26 234 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee

Nr. 164 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 september 2014

Met deze brief wil ik u graag verder informeren over de katalyserende rol die Nederland op diverse niveaus speelt bij het versterken van land governance. Daarbij ga ik ook in op de moties van de leden Van Dijk (Kamerstuk 26 485, nr. 188) en Van Ojik (Kamerstuk 26 234, nr. 147) en mijn toezegging richting het Lid Thieme (begrotingsbehandeling BH&OS, 28 november 2013) over het thema landroof. Ik doe dat vanuit drie principes die de basis vormen voor mijn aanpak ter bestrijding van landroof en ter versterking van landrechten en landgebruik:

  • Versterken van land governance is vrijwillig maar niet vrijblijvend en een taak waar verschillende actoren aan mee moeten werken.

  • Meer aandacht voor landrechten binnen de OESO en andere fora is belangrijk maar niet genoeg; Nederland moet vooral ook bijdragen aan concrete oplossingen.

  • Versterken van land governance gaat verder dan het aanpakken van incidenten; Nederland wil bijdragen aan structurele veranderingen die misstanden helpen voorkomen.

Zoals aangegeven in mijn brieven (Kamerstuk 26 234, nr. 136) van 16-05-2013 en (Kamerstuk 26 234, nr. 156) van 30-04-2014 zet de Nederlandse regering zich al geruime tijd op meerdere manieren en niveaus in om landroof te bestrijden. Dat doen we in samenwerking met Nederlandse, internationale en lokale partners. Daarbij richten we ons met name op de oorzaken. Nederlandse interventies vinden plaats in landen waar landroof aan de orde is, in Nederland en op internationale fora, zoals onlangs nog rond de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York tijdens een mede door Nederland georganiseerde bijeenkomst over het versterken van landrechten voor inheemse volkeren.

Door het helpen versterken van land governance wil ik niet alleen landroof bestrijden maar ook structureel bijdragen aan een beter ondernemingsklimaat. Zekerheid met betrekking tot landrechten is een belangrijke randvoorwaarde voor heel veel investeringen en bevordert inclusieve economische groei en armoedebestrijding.

Versterken van land governance is vrijwillig maar niet vrijblijvend en een taak waar verschillende actoren aan mee moeten werken.

De Nederlandse overheid is van mening dat effectieve samenwerking tussen overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen noodzakelijk is voor het versterken van complexe zaken als land governance. Zowel op lokaal, nationaal als op internationaal niveau.

In dit kader heb ik op 26 augustus jl. het startschot gegeven voor een Land Governance Multi-Stakeholder Dialoog. Nederland neemt met dit initiatief binnen de OESO het voortouw bij één van de belangrijkste aanbevelingen uit de Voluntary Guidelines on Responsible Governance of Tenure of Land van het Committee on World Food Security (CFS). Tijdens de startbijeenkomst van dit meerjarige traject heb ik met ruim 60 vertegenwoordigers van Nederlandse banken, pensioenfondsen, Ngo’s, brancheverenigingen, universiteiten, ministeries, kadaster en bedrijven in landgebonden sectoren heldere afspraken gemaakt. We gaan elkaar concreet helpen om nog effectiever en efficiënter bij te dragen aan het versterken van land governance in landen en regio’s waar Nederlandse actoren actief zijn.

Tijdens deze startbijeenkomst kwam naar voren dat Nederlandse financiële instellingen, bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties veel verbeterpunten zien op het terrein van land governance. Er is duidelijk animo om daar concreet en gecommitteerd aan te werken. Ik apprecieer en ondersteun deze opstelling van harte en heb duidelijk aangegeven dat ik uitkijk naar de aanbevelingen en de opvolging daarvan. In lijn met de motie van Jasper van Dijk (Kamerstuk 26 485, nr. 188) heb ik daarbij duidelijk aangegeven dat ik de deelname van Nederlandse actoren in dit proces beschouw als vrijwillig maar niet als vrijblijvend. Deelnemers aan de dialoog, inclusief Nederlandse overheidsinstellingen, dienen daadwerkelijk bereid te zijn om hun handelen waar nodig aan te passen. Afdwingen van afspraken lijkt mij tegen deze achtergrond vooralsnog niet instrumenteel.

Meer aandacht voor landrechten binnen de OESO en andere fora is belangrijk maar niet genoeg; Nederland moet vooral ook bijdragen aan concrete oplossingen.

Nederland heeft in lijn met de motie Van Ojik (Kamerstuk 26 234, nr. 147) de afgelopen tijd actief bijgedragen aan de groeiende aandacht voor het belang van landrechten binnen de OESO. Zo ligt er nu een concept van de OESO Guide for Responsible Business Conduct (RBC) along Agricultural Supply Chains met een robuuste, aangescherpte passage over landrechten in lijn met de Voluntary Guidelines on Responsible Governance of Tenure of Land van 2012 en de in augustus 2014 uitonderhandelde Principles for Responsible Agricultural Investments. Het opstellen van deze gids heeft met Nederlandse cofinanciering plaatsgevonden en wordt breed ondersteund door lidstaten, NGO’s en bedrijven. Na vaststelling van de Principles for Responsible Agricultural Investments (PRAI) door het Committee on World Food Security in oktober dit jaar kan naar verwachting begin 2015 de gids in werking treden. Daarna hoeft er geen twijfel meer te bestaan over wat er van bedrijven uit OESO landen op het gebied van landrechten verwacht wordt.

Naast het bijdragen aan goed land governance beleid van organisaties als de OESO en het Committee on World Food Security wil ik ook bevorderen dat gedane handreikingen ook werkelijk leiden tot concrete acties en structurele verbeteringen. De Nederlandse ondersteuning en deelname aan met name de International Land Coalition, het Global Land Tool Network, LANDac en het werk van onze ambassades draagt daar zeker aan bij, evenals onze inzet in het proces rond de Land Governance Multi-Stakeholder Dialoog. Voorbeelden van resultaten daarbij heb ik aangegeven in mijn brief (Kamerstuk 26 234, nr. 156) van 30-04-2014.

Versterken van land governance gaat verder dan het aanpakken van incidenten; Nederland wil bijdragen aan structurele veranderingen die misstanden helpen voorkomen.

In eerdere brieven aan uw Kamer over de mogelijke betrokkenheid van Nederlandse financiële instellingen bij landroof in onder meer Uganda (Kamerstuk 26 234, nr. 139 van 11-06-2013) en Brazilië (Kamerstuk 26 234, nr. 152 van 18-12-2013) heb ik aangegeven dat het beantwoorden van die vraag zeer complex is en altijd meerdere aspecten kent. Dat is ongetwijfeld ook het geval in de zaak rond landrechtenschendingen in de palmoliesector van een land als Indonesië. Hoewel ik van mening ben dat de Nederlandse overheid zeker de vinger aan de pols moet houden daar waar incidenten gemeld worden, zet ik mijn kaarten vooral in op het structureel verbeteren van land governance als randvoorwaarde voor duurzame en inclusieve economische ontwikkeling. Daarbij zie ik (inter)nationale financierings- en/of afname- en/of toeleveringsrelaties tussen bedrijven en andere spelers als onderdeel van de oplossing. Zo heb ik in Indonesië de landproblematiek in de palmoliesector tijdens een multi-stakeholder overleg met bedrijven, overheid en maatschappelijke organisaties op de agenda gezet (kamerstuk 30 196, nr. 224 van 26-11-2013) en na terugkeer de Nederlandse bestuursleden van de Round Table on Sustainable Oil (RSPO) uitgenodigd voor een vervolgbespreking. Tijdens dit gesprek, waar ook een vertegenwoordiger van de Rabobank bij aanwezig was, hebben we bekeken hoe Nederland het meest effectief kan bijdragen aan meer duurzame productie van palmolie en beter beheer van land in met name Indonesië. Aan de opvolging wordt nu gewerkt, ondermeer in samenspraak met het Nederlandse Kadaster. Tijdens de startbijeenkomst van de Land Governance Multi-Stakeholder Dialoog werd ook door deelnemers vanuit de pensioenfondsen een duidelijke oproep gedaan om de problemen in deze sector structureel aan te pakken.

Tot slot

Versterken van land governance vereist politieke wil en daadkracht. Overal ter wereld. Nederland blijft daarom het belang van betere land governance op alle niveaus benadrukken. Tevens ondersteunen we een aantal kundige partners en strategische netwerken die bijdragen aan concrete oplossingen en een aanjagende en katalyserende rol kunnen vervullen. We hebben in Nederland niet alleen veel expertise op het gebied van het versterken van land governance, we hebben daar als belangrijke handelsnatie in landgebonden producten ook een verantwoordelijkheid. Nederland heeft er dan ook direct belang bij als meer en meer overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen zich inzetten om land governance structureel te versterken.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Naar boven