21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1653 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 september 2016

Hierbij bied ik u de geannoteerde agenda aan voor de Informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) over handel op 23 september te Bratislava.

In deze Kamerbrief worden een aantal toezeggingen uit het plenaire debat van 7 juni 2016 (Handelingen II 2015/16, nr. 92, item 36) over het handelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA) gestand gedaan. Ten eerste zal worden ingegaan op de toezegging ten aanzien van de Sustainability Impact Assesment van CETA. Ten tweede zal het kabinet, in lijn met de toezegging tijdens het plenaire debat van 7 juni jl. en het verzoek van het lid Thieme dat is gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 29 juni jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 102, item 5), een appreciatie geven van het Commissievoorstel voor ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA. Ook gaat het kabinet in op de toezegging om de aard van het Investment Court System (ICS)-hoofdstuk en het landbouwhoofdstuk in CETA toe te lichten. Tevens wordt de stand van zaken van de EU-Singapore zaak gegeven en worden de gevolgen daarvan voor CETA uiteengezet. Ook gaat het kabinet in op de toezeggingen om uiteen te zetten en te verklaren of de import van teerzandolie tegengehouden kan worden en uit te leggen wat het verschil is tussen General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) en CETA.

Verder gaat het kabinet conform de toezegging tijdens het plenair debat CETA van 7 juni jl. nader in op de wenselijkheid van ICS, waarbij wordt ingegaan op het vraagstuk over brede toegang en de verhouding tot het nationale rechtssysteem. Daarbij worden voorbeelden gegeven van rechterlijke uitspraken die de oprichting van een arbitragehof voor investeringsgeschillen rechtvaardigen en worden de technische aspecten, waaronder amicus curiae briefs, toegelicht conform de toezegging uit het AO TTIP van 7 oktober 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1551).

Tevens wordt in de geannoteerde agenda de motie van het lid Bruins (Kamerstuk 31 985, nr. 30) behandeld over het inspannen om de lijsten met uitzonderingen per sector als «niet-EU-only» aan te merken zodat de Kamer zich hierover kan uitspreken en de motie van de leden Merkies/Jasper van Dijk (Kamerstuk 31 985, nr. 32) voor het er bij de Commissie op aandringen dat nationale parlementen zich mogen uitspreken over ICS in CETA. Verder gaat het kabinet in op de motie van de leden Grashoff/Jan Vos (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1615) over het plaatsen van een parlementair voorbehoud, de motie van het lid Bruins (Kamerstuk 31 985-02, nr. 28) om ICS uit te zonderen van de voorlopige toepassing van CETA en de motie van het lid Bruins (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1614) om zowel CETA als TTIP te toetsen aan de zeven uitgangspunten van de SER en dit in te brengen tijdens de RBZ Raad Buitenlandse Zaken over handel (RBZ) en uw Kamer te informeren over de resultaten. Daarnaast geeft het kabinet in deze brief inzicht in de inspanningen die het heeft verricht op het gebied van het Environmental Goods Agreement (EGA), in lijn met de motie van het lid Verhoeven (Kamerstuk 31 985, nr. 37).

In de bijlage van de geannoteerde agenda vindt u de eerste voortgangsrapportage Handelsakkoorden1. Deze rapportage bevat een overzicht van handelsakkoorden (waarbij de Europese Unie één van de partijen is) die nog niet in werking zijn getreden en waarbij de betrokken partijen al wel de intentie hebben kenbaar gemaakt om een handelsakkoord te verkennen. Het voornemen is om deze rapportage vanaf nu ieder kwartaal aan u toe te zenden om u op deze wijze een breed overzicht te geven van alle ontwikkelingen op het gebied van handelsakkoorden.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

RAAD BUITENLANDSE ZAKEN HANDEL 23 SEPTEMBER 2016

Op 23 september a.s. vindt onder Slowaaks voorzitterschap de Informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) over handel plaats in Bratislava. Op de agenda staan de onderhandelingen over het EU-VS handelsakkoord, het EU-Canada handelsakkoord en de modernisering van het handelsdefensief instrumentarium.

EU-VS handelsakkoord (TTIP)

Tijdens de Informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) over handel spreekt de Raad over de voortgang van de onderhandelingen over het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). De afgelopen maanden zijn de onderhandelingen tussen de EU en de VS geïntensiveerd om verdere voortgang te bewerkstelligen. De Raad maakt de balans op van de gemaakte voortgang op basis van een terugkoppeling door de Commissie van de 14e onderhandelingsronde, die in week van 11 juli plaatsvond. Vervolgens kijkt de Raad naar de noodzakelijke vervolgstappen.

Het kabinet is van mening dat inhoud boven snelheid gaat. TTIP moet economische groei en werkgelegenheid bevorderen en ten goede komen aan de Nederlandse consument, de Nederlandse werknemer en de Nederlandse (MKB-) ondernemer. Ik zal namens het kabinet duidelijk maken dat Nederland geen akkoord accepteert dat afbreuk doet aan onze hoge standaarden of beleidsvrijheid om maatregelen te nemen ter bescherming van mens, dier, plant en milieu.

EU-Canada handelsakkoord (CETA)

De Raad spreekt over de Commissievoorstellen voor een Raadsbesluit voor ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA (respectievelijk COM(2016)444/F1, COM(2016)470/F1 en COM(2016)443/F1).

In lijn met de toezegging gedaan tijdens het plenaire debat over CETA op 7 juni jl., wijs ik u op de Sustainability Impact Assesment voor CETA. Deze is te vinden op de website van de Europese Commissie. Op onderstaande link de gehele studie: http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2011/september/tradoc_148201.pdf

Algemeen

De Commissie heeft de voorstellen voor de ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA op 6 juli met de lidstaten gedeeld. De voorstellen zijn dezelfde dag openbaar gemaakt. Uw Kamer is hiervan op de hoogte gebracht in een Kamerbrief gedateerd op 7 juli 2016 (Kamerstukken, 31 985, nr. 42).

Zoals aangegeven in bovengenoemde Kamerbrief heeft de Commissie – anders dan zij eerder suggereerden én mede op aandringen van Nederland- CETA voorgelegd als een gemengd akkoord. Dit betekent dat alle 28 nationale parlementen CETA volgens hun eigen nationale procedures moeten goedkeuren. Hierbij dient te worden opgemerkt dat afzonderlijke verdragsartikelen niet als «EU-only» of «gemengd» te kwalificeren zijn, alleen volledige verdragen zijn als zodanig te bestempelen. Nu de Commissie CETA als een gemengd akkoord heeft voorgesteld, kan uw Kamer zich dientengevolge uitspreken over het gehele akkoord.

Hiermee is voldaan aan de motie van het lid Bruins (Kamerstukken, 31 985, nr. 30) over het inspannen om de lijsten met uitzonderingen per sector als «niet-EU-only» aan te merken, aangezien uw Kamer zich zal kunnen uitspreken over deze lijsten. Hiermee is ook voldaan aan de motie van de leden Merkies/Jasper van Dijk (Kamerstukken, 31 985, nr. 32) voor het er bij de Commissie op aandringen dat nationale parlementen zich mogen uitspreken over ICS in CETA.

In lijn met de aangenomen motie van de leden Grashoff/Jan Vos (Kamerstukken, 21 501-02, nr. 1615) over het plaatsen van een parlementair voorbehoud, heeft het kabinet zich onthouden van het uitdragen van een Nederlandse positie in Brussel ten aanzien van de Commissievoorstellen. Met het oog op het komende Algemeen Overleg beschouwt het kabinet dat ook aan deze motie is voldaan.

Onder leiding van het Slowaaks voorzitterschap is sinds 6 juli op ambtelijk niveau in het Handelspolitiek Comité in Brussel gesproken over de voorstellen.

Appreciatie van en Nederlandse inzet bij de Commissievoorstellen

In lijn met de toezegging gedaan tijdens het plenaire debat over CETA op 7 juni jl. – alsmede in lijn met het verzoek van het lid Thieme dat is gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 29 juni jl. – volgt hieronder een appreciatie van de drie Commissievoorstellen voor CETA. De wijzigingen die in de tussentijd door het Slowaaks voorzitterschap en andere lidstaten zijn voorgesteld en die zijn opgenomen in de laatste versie van het concept-Raadsbesluit worden voor de volledigheid meegenomen. De appreciatie wordt gevolgd door de voorgestelde Nederlandse inzet aangaande de ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA.

1) Het toelichtende memorandum

In het toelichtende memorandum van de Commissie wordt – zoals gebruikelijk bij nieuwe Commissievoorstellen – een toelichting gegeven op CETA, waarbij onder andere wordt ingegaan op de inhoud van CETA, mogelijke budgettaire gevolgen voor de Unie en welke verdragen er komen te vervallen zodra CETA in werking treedt.

Enkele elementen zijn noemenswaardig:

  • Er wordt uitgebreid ingegaan op zorgen die in het maatschappelijke debat veelvuldig naar voren komen. Het gaat om de gevolgen van CETA op Europese standaarden, publieke diensten, duurzame ontwikkeling, het recht om te reguleren in het eigenbelang (right to regulate) en het comité op het gebied van samenwerking op regelgeving (regulatory cooperation).

  • De Commissie licht toe dat ze CETA als EU-only bezien, maar op verzoek van de lidstaten CETA als een gemengd akkoord voorleggen.

  • Er wordt verwezen naar de lopende Hofzaak over het EU-Singapore akkoord. In open bewoordingen wordt aangegeven dat – indien er een uitspraak is van het Hof over het akkoord, er voor CETA – «de nodige conclusies moeten worden getrokken». Het kan zijn dat de Commissie bedoelt dat ze CETA alsnog voorstellen als EU-only indien de uitkomst van de Singapore-zaak dit rechtvaardigt. Het kabinet zal zich hiertegen verzetten.

  • Er wordt een overzicht gegeven van de inspraakmomenten die er zijn geweest voor het maatschappelijk middenveld bij de totstandkoming van CETA.

2) Concept-Raadsbesluit voor ondertekening

Het voorstel voor ondertekening van CETA (COM(2016)444/F1) bevat de gebruikelijke elementen van een dergelijk Raadsbesluit. Het beschrijft de rechtsgrondslag voor het voorstel, de overwegingen om het besluit aan te nemen en wanneer het besluit in werking kan treden. Het besluit is in lijn met eerdere Raadsbesluiten van een gelijke strekking.

Het kabinet is positief over het voorliggende Raadsbesluit. Het kabinet zal pas instemmen met het voorstel voor ondertekening wanneer de reikwijdte van de voorlopige toepassing in lijn is met de Nederlandse inzet.

3) Concept-Raadsbesluit voor voorlopige toepassing

Het voorstel voor voorlopige toepassing van CETA (COM(2016)470/F1) bevat de gebruikelijke elementen van een dergelijk voorstel (rechtsgrondslag, overwegingen om het voorstel aan te nemen en de datum van de inwerkingtreding). De Commissie stelde in eerste instantie voor om heel CETA voorlopig toe te passen. De Raad deelt deze mening echter niet. De komende tijd wordt in de Raad onderhandeld over welke delen uitgezonderd moeten worden van voorlopige toepassing. Nederland heeft hier nog geen positie ingenomen.

Voorlopige toepassing door de Europese Unie kan alleen plaatsvinden voor die onderdelen van het akkoord waarvoor de Europese Unie een exclusieve bevoegdheid heeft, of waar de Europese Unie de bevoegdheid deelt met de lidstaten. Het Europese Hof van Justitie buigt zich op dit moment – in het kader van het handelsakkoord tussen de EU en Singapore – over de vraag of handelsakkoorden EU-only zijn.

Lidstaten maken bij hun positiebepaling in de Raad ieder hun eigen politieke of beleidsmatige afweging over de reikwijdte van de voorlopige toepassing. Naar verwachting wordt voortgebouwd op de voorlopige toepassing van eerdere handelsakkoorden. CETA is het eerste handelsakkoord met bepalingen over investeringsbescherming en het ICS dat aan de Raad wordt voorgelegd. Lidstaten buigen zich in de Raad op dit punt dan ook voor het eerst over de vraag of dit voorlopig toegepast moet worden of niet.

Nederland heeft zich tot nu toe altijd op het standpunt gesteld dat afspraken in handelsakkoorden over investeringen niet een exclusieve EU-bevoegdheid zijn.

Conform de EU-verdragen zijn buitenlandse directe investeringen, als onderdeel van de gemeenschappelijke handelspolitiek, een exclusieve EU-bevoegdheid2. Indirecte buitenlandse investeringen en daarmee portfolio investeringen zijn daarentegen geen onderdeel van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Daarom vallen portfolio investeringen volgens Nederland niet onder exclusieve EU-competentie. Nationale onteigeningen zijn volgens Nederland geen exclusieve EU-bevoegdheid, maar raken aan de soevereiniteit van de lidstaten3. Volgens deze juridische redenering kan het onteigeningsdeel van het investeringshoofdstuk in ieder geval niet voorlopig worden toegepast.

Daarnaast hebben lidstaten op basis van hun eigen politieke of beleidsmatige afwegingen andere zaken genoemd die ze mogelijkerwijs uit willen zonderen van voorlopige toepassing. Hierbij gaat het om onder meer de niet-handelsgerelateerde aspecten van intellectueel eigendom, onderdelen op het gebied van transport en onderdelen op het gebied van duurzaamheid. Lidstaten zullen hier in de komende tijd een definitieve positie over formuleren.

Het kabinet is voorstander van het principe van voorlopige toepassing. Voorlopige toepassing is een gebruikelijke stap, zoals ook bijvoorbeeld bij het vrijhandelsakkoord met Zuid-Korea, en met Peru en Colombia, of het associatieakkoord met Midden-Amerika en met Chili. De voorlopige toepassing dient ter overbrugging van de periode van ratificatie door partijen en stelt partijen in staat om eerder te profiteren van de afspraken in het akkoord.

Het kabinet acht het, op basis van bovenstaande, raadzaam om in Brussel te pleiten voor uitzondering van de volgende onderwerpen van de voorlopige toepassing van CETA:

  • De niet-handelsgerelateerde onderwerpen van intellectueel eigendom;

  • Bepalingen op het gebied van nationale onteigening in het investeringshoofdstuk;

  • Investeringsbescherming en aanverwante artikelen voor zover deze te maken hebben met investeringsbescherming en ICS. Gelet op de motie van het lid Bruins (Kamerstukken, 31 985-02, nr. 28) en de noodzaak tot parlementaire betrokkenheid voordat het systeem in werking komt acht het kabinet het raadzaam om dit onderdeel uit te zonderen van de voorlopige toepassing.

Dit is in lijn met de Nederlandse inzet voor het uitzonderen van bepalingen van voorlopige toepassing in andere handelsakkoorden, waaronder het handelsakkoord tussen de EU en Zuid Korea. Daarnaast strookt het met de juridische bevoegdheidsanalyse over de competentieverdeling van bepalingen op het gebied van investeringen.

Artikel 1 van het Raadsbesluit stelt de voorwaarden voor de start van de voorlopige toepassing van CETA. Specifiek wordt aangegeven dat voorlopige toepassing pas ingaat wanneer de benodigde notificatie is verstuurd aan Canada. Deze formulering biedt ruimte om op de goedkeuring van het Europees Parlement te wachten. Het kabinet juicht de toezegging van de Commissie toe om te wachten met de start van de voorlopige toepassing tot ook het Europees Parlement haar goedkeuring heeft gegeven over CETA.

Het kabinet is het op dit moment nog niet eens met het voorliggende Raadsbesluit. Het kabinet zal pas instemmen met het besluit wanneer de reikwijdte van de voorlopige toepassing in lijn is met de Nederlandse inzet. Uw Kamer wordt hierbij gehoord.

4) Concept-Raadsbesluit voor sluiting

Het kabinet is positief over het voorliggende Raadsbesluit voor sluiting door de EU (COM(2016)443/F1). Dit concept-Raadsbesluit bevat de gebruikelijke elementen van een dergelijk voorstel. Het voorstel is nu al gedaan, zodat het Europees Parlement het akkoord kan goedkeuren, waarna de voorlopige toepassing kan starten. Dit is conform de toezegging van Commissaris Malmström dat de voorlopige toepassing niet van start zal gaan voordat het Europees Parlement CETA heeft goedgekeurd. Het kabinet juicht deze betrokkenheid van het Europees Parlement toe.

Omdat er sprake is van een gemengd akkoord zal CETA pas in werking treden nadat het is geratificeerd door Canada, de EU en alle EU-lidstaten. CETA zal dus goedgekeurd moeten worden door het Nederlands parlement voordat het in werking kan treden. Het kabinet zal niet instemmen met het Raadsbesluit tot sluiting door de EU totdat dit besluit met uw Kamer is besproken. Deze procedures zorgen voor maximale parlementaire inspraak zowel op EU als op nationaal niveau.

Toets van CETA aan de meetlat van het SER-advies over TTIP

In lijn de motie van de leden Bruins et al. (Kamerstukken, 21 501-02, nr. 1614) zal het kabinet ingaan op de vraag in hoeverre CETA voldoet aan de zeven door de SER opgestelde uitgangspunten voor TTIP. Het kabinet zal de uitkomsten van het SER-advies conform de motie opbrengen tijdens de Informele RBZ/Handel op 23 september.

1. De EU en de VS moeten streven het globaliseringsproces te richten op het duurzaam vergroten van de maatschappelijke welvaart, waarbij een multilateraal akkoord het streven blijft en waar derde landen ook per saldo van profiteren.

CETA bevat hoofdstukken over duurzame ontwikkeling, arbeid en milieu om zorg te dragen dat de economische voordelen van het akkoord niet ten koste gaan van de verplichtingen die partijen zijn aangegaan op gebied van duurzaamheid.

In het hoofdstuk over handel en duurzaamheid (hoofdstuk 22) staat beschreven hoe de EU en Canada de duurzaamheid gaan bevorderen via CETA. Zo worden multilaterale afspraken herbevestigd die zich richten op duurzaamheid en wordt een platform gecreëerd om het maatschappelijk middenveld te kunnen betrekken bij duurzaamheidsvraagstukken. Daarnaast wordt afgesproken om op termijn te onderzoeken wat het effect van CETA is op duurzaamheid.

In het hoofdstuk over handel en arbeid (hoofdstuk 23) worden verplichtingen binnen de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) herbevestigd. De EU en Canada spreken af om te blijven werken aan de implementatie van de ILO-principes, en daarmee aan betere arbeidsomstandigheden. Daarnaast worden uitgebreide afspraken gemaakt op het gebied van transparantie en eerlijke rechtsbescherming wanneer een persoon in de EU of Canada van mening is dat zijn of haar rechten geschonden zijn. Daarnaast wordt duidelijk afgesproken dat zowel de EU als Canada geen arbeidsnormen zal verlagen om een handelsvoordeel te verkrijgen. Er is een mechanisme voor het oplossen van eventuele geschillen over de implementatie van dit hoofdstuk, waarbij alle belanghebbenden kunnen worden betrokken.

In het hoofdstuk over handel en milieu (hoofdstuk 24) staan de rechten en plichten van beide partijen ten aanzien van milieubescherming. Het uitgangspunt is dat de handel op een duurzame manier vormgegeven moet worden ter bevordering van milieubescherming. Er worden onder meer afspraken gemaakt over het ambitieniveau ten aanzien van de handel in milieuvriendelijke producten, multilaterale milieuovereenkomsten en handel in hout- en visproducten. Er worden tevens afspraken gemaakt over het opzetten van een structurele dialoog, een mechanisme voor oplossing van geschillen, duidelijk afspraken dat elke partij zijn eigen beleidsvrijheid behoudt om eigen regels op te stellen en dat milieustandaarden niet verlaagd moeten worden om een handelsvoordeel te krijgen. Het voorzorgsprincipe komt ook naar voren in dit hoofdstuk.

De hoofdstukken reflecteren duidelijk de visie van zowel Canada als de EU om CETA in te zetten om gezamenlijk te werken aan het verbeteren van onder meer arbeids- en mensenrechten, dierenwelzijn en het milieu. Conform de toezegging van het plenaire debat van 7 juni jl. over CETA voert het kabinet op dit moment eveneens een onderzoek uit naar de mogelijkheden tot het opzetten van een op ICS-lijkende instantie waarbij eventuele geschillen die op deze vlakken ontstaan aangekaart kunnen worden. Het kabinet heeft dit ook met Canada besproken. Uw Kamer zal voor het einde van dit jaar geïnformeerd worden over de resultaten.

Op basis van de impactanalyse die de Europese Commissie in 2011 heeft afgerond, is de verwachting dat CETA op de lange termijn een zeer klein negatief effect heeft voor derde landen, inclusief ontwikkelingslanden (0,01% op BBP). Op termijn wil Nederland samen met Canada bekijken of deze effecten ook daadwerkelijk optreden en hoe dit eventueel gemitigeerd of zelfs opgelost kan worden.

De EU en Canada blijven de multilaterale onderhandelingen in WTO-kader steunen. In het bijzonder is in CETA de afspraak gemaakt om te blijven werken aan een multilateraal hof op het gebied van investeringsbescherming.

2. TTIP moet een gouden standaard vormen voor het EU-handelsbeleid met het bevorderen van Europese waarden, zoals mensenrechten, milieu, democratie en rechtstaat.

Hoewel de ambitie voor TTIP voor het zetten van een globale standaard nadrukkelijker aanwezig is, is CETA al één van de meest veelomvattende handelsakkoorden van zowel de EU als Canada. Zo bevat het drie aparte hoofdstukken over respectievelijk duurzame ontwikkeling, arbeid en milieu. De bescherming van Europese standaarden, normen en waarden is stevig verankerd in alle bepalingen die CETA bevat, evenals het behoud van beleidsvrijheid voor overheden. CETA is daarmee complementair aan bestaande regelgeving op bovengenoemde gebieden.

In CETA is ook het EU-voorstel voor het Investment Court System opgenomen. Dit kan een standaard worden voor toekomstige handels- en investeringsakkoorden. CETA zal ook de acht bestaande bilaterale investeringsovereenkomsten tussen Canada en EU-lidstaten vervangen.

Hiermee is CETA volgens het kabinet een modern akkoord dat de Europese normen en waarden goed waarborgt en bevordert door middel van handelsbeleid.

Parallel aan CETA is een politiek akkoord (Strategic Partnership Agreement) met Canada uitonderhandeld, waarin de gemeenschappelijke waarden op het gebied van onder meer mensenrechten, democratie, rechtstaat, vrijheid, veiligheid en milieu benadrukt worden. Op elkaar overlappende onderwerpen gaat CETA hierin zelfs verder dan het Strategic Partnership Agreement, bijvoorbeeld op het gebied van milieu-bepalingen.

3. De EU moet haar hoge beschermingsniveau kunnen handhaven en indien nodig kunnen verhogen.

4. Ook in de toekomst moet voldoende beleidsruimte behouden blijven voor overheden om de beschermingsniveaus voor mens en milieu op een adequate wijze te kunnen borgen en verbeteren.

Bovengenoemde uitgangspunten benoemen het belang van het behoud van het hoge beschermingsniveau voor mens en milieu, waarbij ook beleidsruimte om deze bescherming in de toekomst te verscherpen moet blijven bestaan. Niets onder CETA verplicht de EU om haar standaarden op gebieden als voedselveiligheid en milieu te verlagen. Het recht om te reguleren in het belang van de bescherming van mens, dier, plant en milieu op het eigen grondgebied is vastgelegd in verschillende CETA-bepalingen. Uiteindelijk is het de Raad die besluit of een besluit op het gebied van samenwerking op regelgeving doorgang vindt.

Bij het herzien van het hoofdstuk over investeringsbescherming zijn de beleidsvrijheden van overheden beter geborgd, onder andere door op te nemen dat maatregelen die in het publieke belang genomen zijn geen indirecte onteigening vormen en is een expliciete bepaling opgenomen die het recht van staten tot het maken van wetgeving in het publieke belang verankert.

5. Publieke diensten moeten beschermd blijven.

De EU maakt in CETA, net als in voorgaande EU-handelsakkoorden, een specifieke uitzondering van verplichtingen voor publieke diensten (zie ook: Kamerstukken, 21 501-02, nr. 1574), en voldoet hiermee volledig aan de SER-aanbevelingen. Door deze uitzondering behouden overheden op nationaal, regionaal en lokaal niveau het recht om overheidsbedrijven of private ondernemingen een alleenrecht of andere specifieke exclusieve rechten te geven. Daarnaast leidt CETA niet tot gedwongen privatisering van publieke diensten en kunnen overheden geprivatiseerde diensten ook opnieuw nationaliseren.

6. TTIP moet mensen- en werknemersrechten verankeren en aanpassingsprocessen moeten goed worden begeleid.

De preambule van CETA herbevestigt, ook in het licht van economische samenwerking en internationale handel, het belang dat Canada en de EU hechten aan democratie en fundamentele rechten zoals uiteengezet in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens.

Bovendien is in CETA een apart hoofdstuk opgenomen over handel en arbeid. Hierin herbevestigen de EU en Canada hun toewijding aan de principes van de acht kernconventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO): vrijheid van associatie en effectieve erkenning van het recht om gezamenlijk te onderhandelen, de uitbanning van dwang- en kinderarbeid en de uitbanning van discriminatie op de werkvloer. Canada heeft zeven van de acht kernconventies van de ILO geratificeerd. Daarover is afgesproken dat beide partijen zich continu blijven inzetten om, voor zover dat nog niet is gebeurd, meer ILO-conventies te ratificeren. Daarbij benadrukken Canada en de EU het belang voor nationale arbeidswetgeving gevormd naar de doelstellingen van de ILO Decent Work Agenda en in lijn met de ILO Verklaring «Sociale Rechtvaardigheid voor een eerlijke globalisering». Deze doelstellingen omvatten een veilige en gezonde werkomgeving, minimumstandaarden op het gebied van werkomstandigheden en non-discriminatie ten aanzien van werkomstandigheden, inclusief voor migranten. Er is een aparte paragraaf opgenomen waarin wordt afgesproken om geen concessies te doen op het gebied van arbeidsrechten om een handelsvoordeel te verkrijgen.

7. De onderhandelingen moeten zo transparant mogelijk gevoerd worden.

Dit punt is vooral van toepassing op lopende onderhandelingen over handelsakkoorden. Het CETA-akkoord is na afronding van de onderhandelingen in september 2014 gepubliceerd op de website van DG TRADE.

De onderhandelingsmandaten van CETA zijn mede op aandringen van Nederland gepubliceerd in december 2015. Het gaat hierbij om het originele mandaat uit 2009 en de in 2011 vernieuwde versie van het mandaat. Na de aanpassingen in het hoofdstuk over investeringsbescherming is de nieuwe versie van CETA online geplaatst in februari 2016.

Op 6 juli 2016 zijn de Commissievoorstellen voor ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting met lidstaten gedeeld en op de website van de Commissie gepubliceerd.

Adviesprocedure Europees Hof van Justitie over het EU-Singapore handelsakkoord

Conform de toezegging uit CETA-debat op 7 juni jl. zal het kabinet ingaan op de stand van zaken van de Adviesprocedure bij het EU-Hof over de aard van het handelsakkoord tussen de EU en Singapore en de gevolgen daarvan voor CETA.

Het Europees Parlement, de Raad, de Europese Commissie en 24 EU-lidstaten hebben schriftelijke opmerkingen bij het Hof ingediend in deze Adviesprocedure. Alle partijen behalve de Europese Commissie bepleiten het gemengde karakter van het akkoord. De mondelinge behandeling van deze zaak staat gepland op 12 en 13 september 2016. De uitspraak komt naar verwachting begin 2017.

Het handelsakkoord met Singapore heeft dezelfde doelstellingen en op grote lijnen dezelfde inhoud als CETA. Het bindend advies van het EU-Hof over de aard van het handelsakkoord met Singapore kan daarom ook consequenties hebben voor de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten bij CETA. Bekend met het standpunt van de Raad en om de ondertekening van CETA niet te vertragen, heeft de Commissie voorgesteld om CETA als gemengd akkoord te ondertekenen.

De Commissie blijft echter van oordeel dat CETA een EU-only akkoord is en heeft in haar besluiten tot ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting gesteld dat «Zodra het Hof zijn advies in zaak A-2/15 uitbrengt, zullen daaruit de desbetreffende conclusies moeten worden getrokken». Het kabinet zal zich blijven inzetten voor een gemengd akkoord.

Teerzandolie

In het plenaire debat van 7 juni jl. heeft het lid Vos gevraagd om nader in te gaan op de mogelijkheden die de GATT biedt om uitzonderingen te maken op de regel dat gelijke producten op dezelfde manier moeten worden behandeld.

Hoofdregel in de GATT is dat gelijke producten op gelijke wijze behandeld worden, ongeacht waar en door wie het is geproduceerd. Artikel XX van de GATT biedt mogelijkheden om van deze hoofdregel af te wijken. De maatregelen moeten zijn genomen op basis van één of meerdere van de tien uitzonderingsgronden die in artikel XX zijn opgenomen, waaronder maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van mens, dier en plant. Deze mogelijkheid is aan strenge eisen gebonden: de maatregel mag niet onnodig discriminerend zijn tussen landen en mag het geen verkapte beperking van handel zijn.

In het geval van teerzandolie zou een eventuele verbodsmaatregel er naar verwachting op neerkomen dat alle olie-importeurs moeten bewijzen dat hun product geen teerzandolie bevat. Door de kenmerken van de handel, waarbij veel gebruik wordt gemaakt van mengsels van verschillende olieproducten en waarbij aan de fysieke en chemische samenstelling niet kan worden afgeleid op welke wijze het product is verkregen, zou het zeer moeilijk zijn een dergelijk regel na te leven en te handhaven. Ook zullen de administratieve lasten daarvoor zeer hoog zijn. Het tegenhouden van alleen Canadese teerzandolie zou als een discriminerende maatregel worden gezien en daarmee in strijd met het WTO-recht. Het kabinet ziet daarom op dit moment geen mogelijkheden om de import van teerzandolie aan banden te leggen. Zie ook mijn eerdere Kamervraagbeantwoording over teerzandolie (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 620).

De GATT-regels leggen basisafspraken vast ten aanzien van de handel. Ook de handel in olieproducten valt daaronder. Voor olieproducten heeft de EU haar invoerrechten vastgesteld op 0%. CETA heeft hierop geen invloed. De GATT legt geen verplichtingen op ten aanzien van de verduurzaming van de handel, waaronder in olieproducten. CETA biedt hier wel mogelijkheden voor en biedt daarmee een hogere standaard dan de GATT. Onder verschillende hoofdstukken is afgesproken om te werken aan verduurzaming van de onderlinge handel.

Specifiek zal de dialoog over milieu- en duurzaamheidsvraagstukken geïnstitutionaliseerd worden. Dit biedt de mogelijkheid om op regelmatige basis, in plaats van bij gelegenheid, met Canada te zoeken naar duurzamere alternatieven voor een scala aan onderwerpen. Ook wordt samengewerkt om de handel in groene goederen te versterken. Het kabinet zal het gebruik en de productie van teerzandolie onder CETA opbrengen, temeer daar Canada en de EU overeenkomstige doelstellingen hebben bij het verduurzamen van de handel.

Wenselijkheid van ICS, brede toegang en de verhouding tot het nationale rechtssysteem

Tijdens het plenair debat CETA van 7 juni jl. is de wenselijkheid van ICS ter sprake gekomen. Hierbij doet het kabinet de toezegging gestand, waarbij ook wordt ingegaan op het vraagstuk over brede toegang en de verhouding tot het nationale rechtssysteem.

Door investeringsbeschermingsovereenkomsten te sluiten en investeringshoofdstukken op te nemen in handelsakkoorden, biedt Nederland Nederlandse investeerders in het buitenland bescherming tegen ongerechtvaardigd overheidsoptreden aldaar. Wanneer de investeringsbeschermingsovereenkomst of het handelsakkoord daarin voorziet is het in eerste instantie aan de investeerder zelf om gebruik te maken van geschillenbeslechting wanneer de investeerder meent dat hij ongerechtvaardigd behandeld is. In tweede instantie kan Nederland bilateraal of multilateraal aandacht vragen voor de situatie. Dit is vergelijkbaar met de bescherming die Nederland biedt aan Nederlandse onderdanen in nood in het buitenland. Daarnaast zet Nederland zich in voor de verbetering van de rechten van de mens en de situatie van investeerders in het algemeen, onder andere via de instrumenten van het ontwikkelingsbeleid en door bedrijven te stimuleren om maatschappelijk verantwoord te ondernemen.

Transparantie en toegang van derden tot arbitrageprocedures van het Investment Court System zijn onderdeel van het nieuwe EU-voorstel, zoals de Europese Commissie deze op 16 september 2015 in het kader van de TTIP-onderhandelingen heeft gepresenteerd. Voor belanghebbenden zijn er drie manieren om betrokken te zijn bij de procedures: volledige inzage in alle processtukken en mogelijkheid om zittingen (digitaal) bij te wonen, het indienen van amicus curiae briefs en het zelfstandig interveniëren via een third party intervention.

Volgens artikel 18 van het nieuwe EU-voorstel in TTIP zijn de UNCITRAL-Transparantieregels onverkort van toepassing op arbitrageprocedures. Dat betekent dat alle processtukken, inclusief pleidooien en getuigenverhoren openbaar zijn en de zittingen (digitaal) bijgewoond kunnen worden. Deze transparantieregels gaan verder dan wat op dit moment vereist is onder Nederlands recht. Bovenop de UNCITRAL-Transparantieregels stelt de Europese Unie in haar voorstel dat de partijen vertrouwelijke en beschermde informatie mogen delen met derde personen, indien zij de vertrouwelijkheid kunnen garanderen.

De UNCITRAL-Transparantieregels maken het mogelijk voor derde partijen om als amicus curiae (vriend van het hof) schriftelijk commentaar in te dienen en aanwezig te zijn bij de hoorzitting om het Hof te helpen met de beoordeling van de claim. Dit wordt nogmaals bevestigd in artikel 23 van de EU-inzet in TTIP. De waarde van de amicus curiae brief heeft zich onder andere bewezen in de Methanex v. USA, Glamis Gold v. USA en Philip Morris v. Uruguay. In deze laatste zaak heeft het tribunaal in haar overwegingen in de uitspraak van 8 juli 2016 veelvuldig geciteerd uit de inbreng van de World Health Organization (WHO) en de Pan American Health Organization, die als amicus curiae betrokken waren. In haar eindoordeel wijst het tribunaal alle claims af en veroordeelt zij Philip Morris tot het betalen van de proceskosten van Uruguay ter waarde van 7 miljoen USD, de kosten van het tribunaal en de administratieve kosten van het ICSID.

Daarnaast voorziet artikel 23 van het nieuwe EU-voorstel in een mogelijkheid voor third party interventions, waardoor belanghebbenden zich als procespartij kunnen voegen in een procedure. In geen enkel ander internationaal geschillenbeslechtingsmechanisme wordt een dergelijk brede toegang aan belanghebbenden geboden om zich te voegen in een proces. Voor een third party intervention geldt dat een direct en aanwezig belang moet worden aangetoond. Dit vereiste sluit aan bij de bestaande praktijk van artikel 40 Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is bepaald dat derden mogen interveniëren in een procedure als ze een aannemelijk belang hebben bij de beslissing van het voor het Hof in de aanhangige zaak.

Modernisering handelsdefensief instrumentarium

De Raad zal als laatste spreken over het Commissievoorstel ter modernisering van het handelsdefensief instrumentarium: de EU antidumping- en antisubsidiewetgeving (EG Nr 1225/2009 en EG Nr 957/2009). De Commissie heeft hiertoe in 2013 een voorstel voor modernisering gedaan, maar de behandeling van dit voorstel is in de Raad vastgelopen op een impasse over het niet toepassen van de lesser duty rule. De lesser duty rule beperkt de hoogte van de antidumpingheffing tot het bedrag dat nodig is om de schade voor de Europese producenten te compenseren. Een blokkerende minderheid, waaronder Nederland, verzet zich tegen inperking van deze regel. Het kabinet is van mening dat de lesser duty rule gehandhaafd dient te blijven omdat het de juiste balans biedt tussen de belangen van industriële producenten, industriële verwerkers en consumenten. De heffingen zijn bij gebruik van deze maatregel effectief, maar niet onnodig protectionistisch. Het EP is voorstander van een vergaande inperking van de lesser duty rule.

Tijdens het voorzitterschap heeft Nederland geprobeerd dit dossier vooruit te brengen door de nadruk te leggen op een element waar meer steun voor lijkt te zijn in de Raad: verkorting van de termijnen waarbinnen maatregelen genomen kunnen worden. Het kabinet staat welwillend tegen verkorting van de termijnen in antidumpingprocedures, maar hecht er belang aan dat de kwaliteit en motivering van de maatregelen gehandhaafd blijft en belanghebbenden voldoende mogelijkheid houden om input te leveren op de antidumpingprocedures.

Inspanningen voor het Environmental Goods Agreement

In de motie van het lid Verhoeven (Kamerstukken, 31 985, nr. 37) wordt het kabinet opgeroepen zich in te zetten om te streven naar verbreding van het Environmental Goods Agreement (EGA). Zowel naar meer WTO-leden als een grotere lijst van groene producten. Sindsdien hebben enkele bijeenkomsten van de G20 plaatsgevonden.

Op 5 juli vond de handelsbijeenkomst van de G20 plaats in Ghangzhou, China. Ik nam hieraan deel en heb hier verschillende bilaterale afspraken gehad met onder meer Indonesië, Turkije, Canada, de VS en China. In deze gesprekken heb ik meermaals gewezen op het collectieve belang dat er is voor een ambitieus resultaat binnen EGA. De G20 heeft zich hier ook voor uitgesproken in de verklaring die bereikt is bij de G20-top op 4 en 5 september4. Daarbij blijft het kabinet zich in algemene zin hard maken voor het versterken van de handel in groene, innovatieve producten en technologieën. Hiermee is voldaan aan de motie van het lid Verhoeven.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Artikel 207 VWEU stelt de reikwijdte van de gemeenschappelijke handelspolitiek vast. Dit artikel bepaalt expliciet dat de buitenlandse directe investeringen onderdeel zijn van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Daarmee zijn de buitenlandse directe investeringen een exclusieve EU-bevoegdheid.

X Noot
3

Het advies van het Europese Hof over het EU-Singapore handelsakkoord zal hier een meer definitieve uitkomst over geven.

Naar boven