de impactdoelstellingen aangebracht waarbij de nadruk ligt op het betrekken van kleinschalige boeren, een leefbaar loon, verbeterde arbeidsomstandigheden en het tegengaan van ontbossing en pesticidegebruik. Verder heeft IDH keuzes gemaakt ten aanzien van het aantal handelsketens waarin het actief is en werkt het nauw samen met andere relevante spelers, zoals NGO’s (lokaal en internationaal), lokale overheden en de private sector. IDH richt zich nu op een beperkter aantal sectoren met een grotere impact. De programma’s op het gebied van groente, fruit en andere voedingsmiddelen zijn nu samengevoegd en de programma’s op elektronica en natuursteen zijn uitgefaseerd. IDH eindigt dit jaar zijn betrokkenheid in de verduurzaming van de tinsector.

7

U heeft toegezegd de zorgen over het gebruik van landbouwgif en octrooien bij de Round Table Responsible Soy (RTRS) aan te kaarten bij de Round Table Sustainable Palm Oil (RSPO) (Handelingen II 2015/16, nr. 4, item 33, blz. 6), heeft u dit al gedaan en zo ja met welk resultaat? Zo nee, wanneer en op welke wijze gaat u dat doen?

Antwoord:

Conform de toezegging sprak ik op 12 november 2015 met de president van de Round Table on Responsible Soy (RTRS), dhr. Olaf Brugman. Tijdens dit overleg is gesproken over de mogelijkheden om het gebruik van bestrijdingsmiddelen in soja terug te dringen. De RTRS stelt in vergelijking met conventionele sojateelt strenge eisen aan verminderd en beter gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Voorbeelden hiervan zijn goed gedocumenteerd gebruik, gewasrotatie om resistentie tegen te gaan, het bevorderen van biologische gewasbescherming en toezien op grote spray-vrije zones in de buurt van oppervlaktewater. RTRS-certificering zorgt op deze manier voor een vermindering in het gebruik van landbouwgif.

8

Welke concrete resultaten heeft de inzet van Nederland op «climate smart agriculture» opgeleverd?

Antwoord:

Het kabinet richt zijn investeringen in klimaatslimme landbouw op het duurzaam verhogen van de productiviteit en weerbaarheid van met name kleinschalig producerende boer(inn)en. Hierdoor kan deze kwetsbare groep de gevolgen van klimaatverandering beter opvangen. Concreet werden in 2015 op 600.000 hectare kleinschalige landbouwgrond water, mest en bestrijdingsmiddelen efficiënter gebruikt. Op 400.000 hectare land werden maatregelen genomen om (klimaat)schokken beter te weerstaan, zoals aanleg van barrières om water vast te houden en erosie te voorkomen. Van circa 100.000 hectare landbouwgrond werd ook het omringende stroomgebied beter beheerd, bijvoorbeeld door bossen in stand te houden en daarmee de waterhuishouding te beschermen.

Voorbeelden van deze benadering van adaptatie in de kleinschalige landbouw zijn onder meer te vinden in het klimaatprogramma van het International Fund for Agricultural Development (IFAD), het klimaatprogramma van de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR) en het Geodata for Agriculture and Water programma, alle ondersteund door Nederland. Voorbeelden uit deze programma’s zijn:

  • boeren in Nicaragua en Honduras hebben warmte- en schimmelgevoelige koffiestruiken kunnen vervangen door variëteiten die daar beter tegen bestand zijn;

  • veehouders in droge gebieden in Mali worden voorzien van satellietinformatie over beschikbaarheid van goede weidegrond en water;

  • op proefboerderijen in Kenia wordt onderzoek gedaan naar nieuwe oplossingen voor de lokale landbouw die met meer droogte en hitte te maken krijgt;

  • miljoenen boeren in Ethiopië zijn verzekerd tegen de risico’s van onverwachte droogte.

Daarnaast stimuleert het kabinet duurzame, klimaatslimme investeringen in alle schakels van de voedselketen, samen met de private sector, onderzoeksinstituten, maatschappelijke organisaties en overheden. Zo wordt in Algerije gewerkt aan klimaatslimme oplossingen voor de verduurzaming van de aardappelketen door het opzetten van een pilot met alle betrokken partijen en in Marokko aan de introductie van klimaatslimme technieken in de bedekte tuinbouw.

Internationaal is het kabinet een van de voortrekkers geweest van de Global Alliance for Climate Smart Agriculture. Deze alliantie van overheden, bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties speelt inmiddels een stimulerende en coördinerende rol in de wereldwijde verspreiding van klimaatslimme landbouw.

9

Welke definitie van «climate smart agriculture» wordt er nu gehanteerd, en aan welke criteria moeten projecten voldoen om in aanmerking te komen voor deze benaming? Hoe wilt u voorkomen dat het gebruik van deze benaming niets meer is dan greenwash van bestaande praktijken?

Antwoord:

Het kabinet onderschrijft de definitie van de internationale Food and Agriculture Organization (FAO) van klimaatslimme landbouw: een benadering die zich richt op transformatie en heroriëntatie van landbouwsystemen om ontwikkeling en voedselzekerheid te ondersteunen in een veranderend klimaat.

Criteria zijn duurzame verhoging van productiviteit en inkomens, aanpassing aan en weerbaarheid tegen effecten van klimaatverandering en, waar mogelijk, terugdringen van emissies van broeikasgassen. Alleen landbouwpraktijken, zowel bestaande als nieuwe, die aan deze criteria voldoen, beschouwt het kabinet als climate smart agriculture. Het hanteren van deze criteria draagt het kabinet ook internationaal uit, zoals in de Global Alliance for Climate Smart Agriculture zodat eventuele greenwash (het groener of maatschappelijk verantwoorder voordoen van een bedrijf of organisatie dan dat deze daadwerkelijk is) van praktijken die hier niet aan voldoen, zichtbaar en controleerbaar wordt.

10

Wanneer en op welke wijze wordt de aangenomen motie-Thieme (Kamerstuk 33 625, nr. 195) over een heldere definitie van climate-smart agriculture uitgevoerd?

Antwoord:

Deze definitie is opgenomen in de Kamerbrief resultaten Voedselzekerheid die uw Kamer op 19 oktober 2016 heeft ontvangen (Kamerstuk 33 625 nr. 233).

11

Wanneer komt de IBO-beleidsevaluatie over exportkredietverzekeringen naar de Kamer?

Antwoord:

De Beleidsdoorlichting exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen 2008–2015 (Kamerstuk 31 935 nr. 32) is vrijdag 14 oktober 2016 naar uw Kamer gestuurd.

12

Welke klimaatinvesteringen worden gedaan in het Groene Klimaat Fonds?

Antwoord:

Het Groene Klimaatfonds is een belangrijk mondiaal kanaal voor klimaatfinanciering. Uit het fonds worden klimaatinvesteringen gedaan in ontwikkelingslanden, gericht op zowel aanpassing aan klimaatverandering (adaptatie) als op het terugbrengen van CO2-concentraties in de atmosfeer (mitigatie). Sinds vorig jaar is het fonds operationeel. Nederland heeft EUR 100 miljoen toegezegd aan het Groene Klimaatfonds. Dit bedrag zal tussen 2015 en 2023 worden overgemaakt. In totaal is door een groot aantal donoren ruim USD 10 miljard toegezegd.

De tot medio oktober 2016 goedgekeurde projecten hebben een totale financiële waarde van ongeveer USD 1,2 miljard. Voorbeelden van projecten zijn: een project dat stedelijk overstromingsbeheer in Senegal verbetert, een project voor de ontwikkeling van duurzame energie in het oostelijk deel van het Caribisch gebied, een project voor zonne-energie in Chili en een project dat het landschapsbeheer in Madagaskar beoogt te verbeteren om zo de opname van CO2 te vergroten.

13

Hoever zakt Nederland onder de ODA-norm? Hoever zakt Nederland onder de ODA-norm als we de opvang van vluchtelingen in Nederland niet meetellen met de ODA-gelden? Hoever zakt Nederland onder de ODA-norm als klimaatfinanciering niet wordt meegeteld met de ODA-gelden, maar deze zoals oorspronkelijk ook beloofd was, additioneel zijn?

Antwoord:

De toerekening aan eerstejaars asielopvang en klimaatfinanciering is onderdeel van Official Development Assistance (ODA), in lijn met de OESO/DAC criteria. Het ODA percentage inclusief de kosten voor publieke klimaatfinanciering en asiel en migratie is 0,56 procent in 2017. De omvang van de toerekening voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen bedraagt ruim EUR 899 miljoen in 2017. Nederland streeft ernaar om in 2017 programma’s ter waarde van EUR 360 miljoen aan publieke klimaatrelevante uitgaven voor ontwikkelingslanden te realiseren en EUR 300 miljoen aan private klimaatuitgaven te mobiliseren. Een deel van de reguliere uitgaven voor handel en investeringen, voedselzekerheid, water en sociale vooruitgang uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt hierbij toegerekend aan de publieke klimaatuitgaven. Een voorbeeld hiervan is Nederlandse steun aan een waterfaciliteit in Kenia naar model van de Nederlandse waterbank. Dit is een financieringsinstrument voor waterprojecten dat binnen klimaatfinanciering internationaal is aangemerkt als een van de meest innovatieve manieren om private financiering aan te trekken.

14

Hoeveel van de ODA-gelden worden nu besteed aan de opvang van asielzoekers in eigen land?

Antwoord:

De huidige raming van de kosten voor de eerstejaars opvang van asielzoekers 2016 is EUR 713 miljoen op een totaal aan ODA-gelden van EUR 4,9 miljard en voor 2017 EUR 899 miljoen op een totaal aan ODA-gelden van EUR 4 miljard. Zie HGIS-nota 2017, bijlage 2A, de HGIS horizontaal: meerjarencijfers per begrotingsartikel.

15

Kan een overzicht worden gegeven van welke bedrijven een beroep op het Dutch Good Growth Fund (DGGF) hebben gedaan en van de resultaten die dit heeft opgeleverd?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) heeft op dit moment 58 transacties gefinancierd of aangekondigd. Het gaat om veertig Nederlandse ondernemers en achttien intermediaire fondsen die in het lokale midden- en kleinbedrijf (MKB) investeren. Van de bedrijven die een financiering, garantie of verzekering hebben gekregen staat de bedrijfsnaam en een omschrijving van het project op de website van het DGGF (www.dggf.nl).

Bij het onderdeel «Investeren Nederlands MKB» gaat het vooral om investeringen in de agrarische sector (kwekerijen, verwerking producten), activiteiten op het terrein van financial inclusion en productie van goederen (trailers, medische apparatuur, parfums et cetera.). Bij het onderdeel «Exporteren Nederlands MKB» gaat het vooral om kapitaalgoederen (bijvoorbeeld voedselverwerkende machines, medische apparatuur, apparatuur voor de verwerking van zonnecellen, elektrisch gereedschap, ambulances).

De ontwikkelingsrelevante investeringen die hieruit voortvloeien, helpen circa 14.000 mensen aan een nieuwe baan met goede arbeidsomstandigheden in 42 lage- en middeninkomenslanden en diverse sectoren. Van alle financieringen wordt bijna een derde aan vrouwelijke ondernemers verstrekt en circa veertig procent van alle gecreëerde banen betreft vrouwelijke werknemers. Elke euro aan DGGF-financiering wordt aangevuld met ongeveer EUR 3,50 vanuit andere financiers/investeerders. De cijfers zijn gebaseerd op gegevens aangeleverd door ondernemers en intermediaire fondsen bij de uitvoerders van het DGGF.

16

Hoeveel van de middelen uit het Dutch Good Growth Fund (DGGF) zijn nog niet gecommitteerd voor 2017?

Antwoord:

Het totale budget voor het Dutch Good Growth Fund (DGGF) van EUR 700 miljoen – met inbegrip van de middelen voor 2017 – is geheel gecommitteerd.

17

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Vrijhandelsakkoord met Japan en op welke wijze en tijdstippen wordt in de onderhandelingen daarover aandacht besteed aan de walvisjacht en de dolfijnslachtingen van Japan?

Antwoord:

Sinds maart 2013 onderhandelen de Europese Unie (EU) en Japan over een handelsverdrag. In de week van 26 september 2016 vond in Brussel de zeventiende onderhandelingsronde plaats. En marge van de bijeenkomst van de G7 in Ise-Shima, Japan op 26 en 27 mei 2016 spraken de regeringsleiders van Japan, Duitsland, Italië, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de EU de ambitie uit voor het eind van 2016 een akkoord op hoofdlijnen te hebben. Ondanks grote voortgang tijdens de zeventiende onderhandelingsronde lijkt deze ambitie niet haalbaar, gezien het grote aantal nog openstaande punten tussen de EU en Japan.

Over een aantal voor Nederland belangrijke onderwerpen is overeenstemming bereikt. In het kader van de onderhandelingen heeft Japan in 2014 de markt voor Nederlands kalfsvlees geopend. Ook wordt het eenvoudiger om in Nederland geproduceerde diervoeding in Japan op de markt te brengen, vanwege gezamenlijke afspraken over voeding- en diervoedingsadditieven. Tevens is de procedure voor toelating van medische apparatuur vereenvoudigd. Op andere onderwerpen, zoals aanbestedingen en markttoegang voor de maritieme sector en financiële dienstverleners, is tot op heden minimale voortgang bereikt.

Japan staat tot nu toe afwijzend tegenover een ambitieus hoofdstuk over duurzaamheid en dierenwelzijn. Dit vormt voor Nederland een belangrijk aanknopingspunt om de discussie met Japan over de vangst van walvissen en dolfijnen te kunnen voeren. Nederland heeft hier meerdere malen bij de Europese Commissie op aangedrongen. De onderhandelaars namens de Europese Commissie hebben de Europese zorgen over het gebrek aan bereidheid van Japan om een ambitieus hoofdstuk over duurzame ontwikkeling in het handelsakkoord op te nemen bij Japan onder de aandacht gebracht. Hierbij is benadrukt dat een handelsakkoord zonder een hoogwaardig duurzaamheidshoofdstuk niet op instemming van het Europese Parlement en de lidstaten zal kunnen rekenen. Het kabinet steunt deze inzet van de Europese Commissie.

18

Op welke wijze is het afgelopen jaar de aangenomen motie (Kamerstuk 21 501-08, nr. 481) over het aangaan van bilaterale gesprekken met Canada over de negatieve ecologische en sociale gevolgen van de winning en het gebruik van teerzandolie uitgevoerd, en op welke wijze gaat u daar komend jaar mee aan de slag?

Antwoord:

Onderlinge contacten hebben niet geleid tot een wezenlijk andere benadering van teerzand olie in Canada. Daarom hoopt het kabinet dat het handelsakkoord met Canada (het Comprehensive Economic and Trade Agreement, CETA) op korte termijn voorlopig in werking kan treden. Onder CETA kan de winning en het gebruik van teerzandolie opgebracht worden onder de hoofdstukken over handel en duurzaamheid (hoofdstuk 22) en handel en milieu (hoofdstuk 23). Nederland zal tijdens geschikte bilaterale contacten en in EU-verband de winning en het gebruik van teerzandolie blijven opbrengen.

19

Hoeveel budget is er gereserveerd voor klimaatmitigatie en adaptatie?

Antwoord:

Het kabinet investeert zowel in mitigatie als in adaptatie. Om de opwarming van de aarde te beperken dienen de mondiale emissies zo snel mogelijk omgebogen te worden naar een daling (mitigatie). Daarnaast is het van belang te investeren in de klimaatweerbaarheid en de vermindering van kwetsbaarheid voor de gevolgen van klimaatverandering (adaptatie). Het kabinet streeft naar maximale synergie tussen klimaat en ontwikkeling. Er is dus geen aparte begrotingspost voor klimaatadaptatie en klimaatmitigatie. Klimaatuitgaven vormen een integraal onderdeel van andere budgetten. Daarbij gaat het om het budget voor duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, tegengaan van klimaatverandering en vergrote weerbaarheid van de bevolking tegen onafwendbare klimaatveranderingen. Daarnaast worden klimaatuitgaven gerealiseerd via andere thematische budgetten, zoals voor water, voedselzekerheid en private sectorontwikkeling. Nederland draagt via het multilaterale kanaal en via de strategische partnerschappen met het maatschappelijk middenveld bij aan klimaatadaptatie en klimaatmitigatie.

20

Op welke wijze wilt u landroof, waar Nederlandse bedrijven en instellingen bij betrokken zijn, voorkomen?

Antwoord:

Het kabinet zet zich actief in voor een structurele verbetering van landbeheer. Dit is volgens het kabinet de meest geëigende manier om landroof te bestrijden. De inzet van het kabinet op dit punt is beschreven in diverse Kamerbrieven (Kamerstuk 26 234, nr. 136, 16 juni 2013, Kamerstuk 26 234, nr. 156, 30 april 2014, Kamerstuk 26 234, nr. 164, 30 september 2014) en de reactie op onder meer de motie Smaling over intensivering van de inzet op landrechten (Kamerbrief resultaten Voedselzekerheid van 19 oktober 2016, Kamerstuk 33 625 nr. 233).

21

Hoeveel procent van het BNI besteedde Nederland aan ODA-gelden voor de minst ontwikkelde landen (MOL) tussen 2012 en 2017 volgens de OESO-DAC en volgens de eigen berekening en waarin zit het verschil? Kan een overzicht worden gegeven van uitgaven in 2016 en 2017 per MOL?

Antwoord:

Onderstaand overzicht geeft inzicht in de (verwachte) ODA-bestedingen in de minst ontwikkelde landen als percentage van het BNI.

In het percentage van de OESO/DAC wordt slechts rekening gehouden met onze directe bestedingen in de minst ontwikkelde landen (MOLs) en de indirecte bestedingen via de ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale organisaties. In de eigen berekening worden ook de bestedingen in de MOLs meegenomen via de geoormerkte bijdragen aan multilaterale organisaties en via regionale of wereldwijde activiteiten met maatschappelijke organisaties, partnerschappen en netwerken. De cijfers van de uitgaven in 2016 en 2017 per MOL kunnen nog niet worden gegeven. Deze cijfers komen pas in het najaar van 2017 respectievelijk 2018 beschikbaar.

 

2012

2013

2014

2015*1

2016*

2017*

MOL prestaties op basis van de OESO-DAC-berekening

0,15%

0,16%

0,13%

0.13%

0,13%

0,11%

MOL prestaties op basis van de NL berekening

0,28%

0,25%

0,25%

0.26%

0,27%

0,20%

* = prognose

           
X Noot
1

2015 is een prognose omdat nog niet de gegevens van de multilaterale instellingen over 2015 verwerkt zijn door DAC

22

Kan in een tabel worden weergegeven welke landen nog een openstaande schuld hebben bij Nederland, of die schuld ODA-schuld is dan wel commerciële schuld, en hoe groot die schuld is per land en per schuldentype? Wat is het Nederlandse beleid met betrekking tot schuldconversie?

Antwoord:

Vorderingen van Nederland die voortkomen uit de exportkredietverzekering (EKV) en uit in het verleden verstrekte ODA-leningen (NIO), in miljoenen EUR per 30 december 2015:

Debiteur

EKV

NIO

Totaal

       

Angola

 

5,7

5,7

Antigua en Barbuda

4,0

 

4,0

Argentinië

530,0

 

530,0

Brazilië

56,9

 

56,9

China

 

8,6

8,6

Cuba

48,0

39,3

87,3

Egypte

2,5

53,5

56,0

Gambia

8,0

 

8,0

Georgië

1,2

 

1,2

Indonesië

71,5

152,4

223,9

Iran

88,5

 

88,5

Irak

44,9

 

44,9

Jamaica

 

3,4

3,4

Jemen

1,2

 

1,2

Kazachstan

3,1

 

3,1

Kenia

2,3

5,6

7,9

Korea

43,5

 

43,5

Myanmar

0,5

7,2

7,7

Pakistan

8,7

76,1

84,8

Peru

 

3,5

3,5

Servië

20,0

 

20,0

Somalië

5,5

 

5,5

Soedan

361,7

 

361,7

Tadzjikistan

8,0

 

8,0

Venezuela

3,3

 

3,3

Zimbabwe

25,8

36,7

62,5

Aruba

 

25,5

25,5

       

Totaal

1.339,1

417,5

1.756,6

Het uitgangspunt van het Nederlandse schuldenbeleid is dat alleen landen met een onhoudbare schuld in aanmerking komen voor schuldkwijtschelding. Een schuldenconversie is een vorm van schuldkwijtschelding die niet noodzakelijk is om de schuldhoudbaarheid te herstellen en geeft daarom de verkeerde prikkels voor de terugbetalingsdiscipline van de debiteur. Schuldconversie is veelal geen efficiënte vorm van samenwerking door de hoge beheerlasten, die onder andere tot uiting komen in de langdurige monitoring van de lokale projecten.

23

Kunt u voorstellen doen inzake de onderbouwing van de indicatoren in de begroting, ook in die gevallen waar niet expliciet naar een onderliggend document wordt verwezen?

Antwoord:

Het kabinet maakt waar mogelijk gebruik van indicatoren die internationaal gangbaar zijn. Voor alle indicatoren in de begroting stelt het ministerie methodologische notities op als de leidraad voor de uitvoerders van de programma’s. Deze worden gepubliceerd op rijksoverheid.nl.

24

Kunt u bij tussentijdse rapportages die in de begroting moeten worden verwerkt aangeven hoeveel procent van de streefwaarde inmiddels is gerealiseerd en daarbij vermelden wat het risico is dat het streefcijfer uiteindelijk niet zal worden gehaald?

Antwoord:

In het jaarverslag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de jaarlijkse resultatenrapportage wordt na afloop van ieder jaar gerapporteerd over de realisatie van de streefwaarden. Dit gebeurt op basis van de resultaatgegevens van uitvoerders die op jaarbasis worden opgeleverd. In tussentijdse rapportages, zoals de voor- en najaarsnota, zal niet over de streefwaarden worden gerapporteerd, omdat dan nog geen gegevens beschikbaar zijn over de realisatie van de streefwaarden en het tussendoor verzamelen van informatie tot zeer hoge uitvoeringskosten zal leiden zonder dat er een evenredige toegevoegde waarde is.

25

Op welke manieren zijn kansen gecreëerd voor het Nederlandse bedrijfsleven, wat zijn de behaalde resultaten in de afgelopen jaren en op welke manier worden deze resultaten meegenomen in het huidige programma? Welke relatie is ontstaan tussen het Nederlandse bedrijfsleven en de doellanden?

Antwoord:

Het kabinet helpt Nederlandse bedrijven om internationaal te ondernemen en met innovatieve oplossingen een impuls te geven aan lokale economieën en duurzame handel. Dit doet Nederland onder meer door middel van het bedrijfsleveninstrumentarium, het wegnemen van knelpunten in het ondernemingsklimaat in lage- en middeninkomenslanden en het actief signaleren van kansen voor Nederlandse bedrijven in buitenlandse markten via economische diplomatie. Resultaten behaald in 2015 zijn aan uw Kamer gerapporteerd in de jaarlijkse resultatenrapportage (Kamerstuk 33 625, nr. 224).

Via het bedrijfsleveninstrumentarium worden Nederlandse bedrijven aangemoedigd ontwikkelingsrelevante activiteiten te ontplooien in 68 lage- en middeninkomenslanden. In 2015 hebben 465 Nederlandse bedrijven gebruik gemaakt van het bedrijfsleveninstrumentarium en/of van de fondsen voor publiek-private partnerschappen. Deze bedrijven hebben bijgedragen aan inclusieve ontwikkeling en het beëindigen van extreme armoede door met hun productieve investeringen werkgelegenheid te creëren en bij te dragen aan de productiekracht van lage- en middeninkomenslanden. Over de bereikte resultaten van het bedrijfsleveninstrumentarium is uw Kamer in mei 2016 geïnformeerd (Kamerstuk 33 625 nr. 212).

Met economische diplomatie ondersteunt het kabinet Nederlandse bedrijven, groot en klein, die mogelijkheden in het buitenland willen benutten. Nederlandse ambassades signaleren kansen en brengen die samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), het Ministerie van Buitenlandse Zaken en private partners onder de aandacht van Nederlandse bedrijven en organisaties. Als Nederlandse bedrijven geïnteresseerd zijn in deze kansen, dan ondersteunen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de ambassades deze bedrijven met informatie en advies. Daarmee wordt de marktpositie van Nederlandse bedrijven in het buitenland versterkt. Het is vervolgens aan de bedrijven om deze kansen, al dan niet met gebruik van het bedrijfsleveninstrumentarium, te realiseren.

26

Wat wordt verstaan onder de redelijke belasting van de winsten van internationaal opererende bedrijven? Kan in een overzicht per land worden aangegeven welk tarief en dergelijke wordt geheven?

Antwoord:

Onder redelijke belastingafdracht door internationaal opererende bedrijven verstaat het kabinet dat deze bedrijven winstbelasting betalen daar waar de winst feitelijk wordt gegenereerd. Op die manier leveren zij een bijdrage aan de overheidsinkomsten vergelijkbaar met binnenlandse ondernemingen. Dit betekent dat internationale bedrijven geen gebruik maken van kunstmatige constructies (waaronder zeer hoge renteaftrek en het kunstmatig verplaatsen van intellectuele eigendomsrechten) om daarmee bijvoorbeeld de winst in een ander land waar de winstbelasting een stuk lager is te doen neerdalen. Ook zouden zij geen gebruik moeten maken van tax treaty shopping om – door gebruik van een vennootschap in een derde land – onbedoeld gebruik te maken van de voordelen van het belastingverdrag tussen het bronland en het derde land. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) stelt dat een land pas voor een minimale infrastructuur kan zorgen vanaf een belasting/BNP ratio van vijftien procent, waarbij tenminste een ratio van twinting procent wenselijk is om de Global Goals te bereiken. Hoe een land belasting heft – dat wil zeggen de ratio directe-indirecte belastingen en de hoogte van de verschillende belastingen – is aan het land zelf.

De regelgeving omtrent winstbelasting is uitgebreid, complex en divers. Om een juist beeld te krijgen van de berekening daarvan kan de betrokken regelgeving van dat land worden geraadpleegd. Daarom volgen hieronder voor enkele landen hun voornaamste tarieven:

Land

Vennootschapsbelasting

BTW/Omzet belasting

Bangladesh

25–40%

15%

Ethiopië

30%

15%

Ghana

25%

15%

Indonesië

25%

10%

Kenia

30%

16%

Nigeria

30%

5%

Oeganda

30%

18%

Bron: International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD)

De Wereldbank heeft een overzicht gepubliceerd over de gemiddelde belastingdruk bij ondernemingen, te raadplegen via de volgende link: http://www.doingbusiness.org/data/exploretopics/paying-taxes.

27

Hoeveel bedrijven hebben daadwerkelijk activiteiten ontplooit in de landen van deze missies, welke sectoren, bedrijfsactiviteiten en welke landen betreft het? Zijn er al meetbare resultaten aanwezig?

28

Wat voor soort bedrijven hebben deelgenomen aan de economische missies? Kunnen de 3000 bedrijven worden gesplitst naar bedrijfstak?

Antwoord vraag 27 en 28:

In deze kabinetsperiode hebben tot nu toe 3.000 bedrijven deelgenomen aan economische missies. Van de deelnemers behoorde bijna 60 procent tot het midden- en kleinbedrijf (MKB). Van de deelnemers is 68 procent actief in de dienstensector. Wel fluctueerde de deelname van dienstverleners over de jaren: voor 2013 (in totaal 15 economische missies) was dit 82 procent, voor 2014 (17 economische missies) 57 procent en voor 2015 (21 economische missies) 66 procent. Voor 2012 zijn deze cijfers niet beschikbaar. In deze kabinetsperiode werden tot eind 2015 in totaal 55 economische missies georganiseerd. Het meest genoemde hoofddoel (70,5 procent) voor missiedeelname is exporteren.

De totale verdeling over de sectoren was:

 

2013

2014

2015

Primaire sector (landbouw, visserij, bosbouw en delfstoffenwinning)

1,2%

19,8%

13,6%

Industrie

12,9%

18,3%

16,3%

Bouw

3,8%

5,1%

6,0%

Diensten

82,1%

56,8%

64,1%

Totaal

100%

100%

100%

In de eerste helft van 2016 namen 409 bedrijven deel aan missies. Ruim 75 procent van deze deelnemers was afkomstig uit het MKB. De meeste bedrijven gingen mee met de missies naar Frankrijk (106), Duitsland (96) en Cuba (75).

29

Welke landen ondersteunt Nederland momenteel op het gebied van belastingbeleid en op welke wijze?

Antwoord:

Nederland ondersteunt de volgende landen op het gebied van belastingbeleid op hun verzoek: Ethiopië, Ghana, Indonesië, Liberia, Kenia, Malawi, Oeganda, Rwanda, Tanzania en Zambia. De steun betreft training van belastingfunctionarissen in Nederland, training op locatie in het betreffende land en technische adviesmissies naar deze landen. Nederland neemt deel in een aantal initiatieven op het gebied van belastingbeleid van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), dat in een groot aantal, voornamelijk Afrikaanse, landen actief is. Ook daar bestaat de ondersteuning uit training en adviesmissies. Verder ondersteunt Nederland het African Tax Administration Forum (ATAF), dat trainingen geeft aan Afrikaanse belastingdiensten en de OESO. Dit heeft als doel ontwikkelingslanden te betrekken bij het OESO/G20 Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) project, en hen te helpen de BEPS-uitkomsten te gebruiken om belastingontwijking / -ontduiking beter aan te kunnen pakken. Tijdens de Financing for Development conferentie in juli 2015 werd het Addis Tax Initiative gelanceerd. Donoren legden zich vast op een verdubbeling van de middelen voor technische assistentie op het gebied van belastingen, uiterlijk te realiseren in 2020. Nederland wil zijn jaarlijkse inspanningen al voor die datum verdubbelen.

30

Kunt u inzichtelijk maken wat het resultaat is van de afgesloten convenanten inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen?

Antwoord:

Het is nu nog te vroeg om resultaten te melden van afgesloten convenanten. Doel van IMVO-convenanten is om binnen drie tot vijf jaar concrete verbeteringen te realiseren (zoals verwoord in het SER-advies IMVO-convenanten). Het eerste convenant is in juli 2016 afgesloten en de implementatie is derhalve net gestart. In de resterende maanden van 2016 en in de loop van 2017 worden nog verschillende convenanten afgesloten. De gemaakte afspraken moeten eerst geïmplementeerd worden voordat er over concrete resultaten gerapporteerd kan worden. De betrokkenheid van de SER en blijvende, constructieve inzet van de vele belanghebbenden zijn van essentieel belang voor het behalen van de afgesproken resultaten.

Een voorloper op de IMVO-convenanten is het steenkoolconvenant dat in 2014 is gesloten tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Economische Zaken en de Nederlandse energiebedrijven. Het maatschappelijk middenveld is nauw betrokken bij de implementatie van het convenant. Het doel van het convenant is het verbeteren van de sociale en milieuomstandigheden in de internationale steenkoolketen. Afgelopen twee is jaar is gewerkt aan de implementatie van het steenkoolconvenant. Zo is het Sector Wide Impact Assessment afgerond door het Institute for Human Rights and Business dat onderzoek deed naar de maatschappelijke risico’s verbonden aan mijnbouwactiviteiten in Colombia. Ook zijn er verbeteringen te constateren op het gebied van arbeid en gezondheid bij mijnbouwbedrijven naar aanleiding van Bettercoal assessments. Alle inspanningen die zijn verricht om een verantwoorde steenkoolketen te realiseren zijn vermeld in de jaarlijkse rapportages over de voortgang van het convenant.

31

Afspraken over handel moeten op een transparantere manier tot stand komen. Wat wordt hier precies onder «transparantere manier» verstaan?

Antwoord:

Het onderhandelingsproces over handelsakkoorden moet meer openstaan voor het publieke debat. Het kabinet gaat de leden van Tweede Kamer, en via hen de burgers, elk kwartaal informeren over de voortgang van alle lopende onderhandelingen over handelsakkoorden van de EU met andere landen. De eerste rapportage is naar uw Kamer gestuurd als bijlage bij de geannoteerde agenda voor de Informele Raad Buitenlandse Zaken/Handel van 23 september 2016 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1653).

Het kabinet gaat ook een «breed handelsberaad» oprichten. Het beraad zal bestaan uit vertegenwoordigers van de vakbeweging, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. De leden krijgen, op vertrouwelijke basis, zoveel mogelijk toegang tot de EU-onderhandelingsdocumenten en kunnen gevraagd en ongevraagd advies geven aan het kabinet over de Nederlandse inzet. Ze kunnen zowel advies geven voorafgaand aan de onderhandelingen over een handelsakkoord als tijdens de onderhandelingen. Grotere betrokkenheid van belangengroepen moet de Nederlandse inzet optimaliseren en het draagvlak voor de resultaten van de onderhandelingen vergroten.

Binnen de EU zal het kabinet zich inzetten om alle onderhandelingsmandaten voor handelsakkoorden openbaar te maken zodra ze zijn vastgesteld.

32

Kunnen voorbeelden worden gegeven van verdragen die afgelopen jaren niet op een transparante manier tot stand zijn gekomen?

Antwoord:

De roep vanuit de samenleving om meer transparantie van de onderhandelingen is vooral ontstaan tijdens de onderhandelingen van de Europese Unie en de Verenigde Staten over het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). Naar aanleiding van kritiek op de transparantie van deze onderhandelingen zijn sinds 2014 veranderingen in gang gezet.

De Tweede Kamer, en via de Kamer het publiek, werd uiteraard ook voor 2014 al geïnformeerd over de onderhandelingen over handelsakkoorden. Dit gebeurde via debatten en Kamerbrieven. Zo vond steeds voor elke Raad Buitenlandse Zaken/Handel een Algemeen Overleg plaats met de Tweede Kamer, waarvoor apart een geannoteerde agenda werd opgesteld. In de geannoteerde agenda werd ingegaan op de stand van zaken van de onderhandelingen over de handelsakkoorden die op de agenda stonden van de betreffende Raad.

33

Zijn het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) en tussen de EU en Canada (CETA) verdragen die afgelopen jaren niet op een transparante manier tot stand zijn gekomen?

Antwoord:

In Nederland is de Tweede Kamer, zoals gebruikelijk, vanaf het begin geïnformeerd over de TTIP- en CETA-onderhandelingen via debatten en Kamerbrieven. In de Kamerbrief over TTIP van 22 april 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1372) heeft het kabinet daarnaast geschreven dat, indien gewenst, de Kamer inzage kan krijgen in de onderhandelingsdocumenten van de EU.

Om de transparantie en betrokkenheid bij TTIP te vergroten heeft de Europese Commissie in 2014 de TTIP Advisory Group in het leven geroepen. Vervolgens zijn steeds meer onderhandelingsdocumenten openbaar gemaakt. Het Europees Parlement noemt de TTIP-onderhandelingen de meest transparante onderhandelingen ooit (referentienummer: 20150224BKG25024). Wel dient te worden bedacht dat iedere vorm van onderhandeling, of dit nu handelsakkoorden betreft of cao-onderhandelingen, gepaard gaat met enige mate van vertrouwelijkheid gedurende het proces. TTIP is daarin niet anders. In dat licht is het kabinet voorstander van maximale transparantie.

In 2014 bevonden de CETA-onderhandelingen zich al in de eindfase. De transparantie van deze onderhandelingen is met terugwerkende kracht vergroot. De ongereviseerde verdragstekst van CETA is in september 2014 openbaar gemaakt en ook de juridisch-linguïstisch gereviseerde versie is direct openbaar gemaakt in februari 2016.1 In de tussentijd zijn de onderhandelingsmandaten van CETA openbaar gemaakt in december 2015.2 De Commissievoorstellen over ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA zijn openbaar gemaakt in juli 20163. De definitieve concept-Raadsbesluiten zijn openbaar gemaakt na revisie door de jurist-linguïsten.4 De interpretatieve verklaring is op 10 oktober 2016 met de lidstaten gedeeld. Het kabinet heeft uw Kamer hierover bericht op 11 oktober 2016 (Kamerstuk 31 985, nr. 44)

34

Kunt u aangeven welke bedrijven deelnamen aan de missies in deze kabinetsperiode? En leven zij allemaal de OESO-richtlijnen na? Welke bedrijven zijn meerdere malen mee geweest en zetten zij steeds een stap verder met hun due diligence beleid?

Antwoord:

Voor elke economische missie wordt een boekje met profielen van de deelnemers gepubliceerd. Op de website van RVO zijn alle missieboekjes van de economische missies in 2016 gepubliceerd. Op korte termijn worden ook de missieboekjes uit 2012, 2013, 2014 en 2015 gepubliceerd op de RVO website.

Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) is een structureel onderdeel van economische missies, zowel in de voorbereiding, tijdens de missie zelf als tijdens de follow-up. Bedrijven worden voorafgaand aan de missie geïnformeerd over de OESO-richtlijnen. De overheid verwacht van bedrijven dat de OESO-richtlijnen worden nageleefd door deelnemende bedrijven. Deelnemende bedrijven moeten verklaren de OESO-richtlijnen te kennen en hiernaar te handelen. Richtlijnen schrijven onder meer voor dat bedrijven risk-based due diligence moeten uitvoeren. Dit betekent dat deelnemende bedrijven afhankelijk van de bewuste situatie en daarbij behorende risico’s moeten kijken hoe ze hun due diligence uitvoeren.

35

Op welke manier helpt Nederland boeren in ontwikkelingslanden met het verbeteren van hun productie?

Antwoord:

Om de productiviteit en inkomens van boeren en boerinnen te verhogen worden zij ondersteund met informatie, training, productievere gewassen, nieuwe teeltmethodes, krediet, bemesting en gewasbescherming, opslag en verwerking en organisatieversterking. Daarnaast wordt ingezet op het verduurzamen van hun productiesystemen via geïntegreerd bodemvruchtbaarheidsbeheer, risicomanagement en waar nodig omschakeling naar andere gewassen om de effecten van klimaatverandering op te vangen. Ook wordt gewerkt aan verbetering van het ondernemingsklimaat, zoals zekerstelling van hun landrechten, effectieve financiële dienstverlening en adequate rurale infrastructuur.

36

Op welke manier draagt de EU bij aan het economisch perspectief van jongeren in hun eigen land?

Antwoord:

De Europese Unie draagt bij aan programma’s die jongeren ondersteunen. Zo vormt onderwijs en beroepsonderwijs een focussector voor de EU: vijftien landen in sub-Sahara Afrika ontvangen hulp ter waarde van EUR 690 miljoen. Jongeren zijn een belangrijke doelgroep binnen de EU-doelstelling om tot universele dekking van gezondheidszorg te komen. De EU ondersteunt veertien Afrikaanse landen op het gebied van gezondheidszorg (inclusief de bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten) met een bijdrage van EUR 1,1 miljard.

Het recent opgerichte EU Trust Fund voor Afrika heeft bijzondere relevantie voor Afrikaanse jongeren. Het fonds beoogt de grondoorzaken van destabilisatie en migratie aan te pakken door economische kansen te creëren, in het bijzonder voor jongeren en vrouwen. Tot nu toe zijn er 59 programma’s gesteund met een totale waarde van EUR 927 miljoen. Het op 14 september 2016 gepresenteerde Extern Investeringsplan van de EU heeft als doel het creëren van nieuwe banen in Afrika en de Europese nabuurschap. Mede op aandringen van Nederland werkt de EU steeds meer aan het integreren van de belangen van jongeren in haar ontwikkelingsprogramma’s.

37

Met welke landen heeft de Europese Unie afspraken gemaakt over migratie, met welke wordt op dit moment gesproken hierover en met welke landen wil de EU daarover afspraken gaan maken? Hoeveel financiering is daarmee gemoeid en hoeveel bedraagt de Nederlandse bijdrage aan deze fondsen?

Antwoord:

De Europese Unie maakt met diverse landen afspraken over migratie. Het kan hierbij gaan om terug- en overnameovereenkomsten of om een bredere samenwerking waar migratie onderdeel van is. In de Mededeling van de Europese Commissie over de externe dimensie van migratie van 7 juni 2016, stelt de Commissie een nieuw partnerschapsraamwerk voor om een duurzame oplossing te vinden voor de huidige migratieproblematiek. Zoals uiteengezet in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2157), steunt het kabinet het voorstel van de Commissie om met een aantal belangrijke herkomst- en transitlanden en landen die veel vluchtelingen opvangen zogenoemde migratiecompacts uit te werken. In eerste instantie richt de EU zich op de volgende prioriteitslanden: Libanon, Jordanië, Mali, Niger, Nigeria, Senegal en Ethiopië. Compacts zijn brede partnerschappen met landen, gericht op (intraregionale) terugkeer, aanpak van mensensmokkel, beter grensbeheer, betere opvang in de regio en de aanpak van grondoorzaken van migratie.

Omdat het brede scala aan EU-instrumenten benut wordt voor de samenwerking, is het is niet mogelijk hier een specifiek bedrag aan te koppelen. In het genoemde BNC-fiche stelt het kabinet zich op het standpunt dat de EU-middelen die de Europese Commissie wil inzetten voor de uitvoering van het partnerschapsraamwerk primair gevonden dienen te worden binnen de EU-begroting, waarbij de afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2014–2020 en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) moeten worden gerespecteerd.

38

Kunt u concreet aangeven – met een tijdspad – op welke wijze de Grand Bargain afspraken door Nederland geïmplementeerd worden?

Antwoord:

Nederland werkt met de andere ondertekenaars van de Grand Bargain aan snelle uitvoering van de afspraken die in dit kader zijn gemaakt voor efficiënte en effectieve hulp aan mensen in nood. Onder de Grand Bargain hebben donoren en hulporganisaties afspraken gemaakt om tien kerndoelen te behalen, zoals het grootschaliger gebruik van cash-hulp om mensen op een waardige en effectieve manier te helpen en het terugdringen van overheadkosten. Om deze doelen te verwezenlijken is een groot aantal afspraken gemaakt. Er is geen algemeen tijdspad voor de uitvoering van deze afspraken.

Nederland voldoet al aan een aantal van de gemaakte afspraken onder elk van de tien kerndoelen. Eén van de belangrijkste toezeggingen van donoren is het geven van ongeoormerkte, flexibele financiering ten behoeve van snelle en efficiënte hulp. Nederland voldoet aan deze toezegging, evenals aan belangrijke afspraken om meerjarig te financieren, aan te sturen op het gebruik van cash-hulp ten behoeve van de waardigheid en effectiviteit van hulp, en om naast humanitaire hulp ook te investeren in conflictpreventie en rampenparaatheid.

Tijdens de laatste Grand Bargain-bijeenkomst in september 2016 in Bonn is afgesproken om jaarlijks in juni bijeen te komen en de voortgang te bespreken aan de hand van een voortgangsrapportage. In de tussentijd zullen de deelnemers van de Grand Bargain zorgdragen voor uitwerking en uitvoering van de gemaakte afspraken. Nederland is op dit moment samen met de Wereldbank «trekker» van de afspraak om meer transparantie van humanitaire financiering en resultaten te bevorderen. Nederland heeft inmiddels voorstellen voor een baseline studie en monitoring ontwikkeld.

39

Kunt u concreet toelichten of – en hoe Nederland zich sterk gaat maken om het Jordan Compact, zoals afgesproken op de Londen Conferentie in februari, ook toegepast gaat worden op andere landen en regio's die disproportioneel veel vluchtelingen opvangen (Lake Chad basin, Hoorn van Afrika, Grote meren gebied, Pakistan)?

Antwoord:

Nederland heeft zich sinds 2015 sterk gemaakt voor het ontwikkelen van de migratiecompacts met Libanon en Jordanië. Het kabinet is verheugd dat de EU recentelijk overeenstemming heeft bereikt over de inhoud ervan met deze landen. Deze compacts zijn vooral gericht op het creëren van betere perspectieven voor vluchtelingen en het steunen van gastgemeenschappen. Nederland zet zich in EU-verband in voor een bredere toepassing van een dergelijke brede partnerschapsbenadering en het ondersteunen van landen die grote aantallen vluchtelingen opvangen. Het kabinet steunt dan ook het voorstel van de EU om migratiecompacts te ontwikkelen met vijf belangrijke herkomst- en transitlanden in Afrika: Ethiopië, Mali, Niger, Nigeria, Senegal. Van deze landen vangt met name Ethiopië veel vluchtelingen op. Het migratiecompact met Ethiopië is er mede op gericht om het land hierbij te ondersteunen. In dit kader, leidt Nederland namens de EU een programma om de perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen te verbeteren in de Hoorn van Afrika. Tijdens de door de VS georganiseerde top over vluchtelingen op 20 september 2016 in New York heeft Ethiopië de belangrijke toezegging gedaan dat vluchtelingen meer mogelijkheden krijgen om buiten de kampen te mogen wonen, werken en onderwijs te volgen. Deze toezegging is onderdeel van een zogenoemd «Jobs Compact» – enigszins vergelijkbaar met het Jordanië compact – dat tot stand kwam met steun van de EU, het VK en de Wereldbank. Dit compact moet uiteindelijk 100.000 banen opleveren door investeringen in een aantal industriële- en agroparken. Dit plan is een belangrijk onderdeel van de nog overeen te komen EU-migratiecompact met Ethiopië.

In december zal Hoge Vertegenwoordiger Mogherini de Europese Raad infomeren over de voortgang op de ontwikkeling van de migratiecompacts met deze vijf landen. Dan zal ook besproken worden of uitbreiding van de landenlijst opportuun is en zo ja, welke landen zullen worden toegevoegd. Het kabinet vindt het belangrijk dat er lessen worden getrokken uit de ervaring die in de verschillende opvanglanden wordt opgedaan. Nederland stimuleert deze uitwisseling van kennis en ervaring over interventies die wel, of juist niet, effectief zijn en de voorwaarden waaronder de kans van slagen het grootst is.

40

Op welke manier draagt Nederland bij aan het ondersteunen van lokale maatschappelijke organisaties in Afrika en Azië, die opkomen voor de rechten van LHBTI, vrouwelijke slachtoffers van geweld en uitbuiting, gehandicapten, inheemse groepen en slachtoffers van leeftijdsdiscriminatie met het bestrijden van extreme armoede en het verhogen van het inkomen van deze arme groepen? Is er een database van lokale maatschappelijke organisaties die worden ondersteund aanwezig? Zo ja, kan die worden gegeven?

Antwoord:

Nederland draagt via verschillende programma’s bij aan het ondersteunen van lokale maatschappelijke organisaties in Afrika en Azië, zoals Samenspraak en Tegenspraak (de Strategische Partnerschappen, Accountability Fund en Voice fonds), het Accountability Fonds en het Mensenrechtenfonds. Met name Voice richt zich expliciet op het ondersteunen van lokale maatschappelijke organisaties bestaand uit en opkomend voor de meest gemarginaliseerde en gediscrimineerde groepen. Dit programma zal activiteiten ondersteunen in tien landen in Afrika en Azië (Kenia, Mali, Niger, Nigeria, Tanzania, Oeganda, Cambodja, Laos en de Filippijnen). Momenteel wordt op landenniveau de mogelijkheid tot het indienen van voorstellen voorbereid. Voor elk Fonds en programma is bekend met welke organisaties op lokaal niveau wordt samengewerkt. Elk programma rapporteert via IATI en daar kan in worden gelezen welke partners steun krijgen van Nederland. Uitzondering hierop vormt steun aan enkele LHBTI groepen, die lokaal onder druk staan en niet willen opvallen. Zij worden niet bij naam genoemd in IATI rapportage maar zijn wel bekend bij het ministerie.

41

Op welke structurele en langjarige investeringen in stabiliteit die goed zijn voor het toekomstperspectief voor jongeren wordt gedoeld?

Antwoord:

Nederland investeert in het wegnemen van de grondoorzaken van armoede, instabiliteit in migratie. De investeringen in de genoemde prioriteitsgebieden verbeteren op verschillende manier het perspectief van de bevolking in lage- en middeninkomenslanden, inclusief jongeren, en dragen daarmee bij aan de vermindering van armoede en instabiliteit. Enkele voorbeelden van programma’s die gericht zijn op het verbeteren van het toekomstperspectief van jongeren zijn:

  • Local Employment in Africa for Development (LEAD) – dat middelen beschikbaar stelt voor werkgelegenheid voor en ondernemerschap door jongeren;

  • Het Addressing Root Causes (ARC) fonds – dat mede werkt aan het verbeteren van de sociaaleconomische positie van jongeren; en

  • Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW) programma’s – dat investeert in het verbeteren van de economische positie van vrouwen en meisjes;

Ook in het programma Samenspraak en Tegenspraak is speciale aandacht voor jongeren. Een voorbeeld is de door PLAN Nederland geleide Girls» Advocacy Alliance, die werkt aan het verbeteren van het economisch toekomstperspectief van jonge vrouwen en meisjes.

42

Wat is door het kabinet ondernomen om uitgaven in het kader van militaire stabilisatiemissies ook onder de ODA-norm te krijgen? Wat is de stand van zaken op dit terrein? En hoe zit dat met offensieve militaire handelingen in het kader van stabilisatie?

Antwoord:

Op 19 februari jl. zijn onderhandelingen van de OESO/DAC-leden over hervorming van de ODA-definitie in relatie tot vrede en veiligheid afgerond. Overeenkomstig de afspraak in het regeerakkoord heeft Nederland zich in de onderhandelingen sterk gemaakt voor een verruiming van de definitie die recht doet aan een geïntegreerde benadering van vrede, veiligheid en ontwikkeling. De nieuwe definitie omvat nu de volgende activiteiten:

  • voorkomen van gewelddadig extremisme door middel van preventieve activiteiten op het gebied van veiligheid en rechtsorde, onderwijs en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden;

  • training van militairen uit ontwikkelingslanden indien dit onder civiel toezicht plaatsvindt, een duidelijk ontwikkelingsdoel dient dat ten goede komt aan burgers, gericht is op het beschermen van mensenrechten en kwetsbare groepen, zoals vrouwen, en bijdraagt aan humanitaire respons en goed bestuur;

  • inzet van militairen voor ontwikkelingsprojecten of het verstrekken van humanitaire hulp, mits er geen effectief en tijdig alternatief is.

Offensieve militaire handelingen vallen niet onder de definitie. (zie ook Kabinetsreactie op het rapport IBO: Naar een nieuwe definitie van ontwikkelingssamenwerking Beschouwingen over ODA, Februari 2014, Kamerstuk 32 605, nr. 137).

43

In hoeverre wordt door Nederland geïnvesteerd in het bieden van perspectieven voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in de regio (naast de Syrië-regio)?

Antwoord:

Het vergroten van perspectieven voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in landen van eerste opvang is een prioriteit van het kabinet. Het kabinet hanteert een integrale aanpak door de inzet van instrumenten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking te combineren met steun op politiek, economisch en veiligheidsterrein. Nederland zet in het bijzonder in op de Syrië-regio en de Hoorn van Afrika.

Het kabinet stelde in mei jl. een extra bedrag van EUR 260 miljoen ter beschikking voor steun aan vluchtelingen en de gemeenschappen die hen opvangen in de Syrië-regio. Deze middelen worden geïnvesteerd in onderwijs, werkgelegenheid, basisvoorzieningen en infrastructuur, met bijzondere aandacht voor vrouwen en meisjes.

In de Hoorn van Afrika leidt Nederland een Europees programma om de toekomstperspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen te verbeteren, onder andere door vluchtelingen meer mogelijkheden te geven buiten de opvangkampen te wonen, te werken en onderwijs te volgen (het zogenaamde RDPP: Regional Development and Protection Programme). Het RDPP richt zich op Kenia (600.000 vluchtelingen), Ethiopië (800.000 vluchtelingen), Soedan (355.000 vluchtelingen) en Oeganda (500.000 vluchtelingen). Daarnaast zijn er programma’s in Somalië, die tot doel hebben vrijwillige terugkeer en duurzame herintegratie van Somalische vluchtelingen uit de buurlanden te faciliteren.

Daarnaast zijn er veel andere programma’s die een bijdrage leveren aan het verbeteren van perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen, zoals bijvoorbeeld programma’s voor voedselzekerheid, private sector ontwikkeling en verbeterd watermanagement in landen/regio’s die veel vluchtelingen opvangen.

44

De internationale gemeenschap heeft eerder besloten dat Irak, gezien de situatie in het land, substantiële hulp kan krijgen ondanks dat het een middeninkomensland is. Tot wanneer zal deze uitzondering gelden?

Antwoord:

De humanitaire hulp die Irak ontvangt wordt gegeven op basis van het internationale hulpverzoek van Irak. De hulp wordt geleverd volgens het humanitair imperatief, wat betekent dat hulp wordt geleverd daar waar de noden het hoogst zijn. De noodzaak voor humanitaire hulp aan Irak zal steeds beoordeeld worden op basis van de hoogte van de noden en in relatie tot andere noden in de wereld.

Naast humanitaire hulp moet Irak ook worden gesteund in het stabilisatieproces. Het gaat daarbij om ondersteuning van structurele politieke en economische hervormingen, verzoening en zogenaamde transitional justice post-ISIS. Dit is een lange-termijn proces dat door de internationale gemeenschap zal moeten worden ondersteund totdat het land zich in voldoende mate heeft gestabiliseerd. In dit kader draagt Nederland onder meer EUR 20 miljoen bij aan het UNDP stabilisatiefonds voor vroege wederopbouw in op ISIS heroverde gebieden in Irak. Deze EUR 20 miljoen maakt onderdeel uit van de EUR 260 miljoen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld voor opvang in de Syrië-regio.

45

Worden de 10 miljoen mensen die in 2017 met hulp van Nederland betere voeding krijgen ook duurzaam bereikt en herstellen zij van ondervoeding of wordt dit aantal bereikt door mensen eenmalig te bereiken met een voedingsinterventie?

Antwoord:

Deze mensen worden ondersteund in de verbetering van hun voedingssituatie, onder andere via het verstrekken van voedingssupplementen en vitamines. In de meeste gevallen worden ze daartoe in het betreffende jaar meermaals bereikt via de lokale moeder- en kindzorg. Die zorg ziet toe op het structureel voorkómen en herstellen van ondervoeding, maar daarmee is niet gegarandeerd dat elk bereikt kind ook duurzaam uit de ondervoeding is. Daar is meer voor nodig, zoals beschikbaarheid van voldoende voedsel van goede kwaliteit, het hele jaar door. Daarnaast moeten mensen ook (betaalbaar) toegang hebben tot dit voedsel, beschikken over schoon water en energie voor voedselbereiding en kennis opdoen over goede voeding. Het kabinet ondersteunt daarom bij voorkeur programma’s die meerjarig inzetten op deze aspecten en zodoende mensen blijvend uit hun situatie van ondervoeding kunnen halen.

46

Hoe wordt middels de Nederlandse aanpak tegen honger en ondervoeding gezorgd dat de meest kwetsbare groepen mensen en landen, zoals Burundi en Nigeria, ook worden bereikt? Kunt u daarbij ingaan op het feit dat de bevolking daar vaak te weinig geld heeft voor goede voeding, er geen voeding op de lokale markt beschikbaar is dan wel om andere redenen geen toegang heeft tot goede en voldoende voeding?

Antwoord:

De Nederlandse inzet tegen honger en ondervoeding richt zich op de meest kwetsbare groepen mensen en landen. In Burundi wordt bijvoorbeeld samengewerkt met het Wereldvoedsel Programma van de Verenigde Naties om dagelijks goede voeding beschikbaar te maken voor ruim honderdduizend schoolkinderen op plattelandsscholen. Met UNICEF en lokale partners wordt geïnvesteerd in betere toegang tot goed voedsel en kennis over goede voeding. De focus ligt op arme meisjes en vrouwen in de reproductieve leeftijd.

In landen waar meer bedrijvigheid heerst maar honger en ondervoeding voor grote groepen nog steeds aan de orde van de dag zijn, wordt geïnvesteerd in marktgerichte oplossingen voor het verbeteren van de voeding van de armsten. Dit gebeurt in samenwerking met de Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN) en het internationale en lokale bedrijfsleven. De inzet is gericht op het vergroten van de voedingswaarde voor hetzelfde geld. Hierdoor wordt het aanbod van gezondere voedingsmiddelen vergroot en wordt de arme consument geholpen de juiste keuzes te maken. Ook wordt ingezet op het verrijken van tarwemeel, zout en olie met vitamines en mineralen, zonder dat daardoor de verkoopprijs verandert maar wel de voedingswaarde verbetert. Verder worden via kleine winkels diensten aangeboden aan mensen die beperkt toegang hebben tot gezondheidszorg en worden consumenten bereikt via mobiele telefonie met een tegoedbon en/of informatie die toegang tot betere voeding bevordert.

In Nigeria werken de door Nederland ondersteunde GAIN, samen met Unilever en lokale partners aan een duurzaam distributiekanaal voor voedingssupplementen voor jonge kinderen, zowel via commerciële kanalen als via traditionele verkooppunten. Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van huis-aan-huis verkoopsters die niet alleen de producten dichter bij de consument brengen maar ook adviseren over goede voeding, specifiek voor de kwetsbare groepen.

Bovenstaande interventies worden in Ethiopië en Bangladesh aangevuld met investeringen in nationale ondersteuningsprogramma’s, zoals bijvoorbeeld het Productive Safety Net Programme in Ethiopië, die zorgen voor extra middelen voor de allerarmsten zodat deze voldoende en goed voedsel kunnen kopen.

47

Op welke wijze realiseert het kabinet in 2017 dat 3 miljoen hectare landbouwgrond eco-efficiënter wordt gebruikt ten behoeve van ecologisch duurzame voedselsystemen?

Antwoord:

Een verhoogde eco-efficiëntie wordt bereikt door introductie van verbeterde gewassen en teeltmethoden, slimmer gebruik van water, bodemconserveringsmaatregelen en preciezere toediening van mest, onder meer met behulp van satellietinformatie. Op basis van de resultaten die tot 2015 zijn behaald is het reëel te verwachten dat in 2017 drie miljoen hectare eco-efficiënter worden gebruikt dankzij de Nederlandse inzet.

48

Op welke wijze worden 4,5 miljoen boeren bereikt om productieverhoging te realiseren?

Antwoord:

Om de productiviteit en inkomens van boeren en boerinnen te verhogen worden zij ondersteund met informatie, training, productievere gewassen, nieuwe teeltmethodes, krediet, bemesting en gewasbescherming, opslag en verwerking en organisatieversterking. Daarnaast wordt ingezet op het verduurzamen van hun productiesystemen via geïntegreerd bodemvruchtbaarheidsbeheer, risicomanagement en waar nodig omschakeling naar andere gewassen om de effecten van klimaatverandering op te vangen. Ook wordt gewerkt aan verbetering van het ondernemingsklimaat, zoals zekerstelling van landrechten, effectieve financiële dienstverlening en adequate rurale infrastructuur.

49

Waar is de constatering dat «1 miljard mensen geen toegang hebben tot sanitaire voorzieningen» op gebaseerd?

Antwoord:

Volgens de laatste gegevens van het UNICEF/WHO Joint Monitoring Programme 5 (2015 update) gebruikten 946 miljoen mensen het «open veld» om hun behoeften te doen.

50

Waar is de inzet waarmee u er voor zal zorgen dat er in 2017 drie miljoen extra vrouwen en meisjes toegang krijgen tot moderne methodes voor gezinsplanning in de begroting opgenomen? Op welke manier wordt in 2017 aan dit doel gewerkt? Betreft dit een structurele of eenmalige versterking?

Antwoord:

Nederland draagt bij aan internationale inspanningen om steeds meer vrouwen en meisjes toegang te geven tot moderne methodes voor anticonceptie. Dit wordt gedaan door meerjarig te investeren in het werk van een aantal organisaties, zoals het United Nations Population Fund (UNFPA) en Population Services International (PSI), een aantal strategische partnerschappen met allianties van Nederlandse, internationale en zuidelijke maatschappelijke organisaties en in landenprogramma’s in acht van de vijftien partnerlanden. Er wordt onder meer geïnvesteerd in beschikbaarheid van anticonceptiemiddelen, in informatievoorziening, in internationale onderkenning van het belang van toegang en informatie voor jongeren en in onderzoek naar innovatieve vormen van anticonceptie. Dit is verweven in het speerpunt Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten en daarmee in meerdere onderdelen van de begroting van 2017.

Het streven van het kabinet om eind 2017 drie miljoen meer vrouwen en meisjes toegang te bieden tot modernere methodes voor anticonceptie is een intermediaire doelstelling die is gebaseerd op streefcijfers van het internationale netwerk FamilyPlanning2020 (FP2020). FP2020 heeft als doel dat in 2020 ten opzichte van 2012 op structurele basis 120 miljoen meer vrouwen en meisjes toegang hebben gekregen tot moderne anticonceptie. Volgens berekeningen van FP2020 draagt Nederland rond vijf procent bij aan de jaarlijkse resultaten die op dit gebied sinds 2012 worden bereikt. Bij een gelijkblijvend aandeel in de mondiale investeringen in gezinsplanning kan Nederland eind 2017 een toename hebben bewerkstelligd met drie miljoen van het aantal bereikte vrouwen en meisjes, ten opzichte van 2012.

Tijdens het Algemeen Overleg over gezondheidssystemen op 14 september jl. werd aandacht gevraagd voor hoe binnen programma’s voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten meer prioriteit kan worden gegeven aan anticonceptie. Dit wordt onder meer gedaan door middel van een nieuwe, vijfjarige samenwerking die wordt aangegaan met de internationale maatschappelijke organisatie Marie Stopes International (MSI), in het kader van een intensivering van de Nederlandse inzet op Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten in West-Afrika.

51

Kan u, in het licht van enerzijds de financiële behoeften die voortvloeien uit Agenda 2030, en anderzijds de bezuinigingen op deze begroting, aangeven wat uw inspanningen om alternatieve en innovatieve financiering aan te boren tot nu toe opgeleverd hebben? Kan u dit kwantificeren?

Antwoord:

Uw Kamer is recent geïnformeerd over innovatieve financiering met de Kamerbrief van 19 september (Kamerstuk 33 625, nr. 226). In deze Kamerbrief zijn diverse revolverende en katalyserende instrumenten beschreven. Het is nog niet mogelijk om een volledige kwantitatieve schatting te geven van het totale effect van innovatieve financiering sinds de Financing for Development conferentie in Addis Abeba op 13-16 juli 2015. Dit komt omdat de financiële effecten veelal op de lange termijn zichtbaar worden.

Voorbeelden van innovatieve financiering zijn het Dutch Good Growth Fund (DGGF), dat met EUR 1,00 publieke investering gemiddeld EUR 3,50 privaat kapitaal katalyseert en de fondsen belegd bij de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkeling (FMO). FMO heeft in 2015 voor EUR 1,6 miljard aan eigen middelen ingezet. Daarmee is voor EUR 923 miljoen aan additionele middelen gekatalyseerd. Circa 78 procent van deze middelen komen ten goede aan lage inkomenslanden en lagere middeninkomenslanden. Met deze activiteiten wordt 936.000 ton minder CO2-uitstoot gerealiseerd.

52

Wat is de planning voor de ratificatie van het klimaatakkoord van Parijs?

Antwoord:

De Rijksministerraad heeft het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van de Overeenkomst van Parijs op 16 september 2016 aangenomen. Deze ligt op het moment voor advies bij de Raad van State. Naar verwachting zal de concept-rijkswet op korte termijn ter goedkeuring naar het parlement gestuurd worden. De Europese Unie en acht lidstaten hebben inmiddels geratificeerd en daarmee zijn de drempelwaarden voor de inwerkingtreding van de Overeenkomst van Parijs gehaald. De Overeenkomst zal op 4 november 2016 in werking treden. Na goedkeuring van de rijkswet door de Tweede en Eerste Kamer kan Nederland overgaan tot ratificatie en toetreden tot het akkoord.

53

In hoeverre voldoet de Nederlandse Intended Nationally Determined Contribution (INDC) aan de eisen die het klimaatakkoord van Parijs stelt, mede in relatie tot Sustainable Development Goals 7 en 13?

Antwoord:

De EU-lidstaten hebben besloten om gezamenlijk één INDC in te dienen. De doelstelling van de INDC is om binnen Europa de uitstoot van broeikasgassen in 2030 met ten minste veertig procent te verminderen ten opzichte van 1990. Dit is in lijn met een vermindering van de uitstoot door ontwikkelde landen van 80–95 procent in 2050 en het bereiken van klimaatneutraliteit in de tweede helft van deze eeuw, zoals afgesproken in het akkoord van Parijs.

Global Goal 7 roept landen op te zorgen voor toegang tot betaalbare, betrouwbare, duurzame en hernieuwbare energie voor iedereen. Global Goal 13 roept landen op om dringende maatregelen te nemen ter bestrijding van klimaatverandering en de effecten daarvan. Nederland geeft hier nationaal invulling aan door middel van de uitvoering van het Energie Akkoord en de ontwikkeling van een Nationale Adaptatie Strategie. Tevens ondersteunt Nederland andere landen met de implementatie van deze Global Goals bijvoorbeeld door de doelstelling om in 2030, vijftig miljoen mensen in ontwikkelingslanden te helpen met toegang tot hernieuwbare energie.

54

Wat is de routekaart van Nederland en de EU om bij te dragen aan het behalen van het doel om in 2020 jaarlijks 100 miljard euro beschikbaar te stellen voor klimaatfinanciering in ontwikkelingslanden (SDG 13.a)?

55

Kunt u een planning geven van de Nederlandse private en publieke bijdrage aan klimaatfinanciering in de komende jaren tot aan 2020?

Antwoord vraag 54 en 55:

Op 7 juli jl. is uw Kamer per brief (kamerstuk 31 793 nr. 158) geïnformeerd over de inzet van het kabinet om klimaatfinanciering verder op te schalen. Hiertoe zal de komende jaren het ingezette beleid worden voortgezet. De Nederlandse klimaatfinanciering stijgt daarmee naar verwachting in 2017 naar EUR 660 miljoen (EUR 360 miljoen publiek en EUR 300 miljoen privaat). Dit is in lijn met het groeipad in het rapport van de Algemene Rekenkamer, waarin aan het begin van deze regeerperiode op verzoek van de Kamer de Nederlandse «fair share» in de internationale klimaatfinanciering werd becijferd.

Voor de periode tot 2020 wordt ingezet op verdere integratie van klimaat in de Nederlandse internationale samenwerking, met name op het terrein van water, voedselzekerheid en energie. Daarnaast is de verwachting dat de financiering van projecten voor klimaatadaptatie en -mitigatie vanuit de multilaterale organisaties, zoals de ontwikkelingsbanken, verder toeneemt. Ten slotte wordt ook de samenwerking met de private sector voortgezet. Op deze wijze wil het kabinet een substantiële bijdrage blijven leveren aan klimaatfinanciering.

De Europese ambitie om de komende jaren meer klimaatfinanciering te mobiliseren is niet in een separaat document vastgelegd, maar is onderdeel van de gezamenlijke roadmap van alle ontwikkelde landen, een rapport waarin wordt aangegeven hoe de komende jaren collectief zal worden toegewerkt naar de in Kopenhagen toegezegde USD 100 miljard klimaatfinanciering per jaar. Dit rapport zal in november 2016 – voor de klimaattop in Marrakesh – worden gepubliceerd. Europa (Commissie en lidstaten samen) is de grootste donor op het gebied van klimaatfinanciering.

56

Waarom voldoet de «traditionele» vorm van financiering door middel van schenkingen en leningen volgens de OESO-DAC criteria voor ODA niet meer om inclusieve groei in ontwikkelingslanden te stimuleren?

Antwoord:

Het inzetten van «traditionele» vormen van financiering door middel van schenkingen en leningen is niet toereikend voor het bereiken van de Global Goals. Om ontwikkelingslanden te ondersteunen bij het uitbannen van extreme armoede (leaving no one behind), zijn naast versterking van nationale belastinginkomsten en beleid gericht op inclusieve groei, aanvullende vormen van internationale financiering nodig. De recente Kamerbrief over «Vernieuwing ODA en Partnerlandenlijst» (Kamerstuk 33 625, nr. 226, 19 september 2016) beschrijft meerdere vormen van innovatieve financiering die het kabinet inzet om bij te dragen aan de deze beleidsdoelen.

57

Wat is de rol van Nederlandse banken en pensioenfondsen bij het behalen van de beleidsdoelen onder artikel 1? Hebben zij publieke financiering nodig om een bijdrage te leveren aan het behalen van de beleidsdoelen van artikel 1? Zo ja, waarom?

Antwoord:

Pensioenfondsen en andere institutionele beleggers hebben een belangrijke rol te spelen bij het behalen van beleidsdoelen. Op dit moment vinden gesprekken plaats met diverse grote Nederlandse financiële instellingen in het kader van klimaatfinanciering en financiering van de Global Goals om te bezien wat zij kunnen bijdragen aan de mondiale agenda voor duurzame ontwikkeling. Ook wordt overlegd met verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen om te komen tot een convenant voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Met de bankensector zal op 28 oktober een convenant worden ondertekend.

Banken zijn actief als co-financier, bijvoorbeeld samen met het Dutch Good Growth Fund (DGGF), bij ontwikkelingsrelevante investeringen van het Nederlands midden- en kleinbedrijf dat in lage- en middeninkomenslanden investeert. Verder hebben Rabobank, Norfund en FMO recent hun krachten gebundeld in het samenwerkingverband «Arise» met als doel meer te investeren in Afrikaanse banken, om zo de groei in Afrika te bevorderen.

Met de pensioen- en verzekeringssector wordt in een publiek-privaat partnerschap (PPP) samengewerkt om pensioenfondsen in ontwikkelingslanden te starten voor mensen in de informele sector. Dit biedt de deelnemers de mogelijkheid te sparen voor de oude dag en niet in armoede te vervallen als zij stoppen met, of minder gaan werken. Ook maakt het mensen minder afhankelijk van ondersteuning door andere gezinsleden – zoals kinderen – op het moment dat inkomsten uit werk wegvallen. Naast lopende pensioenfondsen in India en Ghana wordt verkend of vergelijkbare initiatieven in andere ontwikkelingslanden kunnen worden gestart.

58

Kan worden aangegeven hoeveel mensen toegang krijgen tot drinkwater en sanitatie in de periode 2016 – 2020 als gevolg van de «oprichting van nationale Waterbanken in ontwikkelingslanden»?

59

Wat is de actuele stand van zaken van de nationale waterbanken? Hoe hoog is de bijdrage die Nederland investeert in de Water Financing Facility? Hoeveel mensen zullen hiermee bereikt worden? Kan worden aangegeven in hoeverre deze Facility gericht is op de meeste kwetsbare en arme groepen?

Antwoord vraag 58 en 59:

Water Financing Facilities (waterbanken) zijn erop gericht de kredietwaardigheid van drinkwater- en sanitatie bedrijven te verbeteren waardoor in toenemende mate toegang tot de lokale kapitaalmarkt wordt verkregen om de noodzakelijke investeringen voor onderhoud en uitbreiding van het netwerk te financieren. Hierdoor krijgen ook de meest kwetsbare en arme groepen toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen. Nederland is voornemens een bijdrage te leveren aan de oprichting van de Water Financing Facility. Met een subsidie van EUR 10 miljoen (waarvan 60% als gift en de resterende 40% als lening) worden in de periode 2016–2020 in drie landen Water Financing Facilities opgezet. Hiermee wordt beoogd EUR 250 miljoen te genereren aan lang lopende obligaties in lokale munt voor investeringen in de watersector.

De oprichting van een «waterbank» in Kenia is in een vergevorderd stadium. Naar verwachting worden hier in de eerste helft van 2017 de eerste obligaties uitgegeven. Met deze eerste uitgifte van EUR 42 miljoen is de verwachting dat in totaal 250.000 mensen toegang krijgen tot veilig drinkwater en 610.000 mensen toegang krijgen tot sanitaire voorzieningen.

Beoogd wordt uit te breiden naar maximaal acht landen, waarbij het streven is om met aanvullende cofinanciering en garanties van andere donoren (inzet EUR 80 miljoen in totaal) in 2026 ongeveer EUR 1 miljard aan obligaties voor investeringen in de watersector te genereren.

60

Op welke manier vindt de Nederlandse inspanning voor ondernemerschap en werkgelegenheid in landen waar te weinig economisch perspectief is voor jongeren plaats en op welke manier worden de diaspora en Nederlandse (jonge) ondernemers hierbij betrokken?

Antwoord:

Ondernemerschap en werkgelegenheid in lage- en middeninkomenslanden wordt bevorderd door het ondernemingsklimaat te verbeteren (ontwikkeling van wet- en regelgeving, de financiële sector, infrastructuur, markttoegang, duurzame handel en economische instituties). In de beantwoording van vraag 41 is een aantal voorbeelden gegeven van programma’s die zich specifiek richten op het verbeteren van het toekomstperspectief voor jongeren. Zo is het programma Local Employment in Africa for Development (LEAD) specifiek gericht op banencreatie en -promotie en ondersteuning van ondernemerschap onder jongeren in zeven Afrikaanse landen (Tunesië, Libië, Algerije, Egypte, Mali, Somalië en Nigeria).

Daarnaast profiteren jongeren ook van de algehele verbetering van het ondernemingsklimaat en toename van ondernemerschap en werkgelegenheid. Het hiervoor gebruikte bedrijfsleveninstrumentarium staat open voor alle internationaal georiënteerde ondernemers, inclusief ondernemers uit de diaspora en Nederlandse (jonge) ondernemers. Jonge, Nederlandse boeren worden door samenwerking met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) betrokken bij het programma van Agriterra. In de communicatie over het bedrijfsleveninstrumentarium wordt speciale aandacht gegeven aan ondernemers uit de diaspora. Zij worden, evenals als jonge Nederlandse ondernemers, aangemoedigd ontwikkelingsrelevante activiteiten te ontplooien in lage- en middeninkomenslanden die mede ten goede komen aan de verbetering van economische perspectieven van jongeren in die landen. Zo is een Nederlands-Afghaanse ondernemer met Nederlandse steun een succesvol zuivelverwerkingsbedrijf gestart in Afghanistan. Het Migrant Entrepreneurs-programma biedt mogelijkheden aan migranten (met name vrouwen en jongeren) om een eigen onderneming op te zetten in het land van herkomst. Ook wordt in samenwerking met de International Organization for Migration (IOM) aan ondernemers uit de diaspora de mogelijkheid geboden van tijdelijke uitzending naar bedrijven en organisaties in het land van herkomst, om zo ter plaatse kennis en kunde te delen en capaciteit op te bouwen.

61

Hoeveel Nederlandse bedrijven hebben beroep kunnen doen op het DGGF, welke bedrijfsactiviteiten betreft het, welke sector en hoeveel jonge Nederlandse ondernemers zijn hierbij betrokken? Hoeveel migrantenondernemers zijn hierbij betrokken om de expertise, de ervaring en het netwerk van de diaspora te kunnen benutten?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) heeft op dit moment 58 transacties gefinancierd of aangekondigd. Het gaat om 40 Nederlandse ondernemers en 18 intermediaire fondsen die in het lokale MKB investeren. Bij het onderdeel «Investeren Nederlands MKB» gaat het met name om investeringen in de agrarische sector (kwekerijen, verwerking producten), activiteiten op het terrein van financial inclusion en productie van goederen (trailers, medische apparatuur, parfums etc.). Bij het onderdeel «Exporteren Nederlands MKB» gaat het met name om kapitaalgoederen (bijvoorbeeld voedselverwerkende machines, medische apparatuur, apparatuur voor de verwerking van zonnecellen, elektrisch gereedschap, ambulances). Op de website van DGGF (www.dggf.nl) worden de transacties gemeld. DGGF is er voor alle Nederlandse MKB-ondernemers. RVO besteedt in de communicatie extra aandacht aan het bereiken van ondernemers in de diaspora om hen te wijzen op de kansen en oplossingen die het DGGF kan bieden.

62

In het kader van de IMVO-convenantenaanpak noemt u banken en andere financiële instellingen. Wordt er gesproken met de pensioensector over een convenant? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Binnen het IMVO-convenantentraject zijn de sectoren in principe via de brancheorganisaties betrokken. In het geval van de pensioensector heeft de overheid contact met de Pensioenfederatie. Sinds de start van het traject hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden met deze federatie, op ambtelijk en ministerieel niveau. De Pensioenfederatie verkent momenteel de mogelijkheden voor gezamenlijke afspraken binnen de sector en het afsluiten een IMVO-convenant, in het kader hiervan vindt in november 2016 een eerste gesprek plaats tussen de Sociaal-Economische Raad (SER) en een aantal leden van de federatie.

63

Controleert u of bedrijven die meegaan op een economische missie voldoen aan de OESO-richtlijnen? Hoe gaat dit in zijn werk?

Antwoord:

Bedrijven die deelnemen aan economische missies wordt gevraagd om te verklaren de OESO-richtlijnen te kennen en hiernaar te handelen. In de OESO-richtlijnen staat dat bedrijven waar mogelijk ook over milieu en sociale aspecten van hun bedrijfsvoering dienen te rapporteren. Bij aanmelding voor een missie controleert RVO de deelnemerslijst op de score van de bedrijven in de Transparantiebenchmark. Indien opportuun wordt het bedrijf een handelingsperspectief geboden om in actie te komen. Een 0-score kan erop wijzen dat een bedrijf geen maatschappelijke rapportage heeft. Dit is aanleiding om in gesprek te gaan over het belang van maatschappelijke verslaglegging en kan aanleiding zijn het desbetreffende bedrijf geen deelname te verlenen aan een economische missie.

64

Moeten bedrijven die deelnemen aan de convenanten ook voldoen aan de OESO-richtlijnen? Wordt dit gecontroleerd?

Antwoord:

Van alle internationaal opererende bedrijven geldt de verwachting dat zij de OESO-richtlijnen naleven. IMVO-convenanten zijn een middel om dit te stimuleren. Voor het IMVO-convenantentraject wordt het SER-advies «IMVO-Convenanten» gevolgd. Dit advies is gebaseerd op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de Guiding Principles on Business and Human Rights van de Verenigde Naties. Het advies benoemt dertien kernelementen voor effectieve IMVO-convenanten die aansluiten bij deze richtlijnen. Eén van deze elementen stelt dat afspraken binnen het convenant gebaseerd moeten zijn op identificatie van risico’s in het due diligence proces. Dit betekent dat de bedrijven, die aangesloten zijn bij een convenant, via de afspraken in dat convenant voldoen aan de OESO-richtlijnen. Het is aan de convenantpartijen om te bepalen hoe de afspraken in het convenant worden gemonitord.

65

Kunt u met betrekking tot het DGGF aangeven of er middelen revolterend zijn geworden? Zo ja, hoeveel?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) financiert alleen voorstellen die revolverend zijn. De Algemene Rekenkamer heeft in het kader van het Verantwoordingsonderzoek 2015 onderzoek gedaan naar het DGGF en is positief over de opzet van het DGGF, maar concludeert ook dat het nog te vroeg is om te oordelen of het DGGF revolverend is. Het kabinet onderschrijft deze conclusie. Gezien de gemiddelde looptijd van de financiering van de activiteiten van zes à zeven jaar zal het antwoord op deze vraag nog even op zich laten wachten. Het kabinet volgt de revolverendheid van het fonds nauwlettend.

66

Zijn de deelnemende bedrijven transparant over hun MVO-beleid en is die inderdaad gebaseerd op de OESO-richtlijnen? Hoe wordt daarop toegezien? Welke rol speelt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) (met 68.4 miljoen euro financiering volgend jaar) in het controleren van bedrijven?

Antwoord:

Bedrijven die deelnemen aan economische missies wordt gevraagd om te verklaren de OESO-richtlijnen te kennen en hiernaar te handelen. In de OESO-richtlijnen staat dat bedrijven waar mogelijk ook over milieu en sociale aspecten van hun bedrijfsvoering dienen te rapporteren. Bij aanmelding voor een missie controleert RVO de deelnemerslijst op de score van de bedrijven in de Transparantiebenchmark. Indien opportuun wordt het bedrijf een handelingsperspectief geboden om in actie te komen. Een 0-score kan erop wijzen dat een bedrijf geen maatschappelijke rapportage heeft. Dit is aanleiding om in gesprek te gaan over het belang van maatschappelijke verslaglegging en kan aanleiding zijn het desbetreffende bedrijf geen deelname te verlenen aan een economische missie.

67

Kunt u aangeven hoeveel van de 160.000 banen die gecreëerd worden door inzet van het bedrijfsleveninstrumentarium specifiek voor vrouwen zullen zijn?

Antwoord:

Zoals aangegeven bij de jaarlijkse resultatenrapportage (Kamerstuk 33 625, nr. 224 over de resultaten in 2015 en Kamerstuk 33 625, nr. 183 over de resultaten in 2014) is ruim veertig procent van de banen die direct worden ondersteund door het bedrijfsleveninstrumentarium voor vrouwen. Het kabinet heeft zichzelf tot doel gesteld om dit percentage te verhogen. Dit wordt gedaan door binnen programma’s te sturen op gelijke kansen voor vrouwen op het gebied van ondernemerschap en werkgelegenheid. Zo investeert Nederland door middel van het programma TradeMark East Africa EUR 5 miljoen extra om zowel vrouwelijke handelaren als douanepersoneel te trainen om te kunnen voldoen aan nieuwe douaneprocedures. In Oost-Afrika hebben vrouwen een aandeel van 80% in de informele grensoverschrijdende handel. Door dit programma kunnen deze vrouwen gemakkelijker grensoverschrijdend handelen, wat hun omzet en inkomen ten goede komt.

68

Kan worden aangegeven hoeveel mensen toegang krijgen tot drinkwater en sanitatie in de periode 2016 – 2020 als gevolg van de investeringen in lokale belastingdiensten?

Antwoord:

In Ghana en Mozambique wordt gewerkt aan het verbeteren van lokale belastingheffing die ten goede komt aan publieke voorzieningen op het gebied van drinkwater en sanitaire voorzieningen. Op deze wijze wordt er gewerkt aan meer duurzaamheid van de investeringen en het verkleinen van de hulpafhankelijkheid. Er wordt gewerkt aan capaciteitsversterking van vooral lokale overheden (en in mindere mate nationale belastingdiensten) op sub-nationaal niveau die het mandaat hebben om belastingen te heffen. Het betreffen kleine activiteiten die nog niet zijn vertaald in lokale wetgeving. Het bereik is vooralsnog beperkt tot slechts enkele honderden mensen. Dit aantal zal bij voldoende lokale politieke steun in komende jaren substantieel toenemen. Voor het bereiken van de Global Goals is het versterken van lokale financiering essentieel.

69

Kunt u aangeven hoe u de informele sector ondersteunt, waar enorm potentieel ligt om werkgelegenheid, voedselzekerheid en inclusieve groei te bewerkstelligen?

Antwoord:

De informele sector vervult in ontwikkelingslanden een belangrijke rol bij het creëren van werkgelegenheid, voedselzekerheid en inclusieve groei. Daarom ondersteunt het kabinet diverse programma’s die inspelen op de kracht van de informele sector. In het TradeMark East Africa-programma worden bijvoorbeeld ondernemers in de informele sector met trainingen bewust gemaakt van hun rechten en plichten. Lokale ambtenaren krijgen eveneens training om hun kennis over de informele sector te vergroten.

Daarnaast wordt via TradeMark East Afrika de regelgeving voor kleine producenten en handelaren versimpeld en wordt toetreding tot de formele sector makkelijker gemaakt. Handelaren hebben zich hierbij verenigd in coöperatieven, om zo gezamenlijk voor hun belangen op te kunnen komen. Nederland heeft ook extra fondsen toegekend voor de ondersteuning van vrouwelijke handelaren en bedrijvigheid want verreweg de meeste kleinschalige handelaren in de informele sector zijn vrouw.

70

Wat zijn de kosten van de Wereldtentoonstelling in Astana en wat is het Nederlandse belang van deelname aan de Wereldtentoonstelling?

Antwoord:

De kosten worden geraamd op EUR 2 miljoen. De Nederlandse deelname is van groot belang voor het onderhouden van de bilaterale economische relatie met Kazachstan en nuttig voor het Nederlandse bedrijfsleven dat actief is in Centraal-Azië.

71

Kunt u inzichtelijk maken hoe het Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling in de begroting naar voren komt?

Antwoord:

Het Actieplan Beleidscoherentie is niet expliciet opgenomen in de begroting omdat het streven naar beleidscoherentie primair een beleidsinzet vraagt en geen financiële investeringen.

72

Wanneer worden de akkoorden met de Afrikaanse landen en CETA afgerond? Kunt u een tijdsindicatie geven?

Antwoord:

Met de landen in sub-Sahara Afrika wordt onderhandeld over Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s). Het gaat om vijf akkoorden met vijf regio’s. Het kabinet heeft uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot deze akkoorden in de bijlage bij de geannoteerde agenda voor de Informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) over handel op 23 september 2016 te Bratislava (Kamerstuk, 21 501-02, nr. 1653). Het akkoord met Zuidelijk Afrika (de SADC-EU EPA) is in juli 2016 tot stand gekomen. Aangezien dit een gemengd akkoord betreft kan de ratificatie nog ongeveer vijf jaar duren. Gelet op de complexiteit in de andere onderhandelingen is het niet mogelijk een tijdsinschatting te geven voor de andere akkoorden.

Het handelsakkoord met Canada (het Comprehensive Economic and Trade Agreement, CETA) had op 27 oktober 2016 tijdens de EU-Canada top ondertekend moeten worden. De onderhandelingen over de ondertekening duurden echter langer dan verwacht. Daarom is ondertekening tot nader order uitgesteld. Hier is nog geen datum voor vastgesteld. Na ondertekening kan ook het Europees Parlement het akkoord goedkeuren. Pas wanneer het Europees Parlement het akkoord heeft goed gekeurd kan de voorlopige toepassing van CETA starten. Gelijktijdig worden de nationale goedkeuringsprocedures opgestart. Hierna moeten de nationale parlementaire procedures van alle EU-lidstaten worden afgerond voordat CETA kan worden geratificeerd. Voor Nederland betekent dit dat het akkoord, na een advies van de Raad van State, ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer. Aangezien het een gemengd akkoord betreft is de goedkeuringswet referendabel.

73

Op welke manier worden (jonge) Nederlandse starters ondersteund die willen ondernemen in ontwikkelingslanden vanwege een interessante markt, maar die niet in aanmerking komen voor het DGGF (vanwege een gestelde normomzet en minimum aantal personeelsleden), maar die wel een cruciale rol kunnen spelen in de economische positie van Nederland en een belangrijk rol hebben voor de economie in ontwikkelingslanden (duurzaamheid, innovatie, expertise)?

Antwoord:

Startende Nederlandse ondernemers kunnen een belangrijke impuls geven aan duurzame inclusieve economische groei in, en het versterken van de bilaterale economische betrekkingen met lage- en middeninkomenslanden.

Via de Inclusive Business Accelerator (IBA) ondersteunt de overheid startende (Nederlandse) ondernemers bij het opstellen van ondernemingsplannen en het vinden van mogelijke investeerders. Ook faciliteert de overheid jonge ondernemers uit Nederland en lage- en middeninkomenslanden om gezamenlijk te werken aan innovatieve oplossingen voor ontwikkelingsuitdagingen. Een goed voorbeeld hiervan is de Ghana Business Challenge, waar gemengde teams van jonge Ghanese en Nederlandse ondernemende studenten nieuwe mogelijkheden verzinnen voor duurzaam ondernemerschap door Nederlandse bedrijven in Ghana. Een andere manier waarop het kabinet Nederlandse startups aanmoedigt om in lage- en middeninkomenslanden actief te worden zijn de Orange Corners. Dit zijn innovatieve samenwerkingsverbanden tussen ambassades, kennisinstellingen en het Nederlandse bedrijfsleven ter versterking van lokaal ondernemerschap. Het Orange Corners-model biedt ook kansen voor toegang tot een nieuw netwerk voor Nederlandse (jonge) ondernemers, om te beginnen in Zuid-Afrika en Mozambique.

Vanuit het Nederlands programma StartupDelta, werken de Ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken aan een internationaliseringsstrategie voor Nederlandse startups. Deze strategie dient ter ondersteuning van Nederlandse startups bij het verkennen van kansen op nieuwe markten. Een belangrijk segment hierin zijn de zogeheten «impact-startups», die veelal actief zijn ten behoeve van duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden.

Jonge Nederlandse ondernemers en startups komen wel degelijk in aanmerking voor financiering uit het Dutch Good Growth Fund (DGGF) via het onderdeel «Investeren Nederlands MKB». Vanwege het grote potentieel voor het realiseren van ontwikkelingsimpact via startups zal DGGF-onderdeel «Investeren Nederlands MKB» in 2017 de financieringsmogelijkheden voor dit type transacties verbreden.

74

Waarom wordt de actievere ondersteuning van internationale beurzen voor Nederlandse starters niet gekoppeld aan Afrikaanse jongeren om zo ook toekomstperspectief te bieden aan Afrikaanse jongeren?

Antwoord:

Het startersbeleid richt zich niet alleen op ontwikkelde economieën zoals de Verenigde Staten en Japan, maar ook op opkomende economieën in Latijns-Amerika, Azië en Afrika. Naast het ondersteunen van Nederlandse ondernemers en startups tijdens het internationaliseren, stimuleert het kabinet ook jong ondernemerschap en jongerenparticipatie in Afrika. Een voorbeeld is de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierde Road to Nairobi bustour. Onder leiding van Afrikaanse jongerenambassadeurs wordt geïnventariseerd waar kansen en uitdagingen liggen op het gebied van jeugdwerkgelegenheid en ondernemerschap in acht Afrikaanse landen. Om het thema van jong ondernemerschap in Afrika ook in Nederland onder de aandacht te brengen organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenwerking met de 1%Club, op 26 oktober 2016 een Start me up Africa-event in Den Haag.

75

Op welke manier kunnen NGO’s een bijdrage leveren aan economische missies en het ontplooien van bedrijfsactiviteiten?

Antwoord:

De opzet van economische missies is in deze kabinetsperiode veranderd en past bij de brede bilaterale relaties die Nederland nastreeft. Voorheen waren economische missies vooral gericht op exportpromotie; verkoop van Nederlandse producten en diensten in het buitenland. Missies waren geslaagd als er verkoopcontracten werden getekend. Nu ligt de nadruk op samenwerking voor meerdere jaren op het gebied van economie, innovatie en ontwikkeling en is er ruim aandacht voor politieke en maatschappelijke onderwerpen. Daarvoor zijn NGO’s een natuurlijke partner. Zij spelen daarom vaak een rol in de voorbereiding, de missie zelf, en in de follow up. Bijvoorbeeld, tijdens de missie naar Cuba namen WNF en Hivos deel. WNF heeft tijdens de voorbereidingsbijeenkomst de missiedeelnemers ingelicht over de uitdagingen op het gebied van duurzaamheid in Cuba. Tijdens de missie heeft WNF een MoU ondertekent voor het ondersteunen van de Cubaanse overheid bij het beschermen van de natuur onderwater. Hivos was reeds actief met projecten in Cuba op het gebied van tuinbouw en was betrokken bij de roundtable en bedrijfsbezoeken in die sector. Tijdens deze missie is samenwerking van Hivos met een aantal bedrijven gestart, die met ondersteuning van de Nederlandse overheid gaat helpen bij de duurzame ontwikkeling van de Cubaanse tuinbouw.

76

Hoe is de stuurgroep Handels- en investeringsbevordering tot stand gekomen, wie is er bij betrokken geweest en wie zijn de huidige deelnemers?

Antwoord:

De oprichting van de stuurgroep Handels- en investeringsbevordering komt voort uit de Dutch Trade and Investment Board (DTIB), het publiek-private samenwerkingsverband op het gebied van internationaal ondernemen. De DTIB heeft geconcludeerd dat, om het internationale verdienvermogen van Nederland op de nabije en verre markten te versterken, publieke en private handelsbevorderende partijen vanuit een gemeenschappelijke aanpak dienen te opereren. De DTIB heeft daarom een stuurgroep in het leven geroepen, die als opdracht heeft een gezamenlijke internationaliseringsstrategie op te stellen.

De stuurgroep bestaat uit publieke en private vertegenwoordigers: Chris Buijink (voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken), Kajsa Ollongren (locoburgemeester gemeente Amsterdam), Jasper Wesseling (plaatsvervangend directeur-generaal Bedrijfsleven en Innovatie van het Ministerie van Economische Zaken), Guido Landheer (plaatsvervangend directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken), Ineke Dezentjé Hamming (voorzitter FME-CWM), Steven Lak (algemeen voorzitter EVO/Fenedex) en Cees Oudshoorn (algemeen directeur VNO-NCW).

77

Kunt u aangeven welk doel wordt beoogt met het verhogen van de hoeveelheid deelnemende vrouwen aan economische missies op lokaal niveau?

78

Is het bekend waarom vrouwen ondervertegenwoordigd zijn bij economische missies? Liggen kosten hieraan ten grondslag? Is dat ook de reden dat de korting wordt gegeven aan vrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?

79

Is het niet onredelijk om vrouwen 50% van de kosten te laten dragen bij economische missies? Vanuit het oogpunt van gelijkheid moet het toch gaan om de geschiktheid voor het deelnemen aan een economische missie? Vanwaar dit «voorkeursbeleid»?

Antwoord vraag 77, 78,79:

Het kabinet wil meer participatie van vrouwen in het bedrijfsleven en meer vrouwen aan de top. Deelname van vrouwen aan economische missies hoort daarbij. Uit onderzoek blijkt dat slechts tien procent van de deelnemers aan Nederlandse missies vrouw is, terwijl vijfentwintig procent van de ondernemers die internationaal ondernemen vrouw is. Om daar verandering in te brengen is besloten voor een periode van één jaar vijftig procent korting te verlenen aan vrouwelijke ondernemers die deelnemen aan een handelsmissie. Het kabinet streeft er naar om het percentage vrouwen dat deelneemt aan handelsmissies gelijk te trekken met het aandeel vrouwelijke ondernemers die internationaal actief zijn (nu vijfentwintig procent).

De onderliggende oorzaak waarom vrouwen ondervertegenwoordigd zijn bij economische missies is niet eenduidig aan te geven. In september 2016 is hierover een bijeenkomst georganiseerd met vrouwelijke ondernemers. Uit de bijeenkomst kwam naar voren dat er sprake is van onbekendheid met de economische dienstverlening van de overheid waaronder de economische missies. Daarnaast werd door vrouwelijke ondernemers aangegeven dat er keuzes moeten worden gemaakt ten aanzien van de werk/privé balans. Uit onderzoek van het CBS komt bovendien naar voren dat bedrijven van vrouwelijke ondernemingen relatief kleiner zijn ten opzichte van die van mannelijke ondernemers. Voor kleine ondernemingen speelt de financiële afweging ook een grotere rol bij het internationaliseren van het bedrijf op verder afgelegen markten.

De tijdelijke korting voor vrouwen is ingesteld om aandacht te vragen voor internationaal ondernemen door vrouwen en om startende vrouwelijke ondernemers met een beperkt budget over de streep te trekken. De vereisten om deel te kunnen nemen zijn voor alle ondernemers gelijk.

80

Wat wordt bedoeld met opvolgen van economische missies? Komt in de opvolging MVO terug, bijvoorbeeld als onderdeel van de contracten die worden afgesloten? Wordt daarbij rekening gehouden met lokale maatschappelijke risico’s?

Antwoord:

Economische missies zijn onderdeel van een bredere strategische aanpak om de economische betrekkingen met landen te versterken en bij te dragen aan inclusieve economische groei. De doelstelling van bedrijven bij een missie kan van verkennende aard zijn, maar kan ook de afsluiting zijn van positionering op een markt. Soms is opvolging vanuit de overheid nodig, in andere gevallen heeft de overheid geen rol en arrangeert het bedrijfsleven zelf de opvolging.

Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) is een prioriteit in het buitenlands economisch beleid, het krijgt daarom in alle stadia van het onderhouden van de economische betrekkingen vanuit de overheid aandacht, dus ook bij de opvolging van de economische missies. Om mee te kunnen gaan op missie hebben deelnemende bedrijven aangegeven de OESO-criteria voor multilaterale ondernemingen te onderschrijven en hiernaar te handelen.

81

Wat gaat u doen om meer maatschappelijke (lokale) organisaties te betrekken. Staan u daarvoor middelen ter beschikking?

Antwoord:

Deze vraag verwijst naar een passage in de begroting over deelname van maatschappelijke organisaties aan missies. De opzet van economische missies is in deze kabinetsperiode veranderd en past bij de brede bilaterale relaties die Nederland nastreeft. Voorheen waren economische missies vooral gericht op exportpromotie; verkoop van Nederlandse producten en diensten in het buitenland. Missies waren geslaagd als er verkoopcontracten werden getekend. Nu ligt de nadruk op samenwerking voor meerdere jaren op het gebied van economie, innovatie en ontwikkeling en is er ruim aandacht voor politieke en maatschappelijke onderwerpen. Daarvoor zijn maatschappelijke organisaties een natuurlijke partner. Zij gaan daarom steeds vaker mee op missie om zo beter in te kunnen spelen op de maatschappelijke uitdagingen die in een land spelen op gebieden zoals mensenrechten en het milieu. Het kabinet heeft vanaf 2017 structureel EUR 10 miljoen ter beschikking gesteld voor inspanningen die de concurrentiepositie van Nederland in het buitenland versterken. Dat kan onder andere door een gerichtere voorbereiding en follow-up van economische missies waarbij ook maatschappelijke organisaties zijn betrokken.

82

Wat is de reden geweest van de verlaging van het budget voor het DGGF en de verlaging van het budget voor private sectorontwikkeling en verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden met 62 miljoen euro en wat wordt er gedaan met de vrijvallende middelen?

Antwoord:

Naar aanleiding van de mid-term review van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) in het najaar van 2015 (zie Kamerstuk 33 625, nr. 180) is besloten om het meerjarig kasritme van het DGGF aan te passen en over een langere periode dan 2014 tot en met 2017 te verdelen. Zo sluit het kasritme beter aan bij de liquiditeitsbehoefte van het fonds. Dit heeft geleid tot een daling van het budget in 2017 maar een stijging in de jaren daarna, zoals te zien in de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid» op pagina 33 van de begroting. Er is dus geen sprake van vrijvallende middelen, maar van een ander meerjarig kasritme.

83

Kan de taakstelling als gevolg van de ruilvoetverslechtering op voedselzekerheid, water en klimaat nog verder worden uitgesplitst naar waar precies op wordt bespaard?

Antwoord:

De ruilvoettaakstelling heeft in de praktijk tot gevolg dat er minder ruimte is voor nog nieuw te ontwikkelen activiteiten.

84

Hoe verhoudt de verlaging van 62 miljoen euro voor «private sector ontwikkeling en verbeterd investeringsklimaat» zich tot de ingezette transitie van hulp naar handel?

Antwoord:

Private sectorontwikkeling is een belangrijk element van de agenda voor hulp, handel en investeringen. Deze agenda is breder dan het begrotingsartikel 1.3 waarnaar gevraagd wordt. Zo heeft dit Kabinet het DGGF geïntroduceerd (begrotingsartikel 1.4) als nieuw instrument voor het Nederlands en lokaal midden- en kleinbedrijf. Verder is de samenwerking met de private sector via publiek-private partnerschappen (PPP’s) en kansensignalering door middel van economische diplomatie deze kabinetsperiode verder versterkt. Vanaf 2016 zet het kabinet het behalen van resultaten via private sectorontwikkeling (begrotingsartikelen 1.3 en 1.4) op gelijke voet voort.

85

Welke overwegingen liggen ten grondslag aan uw keuze om de financiële inzet op Artikel 1 flink te verlagen?

Antwoord:

De verlaging van de financiële inzet op Artikel 1 in 2017 ten opzichte van 2016 is terug te voeren op de volgende factoren:

Het kasritme van het Dutch Good Growth Fund is naar aanleiding van de uitkomsten van een mid-term review aangepast en dit heeft geleid tot een lager kasbudget voor 2017. De uitkomsten van deze mid-term review zijn met u gedeeld via Kamerstuk 33 625, nr. 180, d.d. 1 oktober 2015 «Hulp, handel en investeringen». Tot deze verlaging van het budget voor 2017 is al besloten bij eerste suppletoire begroting van 2016. Het aangepast kasritme voor het Dutch Good Growth Fund sluit nu beter aan bij de werking en liquiditeitsbehoefte van het fonds.

Een andere factor is de verlaging van het kasbudget voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in 2017 ten opzichte van 2016. Dit komt door de verwerking in het kasbudget van 2016 van het Amendement van de leden Van Laar en Van Veldhoven (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 17 van 25 november 2015). Met dit amendement wordt in 2016 5 miljoen euro toegevoegd aan artikel 1.1 voor een fonds ter bestrijding van kinderarbeid.

Verder heeft het kabinet besloten – als onderdeel van de ambitie om internationaal ondernemen te bevorderen en in te spelen op de groeiende behoefte vanuit het bedrijfsleven en de kenniswereld aan internationale handels- en innovatie bevorderende diensten van de overheid – om vanaf 2017 EUR 10 miljoen structureel extra vrij te maken voor inspanningen die de concurrentiepositie van Nederland in het buitenland ten goede komen. Deze middelen staan vooralsnog op de Aanvullende Post en zijn daarom niet in de begroting opgenomen.

86

Kan precies worden aangegeven hoe de 4,5 miljoen niet-juridisch verplichte uitgaven is onderverdeeld in contributies internationaal ondernemen (eventueel in een overzicht met verschillende organisaties) en het fonds tegen kinderarbeid?

Antwoord:

Contributies zijn juridisch verplicht omdat die voortvloeien uit lidmaatschappen van Nederland aan organisaties zoals de World Trade Organisation (WTO) en de OESO. De niet-juridische verplichten uitgaven betreffen het budget dat is geoormerkt voor het fonds tegen kinderarbeid. De opdracht aan RVO voor de uitvoering van dit fonds tegen kinderarbeid wordt naar verwachting in de tweede helft van 2016 gegeven.

87

Hoeveel procent van de beschikbare BNI-ruimte uit de periode 2016 t/m 2021 is gebruikt ten bate van de verhoogde asieltoerekening? Hoeveel resteert nog voor deze periode na deze kasschuif?

Antwoord:

Om bestaande ontwikkelingsprogramma’s zoveel mogelijk te ontzien is vanaf 2015 BNI-groei ingezet voor de dekking van eerstejaars asielopvang uit ODA. De BNI-groei voor de jaren 2015 tot en met 2021 was EUR 1.340 miljoen. Hiervan is EUR 1.193 miljoen (89 procent) ingezet voor de dekking van eerstejaars asielopvang. In 2016 is het BNI echter gedaald waardoor de ODA-begroting 2016 tot en met 2021 verlaagd is met in totaal EUR 836 miljoen. Er resteert dus geen BNI-groei meer.

88

Kunt u aangeven wat het kennisplatform onder sub artikel 4.3 precies is en welke doelstelling het kennisplatform beoogt? Kunt u daarnaast aangeven op welke manier diaspora en jongeren hierbij worden betrokken? Welke partnerlanden zijn hierbij betrokken?

Antwoord:

Het Kennisplatform Veiligheid en Rechtsorde is in 2012 opgezet als onderdeel van het kennisbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het doel van het platform is om samenwerking en kennisuitwisseling tussen onderzoekers, beleidsmakers en uitvoerders te bevorderen. Dit moet leiden tot een effectiever Nederlands ontwikkelingsbeleid op het gebied van Veiligheid en Rechtsorde, inclusief de aanpak van de grondoorzaken van conflict en irreguliere migratie.

Het platform doet dit door uitwisseling van kennis en ervaring tussen (internationale) maatschappelijke organisaties, overheidsinstanties, de private sector, kennisinstituten, multilaterale en regionale ontwikkelingsorganisaties te stimuleren. Deze uitwisseling omvat ook diaspora en jongeren. Zo organiseerde het Kennisplatform op 23 september jl. een event over «Partnerships for peace: engaging diaspora».

Het Kennisplatform richt zich zoveel mogelijk op de voor Nederland prioritaire landen en regio’s, waaronder de vijftien partnerlanden voor ontwikkelingssamenwerking en de regio’s waarin conflict en irreguliere migratie een grote rol spelen (de MENA-regio, de Sahel, de Hoorn van Afrika, de Grote Meren Regio en Afghanistan en Pakistan).

89

Kan precies worden aangegeven hoe de 19,4 miljoen euro niet-juridisch verplichte uitgaven is onderverdeeld in samenwerking met het bedrijfsleven, Publiek-Private Partnerschappen (PPP's), marktontwikkeling en financiële sectorontwikkeling? Kan de samenwerking met het bedrijfsleven worden gesplitst naar bedrijfssector met daarbij de kosten? Kan er een overzicht worden gegeven van de PPP's met daarbij de kosten?

Antwoord:

In de programma’s voor publiek-private partnerschappen is naast het bedrijfsleven veelal ook een belangrijke rol weggelegd voor maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Het genoemde bedrag is gereserveerd voor partnerschapsprogramma’s die in 2017 worden uitgevoerd. De belangrijkste sectoren waarin de publiek-private partnerschappen actief zijn, zijn de landbouwsector, de sector water en sanitatie en de sector gezondheidszorg. Meer informatie over lopende projecten van partnerschapsprogramma’s die uitgevoerd worden door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is te vinden op de website https://aiddata.rvo.nl/.

90

Kan precies worden aangegeven hoe de 6,8 miljoen euro niet-juridisch verplichte uitgaven is onderverdeeld in Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) inclusief HIV/aids in humanitaire settings en in West Afrika? Kan daarbij ook meer uitleg worden gegeven over deze programma's?

Antwoord:

De desbetreffende programma’s zijn in voorbereiding. Er zal aandacht worden besteed aan het verbeteren van toegang tot anticonceptie en informatie daarover voor vrouwen en meisjes in West-Afrika. In deze regio zijn de indicatoren met betrekking tot moeder- en zuigelingensterfte zeer zorgwekkend en is sprake van grote aantallen vrouwen en meisjes die wel anticonceptie zouden willen gebruiken, maar daar geen toegang toe hebben. In vier West-Afrikaanse landen is samenwerking voorzien met coalities van lokale maatschappelijke organisaties die met hun overheden werken aan gezinsplanning in het kader van het Partenariat de Ouagadougou. In dit partnerschap werkt een aantal donoren samen met de overheden en maatschappelijke organisaties aan betere toegang tot anticonceptie. De Nederlandse bijdrage maakt het mogelijk dat het partnerschap wordt uitgebreid van vier naar negen landen in West-Afrika.

Er is een vijfjarige samenwerking met de internationale maatschappelijke organisatie Marie Stopes International (MSI) in voorbereiding. MSI stelt een breed scala aan middelen voor anticonceptie beschikbaar en biedt daarnaast toegang tot veilige abortus, waaronder aan vrouwen die op de vlucht zijn of om andere redenen afhankelijk van humanitaire hulp. Onderdeel van de abortusdienstverlening is post-abortus zorg, inclusief advisering over anticonceptie. Er worden samen met het United Nations Population Fund (UNFPA) trainingsmodules ontwikkeld over Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) voor professionele staf van humanitaire organisaties.

91

Kan precies worden aangegeven hoe de 37,3 miljoen euro niet-juridisch verplichte uitgaven is onderverdeeld in instellingssubsidies, kennisplatform, Clingendael, programma's Syrië, Libanon, Jordanië en Concessional Finance Facility? Kan daarbij ook een verdere onderbouwing worden gegeven van de uitgaven, waaronder het doel van de uitgave? Kan ook een overzicht worden weergegeven van de instellingssubsidies met daarbij de kosten?

Antwoord:

De beoogde investeringen onder het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde (V&R) voor respectievelijk het Kennisplatform, Clingendael en de programma’s Syrië, Libanon, Jordanië zijn in voorbereiding. Met het Kennisplatform wordt de samenwerking en kennisuitwisseling tussen onderzoekers, beleidsmakers en uitvoerders bevorderd. Dit moet leiden tot een verdieping van thematische kennis en het delen van (inter)nationale geleerde lessen op het gebied van Veiligheid en Rechtsorde. Voor het nieuwe programma (2017–2020) loopt een aanbestedingsprocedure die binnenkort wordt afgerond. Met de subsidie aan de Conflict Research Unit van Clingendael zal beleidsrelevant onderzoek worden uitgevoerd dat als basis dient voor een verbeterde strategische en geïntegreerde Nederlandse inzet in fragiele staten. Het betreft onder andere het uitvoeren van conflictanalyses, inclusief aanbevelingen voor activiteiten om de grondoorzaken van conflict en irreguliere migratie aan te pakken. Programma’s in Jordanië en Libanon zijn gericht op steun aan vluchtelingen en gastgemeenschappen door internationale en lokale Ngo’s met het oog op het creëren van banen, juridische hulpverlening en conflictbemiddeling. Met het programma in Syrië wordt de opbouw van lokale bestuursorganen in oppositie- en bevrijde gebieden beoogd.

Voor de Concessional Finance Facility (CFF) van de Wereldbank is een juridische verplichting aangegaan van EUR 5 miljoen. De CFF combineert giften met leningen waardoor de leningsvoorwaarden voor Libanon en Jordanië voor programma’s ten behoeve van vluchtelingen en gastgemeenschappen worden verzacht.

92

Kan precies worden aangegeven hoe de 20,3 miljoen euro niet-juridisch verplichte uitgaven is onderverdeeld in voortzetting van beurzenprogramma's en het programma voor capaciteitsontwikkeling voor hoger- en beroepsonderwijsinstellingen?

Antwoord:

De EUR 20,3 miljoen zijn per augustus 2016 juridisch verplicht. De onderverdeling is conform de geldende afspraken met programmabeheerder EP Nuffic. Dit betekent dat de middelen evenredig (dus 50 – 50 procent) worden verdeeld tussen het beurzenprogramma NFP en het capaciteitsontwikkelingsprogramma NICHE.

93

Waar is de onderuitputting van DGGF in de begroting 2017 zichtbaar gemaakt?

Antwoord:

De begroting van 2017 geeft de verwachte benodigde kasmiddelen weer voor het jaar 2017 en verdere jaren. Als er sprake is van onderuitputting van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) in enig jaar wordt uw Kamer daarover geïnformeerd. Het (meerjarig) kasritme wordt indien nodig bijgesteld tijdens de daartoe geijkte begrotingsmomenten.

94

Kan precies worden aangegeven hoe de 300.000 euro niet-juridisch verplichte uitgaven is onderverdeeld in International Trade Transparancy Initiative (IATI) en hackatons? Wat zijn hackatons en welk doel hebben ze voor het overig armoedebeleid danwel voorlichting OS?

Antwoord:

Verreweg het grootste deel van de uitgaven aan het International Aid Transparency Initiative (IATI) wordt besteed aan het lidmaatschap van IATI (EUR 80.000), de ondersteuning van (vooral Nederlandse) maatschappelijke organisaties bij de invoering van de IATI rapportageplicht (EUR 80.000), het ontwikkelen van software voor het publiceren van IATI en het gebruiken van IATI voor het monitoren van de inhoudelijke voortgang van activiteiten (EUR 115.000). In beperkte mate worden uitgaven voorzien voor het organiseren van hackatons. Een hackathon is een evenement waar data-analisten, beleidsmakers en ontwerpers samenwerken aan websites en apps. Deze hebben tot doel om (open) data te gebruiken om bijvoorbeeld noodhulp beter te kunnen plannen, de besteding van ontwikkelingsgelden inzichtelijker in kaart te brengen of kleinschalige boeren inzicht te geven in de lokale prijzen van hun product (EUR 25.000).

95

Kan precies worden aangegeven hoe de 9,9 miljoen euro niet-juridisch verplichte uitgaven is onderverdeeld in terugkeer, beter migratiemanagement, versterken opvang in de regio, informatiecampagnes en dataverzameling?

Antwoord:

Het budget voor migratie en ontwikkeling, dat deel uitmaakt van de BHOS-begroting, bedraagt in totaal EUR 15 miljoen per jaar. Dit budget wordt ingezet voor vier prioriteiten van het kabinet op dit terrein. Deze prioriteiten zijn: 1) opvang in de regio, 2) versterken migratiemanagement, 3) betrekken van diaspora bij ontwikkeling van hun herkomstland en 4) bevorderen van vrijwillige terugkeer en duurzame herintegratie. Deze prioriteiten zijn toegelicht in de Kamerbrief over het beleid inzake migratie en ontwikkeling d.d. 28 november 2014 (Kamerstuk 30 573 nr. 129, vergaderjaar 2014–2015).

Ten tijde van opstelling van de begroting die uw Kamer toeging, lagen de volgende uitgaven al vast, voor een totaal bedrag van ongeveer EUR 5 miljoen:

  • Het ondersteunen van afgewezen asielzoekers bij terugkeer vanuit Nederland en herintegratie in hun herkomstland. De herintegratiesteun wordt over het algemeen gebruikt voor investeringen in een familiebedrijf. De programma’s worden uitgevoerd door IOM en Nederlandse maatschappelijke organisaties (EUR 4,3 miljoen);

  • Steun voor trainingen en ICT voor de Somalische overheid via het IOM programma Capacity building support for Migration Management (EUR 388.000);

  • Het Regional Development and Protection Programme for the Middle East (EUR 150.000), een Europees programma dat zich richt op de bescherming van vluchtelingen en het verbeteren van de sociaaleconomische perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen in Libanon, Jordanië en Irak;

  • Een programma van de NGO SPARK, waarbij migranten worden begeleid bij het opzetten van een bedrijf in hun herkomstland (EUR 98.000).

Voor 2017 resteert een bedrag van ongeveer EUR 10 miljoen voor migratie en ontwikkeling. Besluitvorming over een aantal programma’s moet nog plaatsvinden. Het is wenselijk enige financiële ruimte te houden om in 2017 in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen.

96

Kan worden aangegeven welke exporttransacties nu geen doorgang vinden die wel ontwikkelingsrelevant zijn? Is het mogelijk om daarvan specifieke voorbeelden te geven?

Antwoord:

Ontwikkelingsrelevante exporttransacties die nu geen doorgang vinden in de context van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) zijn transacties waarvan de (politieke of commerciële) risico’s te groot zijn. Als de transactie niet (goed) kan worden uitgevoerd en/of er geen zicht is op terugbetaling is financiering/verzekering niet opportuun. Ook de veiligheid van de exporteur en de (lokale) medewerkers moet gewaarborgd kunnen worden. Een voorbeeld is een transactie binnen de medische sector in Zuid-Soedan die vooralsnog geen doorgang kan vinden vanwege de onrust in het land.

97

Wat is de rol van de Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO in het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)?

Antwoord:

Het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) wordt uitgevoerd door RVO. RVO werkt hierbij samen met verschillende partijen waaronder FMO. Zo wordt gebruik gemaakt van de expertise en het internationale netwerk van FMO bij individuele transacties en is FMO ook betrokken bij de bespreking van DTIF financieringen. Per 1 oktober 2016 is een FMO Investment Officer gedetacheerd bij het financieringsteam van RVO.

98

Wanneer stopt de Nationale Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO)?

Antwoord:

De Nationale Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO) zal worden opgeheven als alle leningen volledig zijn afgelost. Naar verwachting is dat in 2039 het geval. Mochten er in de komende jaren nog betalingsregelingen worden afgesloten over achterstallige leningen, dan zal de datum waarop de NIO wordt opgeheven wijzigen.

99

Hoe hoog is de bijdrage aan de Inter-American Development Bank (IDB)?

Antwoord:

Nederland heeft niet deelgenomen aan de laatste twee kapitaalverhogingen en heeft sinds 2013 geen bijdrage meer geleverd aan het kapitaal van de Bank.

100

Waarom wordt er niet geheel gestopt met de IDB aangezien de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking zich minder dan voorheen richt op Latijns-Amerika?

Antwoord:

Nederland bezit circa 0,2 procent van het aandelenkapitaal van de IDB. Dit aandeel geeft Nederland – mede via de invloedrijke kiesgroep waarvan het lid is – een stem en zichtbaarheid in een regionale ontwikkelingsbank, die van groot belang is voor de overzeese gebiedsdelen van het Koninkrijk.

101

Hoe hoog is het Nederlands aandeel in de Asian Development Bank?

Antwoord:

Nederland bezit 1,027 procent van de totale hoeveelheid aandelen van de Asian Development Bank.

102

Kunt u aangeven wat wordt verstaan onder clustergewijze samenwerking van bedrijven op de buitenlandse markt? Hoe wordt dit bereikt en worden eventuele lokale ondernemers hierbij betrokken?

Antwoord:

We ondersteunen consortia van bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties die op de middellange termijn willen samenwerken op derde markten. Het doel is om clusters van bedrijven met een goed ondernemingsplan te ondersteunen om zo eenvoudiger buitenlandse markten te betreden. In sommige gevallen lopen bedrijven tegen handelsbarrières aan: een gebrek aan markttoegang, geen ingang bij besluitmakers, nadelige wetgeving of een gemis aan kennis bij partners of klanten. Hiervoor zijn meerdere instrumenten beschikbaar, waaronder het programma Partners for International Business (PIB), Holland Branding, de inzet van strategische beurzen en het organiseren van economische missies.

103

Kunt u aangeven op welke manier het DGGF tot nu toe heeft bijgedragen aan het versterken van toegang tot financiering voor het lokale Midden- en Kleinbedrijf (MKB)?

Antwoord:

Het onderdeel van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) onderdeel dat via intermediaire fondsen investeert in lokale MKB-bedrijven heeft tot nu toe achttien fondsen geselecteerd. Deze fondsen verstrekken krediet aan ondernemers die tot de zogenaamde «missing middle» behoren, dat wil zeggen ondernemers die onvoldoende of geen toegang tot krediet hebben. Ze zijn vaak te groot voor micro-financiering en te klein voor de commerciële banken. De huidige achttien fondsen financieren de komende jaren met de DGGF-middelen in totaal ruim 1.500 midden- en kleinbedrijven in 34 verschillende landen.

104

Kunt u aangeven welke bijdrage het DGGF heeft geleverd aan het creëren van banen, aan het verhogen van lokale productiviteit en aan de overdracht van kennis en capaciteit?

Antwoord:

De huidige (gefinancierde en aangekondigde) transacties van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) leveren naar verwachting 14.000 nieuwe banen op, verspreid over 42 verschillende landen. Dit aantal zal in de komende jaren verder toenemen naarmate het DGGF meer transacties afsluit. In vrijwel alle gevallen is sprake van overdracht van kennis, kunde of vaardigheden aan de lokale ondernemers of medewerkers. Deze kennisoverdracht kan bestaan uit training aan lokale ondernemers op het gebied van bedrijfsvoering, personeelsbeleid of training aan lokale medewerkers, bijvoorbeeld in het gebruik van nieuwe productiemethoden of -technieken. De kennisoverdracht zal op termijn zorgen voor een toename van de productiviteit in de investeringsprojecten van het DGGF en in latere fase ook in de omgeving van de projecten.

105

Kunt u aangeven wat de gemiddelde omvang is van de leningen van intermediaire fondsen aan lokale MKB-bedrijven, waarvoor zij gebruik maken van DGGF-garantstellingen?

Antwoord:

De gemiddelde investeringsgrootte van de huidige Dutch Good Growth Fund (DGGF) portefeuille van de intermediaire fondsen aan de lokale MKB-ondernemers bedraagt circa EUR 100.000. Dit bedrag varieert van EUR 5.000 tot EUR 5 miljoen per lening, afhankelijk van het type intermediair fonds en de landencontext waarin deze financiële intermediairs opereren. DGGF onderscheidt drie belangrijke soorten financiële intermediairs:

  • 1. financiële instellingen, verstrekken leningen variërend van EUR 5.000 tot EUR 100.000. Voorbeelden uit de DGGF-portefeuille zijn de intermediaire fondsen Cidre in Bolivia en Credo in Georgië;

  • 2. mezzanine fondsen, waarbij de bedragen typisch tussen EUR 100.000 en EUR 1 miljoen liggen. Voorbeelden hiervan zijn de DGGF investeringen in het regionale GroFin Small and Growing Business Fonds in Afrika en GroFin Jordanië;

  • 3. bij fondsen die equity-financiering aan MKB-ers bieden liggen de bedragen per verkregen aandelenbelang boven de EUR 1 miljoen. Hier wordt echter over een langere periode en gefaseerd geïnvesteerd. Voorbeelden hier zijn fondsen zoals Aavishkaar Frontier Fund, het Cambodia Laos Myanmar Fonds (CLMDF) en Dolma in Nepal.

De drie groepen financiële intermediairs zijn complementair en dragen bij aan de financiering van de missing middle met passende instrumenten in de landen waar het DGGF opereert.

106

Op welke manier worden kansen benadrukt voor internationaal ondernemerschap en op welke wijze is hier aandacht voor negatieve beeldvorming omtrent ontwikkelingslanden (zoals bijv. landen in het Afrikaanse continent)?

Antwoord:

Nederlandse ambassades signaleren kansen en brengen die samen met RVO en private partners onder de aandacht van Nederlandse bedrijven en organisaties. In ontwikkelingslanden zijn kansen om te ondernemen, ondanks de soms moeilijke omstandigheden. RVO informeert geïnteresseerde Nederlandse ondernemers over de mogelijkheden voor ondernemen in het buitenland, inclusief het gebruik van het bedrijfsleveninstrumentarium gericht op inclusieve economische ontwikkeling. Nederlandse ondernemers kunnen met vragen over zakendoen in het buitenland, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en het bedrijfsleveninstrumentarium terecht bij één loket van RVO. Dit contactpunt koppelt de ondernemer aan de juiste dienst of instrument.

Nederlandse ambassades wijzen Nederlandse bedrijven en organisaties op mogelijkheden voor internationaal ondernemen en introduceren hen bij interessante lokale partijen en potentiële partners. Via economische diplomatie behartigen ambassades de belangen van Nederlandse bedrijven bij lokale overheidspartijen. Het kabinet helpt Nederlandse bedrijven om internationaal te ondernemen en met innovatieve oplossingen een impuls te geven aan lokale economieën en duurzame handel in lage- en midden-inkomenslanden. Waar relevant worden Nederlandse ondernemers gewezen op economische kansen in landen waarmee Nederlandse ondernemers minder bekend zijn en/of te maken hebben met een negatieve beeldvorming. Voorbeelden zijn evenementen gericht op onder andere de door Ebola getroffen landen Guinee, Liberia en Sierra Leone.

107

Welke kosten zijn voor Nederland verbonden aan de EU-markttoegangsstrategie?

Antwoord:

De EU markttoegangsstrategie bestaat uit een aantal onderdelen. De strategie is erop gericht om i) barrières voor de handel in goederen en diensten op de exportmarkten van de EU weg te nemen, ii) een juiste balans te vinden tussen de bescherming van intellectueel eigendom en het faciliteren van innovatie, iii) toegang te krijgen tot de markt van overheidsaanbestedingen, iv) regels te stellen voor buitenlandse investeringen, v) het optreden tegen unfaire concurrentie en vi) het handhaven van de internationale regels voor handel, bijvoorbeeld via het WTO geschillenbeslechtingsmechanisme.

Als zodanig bestrijkt de EU markttoegangsstrategie een zeer groot deel van het EU handelsbeleid. Het is niet mogelijk eventuele kosten die in dit kader worden gemaakt toe te rekenen aan een bepaalde lidstaat. Het doel van de marktoegangsstrategie is om bij te dragen aan de Europese werkgelegenheid en welvaart.

108

Wat wordt bedoeld met een «realistische invulling van de ketenverantwoordelijkheid»?

Antwoord:

Het kabinet stimuleert internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) en de verduurzaming van mondiale waardeketens, als bijdrage aan duurzame economische ontwikkeling. Het bedrijfsleven kan een grote impact hebben door IMVO-risico’s als kinderarbeid, te lage lonen en slecht afvalmanagement aan te pakken conform de richtlijnen van de OESO. Dit vereist dat bedrijven due diligence uitvoeren in de eigen productieketens (inclusief bijvoorbeeld toeleveranciers): bedrijven dienen zorgvuldigheid te betrachten ten aanzien van mensenrechten, dit permanent te evalueren en te reageren op (potentiële) risico’s en schendingen. Dit sluit schendingen echter nooit volledig uit. Daarom verwacht het kabinet dat het bedrijfsleven passende maatregelen neemt in geval schendingen worden aangetroffen.

109

Wat houdt de uitbreiding van financiële dienstverlening aan het MKB in?

Antwoord:

Per 1 september 2016 is het Dutch Trade & Investment Fund (DTIF) van start gegaan in landen waar het Dutch Good and Growth Fund (DGGF) niet wordt aangeboden. DTIF bestaat uit twee onderdelen: investeren en exporteren. Het vervangt de financieringsinstrumenten Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en Finance for International Business (FIB). DTIF is bedoeld voor Nederlandse bedrijven die willen investeren in of exporteren naar buitenlandse markten. De regeling stimuleert internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven. Het DTIF wordt, net als het DGGF, via één loket aangeboden bij de RVO. De uitbreiding van de dienstverlening via het DTIF bestaat uit financiering voor directe investeringen tot maximaal EUR 15 miljoen (was EUR 10 miljoen) en voor exportfinanciering tot maximaal EUR 5 miljoen per transactie (was voorheen niet beschikbaar).

110

Kunt u aangeven op welke manier de effecten van de handelsakkoorden voor kleinschalige boerenproducenten in de Afrikaanse landen gemonitord zullen worden? Zijn de benodigde monitoringsmechanismen inmiddels operationeel? Primaire landbouwproducten lijken grotendeels uitgezonderd van liberalisering, geldt dit ook voor verwerkte producten waar waarde aan toegevoegd is alvorens zij verhandeld worden?

Antwoord:

Zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 33 625, nr. 219) hecht Nederland groot belang van goede monitoring van de effecten van de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) met de landen in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen). EPA’s hebben tot doel handel en investeringen te bevorderen en zo te stimuleren dat de ACS-landen een sterkere en meer gediversifieerde economie opbouwen en de armoede vermindert. Nederland heeft zich ervoor ingezet dat de EPA’s positief uitwerken voor de ontwikkeling van de ACS-landen, onder andere door uitzonderingen op liberaliseringsverplichtingen voor landbouwproducten.

Om de effecten van de EPA’s te monitoren en implementatie in goede banen te leiden, worden onder de EPA’s speciale comités opgericht. Waar nodig kunnen deze comités maatregelen nemen om negatieve effecten aan te pakken. Nederland zet zich in voor een snelle oprichting van deze comités zodat de gevolgen van de EPA’s binnen afzienbare tijd worden gemonitord.

Het is uiteraard de bedoeling dat de EPA’s voor iedereen positief uitpakken, ook voor Afrikaanse boerenproducenten. In de recente EPA’s met West, Zuidelijk en Oostelijk Afrika (ECOWAS, SADC, EAC) is daarom een breed scala aan landbouwproducten – waaronder veel zuivelproducten – uitgezonderd van liberaliseringsverplichtingen aan de Afrikaanse kant. De EPA-partners hebben hier zelf hun prioriteiten kunnen kiezen. Aangezien de akkoorden assymetrisch zijn, biedt de EU andersom meer markttoegang aan. Zo biedt de EU volledige liberalisatie aan landen die onderdeel uitmaken van SADC, behalve Zuid-Afrika (98,7 procent). Hier vallen zowel primaire als verwerkte producten onder. Ook is een ruime ontwikkelingsenvelop beschikbaar om door middel van aid-for-trade te werken aan een versterking en diversifiëring van de ACS-economieën met het oog op opname in mondiale waardeketens.

111

Wat voor invloed heeft de bezuiniging op de Private Sector Development (PSD)-programma's op de banen die ondersteund worden?

Antwoord:

Zoals in de begroting toegelicht houdt de streefwaarde voor het aantal banen rekening met programma’s die de komende jaren aflopen en programma’s die zich in de opstartfase bevinden en daarom pas later aan dit resultaat kunnen bijdragen. De streefwaarde houdt dus rekening met de nu bekende ontwikkeling van het PSD-budget.

112

In welke landen hebben Nederlandse bedrijven het meeste last van oneerlijke concurrentie?

Antwoord:

Specifieke landen kunnen niet genoemd worden, want «oneerlijke» concurrentie – of een ontbrekend level playing field – is niet zozeer gekoppeld aan landen, als wel aan de uiteenlopende mate waarin overheden in specifieke situaties hun bedrijfsleven ondersteunen. De verschillen op dit vlak zijn significant, bijvoorbeeld op het vlak van financiering. Landen als Japan, China en Zuid-Korea, maar ook ons omringende landen beschikken over uitgebreide financieringsfaciliteiten. Met het recent opgezette Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) wordt ingespeeld op dit ongelijke speelveld op financieringsvlak.

113

Hoe geeft u in het kader van «de versterking van de Nederlandse positie in mondiale waardeketens om export en investeringen optimaal te laten bijdragen aan het Nederland verdienvermogen» invulling aan het principe van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling (SDG 17.14)? Kunt u in dit verband ook aangeven welke concrete follow-up u geeft aan de twee Amsterdam Declarations, die inhoudelijk direct verband houden met Duurzaam Ontwikkelingsdoel (SDG) 2.4 (duurzame voedselproductie) en 15.2 (duurzaam bosbeheer)?

Antwoord:

Economische diplomatie en dienstverlening en de Nederlandse handelspolitiek zijn gericht op het faciliteren van handel in mondiale waardeketens en daarmee het versterken van het Nederlandse verdienvermogen. Global Goal 17.14 benadrukt het belang van beleidscoherentie om duurzame ontwikkeling te stimuleren. In Nederland krijgt coherentie tussen het handelsbeleid en duurzame ontwikkeling in de eerste plaats gestalte door de gecombineerde agenda voor hulp, handel en investeringen. Deze combinatie van beleidsterreinen onder één bewindspersoon stelt het kabinet in staat om synergie te benutten tussen ontwikkelingsdoelen enerzijds en handels- en investeringsbevordering anderzijds, en om weloverwogen keuzes te maken wanneer die doelen met elkaar zouden conflicteren. Het Actieplan en jaarrapportage Beleidscoherentie voor Ontwikkeling dat de Tweede Kamer op 13 juni 2016 heeft ontvangen gaat in meer detail in op hoe beleidscoherentie op dit terrein gewaarborgd is (Kamerstuk 33 625, nr. 219).

Wat betreft de opvolging van de twee Amsterdam Verklaringen heeft Noorwegen zich in juni dit jaar aangesloten bij de beide Verklaringen. Ook heeft Nederland op 24 juni 2016 de eerste Amsterdam Declarations Multistakeholdermeeting georganiseerd, waaraan het betrokken bedrijfsleven, overheden en maatschappelijke organisaties deelnamen. Belangrijkste punt op de agenda was het identificeren van beleidsopties om concreet opvolging te geven aan de twee Verklaringen. Het komend jaar richt de planning zich op een uitbreiding van het aantal ondertekenaars en het komen tot gezamenlijk gedragen, concrete invulling van de Verklaringen. Daarnaast is het kabinet tevreden dat het Nederlandse pleidooi, om het werk aan de opvolging van de Amsterdam Verklaringen evenrediger te verdelen onder de ondertekenaars, de eerste vruchten afwerpt. Het Verenigd Koninkrijk financiert sinds 1 oktober 2016 het secretariaat van de Amsterdam Verklaringen en organiseert de volgende bijeenkomst van de ondertekende landen. Duitsland heeft al aangegeven de bijeenkomst begin 2017 op zich te nemen.

114

Kunt u ten behoeve van transparantie, een overzicht geven van de landen waar PSD-programma’s ingezet zijn, evenals een lijst van bedrijven die hier gebruik van hebben kunnen maken?

Antwoord:

Gegevens per programma, project, land en bedrijf (voor zover het geen bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft) van de door RVO uitgevoerde PSD-programma’s zijn te vinden op de IATI-website van RVO: https://aiddata.rvo.nl/. Naarmate andere uitvoeringsorganisaties hun projectgegevens volgens de Open Data-standaard van het International Aid Transparency Initiative (IATI) gaan rapporteren wordt ook voor andere PSD-programma’s bekend in welke landen projecten worden ontwikkeld.

115

Kunnen doelstelling, indicatoren en streefwaarden worden gegeven van het nieuw opgezette instrument DTIF?

Antwoord:

De hoofddoelstellingen van het Dutch Trade & Investment Fund (DTIF) betreffen het stimuleren en faciliteren van export en directe investeringen door Nederlandse bedrijven in het buitenland. Export en directe investeringen leveren een positieve bijdrage aan de duurzame economische ontwikkeling en werkgelegenheid in Nederland en de betrokken landen. Dit wordt nagestreefd door het bieden van financieringsoplossingen in die gevallen waar de private financiële sector geen of een gedeeltelijke financieringsoplossing kan of wil bieden. Er moet daarom sprake zijn van additionaliteit aan de markt om publieke financiering te rechtvaardigen.

De streefwaarden en indicatoren zijn gekoppeld aan het beschikbare budget. Voor het DTIF is een budget beschikbaar van EUR 107 miljoen, waarmee op grond van afspraken over risicobeheer in totaal EUR 140 miljoen kan worden ingezet gedurende de looptijd van het DTIF (2016–2021). Voorwaarden voor het realiseren van de doelstelling zijn verbetering van de positionering van de overheidsfaciliteiten gericht op toegang tot financiering voor met name het midden- en kleinbedrijf, evenals het optimaliseren van de klantbediening door inrichting van één loket bij RVO.

116

U zegt dat de Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en Finance for International Business (FIB) worden afgebouwd voor het starten van DTIF. Waarom wordt de lening aan het FIB in 2017 toch verhoogd?

Antwoord:

De Finance for International Business (FIB) regeling is geïntegreerd in het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) dat per 1 september 2016 in werking is getreden. Via de FIB worden daarom geen nieuwe financieringen aangegaan. Het bedrag voor de FIB in 2017 betreft de uitbetaling van eerder aangegane verplichtingen, de looptijd van FIB-transacties bedroeg meerdere jaren.

117

Voor welke landen in het Midden-Oosten, naast Jordanië en Libanon, is het Private Sector Development (PDS)-instrumentarium nog meer opengesteld?

Antwoord:

Naast Jordanië en Libanon is het PSD-instrumentarium voor de landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika opengesteld voor Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Egypte, de Palestijnse Gebieden en Jemen.

118

Voor welke sectoren is India in toenemende mate een belangrijke economische partner voor Nederland?

Antwoord:

De Indiase premier Modi is een aantal grote nationale initiatieven gestart, zoals Make in India, het verbeteren van de «Ease of doing Business», Clean India, Digital India, Clean Ganga en 100 Smart Cities. Deze initiatieven bieden kansen voor Nederlandse bedrijven in sectoren als water, logistiek, gezondheid, infrastructuur, havenontwikkeling. Verder biedt de Indiase agrosector ruime kansen omdat in deze sector een vergroting van de effectiviteit en efficiëntie wordt nagestreefd. Ook maken steeds meer bedrijven gebruik van het grote aanbod van hooggekwalificeerd technisch personeel in India, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van software.

Daarnaast speelt Nederland een steeds grotere rol als «hub» voor Indiase uitvoer naar de Europese Unie, maar ook als (transit-) bestemming van Indiase reizigers nu Jet Airways twee dagelijkse vluchten naar Schiphol is gestart. Tenslotte maakt de Indiase markt voor consumptiegoederen een sterke groei door, mede dankzij de snel toenemende Indiase middenklasse. Dit biedt kansen voor Nederlandse producten die India ontdekken als nieuwe afzetmarkt.

119

Op welke manier worden bedrijven aangemoedigd om met innovatieve oplossingen te komen voor uitdagingen in ontwikkelingslanden? Vanuit welke post wordt dit gefinancierd?

Antwoord:

Bedrijven worden hiertoe aangemoedigd met behulp van het instrumentarium voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het identificeren van kansen voor Nederlandse bedrijven om maatschappelijke uitdagingen in lage- en middeninkomenslanden op innovatieve wijze te helpen oplossen is een belangrijk onderdeel van het takenpakket van onze ambassades in die landen. Het koppelen van geïdentificeerde kansen met Nederlandse bedrijven die geïnteresseerd zijn om deze kansen te grijpen is belegd bij verschillende organisaties in Nederland, waaronder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Instrumenten die daarbij ingezet worden zijn onder andere handelsmissies, het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en de faciliteiten voor publiek-private partnerschappen.

120

Op welke wijze geeft u handen en voeten aan uw ambitie om bedrijven te attenderen op de SDG’s als business case en hen aan te moedigen om met innovatieve oplossingen te komen voor uitdagingen in ontwikkelingslanden»?

Antwoord:

Het kabinet stimuleert bedrijven bij te dragen aan de Global Goals en doet dit op verschillende manieren. Nederland stelt economische diplomatie mede ten dienste van het behalen van deze doelstellingen in ontwikkelingslanden. Zo heeft de Indonesische overheid aangegeven Nederlandse kennis en investeringen te ambiëren rond onder meer landaanwinning, kustbescherming, water- en luchtkwaliteit en voedselproductie. In november 2016 reist een delegatie van bedrijven en kennisinstellingen naar Indonesië af om contacten te leggen en soms al contracten te sluiten.

Bedrijven dragen ook bij aan de Global Goals door te investeren in de duurzaamheid van hun internationale ketens. Het kabinet stimuleert dit actief via de sectorconvenanten en partnerschappen met organisaties als Initiatief Duurzame Handel en Solidaridad. Bedrijven maken ook gebruik van instrumenten, zoals de Faciliteit voor Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid en het Dutch Good Growth Fund, die hen in staat stellen te investeren in ontwikkelingslanden ten behoeve van de Global Goals. En tot slot ondersteunt het kabinet mondiale platforms (zoals de Business and Sustainable Development Commission en UN Global Compact), die actief op zoek gaan naar verdienmodellen van de Global Goals, erover communiceren en bedrijven ondersteunen.

121

Kunt u een overzicht geven van de activiteiten en doelen op het gebied van marktontwikkeling in het kader van private sector development, versterking privaat ondernemerschap, samenwerking bedrijfsleven en PPP’s en versterking privaat ondernemerschap onder subartikel 1.3?

Antwoord:

De activiteiten en doelen van privatesectorontwikkeling (PSD) zijn beschreven in de beleidsbrief Ondernemen voor Ontwikkeling (Kamerstuk 33 625, nr. 38) van 30 september 2013. PSD-programma’s hebben als doelstelling de bedrijvigheid in lage- en middeninkomenslanden te laten groeien en armoede te verminderen door toename van de werkgelegenheid. Hiervoor zijn in de begroting voor 2017 twee indicatoren opgenomen die de algemene voortgang op privatesectorontwikkeling weergeven. Deze indicatoren zijn het aantal bedrijven met een ondersteund plan voor investering of handel in ontwikkelingslanden (met een streefwaarde voor 2017 van 2.250) en het aantal directe banen dat met PSD-programma’s wordt ondersteund (met een streefwaarde voor 2017 van 160.000). De resultatenrapportage (Kamerstuk 33 625, nr. 224) bevat een overzicht van de voortgang op deze indicatoren in 2015.

122

Kunt u aangeven op welke manier zowel diaspora, Nederlandse jongeren als lokale jongeren worden meegenomen in het programma «Versterkte private sector en een verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden» en op welke manier dit zorgt voor de creatie van werkgelegenheid voor lokale jongeren? Wat zijn de partnerlanden van dit programma?

Antwoord:

De in het beleidsartikel «Versterkte private sector en een verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden» genoemde instrumenten staan open voor alle internationaal georiënteerde ondernemers, inclusief ondernemers uit de diaspora en jonge Nederlandse ondernemers. Sinds 2016 wordt in de informatieverstrekking over het bedrijfsleveninstrumentarium speciale aandacht gegeven aan ondernemers in de diaspora. Zij worden, evenals als jonge Nederlandse ondernemers, aangemoedigd ontwikkelingsrelevante activiteiten te ontplooien in lage- en middeninkomenslanden, met focus op Noord Afrika, de Sahel en de Hoorn van Afrika, die mede ten goede komen aan de verbetering van economische perspectieven van jongeren in die landen.

Zo is een Nederlands-Afghaanse ondernemer met Nederlandse steun een succesvol zuivelverwerkingsbedrijf gestart in Afghanistan. Jonge, Nederlandse boeren worden door samenwerking met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) betrokken bij het programma van Agriterra. Het Migrant Entrepreneurs-programma biedt mogelijkheden aan migranten (met name vrouwen en jongeren) om een eigen onderneming op te zetten in het land van herkomst. Ook wordt in samenwerking met de International Organization for Migration (IOM) aan ondernemers uit de diaspora de mogelijkheid geboden van tijdelijke uitzending naar bedrijven en organisaties in het land van herkomst, om zo ter plaatse kennis en kunde te delen en capaciteit op te bouwen.

Het programma Local Employment in Africa for Development (LEAD) is specifiek gericht op banencreatie en -promotie en ondersteuning van ondernemerschap onder jongeren in zeven Afrikaanse landen (Tunesië, Libië, Algerije, Egypte, Mali, Somalië en Nigeria).

123

Waarom is het budget voor het Dutch Good Growth Fund voor het jaar 2021 zo hoog in vergelijking tot 2019 en 2020?

Antwoord:

In de begroting staan de eerder nog niet-gecommitteerde middelen ad. EUR 75 miljoen opgenomen in 2021. Zoals beschreven in de Kamerbrief «Stand van zaken Dutch Good Growth Fund 2016»(Kamerstuk 684271/2016, d.d. 25 oktober jl.) is het hele budget, inclusief deze EUR 75 miljoen, nu verdeeld over de drie onderdelen van het DGGF. Het (meerjarig) kasritme wordt indien nodig bijgesteld tijdens de daartoe geijkte begrotingsmomenten.

124

Vanaf wanneer gaan de huidige beneficianten van het DGGF geld terugstorten en hoeveel?

Antwoord:

De eerste terugbetalingen op de DGGF-financieringen hebben reeds plaatsgevonden. Het gaat om EUR 750.000 voor het onderdeel «Investeren Nederlands MKB» en EUR 194.000 voor het onderdeel «Export Nederlands MKB». Voor het onderdeel «Investeren lokaal MKB» zijn nog geen terugbetalingen ontvangen.

125

Kunt u het concrete bedrag aangeven dat per jaar binnen beleidsartikel 1 Duurzame Handel en Investeringen ten gunste komt van Nederlandse bedrijven?

Antwoord:

Voor een versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie en economische naamsbekendheid is in de begroting een bedrag van EUR 41,7 miljoen opgenomen voor subsidies, leningen en garanties ten gunste van Nederlandse bedrijven.

Voor de rol die Nederlandse bedrijven spelen in een versterkte private sector en een verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden is EUR 158 miljoen begroot. Dit wordt ingezet door middel van het Dutch Good Growth Fund (DGGF), Demonstratieprojecten, Haalbaarheid en Investeringsvoorbereidingstudies (DHI), de programma’s op infrastructuur (Development Related Infrastructure Investment Vehicle (DRIVE) en voorlopers Ontwikkelingsrelevante exporttransacties (ORET) en Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO)) en het afwikkelen van het Private Sector Investeringsprogramma (PSI) en 2g@there.

De Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV) staat open voor aanvragen van Nederlandse bedrijven als partner in een publiek-privaat partnerschap (PPP). Begrote kosten voor deze faciliteiten voor publiek-private partnerschappen (PPP’s) bedragen EUR 16,9 miljoen per jaar.

126

Waarom worden de uitgaven onder beleidsartikel 1.3 voor Samenwerking bedrijfsleven en PPPs in 2017 (16,9 miljoen) verdubbeld ten opzicht van 2016 (8,7 miljoen)?

Antwoord:

Het kabinet zet publiek-private samenwerking in om doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking te behalen. Zo wordt door inzet van publiek-private samenwerking de voedselzekerheid vergroot, de toegang tot water verbeterd en heeft het kabinet bij kunnen dragen aan de verbetering van de gezondheidszorg in diverse ontwikkelingslanden. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking van de Nederlandse overheid met private partijen om in Ethiopië, Rwanda, Uganda, Kenia, Ghana en Nigeria de toegang tot medicijnen te vergroten, de kwaliteit van de aangeboden gezondheidszorg te verbeteren en bij te dragen aan de bestrijding van armoede gerelateerde ziektes. De publiek-private samenwerking is daarbij specifiek gericht op het bereiken van het armere deel van de bevolking.

De doelstellingen die met publiek-private samenwerking worden bereikt zijn ook de komende jaren relevant, onder andere vanwege de Nederlandse commitment aan het behalen van de Sustainable Development Goals. De EUR 16,9 miljoen is in de begroting opgenomen om invulling te geven aan een reeds toegezegd programma voor publiek-private samenwerking op het terrein van voedselzekerheid en private sectorontwikkeling.

127

Waaraan wordt het geld voor Samenwerking bedrijfsleven en PPPs besteed? Voor welke programma's en met welke doelen?

Antwoord:

Het kabinet werkt samen met het bedrijfsleven aan duurzame handel, ontwikkeling en investeringsbevordering. Hier worden zowel financiële als ondersteunende instrumenten voor ingezet. De overheid stimuleert publiek-private partnerschappen (PPP’s) met verschillende financiële instrumenten die het doel hebben om een bijdrage leveren aan voedselzekerheid, water, sanitatie, gezondheidszorg en private sectorontwikkeling. De hiervoor bestemde instrumenten zijn:

  • Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV)

  • Fonds Duurzaam Water (FDW)

  • Fonds Life Sciences & Health for Development (LS&H4D)

  • Fonds Product gezondheidszorg, Partnerships III (PDP III)

  • Ghana WASH Window (GWW-FDW)

  • 2Scale programma

De PPP-fondsen worden ondersteund door het investeren in kenniscentra en koepelorganisaties die een impuls aan de kwaliteit, relevantie en effectiviteit van publiek-private partnerschappen geven.

128

Kunt u aangeven in hoeverre de subsidies/leningen/garanties die zijn uitgegeven aan het bedrijfsleven in het kader van het DGGF bijdragen aan het behalen van de Sustainable Development Goals? Hoe bereiken deze bedrijven met dit geld de meest gemarginaliseerde groepen, en speciaal meisjes en vrouwen?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) verstrekt financiering aan ondernemers die ontwikkelingsrelevante investeringen willen doen, hetgeen betekent dat er sprake moet zijn van werkgelegenheidscreatie, productiviteitsstijging en/of kennisoverdracht. Het DGGF draagt dan ook bij aan Global Goal 1 «No poverty» en 8 «Decent work and economic growth».

Het DGGF draagt hiermee ook bij aan het behalen van de streefwaarde in de begroting met betrekking tot het aantal banen ondersteund door programma’s voor privatesectorontwikkeling, want deze indicator is afgeleid van Global Goal 8. Het DGGF speelt met name in op Global Goal 8.3: «Promote development-oriented policies that support productive activities, decent job creation, entrepreneurship, creativity and innovation, and encourage the formalization and growth of micro-, small- and medium-sized enterprises, including through access to financial services».

Global Goals 1 en 8 zijn gericht op het uitbannen van armoede en het bevorderen van duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid via het midden- en kleinbedrijf. Bijna één derde van de DGGF-financieringen is aan vrouwelijke ondernemers verstrekt en circa veertig procent van alle gecreëerde banen betreft vrouwelijke werknemers.

Een voorbeeld van een DGGF-transactie waarbij de meest gemarginaliseerde groepen worden bereikt is de financiering van een Nederlandse sociale onderneming, geleid door een vrouw, die in Vietnam een productie- en assemblagelocatie heeft opgezet voor huisparfums en geurkaarsen. De relatief kleine onderneming werkt samen met afvalverzamelaars die lege flessen verzamelen en creëert veertig extra banen. Het bedrijf zorgt voor goede arbeidsomstandigheden en een eerlijk inkomen. Veel verzamelaars zijn lichamelijk of verstandelijk gehandicapt.

129

Aan welke buitenlandse tentoonstellingen naast Astana gaat Nederland deelnemen en wat zijn daar per tentoonstelling de kosten van?

Antwoord:

Nederland is uitgenodigd deel te nemen aan de Dubai EXPO 2020, die van oktober 2020 tot en met april 2021 in Dubai plaatsvindt. Het kabinet heeft nog niet over Nederlandse deelname besloten.

130

Welke programma's MVO zijn nog niet juridisch verplicht?

Antwoord:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidieert een meerjarig IMVO-programma van MVO Nederland dat op 31 december 2016 afloopt. Dit programma wordt momenteel geëvalueerd. Op basis van de evaluatie zal worden bezien in welke vorm en voor welk bedrag dit programma per 1 januari 2017 een vervolg kan krijgen.

131

«Van de middelen voor het Dutch Good Growth Fund is 100% juridisch verplicht.» Kunt u aangeven waarom dit zo is en wat dat betekent als het geld niet wordt opgemaakt, bijvoorbeeld door gebrek aan vraag of goede voorstellen?

Antwoord:

De middelen voor 2017 zijn 100 procent juridisch verplicht via contracten met de drie uitvoerende organisaties van het Dutch Good Growth Fund (DGGF): de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Atradius DSB en PwC/Triple Jump. Dit houdt in dat zij in 2017 in totaal voor maximaal EUR 108,5 miljoen verplichtingen mogen aangaan met bedrijven en intermediaire fondsen. Bij gebrek aan vraag of goede voorstellen is sprake van onderbesteding. Het bedrag dat overblijft blijft dan binnen het DGGF beschikbaar en schuift door naar latere jaren.

132

Kunt u verklaren waarom de ontvangsten van het DGGF jarenlang gelijk begroot blijven voor de periode na 2016?

Antwoord:

Het betreft een inschatting van het saldo van premieontvangsten verrekend met eventuele schadebetalingen als gevolg van verstrekte garanties voor de onderdelen investeren en exporteren van het Nederlands MKB. Dit bedrag wordt in de begroting doorgetrokken naar de jaren 2017 en verder. Naarmate meer informatie beschikbaar komt worden de bedragen aangepast.

133

Kunt u in het kader van accountability aangeven wat de concrete aantoonbare resultaten van het Dutch Good Growth Fund zijn?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) heeft op dit moment 58 transacties gefinancierd of aangekondigd. Het gaat om 40 Nederlandse ondernemers en 18 intermediaire fondsen die in het lokale MKB investeren. De ontwikkelingsrelevante investeringen die hieruit voortvloeien, helpen circa 14.000 mensen aan een nieuwe baan met goede arbeidsomstandigheden in 42 lage- en middeninkomenslanden en in diverse sectoren. Van de financieringen wordt bijna een derde aan vrouwelijke ondernemers verstrekt en circa veertig procent van alle gecreëerde banen betreft vrouwelijke werknemers. Elke euro aan DGGF-financiering wordt aangevuld met EUR 3,50 vanuit andere financiers/investeerders. De cijfers zijn gebaseerd op gegevens aangeleverd door ondernemers en intermediaire fondsen bij de uitvoerders van het DGGF.

134

Hoeveel is er precies besteed op het gebied van duurzame handel en investeringen, wat heeft het opgeleverd en in hoeverre wordt daarmee voldaan aan de voorafgestelde doelstellingen?

Antwoord:

De uitgaven op beleidsartikel 17.1 bedroegen in 2015 EUR 390,7 miljoen. Met de resultatenrapportage 2015 (Kamerstuk 33 625, nr. 224) is uw Kamer geïnformeerd over de behaalde resultaten. Op activiteitenniveau is veelal voldaan aan de vooraf gestelde doelstellingen.

135

Kunt u gelet op de positieve berichten over de investeringsactiviteiten van het DGGF toelichten hoe u van plan bent de continuïteit van het DGGF te waarborgen?

Antwoord:

De continuïteit van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) wordt gewaarborgd doordat in de opzet van de onderdelen «Investeren Nederlands MKB» en «Investeren lokaal MKB» is voorzien in terugbetalingen van leningen en investeringen. Deze middelen kunnen na terugbetaling worden ingezet voor nieuwe investeringen.

136

Op welke wijze worden in het multi-donor programma Trade Mark East Afrika kansen benut tussen de diaspora, het Nederlandse bedrijfsleven en de regionale handel voor de creatie van werkgelegenheid?

Antwoord:

TradeMark East Africa heeft ten doel de tijd en kosten gemoeid met invoer en uitvoer van goederen in de Oost-Afrikaanse Gemeenschap te verlagen door het verbeteren van infrastructuur, wet- en regelgeving en concurrentievermogen van bedrijven. Ook Nederlandse bedrijven gevestigd in de Oost-Afrikaanse Gemeenschap profiteren hier van en dragen bij aan werkgelegenheid. Voor de volgende fase (vanaf juli 2017) voorziet TradeMark East Africa een nog nadrukkelijker inzet op versterking en groei van het lokale midden- en kleinbedrijf. De diaspora vormt geen expliciete doelgroep van dit programma.

137

Welke onderwerpen bestrijken de afgesloten convenanten tot en met 2012 en waarin verschillen zij van degene die na deze periode zijn afgesloten? Worden IMVO-aspecten meegenomen in nieuw af te sluiten convenanten?

Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken voor wat betreft IMVO-convenanten?

Antwoord:

De convenanten waar het eerste deel van de vraag naar verwijst betreffen geen IMVO-convenanten, maar convenanten die voortkomen uit het instrument Partners for International Business (PIB). Dat zijn convenanten tussen bedrijven die gezamenlijk een buitenlandse markt willen betreden.

Het sluiten van IMVO-convenanten is een nieuw beleidsinstrument waarmee risico’s op schendingen van mensen- en arbeidsrechten en schade aan milieu in wereldwijde waardeketens aangepakt worden. Het eerste IMVO-convenant, van de kleding en textielsector, is op 4 juli 2016 inwerking getreden.

De Kamerbrief van 17 juni 2016 bevat een bijlage met hierin de stand van zaken binnen het IMVO-convenantentraject. Tijdens het AO IMVO van 22 juni jl. is toegezegd voor de begrotingsbehandeling een Kamerbrief te sturen met de huidige stand van zaken binnen het IMVO-convenantentraject (Kamerstuk 26 485, nr. 220.)

138

Hoeveel geld gaat er komend jaar naar IDH, en op welke wijze en aan welke projecten wordt dat uitgegeven?

Antwoord:

Voor 2017 heeft het Initiatief Duurzame Handel (IDH) een totaalbegroting van EUR 38,8 miljoen. Het kabinet draagt hieraan EUR 20,8 miljoen bij via een algemene bijdrage en EUR 4 miljoen als bijdrage aan het Initiative for Sustainable Landscapes (ISLA).

De algemene bijdrage wordt besteed aan activiteiten gericht op duurzame ontwikkeling door marktransformatie in een tiental op landbouw gerichte handelsketens, waaronder koffie, cacao, katoen, kleding, hout, vis, soja en palmolie. IDH brengt daartoe enerzijds partijen bij elkaar aan vraag- en aanbodkant, anderzijds voert ze opschaalbare publiek-private samenwerkingsprojecten op het gebied van verduurzaming uit in de producerende landen. Het ISLA-programma richt zich op de verduurzaming van grotere gebieden (landschappen), waarbij geïntegreerd aan problemen als bijv. ontbossing, watergebruik en ecosystemen wordt gewerkt.

139

Betreft het maatschappelijke organisaties in Nederland of in het partnerland waar FOM financiële middelen beschikbaar aan stelt en op welke wijze wordt getoetst of deze maatschappelijke organisaties capabel genoeg zijn om deze functie te kunnen uitvoeren?

Antwoord:

De FOM financiële middelen zijn aangewend voor het Local Employment in Africa for Development (LEAD) programma. Op basis van een subsidietender zijn eind 2015 vier projectvoorstellen geselecteerd, waaraan in totaal EUR 25 miljoen subsidie is toegekend. Penvoerders van de consortia die deze projecten uitvoeren zijn de Nederlandse maatschappelijke organisaties Oxfam Novib, Hivos, Spark en SOS Kinderdorpen.

Eerst genoemde drie organisaties zijn in het bezit van het Partos 9001-certificaat. In alle vier projecten wordt samengewerkt met lokale organisaties. Het track record en de uitvoeringscapaciteit van de consortia partners waren onderdeel van de beoordelingscriteria bij de subsidietender.

140

Op welke wijze krijgen jonge ondernemers speciale aandacht binnen het DGGF als zij als startup niet kunnen voldoen aan de gestelde eisen van het DGGF?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) heeft speciale aandacht voor jonge ondernemers. Het onderdeel «Investeren lokaal MKB» heeft van de totale leningenportefeuille circa één derde aan jonge ondernemers verstrekt. Een voorbeeld is de DGGF-investering in Microcred, een intermediair fonds dat een specifiek product voor start-ups heeft ontwikkeld en daardoor veel jonge ondernemers aantrekt. Een ander voorbeeld is de DGGF-investering in Novastar dat investeert in start-ups in Oost-Afrika.

Het DGGF onderdeel «Investeren Nederlands MKB» heeft ook financieringsmogelijkheden voor start-ups. Vanwege de grote ontwikkelingsimpact die via start-ups bereikt kan worden, zal het DGGF onderdeel «Investeren Nederlands MKB» vanaf begin 2017 de financieringsmogelijkheden voor dit type transacties verbreden. Zie ook de aankondiging in de Kamerbrief «Stand van zaken Dutch Good Growth Fund 2016» (Kamerstuk 33 625, nr. 234), die 25 oktober jl. aan uw Kamer is verzonden.

141

Hoe hoog is de subsidie voor het Programma Uitzending Managers (PUM)?

Antwoord:

Het aan Programma Uitzending Managers (PUM) toegekende subsidiebudget voor 2012–2016 is EUR 50,8 miljoen. De financiering voor de komende jaren ligt op vergelijkbaar niveau.

142

Kan de peer-to-peer benadering van PUM nader worden uitgelegd?

Antwoord:

Het Programma Uitzending Managers (PUM) zet ervaren Nederlandse ondernemers en specialisten in die op vrijwillige basis 2 à 3 weken een MKB-bedrijf of een Business Support Organisation in ontwikkelingslanden van advies voorzien. Het accent van de missies ligt op het overdragen en toepasbaar maken van kennis en vaardigheden. De missies beogen de bedrijven of intermediaire organisaties structureel beter te maken: verbeterde prestaties en bedrijfsvoering, meer winst en investeringen en daarmee meer werkgelegenheid.

143

Welk deel van de 10 miljoen euro voor projectvoorstellen die rechtstreeks bijdragen aan meer ondernemerschap en werkgelegenheid onder Afrikaanse jongeren is nog niet juridisch verplicht?

Antwoord:

Genoemd bedrag maakt deel uit van de begroting van het programma Local Employment in Africa for Development (LEAD) waarvoor in november 2015 een subsidietender is uitgevoerd. De subsidietender resulteerde in de verlening van subsidies aan vier uitvoerende maatschappelijke organisaties waarmee het gehele bedrag juridisch is verplicht.

144

Wat zijn de kosten van de technische assistentie voor het Dutch Good Growth Fund?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) heeft voor in totaal EUR 11 miljoen aan technische assistentie verleend.

145

Op welke manier wordt aan de publiek-private samenwerking met het bedrijfsleven een impuls gegeven?

Antwoord:

Het kabinet werkt samen met het bedrijfsleven aan duurzame handel, ontwikkeling en investeringsbevordering. Hier worden zowel financiële als ondersteunende instrumenten voor ingezet. De overheid stimuleert publiek-private partnerschappen (PPP’s) met verschillende financiële instrumenten die het doel hebben om een bijdrage leveren aan voedselzekerheid, water, sanitatie, gezondheidszorg en private sectorontwikkeling. De hiervoor bestemde instrumenten zijn:

  • Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV)

  • Fonds Duurzaam Water (FDW)

  • Fonds Life Sciences & Health for Development (LS&H4D)

  • Fonds Product gezondheidszorg, Partnerships III (PDP III)

  • Ghana WASH Window (GWW-FDW)

  • 2Scale programma

De PPP-fondsen worden ondersteund door het investeren in kenniscentra en koepelorganisaties die een impuls aan de kwaliteit, relevantie en effectiviteit van publiek-private partnerschappen geven.

146

Kunt u schetsen hoe u vanuit de mid-term review van het DGGF tot deze verdeling van financiële middelen voor 2017 en verder bent gekomen?

Antwoord:

Naar aanleiding van de mid-term review van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) in het najaar van 2015 (zie Kamerstuk 33 625, nr. 180) is besloten om het meerjarig kasritme van het DGGF aan te passen en over een langere periode dan 2014 tot en met 2017 te verdelen. Het nieuwe kasritme sluit hiermee beter aan bij de liquiditeitsbehoefte en de werking van het fonds.

147

Op welke manier wordt de 25 miljoen euro, die voor jeugdwerkloosheid- en migratieproblematiek is vrijgemaakt binnen het DGGF, besteed?

Antwoord:

Van de EUR 25 miljoen is EUR 20 miljoen toebedeeld aan onderdeel «Investeringen lokaal MKB» van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en EUR 5 miljoen aan het onderdeel «Investeringen Nederland MKB». Met deze middelen worden verschillende investeringen in gedaan, te weten:

  • Een investering van EUR 2,7 miljoen in het Oasis Africa Fund dat lokale ondernemers financiert in Ghana en Ivoorkust.

  • Een investering van EUR 2,5 miljoen in Microcred Africa dat kleine lokale ondernemers financiert in Senegal, Nigeria, Mali en Tunesië.

  • Een investering van circa EUR 6,4 miljoen in het Fund for Agricultural Finance in Nigeria (FAFIN) dat kleine lokale ondernemingen in de landbouw financiert in Nigeria.

  • Drietal investeringen door Nederlandse ondernemers ter waarde van EUR 5 miljoen in Mali (productie van oliën voor de lokale markt door biologische olie extractie van noten), Kenia (exploiteren van een melkverwerkingsfabriek) en Ghana (investering in vrieshuis ter versterking van opslagcapaciteit voor vlees) waarmee circa driehonderd directe banen worden gecreëerd en duizenden lokale boeren als toeleverancier betrokken zijn en inkomsten genereren.

Met bovenstaande investeringen worden in totaal rond de 1.400 nieuwe banen gecreëerd. Voor de resterende EUR 8,4 miljoen voor «Investeringen lokaal MKB» is het kabinet momenteel in een finale fase van onderhandeling. Naar verwachting worden de contracten met deze intermediaire fondsen eind 2016/begin 2017 gesloten.

148

Hoe wordt de besteding van de 25 miljoen euro, die voor jeugdwerkloosheid- en migratieproblematiek is vrijgemaakt binnen het DGGF, verdeeld over de jaren 2015–2017?

Antwoord:

De EUR 25 miljoen is honderd procent juridisch verplicht aan de uitvoerende organisaties. Deze bedragen worden naar verwachting als volgt verdeeld:

2015: EUR 0 miljoen

2016: EUR 20 miljoen

2017: EUR 5 miljoen

149

Hoeveel Nederlandse (sociale) ondernemers hebben in het kader van DGGF aan uw ministerie doorgegeven dat zij actief willen worden in de noordelijk gelegen Afrikaanse landen op de DGGF-landenlijst?

Antwoord:

In mei 2015 heeft het Dutch Good Growth Fund (DGGF) aangekondigd extra inzet te plegen op achttien landen in Noordelijk-Afrika waar sprake is van irreguliere migratie of hoge jeugdwerkloosheid. Sindsdien hebben ongeveer zestien Nederlandse ondernemers belangstelling getoond voor een investering in of export naar één van deze landen. Hiervan zijn op dit moment achttien transacties gefinancierd of aangekondigd. Nederlandse ondernemers zijn met name geïnteresseerd in de landen Ethiopië, Ghana en Nigeria.

150

Wat is de beleidsinhoud van de WASH-strategie? Wanneer in 2017 begint de uitvoering van de WASH-strategie? Wanneer zal deze strategie naar de Kamer worden gestuurd?

Antwoord:

De nieuwe WASH-strategie 2016–2030 richt zich op het realiseren van de doelstelling om dertig miljoen mensen duurzaam van schoon drinkater en vijftig miljoen mensen duurzaam van sanitaire voorzieningen te voorzien in het kader van de Global Goals. Met het realiseren van deze beleidsdoelstelling is in 2016 reeds een start gemaakt. De nieuwe WASH beleidsnotitie die de Nederlandse inzet met betrekking tot Global Goal 6 omschrijft zal voor het Kerstreces aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

151

Telt het aantal mensen dat bereikt zal worden met water en sanitatie in 2016 al mee voor de cumulatieve doelstelling van 50 en 30 miljoen? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel mensen ongeveer bereikt zullen worden in 2016?

Antwoord:

De aantallen in 2016 bereikte personen op het gebied van drinkwater en sanitaire voorzieningen tellen mee voor de cumulatieve doelstelling. Voor 2016 is de voorlopige schatting dat 2 miljoen mensen toegang krijgen tot drinkwater en 3,2 miljoen mensen toegang krijgen tot verbeterde sanitaire voorzieningen. Dit is in lijn met de aantallen die gemiddeld per jaar gehaald moeten worden om in 2030 de 30/50-doelstelling te halen: 2 miljoen personen voor drinkwater en 3,3 miljoen personen voor sanitaire voorzieningen.

152

Kunt u aangeven hoe u tot de streefwaarde voor drinkwater en sanitatie voor 2017 bent gekomen, en welke eenheidskosten daarvoor zijn gebruikt?

Antwoord:

De streefwaarde voor drinkwater en sanitaire voorzieningen voor 2017 is vastgesteld op basis van de verwachte realisatie van lopende activiteiten. In 2016 vond de overgang plaats van de oude doelstelling naar de nieuwe 30/50-doelstelling. Tijdens deze overgang liepen enkele grote programma’s af, terwijl nieuwe programma’s nog niet konden worden opgestart in verband met beperkt beschikbare middelen. Hierdoor zijn verwachte aantallen voor 2017 lager dan in voorgaande jaren en lager dan de gemiddelde jaarlijkse aantallen die nodig zijn om in 2030 de 30/50-doelstelling te halen, respectievelijk 2 miljoen en 3,2 miljoen mensen voor drinkwater en sanitatie (zie ook vraag 151). De lagere aantallen in 2017 worden in de daaropvolgende jaren gecompenseerd door de resultaten van een aantal grote nieuwe programma’s en de toerekening door cofinanciering van bijv. eindgebruikers, lokale overheden en private investeerders. Het hiermee bereikte aantal mensen wordt ook meegerekend als bijdrage aan de doelstelling.

De streefwaarden voor drinkwater en sanitatie voor de periode 2016–2030 zijn gebaseerd op de ervaringen in de periode 2004–2015. Hierbij is met name gekeken naar het kostenaspect (unit-costs), de effectiviteit van verschillende hulpkanalen (multilateraal, bilateraal en private samenwerking) en de gegenereerde co-financiering.

153

Kunt u per jaar aangegeven wat in de periode 2012 – 2016 de resultaten in aantal mensen met toegang tot drinkwater en sanitatie zijn geweest?

Antwoord:

De voormalige doelstelling beoogde om 25 miljoen mensen toegang tot drinkwater en 25 miljoen mensen toegang tot verbeterde sanitaire voorzieningen te geven, en liep van 2011 tot en met 2015. In die periode zijn per jaar de onderstaande aantallen individuele personen bereikt:

 

Drinkwater

Sanitaire voorzieningen

2011

2,6 miljoen

7,2 miljoen

2012

2,5 miljoen

3,4 miljoen

2013

4,3 miljoen

5,3 miljoen

2014

1,8 miljoen

5,2 miljoen

2015

1,9 miljoen

3,7 miljoen

Subtotaal

13,1 miljoen

24,8 miljoen

2016 (schatting)

2 miljoen

3,2 miljoen.

Totaal1

15,1 miljoen

28 miljoen

X Noot
1

Deze cijfers wijken enigszins af van de cijfers in de resultatenrapportages over de betreffende jaren, omdat na de publicatie van de resultatenrapportage nog aanvullende rapportages en informatie over activiteiten beschikbaar kwamen. Definitieve cijfers over 2016 worden in de resultatenrapportage van volgend jaar gepubliceerd.

154

Zijn de streefwaarden voor drinkwater en sanitatie voor de periode 2018 – 2030 gebaseerd op de ervaringen over de periode 2012 – 2016? Zo ja, kunt u deze onderbouwing toelichten?

Antwoord:

De streefwaarde voor drinkwater en sanitaire voorzieningen voor 2017 is vastgesteld op basis van de verwachte realisatie van lopende activiteiten. In 2016 vond de overgang plaats van de oude doelstelling naar de nieuwe 30/50-doelstelling. Tijdens deze overgang liepen enkele grote programma’s af, terwijl nieuwe programma’s nog niet konden worden opgestart in verband met beperkt beschikbare middelen. Hierdoor zijn verwachte aantallen voor 2017 lager dan in voorgaande jaren en lager dan de gemiddelde jaarlijkse aantallen die nodig zijn om in 2030 de 30/50-doelstelling te halen, respectievelijk 2 miljoen en 3,2 miljoen mensen voor drinkwater en sanitatie (zie ook vraag 151). De lagere aantallen in 2017 worden in de daaropvolgende jaren gecompenseerd door de resultaten van een aantal grote nieuwe programma’s en de toerekening door cofinanciering van bijv. eindgebruikers, lokale overheden en private investeerders. Het hiermee bereikte aantal mensen wordt ook meegerekend als bijdrage aan de doelstelling.

De streefwaarden voor drinkwater en sanitatie voor de periode 2016–2030 zijn gebaseerd op de ervaringen in de periode 2004–2015. Hierbij is met name gekeken naar het kostenaspect (unit-costs), de effectiviteit van verschillende hulpkanalen (multilateraal, bilateraal en private samenwerking) en de gegenereerde co-financiering.

155

Kunt u aangeven waarom de jaarlijkse streefwaarden voor drinkwater en sanitatie wel toenemen in de periode 2018–2020, maar de bijbehorende budgetten ongeveer gelijk blijven? Kunt u toelichten en uitleggen hoe u de jaarlijks toenemende streefwaarden in de periode 2018 – 2020 behaalt met een gelijkblijvend budget in dezelfde periode?

Antwoord:

De jaarlijkse streefwaarden voor de periode 2018–2020 nemen toe bij gelijkblijvende budgetten met het in uitvoering komen van een aantal grote nieuwe voorziene WASH-programma’s vanaf 2017. Daarnaast wordt ingezet op minimale verdubbeling van ODA-middelen door cofinanciering door overheden in ontwikkelingslanden (inclusief leningen van ontwikkelingsbanken), bijdragen van huishoudens en investeringen door de private sector. Nieuwe programma’s in 2017 leiden volgende jaren tot resultaten. Uitgaande van een gemiddelde beschikbaarheid van EUR 90 miljoen jaarlijks voor drinkwater en sanitatie in de periode tot 2030 kan de 30/50 doelstelling worden bereikt.

156

Kunt u een lijst geven van de duurzaamheidsscores van de lopende water en sanitatie programma’s, waar duurzaamheidschecks al worden uitgevoerd? Wat is de streefwaarde voor de duurzaamheid van uw hele water en sanitatie portfolio?

Antwoord:

Als «key-performance indicator» op het terrein van streven naar duurzaamheid wordt het daadwerkelijk functioneren en/of gebruik van de voorzieningen aangehouden. Deze «functionality»-indicatoren binnen de lopende water- en sanitatieprogramma’s uitgevoerd door UNICEF in West en Centraal Afrika bedragen:

 

Functioneren drinkwater

voorziening

Gebruik sanitaire voorziening

Mali

100%

88%

Ghana

100%

59%

Mauritanië

100%

74%

Benin

n.a.1

97%

Ivoorkust

100%

87%

X Noot
1

Het programma in Benin betreft alleen sanitatie en omvat geen water component

Gestreefd wordt naar een honderd procent-score op het functioneren van de watervoorzieningen en gebruik van sanitaire voorzieningen voor de hele water- en sanitatieportfolio. Uit bovenstaand voorbeeld blijkt dat een duurzame gedragsverandering met betrekking tot het gebruik van sanitaire voorzieningen meer aandacht behoeft. In enkele lopende programma’s (waaronder UNICEF, de Water Supply and Sanitation Collaborative Council, Fonds Duurzaam Water en Football for Water) is een duurzaamheidsclausule opgenomen voor tien jaar. In alle nieuwe programma’s wordt een duurzaamheidsclausule opgenomen waarbij uitvoeringsorganisaties garanderen dat voorzieningen tenminste vijftien jaar blijven werken.

157

Waarom is besloten voor het thema «waterbeheer» af te wijken van de afleiding van de SDGs? Waarom is de streefwaarde geformuleerd als «aantal mensen dat voordeel ondervindt van verbeterd stroomgebiedbeheer en veiligere delta’s», terwijl SDG 6 spreekt over «aantal mensen dat negatieve invloed ondervindt van waterschaarste en de mate van Integrated Water Resources Management implementatie?

Antwoord:

Het raamwerk voor het meten van de voortgang op Global Goal 6 is nog in ontwikkeling. In het document van UN-Water van 19 juli 2016 worden onder Global Goal 6, doel 6.4 (water gebruik en schaarste) en doel 6.5 (waterbeheer) vier indicatoren gedefinieerd:

  • Verandering in watergebruik-efficiëntie in de tijd.

  • Niveau van waterstress: zoetwatergebruik als percentage van duurzaam beschikbare zoetwatervoorraden.

  • Mate van uitvoering van geïntegreerd waterbeheer (0–100).

  • Percentage van de grensoverschrijdende stroomgebieden waarvoor een internationale overeenkomst bestaat.

Deze indicatoren zijn bruikbaar op nationaal niveau, maar zijn minder geschikt voor het meten van voortgang op projectniveau. Bovendien kunnen de resultaten van verschillende landen niet bij elkaar worden opgeteld. Om deze redenen is ervoor gekozen voor waterbeheer een streefwaarde met het aantal mensen op het samenvattende Global Goal 6 (duurzaam waterbeheer en sanitatie voor iedereen) te formuleren.

158

Kunt u aangeven hoe de streefwaarde van 3 miljoen mensen voor waterbeheer tot stand is gekomen? Kunt u aangeven hoe het komt dat het cumulatief aantal mensen met voordeel van verbeterd stroomgebiedsbeheer in 2015 achteruit is gegaan ten opzichte van 2014?

Antwoord:

Deze waarde is tot stand gekomen door de streefcijfers van bestaande contracten van de bilaterale en multilaterale projecten op te tellen. Het cumulatieve getal is in 2015 lager ten opzichte van 2014 omdat het waterprogramma in Benin in 2015 vanwege corruptie was opgeschort.

159

Waarom heeft u voor het speerpunt water geen streefwaarde opgenomen voor het SDG doel «efficiënt watergebruik, met name in de landbouw»?

Antwoord:

Nederland heeft zich in de Kamerbrief «Water voor Ontwikkeling» (Kamerstuk 32 605, nr. 65) als doel gesteld dat in de door Nederland ondersteunde programma’s waterproductiviteit met minimaal 25 procent wordt verbeterd. Dit betekent dat voor elke kubieke meter water 25 procent meer voedsel wordt geproduceerd. Op dit moment wordt gewerkt aan de afronding van de database voor het vaststellen van de waterproductiviteit in Afrika en het Midden-Oosten. Tevens wordt gewerkt aan een methodologie hoe deze database kan worden gebruikt en geaggregeerd voor het monitoren van de 25 procent-beleidsdoelstelling. Het streven is om in de volgende begroting een streefwaarde op te nemen.

160

Kunt u uitleggen wat wordt bedoeld op pagina 39 van de memorie van toelichting met de streefwaarde om in 2020 20 miljoen mensen te bereiken met verbeterde inname van voedsel? Kunt u daarbij tevens ingaan op de vraag of deze mensen ook duurzaam worden bereikt met voedselinterventies?

Antwoord:

Deze mensen worden ondersteund in de verbetering van hun voedingssituatie, onder andere via het verstrekken van voedingssupplementen en vitamines. In de meeste gevallen worden ze daartoe in het betreffende jaar meermaals bereikt via de lokale moeder- en kindzorg. Die zorg ziet toe op het structureel voorkómen en herstellen van ondervoeding, maar daarmee is niet gegarandeerd dat elk bereikt kind ook duurzaam uit de ondervoeding is. Daar is meer voor nodig, zoals beschikbaarheid van voldoende voedsel van goede kwaliteit, het hele jaar door. Daarnaast moeten mensen ook (betaalbaar) toegang hebben tot dit voedsel, beschikken over schoon water en energie voor voedselbereiding en kennis opdoen over goede voeding. Het kabinet ondersteunt daarom bij voorkeur programma’s die meerjarig inzetten op deze aspecten en zodoende mensen blijvend uit hun situatie van ondervoeding kunnen halen.

161

Kunt u aangeven wat de uitspraken van de Minister van Buitenlandse Zaken over water en sanitatie in New York op 24 sept jl. voor gevolgen hebben voor de begroting van 2017 en daarna? Hoe is het bedrag van 300 miljoen dollar dat de Minister van Buitenlandse Zaken noemt gedekt in de begroting? Is de verdubbeling van de 50/30 WASH commitment door Minister Koenders verwerkt in de nieuwe WASH-strategie?

Antwoord:

De genoemde USD 300 miljoen is gebaseerd op de lopende committering van USD 100 miljoen voor drinkwater en sanitatie per jaar voor de komende drie jaar en is een bevestiging van eerder geformuleerde inzet.

162

Kunt u uitleggen hoe u de lage streefwaardes voor WASH in 2017 (1 miljoen mensen toegang tot schoon drinkwater, 1,5 miljoen toegang tot verbeterde sanitaire voorzieningen) kunt verenigen met de ambitie om in 2030 30 miljoen mensen toegang te geven tot schoon drinkwater en 50 miljoen mensen toegang tot sanitatie?

Antwoord:

De streefwaarde voor drinkwater en sanitaire voorzieningen voor 2017 is vastgesteld op basis van de verwachte realisatie van lopende activiteiten. In 2016 vond de overgang plaats van de oude doelstelling naar de nieuwe 30/50-doelstelling. Tijdens deze overgang liepen enkele grote programma’s af, terwijl nieuwe programma’s nog niet konden worden opgestart in verband met beperkt beschikbare middelen. Hierdoor zijn verwachte aantallen voor 2017 lager dan in voorgaande jaren en lager dan de gemiddelde jaarlijkse aantallen die nodig zijn om in 2030 de 30/50-doelstelling te halen, respectievelijk 2 miljoen en 3,2 miljoen mensen voor drinkwater en sanitatie (zie ook vraag 151). De lagere aantallen in 2017 worden in de daaropvolgende jaren gecompenseerd door de resultaten van een aantal grote nieuwe programma’s en de toerekening door cofinanciering van bijv. eindgebruikers, lokale overheden en private investeerders. Het hiermee bereikte aantal mensen wordt ook meegerekend als bijdrage aan de doelstelling.

De streefwaarden voor drinkwater en sanitatie voor de periode 2016–2030 zijn gebaseerd op de ervaringen in de periode 2004–2015. Hierbij is met name gekeken naar het kostenaspect (unit-costs), de effectiviteit van verschillende hulpkanalen (multilateraal, bilateraal en private samenwerking) en de gegenereerde cofinanciering.

163

Hoe is te verklaren dat in 2017 meer geld wordt besteed aan WASH terwijl minder mensen bereikt worden?

164

Is het behalen van de doelen van WASH in de komende jaren te bereiken met de huidige financiële middelen?

Antwoord vraag 163 en 164:

De jaarlijkse streefwaarden voor de periode 2018–2020 nemen toe bij gelijkblijvende budgetten met het in uitvoering komen van een aantal grote nieuwe voorziene WASH-programma’s vanaf 2017. Daarnaast wordt ingezet op het minimaal verdubbelen van ingezette ODA-middelen met cofinanciering door overheden (inclusief leningen van ontwikkelingsbanken), huishoudens en investeringen door de private sector. In 2017 wordt meer geld besteed aan WASH terwijl minder mensen worden bereikt omdat er een aantal grote programma’s in 2016 aflopen. Nieuwe programma’s in 2017 leiden pas in de hierop volgende jaren tot resultaten. Uitgaande van een gemiddelde beschikbaarheid van EUR 90 miljoen jaarlijks voor drinkwater en sanitatie in de periode tot 2030 kan de 30/50 doelstelling worden bereikt.

165

Kunt u enkele voorbeelden geven hoe de omvang van de specifieke streefwaarden tot stand is gekomen? Kunt u daarbij tevens aangeven in hoeverre de streefwaarden kunnen worden toegerekend aan andere donoren?

Antwoord:

De hoogte van de specifieke streefwaarden is gebaseerd op een combinatie van behaalde resultaten in de voorgaande jaren en een inschatting van de resultaten die de lopende en nieuwe programma’s opleveren. Deze inschatting wordt van jaar tot jaar herzien.

Voorbeeld 1: de streefwaarde van 2,3 miljoen mensen met toegang tot duurzame energie is afgeleid van het einddoel van vijftig miljoen voor de periode 2016–2030. Hierbij is uitgegaan van de behaalde resultaten in het verleden, de ingeschatte groei van zeven procent per jaar en een minimaal gelijkblijvend budget.

Voor programma’s waarvan Nederland niet de enige donor is nemen we ons aandeel in het resultaat, zoals in het onderstaande voorbeeld.

Voorbeeld 2: de streefwaarde voor de indicator voor gezinsplanning is gebaseerd op het aandeel van de Nederlandse bijdrage in internationaal verband. Dit aandeel is vijf procent. De totale internationale streefwaarde voor het toegenomen aantal vrouwen en meisjes dat toegang heeft tot anticonceptie is 120 miljoen in 2020. Het Nederlandse aandeel hierin van vijf procent is zes miljoen meisjes en vrouwen in 2020. Deze internationale streefwaarde is in 2012 vastgesteld. In 2017 is Nederland halverwege het bereik van de streefwaarde voor 2020, namelijk een toegenomen aantal van drie miljoen vrouwen en meisjes dat toegang heeft tot anticonceptie.

166

Kan een verdere onderverdeling worden gegeven bij de streefwaarden voor drinkwater en sanitatie over de te bereiken mensen in urbaan en ruraal gebied?

Antwoord:

De huidige verdeling is ongeveer negentig procent in rurale gebieden en tien procent in urbane gebieden. Door voorziene verbeteringen in monitoring en rapportage zijn in de toekomst preciezere gegevens beschikbaar over de verdeling ruraal/urbaan. Met het oog op de toenemende verstedelijking en de daarmee samenhangende verandering in de bevolkingsspreiding, zal de Nederlandse inzet op stedelijke dienstverlening voor drinkwater en sanitatie de komende jaren toenemen. De Water Financing Facility richt zich met name op (semi)urbane gebieden, waar de uitbreiding van de drinkwatervoorziening vooral via leidingnetwerken (piped systems) plaatsvindt.

167

Kunt u aangeven op welke wijze u binnen de doelstellingen inzake drinkwater en sanitaire voorzieningen specifiek inzet op het bereiken van de allerarmsten, en in het bijzonder meisjes en vrouwen?

168

Kan worden aangegeven welk percentage van de te bereiken mensen met water en sanitatie geclassificeerd kan worden als behorend tot de allerarmsten en de meest kwetsbare groepen?

Antwoord op de vragen 167 en 168:

Nederland richt zich met de 30/50-doelstelling per definitie op de groep mensen die nog geen toegang heeft tot veilig drinkwater en/of sanitaire voorzieningen, zoals de groep die in het openbaar en in het veld zijn behoefte moet doen; deze mensen vallen voor het merendeel in de categorie allerarmsten en meest kwetsbaren. Met de overgang naar digitaal rapporteren in IATI zal in de komende jaren meer specifieke informatie over het uitsplitsen van de WASH-resultaten beschikbaar komen (zoals urbaan/ruraal, man/vrouw en het aandeel allerarmsten). Het Joint Monitoring programma van UNICEF en WHO, dat mede door Nederland wordt gefinancierd, sluit hierbij aan en geeft in toenemende mate inzicht in toegang tot en gebruik van drinkwater en sanitaire voorzieningen per inkomensgroep in stedelijke en plattelandsgebieden per land.

In de moeilijk toegankelijke gebieden, waar de allerarmsten en meest kwetsbaren wonen, wordt in samenwerking met de lokale overheid en andere samenwerkingspartners gewerkt aan de aanleg van watersystemen, het slaan van putten, bouwen van latrines en het stimuleren van een eigen bijdrage en inzet van betrokken huishoudens.

Het zijn met name vrouwen en meisjes die bij gebrek aan goede toegang tot drinkwater en toiletten letterlijk de last dragen. Risico’s van seksueel geweld zijn groot wanneer ze ’s avonds hun behoefte moeten doen in het veld. Meisjes gaan bij gebrek aan goede, gescheiden toiletten tijdens hun menstruatie vaak niet naar school. Ook spenderen vrouwen en meisjes veel tijd om water te halen. Verbetering in het voorzieningenniveau draagt dus direct bij aan verbetering van de situatie van vrouwen en meisjes. In 2015 profiteerden 20.000 meisjes via Nederlandse programma’s van verbeterde toiletten in scholen en 1.6 miljoen vrouwen van toegang tot een toilet thuis. Het programma van de Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC) doorbreekt het taboe rond menstruatie en zet zich ervoor in dat op publieke plaatsen als scholen, kantoren en klinieken faciliteiten zijn waar vrouwen en meisjes op discrete wijze producten zoals maandverband kunnen krijgen, verwisselen en weggooien. Meisjes en vrouwen kunnen daardoor beter deelnemen aan onderwijs en het arbeidsproces; dit verhoogt economische en sociale kansen voor meisjes.

169

Welk aandeel van de gestelde streefwaarden over het aantal te bereiken mensen met betrekking tot voedselzekerheid en met name het uitbannen van honger en ondervoeding is vrouwelijk?

Antwoord:

De inzet op het uitbannen van honger en ondervoeding richt zich vooral op jonge kinderen en hun moeders. Binnen de doelgroep «jonge kinderen» wordt niet gestuurd op geslacht en ook de streefwaarde is daarom niet uitgesplitst naar geslacht.

De inzet op duurzame ontwikkeling van landbouw richt zich op boeren en boerinnen waarbij ernaar wordt gestreefd dat het aandeel boerinnen dat wordt bereikt overeenkomt met hun totale aandeel in de landbouw, dat in veel gevallen boven de vijftig procent ligt.

170

Van het aantal boeren wat bereikt zal worden met toegenomen productiviteit en inkomen, hoeveel daarvan zullen boerinnen zijn?

Antwoord:

Er worden nu naar schatting ongeveer evenveel boerinnen als boeren bereikt, maar met de huidige data is het nog niet mogelijk totaalcijfers betrouwbaar uit te splitsen naar geslacht. Vanaf 2017 liggen genderanalyses aan alle activiteiten ten grondslag, maar komen ook de resultaten ten aanzien van gendergelijkheid beter in beeld.

Het is daarom ook nog niet mogelijk om aan te geven hoeveel vrouwen via productiegroei economisch zelfstandig zijn geworden. Een indicator over de mate van stijging van productiviteit en inkomen, en de betekenis daarvan in termen van economische positie, is momenteel in ontwikkeling en wordt vanaf 2017 gehanteerd.

171

Kunt u aangeven wat het totale budget voor goede voeding zal zijn in 2017, zowel voor nutrition specific als voor nutrition sensitive programmering? Kunt u tevens aangeven of dit bedrag voldoet aan de Nutrition for Growth commitment uit 2013 en de toegezegde 5 miljoen euro voor goede voeding tijdens het algemeen overleg over voedselzekerheid eerder dit jaar?

Antwoord:

De EUR 21 miljoen begroot voor 2017 voor voeding betreft alleen nutrition specific uitgaven vanuit centraal gefinancierde programma’s zoals UNICEF, GAIN en Scaling Up Nutrition. Via landenprogramma’s in Indonesië, Bangladesh (verrijking van rijst met vitamines), Rwanda (voeding voor jonge kinderen), Burundi, Mozambique (voeding op school) en Ethiopië worden zowel nutrition specific als nutrition sensitive uitgaven op het gebied van voeding gedaan. In 2015 bedroegen de totale uitgaven voor al deze programma’s circa EUR 46 miljoen. Voor 2016 en 2017 liggen de uitgaven naar verwachting op hetzelfde niveau. De toegezegde EUR 5 miljoen is terug te zien in de stijging van het budget ten opzichte van 2016 (van EUR 17 naar EUR 21 miljoen). Daarnaast investeert Nederland in Benin EUR 1 miljoen extra in goede voeding. Met deze additionele investeringen ligt Nederland op schema voor het halen van de Nutrition for Growth commitment uit 2013 en wordt voldaan aan de motie van de leden van Laar en Smaling (Kamerstuk 34 000 XVII, nr. 23) inzake meer ruimte voor verbetering van voeding binnen het speerpunt voedselzekerheid.

172

Kunt u aangeven hoe – gezien de huidige en voorgenomen inzet op voeding – per 2020 zal worden voldaan aan de nutrition for Growth toezeggingen uit 2013? Klopt het dat volgens de berekening op pagina 40 van de memorie van toelichting Nederland in 2020 niet 300 miljoen euro zal hebben uitgegeven aan voeding, zoals beloofd tijdens de Nutrition for Growth summit in 2013? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe zit het dan wel?

Antwoord:

De Nederlandse toezegging van EUR 300 miljoen tijdens de Nutrition for Growth Summit in Londen in 2013 bestaat zowel uit nutrition specific als uit nutrition sensitive activiteiten. Het betreft het totale gebudgetteerde bedrag voor de periode 2013–2020. Nederland heeft in de jaren 2013, 2014 en 2015 inmiddels EUR 110 miljoen geïnvesteerd. Met de huidige en de voorgenomen groeiende inzet op dit thema, ligt Nederland op schema om aan de toezeggingen te voldoen.

173

Kunt u aangeven hoe de drie pilaren onder het speerpunt voedselzekerheid (people, planet, profit) zich tot elkaar verhouden en waarom de pilaar «people» minder aandacht krijgt binnen dit speerpunt?

Antwoord:

De drie pilaren van het speerpunt Voedselzekerheid kunnen niet los van elkaar worden gezien. Zo heeft het duurzaam verhogen van de productie van voedsel (profit), met het oog op de toename van de wereldbevolking, alleen zin wanneer dit gebeurt binnen de grenzen van het natuurlijk systeem (planet) en er tegelijkertijd oog is voor de kwaliteit van en toegang tot het geproduceerde voedsel (people). Activiteiten binnen een pilaar houden altijd rekening met de randvoorwaarden van de andere pilaren (klimaat, bodem, markt, kennis, etc).

De inzet op de pilaar «people» wordt versneld als gevolg van de door uw Kamer aangenomen motie Van Laar / Smaling (kamerstuk 34 000-XVII nr. 23). Ook zijn nutrition sensitive interventies binnen de andere pilaren te vinden.

174

Kunt u aangeven of, en zo ja hoe u de allerarmsten ontziet in de bezuinigingen, in het bijzonder binnen het speerpunt voedselzekerheid de meest kleinschalige boerinnen (die in veel ontwikkelingslanden wel het meeste voedsel produceren)?

Antwoord:

De ruilvoettaakstelling wordt ingevuld met een korting van drie procent op alle speerpunten. Het speerpunt Voedselzekerheid is daarop geen uitzondering. Het voedselzekerheidsbeleid richt zich volledig op ondervoede mensen en voedselproducerende boer(inn)en met kleinschalige bedrijven.

175

Waarop is de jaarlijkse toename van 7% gebaseerd ten opzichte van het gemiddelde resultaat in de periode 2012–2015 bij het toegang verlenen tot hernieuwbare energie?

Antwoord:

De jaarlijkse toename van zeven procent ten opzichte van het gemiddelde resultaat in de periode 2012–2015 is een conservatieve schatting, gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse groei in doelmatigheid van de hernieuwbare energieprogramma’s van elf procent in de periode 2005–2015. Voor het behalen van de doelstelling om vijftig miljoen mensen toegang tot hernieuwbare energie te verlenen in 2030 wordt ervan uitgegaan dat de gemiddelde jaarlijkse budgetruimte voor toegang tot hernieuwbare energie minimaal op hetzelfde niveau blijft als in 2015, en de doelmatigheid gemiddeld jaarlijks met zeven procent toeneemt.

176

Kunt u toelichten waarom de verplichtingen van beleidsartikel 2 zo drastisch dalen van 735 miljoen euro naar 476 miljoen euro?

Antwoord:

In 2016 zijn veel nieuwe meerjarige verplichtingen aangegaan en werd verplichtingenruimte hiervoor beschikbaar gesteld. Bijvoorbeeld voor het Strategisch Partnerschap Water en het Energy Sector Management Assistance Program (ESMAP) van de Wereldbank en de financiering van de volgende fase van het water en sanitatie programma van de Water Supply and Sanitation Collaboration Council. Voor 2017 is derhalve een aanzienlijk lager bedrag voor verplichtingen voorzien.

177

Hoe veel van het beleidsartikel 2.1 «toename van voedselzekerheid» wordt middels het bedrijfsleveninstrumentarium/ PPPs weggezet?

Antwoord:

Binnen beleidsartikel 2.1 wordt jaarlijks EUR 15 miljoen besteed via het bedrijfsleveninstrumentarium, via het publiek-private partnerschap Fonds voor Duurzaam Ondernemerschap en Voedselzekerheid (FDOV).

178

Kunt u een overzicht geven van de landenprogramma’s op voedselzekerheid?

Antwoord:

Er zijn door ambassades geformuleerde voedselzekerheidsprogramma’s in alle acht overgangslanden (Indonesië, Bangladesh, Ghana, Benin, Mozambique, Ethiopië, Oeganda en Kenia) en in drie van de zeven hulplanden (Burundi, Palestijnse Gebieden en Zuid-Soedan). In de overgangslanden Kenia, Indonesië en Ghana richten de voedselzekerheidsprogramma’s zich met name op het ontwikkelen van landbouwketens die ook interessant zijn voor het Nederlands bedrijfsleven (zuivel, cacao, groenten, visteelt et cetera). In overgangslanden met meer armoede (Mozambique, Ethiopië, Benin, Oeganda en Bangladesh) wordt naast het ondersteunen van bepaalde voedselwaardenketens ingezet op beïnvloeding en versterking van nationaal beleid rond voor voedselzekerheid belangrijke randvoorwaarden als landrechten, capaciteitsversterking, toegang tot financiën en lokale economische ontwikkeling. In de hulplanden zijn de programma’s veelal gericht op directe leniging van noden door middel van voedselvoorziening op scholen, wederopbouwinvesteringen in infrastructuur, trainingen voor boeren en boerinnen en uitgangsmaterialen.

179

Hoe verhouden de verminderde uitgaven aan landenprogramma’s klimaatbeleid sinds 2015 zich tot de verhoogde ambities, die in het klimaatakkoord van Parijs zijn vastgelegd, zowel op mitigatie als op adaptie?

Antwoord:

De tabel op pagina 41 van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking betreft de inzet op hernieuwbare energie die via de ambassades wordt uitgevoerd en niet de hele inzet op klimaatfinanciering. Zoals per brief van 7 juli jl. over het meerjarenplan klimaatfinanciering (kamerstuk 31 793, nr. 158) aan uw Kamer is gemeld, verwacht het kabinet dat de Nederlandse klimaatfinanciering de komende jaren verder zal stijgen doordat klimaat een steeds belangrijker onderdeel wordt van de inzet op bijvoorbeeld water, voedselzekerheid en toegang tot hernieuwbare energie. Daarnaast investeren veel van de Nederlandse partners – zowel in het maatschappelijk middenveld als internationale organisaties – meer in klimaat.

De totale uitgaven voor artikel 2.3 stijgen de komende jaren, onder andere om invulling te kunnen geven aan de Nederlandse doelstelling om in 2030 50 miljoen mensen toegang tot schone energie te geven.

180

Kan worden aangegeven welk percentage van het budget voor het speerpunt water via maatschappelijke organisaties zal worden besteed? En welk percentage wordt besteed via bilaterale programma’s, het multilaterale kanaal en het private sectorkanaal?

Antwoord:

Van het budget voor het speerpunt water wordt 49 procent via maatschappelijke organisaties, 9 procent via overheden (bilaterale programma’s), 28 procent via het multilaterale kanaal en 13 procent via het private sector kanaal besteed. Het kabinet stuurt bij de keuze van haar partners niet op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen. Partners worden gekozen omdat ze effectief en efficiënt opereren.

181

Kunt u concreet aangeven wat voor nieuwe initiatieven zullen worden ondersteund in 2017 voor de toename van voedselzekerheid en wat voor budget daarvoor beschikbaar is? Kunt u deze kanaalkeuze toelichten?

Antwoord:

In de Kamerbrief «Nederlandse inzet voor wereldwijde voedselzekerheid» van november 2014 (Kamerstuk 33 625, nr. 147) worden drie doelstellingen uitgewerkt. De vernieuwing van de portefeuille is met name op het gebied van de doelen «uitbannen van de huidige honger en ondervoeding» en «realiseren van ecologisch duurzame voedselsystemen». Voor deze doelen is een aantal programma’s opgezet, met als inzet om meer ondervoede kinderen te bereiken en hun voedselinname te verbeteren (onder meer met UNICEF en de Global Alliance for Improved Nutrition, (GAIN), respectievelijk een groter areaal landbouwgrond te bereiken met duurzame landbouwmethodes (onder meer met IFAD en de Asian Development Bank).

Voor de eerstgenoemde doelstelling geldt dat hierbij ook de door uw Kamer gewenste groei van het budget met EUR 5 miljoen per jaar (motie Van Laar / Smaling (kamerstuk 34 000-XVII nr. 23) wordt gerealiseerd. De toegezegde EUR 5 miljoen is terug te zien in de stijging van het budget ten opzichte van 2016 (van EUR 17 naar EUR 21 miljoen). Daarnaast investeert Nederland in het landenprogramma Benin EUR 1 miljoen extra in goede voeding. Met deze additionele investeringen ligt Nederland op schema voor het halen van de Nutrition for Growth commitment uit 2013 en wordt voldaan aan de motie. Bij de opbouw van de portefeuille wordt zowel gestreefd naar een evenwichtige verhouding tussen directe interventies en randvoorwaardelijke activiteiten als tussen het multilateraal kanaal en maatschappelijke organisaties. Samenwerking met (Nederlandse) bedrijven en instellingen wordt waar mogelijk opgezocht.

182

Kunt u aangeven hoe binnen het private sector loket van Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP) het bereiken van de allerarmsten, in het bijzonder ook kleinschalige boerinnen, wordt gerealiseerd? Kunt u aangeven waarom Nederland ervoor kiest meer geld in dit private sector loket te alloceren en niet in het publieke sector loket waar een grote behoefte is en breed draagvlak?

Antwoord:

Het private sector loket van GAFSP investeert in projecten en programma’s van bedrijven, banken en intermediaire organisaties die direct bijdragen aan landbouwontwikkeling en voedselzekerheid. Het betreft de ontwikkeling van kleinschalige boerenbedrijven, de waardeketen waarin zij opereren of de vorming van coöperaties. Hierdoor kunnen zij hun productiviteit, markttoegang en inkomen vergroten. Nederland beschouwt het private sector loket met zijn marktgerichte aanpak en de mogelijkheid privaat geld te katalyseren, complementair aan het publieke sector loket. Het private sector loket is revolverend van aard, waardoor middelen steeds opnieuw kunnen worden geïnvesteerd. Investeringen vragen bovendien altijd om cofinanciering, zodat de door het private loket ingezette middelen altijd een multipliereffect hebben. De besluitvorming over een nieuwe bijdrage aan GAFSP is nog niet afgerond. Belangrijk hierbij zijn de resultaten van een nog lopende evaluatie.

183

Kunt u aangeven hoe de betrokkenheid van verschillende stakeholders (lokale overheden, NGOs, gemeenschappen/ landgebruikers) bij het in juni 2015 gesloten partnerschap tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken met Kadaster International eruit ziet/ op welke manier andere stakeholders bij dit partnerschap betrokken worden en hier baat bij hebben? En wat de resultaten zijn?

Antwoord:

Het partnerschap Land Administration for National Development (LAND) is opgezet om korte, zeer gerichte, praktische ondersteuningsacties te kunnen uitvoeren met als doel landrechten voor iedereen (jong en oud, arm en rijk, man en vrouw, minderheden) te bevorderen. De cliënten van het partnerschap (overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijven) ontvangen pre-competitief advies, expertise en toegang tot netwerken van Kadaster en andere (inter)nationale kennis en adviesorganen. Ze kunnen hierdoor zelf een landregistratiesysteem opzetten, verbeteren en/of promoten waarbij rechten voor iedereen op een goede, betaalbare en snelle manier kunnen worden vastgelegd en beheerd. Cliënten kunnen worden aangedragen door Nederlandse ministeries, ambassades, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en bedrijven. Een LAND-activiteit is over het algemeen kort (gemiddelde looptijd is één week tot één maand) en is vaak de start of een tussentijdse duw in de goede richting waarna een langduriger landregistratieproject kan worden uitgevoerd of vervolgd. Deze follow-up interventies worden soms door Kadaster International uitgevoerd (bijvoorbeeld met financiering via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland of een ambassade), soms door overheden zelf of door andere land professionals.

De resultaten van het LAND-partnerschap omvatten veelal aantoonbare aanpassingen in nationaal beleid en lesprogramma’s van landadministratie instituten en universiteiten (weg van traditionele benaderingen en meer in de richting van inclusiviteit en fit-for purpose) alsmede concrete projectvoorstellen die voortkomen uit LAND-activiteiten. Sinds de start van het partnerschap in mei 2015 hebben er LAND-activiteiten plaatsgevonden in Mozambique, Oeganda, Cuba, Indonesië, Benin, Democratische Republiek Congo en Nepal.

185

Kan een overzicht worden gegeven van de totale nutrition specific en nutrition sensitive uitgaven? Kunt u dit specificeren per land en per 2016 en 2017?

Antwoord:

Nederland heeft in de jaren 2013, 2014 en 2015 EUR 110 miljoen geïnvesteerd, waarbij de verdeling tussen nutrition specific en nutrition sensitive ongeveer gelijk is. Uitgaven per land worden in de begroting niet gespecificeerd. Deze zullen in toekomstige resultatenrapportages worden gepubliceerd.

184

Hoe heeft tot op heden het LAND Partnerschap de toegang tot land van kleine boeren en specifiek vrouwen bevorderd? Hoe heeft het LAND Partnerschap de inspraak en participatie van lokale landgebruikers bij het opstellen van land administratiesystemen bevorderd? En wat betekent dit voor de doelen/ streefwaardes, indicatoren en aanpak in 2017?

186

Kunt u aangeven op welke wijze u toegang tot land (door programma’s voor landcertificering) voor kleinschalige boerenproducenten bevordert, en wat de totale financiële inzet hierop is?

187

Kan worden toegelicht hoe u verwacht in 2017 minimaal 200.000 boeren/boerinnen van landcertificaten te voorzien en welke instrumenten en internationale organisaties hieraan (kunnen) bijdragen?

Antwoord op de vragen 184, 186 en 187:

Het LAND-partnerschap richt zich niet op langjarige interventies maar op korte acties gericht op het bevorderen van fit for purpose landadministratie. Bij deze vorm van landadministratie wordt zowel de registratie van formele als informele landrechten meegenomen. Gendergelijkheid is essentieel en is integraal onderdeel van iedere interventie. In de door ITC Enschede en Kadaster Internationaal ondersteunde East African Land Administration and Management Network (EALAN) waarin acht Oost- en Centraal Afrikaanse landen participeren is de identificatie en omgang met kwetsbare groepen een essentieel onderdeel van de samenwerking. Rechten van vrouwen en minderheden worden een onderdeel van de opleiding van land professionals.

Aangezien LAND-interventies op zich niet direct bijdragen aan de beoogde toename van mensen met een verbeterde rechtszekerheid rond land issues, zal met name geïnvesteerd moeten worden in complementaire interventies die zich wel direct richten op de toename van landgebruiks- en eigendomsdocumenten. Dit gebeurt bijvoorbeeld in bepaalde follow-up trajecten na LAND-interventies (onder meer in Uganda en Indonesië), als ook in ambassadeprogramma’s in Mozambique, Bangladesh, Burundi, Benin en Rwanda en door activiteiten ondernomen door de meer dan 250 (inter)nationale organisaties die versterkt worden door de door Nederland ondersteunde International Land Coalition en het Global Land Tool Network. Via al deze interventies met een totaal jaarbudget van EUR10 miljoen heeft Nederland eraan bijgedragen dat in 2014 en 2015 per jaar 750.000 mensen (waarvan de helft vrouwen) betere landrechten hebben gekregen. Dit aantal zal naar alle waarschijnlijkheid op jaarbasis de komende tijd lager liggen omdat met name het door Nederland ondersteunde grote land administratie programma in Rwanda – met een uitgifte van in totaal zeven miljoen landgebruikscertificaten – is afgerond. Daarentegen zijn er ook ontwikkelingen (met name in Mozambique, Democratische Republiek Congo, Benin en Oeganda) die op termijn weer kunnen leiden tot een toename in het aantal mensen dat met Nederlandse ondersteuning betere landrechten gaat verkrijgen.

188

Wordt in de programmering van waterbeheer, drinkwater en sanitaire voorzieningen ook rekening gehouden met toegankelijkheid voor mensen met een beperking, om zo ook bij te dragen aan realisering van SDG 6 (achieve universal and equitable access to safe and affordable drinking water for all)? Zo ja, hoe wordt dat vormgegeven?

Antwoord:

In enkele programma’s gericht op het realiseren van drinkwater en sanitaire voorzieningen wordt rekening gehouden met de toegankelijkheid van de drinkwatervoorziening voor mensen met een beperking. Binnen onder andere de programma’s van UNICEF en de Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC) wordt bijvoorbeeld, afhankelijk van de beperking, waar nodig de toegang tot publieke voorzieningen en op scholen aangepast, bijvoorbeeld door ingangen en ruimtes rolstoelvriendelijk te ontwerpen.

189

Binnen de begroting wordt 77 miljoen euro aangewend voor «Kennis en capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid». Kunt u aangeven op welke manier u bijdraagt aan het versterken van toegang tot (agrarisch) beroepsonderwijs, conform uw toezegging tijdens het algemeen overleg Voedselzekerheid van 27 januari 2016? Op welke manier ondersteunt u programma’s voor curriculumontwikkeling voor (agrarisch) beroepsonderwijs?

Antwoord:

Nederland investeert in kennisoverdracht en kennisinfrastructuur ten behoeve van voedselzekerheid. Zo werden in 2015 2 miljoen boer(inn)en getraind en/of voorzien van verbeterde technologie. De benadering is maatwerk, aansluitend bij de vraag en de mogelijkheden van de betreffende boer(in). Het agrarisch beroepsonderwijs heeft daarin een sleutelrol en wordt ondersteund via onder meer het NICHE en het Learn4Work programma. Zoals verzocht door uw Kamer (moties Van der Staaij, Kamerstuk 33 625, nr. 27, en Mulder/Van der Staaij, Kamerstuk 34 000 XVII, nr. 19) is de verbetering van het aanbod en de kwaliteit van agrarisch beroepsonderwijs voor jonge boer(inn)en gericht op een verbeterde aansluiting op de arbeidsmarkt. Tevens vormt dit een onderdeel van de beleidsdialoog voor voedselzekerheid die de Nederlandse ambassades in de partnerlanden voeren met de relevante vakministeries en met bedrijven en maatschappelijke organisaties. Curriculumontwikkeling voor agrarisch beroepsonderwijs wordt met name binnen de NICHE en Learn4Work programma’s ondersteund door Nederlandse beroepsonderwijsinstellingen. In Myanmar biedt Nederland bijvoorbeeld op verzoek van het Ministerie van Landbouw ondersteuning door modernisering van de 3-jarige diplomacursussen van de lokale landbouwinstituten via een NICHE-project dat in het vierde kwartaal van 2016 uitgevoerd zal worden door een consortium van Nederlandse landbouwinstellingen onder leiding van de Aeres-groep.

190

Kunt u aangeven op welke manier toegang tot (agrarisch) beroepsonderwijs onderdeel is van de bredere inzet op waardeketenontwikkeling?

Antwoord:

Investeren in betere toegang tot (agrarisch) beroepsonderwijs is een essentieel onderdeel van de bredere inzet op waardeketenontwikkeling. Ondernemers hebben behoefte aan goed geschoold personeel. Agrarisch beroepsonderwijs is van belang voor jongeren om toegang te krijgen tot moderne waardeketens, zoals de tuinbouw. Agrarische beroepsopleidingen worden zowel aangeboden in opleidingsinstituten als in praktijkonderwijs en zogenaamde leerbedrijven. In het geval van de waardeketen tuinbouw in Oost Afrika worden beroepsopleidingen en trainingen onder meer verzorgd door Agriterra, Aeres-groep en Woord en Daad. Doel is verbetering van de kennis en vaardigheden op het gebied van financieel management, verbeterde gewassenteelt en marketing. Deze (agrarische) beroepsopleidingen stellen leden van boerenorganisaties in staat de productie en kwaliteit van de gewassen te verhogen en daarmee hun inkomen te verhogen.

191

Kan worden aangegeven in welke bilaterale programma's het doel wordt bereikt en in welke bilaterale programma's het doel niet wordt bereikt? Wat is de reden dat de doelstelling niet wordt bereikt?

Antwoord:

Over bereikte doelen en resultaten, inclusief de in de begroting opgenomen streefwaarden, zal worden gerapporteerd in het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de jaarlijkse resultatenrapportage, zie bijvoorbeeld de rapportage over 2015, Ontwikkelingsresultaten in beeld – editie 2016 (Kamerstuk 33 625-24, 15 september 2016). Hierin wordt, indien aan de orde, aangegeven waarom doelen niet bereikt zijn.

192

Kan meer informatie worden gegeven over de door RVO te beheren energiefaciliteit? Wat is de doelstelling en hoeveel kosten zijn ermee gemoeid?

Antwoord:

De energiefaciliteit wordt momenteel voorbereid. De doelstelling is het bieden van bilaterale ondersteuning aan ontwikkelingslanden ten aanzien van hun transitie naar een volledig duurzame energievoorziening. In de ring rondom Europa, met name aan de zuidflank, leidt de transitie mede tot instabiliteit. De faciliteit geeft mede invulling aan de Nederlandse klimaatinzet. De faciliteit zal specifieke Nederlandse duurzame energie-oplossingen, kennis en expertise een centrale plaats geven in de energiesamenwerking met een nog nader te bepalen beperkt aantal landen in twee regio’s: het Midden-Oosten en Noord-Afrika. In de faciliteit zal prioriteit worden gegeven aan die landen die Nederland vragen om ondersteuning bij hun energietransitie en waar energiesamenwerking onderdeel is van een bredere bilaterale relatie. Het betreft een opdracht voor EUR 1 miljoen per jaar via het raamconvenant met RVO met een looptijd van 4 jaar (2017–2021).

193

Blijft dit kabinet zich ook inzetten op het gebied van klimaatmitigatie?

Antwoord:

Het kabinet blijft zich inzetten op het gebied van klimaatmitigatie, onder andere via:

  • programma’s die de armsten (inclusief vluchtelingen en ontheemden) rechtstreeks toegang bieden tot hernieuwbare energie, met nadruk op oplossingen voor schoon koken;

  • beïnvloeding van klimaat- en energiebeleid en investeringen door toonaangevende organisaties zoals de Wereldbank, multilaterale klimaatfondsen en EU;

  • stimulering van private investeringen in hernieuwbare energie en energiebesparende technologie in ontwikkelingslanden;

  • inzet op het tegengaan van ontbossing, met programma’s en activiteiten gericht op het verduurzamen van agrarische handelsketens, het versterken van governance en wet- en regelgeving in ontwikkelingslanden en het bevorderen van duurzaam landgebruik.

194

In hoeverre moet het European Partnership for Responsible Minerals (EPRM) gaan bijdragen aan het verbeteren van de omstandigheden waaronder deze mineralen worden gewonnen? Hoe verhoudt deze doelstelling zich tot eventuele andere doelstellingen?

Antwoord:

Het European Partnership for Responsible Minerals (EPRM) beoogt een bijdrage te leveren aan verduurzaming van de gehele grondstoffenketen. Het EPRM richt zich daarbij op drie pijlers. Als eerste bevordert het EPRM uitwisseling van kennis en ervaringen tussen alle actoren in de keten; ten tweede zet het zich in voor het vergroten van het bewustzijn over due diligence van het Europese midden- en kleinbedrijf. Beide pijlers leveren een bijdrage aan de toename van de vraag naar duurzame grondstoffen. Als derde pijler zal EPRM in conflict- en hoogrisicogebieden activiteiten financieren gericht op het verbeteren van de arbeids- leef en milieu omstandigheden in en rondom mijnen. De derde pijler beoogt een toename van het aanbod van duurzaam geproduceerde grondstoffen. Ongeveer driekwart van het budget dat naar verwachting voor EPRM beschikbaar zal komen, zal worden besteed aan projecten in ontwikkelingslanden gericht op het verbeteren van de levensomstandigheden daar.

195

Welk deel van het geld binnen het EPRM wordt uitgegeven in de landen waar de grondstoffen worden gedolven?

Antwoord:

Het precieze budget van het EPRM is nog niet bekend, omdat er nog steeds nieuwe overheden en bedrijven toetreden. Geschat wordt dat het totaalbudget voor een periode van vijf jaar tussen de EUR 12 en EUR 15 miljoen zal bedragen. Het EPRM kent drie soorten activiteiten: een kennisplatform, activiteiten gericht op het verbeteren van bewustzijn over due diligence van MKB in Europa, en activiteiten in mijnbouwgebieden in conflict- en hoogrisicogebieden. De kosten voor het secretariaat, gevoerd door RVO, bedragen EUR 1,5 miljoen. De kosten voor de activiteiten in Europa en het kennisplatform worden samen geschat op ongeveer EUR 2 miljoen; dit wordt betaald door bedrijven. Het resterende bedrag, ongeveer EUR 11 miljoen, wordt besteed aan projecten in ontwikkelingslanden waar de grondstoffen worden gedolven om de omstandigheden daar te verbeteren. Deze verdeling laat zien dat de prioriteit ligt bij de activiteiten in mijnbouwgebieden zelf.

196

Wordt de evaluatie van het Conflict Free Tin Initiative afgerond voordat het EPRM van start gaat? Worden aanbevelingen op basis van deze evaluatie overgenomen in EPRM?

Antwoord:

Het Conflict Free Tin Initiative (CFTI) is in 2014 afgerond, waarna het Scaling Up Mineral Traceability project is gestart. Dit project is een opschaling van het CFTI, en werkt met hetzelfde traceerbaarheidssysteem, genaamd het iTSCi systeem. Het CFTI is extern geëvalueerd in opdracht van de Amerikaanse Public Private Alliance for Responsible Sourcing (PPA).

Voor het Scaling Up Mineral Traceability project wordt nog voor het einde van dit jaar een mid-term evaluatie uitgevoerd. Eén van de doelen van deze evaluatie is om te zien in hoeverre het Scaling Up project de lessons learned als weergegeven in de PPA-evaluatie van het CFTI volgt.

Voor het EPRM zelf zijn de lessen en aanbevelingen uit de PPA-evaluatie ter harte genomen. Een belangrijke aanbeveling was dat rekening gehouden moet worden met de financiële duurzaamheid van een nieuw project; dit bleek bij het CFTI een probleem te zijn. Voor zover de mid-term evaluatie van het Scaling UP Mineral Traceability-project ook voor het EPRM relevante lessen oplevert, worden deze uiteraard meegenomen in de verdere uitwerking van het partnerschap.

197

In hoeverre is het Nederlandse beleid rond humanitaire hulp in lijn met SDG 13.1, die stelt dat de adaptatie capaciteit van landen versterkt moet worden? Hoe wordt in dit verband opvolging gegeven aan de IOB-evaluatie van het humanitaire hulpbeleid, die aanbeveelt om humanitaire hulp beter te integreren met structurele interventies?

Antwoord:

Door klimaatverandering nemen extreme weersomstandigheden toe. Om de gevolgen hiervan te beperken, investeert Nederland in het vergroten van weerbaarheid van mensen. Zo werkt Nederland in de Delta Coalitie samen met elf andere landen zoals Bangladesh, Mozambique en Vietnam om de risico’s van overstromingen in kwetsbare delta’s te reduceren. Andere voorbeelden van Disaster Risk Reduction en adaptatie zijn het strategisch partnerschap met het Nederlandse Rode Kruis en de bijdrage aan het Franse initiatief «CREWS» dat beoogt meteorologische waarschuwingssystemen voor klimaatrampen te versterken. Deze inzet is geen onderdeel van de begroting voor noodhulp maar wordt gefinancierd uit artikel 2 Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water.

In de humanitaire programmering van internationale hulporganisaties wordt in toenemende mate en op geïntegreerde wijze aandacht besteed aan het vergroten van weerbaarheid van mensen (zie bijvoorbeeld het Syria Regional Refugee & Resilience Plan). Via de in 2016 beschikbaar gestelde EUR 260 miljoen voor opvang van vluchtelingen in de Syrië-regio wordt onder meer geïnvesteerd in langdurige onderwijsprogramma’s, beroepsonderwijs en het vergroten van mogelijkheden van vluchtelingen en gastgemeenschappen om in hun eigen bestaan te voorzien.

198

Kunt u aangeven in hoeverre de nieuwe bijdragen aan programma’s van het IMF (Managing Natural Resources Wealth Topical Fund) en de Wereldbank (Extractives Global Programmatic Support) gericht zijn op de allerarmsten en meest kwetsbaren?

Antwoord:

Het doel van het IMF Managing Natural Resources Wealth Topical Fund is het opbouwen van duurzame economische en administratieve capaciteit in lage- tot middeninkomenslanden om maximale inkomsten te halen uit de grondstoffenwinning. De door het Trust Fund gestarte projecten verbeteren in brede zin de perspectieven van deze landen op economische en maatschappelijke ontwikkeling, waarvan ook de allerarmsten en de meest kwetsbaren profiteren.

Het Extractives Global Programmatic Support-programma van de Wereldbank heeft als doel te zorgen dat de winning, verwerking van en handel in olie, gas en minerale hulpbronnen in grondstoffenrijke landen meer bijdragen aan armoedebestrijding, economische ontwikkeling en duurzame economische groei. Het programma beoogt overheidssystemen te versterken, transparantie te vergroten, maatschappelijke organisaties te ondersteunen en regelgeving en het fiscale raamwerk te verbeteren. Hierdoor verkrijgen overheden meer inkomsten uit grondstofwinning en zijn ze in staat deze beter te beheren, wat ook de armsten en meest kwetsbaren ten goede zal komen. Bovendien beoogt het programma dat vanuit de grondstoffenwinning meer gebruik wordt gemaakt van lokale goederen en diensten. Daarmee wordt de lokale economie versterkt.

199

Op welke manier wordt er via de programma's van het IMF (Managing Natural Resources Wealth Topical Fund) en de Wereldbank (Extractives Global Programmatic Support) aandacht besteedt aan het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve impact van winningsactiviteiten?

Antwoord:

In het IMF Managing Natural Resources Wealth Topical Fund staat het goed, eerlijk en transparant administreren en beheren van grondstofwinninggerelateerde (belasting)inkomsten centraal. Door de systemen rondom belastingen beter te organiseren, krijgen overheden meer middelen tot hun beschikking waarmee zij verbeteringen voor mens en milieu kunnen realiseren.

Als onderdeel van de Extractives Global Programmatic Support van de Wereldbank zal met ondersteuning van lokale maatschappelijke organisaties een portfolio aan projecten worden opgebouwd ter bescherming van het milieu en het mitigeren van de negatieve impact op mens en milieu.

200

Kunt u enkele voorbeelden geven van hoe de omvang van de specifieke streefwaarden tot stand is gekomen? Kunt u daarbij tevens aangeven in hoeverre de streefwaarden kunnen worden toegerekend aan andere donoren?

Antwoord:

De hoogte van de specifieke streefwaarden is gebaseerd op een combinatie van behaalde resultaten in de voorgaande jaren en een inschatting van de resultaten die de lopende en nieuwe programma’s opleveren. Deze inschatting wordt van jaar tot jaar herzien.

Voorbeeld 1: de streefwaarde van 2,3 miljoen mensen met toegang tot duurzame energie is afgeleid van het einddoel van vijftig miljoen voor de periode 2016–2030. Hierbij is uitgegaan van de behaalde resultaten in het verleden, de ingeschatte groei van zeven procent per jaar en een minimaal gelijkblijvend budget.

Voor programma’s waarvan Nederland niet de enige donor is nemen we ons aandeel in het resultaat, zoals in het onderstaande voorbeeld.

Voorbeeld 2: de streefwaarde voor de indicator voor gezinsplanning is gebaseerd op het aandeel van de Nederlandse bijdrage in internationaal verband. Dit aandeel is vijf procent. De totale internationale streefwaarde voor het toegenomen aantal vrouwen en meisjes dat toegang heeft tot anticonceptie is 120 miljoen in 2020. Het Nederlandse aandeel hierin van vijf procent is zes miljoen meisjes en vrouwen in 2020. Deze internationale streefwaarde is in 2012 vastgesteld. In 2017 is Nederland halverwege het bereik van de streefwaarde voor 2020, namelijk een toegenomen aantal van drie miljoen vrouwen en meisjes dat toegang heeft tot anticonceptie.

201

Waarom is de bijdrage aan UNAIDS 18 miljoen euro in 2017 en de rest van de jaren 20 miljoen euro?

Antwoord:

De jaarlijkse Nederlandse bijdrage aan UNAIDS kent in 2017 een éénmalige verlaging van EUR 2 miljoen. Deze verlaging is het gevolg van budgettaire krapte in 2017. Vanaf 2018 is Nederland voornemens om opnieuw EUR 20 miljoen bij te dragen.

202

Hoe kan het dat bijdragen aan (inter)nationale organisaties volledig juridisch verplicht zijn maar 10 miljoen euro die eigenlijk naar het Global Fund zou gaan nog niet is geoormerkt?

Antwoord:

De Nederlandse bijdrage aan het Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM) wordt iedere drie jaar opnieuw vastgelegd voor een periode van drie jaar, parallel met de GFATM replenishment cyclus. Nederland kondigde tijdens de GFATM replenishment bijeenkomst in Montréal, Canada, eind september jongstleden een bijdrage aan van EUR156 miljoen voor het GFATM voor de periode 2017 tot en met 2019. De drie keer EUR 3 miljoen die in de jaren 2017 tot en met 2019 extra wordt besteed aan geïntegreerde dienstverlening en voorlichting over Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten inclusief HIV/aids, is overgeheveld van de begrotingsregel «Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria GFATM» naar «Centrale Programma’s Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten & HIV/aids», zoals te zien is in de memorie van toelichting. Omdat de middelen inmiddels via ambassades zijn toegekend aan maatschappelijke organisaties in Benin, Bangladesh, Ethiopië en Jemen, worden zij bij de eerste suppletoire begroting in 2017 overgeheveld van «Centrale Programma’s Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten & HIV/aids» naar «Landenprogramma’s Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten & HIV/aids».

203

Waarom is er geen begrotingsregel opgenomen omtrent bijdragen aan gezondheidssystemen onder begrotingsartikel 3.1 SRGR, waar in het aangenomen amendement Smaling-Taverne om is gevraagd? Kan nader worden ingegaan op de structurele uitwerking van het amendement?

Antwoord:

Binnen het begrotingsartikel 3.1 voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) is conform het verzoek van uw Kamer gekeken naar de mogelijkheid en wenselijkheid om bijdragen aan gezondheidssystemen apart inzichtelijk te maken. Aangezien de bijdragen aan gezondheidssystemen integraal onderdeel vormen van bredere SRGR-programma’s, bleek het apart uitlichten en onderbrengen onder een specifieke begrotingsregel niet bij te dragen aan informatievoorziening en geen recht te doen aan de geïntegreerde aanpak. Er is derhalve afgezien van een aparte begrotingsregel.

De gevraagde structurele, afzonderlijke investering van minimaal EUR 1 miljoen op jaarbasis in gezondheidssystemen heeft vorm gekregen in een meerjarige samenwerkingsrelatie met de maatschappelijke organisatie Population Services International (PSI). PSI werkt op experimentele basis in enkele landen aan versterking van de hele keten die noodzakelijk is om jongeren te bereiken met informatie over en middelen voor seksuele en reproductieve gezondheid. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van kleine handelaren en gemeenschapswerkers als meest effectieve tussenpersonen om zoveel mogelijk mensen te bereiken en met een groter bereik dan meer traditionele publieke gezondheidssystemen. Aan dit programma wordt een totale bijdrage gegeven van EUR 18 miljoen voor de periode 2016 tot en met 2020. Dit wordt gefinancierd onder «Subsidies / centrale programma’s SRGR & HIV/aids».

204

Voor welke ambassades is de 3 miljoen euro extra beschikbaar voor extra subsidies voor ngo's die werken aan de integratie van dienstverlening en voorlichting op het gebied van hiv/aids en van SRGR?

Antwoord:

De EUR 3 miljoen aan middelen voor het bevorderen van geïntegreerde Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten inclusief HIV/aids dienstverlening en voorlichting is via ambassades beschikbaar gesteld voor ondersteuning van maatschappelijke organisaties in Benin, Bangladesh, Ethiopië en Jemen. In Jemen gaat het om de internationale non-gouvernementele organisatie Marie Stopes International (MSI). MSI slaagt er in geïntegreerde dienstverlening op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en hiv/aids in het land voort te zetten.

205

Kunt u uitsplitsen in hoeverre de resultaten op het gebied van SRGR zijn bereikt op basis van SRGR-gerelateerde activiteiten of door middel van investeringen in gezondheidssystemen via multilaterale organisaties?

Antwoord:

De beleidsinzet binnen het speerpunt Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten inclusief HIV/aids (SRGR) is voor een belangrijk deel geïntegreerd. Investeringen dienen meerdere doelen tegelijk. Nederland zet in op het versterken van gezondheidssystemen via de SRGR-agenda, overigens niet uitsluitend via multilaterale organisaties. Het uitsplitsen van resultaten naar de mate waarin een activiteit specifiek op Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten is gericht, is niet altijd mogelijk. Het opleiden van kwalitatief goede vroedvrouwen en het op de markt brengen van gebruiksvriendelijke producten en medicijnen ten behoeve van een verbeterde seksuele en reproductieve gezondheid zijn voorbeelden van investeringen die SRGR-gerelateerd zijn en die ook de kwaliteit van de gezondheidszorg in het algemeen versterken.

Het Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM) en de Global Alliance for Vaccines and Immunisation (GAVI) hebben de versterking van gezondheidssystemen in hun strategie opgenomen. GFATM zet meer dan één derde van zijn investeringen hiervoor in en dit wordt vanaf 2017 verder geïntensiveerd. GAVI geeft als gevolg van de in 2016 herziene strategie ruim vijftien procent van het totale budget aan health system strenghtening grants.

206

Kunt u aangeven hoeveel vrouwen, in Nederlandse partnerlanden, door een actieve inzet voor productiegroei in de agrarische sector hierdoor een zelfstandige economische positie hebben verkregen?

Antwoord:

Er worden nu naar schatting ongeveer evenveel boerinnen als boeren bereikt, maar met de huidige data is het nog niet mogelijk totaalcijfers betrouwbaar uit te splitsen naar geslacht. Vanaf 2017 liggen genderanalyses aan alle activiteiten ten grondslag, maar komen ook de resultaten ten aanzien van gendergelijkheid beter in beeld.

Het is daarom ook nog niet mogelijk om aan te geven hoeveel vrouwen via productiegroei economisch zelfstandig zijn geworden. Een indicator over de mate van stijging van productiviteit en inkomen, en de betekenis daarvan in termen van economische positie, is momenteel in ontwikkeling en wordt vanaf 2017 gehanteerd.

207

Draagt Nederland bij aan het programma «We Decide» van het United Nations Population Fund (UNFPA), dat zich richt op bewustwording van de kwetsbare positie en op versterking van seksuele rechten van jongeren met een handicap?

Antwoord:

Nederland draagt in 2016 en 2017 EUR 70 miljoen ongeoormerkt bij aan de uitvoering van het strategisch plan van het United Nations Population Fund (UNFPA). Deze middelen komen ten goede aan alle activiteiten van UNFPA en zijn vooral bestemd voor de meest kwetsbare vrouwen, meisjes, adolescenten en jongeren, dus ook het programma «We Decide.»

Daarnaast investeert het kabinet EUR 100 miljoen voor de periode 2015 tot en met 2019 aan het «Global Programme for Reproductive Health Commodities, UNFPA Supplies». Dit programma werkt in 46 landen aan betrouwbare en betaalbare toevoer van goede producten voor reproductieve gezondheid, vooral waar hoge percentages vrouwen en meisjes worden gemeten die wel anticonceptie zouden willen gebruiken, maar daar geen toegang toe hebben.

208

Monitort Nederland binnen het SRGR-programma en het beleid voor gendergelijkheid kwetsbare groepen zoals vrouwen met een beperking?

Antwoord:

Ja. Een aantal programma’s besteedt expliciete aandacht aan het versterken van vrouwenrechten en gendergelijkheid aan kwetsbare groepen. De voortgang hiervan wordt gemonitord; daarover wordt aan uw Kamer gerapporteerd via de resultatenrapportage.

209

Waar bestaan de «Landenprogramma’s SRGR & HIV/aids» uit in 2017? Waarom is dit bedrag in 2017 lager dan in 2016?

Antwoord:

In acht van de vijftien partnerlanden – Bangladesh, Benin, Burundi, Ethiopië, Ghana, Jemen, Mali en Mozambique – worden programma’s voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten beheerd door de ambassades. Deze programma’s zijn veelal gericht op het efficiënter en effectiever maken van lokale gezondheidszorg, op integratie van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten in het nationale beleid en op verbetering van toegang tot dienstverlening en voorlichting, met speciale aandacht voor jongeren en voor gestigmatiseerde groepen. Het bedrag voor deze landenprogramma’s is door de jaren heen min of meer stabiel, met kleine fluctuaties per jaar. Het programma in Jemen is aan de omstandigheden aangepast, en wordt tijdelijk vanuit Den Haag beheerd.

210

Kunt u aangeven welke activiteiten vanuit het budget voor vrede en veiligheid voor ontwikkeling worden beschouwd als «early warning» en conflictpreventie?

Antwoord:

Nagenoeg alle activiteiten binnen het budget voor vrede en veiligheid zijn gericht op conflictpreventie dan wel op het voorkomen van hernieuwde uitbraak van conflict. Activiteiten die het meest direct gelieerd zijn aan het voorkomen van conflict zijn projecten aangaande inclusieve politieke processen, vredesdialogen, verzoening en mediation. Andere projecten werken aan lange-termijn conflictpreventie en zijn gericht op de voorwaarden voor een adequaat functionerende rechtstaat.

211

Op basis van welke criteria wordt besloten of activiteiten uit het Budget Internationale Veiligheid (de Defensiebegroting) of uit het Stabiliteitsfonds (Buitenlandse Zakenbegroting) worden gefinancierd?

Antwoord:

In de Kamerbrief van 12 juli 2013 (Kamerstuk 33 400 V, nr. 149) en van 17 november 2014 (Kamerstuk 33 694, nr. 7) werd uw Kamer geïnformeerd over het Budget Internationale Veiligheid (BIV). Hierin werd uiteengezet welke activiteiten uit het BIV kunnen worden gefinancierd. Op basis van de principes van de geïntegreerde benadering, passen de activiteiten die uit het BIV worden gefinancierd binnen een bredere aanpak van een conflict. Er wordt gekeken naar militaire en politieke aspecten, waarbij het uitgangspunt is dat de activiteiten uit het BIV ontwikkelingsrelevant zijn en bijdragen aan het oplossen van problemen in een land of regio. Specifieke details over de inzet op de verschillende beleidsterreinen en de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende – Nederlandse en internationale – actoren worden meegenomen in de afzonderlijke artikel-100 brieven, indien de inzet een artikel-100 brief vergt.

Het BIV en Stabiliteitsfonds worden zoveel mogelijk complementair ingezet. Het BIV financiert onder meer de Nederlandse bijdragen aan crisisbeheersingsoperaties. Het Stabiliteitsfonds heeft tot doel om op snelle en flexibele wijze ondersteuning te bieden aan programma’s van multilaterale organisaties en lokale en internationale maatschappelijke organisaties op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling ter voorkoming van conflicten en in conflict en post-conflictsituaties.

212

Hoe krijgt een sterkere nadruk op «transitional justice» als invalshoek bij ontwikkeling van de rechtstaat en van duurzame vrede concreet vorm?

Antwoord:

Nederland heeft partnerschappen met UNDP en het International Center for Transitional Justice, die transitional justice-processen ondersteunen in Tunesië en Colombia. Verder worden bilaterale programma’s gesteund die specifiek zijn gericht op transitional justice-initiatieven en verzoening in bijvoorbeeld Colombia, Zuid-Soedan, Burundi en Libië. Nederland draagt ook bij aan de documentatie van mensenrechtenschendingen in conflictlanden zoals in Syrië, Libië en Jemen. Ten slotte is Nederland actief betrokken bij discussies over de definitie en toepassing van het instrument transitional justice binnen de EU en de VN.

213

Nederland wil aandringen op «het nakomen en stimuleren van afspraken gemaakt in de Grand Bargain en tijdens de World Humanitarian Summit in 2016». Hoe geeft Nederland in 2017 invulling aan de toezeggingen gedaan in de Charter on disability-inclusive humanitarian aid?

Antwoord:

Tijdens de World Humanitarian Summit (WHS) is het Charter on Inclusion of Persons with Disabilities in Humanitarian Action aangenomen. Nederland heeft zich hieraan gecommitteerd en heeft tijdens de WHS opgeroepen tot vertaling van dit handvest in concrete richtlijnen en programmastandaarden voor hulporganisaties. Dit moet bevorderen dat gehandicapten beter worden beschermd, toegang krijgen tot hulp en gebruik kunnen maken van faciliteiten en diensten zoals toiletten, drinkwatervoorzieningen en gezondheidszorg. Ook moeten zij een stem krijgen in de planning en implementatie van humanitaire programma’s.

Een belangrijk onderdeel van dit handvest is de toezegging te komen tot betere kwantitatieve en kwalitatieve data over mensen met een handicap in crisissituaties. Daarop aansluitend is toegezegd dat die data gebruikt moeten worden bij de planning en uitvoering van noodhulpprogramma’s. Er zijn inmiddels conceptrichtlijnen en conceptstandaarden ontwikkeld over hoe en op welke terreinen data verzameld dienen te worden.

Nederland zal er bij de humanitaire partners op toezien, dat bij behoeftebepaling gegevens worden verzameld met betrekking tot de noden van gehandicapten en dat gehandicapten zelf worden gehoord. In bredere zin zal Nederland in 2017 in dialoog met humanitaire partners en tijdens monitoring van programma’s aandringen op uitvoering van de toezeggingen uit het handvest.

214

Kunt u aangeven hoe Nederland de Grand Bargain commitering – namelijk o.a. daar waar mogelijk het direct financieren van lokale organisaties – in de praktijk wordt gebracht? In hoeverre is het een optie om een Nederlands Local Leadership/Local Response fonds op te zetten waaruit lokale organisaties (die bewezen effectief zijn) direct vanuit dit fonds gefinancierd kunnen worden? Kunt u dit toelichten?

Antwoord:

Nederland erkent de belangrijke rol van lokale organisaties in hulpverlening. Het is belangrijk dat deze organisaties niet alleen directe financiering krijgen maar ook een belangrijke rol kunnen spelen in de coördinatie en planning van hulp. Het mechanisme van Country Based Pooled Funds (CBPF) biedt goede mogelijkheden om lokale organisaties direct toegang te geven tot humanitaire fondsen. Deze bestaande structuur wordt beheerd door de VN. De kracht van financiering aan lokale organisaties via CBPF’s is dat versnippering wordt voorkomen en dat de inzet ten goede komt aan de coördinatie van de noodhulprespons. Nederland is niet voornemens om eigenstandig «local response fondsen» op te zetten, vanwege het risico dat deze fondsen versnippering in de hand spelen en buiten bestaande coördinatiestructuren om gaan.

Nederland heeft in 2016 in totaal EUR 28 miljoen bijgedragen aan CBPF’s in de Democratische Republiek Congo, Jemen, Zuid-Soedan, Soedan, Afghanistan en de Centraal Afrikaanse Republiek.

215

Wat zijn de criteria voor besteding van het Budget Internationale Veiligheid (BIV), en hoe worden deze criteria getoetst?

Antwoord:

In de Kamerbrief van 12 juli 2013 (Kamerstuk 33 400 V, nr. 149) en van 17 november 2014 (Kamerstuk 33 694, nr. 7) werd uw Kamer geïnformeerd over het Budget Internationale Veiligheid (BIV). Hierin werd uiteengezet welke activiteiten uit het BIV kunnen worden gefinancierd. Op basis van de principes van de geïntegreerde benadering, passen de activiteiten die uit het BIV worden gefinancierd binnen een bredere aanpak van een conflict. Er wordt gekeken naar militaire en politieke aspecten, waarbij het uitgangspunt is dat de activiteiten uit het BIV ontwikkelingsrelevant zijn en bijdragen aan het oplossen van problemen in een land of regio. Specifieke details over de inzet op de verschillende beleidsterreinen en de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende – Nederlandse en internationale – actoren worden meegenomen in de afzonderlijke artikel-100 brieven, indien de inzet een artikel-100 brief vergt.

Het BIV en Stabiliteitsfonds worden zoveel mogelijk complementair ingezet. Het BIV financiert onder meer de Nederlandse bijdragen aan crisisbeheersingsoperaties. Het Stabiliteitsfonds heeft tot doel om op snelle en flexibele wijze ondersteuning te bieden aan programma’s van multilaterale organisaties en lokale en internationale maatschappelijke organisaties op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling ter voorkoming van conflicten en in conflict en post-conflictsituaties.

216

Wat wordt precies verstaan onder informele rechtspraak? Zijn dit alle soorten informele rechtspraak die beschikbaar zijn in een lokale context? Of stelt Nederland specifieke eisen aan hoe daaraan invulling wordt gegeven? Zo ja, welke? En welke soorten worden uitgesloten?

Antwoord:

Informele rechtspraak omvat een breed scala aan mechanismen voor het oplossen van geschillen die geen deel uitmaken van de formele rechtspraak in een land. Het gaat om mechanismen die zijn gebaseerd op traditie, religie en gewoonten of om een alternatieve oplossing van disputen. Dit laatste betreft veelal bemiddeling of verzoening met hulp van lokale vrijwilligers die getraind zijn in bemiddelingstechnieken, of juridische voorlichting en hulp van maatschappelijke organisaties bij het oplossen van geschillen. Uit studies, bijvoorbeeld van The Hague Institute for Internationalization of Law (HiiL), blijkt dat het overgrote deel van de mensen in fragiele staten dagelijkse geschillen via informele rechtspraak oplost. De bereikbaarheid en beperkte kosten van informele rechtspraak alsook een gebrek aan vertrouwen in formele rechtspraak spelen daarbij een rol. Nadelen van informele rechtspraak kunnen echter ongelijke behandeling en onvoldoende borging van mensenrechten zijn. De mogelijkheden om via informele rechtspraak toegang tot recht te verbeteren zijn zeer afhankelijk van de specifieke context. Nederland steunt geen informele rechtssystemen die bepaalde groepen, bijvoorbeeld vrouwen, discrimineren. Ook moet een informeel rechtssysteem als geloofwaardig en onafhankelijk worden gezien door de lokale bevolking. De rechtspraak zelf en ook de straffen die opgelegd kunnen worden, mogen bovendien niet in strijd zijn met mensenrechten.

217

Kunt u aangeven hoeveel geld gereserveerd is en voor wie (verplichtingen en afspraken) binnen art 4.1 en 4.4? Kunt u aangeven wat het bedrag wordt voor de Dutch Relief Alliance (DRA) in 2017? Kan DRA ook fondsen aanvragen voor Joint Responses uit art. 4.1? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:

Het budget onder artikel 4.1 noodhulp bedraagt in 2017 EUR 220 miljoen. Hiervan is ruim EUR 215 miljoen gecommitteerd door middel van meerjarige algemene ongeoormerkte bijdragen aan de VN, het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) en het START fund (een fonds dat noodhulp financiert in de eerste fase van kleinere, vaak vergeten crises).

Het budget onder artikel 4.4 Relief Fund bedraagt in 2017 ruim EUR 57 miljoen. Hiervan is ruim EUR 24 miljoen gecommitteerd. Naast de bijdrage aan het Nederlandse Rode Kruis van EUR 15 miljoen en de reservering voor de Dutch Relief Alliance van EUR 2,2 miljoen, bestaat dit bedrag uit kleinere bijdragen aan lopende activiteiten. EUR 33 miljoen wordt ingezet op basis van actuele ontwikkelingen.

De Dutch Relief Alliance valt budgettair onder artikel 4.4. Met de organisaties van de alliantie is bij de oprichting afgesproken dat er EUR 120 miljoen beschikbaar kwam in het Relief Fund en dat zij in principe tijdens de looptijd van deze committering (2014–2017) geen aanspraak zouden maken op andere noodhulpmiddelen.

218

Waarom valt de bijdrage aan VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR vanaf 2018 terug naar 33 miljoen euro? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?

Antwoord:

De kernbijdragen aan UNHCR in de begroting voor 2016 en 2017 zijn in overleg met uw Kamer vastgelegd tijdens de begrotingsbehandeling 2016 (november 2015). Kamerstuk 34 300 XVII, nr 8 van 18 nov 2015 van de leden Ten Broeke en Servaes resulteerde in een verhoging van de bijdragen aan UNHCR voor 2016 en 2017 van EUR 13 miljoen voor die jaren. Voor 2016 is dat in het amendement uitgesplist in EUR 9 miljoen uit het reguliere noodhulpbudget en EUR 4 miljoen uit het Relief Fund.

Hier is opvolging aan gegeven. De algemene vrijwillige bijdrage bedroeg in 2015 EUR 33 miljoen. Deze is verhoogd met EUR 9 miljoen in 2016 tot EUR 42 miljoen. De resterende EUR 4 miljoen voor UNHCR is in de Syrië-regio besteed.

Voor 2017 is de bijdrage verhoogd met de voorgestelde EUR 13 miljoen uit het amendement, hetgeen neerkomt op een bijdrage aan UNHCR van EUR 46 miljoen voor 2017.

De kernbijdragen voor UNHCR voor 2018 en 2019 worden in de begroting van 2018 definitief vastgesteld door uw Kamer. Het is te vroeg om aan te geven welke bijdrage van Nederland aan UNHCR kan worden verwacht vanaf 2018.

219

Kunt u toelichten waarom de verplichtingen van beleidsartikel 3 zo drastisch dalen van 931 miljoen euro naar 329 miljoen euro?

Antwoord:

In 2015 en 2016 werden de belangrijkste programma’s voor sociale ontwikkeling voor de periode 2016 – 2020 uitgewerkt en werd verplichtingenruimte hiervoor beschikbaar gesteld. Voorbeelden zijn de strategische partnerschappen voor Samenspraak en Tegenspraak, de strategische partnerschappen voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten, alsook de partnerschappen onder het Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW) fonds. Voor 2017 is derhalve een aanzienlijk lager bedrag voor verplichtingen voorzien.

220

Hoe geeft u invulling aan de aangenomen motie om in 2017 «een soortgelijk budget beschikbaar te stellen aan de Dutch Relief Alliance als in 2016» (Kamerstuk 32 605, nr. 185)?

Antwoord:

Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden tot aanvullende financiering van de Dutch Relief Alliance.

221

Onderzoek geeft aan dat 75% van de mensen met een handicap in rampsituaties niet bereikt wordt door de huidige noodhulp. Op welke manier wordt gewerkt aan betere data om hulp aan kwetsbare groepen beter inzichtelijk te maken?

Antwoord:

Tijdens de World Humanitarian Summit (WHS) is het Charter on Inclusion of Persons with Disabilities in Humanitarian Action aangenomen. Nederland heeft zich hieraan gecommitteerd en heeft tijdens de WHS opgeroepen tot vertaling van dit handvest in concrete richtlijnen en programmastandaarden voor hulporganisaties. Dit moet bevorderen dat gehandicapten beter worden beschermd, toegang krijgen tot hulp en gebruik kunnen maken van faciliteiten en diensten zoals toiletten, drinkwatervoorzieningen en gezondheidszorg. Ook moeten zij een stem krijgen in de planning en implementatie van humanitaire programma’s.

Een belangrijk onderdeel van dit handvest is de toezegging te komen tot betere kwantitatieve en kwalitatieve data over mensen met een handicap in crisissituaties. Daarop aansluitend is toegezegd dat die data gebruikt moeten worden bij de planning en uitvoering van noodhulpprogramma’s. Er zijn inmiddels conceptrichtlijnen en conceptstandaarden ontwikkeld over hoe en op welke terreinen data verzameld dienen te worden.

Nederland zal er bij de humanitaire partners op toezien, dat bij behoeftebepaling gegevens worden verzameld met betrekking tot de noden van gehandicapten en dat gehandicapten zelf worden gehoord. In bredere zin zal Nederland in 2017 in dialoog met humanitaire partners en tijdens monitoring van programma’s aandringen op uitvoering van de toezeggingen uit het handvest.

222

Hoe rijmt u de afname in de financiële bijdrage aan UNHCR vanaf 2018 met de eerdere constatering op pagina 9 van de memorie van toelichting dat «vluchtelingenstromen groter zijn dan ooit»? Verwacht u dat de UNHCR minder fondsen nodig zal hebben? Kunt u concreet aangeven waarop deze verwachting gebaseerd is?

Antwoord:

De bijdragen aan UNHCR in de begroting voor 2016 en 2017 zijn in overleg met uw Kamer vastgelegd tijdens de begrotingsbehandeling 2016 (november 2015). Amendement Kamerstuk 34 300 XVII, nr 8 van 18 nov 2015 van de leden Ten Broeke en Servaes resulteerde in een verhoging van de bijdragen aan UNHCR voor 2016 en 2017 van EUR 13 miljoen voor die jaren. Voor 2016 is dat in het amendement uitgesplist in EUR 9 miljoen uit het reguliere noodhulpbudget en EUR 4 miljoen uit het Relief Fund.

Hier is opvolging aan gegeven. De algemene vrijwillige bijdrage bedroeg in 2015 EUR 33 miljoen. Deze is verhoogd met EUR 9 miljoen in 2016 tot EUR 42 miljoen. De resterende EUR 4 miljoen voor UNHCR is in de Syrië-regio besteed.

Voor 2017 is de bijdrage verhoogd met de voorgestelde EUR 13 miljoen uit het amendement, hetgeen neerkomt op een bijdrage aan UNHCR van EUR 46 miljoen voor 2017.

De kernbijdragen voor UNHCR voor 2018 en 2019 worden in de begroting van 2018 definitief vastgesteld door uw Kamer. Het is te vroeg om aan te geven welke bijdrage van Nederland aan UNHCR kan worden verwacht vanaf 2018.

223

Welke rol speelt de scorecard evaluatie van multilaterale instellingen uit 2015 in de begroting 2017? In hoeverre zijn sinds 2015 slecht-presterende multilaterale instellingen gekort en goed-presterende multilaterale instellingen beloond?

Antwoord:

De scorecard evaluatie uit 2015 liet ten opzichte van 2013 een vergelijkbaar beeld van organisatie-effectiviteit van multilaterale instellingen zien. Financiële bijdragen aan goed presterende organisaties waarvan het werk toegevoegde waarde heeft zijn op niveau gebleven. Voor de minder goed presterende organisaties zijn de bijdragen beperkt tot de minimale verplichte bijdrage of wordt er slechts incidenteel op projectbasis samengewerkt. Voor UNIDO, dat op het criterium effectiviteit beneden de maat scoort, is een traject voor opzegging van het lidmaatschap in gang gezet.

224

Hoe raamt u uw uitspraak dat «het verlichten van humanitaire noden voor dit kabinet een belangrijk streven blijft» met het verlaagde budget dat vanuit de Nederlandse overheid beschikbaar wordt gesteld aan noodhulp (zowel artikel 4.1 als 4.4)?

Antwoord:

Het kabinet heeft de afgelopen jaren met het oog op de ernstige humanitaire noden in de wereld extra geïnvesteerd in noodhulp. Het gaat hierbij onder meer om de oprichting van het meerjarig Relief Fund in 2014 (EUR 570 miljoen) en het besluit om in 2015 EUR 110 miljoen extra voor de Syrië-regio ter beschikking te stellen.

De extra middelen die via het Relief Fund (artikel 4.4) beschikbaar zijn gesteld, hebben een tijdelijk en flexibel karakter. De humanitaire noden zijn nog niet eerder zo hoog geweest. Het kabinet heeft er daarom in goed overleg met uw Kamer voor gekozen maximaal en tijdig hulp te bieden om levens te redden. Dit geldt voor de inzet in Syrië en de buurlanden van Syrië, maar ook voor het beschikbaar stellen van middelen om de effecten van El Niño te bestrijden. Als gevolg hiervan is het Relief Fund deels uitgeput en resteert voor 2017 ruim EUR 57 miljoen. Het reguliere noodhulpbudget blijft voor 2017 gelijk (EUR 220 miljoen).

225

Kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel (in)direct aan onderwijs wordt besteed in noodhulpsituaties? Met welke organisaties wordt hierbij samengewerkt?

Antwoord:

Nederland geeft in 2017 ongeoormerkte humanitaire bijdragen aan UNICEF (EUR 17 miljoen), UNRWA (EUR 13 miljoen), UNHCR (EUR 46 miljoen) en het Central Emergency Response Fund van OCHA (CERF, EUR 55 miljoen). Deze organisaties voeren onderwijsprogramma’s uit in noodsituaties: UNICEF besteedt hier vijftien procent van de middelen aan, UNRWA vierenvijftig procent, UNHCR gemiddeld vier procent en CERF gemiddeld drie procent. Toegerekend aan de Nederlandse bijdragen betekent dit een indirecte bijdrage van EUR 13,5 miljoen. Daarnaast draagt Nederland EUR 7 miljoen bij aan het Education cannot Wait-fonds, EUR 7 miljoen aan UNICEF voor een onderwijsprogramma voor vluchtelingenkinderen in Jordanië en EUR 15 miljoen aan UNICEF voor onderwijs van jongere vluchtelingen (15–25 jaar) in Libanon. Dit programma wordt uitgevoerd in samenwerking met negen lokale maatschappelijke organisaties. In totaal komen de Nederlandse uitgaven voor onderwijs in crisisregio’s hiermee op EUR 42,5 miljoen.

226

Hoe komt Nederland de uitspraak na die het deed tijdens de World Humanitarian Summit: «no one should miss a month [of education] due to crises and disasters»?

Antwoord:

Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderen in crisissituaties zo snel mogelijk toegang hebben tot onderwijs. Om die reden draagt Nederland bij aan het Education cannot Wait-fonds, steunt het onderwijsprogramma’s voor vluchtelingen in Libanon en Jordanië en geeft het ongeoormerkte bijdragen aan VN-organisaties die deels ook worden ingezet voor onderwijs aan vluchtelingenkinderen. Nederland vraagt daarnaast in geëigende fora en in bilaterale contacten aandacht voor het recht van vluchtelingenkinderen op onderwijs en roept overheden op de nodige maatregelen te nemen.

227

Hoeveel van het noodhulpbudget is geoormerkt en hoeveel is vrij te besteden? Hoeveel geld is gereserveerd en voor welke organisaties (verplichtingen en afspraken) binnen art 4.1 en 4.4? Kunt u aangeven wat het bedrag wordt voor de Dutch Relief Alliance in 2017? Kan de DRA ook fondsen krijgen voor Joint Responses uit art. 4.1?

Antwoord:

Het budget onder artikel 4.1 noodhulp bedraagt in 2017 EUR 220 miljoen. Hiervan is ruim EUR 215 miljoen gecommitteerd door middel van meerjarige algemene ongeoormerkte bijdragen aan de VN, het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) en het START fund (een fonds dat noodhulp financiert in de eerste fase van kleinere, vaak vergeten crises).

Het budget onder artikel 4.4 Relief Fund bedraagt in 2017 ruim EUR 57 miljoen. Hiervan is ruim EUR 24 miljoen gecommitteerd. Naast de bijdrage aan het Nederlandse Rode Kruis van EUR 15 miljoen en de reservering voor de Dutch Relief Alliance van EUR 2,2 miljoen, bestaat dit bedrag uit kleinere bijdragen aan lopende activiteiten. EUR 33 miljoen wordt ingezet op basis van actuele ontwikkelingen.

De Dutch Relief Alliance valt budgettair onder artikel 4.4. Met de organisaties van de alliantie is bij de oprichting afgesproken dat er EUR 120 miljoen beschikbaar kwam in het Relief Fund en dat zij in principe tijdens de looptijd van deze committering (2014–2017) geen aanspraak zouden maken op andere noodhulpmiddelen.

228

Kan gespecificeerd worden aangegeven hoeveel van het noodhulpbudget bestaat uit meerjarige financiering, dat wil zeggen waarbij noodhulporganisaties voor meerdere jaren uit kunnen gaan van een financiële bijdrage van de Nederlandse overheid?

Antwoord:

De ongeoormerkte algemene bijdragen aan VN-organisaties, ICRC, het Nederlandse Rode Kruis van 2016 (EUR 225 miljoen in totaal) betreffen meerjarige bijdragen voor de periode 2015–2017. Ook het budget dat vanuit het Relief Fund beschikbaar wordt gesteld aan de Dutch Relief Alliance is meerjarig vastgesteld op een totaalbijdrage van EUR 120 miljoen voor de periode 2014–2017. Daarnaast zijn er verschillende activiteiten die voor meerdere jaren zijn vastgelegd.

In 2016 betreft ongeveer 60 procent van de EUR 443 miljoen van het budget voor humanitaire hulp meerjarige financiering. Hiermee voldoet Nederland ruimschoots aan de afspraak die tijdens de World Humanitarian Summit in het kader van de Grand Bargain is gemaakt tussen donoren en hulporganisaties. Omdat humanitaire hulp in chronische crises helaas een langdurige inzet vereist, is het van belang dat hulporganisaties meerjarige plannen maken, en dat donoren meerjarige bijdragen leveren. Dit bespaart administratieve kosten. Bovendien draagt een erkenning van het lange termijn karakter van hulpverlening er aan bij dat noodhulporganisaties beter rekening houden met de lokale economie en nauwe aansluiting zoeken bij lange termijn ontwikkelingsinitiatieven.

229

Hoe krijgt de beleidsinhoudelijke investering in de SRGR-partnerschappen vorm? Waarom is voor de beleidsinhoudelijke investering gekozen, en wat is het doel daarvan?

Antwoord:

De beleidsinhoudelijke investering in de partnerschappen voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) inclusief HIV/aids wordt ingevuld door intensieve samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de betrokken allianties bij strategiebepaling en planning. Zo worden voorstellen en suggesties van allianties door het ministerie ingebracht in de beleidsdialoog met nationale overheden of in internationale onderhandelingen. Partners uit het maatschappelijk middenveld kunnen goed samenwerken met lokale gemeenschappen en vooraanstaande personen daarin.

De beleidsinhoudelijke investering vormt een aanvulling op de financiële investering in de partnerschappen met als doel de effectiviteit en onderlinge samenhang van het alle investeringen te vergroten.

230

Wat zijn de geoormerkte bijdragen aan UNFPA en wat zijn de Nederlandse prioriteiten voor ongeoormerkte bijdrages aan UNFPA?

Antwoord:

Over de periode van 2015 tot en met 2018 draagt Nederland EUR100 miljoen geoormerkt bij aan het Global Programme for Reproductive Health Commodities/UNFPA Supplies. Dit programma werkt in 46 landen aan betrouwbare en betaalbare toevoer van goede producten voor reproductieve gezondheid, vooral waar hoge percentages vrouwen en meisjes worden gemeten die wel anticonceptie zouden willen gebruiken, maar daar geen toegang toe hebben.

Het United Nations Populations Fund (UNFPA) streeft naar universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en het tegengaan van moedersterfte en richt zich daarbij vooral op de meest kwetsbare vrouwen, meisjes, adolescenten en jongeren. UNFPA richt zich daarbij de laatste jaren meer op humanitaire en fragiele situaties.

231

Hoe en wanneer wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over het beeld van de uitputting van de extra middelen in 2016 en de doorvertaling naar de inzet in 2017 voor wat betreft de vluchtelingenopvang?

Antwoord:

Uw Kamer wordt voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd over de voortgang met betrekking tot de besteding van de EUR 260 miljoen extra middelen voor opvang in de Syrië-regio.

232

Hoe krijgt de intensieve samenwerking tussen overheid, partners inclusief ambassadenetwerk in het kader van Samenspraak en Tegenspraak vorm?

Antwoord:

De 25 Strategische Partnerschappen hebben in samenwerking met het ministerie, ambassades en de partners, strategische doelstellingen geformuleerd. De eerste strategische beleidsdialogen vinden plaats, waarbij per partnerschap mogelijkheden worden geïnventariseerd waarop in het komend jaar intensiever samengewerkt kan worden. Bijvoorbeeld in het partnerschap Count Me In! (CMI!)geleid door Mama Cash is afgesproken hoe CMI! met het Ministerie van Buitenlandse Zaken vrouwenrechten in de Universal Periodic Review van Oeganda en Indonesië in 2017 zal agenderen en bespreken. Een ander voorbeeld van samenspraak betreft de gezamenlijke inzet tussen de ambassade Kenia en HIVOS voor betere arbeidsrechten voor vrouwen in de bloementeelt in Kenia. Deze inzet is gericht op het Ministerie van arbeid van Kenia en betreft alle bedrijven – niet alleen de Nederlandse. Meerdere Nederlandse ambassades gebruiken stille diplomatie ten aanzien van de LGBTI-rechten terwijl Rutgers en COC de LGBTI-organisaties versterken, zodat deze hun stem kunnen laten horen en kunnen pleiten voor uitvoering van gelijke rechten.

233

Wat bedoelt u met het begrip «legitieme stabiliteit»?

Antwoord:

Het begrip «legitieme stabiliteit» geeft aan dat het bevorderen van stabiliteit als zodanig geen doel is – dictaturen kunnen ook over lange perioden stabiel zijn – en dat de inzet van het kabinet zich richt op het bevorderen van stabiliteit die voortkomt uit sociale cohesie tussen bevolkingsgroepen, en uit de erkenning door burgers van de legitimiteit van bestaande structuren en instituties, zowel formele als informele. Dergelijke stabiliteit, waarbij mensen zich veilig kunnen voelen, is een voorwaarde voor duurzame ontwikkeling.

234

Op welke manier wordt de vrijwillige terugkeer van migranten bevordert en hoe wordt dit in verband gebracht met ondernemerschap? Wat zijn de resultaten van de voorgaande jaren en welke doel wordt in 2017 beoogt?

Antwoord:

Vreemdelingen die niet in Nederland mogen blijven zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun vertrek. Indien zij Nederland niet vrijwillig verlaten, kunnen zij daartoe worden gedwongen.

Het kabinet bevordert vrijwillige terugkeer door alleen aan vrijwillige terugkeerders ondersteuning voor terugkeer en herintegratie aan te bieden. Via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en maatschappelijke organisaties kunnen vrijwillige terugkeerders herintegratiesteun ontvangen (in contant geld en natura), om hen te helpen bij het opbouwen van een nieuw bestaan, inclusief duurzame verwerving van inkomsten. Over het algemeen gebruiken terugkeerders deze herintegratiesteun voor investeringen in een familiebedrijf.

Vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden verder programma’s van IOM gefinancierd om slachtoffers van mensenhandel en gestrande migranten in staat te stellen om vanuit Noord-Afrika terug te keren naar hun herkomstland.

Zoals de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer op 12 augustus jl. per Kamerbrief (Kamerstuk 29 344) heeft gemeld is het vrijwillige vertrek van vreemdelingen gestegen van 3.660 mensen in 2013 naar 4.650 mensen in 2015. Op basis van de cijfers over de eerste maanden van 2016 lijkt deze stijging zich verder door te zetten.

235

Welke processen leveren een bijdrage aan internationale economische stabiliteit?

Antwoord:

Het mondiale financiële vangnet is een cruciale voorwaarde voor internationale economische stabiliteit. De Nederlandse financiering van en samenwerking met het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken leveren een bijdrage aan dit vangnet. Ook duurzaam fiscaal beleid van overheden draagt bij aan internationale economische stabiliteit. Het bevorderen van effectieve belastinginning, het waarborgen van schuldhoudbaarheid en het tegengaan van witwassen en corruptie zijn belangrijke processen in deze.

236

Kunt u de evaluatieafdelingen van multilaterale instellingen stimuleren initiatieven te nemen om datgene wat men tijdens de evaluaties geleerd heeft te bundelen en via een open website ter beschikking te stellen aan een breder publiek?

Antwoord:

De onafhankelijke evaluatieonderdelen van multilaterale instellingen maken hun bevindingen en aanbevelingen reeds publiek beschikbaar, onder meer op hun eigen website. Transparantie, leren en innoveren zijn belangrijke prioriteiten voor Nederland, en het kabinet verwelkomt de suggestie om resultaten van evaluaties beter vindbaar te maken op één open website. Nederland zal dit in VN-kader bepleiten.

237

U pleit voor een gezonde kapitaalpositie van de regionale ontwikkelingsbanken. Welke initiatieven neemt u in dit verband? Ziet u mogelijkheden om partijen uit de private sector toe te laten als aandeelhouder van regionale ontwikkelingsbanken?

Antwoord:

De regionale banken beschikken op dit moment zonder uitzondering over een gezonde kapitaalpositie, getuige hun excellente (AAA) rating door de internationale rating agencies. Mede op aandringen van Nederland analyseren de verschillende banken deze positie met enige regelmaat met het oog op behoud van deze positie en een efficiënt gebruik van hun kapitaal. Een aandeelhouderschap van private partijen in multilaterale ontwikkelingsbanken is op dit moment statutair uitgesloten. Wel worden private partners in toenemende mate betrokken bij de investeringen door deze banken. Dit gebeurt via de reguliere cofinanciering met private financiers. Een aantal banken is ook bezig met het verkennen van andere vormen van samenwerking, zoals het beheer van fondsen afkomstig van institutionele beleggers. Dit wordt sterk aangemoedigd door Nederland.

238

Hoeveel geld is er in totaal gemoeid met het migratiepartnerschap tussen Nederland en de EU en Soedan? Uit welke fondsen en projecten bestaat dit partnerschap en welke verschillende stakeholders ontvangen geld en hoeveel?

239

Kunt u aangeven op welke wijze migranten en vluchtelingen baat hebben bij het EU-partnerschap met Soedan en hoe het leidt tot betere bescherming en perspectieven voor vluchtelingen en de bestrijding van mensenhandel?

Antwoord op 238 en 239:

De EU heeft geen migratiepartnerschap met Soedan en is daarover ook niet in onderhandeling. Vanuit het EU Trust Fund voor Afrika is er voor Soedan EUR 100 miljoen beschikbaar om de kwetsbare bevolking en vluchtelingen te ondersteunen, onder andere door het leveren van basisvoorzieningen als gezondheidszorg en onderwijs. Daarnaast zijn er uit het EU Trust Fund ook middelen beschikbaar voor Soedan via het «Regional Development and Protection Programme» (RDPP) voor de Hoorn van Afrika. Dit programma wordt door Nederland geleid en heeft als doel om de toekomstperspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen te verbeteren. EUR 16 miljoen is via dit programma beschikbaar voor Soedan. Soedan vangt 355.000 vluchtelingen op, onder wie 103.000 Eritreërs. In Soedan richt het RDPP zich vooral op Eritrese vluchtelingen in Oost-Soedan en op vluchtelingen in Khartoum. De belangrijkste doelstellingen zijn betere bescherming van vluchtelingen en meer kansen voor vluchtelingen om buiten de opvangkampen te wonen, werken (onder andere in de landbouwsector) en onderwijs te volgen.

Daarnaast zijn activiteiten voorzien in het kader van het door Duitsland geleide regionale EU-programma voor verbeterd migratiemanagement. Dit programma zal uitvoering geven aan afspraken voor gezamenlijke aanpak van mensensmokkel en -handel, die zijn gemaakt tussen landen in de Hoorn van Afrika en in Europa, als onderdeel van het zogenaamde Khartoum-proces. Voor Soedan is onder andere steun voorzien bij het opzetten van opvanghuizen, traumazorg en een getuigenbeschermingsprogramma voor slachtoffers van mensenhandel.

Nederland heeft bilateraal geen geoormerkt budget beschikbaar voor migratiesamenwerking met Soedan. Voor nadere toelichting over de relatie tussen de EU, Nederland en Soedan verwijzen wij u naar de recente Kamerbrief 2016Z11769/2016D2517 van 18 oktober 2016.

240

Hoeveel procent van de migranten of vluchtelingen uit Soedan is ook uit Soedan afkomstig en hoeveel procent gebruikt Soedan als transitland?

Antwoord:

In oktober 2016 waren er in Soedan 3,2 miljoen ontheemden, waaronder 2,6 miljoen mensen in Darfur. Daarnaast vangt Soedan 355.000 vluchtelingen op, waaronder 247.000 Zuid-Soedanezen en 103.000 Eritreërs. Een groot deel van de Eritrese vluchtelingen reist binnen een jaar door naar Europa of de Golfregio. Volgens Eurostat-cijfers vragen wekelijks ongeveer 200 Soedanezen asiel aan in de EU. In Nederland vroegen in 2015 234 Soedanezen asiel aan; in 2016 betrof dit tot en met september 119 mensen.

241

Heeft Nederland of de EU OS-programma's die openstaan voor (inwoners van) Eritrea? Zo ja, welke en hoeveel geld is hiermee gemoeid?

Antwoord:

Er is geen Nederlands ontwikkelingsprogramma in Eritrea. Wel staan het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en het NUFFIC studiebeurzenprogramma open voor Eritrea, maar hier wordt in de praktijk (nog) geen gebruik van gemaakt.

In november 2015 heeft de EU het National Indicative Programme (NIP) voor Eritrea goedgekeurd, dat een begroting heeft van EUR 200 miljoen. Het programma richt zich voornamelijk op bevordering van duurzame energie in Eritrea. De EU hanteert de voorwaarde dat de Eritrese overheid geen directe financiële steun ontvangt. Bovendien zal de EU pas tot uitvoering van het NIP overgaan, als de EU parallel daaraan mensenrechtenactiviteiten kan steunen. Als deelnemer aan het Valletta Actieplan is Eritrea partnerland van het EU Trust Fund dat migratie gerelateerde activiteiten financiert. De EU heeft echter tot op heden vanuit dat fonds geen middelen toegewezen aan activiteiten in Eritrea.

242

Welke Nederlandse of Europese OS-programma's staan open voor (inwoners van) Ethiopië? Hoeveel geld is hiermee gemoeid?

Antwoord:

Ethiopië is één van de vijftien OS-partnerlanden, waarbij Nederland zich richt op de speerpunten Voedselzekerheid, Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en Veiligheid en Rechtsorde. De geraamde uitgaven voor 2017 zijn EUR 50 miljoen.

Daarnaast financiert het Ministerie van Buitenlandse Zaken programma’s die (al dan niet deels) worden uitgevoerd in of open staan voor Ethiopië. Alle programma’s voor private sectorontwikkeling, inclusief het bedrijfsleven instrumentarium, staan open voor Ethiopië. Het is op voorhand niet aan te geven hoeveel geld hiermee is gemoeid omdat dit afhankelijk is van de zich in 2017 aandienende vraag. Een aantal regionale en meerjarenprogramma’s staan eveneens open voor Ethiopië, maar hiervoor zijn de allocaties voor 2017 nog niet exact aan te geven. De geraamde uitgaven voor 2017 voor overige programma’s bedragen EUR 12,5 miljoen.

Het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) is het voornaamste middel waarmee de Europese Unie ontwikkelingssamenwerking financiert. De geraamde verplichtingen voor 2017 voor het 11e programma van het EOF, dat loopt van 2014 tot en met 2020 bedragen EUR 745 miljoen.

Ethiopië is deelnemer van het EU Trust Fund dat migratie gerelateerde activiteiten financiert. Recent zijn meerjarige programma’s goedgekeurd voor 67 miljoen euro.

243

Hoe gaat u om met het tekort van 312,3 miljoen euro in 2016, dat is ontstaan als gevolg van nieuwe CPB-ramingen van het bruto nationaal inkomen?

244

Bent u voornemens het tekort van 312,3 miljoen euro voor 2016 nog dit jaar te dekken, conform de op pagina 63 van de memorie van toelichting beschreven methodiek ten aanzien van het BNI?

Antwoord vraag 243 en 244:

Het tekort wordt gedurende dit begrotingsjaar ingevuld. In de tweede suppletoire begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt u hierover nader geïnformeerd.

245

Zo ja, bij welke begrotingsartikelen beoogt u de dekking te vinden voor het tekort van 312,3 miljoen euro in 2016? Waarom heeft u de dekking niet al in de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BuHa-OS) voor het jaar 2017 verwerkt?

Antwoord:

Het ODA budget wordt een aantal maal per jaar gecorrigeerd voor ontwikkelingen van het BNI. In het kader van behoedzaamheid en stabiliteit in de begroting is het gebruikelijk dat verhogingen en verlagingen niet direct worden doorvertaald in de ontwikkelingsprogramma’s. Gezien de mogelijke fluctuaties in de BNI ontwikkeling en de asielinstroom worden deze verhogingen en verlagingen eerst geparkeerd op dit artikelonderdeel. Om deze reden is het tekort voor 2016 nog niet verwerkt in de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2017. Het tekort op dit artikelonderdeel wordt gedurende het begrotingsjaar ingevuld. In de tweede suppletoire begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt u hierover nader geïnformeerd.

246

Zo nee, hoe gaat u om met het tekort van 312,3 miljoen euro dat eind van het jaar mogelijk resteert bij beleidsartikel 5? Houd u rekening met een hogere BNI-raming bij de decemberramingen? Wordt dit tekort doorgeschoven naar latere jaren? Met welke gevolgen voor het beleid in die jaren?

Antwoord:

Gezien de mogelijke fluctuaties in de BNI ontwikkeling en de asielinstroom wordt het tekort gedurende het begrotingsjaar ingevuld. In de tweede suppletoire begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt u hierover nader geïnformeerd.

247

Kunt u specifieker dan in de begroting het geval is – dus op maatregelniveau – toelichten waaraan en hoe de 5 miljoen euro aan subsidies voor migratie en ontwikkeling worden uitgegeven?

Antwoord:

Het budget voor migratie en ontwikkeling, dat deel uitmaakt van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bedraagt in totaal EUR 15 miljoen per jaar. Dit budget wordt ingezet voor vier prioriteiten van het kabinet op dit terrein, namelijk:

  • 1) opvang in de regio;

  • 2) versterken migratiemanagement;

  • 3) betrekken van diaspora bij ontwikkeling van hun herkomstland;

  • 4) bevorderen van vrijwillige terugkeer en duurzame herintegratie.

Deze prioriteiten zijn toegelicht in de Kamerbrief over het beleid inzake migratie en ontwikkeling d.d. 28 november 2014 (Kamerstuk 30 573 nr. 129).

Ten tijde van opstelling van de begroting die uw Kamer toeging, lagen de volgende uitgaven al vast, voor een totaal bedrag van EUR 5 miljoen:

  • het ondersteunen van afgewezen asielzoekers bij terugkeer vanuit Nederland en herintegratie in hun herkomstland. De herintegratiesteun wordt over het algemeen gebruikt voor investeringen in een familiebedrijf. De programma’s worden uitgevoerd door IOM en Nederlandse maatschappelijke organisaties (EUR 4,3 miljoen);

  • steun voor trainingen en ICT voor de Somalische overheid via het IOM programma Capacity building support for Migration Management (EUR 388.000);

  • het Regional Development and Protection Programme for the Middle East (EUR 150.000), een Europees programma dat zich richt op de bescherming van vluchtelingen en het verbeteren van de sociaal-economische perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen in Libanon, Jordanië en Irak;

  • een programma van de NGO SPARK, waarbij migranten worden begeleid bij het opzetten van een bedrijf in hun herkomstland (EUR 98.000).

248

Kunt u een overzicht sturen van de verplichte en vrijwillige bijdragen aan multilaterale organisaties zoals voor de komende jaren geraamd?

Antwoord:

249

Kunt u specifieker dan in de begroting het geval is – dus op maatregelniveau – toelichten waaraan en hoe de 10 miljoen euro aan diversen voor migratie en ontwikkeling worden uitgegeven?

Antwoord:

Het budget voor migratie en ontwikkeling, dat deel uitmaakt van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bedraagt in totaal EUR 15 miljoen per jaar. Dit budget wordt ingezet voor vier prioriteiten van het kabinet op dit terrein, namelijk 1) opvang in de regio, 2) versterken migratiemanagement, 3) betrekken van diaspora bij ontwikkeling van hun herkomstland en 4) bevorderen van vrijwillige terugkeer en duurzame herintegratie. Meer informatie over deze prioriteiten is opgenomen in de brief over het beleid inzake migratie en ontwikkeling d.d. 28 november 2014 (Kamerstuk 30 573 nr. 129).

Ten tijde van opstelling van de begroting die uw Kamer toeging, lagen de volgende uitgaven vast, voor een totaal bedrag van ongeveer EUR 5 miljoen.:

  • het ondersteunen van afgewezen asielzoekers bij terugkeer vanuit Nederland en herintegratie in hun herkomstland. De herintegratiesteun wordt over het algemeen gebruikt voor investeringen in een familiebedrijf. De programma’s worden uitgevoerd door IOM en Nederlandse maatschappelijke organisaties (EUR 4,3 miljoen);

  • steun voor trainingen en ICT voor de Somalische overheid via het IOM programma Capacity building support for Migration Management (EUR 388.000);

  • het Regional Development and Protection Programme for the Middle East (EUR 150.000), een Europees programma dat zich richt op de bescherming van vluchtelingen en het verbeteren van de sociaal-economische perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen in Libanon, Jordanië en Irak;

  • een programma van de NGO SPARK, waarbij migranten worden begeleid bij het opzetten van een bedrijf in hun herkomstland (EUR 98.000).

Voor 2017 resteert een bedrag van ongeveer EUR 10 miljoen voor migratie en ontwikkeling. Het is wenselijk enige financiële ruimte te houden om in 2017 in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen.

250

Hoe gaat u om met het tekort van 312,3 miljoen euro in 2016, dat is ontstaan als gevolg van nieuwe CPB-ramingen van het bruto nationaal inkomen?

Antwoord:

Gezien de mogelijke fluctuaties in de BNI ontwikkeling en de asielinstroom wordt het tekort gedurende het begrotingsjaar ingevuld. In de tweede suppletoire begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt u hierover nader geïnformeerd.

251

Welk deel van de asiel-uitgaven voor 2016 en 2017 is gedekt en welk deel is nog ongedekt, nu een deel van de voorziene BNI-ruimte er niet meer is?

Antwoord:

Alle kosten voor eerstejaars asielopvang in 2016 en 2017 die aan ODA worden toegerekend zijn gedekt.

252

Hoeveel geld besteedt u in totaal aan opvang in de regio? Kunt u dit opsplitsen per programma, en per regio of land?

Antwoord:

Wat betreft de Syrië-regio besteedt het kabinet in totaal EUR 310 miljoen aan het verhogen van de weerbaarheid en bieden van perspectief aan vluchtelingen en hun gastgemeenschappen. In 2016 was hiervoor een bedrag van EUR 50 miljoen gereserveerd. Het kabinet heeft in mei 2016 een additionele bijdrage van EUR 260 miljoen beschikbaar gesteld voor opvang in de Syrië-regio. Voor de Hoorn van Afrika leidt Nederland het EU Regionale Ontwikkelings- en Beschermingsprogramma (RDPP) om perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen in deze regio te verbeteren. Dit programma heeft een totale omvang van EUR 140 miljoen. Nederland draagt hieraan EUR 5 miljoen bij.

Er zijn er meerdere programma’s die een bijdrage leveren aan het verbeteren van perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen, zoals bijvoorbeeld programma’s voor voedselzekerheid, private sector ontwikkeling en verbeterd watermanagement in landen en regio’s die veel vluchtelingen opvangen. Zo draagt Nederland in Ethiopië, dat gastland is van bijna 800.000 vluchtelingen, in 2017 ruim EUR 50 miljoen bij aan voedselzekerheid, SRGR, veiligheid en rechtsorde en private sector ontwikkeling. Nederland biedt daarnaast humanitaire hulp aan vluchtelingen en ontheemden wereldwijd.

253

Waar komen meevallers terecht als er minder geld nodig is voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers?

Antwoord:

De kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen worden, conform OESO/DAC richtlijnen, betaald uit het ODA-budget. Wanneer de kosten lager uitvallen dan verwacht komen deze meevallers weer ten goede aan het ODA-budget.

254

Hoe worden tegenvallers gefinancierd als er meer geld nodig is voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers?

Antwoord:

De kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen worden, conform OESO/DAC richtlijnen, betaald uit het ODA-budget. Indien er tegenvallers zijn worden deze in principe gefinancierd uit het ODA-budget. De stijging van de eerstejaarsopvangkosten in de jaren 2015 tot en met 2017 is voor het merendeel gedekt uit bijgestelde ramingen over de ontwikkeling van het BNI in de jaren 2016 tot en met 2021. Daarnaast heeft het kabinet in 2014 EUR 375 miljoen en in 2015 EUR 350 miljoen aan het ODA-budget toegevoegd voor de kosten voor eerstejaars asielopvang.

255

Kunt u voor ieder artikelonderdeel aangeven bij welke programma’s, subsidies, bijdragen aan (internationale) organisaties en dergelijke de lagere uitgaven als gevolg van de taakstelling van 49 miljoen euro structureel zullen neerslaan?

Antwoord:

De gevolgen van deze taakstelling zijn evenredig verdeeld over de speerpunten (Water, Voedselzekerheid, Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten en Veiligheid en Rechtsorde) en de dwarsdoorsnijdende thema’s (private sector ontwikkeling en klimaat) exclusief gender. De budgetten op deze thema’s worden jaarlijks met drie procent verlaagd. Dit leidt tot de volgende structurele kortingen per thema:

Speerpunten en dwarsdoorsnijdende thema’s (excl. gender)

Taakstelling

(x EUR 1 miljoen)

Private sector ontwikkeling

9

Voedselzekerheid

11

Water

6

Klimaat

4

Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten

13

Veiligheid en rechtsorde

6

Totaal

49

256

Kunt u bij deze programma’s, subsidies en bijdragen aangeven welke doelen en ambities al dan niet neerwaarts zullen worden bijgesteld en/of welke andere effecten de taakstellingen al dan niet hebben op de beleidsvoornemens?

Antwoord:

De taakstelling heeft in de praktijk tot gevolg dat er minder ruimte is voor nieuw te ontwikkelen activiteiten.

257

Waarom heeft u in de begroting geen beleidsinhoudelijke toelichting gegeven op de bij de verschillende beleidsartikelen verwerkte taakstelling van 49 miljoen euro structureel vanaf 2017?

Antwoord:

In de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is de taakstelling van EUR 49 miljoen ingevuld door de budgetten voor de speerpunten (Water, Voedselzekerheid, SRGR en Veiligheid en Rechtsorde) en de dwarsdoorsnijdende thema’s (private sector development en klimaat – exclusief gender) met drie procent te verlagen. Voor elk van de thema’s leidt de korting tot naar beneden bijgestelde beoogde resultaten, die zijn weergegeven in de ontwerpbegroting. De taakstelling heeft in de praktijk tot gevolg dat er minder ruimte is voor nieuw te ontwikkelen activiteiten.

258

Kan in het verdiepingshoofdstuk bij de begrotingsartikelen precies worden aangeven hoe de aangenomen amendementen (met verwijzing naar het Kamerstuknummer) zijn verwerkt?

Antwoord:

De wijze waarop de amendementen zijn verwerkt in de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking staat vermeld in de eerste suppletoire begroting van 2016.

Op artikel 1.1 is ter uitvoering van het amendement Van Laar/Van Veldhoven (Kamerstuk 34 300 XVII, nr 25) het budget voor maatschappelijk verantwoord ondernemen verhoogd met EUR 5 miljoen ter bestrijding van kinderarbeid. Op artikel 1.3 is het budget voor infrastructuurontwikkeling met EUR 5 miljoen verlaagd ten gunste van het budget voor maatschappelijk ondernemen op subartikel 1.1.

Op artikel 2.2 is het centrale budget voor integraal waterbeheer verlaagd met EUR 1,5 miljoen door een korting op UNESCO IHE als het gevolg van het amendement Ten Broeke/Servaes (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 8). Dit amendement beoogt een verschuiving in de vrijwillige bijdragen aan multilaterale organisaties ten gunste van UNWOMEN (artikel 3), UNICEF en UNHCR (artikel 4). Het uitgavenbudget voor het partnerschapsprogramma met de Wereldbank is verlaagd met EUR 5 miljoen als gevolg van het amendement Taverne c.s. (Kamerstuk 34 300 XVII) ten behoeve van geïntegreerde SRGR- en HIV/aids-dienstverlening en voorlichting voor moeilijk bereikbare mensen. Deze EUR 5 miljoen is ingezet op subartikel 3.1: SRGR en HIV/aids.

Op artikel 2.3 is de bijdrage aan UNEP verlaagd met EUR 2 miljoen als gevolg van het amendement Ten Broeke/Servaes (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 8).

Op artikel 3.1 stijgt het budget per saldo met EUR 5 miljoen als gevolg van een viertal amendementen. Het betreft de amendementen:

  • Taverne c.s. (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 23) ten behoeve van geïntegreerde SRGR- en HIV/aids-dienstverlening en voorlichting voor moeilijk bereikbare mensen (EUR 5 miljoen);

  • Smaling en Taverne (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 26) ten behoeve van het versterken van nationale gezondheidssystemen (EUR 1 miljoen);

  • Voordewind (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 33) ten behoeve van social protection (EUR 2 miljoen);

  • Veldhoven en Van Laar (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 25) ten behoeve van het voorkomen van onveilige abortus in humanitaire en/of fragiele omstandigheden (EUR 4 miljoen).

Op artikel 3.2 komt de mutatie van EUR 3 miljoen voor UNWOMEN voort uit het hiervoor genoemde amendement Ten Broeke/Servaes.

Op artikel 4.1 leidt het amendement Ten Broeke/Servaes (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 8) tot verhogingen van EUR 9 miljoen voor UNHCR en EUR 4 miljoen voor noodhulpprogramma’s.

Op artikel 5.1 is het kasbudget met EUR 12,5 miljoen verlaagd ter uitvoering van het amendement Ten Broeke/Servaes (Kamerstuk 34 300 XVII, nr.8). Het betreft een verlaging van de bijdrage aan UNDP ten gunste van de bijdragen aan UNWOMEN (artikel 3), UNICEF en UNHCR (artikel 4).

259

Welk deel van de asiel-uitgaven voor 2016 en 2017 is gedekt en wel deel is nog ongedekt, nu een deel van de voorziene BNI-ruimte er niet meer is?

260

Hoe gaat u de asiel-uitgaven voor 2016 de komende maanden (oktober – december) dekken, gezien het feit dat de dekking eerder gehaald is uit de BNI-ruimte 2016 t/m 2021 die nu neerwaarts is bijgesteld?

Antwoord vraag 259 en 260:

Alle kosten voor eerstejaars asielopvang in 2016 en 2017 die aan ODA worden toegerekend zijn gedekt

261

Waarom wordt in Kamerstuk 34 550 XVII, nr. 4 van 27 september jl. niet gerefereerd aan de lagere BNI-ramingen in de Macro-Economische Verkenningen (MEV)?

Antwoord:

Genoemde brief geeft antwoord op de vraag welke asieluitgaven op welke manier zijn gefinancierd uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Hierin is ook aangegeven welk deel van de stijging van de eerstejaarsopvangkosten van asiel is gedekt uit de positieve bijstellingen door BNI-ruimte 2016 t/m 2021 in te zetten. Daarmee konden de bestaande ontwikkelingsprogramma’s ontzien worden in lijn met motie Slob/Samson (Kamerstuk 34 300, Nr. 23). Conform toelichting in de brief betekent dit dat deze BNI-ruimte niet inzetbaar is voor nieuwe programma’s en niet inzetbaar is om te salderen met de doorwerking van de negatieve BNI-bijstellingen, zoals de lagere BNI-ramingen in de Macro-Economische Verkenningen.

262

Welk deel van de in de beleidsagenda (pagina 9 memorie van toelichting) genoemde 260 miljoen euro aan extra middelen heeft betrekking op begrotingsjaar 2017 of verder?

Antwoord:

Uw Kamer wordt voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd over de voortgang met betrekking tot de besteding van de EUR 260 miljoen extra middelen voor opvang in de Syrië-regio.

263

Hoe gaat u de asiel-uitgaven voor 2016 de komende maanden (oktober – december) dekken, gezien het feit dat de dekking eerder gehaald is uit de BNI-ruimte 2016 t/m 2021 die nu neerwaarts is bijgesteld?

Antwoord:

Alle kosten voor eerstejaars asielopvang in 2016 en 2017 die aan ODA worden toegerekend zijn gedekt.

264

Kunt u toelichten hoe de motie-Teeven (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 66) over kortere doorlooptijden van aanvraagprocedures voor exportkredietverzekeringen is ingevuld door het Ministerie van Financiën?

Antwoord:

Diverse maatregelen hebben ertoe geleid dat de gemiddelde doorlooptijd voor het behandelen van een exportkredietverzekeringsaanvraag substantieel korter is geworden. Doorlooptijden worden maandelijks gemonitord en er gelden streefwaarden voor de tijd waarbinnen de behandeling van aanvragen moet worden afgerond. Deze streefwaarden zijn enige tijd geleden verder aangescherpt en de daadwerkelijke resultaten zijn in overeenstemming met deze streefwaarden. Er wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de doorlooptijden verder omlaag te brengen.

Een recent genomen maatregel is het aanpassen van de volmacht, zodat Atradius DSB (als uitvoerder van de exportkredietverzekering) meer ruimte heeft om aanvragen zelfstandig af te doen. Dat scheelt in behandeltijd. Ook wordt momenteel onderzocht of het mogelijk is om de aanvraagprocedure voor kleine transacties te verkorten. Belangrijke kanttekening is dat als sprake is van langere looptijden, dit vaak is omdat onvoldoende informatie tijdig beschikbaar is, voornamelijk uit het land van de debiteur. Bovendien is de complexiteit van onder andere de financieringsconstructies van transacties de afgelopen jaren toegenomen. Het blijft van belang om het risicomanagement zorgvuldig te verrichten. Toch streeft het kabinet ernaar de doorlooptijden niet op te laten lopen, maar verder te laten dalen.

265

Kunt u aangeven hoe u ter bevordering van beleidscoherentie de belangenafwegingen beter inzichtelijk wilt maken, zoals u hebt toegezegd, en welke casussen u daarvoor uitkiest?

Antwoord:

Bij interventies ten behoeve van coherenter beleid is vrijwel altijd sprake van belangenafwegingen. Een voorbeeld hiervan is het thema toegang tot medicijnen, waar de belangen van de farmaceutische industrie om beloond te worden voor de investeringen in onderzoek en ontwikkeling afgewogen moeten worden tegen het belang van de volksgezondheid. Bij de volgende rapportage over beleidscoherentie, in het voorjaar van 2017, worden de verschillende belangen voor een aantal onderwerpen uit het Actieplan Beleidscoherentie toegelicht en zal worden aangegeven welke afwegingen daarbij zijn gemaakt.

266

Welke concrete stappen zet de regering om SDG 12.7 (duurzame openbare aanbesteding) te behalen?

Antwoord:

Deze vraag gaat in op de toezegging van 21 juni 2016 hoe aanbestedingsregels kunnen worden ingezet ter bevordering van MVO. Deze toezegging zal worden beantwoord in een Kamerbrief die voor de begrotingsbehandeling naar uw Kamer wordt gestuurd. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is primair verantwoordelijk voor het Rijksinkoopbeleid en zal bijdragen aan de beantwoording van deze toezegging.

Naar boven