31 793 Internationale klimaatafspraken

Nr. 158 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2016

Naar aanleiding van de Motie Vos/Klaver over opschaling van klimaatfinanciering (Kamerstuk 34 300 XVII, no 50) informeer ik u met deze brief, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, over de financiële ondersteuning van ontwikkelingslanden bij het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen en het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In deze brief wordt hiertoe achtereenvolgens ingegaan op de stand van zaken van de huidige Nederlandse inzet op klimaatfinanciering, de uitkomsten van de klimaattop in Parijs, en een vooruitblik op klimaatfinanciering in de periode 2017–2020.

Klimaatfinanciering: stand van zaken

Tijdens de conferentie over de benodigde aanpassingen aan klimaatverandering («Adaptation Futures», Rotterdam 10–13 mei 2016) beschreef Christiana Figueres, Executive Secretary van de United Nation Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), de levens van drie jonge vrouwen in gebieden waar klimaatverandering heeft toegeslagen. Eén van hen was op de vlucht voor overstromingen, een ander was haar bron van inkomsten verloren door verzilte landbouwgrond, de derde zag haar toekomstplannen wegvallen door verwoestijning. Figueres benadrukte dat er geen tijd te verliezen is en dat deze mensen nu onze hulp nodig hebben. Het kabinet deelt deze visie.

De Nederlandse klimaatfinanciering richt zich op landen en groepen mensen die het meest kwetsbaar zijn voor klimaatverandering. Dat zijn veelal de allerarmste. Nederland draagt bijvoorbeeld bij aan het vergroten van toegang tot hernieuwbare energie. Hiermee wordt CO2-uitstoot vermeden of gereduceerd, en wordt bijgedragen aan ontwikkelingsdoelstellingen. In de afgelopen jaren kregen dankzij Nederlandse ondersteuning wereldwijd ruim 16 miljoen mensen toegang tot schone energie en kooktoestellen. Zo kunnen meisjes in onder andere Rwanda studeren omdat zij elektriciteit krijgen van een zonnepaneel en verbetert het gebruik van schone kookovens de gezondheid van gezinnen in onder meer Ghana doordat er niet meer binnen wordt gekookt op houtvuur.

Op het terrein van water investeert Nederland onder meer in kwetsbare delta’s door Nederlandse kennis over watermanagement beschikbaar te stellen, bijvoorbeeld in Vietnam en Bangladesh. Hierdoor wordt het risico op overstromingen ten gevolge van klimaatverandering beperkt.

Voor de Nederlandse voedselzekerheidsprogramma’s is klimaatverandering een extra uitdaging. De noodzaak van innovatieve oplossingen is groot. Met Nederlandse steun werd bijvoorbeeld zoutwaterbestendige rijst in kustgebieden in Bangladesh geïntroduceerd waardoor opbrengsten stegen en ondanks de verzilting van de grond kleinschalige landbouw mogelijk bleef.

In de periode 2012–2015 stegen de Nederlandse publieke klimaatuitgaven in lijn met de oproep daartoe in de uitkomsten van verschillende jaarlijkse klimaattoppen. Om de klimaatuitgaven te berekenen, gebruikt Nederland de door de OESO ontwikkelde methode om per activiteit aan te geven of deze in zijn geheel of deels ten goede kwam aan klimaat (bij projecten door middel van klimaatmarkers; bij bijdragen aan multilaterale instellingen of fondsen door middel van een door de OESO vastgesteld klimaatrelevant percentage). Volgens de UNFCCC die om de twee jaar de nationale rapportage van landen over hun klimaatinzet evalueert, was de Nederlandse klimaatfinanciering transparant en kent de financiering een goede balans tussen klimaatmitigatie (het terugdringen van CO2) en -adaptatie (aanpassingen aan de gevolgen van klimaatverandering).

Het klimaatakkoord van Parijs

Het klimaatakkoord van Parijs heeft de mondiale solidariteit die nodig is om klimaatverandering tegen te gaan, vastgelegd in bindende afspraken. De belangrijkste elementen met betrekking tot financiering zijn:

  • 1. Ontwikkelde landen hebben herbevestigd dat zij ontwikkelingslanden financieel zullen ondersteunen bij het reduceren van hun CO2-uitstoot en bij het tegengaan van de gevolgen van klimaatverandering.

  • 2. Er moet meer duidelijkheid komen over de beschikbare klimaatfinanciering tussen nu en 2020.

  • 3. Tussen nu en 2018 zal in VN-kader gewerkt worden aan een definitie van klimaatfinanciering en gemeenschappelijke rapportagemethoden.

De verplichting van ontwikkelde landen om ontwikkelingslanden te ondersteunen bij hun klimaatinzet is een collectieve verplichting die niet is gespecificeerd naar individuele landen. In Parijs zijn landen overeengekomen dat donoren bij de invulling van klimaatfinanciering rekening moeten houden met de meest kwetsbare groepen en meer ondersteuning moeten bieden voor adaptatie. Ook moet waar mogelijk worden aangesloten bij de zogenaamde Intended Nationally Determined Contribitions (INDC) waarin landen hun prioriteiten in hun klimaatbeleid hebben beschreven.

De voorspelbaarheid van de beschikbare financiering is belangrijk voor ontwikkelingslanden om de klimaatinzet effectief te kunnen plannen. Donoren hebben verschillende beleidsprioriteiten voor klimaat en uiteenlopende juridisch-budgettaire mogelijkheden om meerjarig inzicht te geven in beschikbare middelen. Ondanks deze verschillen willen donoren bij de klimaattop in Marokko (november 2016) een gezamenlijk actieplan presenteren over hoe financiering tussen nu en 2020 wordt opgeschaald.

De onduidelijkheid over definities en meetmethoden maakt het extra moeilijk om ontwikkelingslanden inzicht te geven in de mondiaal beschikbare middelen voor klimaat. Het akkoord van Parijs geeft aan dat klimaatfinanciering uit verschillende bronnen kan komen en dat verschillende instrumenten en kanalen kunnen worden ingezet. De OESO publiceerde in aanloop naar de klimaattop in Parijs voor het eerst een totaaloverzicht van de verschillende financieringsstromen die in 2014 voor klimaat beschikbaar waren. In dit rapport zijn aannames gedaan over welke inzet van donoren «meetelt» en welke inzet niet «meetelt». Een technische groep binnen de VN buigt zich over de definitiekwestie en zal in 2018 aanbevelingen voorleggen aan de leden van de UNFCCC.

Hoe verder?

Het kabinet gaat de inzet voor klimaat langs de lijnen van het bestaande beleid voortzetten. De inzet van het kabinet is dat de bijdrage aan klimaatfinanciering binnen bestaande begrotingskaders past.

De Nederlandse klimaatfinanciering zal naar verwachting in 2017 stijgen naar EUR 660 miljoen (EUR 360 miljoen publiek en EUR 300 miljoen privaat). Dit is in lijn met het groeipad in het rapport van de Algemene Rekenkamer, waarin aan het begin van deze regeerperiode op verzoek van de Kamer het Nederlandse »fair share» in de internationale klimaatfinanciering werd becijferd.

Verdere integratie van klimaat in de Nederlandse internationale samenwerking

Binnen de thema’s water, voedselzekerheid en energie is het noodzakelijk om rekening te houden met klimaatverandering om de duurzaamheid van de resultaten zeker te stellen. Tegelijkertijd leidt de inzet op deze thema’s tot meer weerbaarheid van mensen voor klimaatverandering of de reductie van CO2. De inzet blijft om op het snijvlak van klimaatverandering en deze thema’s de Nederlandse bijdrage aan klimaatfinanciering vorm te geven.

Meer inzet van multilaterale instellingen voor klimaat

Multilaterale organisaties zoals de ontwikkelingsbanken hebben in Parijs toegezegd meer te gaan doen aan klimaat. De Wereldbank zal groeien naar 28 procent van zijn budget dat in 2020 wordt uitgeven aan projecten die voor klimaat belangrijk zijn. Dit komt overeen met USD 29 miljard aan directe en indirecte investeringen (cofinanciering) in klimaat. Ook andere banken hebben een grote inzet toegezegd. Deze uitgaven zijn onderdeel van de internationale klimaatfinanciering.

Versterking van de samenwerking met de private sector

Zoals aangegeven in de brief aan de Kamer, van 13 april 2015, over de stand van zaken private klimaatfinanciering (Kamerstuk 33 625, nr. 154), wil Nederland de komende jaren meer private financiering voor klimaat mobiliseren en kansen voor investeringsmogelijkheden in groene groei benutten. Een aantal initiatieven dat de afgelopen jaren is gestart, zal de komende jaren leiden tot meer private investeringen. Het Groene Klimaatfonds zal op korte termijn met de eerste projecten van start gaan. Private partijen zullen daar later bij aansluiten. Daarnaast wordt innovatie op het gebied van financiering ondersteund via het Global Innovation Lab (een internationale wedstrijd voor ideeën om meer private financiering aan te trekken voor klimaat) en het Mobilising More initiatief (MoMo, de Nederlandse variant van het Global Innovation Lab). De Nederlandse Investeringsinstelling (NLII) onderzoekt of er mogelijkheden zijn voor samenwerking op klimaat tussen institutionele beleggers en de overheid.

Transparantie

Nederland zet in op meer transparantie en coherentie van klimaatrapportages. De rapportages van donoren aan de VN over klimaatfinanciering verschillen doordat er geen afspraken zijn over definities en de te gebruiken methoden. Publieke uitgaven en leningen worden verschillend gerapporteerd en de rapportage over private klimaatfinanciering is internationaal in ontwikkeling. Deze verschillen tussen de rapportages leiden tot een inconsistent beeld over de totale omvang van de mondiale klimaatfinanciering (landen meten immers niet precies hetzelfde). In zowel VN-kader als in de OESO bepleit Nederland dat dit wordt verbeterd.

Conclusie

Het kabinet blijft zich, in lijn met de motie Klaver/Vos, inzetten om een substantiële bijdrage te leveren aan klimaatfinanciering. De komende jaren zal hiertoe het ingezette beleid worden voortgezet. Nederland kan op het gebied van met name water, voedselzekerheid en hernieuwbare energie een verschil maken in het leven van veel mensen in ontwikkelingslanden. Het verder ontwikkelen van activiteiten op het snijvlak van deze thema’s en klimaatverandering draagt bij aan het bereiken van de Global Goals en aan een groene, en inclusieve ontwikkeling in overeenstemming met de doelen van het klimaatakkoord van Parijs.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Naar boven