33 118 Omgevingsrecht

34 986 Aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet)

ER1 VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 december 2022

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving2 en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit3 hadden kennisgenomen van de brief van 14 oktober 20224 waarin de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de Kamer informeerde over de nieuw beoogde datum voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijnde 1 juli 2023. Daarnaast hadden de commissies kennisgenomen van de brief van 14 oktober 20225 waarin de Minister antwoord gaf op eerder door de commissies gestelde schriftelijke vragen. Naar aanleiding hiervan wensten de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA en de PvdD de regering een aantal vragen te stellen.

Naar aanleiding hiervan is op 16 november 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

De Minister heeft op 16 december 2022 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Dragstra

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING EN VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT / LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

Den Haag, 16 november 2022

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben kennisgenomen van uw brief van 14 oktober 20226 waarin u de Kamer informeert over de nieuw beoogde datum voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijnde 1 juli 2023, en waarbij u als bijlagen de toegezegde voortgangsinformatie en diverse extern uitgevoerde rapporten, inclusief beleidsreactie waar dit nodig is, aan de Kamer doet toekomen. Daarnaast hebben voormelde commissies kennisgenomen van uw brief van 14 oktober 20227 waarin u antwoord geeft op eerder door de commissies gestelde schriftelijke vragen. Naar aanleiding hiervan wensen de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA en de PvdD de regering de volgende vragen te stellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

Rondom de Omgevingswet begint bij de leden van de fractie van GroenLinks zich een sterk gevoel van moedeloosheid te bekruipen. Dit gevoel laat zich kort samenvatten in de navolgende vraag.

Gelet op de uitkomst van de enquête naar de stand van zaken bij de bevoegde gezagen in de uitvoeringspraktijk8, de bevindingen van het Adviescollege ICT-toetsing in zijn laatste rapport van 10 oktober 20229 en de eerstgenoemde brief van 14 oktober jongstleden: welke inhoudelijke en uitvoeringstechnische analyses en besluitvorming heeft bij de koepels en de regering (in hemelsnaam) ten grondslag gelegen aan het eerder voorgelegde ontwerp-KB met de invoeringsdatum van 1 januari 2023?

Is de regering van mening dat bij de voorhang van het ontwerp-KB met de datum van 1 januari 2023 voldoende is geluisterd naar de signalen die zijn ontvangen uit de praktijk, die reeds aan het begin van het jaar 2022 al wezen op uitstel van de toen beoogde inwerkingtredingsdatum? Welke lessen heeft de regering hieruit getrokken voor het bepalen van de nieuw beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023?

De regering heeft, na overleg met de koepels, bij de aankondiging van het uitstel van inwerkingtreding van de Omgevingswet direct een nieuwe datum voor inwerkingtreding bepaald. De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat bij dit besluit van de regering wederom de signalen uit de technische uitvoeringspraktijk niet leidend zijn geweest. Is de regering zich ervan bewust dat zij ― als stelselverantwoordelijke en als overheidslaag die het vertrouwen in de samenleving sterk beïnvloedt ― veel impact kan hebben door het besluitvormingsproces nu anders vorm te geven?

1. Tijdspad voor een nieuw inwerkingtredings-KB en de parlementaire behandeling daarvan

De leden van de fractie van GroenLinks verwijzen naar de volgende passage in de brief van 14 oktober jongstleden:

«We staan op de drempel van introductie van dit nieuwe wetgevingsstelsel, maar we zien dat er meer tijd nodig is om het digitale stelsel te testen en hiermee te oefenen».10

De constatering dat er meer tijd nodig is, komt voor de leden van de fractie van GroenLinks in het geheel niet als een verrassing. Deze leden hebben namelijk meerdere malen aangegeven dat de regering niet de techniek of werkelijkheid in de uitvoeringspraktijk leidend heeft gemaakt aan de besluitvoering over de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023, maar de politieke wens om het stelsel per die datum in te voeren. Als gevolg hiervan wordt de planontwikkeling in de gemeenten nu al met aanzienlijke schade en vertragingen geconfronteerd. Door de keuze van de regering voor de nieuwe inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 wordt, naar mening van deze leden, opnieuw gekozen voor de politiek wenselijke datum. Met de keuze voor deze nieuwe datum hebben de regering en de koepels een nieuwe periode van acht maanden onzekerheid aangekondigd, terwijl het allerminst duidelijk is of de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 juli 2023 wel realistisch is.

1.1.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering hoe zij het tijdspad van de voorhang van een nieuw ontwerp-KB met de nieuw voorgestelde datum voor zich ziet en wijzen daarbij op het volgende. Op dit moment resteren nog ongeveer acht maanden tot de nieuw beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023. Daarbij tekenen deze leden aan dat in het verleden is gebleken dat het verschaffen van helderheid voor de uitvoeringspraktijk van twee maanden vóór de mogelijke inwerkingtreding van de Omgevingswet te kort is gebleken. Ervan uitgaande dat een periode van drie maanden de minimale te hanteren periode is om helderheid te verschaffen voor de uitvoeringspraktijk, constateren de leden van de fractie van GroenLinks dat er nog vijf maanden resteren tot 1 juli 2023 voor het testen en de (zorgvuldige voorbereiding van de) parlementaire behandeling. Deze leden tekenen daarbij aan dat de gebruikelijke termijn voor parlementaire behandeling in de Eerste Kamer alleen al drie maanden behelst. Dan resteren er voor het testen, de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer en een reparatieoperatie om huidige wetgeving te laten doorlopen nog slechts twee maanden, in welke periode ook nog eens drie vakanties vallen (namelijk de kerstvakantie, de voorjaarsvakantie en de meivakantie).

  • a. Kan de regering reflecteren op voormeld tijdspad van de leden van de fractie GroenLinks en aangeven hoe reëel zij dit tijdspad acht?

  • b. Is de aanname van deze leden juist dat de termijn van drie maanden voor het verschaffen van duidelijkheid over de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet voor de decentrale overheden voldoende is? Zo nee, welke periode is dan wel voldoende voor de decentrale overheden? En zo ja, waarop is gebaseerd dat een periode van drie maanden voldoende is?

  • c. Kan de regering aangeven hoe lang decentrale overheden minimaal nodig hebben om met de landelijke voorziening van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) te oefenen? Anders geformuleerd: waarom is de regering afgestapt van de eerder aangegeven minimale oefentermijn van zes maanden? In dit kader wordt door de leden van de fractie van GroenLinks opgemerkt dat de oefentermijn pas kan ingaan nadat de laatste testfase is afgerond en alle bevindingen daaruit zijn verwerkt.

1.2.

Kan de regering aangeven op welke wijze er bij de keuze van de nieuwe datum voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023 rekening is gehouden met de besluitvorming binnen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over deze inwerkingtredingsdatum? Kan de regering deze leden aangeven in welke fase de VNG bij de besluitvorming is betrokken?

1.3.

Kan de regering aangeven waarom er niet is gekozen voor een tijdspad («scenario») dat wel zekerheid biedt? De leden van de fractie van GroenLinks denken daarbij aan een uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet met een paar jaar. Deze periode kan in de visie van deze leden dan benut worden om:

  • het DSO-LV stabiel en gebruikersvriendelijk te maken;

  • de urgente planontwikkeling onder het huidige stelsel te blijven behandelen;

  • de gevolgen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 202111, waarbij milieuregels voor windturbineparken buiten toepassing zijn verklaard, te verwerken in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), en

  • de uitvoeringspraktijk de tijd te geven om capaciteit op te bouwen.

1.4.

Door de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn vele schriftelijke en mondelinge vragen aan de regering gesteld over de (aangescherpte) Hoofdroute 2022 en of deze wel of niet kon dienen als kritieke-pad-planning. Achteraf constateren de leden van de fractie van GroenLinks dat de Hoofdroute 2022 in ieder geval niet heeft gewerkt als kritieke-pad-planning in die zin dat de medeoverheden op tijd zijn gewaarschuwd dat de techniek niet tijdig gereed was voor invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2023. Kan de regering reflecteren op het starre vasthouden aan de Hoofdroute 2022 in plaats van een kritieke-pad-planning op te stellen? Op welke wijze is de Hoofdroute 2022 aangepast om ervoor te zorgen dat de medeoverheden ditmaal niet pas tweeëneenhalve maand van tevoren vernemen dat de beoogde invoeringsdatum onverantwoord is? Heeft de regering nu wel een kritieke-pad-planning opgesteld?

2. Overige vragen naar aanleiding van de brief van 14 oktober 2022 (33 118 / 34 986, EK)

Naar aanleiding van voormelde brief van 14 oktober jl.12 hebben de leden van de fractie van GroenLinks vervolgens nog de volgende vragen voor de regering:

2.1.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te reflecteren op het volgende. Na het loslaten van het ambitieniveau conform scenario 3 van het Bestuursakkoord Implementatie Omgevingswet (2015) van het DSO-LV voor de basisfunctionaliteiten in het jaar 2017, werden deze basisfunctionaliteiten van het DSO-LV vervangen door de minimale basisvereisten die in het jaar 2019 haalbaar bleken. Daarom moesten Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM’s) worden genomen om het DSO-LV (tijdelijk) te omzeilen. Zetten de regering en de koepels nu in op invoering van het DSO-LV met TAM’s? Waarbij deze leden opmerken dat de TAM’s nog zo pril in gereedheid zijn dat er hulp geregeld is middels «verzwaarde dijkbewaking».

2.2.

De planontwikkeling dreigt nu wederom zes maanden stil te komen te liggen als gevolg van het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In het geval een inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 ― om wat voor reden dan ook ― niet haalbaar blijkt, gaat dit nog langer duren. De volgende vraag is volgens de leden van de fractie van GroenLinks dan ook zeer actueel: op welke wijze kunnen decentrale overheden voorkomen dat de planontwikkeling stil ligt? Op welke wijze kunnen decentrale overheden met behulp van het huidige instrumentarium toch al in de geest van en anticiperend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet werken? Welke rol speelt het programma Aan De Slag met de Omgevingswet (ADSO) daarbij?

2.3.

De regering schetst drie scenario’s voor het tijdspad naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat scenario 3 daarbij door de regering het minst grondig is uitgewerkt. Als nadelen van dit scenario worden door de regering gemeld: «Geen echte baten, langere onzekerheid en ontbreken voordelen wet».13

Het eerste punt van «geen echte baten» geldt ook als nadeel van scenario 1 en 2, maar staat daar niet als zodanig gemeld. Deze leden vragen de regering waarom dit nadeel niet ook bij scenario 1 en 2 is vermeld. Het nadeel van «langere onzekerheid» geldt eveneens voor de beide andere scenario’s. Immers, bij de overgang naar de Omgevingswet zijn de juridische kaders weliswaar helder, maar zal de wet verder moeten worden ingevuld op basis van jurisprudentie. Dit kan volgens deze leden voorkomen worden wanneer de regering ervoor zou kiezen om de huidige wet- en regelgeving over de fysieke leefomgeving te continueren.

2.4.

De leden van de fractie van GroenLinks wensen ten aanzien van het bij scenario 3 geformuleerde nadeel, inhoudende dat de baten voor decentrale overheden uitblijven, nog de volgende vragen te stellen. Kan de regering reflecteren op het feit dat de baten met het huidige functieniveau van het DSO-LV voor decentrale overheden nog jaren buiten beeld blijven en dat daarbij extra kosten te verwachten zijn wanneer het DSO-LV onrijp ingevoerd wordt en dat burgers als gevolg hiervan extra steun moeten krijgen van, de reeds zwaar belaste, gemeenten. Waarom ontbreekt deze analyse bij de opgestelde scenario’s? Blijkt hier niet een tunnelvisie uit? Waarom wel en waarom niet? Kan de regering hierop reflecteren?

2.5.

Kan de regering de Kamer een wetgevingsagenda doen toekomen waaruit blijkt welke Ruimtelijke ordening en milieuwet- en regelgevingstrajecten afhankelijk zijn van de inwerkingtreding van de Omgevingswet en die per 1 januari 2023 een fatale einddatum bevatten?

2.6.

Kan de regering daarnaast aangeven welke wet- en regelgevingstrajecten afhankelijk zijn van de inwerkingtreding van de Omgevingswet en die per 1 juli 2023 of per 31 december 2023 fatale einddata bevatten en dus verlengd moeten worden wanneer zou blijken dat de invoeringsdatum van de Omgevingswet van 1 juli 2023 ook niet haalbaar is?

2.7.

De regering geeft aan dat een aantal bevoegde gezagen nog niet gereed is voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet en dat dit beeld onzekerheid geeft.14 De regering geeft aan dat de achtergrond hiervan de omvang van de stelselwijziging is en de manier waarop verschillende bevoegde gezagen met onzekerheid omgaan.15 De leden van de fractie van GroenLinks wijzen er echter op dat met name de provincies ― die op 1 januari 2023 zonder overgangstermijn de Omgevingswet hadden moeten uitvoeren ― in het DSO-LV nog essentiële functionaliteiten misten om hun taken juridisch naar behoren te kunnen uitvoeren. Deze leden vragen de regering waarom dit niet helder is gedeeld met de Kamer. Het gegeven dat er niet (voldoende) voortgang is op essentiële onderdelen van het DSO-LV, is immers iets wezenlijk anders dan dat een «aantal overheden» achterloopt op de planning.

2.8.

Tijdens het gesprek dat de Kamer op 18 oktober jongstleden16 had met het Adviescollege ICT-toetsing over zijn laatste advies van 10 oktober 2022 over het Digitaal Stelsel Omgevingswet17 en waarbij ook vertegenwoordigers van Deloitte en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanwezig waren, gaf de directeur realisatie Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), de heer Groothedde, aan dat de betreffende leverancier van deze overheden achterliep en dat dit een belangrijke oorzaak van de problemen was. Echter, betreffende leverancier loopt, wanneer men de overzichten met basischecks naloopt, juist voorop bij het toepassen van techniek. Hoe kan deze discrepantie verklaard worden?

3. Vragen naar aanleiding van de brief van 14 oktober 2022 (33 118 / 34 986, EL)

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 14 oktober 202218 met antwoorden op vragen vanuit de commissies en wensen de regering naar aanleiding hiervan de volgende vragen te stellen.

3.1.

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de eerder door hen gestelde vraag 4, inhoudende op welke wijze op dit moment geborgd wordt dat er voldoende kennis en deskundigheid aanwezig is bij de programmaorganisatie opdat adviezen van het Adviescollege ICT-toetsing wel technisch adequaat worden opgevolgd, niet is beantwoord.19 Graag ontvangen deze leden hierop alsnog een antwoord.

3.2.

Ook de eerder door deze leden gestelde vraag 24c is niet beantwoord voor zover het de aantallen wijzigingen in benoemde periodes betreft.20 Graag ontvangen deze leden alsnog een antwoord op deze vraag.

3.3.

Bij de beantwoording van vraag 26 van deze leden wordt door de regering het volgende aangegeven:

«Het hebben van een datum is nog belangrijker dan de datum zelf».21

De regering koppelt dit aan een van de bevindingen uit de enquête die de regering heeft laten uitvoeren onder de bevoegde gezagen om inzicht te krijgen in de stand van zaken van de uitvoeringspraktijk, inhoudende dat de bevoegde gezagen een duidelijke, vastgestelde inwerkingtredingsdatum nodig hebben om zich op te kunnen richten. Het komt de leden van de fractie van GroenLinks voor dat hier sprake moet zijn van spraakverwarring: de decentrale overheden zullen bij deze helderheid toch wel een «realistisch haalbare» datum bedoelen? Graag ontvangen deze leden hierop een reactie van de regering.

3.4.

Deze leden vragen de regering of het mogelijk is dat vorenstaande gedachte de oorzaak is van het keer op keer kiezen voor een inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet die niet gefundeerd wordt door realistische tijdspaden. Is de regering bereid om in het vervolg uit te gaan van realistische en door technische planningen onderbouwde data? En is de regering bereid om deze vervolgens te betrekken bij het voorstellen van een nieuw inwerkingtredings-KB van de Omgevingswet?

3.5.

De eerder door de leden van de fractie van GroenLinks gestelde vraag 33 is niet helemaal naar verwachting van deze leden beantwoord. De vraag spitste zich toe op de rechtszekerheid van burgers en bedrijven die eerst via de Tijdelijke Alternatieve Maatregel opstellen van Omgevingsdocumenten op basis van de IMRO2012 standaard (TAM-IMRO) een bepaalde activiteit mogelijk zagen worden, maar waartegen opnieuw beroep open staat wanneer het omgevingsplan wordt vastgesteld. Als gevolg waarvan, wellicht op participatieve gronden, een bestaande activiteit alsnog sneuvelt. Kan de regering aangeven op welke wijze in bedoelde gevallen met de rechtszekerheid van de betreffende burgers/bedrijven omgegaan moet worden? Is dan de bestaande (en legale) praktijk onder het TAM-IMRO geldend of het beroep via het nieuwe plan onder STOP/TP? Waar kunnen burgers en bedrijven op rekenen?

3.6.

De eerder door de leden van de fractie van GroenLinks gestelde vraag 3822 is door de regering niet goed geïnterpreteerd en daardoor niet beantwoord. Graag ontvangen deze leden alsnog een antwoord op deze vraag.

4. Vragen naar aanleiding van het Indringend Ketentesten Fase 2

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de uitkomst van Indringend Ketentesten Fase 223 en de beleidsreactie van de regering daarop24 en hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen aan de regering te stellen.

4.1.

In de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 (Aan de slag met de Omgevingswet) valt bij de bevindingen in de VTH-keten te lezen dat de basis (ontvangen van verzoeken en [samenwerken aan] behandelen) werkt, mits een bevoegd gezag (BG) voldoende tijd heeft besteed aan de implementatie en het inregelen van de software.25 Uit de enquête naar de stand van zaken bij de bevoegde gezagen in de uitvoeringspraktijk26 blijkt dat juist het overleg met de omgevingsdiensten vaak nog niet had plaatsgevonden. Welke versnellingsactie wordt hiervoor de komende tijd opgezet zodat alle systemen op orde en ingeregeld zijn?

4.2.

In de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 wordt onder «overige bevindingen»27 geconstateerd dat er aanzienlijke kennisverschillen zijn tussen organisaties en mensen, hetgeen gevolgen heeft voor het systeem van de Omgevingswet omdat daarin overheden nauwer samenwerken en dus afhankelijker zijn van elkaar. Hoe identificeert de regering gemeenten die over minder kennis en ervaring beschikken dan andere gemeenten? Op welke wijze worden de gemeenten die over minder kennis en ervaring beschikken ondersteund?

4.3.

Onder punt 2 van de «Overige bevindingen» van de rapportage Indringend Ketentesten Fase 228 wordt het volgende aangegeven:

«Performance en beschikbaarheid van de Landelijke Voorziening is geen onderdeel is van de IKT testen».

Dit bevreemdt de leden van de fractie van GroenLinks enigszins omdat dit wel een grote invloed kan hebben op de gebruikerservaring. Is de regering voornemens om op deze thema’s toch een Indringende Ketentest op te zetten nu de inwerkingtreding van de Omgevingswet met een half jaar is uitgesteld?

4.4.

In de beleidsreactie op de rapportage Indringend Ketentesten Fase 229 valt het volgende te lezen: «Het DSO-LV heeft nagenoeg alle essentiële […] op basis van inwerkingtredingsfunctionaliteit opgeleverd».30

Deze leden vragen de regering of het op basis van de testen niet transparanter was geweest om hier aan te geven dat het muteren van omgevingsverordeningen door provincies (een essentiële en onmisbare functie voor inwerkingtreding bij provincies) tijdens het Indringend Ketentesten Fase 2 nog steeds niet gerealiseerd was. Waarom is daar door de regering niet voor gekozen? Zeker daar het een belangrijke rol is gaan spelen bij het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is dit toch te kwalificeren als onmisbare informatie voor de Eerste Kamer? Of is de regering een andere mening toegedaan?

4.5.

In voormelde kabinetsreactie is verder nog te lezen dat nog niet alle leveranciers er in zijn geslaagd om alle punten uit de aangescherpte Hoofdroute 2022 te realiseren.31 Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat een kritieke-pad-planning in dit geval nuttig was geweest omdat dan direct de gevolgen van dat niet alle leveranciers de afgesproken IWT functionaliteit hebben opgeleverd, zichtbaar waren geweest bij de weging van de houdbaarheid van de eerder beoogde inwerkingtredingsdatum voor de Omgevingswet? Rest deze leden de regering de vraag te stellen wat de gevolgen zijn van het later opleveren. Kan de regering aangeven om welke voorzieningen het gaat en hoeveel vertraging per voorziening wordt gerekend?

4.6.

De regering geeft aan alsnog te bezien op welke wijze aan de bevindingen van het Adviescollege ICT-toetsing invulling kan worden gegeven. Is de regering van mening dat met eerdere opvolging van de bevindingen van het Adviescollege ICT-toetsing er een boel onzekerheid voor decentrale overheden voorkomen had kunnen worden?

5. Vragen naar aanleiding van de enquête naar de stand van zaken bij de bevoegde gezagen in de uitvoeringspraktijk

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de uitkomst van de enquête naar de stand van zaken bij de bevoegde gezagen in de uitvoeringspraktijk, de beleidsreactie van de regering daarop en de duiding daarvan door de koepels, het Rijk en de Omgevingsdienst Nederland (ODNL).32 Deze leden wensen de regering naar aanleiding hiervan de volgende vragen te stellen.

5.1.

In het rapport van TwynstraGudde33, aan welk organisatie-adviesbureau opdracht is verleend om de enquête uit te voeren, wordt aangeven dat ODNL – voordat TwynstraGudde betrokken was – de enquête heeft uitgestuurd en de respondenten heeft verzocht de resultaten aan haar terug te sturen. Om verwarring bij de respondenten te voorkomen, heeft ODNL ervoor gekozen om dit proces in stand te houden. Verder wordt in het rapport hierover nog het volgende opgemerkt:

«ODNL heeft ervoor gekozen de respons te laten ontvangen door contactpersonen van ODNL zelf en deze direct door te sturen naar TwynstraGudde. Dit zodat de ODNL in de gelegenheid wordt gesteld om verduidelijkende opmerkingen te plaatsen bij de respons en om het in gang gezette proces niet te verstoren.»34

Deze leden vragen de regering in hoeverre dit zich verhoudt tot de behoefte van de Eerste Kamer om via deze enquête(s) zicht te krijgen op de realistische visie van het uitvoeringsveld?

5.2.

De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat de uitkomst van de enquête op punten sterk afwijkt van de voortgangsoverzichten die de Kamer van het programma Aan de Slag met de Omgevingswet ontvangt en van de werkelijkheid op de werkvloer. Deze verschillen spelen bijvoorbeeld rond het publiceren van besluiten door provincies (vraag 11 van de enquête) en door gemeenten (vraag 4 van de enquête). Hoe verklaart de regering deze verschillen? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze verschillen verdwijnen?

5.3.

Uit de enquête blijkt dat een aanzienlijk deel van de bevoegde gezagen niet voldoende is voorbereid om de termijnen van de Omgevingswet te behalen.

  • a. Wat zijn de oorzaken daarvan?

  • b. Welke risico’s loopt de realisatie van de grote transities daardoor?

  • c. Is daarbij rekening gehouden met extra werkdruk als gevolg van de participatie en extra rechtszaken die zullen worden gevoerd om jurisprudentie over de Omgevingswet te creëren?

  • d. Welke activiteiten gaat de regering met de koepels ontplooien om deze risico’s af te dekken?

5.4.

Uit de enquête komt voorts bij verschillende bevoegd gezagen naar voren dat een aanzienlijk deel van de medewerkers niet kan werken dan wel heeft kunnen oefenen met de indieningsvereisten vanuit de Rijksregels en de bruidsschat. Kan de regering hierop een reactie geven?

5.5.

In de enquête is bij vraag 16 van de omgevingsdiensten35 terug te lezen dat zij nog beperkt betrokken zijn bij de monitoring en evaluatie van geluid en externe veiligheid. Wat gaat de regering doen om dat te verbeteren? Welke rol ziet de regering hier voor de omgevingsdiensten?

5.6.

In de enquête is bij vraag 17 van de omgevingsdiensten36 terug te lezen dat zij slechts beperkt afspraken hebben gemaakt over de uitvoering van de bodemtaken (inhoud en financiën). Deze leden vragen de regering hoe het mogelijk is dat bijna een kwart van de omgevingsdiensten na 1 januari 2023 niet verwacht dat afspraken zijn gemaakt voor bodemtaken.

5.7.

In antwoord op vraag 20 van de enquête antwoordt slechts 40% van de omgevingsdiensten dat op 1 januari 2023 de websites zijn aangepast en een telefonische frontoffice gereed te hebben.37 Hoe waardeert de regering dit cijfer in het licht van de rol die omgevingsdiensten hebben bij het opvangen van taken die gemeenten niet kunnen oppakken?

5.8.

Bij de opmerkingen van de geënquêteerden38 valt het de leden van de fractie van GroenLinks op dat velen aangeven dat voorzieningen wel gebouwd, maar nog niet getest zijn. Wanneer de leden van de fractie van GroenLinks dit naast de voortgangsrapportages leggen, valt deze leden op dat het beeld uit de enquête (grotendeels «wel gebouwd maar niet getest of geoefend») niet aansluit bij het beeld dat uit de overgangsrapportages naar voren komt (meeste overheden zijn gereed en klaar). Kan de regering reflecteren op dit verschil in inhoud en aangeven hoe de volgende voortgangsrapportage van het programma Aan de Slag met de Omgevingswet voor komende periode zo doorontwikkeld kan worden dat het wel relevante beslisinformatie uit de uitvoeringspraktijk bevat?

5.9.

In de duiding van de enquête door het Interprovinciaal Overleg (IPO)39 staat het volgende vermeld:

«De grote opgave die in eigen huis nog verzet moet worden, gaat ten koste van de interbestuurlijke samenwerking en afstemming. Dit zal met name doorwerken in de VTH-keten».40

Dit zien de leden van de fractie van GroenLinks ook terug in de beantwoording van de enquête voor wat betreft het handhavingsbeleid. In de enquête wordt over dit onderwerp bij vraag 13 aangegeven dat meer dan 55 procent geen reactie geeft op de vraag of er handhavingsbeleid is opgesteld en of daar afspraken over zijn gemaakt. Hoe kijkt de regering tegen dit gegeven aan? Wat zijn de gevolgen hiervan voor omwonenden en de natuur? Welke stappen gaat de regering zetten om ervoor te zorgen dat op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet daar waar nodig relevant handhavingsbeleid is en bijhorende afspraken zijn gemaakt? Ook indachtig de belangrijke rol die omgevingsdiensten op dit vlak hebben, is deze uitslag zeer zorgwekkend volgens de leden van de fractie van GroenLinks.

5.10.

In de beleidsreactie op de enquête lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat er een versterkte serviceketen is opgezet, een calamiteitencentrum is ingericht en dat RIO’s, expertteams en werkplaatsen actief blijven na inwerkingtreding om de overgang naar de Omgevingswet zo goed mogelijk te faciliteren.41 Kan de regering per maatregel aangeven hoeveel Fte en hoeveel budget per maatregel beschikbaar is tot 1 juli 2023 en voor de periode tussen 1 juli 2023 en 1 januari 2025? Indien dit niet mogelijk is, kan de regering dan aangeven waarom zij van mening is dat deze calamiteitenmaatregelen voldoende zijn om mogelijke problemen op te lossen?

6. Vragen naar aanleiding van de MKB-toets van september 2022

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het statusoverzicht van het DSO ten behoeve van de MKB-toets van september 202242 en hebben de regering naar aanleiding hiervan de volgende vragen te stellen.

6.1.

In bedoeld statusoverzicht lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat de slimme ontwerpkeuzes in het DSO werden bevestigd door de deelnemende MKB-bedrijven.43 Dit op Metaalunie, BOVAG en NRK na, die de conclusies in de rapportage kennelijk niet deelden.

Kan de regering reflecteren op de vraag hoe deze passage zich verhoudt tot het feit dat verder in deze rapportage te lezen is dat het ontwerp van de «tegel» zodanig onduidelijk was voor het bedrijfsleven dat prioriteit gegeven moest worden aan «volledig nieuw ontwerp van het DSO-Loket»?44 Het ontwerp van het oorspronkelijke DSO is toch in nauw overleg met de gebruikers gemaakt? Hoe kan het dan dat enkele vertegenwoordigers van het bedrijfsleven deze opzet van het DSO loket als onbruikbaar beoordelen?

6.2.

Onder het kopje «calamiteitenmanagement»45 lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat dat is ingericht voor het MKB-loket. Is dit ook voor de andere deelnemers en gebruikers opgezet? Zo ja, hoeveel Fte bevat het calamiteitenteam en hoeveel budget is daarvoor? Wie betaalt deze kosten?

7. Vragen naar aanleiding van het advies van het Adviescollege ICT-toetsing van 10 oktober 2022 en het gesprek daarover in de Eerste Kamer

De leden van de fractie van GroenLinks hebben naar aanleiding van het laatste advies van het Adviescollege ICT-toetsing «Advies Digitaal Stelsel Omgevingswet» van 10 oktober 202246 en het gesprek dat daarover plaatsvond in de Eerste Kamer op 18 oktober 2022 de regering de navolgende vragen te stellen.

7.1.

In het gesprek kwam ter sprake dat de huidige standaarden in het DSO-LV te veel ruimte laten voor verschillende implementaties van dezelfde functionaliteit en zo bijdragen aan (onnodige) complexiteit in het DSO. Om op de lange termijn de complexiteit te verminderen en zo de werkbaarheid en flexibiliteit van het DSO te verbeteren, zouden de onderliggende standaarden aangepast moeten worden. Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat voor succes van het DSO op de lange termijn, het DSO gebaat is bij een zo laag mogelijke complexiteit? Zo ja, zou het niet effectiever zijn om de onderliggende standaarden van het DSO éérst minder complex te maken en daarna pas over te gaan tot inwerkingtreding? Hoe schat de regering de risico’s in die later kunnen ontstaan als pas later getracht wordt om de onderliggende standaarden te simplificeren?

7.2.

Hoe denkbaar acht de regering het dat in de toekomst politieke besluiten niet, beperkt of pas vertraagd uitgevoerd kunnen worden vanwege falende of achterlopende techniek, zoals bij de Belastingdienst is gebeurd? Als de regering dat denkbaar acht, welke stappen worden ondernomen om die risico’s te verkleinen? En in hoeverre wordt dit meegenomen in de besluitvorming voor de beoogde inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet?

In het advies van het Adviescollege IC-toetsing van 10 oktober 2022 is het volgende opgenomen over de juridische houdbaarheid van omgevingsdocumenten wanneer gebruik wordt gemaakt van de TAM-IMRO:

«Sommige geïnterviewde juristen zetten vraagtekens bij de juridische houdbaarheid van omgevingsdocumenten op basis van IMRO-TAM’s. Pas na geruime tijd zal hierover duidelijkheid ontstaan op basis van nog te vormen jurisprudentie47

7.3.

Is de regering bekend met deze zorgen? Op welke wijze kan de rechtszekerheid van omgevingsdocumenten die met de TAM-IMRO worden vastgesteld, vergroot worden?

7.4.

Eerder gaf de regering bij brief van 15 januari 2021 het volgende aan:

«Aansluiting op het DSO is van groot belang. Het DSO is als stelsel onlosmakelijk verbonden met de Omgevingswet. Zonder een goede digitale voorziening bij inwerkingtreding kunnen wettelijk noodzakelijke processen niet goed worden ondersteund en zullen de voordelen van de Omgevingswet voor burgers en bedrijven minder groot zijn».48

In de brief van 14 oktober jongstleden schrijft de regering het volgende «Mijn eigen waarneming en die van de medeoverheden is dat we op de drempel staan van de introductie van een werkend digitaal systeem dat de voordelen van de Omgevingswet binnen handbereik brengt.»49

Is de veronderstelling van de leden van de fractie van GroenLinks juist dat er onderdelen zijn die niet in het basisniveau zitten, maar die wel noodzakelijk zijn voor volledige ondersteuning van de Omgevingswet? Zo ja, onderschrijft de regering dat het goed werken van alle functionaliteiten die bij het basisniveau horen, daarmee de minimale voorwaarde voor inwerkingtreding is en een verdere gefaseerde invoering van dit basisniveau dus geen optie is?

7.5.

Gelet op de maatschappelijke baten van het DSO die vooral in het zogenoemde «scenario 3» worden gerealiseerd, ligt er al een agenda tot uitbouw en doorontwikkeling van het DSO en is er al zicht op wanneer scenario 3 gerealiseerd wordt?

8. Overige vragen

Tot slot hebben de leden van de fractie van GroenLinks nog de volgende, algemene, vragen.

In de brief van de regering van 27 september 202250 aan de Tweede Kamer lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat er momenteel gewerkt wordt aan instructieregels onder de Omgevingswet. Dit betreft zowel regels om zoveel mogelijk zon op daken en andere objecten te realiseren als regels die meer sturend zouden kunnen zijn op de locatie van de opwek van zonnestroom in lijn met de Voorkeursvolgorde Zon waarbij de regering landbouw- en natuurgronden zo veel mogelijk wil ontzien.51 De leden van de fractie van GroenLinks merken in dit kader op dat de eerste onderdelen van de Omgevingswet en de onderliggende besluiten al in de jaren 2016 en 2018 zijn vastgesteld. Tevens is er inmiddels ook een luide roep te horen om meer Rijksregie en een integrale aanpak van de opgaven waar wij nu voor staan.

8.1.

Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van GroenLinks dat inhoudelijke aanpassingen van de reeds vastgestelde regels, bijvoorbeeld ter versterking van de regierol van het Rijk ― door bijvoorbeeld voorkeursvolgorden in de besluiten op te nemen of de aanvullende «zon op dak» regels ― ook geregeld kan worden voor inwerkingtreding van de Omgevingswet, zodat er geen tijd verloren gaat? Kan de regering dit toelichten?

8.2.

Wordt er op meer onderwerpen gewerkt aan inhoudelijke wijzigingen van de Omgevingswetbesluiten? Zo ja, welke onderwerpen zijn dat en wat is de planning daarvan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van het besluit van de regering tot uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze leden wensen de regering hierover de volgende vragen te stellen.

1. Algemeen

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening begon na zijn benoeming optimistisch aan de implementatie van de Omgevingswet. De leden van de fractie van de PvdA roepen daarbij de uitspraak «de Omgevingswet is een zegen voor de mensheid» in herinnering. Inmiddels heeft de regering de inwerkingtreding van de Omgevingswet twee keer, op het laatste moment, alsnog uitgesteld. Dit betekent dat de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet inmiddels in totaal zes keer is uitgesteld; van het jaar 2017 naar het jaar 2019, naar 1 januari 2021, naar 1 januari 2022, naar 1 juli 2022, naar 1 januari 2023 en nu laatstelijk naar 1 juli 2023.

De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering op welke wijze, op weg naar de nieuwe datum voor inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023, een verder uitstel van inwerkingtreding voorkomen wordt. Hoe reflecteert de regering op haar inschattingsvermogen en dat van de bestuurlijke partners? Kan het wellicht zijn dat de onderliggende probleemanalyses niet kloppen? Waarom anders wordt steeds opnieuw de geplande datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet op het laatste moment uitgesteld, zo vragen deze leden. De leden van de fractie van de PvdA ontvangen graag een serieuze reflectie hierop van de regering.

De leden van de fractie van de PvdA hebben zorgen over de personele, juridische, organisatorische en technische risico’s van de TAM’s. Ook leven er bij deze leden zorgen over de effecten van de TAM’s op de gebruikersvriendelijkheid van het DSO-LV. De leden van de fractie van de PvdA wijzen in dit kader op de volgende passages uit het advies van 10 oktober jongstleden van het Adviescollege ICT-toetsing:

«De Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM’s) verlagen weliswaar de risico’s van de inwerkingtreding maar introduceren ook extra complexiteit»52 en

«Het op brede schaal inzetten van IMRO-TAM’s gaat ten koste van de gebruiksvriendelijkheid, begrijpelijkheid en bruikbaarheid voor burgers en bedrijven».53

De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering in hoeverre de TAM’s reële alternatieven zijn gelet op de voormelde risico’s. Graag ontvangen deze leden een reflectie van de regering hierop. Daarnaast ontvangen deze leden graag een duiding van de regering van de juridische risico’s die zij in dit kader voorziet en hoe deze opgelost kunnen worden.

Het Adviescollege ICT-toetsing adviseert in zijn laatste advies van 10 oktober 2022 daarnaast om de centrale regie op de inzet van TAM’s te versterken.54 Deze leden vragen de regering hoe zij hieraan invulling gaat geven.

De Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) heeft in haar brief van 28 september 2022 aan de Eerste Kamer gepleit voor een uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet van twee jaar.55 De NEPROM draagt daarvoor als reden aan het gegeven dat er momenteel diverse problemen spelen rond bouwprojecten, zoals het gebrek aan ambtelijke capaciteit bij gemeenten, de stikstofproblematiek en diverse kostenstijgingen. Er is sprake van een stapeling van knelpunten. Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA een reflectie van de regering op deze zienswijze. Deelt de regering de door de NEPROM geuite de zorgen en kan zij zich vinden in haar analyse? Zo nee, waarom niet?

2. Indringend Ketentesten Fase 1 en 2

De regering heeft in antwoord op eerder door de leden van de fractie van de PvdA gestelde vragen aangegeven dat de aanbeveling van het Adviescollege ICT-toetsing, in het advies van 14 februari 202256, over het gestructureerd en indringend testen van het DSO zijn overgenomen bij het Indringend Ketentesten. Inmiddels blijkt uit het recente rapport van het Adviescollege ICT-toetsing van 10 oktober 2022 dat het Adviescollege concludeert dat het indringend ketentesten in Fase 1 en Fase 2 niet is ingevuld zoals beschreven in zijn eerdere advies en met onvoldoende kwaliteit is uitgevoerd.57 Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA een reflectie van de regering op deze verschillende zienswijzen.

Bij brief van 14 oktober 2022 heeft de regering, in antwoord op eerder door de leden van de fractie van de PvdA gestelde vragen, toegezegd het plan van aanpak voor het Integraal Ketentesten van 13 april 2022, vastgesteld door het Opdracht gevend Beraad Beheer DSO-LV na anonimiseren van persoonsgegevens, met de Kamer te delen.58 Wanneer kan de Kamer dit plan van aanpak tegemoet zien?

Daarnaast heeft de regering, in antwoord op eerder door de leden van de fractie van de PvdA gestelde vragen, bij brief van 4 oktober 2022 aan de Kamer toegezegd om de teststrategie na anonimisering van persoonsgegevens met de Kamer te delen.59 Wanneer kan de Kamer dit stuk tegemoet zien?

De leden van de fractie van de PvdA begrijpen dat aan de bevindingen die blijken vanuit het project Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2 een prioriteit wordt toegekend, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de volgende categorieën:

  • Prioriteit 1: Een onderdeel van de gehele keten werkt niet, waardoor de dienstverlening naar alle gezagen (of een specifieke groep) niet werkt.

  • Prioriteit 2: Alle onderdelen van de gehele keten werken, maar één gezag of een kleine groep gezagen ondervindt een belemmerende/blokkerende verstoring t.a.v. de functionaliteit.

  • Prioriteit 3: Er is een bevinding geconstateerd, maar de gebruiker kan functioneel wel verder (er is bijv. een workaround beschikbaar, of een stap kan worden overgeslagen).

  • Prioriteit 4: Er is geen belemmerende bevinding geconstateerd en de testuitvoering kan vervolgd worden.

  • Nog niet toegekend: er is nog geen prioriteit bepaald.

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat het belangrijk is dat over de betekenis van deze categorieën duidelijk bestaat op het moment dat de resultaten van het Indringend Ketentesten Fase 1, Fase 2 en Fase 3 worden beoordeeld. Deze leden hebben hierover de volgende vragen voor de regering.

2.1.

De termen «bevindingen» en «verstoringen» worden beide gebruikt. Wat wordt hiermee bedoeld? Is er een verschil tussen deze begrippen?

2.2.

Wat is precies de betekenis van deze prioriteitsindeling? Graag ontvangen deze leden specifiek een toelichting op de relatie met de beoordeling van de stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit van het DSO-LV.

2.3.

Wie bepaalt of een bevinding prioriteit 1, 2, 3 of 4 krijgt?

2.4.

Wat is het verschil tussen een «belemmerende» en «blokkerende» verstoring?

2.5.

Zijn alle constateringen die onder prioriteit 1 vallen «blokkerend» van aard?

2.6.

Wat is het gevolg van een belemmerende verstoring op het oordeel over de stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit van het DSO-LV?

2.7.

Wat is het gevolg van een «blokkerende verstoring» op het oordeel over de stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit van het DSO-LV?

In de Rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 wordt gesproken over enkele bevindingen met «hoge prioriteit». Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen.

2.8.

Wat betekent «hoge prioriteit»? Is dat gelijk aan prioriteit 1?

2.9.

Zijn deze bevindingen met hoge prioriteit allemaal opgelost?

De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering of er een actueel overzicht beschikbaar is met alle openstaande prioriteiten. Deze leden achten het relevant om kennis te nemen van dit overzicht ter voorbereiding op het plenair debat over het ontwerp-KB met de invoeringsdatum van 1 juli 2023. Indien dit overzicht beschikbaar is, is de regering bereid om dit overzicht te delen met de Kamer?

In de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 wordt vermeld dat de zogenaamde «known issues» niet worden getest.60 Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen.

2.10.

Wat betekent dit voor de kwaliteit van het Indringend Ketentesten dat deze «known issues» uit de testopzet zijn gelaten?

2.11.

Bevinden zich tussen deze «known issues» bevindingen die belemmerend dan wel blokkerend zijn?

De leden van de fractie van de PvdA verwijzen naar de volgende passage in het laatste advies van het Adviescollege ICT-toetsing van 10 oktober 2022:

«In de totaal aangeleverde 489 IKT-bevindingen zitten 119 bevindingen met prioriteit één of twee. De vier bevindingen met prioriteit één hebben de status afgehandeld. Van de bevindingen met prioriteit twee heeft circa 70% nog niet de status afgehandeld».61 Deze leden stellen de regering naar aanleiding hiervan de volgende vragen.

2.12.

Kan de regering een nadere duiding geven aan deze cijfers?

2.13.

Wat betekenen zoveel onopgeloste bevindingen met prioriteit 2 voor de stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit van het DSO-LV?

2.14.

Hoe lang duurt het om alle bevindingen in voldoende mate af te handelen?

Is de functie tijdreizen getest in het Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2? Zo ja, wat waren hiervan de resultaten?

3. Indringend Ketentesten Fase 3

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat de regering schrijft dat zij het Indringend Ketentesten Fase 3 op korte termijn wil afronden.62 Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de fractie van de PvdA voor de regering de volgende vragen:

3.1.

Wanneer is het Indringend Ketentesten Fase 3 gestart? Wanneer eindigt het Indringend Ketentesten Fase 3?

3.2.

Is er al een testopzet beschikbaar voor het Indringend Ketentesten Fase 3? Zo ja, is de regering bereid om deze met de Kamer te delen?

3.3.

Door wie is/wordt deze testopzet van het Indringend Ketentesten Fase 3 vastgesteld?

3.4.

De laatste testresultaten op de website dateren van medio oktober 2022; betekent dit dat er sindsdien niet meer getest wordt?

De Kamer heeft de regering bij brief van 1 november 202263 gevraagd om de Kamer te informeren over de resultaten van het overleg met het Adviescollege ICT-toetsing over de opzet van het Indringend Ketentesten Fase 3. De leden van de fractie van de PvdA willen de regering hierbij verzoeken om, indien aan de orde, nadrukkelijk ook te rapporteren over zaken waar geen overeenstemming over bestaat met het Adviescollege ICT-toetsing.

In de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 lezen de leden van de fractie van de PvdA dat de resultaten van de testen door een aantal zaken worden bepaald, waaronder:

«1. De functionaliteit van de landelijke voorziening van DSO. Medio september was nog niet alle benodigde functionaliteit beschikbaar op de preproductieomgeving;

2. De functionaliteit van de decentrale software. We constateren dat een aantal softwareleveranciers, m.n. in de planketen, nog aan het ontwikkelen is en dat niet alle functionaliteit voor bevoegd gezagen beschikbaar was in fase 2.»64

Deze leden vragen de regering of het opheffen van bovengenoemde knelpunten in haar visie een randvoorwaarde is voor het Indringend Ketentesten Fase 3. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de opzet en planning van IKT fase 3?

Uit de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 volgt ook dat de onderwerpen performance en beschikbaarheid van het DSO-LV geen onderdeel zijn van het Indringend Ketentesten.65 Verder lezen de leden van de fractie van d PvdA in deze rapportage het volgende:

«In de 10 testweken zijn regelmatig verstoringen geweest van de beschikbaarheid van de diverse componenten van DSO-LV die de testuitvoering belemmerden. De oorzaken zijn bij IKT niet altijd bekend. Een grote verstoring betrof een stroomstoring in een datacentrum».66

Deze leden vragen de regering of de performance en beschikbaarheid van het DSO-LV onderdeel is van het Indringend Ketentesten Fase 3? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de PvdA verwijzen naar de volgende passage in de beleidsreactie op het Indringend Ketentesten Fase 2:

«Zoals aangegeven in de Gezamenlijke route 2022, was nog niet alle functionaliteit van het DSO-LV en decentrale software beschikbaar ten tijde van IKT-testfase 2 (4 juli t/m 16 september)». 67

De leden van de fractie van de PvdA zijn van mening dat de beschikbaarheid (het opgeleverd zijn) van alle onderdelen voor het IWT-niveau (de benodigde functionaliteit die nodig is voor inwerkingtreding van de Omgevingswet) in het DSO-LV en de decentrale software een randvoorwaarde is voor het Indringend Ketentesten Fase 3. Graag ontvangen deze leden een reflectie van de regering hierop. Deelt de regering deze mening van de leden van de fractie van de PvdA? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de opzet en de planning van het Indringend Ketentesten Fase 3?

4. Stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit van het DSO-LV

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat een veelgehoorde zorg vanuit de uitvoeringspraktijk te maken heeft met een bewuste keuze bij het inrichten van het DSO. Hierover hebben de leden van de fractie van de PvdA enkele vragen.

4.1.

Indien een provincie een voorbereidingsbesluit neemt, dan kan de gemeente het omgevingsplan niet meer wijzigen (publiceren, intrekken of vervangen). Dus als een provincie een voorbereidingsbesluit neemt over bijvoorbeeld datacentra of geitenfokkerijen, dan wordt het gehele omgevingsplan bevroren en niet alleen het betreffende deel van het omgevingsplan. Is dit inderdaad het geval?

Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor alle bouw- en energieprojecten? En zo ja, is het bij nader inzien niet noodzakelijk om dit aan te passen voor de nieuw beoogde inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet?

4.2.

Nu dit een bewuste keuze is, gaan de leden van de fractie van de PvdA ervan uit dat deze bevinding niet op de lijst staat van prioriteit 1 tot en met 4. Klopt deze aanname van deze leden?

De leden van de fractie van de PvdA hebben daarnaast begrepen dat er bij gemeenten zorgen bestaan over het aantal aanpassingen in omgevingsplannen dat tegelijk gepubliceerd kan worden via het DSO-LV. Is de regering bekend met dit knelpunt? Kan de regering aangeven wat daarbij precies de complicatie is?

Veel gemeenten hebben regelmatig meerdere aanpassingen tegelijk lopen. Wat is volgens de regering de omvang en impact van dit knelpunt? Hoe is dit knelpunt op te lossen? Wat betekent dit voor alle omvangrijke ambities in het ruimtelijk domein?

Verder hebben de leden van de fractie van de PvdA diverse signalen ontvangen over zorgen die bestaan in verband met de zichtbaarheid van welke regels en besluiten in welke gevallen gelden. Dit raakt het beginsel van de rechtszekerheid, een punt waar de Afdeling advisering van de Raad van State eerder terecht aandacht voor heeft gevraagd. Naar aanleiding hiervan is de viewer «Regels op de kaart» in het Omgevingsloket ingebouwd. Deze leden vragen de regering of zij van mening is dat een goed functionerende viewer een randvoorwaarde / een minimumvereiste voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is. Zo nee, waarom niet? Zo ja, is deze viewer onderdeel van het Indringend Ketentesten Fase 3?

5. Beleidsreactie op het laatste advies van het Adviescollege ICT-toetsing

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat het Adviescollege ICT-toetsing in zijn advies van 10 oktober 2022 concludeert dat de wijze waarop het Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2 is ingevuld en uitgevoerd onvoldoende zekerheid geeft over de stabiliteit, betrouwbaarheid en technische werking van de DSO-keten.68

Deze leden merken op dat de regering op basis van het Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2 in afwijking hiervan het volgende concludeert:

  • «De belangrijkste conclusie van IKT fase 2 is dat door de deelnemende testpartijen uit de uitvoering is ervaren dat de functionaliteit van DSO-LV naar behoren werkt (voldoende technisch gereed)».69

  • «Ik stel op basis van deze rapportage vast dat de werking van het DSO ook steeds diepgaander in beeld komt en dat daarmee in de gekozen aanpak ook zaken als gebruikersvriendelijkheid en stabiliteit goed in beeld.».70

  • «Tegelijkertijd stel ik vast dat dat testpartijen vertrouwen hebben in de interbestuurlijk gekozen testaanpak omdat deze aansluit bij het daadwerkelijk gebruik van het stelsel. Zij achten zich als eigenaren van dit stelsel voldoende in control».71

De leden van de fractie van de PvdA hebben hierover de volgende vragen:

5.1.

Hoe beoordeelt de regering de stevige kritiek van het Adviescollege ICT-toetsing op de testaanpak? Hoe verklaart zij het verschil met zijn oordeel over de testaanpak van het Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2?

5.2.

Kan de regering aangeven op basis waarvan zij vertrouwen heeft in de gekozen testaanpak van het Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2?

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat het Adviescollege ICT-toetsing in zijn laatste advies bij een snelle invoering, zijnde de optie die de door de regering inmiddels is gekozen, het volgende aanraadt:

«Indien besloten wordt tot invoering op of kort na 1 januari 2023 adviseren wij maximaal in te zetten op het beperken van maatschappelijke risico’s en het oplossen van tekortkomingen in het DSO».72

Deze leden vragen de regering om aan te geven welke concrete maatschappelijke risico’s zij voorziet.

6. Enquête naar de stand van zaken bij de bevoegde gezagen in de uitvoeringspraktijk

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat de regering in de brief van 14 oktober jongstleden73 niet is ingegaan op enkele door deze leden eerder gestelde vragen. Gelet hierop stellen deze leden hieronder enkele vragen opnieuw.

Bij de beantwoording van de eerder door de leden van de fractie van de PvdA gestelde vraag 39 verwijst de regering naar het eerder gegeven antwoord op vraag 26 van de leden van de fractie van GroenLinks.74 Echter, daar lezen deze leden geen inhoudelijk antwoord op de door hen gestelde vraag. Gelet hierop herhalen de leden van de fractie van de PvdA hierna hun eerdere vraag en verzoeken de regering deze alsnog te beantwoorden:

«De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van de resultaten van het genoemde rapport van I&O Research «Invoering Omgevingswet: is iedereen er klaar voor?». 75 Op dit moment zijn de uitkomsten van de enquête van de regering naar de ervaringen bij de bevoegd gezagen met de voorbereidingen op de invoering van de Omgevingswet er nog niet, maar niet uit te sluiten is dat de uitkomsten hiervan verschillen van de eerstgenoemde resultaten. Indien de resultaten substantieel verschillen, verzoeken de leden van de fractie van de PvdA de regering om serieus te reflecteren op deze verschillen. Wat zegt dit over de opzet van de beide enquêtes? Hoe verklaart de regering de verschillen in uitkomsten? Hoe weegt de regering de beide uitkomsten separaat en in onderlinge samenhang? Wat betekent dit verschil voor het antwoord van de regering op de vraag of de uitvoeringspraktijk klaar is voor invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2023?

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de regering bij de beantwoording van hun eerder gestelde vraag 45 verwijst naar het antwoord op de eerder gestelde vraag 43 van de leden van de fractie van de PvdA. Echter, daar lezen deze leden geen inhoudelijk antwoord op de door hen gestelde vraag. Gelet hierop herhalen de leden van de fractie van de PvdA hun eerdere vraag en verzoeken de regering deze alsnog te beantwoorden:

«Om een goed en betrouwbaar beeld te krijgen van de uitvoeringspraktijk is het, naar het oordeel van de leden van de fractie van de PvdA, belangrijk om ook te vragen naar de (verwachte of bewezen) werking van de maatregelen. Relevant zijn hierbij de volgende vragen. Hebben gemeenten de werking al met gebruikers (inwoners/bedrijven) geoefend? Hoe waren de resultaten? Deze leden merken op dat dit type vragen niet zijn gesteld. Kan de regering aangeven waarom deze vragen niet gesteld zijn? Hoe verhoudt dit zich tot het doel van de enquête?».

Verder merken de leden van de fractie van de PvdA op dat de regering de door deze leden eerder gestelde vraag 46 over het gebrek aan personeel als volgt heeft beantwoord:

«Deze vraag is niet expliciet gesteld, maar is onderdeel van de beantwoording van diverse vragen, zodat ook duidelijk is op welke vlakken knelpunten worden ervaren (van personele aard of anders)».76

Graag ontvangen deze leden alsnog een expliciet antwoord van de regering op deze vraag, die zij voor de goede orde hierbij herhalen:

«Een groot zorgpunt is het gebrek aan personeel bij gemeenten. Hier worden in de enquête geen vragen over gesteld, terwijl dit mogelijk een forse impact heeft op de vraag of gemeenten er klaar voor zijn. Kan de regering aangeven waarom deze vragen niet zijn gesteld? Hoe verhoudt dit zich tot het doel van de enquête?».

Aanvullend daarop verzoeken de leden van de fractie van de PvdA de regering om aan te geven op welke wijze, methodologisch verantwoord, deze antwoorden volgens de Minister gebruikt kunnen worden.

De leden van de fractie van de PvdA hebben bij de eerder door hen gestelde vraag 47 over de gekozen werkwijze bij de enquête, namelijk één enquête per organisatie, gevraagd waarom er niet voor is gekozen om alle betrokken uitvoerders te bevragen. De regering geeft in antwoord hierop het volgende aan:

«Er is voor deze werkwijze gekozen omdat dit het meest genuanceerde beeld per organisatie geeft in de volle breedte van de inwerkingtredingsactiviteiten».77

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat het doel van de enquête niet is om het meest genuanceerde beeld per organisatie te verkrijgen, maar om een «goed en betrouwbaar beeld» te krijgen. Graag ontvangen deze leden een methodologische reflectie van de regering op de gekozen werkwijze in relatie tot het verkrijgen van een goed en betrouwbaar beeld.

De leden van de fractie van de PvdA hebben eerder enkele vragen gesteld over opzet van de onderhavige enquête, die beoogt om een goed en betrouwbaar beeld te geven van de uitvoeringspraktijk. In de enquête is gevraagd of de gemeente «in staat is om bij de inwerkingtredingsdatum het omgevingsplan te wijzigen». Deze leden constateren dat dit de enige vraag in de enquête is over het omgevingsplan en de TAM-IMRO, terwijl dit een essentieel onderdeel van de nieuwe wet is. Graag vernemen deze leden of de regering de enquête qua inhoud, als gekeken wordt naar de drie onderdelen van het DSO (namelijk planvorming, toepasbare regels, vergunningen), representatief acht.

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat TwynstraGudde in haar rapportage van de uitkomst van de enquête geen onderbouwde conclusies en aanbevelingen meegeeft. Deze leden vragen de regering waarom hiervoor is gekozen. Is de regering bereid om TwynstraGudde alsnog te vragen om conclusies en aanbevelingen te doen over de bevindingen? Zo nee, waarom niet?

Kan de regering verder aangeven waarom de kwalitatieve antwoorden in de rapportage (de tekst in de open vakken bij elke vraag) wel zijn opgenomen, maar niet zijn geanalyseerd? Is de regering het met deze leden eens dat deze uitkomsten alsnog geanalyseerd moeten worden?

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat de regering de Kamer bij brief van 14 oktober 2022 heeft toegezegd om het concept-rapport van TwynstraGudde en de ambtelijke reactie daarop vertrouwelijk met de Kamer te delen.78 Wanneer kan de Kamer deze stukken tegemoet zien?

Deze leden vragen de regering verder hoe de duiding van de uitvoeringspraktijk namens de tien Rijkspartijen79 tot stand is gekomen. Welke rijkspartijen zijn geraadpleegd voor deze duiding?

Naar aanleiding van de duiding van de enquêteresultaten door het IPO80 constateren de leden van de fractie van de PvdA dat het IPO enkele, volgens deze leden terechte, stevige constateringen doet. Deze leden vragen de regering wat het advies was van het IPO over de termijn van uitstel tijdens het bestuurlijk overleg van 12 oktober jongstleden. Welk oordeel is het IPO toegedaan over de haalbaarheid van de nieuw beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023? En wat is er volgens het IPO voor nodig om deze datum te halen?

7. Effecten van personeelstekort

De leden van de fractie van de PvdA hebben zorgen over de effecten van de forse personeelstekorten in het ruimtelijke domein in combinatie met de invoering van de Omgevingswet. Hierover hebben deze leden nog de volgende vragen.

7.1.

Kan de regering zo concreet mogelijk aangeven welke gevolgen zij verwacht voor de dienstverlening aan burgers en bedrijven, de (toename van de) doorlooptijd van de vergunningverlening en het (niet) behalen van de wettelijke reactietermijnen?

7.2.

Daarbij ontvangen deze leden graag niet alleen een gemiddeld beeld, maar ook een inschatting van de mogelijke verschillen bij de betrokken overheden en de effecten hiervan.

7.3.

Graag ontvangen deze leden ook een inschatting van de regering van de periode waarin deze gevolgen gaan optreden. Daarbij vernemen deze leden graag ook waarop deze inschatting is gebaseerd.

7.4.

Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA ook een reflectie op de maatschappelijke gevolgen van bovengenoemde elementen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD

De leden van de fractie van de PvdD hebben kennisgenomen van de recente brieven met onderliggende stukken van de regering en wensen naar aanleiding hiervan de regering de volgende vragen te stellen.

  • 1. De leden van de fractie van de PvdD verwijzen naar de volgende passage uit de Toelichting stand van zaken bij de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet:

  • 2. «Daarnaast biedt de Omgevingswet instrumenten voor het voeren van regie, door Rijk of provincie, op overtijgende maatschappelijke opgaven. Het integrale instrumentarium van de Omgevingswet biedt daarvoor het instrumentarium. Dit kan bijvoorbeeld via het stellen van instructieregels.»81

  • 3. Kunnen instructieregels worden gebruikt om aan gemeenten dwingend voor te schrijven dat bepaalde locaties voor woningbouw moeten worden bestemd? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

  • 4. Kunnen via instructieregels doeleinden van volkshuisvesting worden behartigd, zoals bijvoorbeeld beschikbaarheid van woningen in de sociale sector? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

  • 5. Wanneer zal het voorstel voor de Wet versterking regie volkshuisvesting worden ingediend? Worden in dat wetsvoorstel ook wijzigingen van de Omgevingswet opgenomen?

  • 6. Kunnen na inwerkingtreding van de Omgevingswet omgevingsvergunningen worden geweigerd op grond van bescherming van de volksgezondheid? Zo ja, op grond van welk voorschrift? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

  • 7. In het rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep zoönosen, onder voorzitterschap van de heer drs. H.J. (Henk) Bekedam82, worden maatregelen voorgesteld die betrekking hebben op de vestiging van agrarische bedrijven. Biedt de Omgevingswet een basis om die maatregelen door te voeren? Zo ja, op grond van welk voorschrift? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

  • 8. Kunnen op grond van de Omgevingswet vergunningen voor uitbreiding van aantallen geiten per bedrijf worden geweigerd, ondanks de zorgen die er al jaren zijn over de longproblemen die worden gezien bij omwonenden van geitenhouderijen? Zo ja, op grond van welk voorschrift? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

  • 9. Biedt de Omgevingswet bevoegdheden om te voorkomen dat in gebieden met watervogels nieuwe stallen met kippen, eenden of kalkoenen worden gebouwd, ondanks de waarschuwingen van wetenschappers dat dit de kans op vogelgriepuitbraken vergroot? Zo ja, op grond van welk voorschrift? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving H.J. Meijer

Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit L.P. van der Linden MSc.

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2022

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben mij per brief van 16 november jl. vragen gesteld over de implementatie van de Omgevingswet. Hierbij stuur ik u de beantwoording van de gestelde vragen.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

Schriftelijke vragen van de leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Nadere vragen inzake de inwerkingtreding van de Omgevingswet

Ingezonden: 16 november 2022

Kenmerk: 170790.38U

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben kennisgenomen van uw brief van 14 oktober 202283 waarin u de Kamer informeert over de nieuw beoogde datum voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijnde 1 juli 2023, en waarbij u als bijlagen de toegezegde voortgangsinformatie en diverse extern uitgevoerde rapporten, inclusief beleidsreactie waar dit nodig is, aan de Kamer doet toekomen. Daarnaast hebben voormelde commissies kennisgenomen van uw brief van 14 oktober 202284 waarin u antwoord geeft op eerder door de commissies gestelde schriftelijke vragen. Naar aanleiding hiervan wensen de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA en de PvdD de regering de volgende vragen te stellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

Rondom de Omgevingswet begint bij de leden van de fractie van GroenLinks zich een sterk gevoel van moedeloosheid te bekruipen. Dit gevoel laat zich kort samenvatten in de navolgende vraag. Gelet op de uitkomst van de enquête naar de stand van zaken bij de bevoegde gezagen in de uitvoeringspraktijk85, de bevindingen van het Adviescollege ICT-toetsing in zijn laatste rapport van 10 oktober 202286 en de eerstgenoemde brief van 14 oktober jongstleden: welke inhoudelijke en uitvoeringstechnische analyses en besluitvorming heeft bij de koepels en de regering (in hemelsnaam) ten grondslag gelegen aan het eerder voorgelegde ontwerp-KB met de invoeringsdatum van 1 januari 2023?

Is de regering van mening dat bij de voorhang van het ontwerp-KB met de datum van 1 januari 2023 voldoende is geluisterd naar de signalen die zijn ontvangen uit de praktijk, die reeds aan het begin van het jaar 2022 al wezen op uitstel van de toen beoogde inwerkingtredingsdatum? Welke lessen heeft de regering hieruit getrokken voor het bepalen van de nieuw beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023?

De regering heeft, na overleg met de koepels, bij de aankondiging van het uitstel van inwerkingtreding van de Omgevingswet direct een nieuwe datum voor inwerkingtreding bepaald. De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat bij dit besluit van de regering wederom de signalen uit de technische uitvoeringspraktijk niet leidend zijn geweest. Is de regering zich ervan bewust dat zij ― als stelselverantwoordelijke en als overheidslaag die het vertrouwen in de samenleving sterk beïnvloedt ― veel impact kan hebben door het besluitvormingsproces nu anders vorm te geven?

De voorstelling van zaken in de vraagstelling van de leden van de fractie van GroenLinks deel ik niet. In mijn berichtgeving aan uw Kamer en mijn gesprekken met uw Kamer heb ik inhoudelijk gemeld welke overwegingen, signalen en ervaringen uit de uitvoering ten grondslag lagen aan de bepaling van de datum van inwerkingtreding per 1 januari 2023. Tevens heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van de technische werking in de uitvoeringspraktijk. Ik heb u de afgelopen jaren geïnformeerd over de grote thema’s die spelen en de noodzaak van de stelselherziening in het fysieke domein. Ik heb u bericht hoe met de medeoverheden de stelselherziening tot stand is gebracht en met welke partijen daartoe is gesproken. Daarbij ben ik ingegaan op hoe ik over deze punten met de bestuurlijke partners tot besluitvorming kom.

De voortgang in de uitvoeringspraktijk en de te gebruiken techniek komt bij dit wetgevingsproces nadrukkelijk aan de orde in de fase vóórdat de wet inwerking treedt. Dit naar aanleiding van de leerervaringen bij eerdere wets- en stelselwijzigingen. Op basis van bestuurlijke afspraken is een samenwerking ingericht waarover u meerdere malen bent geïnformeerd.87 Dit om te zorgen dat het stelsel aan kan sluiten bij de uitvoeringspraktijk en de geluiden en inzichten mee worden genomen. Dat dit gebeurt en gezien wordt blijkt bijvoorbeeld ook uit de in de afgelopen jaren gedane monitoring en de enquête. Gezien het belang van de uitvoeringspraktijk en de voldoende technische werking is de aandacht die dit krijgt belangrijk. Zoals bij u aangegeven ontstaan er ook nieuwe vragen en dillema’s door het proces dat nu wordt gevolgd en zijn er zeer veel afhankelijkheden en belangen tussen de vele betrokken partijen. De zorg die er is over een goede techniek en implementatie is begrijpelijk en is nadrukkelijk onderdeel van de interbestuurlijke afweging.

Naast de vele informatie die ik uw Kamer stuur, is via de website Aan de slag met de Omgevingswet openbaar de stand van zaken te volgen voor alle betrokkenen.88 In de brief van 14 oktober 202289 heb ik u de lastige afweging meegegeven en in de brief van 29 november 202290 heb ik u het vervolg aangegeven van de door u nog gevraagde aanpassingen op basis van het AcICT-advies en het opnieuw aan het parlement voorleggen van een ontwerp-Koninklijk Besluit met een datum van inwerkingtreding.

Bij de afweging wordt gekeken naar: het uitgangspunt dat de wetgeving door de Kamers is aangenomen, de belangen van de maatschappij bij het behalen van de doelen van de Omgevingswet en het starten van de nieuwe werkwijze, een zorgvuldige inwerkingtreding, duidelijkheid voor burgers en bedrijven en de duidelijkheid voor de uitvoeringspraktijk dat de nieuwe wetgeving en techniek van start gaan. Daarbij wegen, naast de uitkomst van de techniek, nadrukkelijk de doelen om de fysieke leefomgeving te beschermen en het belang van burgers en bedrijven mee. Wel is er verschil in impact op basis van de dienstverlening en taken van de betrokken partijen. Er bestaan veel uiteenlopende wensen, ambities, belangen en verantwoordelijkheden. Ik benadruk nogmaals dat we in deze grote stelselwijziging risico’s niet volledig vooraf kunnen uitsluiten. Wel kunnen we risico’s zoveel mogelijk in beeld brengen en beperken. Door jaren van investeren, voorbereiden, testen en te oefenen. Dat heeft ons in 2022 op het punt gebracht dat we zeggen: we staan op de drempel. Het moment is gekomen dat het nog langer voor ons uitschuiven van de beslissing over de datum meer risico’s met zich meebrengt dan het langer uitstellen.91 Dat geldt ook voor het door u terecht genoemde maatschappelijk vertrouwen.

Na inwerkingtreding kan het DSO in gebruik genomen worden en staat de doorontwikkeling gepland. Zoals gezegd zal niet alles in één keer goed gaan en is het nodig om in de praktijk het wetgevingsstelsel en het DSO in werking te zien en verder te kunnen ontwikkelen op basis van die ervaringen. Dit is een continu proces. De doorontwikkeling van zowel beleid als wetgeving en het DSO stopt niet en wordt meegenomen in de aan u toegezegde monitoring en evaluatie.

Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kijk ik breed naar de stand van zaken in het fysieke domein, de te verwachten ontwikkelingen, de gereedheid van de stelselherziening en de vraag of aanwezige risico’s verantwoord genomen kunnen worden. De huidige debatten over zaken als verdroging en vernatting, woningbouw, klimaatadaptatie, transitie landelijk gebied en energietransitie brengen in de kern steeds dezelfde punten naar voren: we moeten deze opgaven gebiedsgericht en integraal benaderen, het moet samen en er is te weinig ruimte in ons land om aan alle behoeften te voldoen. Dit maakt dat we niet door kunnen blijven werken met het huidige sectoraal versnipperde beleid en (wettelijk) instrumentarium. Dit is een belangrijke reden waarom besloten is tot invoering van de Omgevingswet en over de jaren heen de investeringen in de nieuwe werkwijzen en taakuitoefening van de bevoegde gezagen zijn gedaan. De klimaatverandering wacht niet. We moeten de grote maatschappelijke opgaven zoals de woningbouwopgave en de energietransitie in samenhang aanpakken. Het is dan ook van belang om de wet zo spoedig als mogelijk in werking te laten treden en het uitstel zo kort mogelijk te laten zijn.

Het uitgangspunt is een verantwoorde en zorgvuldige invoering van de Omgevingswet. Deze afweging kent een technische component. Daarvoor zijn en worden de laatste stappen gezet. Daarnaast kent de afweging de achtergrond van de urgentie van de achterliggende maatschappelijke belangen en de gevraagde verandering in werkwijze van de overheid. Het parlement heeft door het aannemen van de (invoerings)wetgeving het besluit genomen om de Omgevingswet in te voeren. Het pleidooi van de leden van de fractie van GroenLinks om de invoering langdurig uit te stellen, doet wat mij betreft geen recht aan het afgelegde traject, de opdracht tot invoering van de Omgevingswet en het gaan realiseren van de achterliggende maatschappelijk belangen.

Door het huidige vormgegeven proces is het vaststellen van de datum van inwerkingtreding een politieke afweging. Daarbij speelt het volgende dilemma: de uitvoering wacht op bevestiging vanuit de politiek en de politiek vraagt eerst bevestiging vanuit de uitvoering. Het is daarmee helder wat nodig is om dit te doorbreken: een helder politiek besluitvormingsproces en een politiek debat om daarmee voor de uitvoering de onzekerheid over de datum van inwerkingtreding weg te nemen en gezamenlijk te zorgen voor een verantwoorde inwerkingtreding.

De berichtgeving aan uw Kamer is in de afgelopen jaren zeer omvangrijk en gedetailleerd geweest. Dit maakt dat ik in de navolgende beantwoording van uw vragen kortheidshalve geregeld verwijs naar eerder verstrekte informatie.

1. Tijdspad voor een nieuw inwerkingtredings-KB en de parlementaire behandeling daarvan

De leden van de fractie van GroenLinks verwijzen naar de volgende passage in de brief van 14 oktober jongstleden:

«We staan op de drempel van introductie van dit nieuwe wetgevingsstelsel, maar we zien dat er meer tijd nodig is om het digitale stelsel te testen en hiermee te oefenen».92

De constatering dat er meer tijd nodig is, komt voor de leden van de fractie van GroenLinks in het geheel niet als een verrassing. Deze leden hebben namelijk meerdere malen aangegeven dat de regering niet de techniek of werkelijkheid in de uitvoeringspraktijk leidend heeft gemaakt aan de besluitvoering over de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023, maar de politieke wens om het stelsel per die datum in te voeren. Als gevolg hiervan wordt de planontwikkeling in de gemeenten nu al met aanzienlijke schade en vertragingen geconfronteerd. Door de keuze van de regering voor de nieuwe inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 wordt, naar mening van deze leden, opnieuw gekozen voor de politiek wenselijke datum. Met de keuze voor deze nieuwe datum hebben de regering en de koepels een nieuwe periode van acht maanden onzekerheid aangekondigd, terwijl het allerminst duidelijk is of de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 juli 2023 wel realistisch is.

Ik begrijp uw redenering op basis van de zin uit de brief en de punten die u eerder heeft aangegeven. Ik onderschrijf uw voorstelling van zaken niet. Dit heb ik in mijn brieven uiteengezet. Het te volgen proces in de komende periode heb ik uiteengezet in de beantwoordingsbrief van 29 november 2022.93

Specifiek noemt u nog de planontwikkeling. De planontwikkeling is van vele factoren afhankelijk, zoals de investeringsbereidheid, voldoende arbeidskrachten en grondstoffen. Momenteel is de vraag naar woningen, zoals u weet, groot. Duidelijkheid over het proces – volgens huidig of toekomstig recht – speelt daarin niet de grootste rol. Technisch en juridisch gezien is het geregeld. Voor gemeenten is ruim voorzien in overgangsrecht ook met het oog op het belang van duidelijkheid over procedures. Gemeenten hebben tijd om hun ruimtelijk beleid ook na inwerkingtreding aan te passen op het onder de Omgevingswet geboden instrumentarium. Wel vind ik het van belang om duidelijkheid te geven en zo snel mogelijk te zorgen dat de onzekerheid die ontstaat over de datum van inwerkingtreding van de wet wordt weggenomen. Zo wordt dubbelwerk en het voorbereiden van twee procedures met mogelijke opties voorkomen.

Niet alles hoeft in de planvorming bij inwerkingtreding ingeregeld te zijn. Ik merk dat in de uitvoeringspraktijk die vragen nu veel meer worden gesteld, juist omdat de datum van inwerkingtreding dichterbij komt. Er zijn handleidingen gemaakt, nu is het zaak dat die ook op de juiste plek landen en er echt mee gewerkt gaat worden. Ik verwacht dat het aantal vragen hierover toe zal nemen richting en rondom inwerkingtreding. Juist het werken met het nieuwe stelsel heeft dit tot gevolg. In het beheersen van die veelheid aan risico’s is wel relevant dat de onzekerheid over de datum van invoering beëindigd wordt. Politieke duidelijkheid over per wanneer welk juridisch regime van kracht is, blijft essentieel. Het vastleggen van een datum van inwerkingtreding beëindigt de door u genoemde onzekerheid.

1.1.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering hoe zij het tijdspad van de voorhang van een nieuw ontwerp-KB met de nieuw voorgestelde datum voor zich ziet en wijzen daarbij op het volgende. Op dit moment resteren nog ongeveer acht maanden tot de nieuw beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023. Daarbij tekenen deze leden aan dat in het verleden is gebleken dat het verschaffen van helderheid voor de uitvoeringspraktijk van twee maanden vóór de mogelijke inwerkingtreding van de Omgevingswet te kort is gebleken. Ervan uitgaande dat een periode van drie maanden de minimale te hanteren periode is om helderheid te verschaffen voor de uitvoeringspraktijk, constateren de leden van de fractie van GroenLinks dat er nog vijf maanden resteren tot 1 juli 2023 voor het testen en de (zorgvuldige voorbereiding van de) parlementaire behandeling. Deze leden tekenen daarbij aan dat de gebruikelijke termijn voor parlementaire behandeling in de Eerste Kamer alleen al drie maanden behelst. Dan resteren er voor het testen, de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer en een reparatieoperatie om huidige wetgeving te laten doorlopen nog slechts twee maanden, in welke periode ook nog eens drie vakanties vallen (namelijk de kerstvakantie, de voorjaarsvakantie en de meivakantie).

  • a. Kan de regering reflecteren op voormeld tijdspad van de leden van de fractie GroenLinks en aangeven hoe reëel zij dit tijdspad acht?

  • b. Is de aanname van deze leden juist dat de termijn van drie maanden voor het verschaffen van duidelijkheid over de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet voor de decentrale overheden voldoende is? Zo nee, welke periode is dan wel voldoende voor de decentrale overheden? En zo ja, waarop is gebaseerd dat een periode van drie maanden voldoende is?

  • c. Kan de regering aangeven hoe lang decentrale overheden minimaal nodig hebben om met de landelijke voorziening van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) te oefenen? Anders geformuleerd: waarom is de regering afgestapt van de eerder aangegeven minimale oefentermijn van zes maanden? In dit kader wordt door de leden van de fractie van GroenLinks opgemerkt dat de oefentermijn pas kan ingaan nadat de laatste testfase is afgerond en alle bevindingen daaruit zijn verwerkt.

  • a. In de hierboven gegeven beantwoording op uw vragen heb ik stil gestaan bij het belang van een debat over de datum van invoering en het bieden van duidelijkheid over de datum. Ik heb in mijn brief van 14 oktober 202294 en mijn brief van 29 november 202295 uiteengezet wat in mijn ogen en die van de medeoverheden de cruciale afweging is inzake de hoeveelheid tijd die we op stelselniveau voor alle partijen moeten nemen en de rol die dit debat daarin heeft. Ik heb u bericht dat we met het verplaatsen van de datum zes maanden extra de tijd hebben genomen. Die kan door de medeoverheden, Rijkspartijen en alle betrokken partijen worden gebruikt om zich nog beter voor te bereiden op inwerkingtreding en een goede communicatie, inclusief het zetten van de laatst stappen voor invoering. De Tweede Kamer en uw Kamer bepalen het parlementaire tempo. Van de afgelopen periode hebben we geleerd dat het voor de uitvoeringspraktijk niet hanteerbaar is gebleken dat er kort voor de beoogde invoeringsdatum nog geen duidelijkheid is.96 Het is daarom, in verband met een zorgvuldige invoering voor de uitvoeringspraktijk, van belang zo vroeg mogelijk in 2023 zicht te hebben op een definitief en gepubliceerd koninklijk besluit met de inwerkingtredingsdatum. In mijn brief van 29 november jl. heb ik daarom verzocht daarover in februari het debat te voeren.

  • b. Met de medeoverheden is in verschillende bestuurlijke overleggen het vervolgproces besproken inclusief de tijd die er nodig is tussen het moment dat het koninklijk besluit genomen is en de datum van inwerkingtreding. In het debat met uw kamer in juni heb ik met u hier ook over gesproken. Daarbij heb ik gewezen op de noodzaak om zorgvuldig te zijn in het proces naar inwerkingtreding.97 Het debat over de datum van inwerkingtreding zie ik als een belangrijk onderdeel van deze zorgvuldigheid. Er is met name behoefte aan tijdige duidelijkheid van de datum van inwerkingtredingsdatum en daarmee een afgerond proces met uw Kamers. Partijen moeten hun voorbereidingen kunnen treffen en zeker weten per wanneer het instrumentarium kan worden ingezet.98 Dit onderschrijf ik nog steeds. Zoals aangegeven in het antwoord op uw vraag hierboven wordt met medeoverheden en Rijkpartijen gekeken naar de impact van het moment van inwerkingtreding op de taken van bevoegde gezagen en de diverse verantwoordelijkheden die er zijn. Op 15 december 2022 en in januari 2023 heb ik met de medeoverheden en de Rijkspartijen overleg over de stand van zaken en het vervolg. In mijn voortgangsbrief van januari 2023 breng ik u op de hoogte van de uitkomst hiervan.

  • c. Er is geen nieuwe termijn voor het oefenen. Ik heb u gemeld dat in de afgelopen jaren de landelijke voorziening DSO veelvuldig is getest en er langdurig mee wordt geoefend. In toenemende complexiteit en voortschrijdende verbinding met de decentrale systemen. De landelijke voorziening DSO is op basis daarvan dit voorjaar in een periode van stabilisering gebracht. De met de medeoverheden afgesproken functionaliteiten van de landelijke voorziening DSO die voor inwerkingtreding gereed zouden zijn, zijn opgeleverd of zijn in de testfase.99 Het traject van testen is een doorlopend gegeven, zoals ik uiteen heb gezet in mijn brief van 29 november100. Uw bewering dat de oefentermijn pas ingaat na afronding van de laatste testfase onderschrijf ik niet. De oefenperiode is al gestart.

    Het DSO is een stelsel van samenhangende systemen en afspraken. Met het indringend keten testen wordt niet enkel gekeken naar de landelijke voorziening DSO waarvan het beheer wettelijk aan de Minister is opgedragen. De indringend ketentesten waarover AcICT u heeft geadviseerd grijpen op dit stuk in de opgave aan, met de samenhang: van DSO-LV tot de gehanteerde systemen achter de voordeur van bevoegd gezag. Anders gezegd: er is voor de werking van het stelsel bij bevoegde gezagen een grote afhankelijkheid van commerciële leveranciers. Ik kan op stelselniveau constateren dat er voor alle functionaliteiten die er moeten zijn bij inwerkingtreding aanbieders zijn, en dat hun systemen werken. Anders gezegd: een bevoegd gezag kan voor alles wat het moet doen richting inwerkingtreding een softwareleverancier vinden die dit biedt. Het kan echter voorkomen dat een specifieke leverancier bij een individueel bevoegd gezag het daar aangeboden systeem op een bepaald onderdeel of scenario nog onvoldoende gereed heeft. In dat geval zal de keten van en naar DSO-LV op dat onderdeel, die leverancier of dat bevoegd gezag nog niet werkend verklaard kunnen worden. Dit gaat verder dan het technisch gereed melden, het gaat ook over het oefenen met een dergelijk scenario.

Overigens is inmiddels vanuit IPO bevestigd dat hun leveranciers de voor inwerkingtreding meest essentiële instrumenten omgevingsverordening en voorbereidingsbesluit kan ondersteunen, inclusief muteren. Hiermee kan nu worden geoefend. Voor de resterende instrumenten worden tijdelijke alternatieve maatregelen ontwikkeld. IPO heeft aangegeven dat hiermee inwerkingtreding per 1 juli 2023 voor de provincies gezien mogelijk is. In de totale afweging wil IPO ook rekening houden met de partijen waar zij mee samenwerkt.

1.2

Kan de regering aangeven op welke wijze er bij de keuze van de nieuwe datum voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023 rekening is gehouden met de besluit- vorming binnen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over deze inwerkingtredingsdatum? Kan de regering deze leden aangeven in welke fase de VNG bij de besluitvorming is betrokken?

In het interbestuurlijke programma is de VNG volwaardig partner, vertegenwoordigd door het bestuur in de diverse overleggen. De VNG en de bevoegde gezagen leveren inhoudelijke inbreng, werken zelf in het programma en zijn betrokken bij de besluitvorming via het bestuurlijk overleg. Deze overleggen vinden met regelmaat plaats en staan ook weer gepland voor december 2022 en januari 2023. De VNG bepaalt zelf hoe zij binnen haar vereniging tot besluitvorming komt op basis van haar eigen huishoudelijke regelementen. De gevolgde werkwijze meld ik steeds aan u in de gestuurde brieven aan uw Kamer. Die brieven zijn vooraf voorgelegd aan de koepels en de Rijkspartijen. De VNG is op deze manier in diverse rollen en alle fases van de besluitvorming betrokken. De uiteindelijke ministeriële verantwoordelijkheid richting u ligt bij mij.

1.3

Kan de regering aangeven waarom er niet is gekozen voor een tijdspad («scenario») dat wel zekerheid biedt? De leden van de fractie van GroenLinks denken daarbij aan een uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet met een paar jaar. Deze periode kan in de visie van deze leden dan benut worden om:

  • het DSO-LV stabiel en gebruikersvriendelijk te maken;

  • de urgente planontwikkeling onder het huidige stelsel te blijven behandelen;

De zekerheid bij een tijdpad of scenario waarnaar deze leden vragen, is er gezien de afhankelijkheden, belangen en aangegeven dilemma’s in dit proces van besluitvorming naar uitvoering niet. Uw Kamer beslist over instemming met de inwerkingtredingsdatum en die is tot het nemen van dit besluit niet zeker.

Ik deel uw visie over een paar jaar uitstel en het daarmee geven van zekerheid niet. Ik heb u dit voorjaar gemeld dat DSO-LV een stabiliseringsperiode is ingegaan. De stabiliteit van het stelsel als geheel wordt door meerdere partijen beïnvloed. Het is essentieel dat het stelsel in de praktijk wordt gebracht en alle partijen in samenhang zorg kunnen dragen voor de benodigde stabiliteit. De nieuwe werkwijze en de huidige ontwikkeling van het DSO gaan hierbij hand in hand: met het werken met het nieuwe stelsel wordt de nieuwe werkwijze duidelijker en kan worden gekeken waar het stelsel (DSO als geheel) moet worden verbeterd om hier meer in te kunnen ondersteunen en vice versa.

De stabiliseringsperiode zorgt ervoor dat leveranciers ook hun laatste functionaliteiten in hun software kunnen afronden op het niveau van inwerkingtreding. Voor het doorgaan van urgente planontwikkeling is het van belang dat er overgangsrecht is voor gemeenten, er handleidingen zijn opgesteld en de technische stand van het DSO op inwerkingtredingsniveau is. Zoals aangegeven, zijn over het toepassen vragen bij bevoegde gezagen. Dat is gebruikelijk in deze fase en de ondersteuning bij vragen is hierop ingericht. De gebruikersvriendelijkheid en nieuwe situatie voor burgers en bedrijven met het DSO ten opzichte van de huidige diverse naast elkaar bestaande oude systemen heb ik laatstelijk uiteengezet in de beantwoording van de vragen op 14 oktober 2022. 101 Een lange stabiliseringsperiode brengt ook risico’s met zich mee, aangezien doorontwikkeling van het DSO-LV doordoor niet kan plaatsvinden.

Het met meerdere jaren uitstellen van de inwerkingtreding van de door beide Kamers aangenomen wetgeving heeft grote gevolgen die verder gaan dan de gebruiksvriendelijkheid of het door ontwikkelen van de techniek. Deze gevolgen heb ik uiteengezet in mijn brief van 14 oktober jl en vindt u tevens in de brief van de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.102

Ik zie in de huidige discussies over stikstof en de klimaatmaatregelen de roep om een integrale benadering en werkwijze ook terug. Het aangegeven risico van het weglopen van het momentum en het minder beschikbaar hebben van de kennis en het juiste personeel knelt eveneens steeds meer. Zoals uiteengezet in mijn brief van 29 november 2022103 is het van belang om het momentum te behouden en vanuit de politiek te zorgen voor duidelijkheid voor de uitvoering.

de gevolgen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2021104, waarbij milieuregels voor windturbineparken buiten toepassing zijn verklaard, te verwerken in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), (en)

De gevolgen van de door de leden genoemde uitspraak zijn in bestaande regelgeving en de regelgeving onder de Omgevingswet verwerkt.105 Het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn aangepast, de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State buiten toepassing verklaarde regels zijn geschrapt en voor bestaande windparken is een overbruggingsregeling opgenomen. Met het oog op het vaststellen van nieuwe regels voor windparken wordt nu een plan-MER procedure gevolgd. Gebruikmakend daarvan zal een ontwerp van nieuwe regelgeving in procedure worden gebracht. Een uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet met een paar jaar betekent dat wijzigingen van regelgeving of nieuwe regelgeving die nodig is voor de maatschappelijke opgaven steeds in twee versies zou moeten worden vastgesteld, voor de periode vóór en na de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Omdat de systematiek van de huidige en toekomstige regelgeving op onderdelen verschilt, zou dit vaak tot dubbele voorbereiding in de uitvoeringspraktijk leiden. Dit zou een extra belasting betekenen voor decentrale overheden en alle betrokkenen en vergroot de kans op fouten en onduidelijkheden. Dit leidt daarmee niet tot de door de leden gewenste duidelijkheid en rechtszekerheid.

– de uitvoeringspraktijk de tijd te geven om capaciteit op te bouwen.

Mijn eigen waarneming en die van de medeoverheden is dat we op de drempel staan van de introductie van een werkend digitaal systeem dat de voordelen van de Omgevingswet binnen handbereik brengt. De uitvoeringspraktijk heeft in de afgelopen 10 jaar capaciteit, systemen, kennis en kunde opgebouwd. Dit is een brede investering geweest van ca 1,4 miljard euro bij en met alle betrokken partijen. Hieruit blijkt de tijd, aandacht en vroegtijdige betrokkenheid van de diverse partijen die betrokken zijn bij deze grote transitie. De uitvoeringspraktijk staat met deze opbouw nu op de drempel om de stelselherziening in uitvoering te brengen. Dat zijn de eerste stappen, in de uitvoering gaat de werking van het hele stelsel zich laten zien. Daarbij worden nog veel vragen over processen, techniek, werkwijzen, beleid en regelgeving verwacht. Dat is waarom er is voorzien in ondersteuning, de versterkte serviceketen, calamiteitenmanagement en zorgvuldige monitoring. Hier heeft u ook op ingezet bij de behandeling van de wetgeving en in de afgelopen debatten. Momenteel worden de bij bevoegde gezagen tijdelijke in het leven geroepen project- en programmastructuren afgebouwd en overgedragen aan de bestaande lijnstructuren, zodat het voorbereiden en oefenen in de praktijk kan worden gebracht. De maatschappelijke baten voor burgers en bedrijven staan daarbij voorop. De baten voor burgers en bedrijven zijn ook berekend in economische zin en worden geprojecteerd tussen de 74 miljoen en 1,1 miljard euro op jaarbasis.106

Het volgens uw redenering meerjarig uitstellen van de wet zal ervoor zorgen dat deze stappen tot stilstand komen en geen vervolg krijgen. Dit inclusief het behalen van de doelen van de Omgevingswet en de (maatschappelijke) baten voor burgers, bedrijven en bevoegde gezagen. Daarmee zijn de voorbereidende structuren en kennis weg zonder dat er is gestart met de nieuwe uitvoering en werkwijze. De capaciteit wordt dan afgebouwd en niet opgebouwd. Dit omdat er geen noodzaak is om de capaciteit in huis te hebben gezien de onzekerheid en onduidelijkheid van het vervolg van de wet. De inzet moet voor de uitvoeringspraktijk concreet, overzichtelijk en duidelijk zijn. Dit zoals ik bedoeld heb aan te geven in mijn brieven van 14 oktober 2022107 en 29 november 2022108 en bij de reactie op uw eerdere vragen over het belang voor de door de uitvoering gevraagde beslissing over de datum van inwerkingtreding.

1.4

Door de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn vele schriftelijke en mondelinge vragen aan de regering gesteld over de (aangescherpte) Hoofdroute 2022 en of deze wel of niet kon dienen als kritieke-pad-planning. Achteraf constateren de leden van de fractie van GroenLinks dat de Hoofdroute 2022 in ieder geval niet heeft gewerkt als kritieke-pad-planning in die zin dat de medeoverheden op tijd zijn gewaarschuwd dat de techniek niet tijdig gereed was voor invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2023. Kan de regering reflecteren op het starre vasthouden aan de Hoofdroute 2022 in plaats van een kritieke-pad-planning op te stellen? Op welke wijze is de Hoofdroute 2022 aangepast om ervoor te zorgen dat de medeoverheden ditmaal niet pas tweeëneenhalve maand van tevoren vernemen dat de beoogde invoeringsdatum onverantwoord is? Heeft de regering nu wel een kritieke-pad-planning opgesteld?

Het proces met medeoverheden herken ik niet in de wijze waarop dit wordt beschreven. Ik werk met de medeoverheden en de rijkspartijen in een interbestuurlijk programma. Met respect voor de bestuurlijke verhoudingen geven wij via onze Hoofdroute 2022 gezamenlijk sturing aan alle activiteiten in het land en houden wij de vinger aan de pols waaronder de kritieke paden. Via deze aanpak is bereikt dat een veelheid van overheden en organisaties aangeven gereed te zijn voor inwerkingtreding. De voorhangprocedure van het koninklijk besluit met de datum van inwerkingtreding is onderdeel van het besluitvormingsproces en daarmee onderdeel van het kritieke pad. Ik heb u bericht dat de uitvoeringspraktijk voor de laatste stappen uw definitieve besluitvorming over de datum nodig heeft. Dit draagt bij aan het ontstaan van tijdige zekerheid en helpt bij het voorkomen dat bevoegde gezagen in de klem komen te zitten.

Over wat er nodig is voor softwareleveranciers tussen hun software en het DSO-LV vindt afstemming plaats door de medeoverheden en het interbestuurlijk programma. In april 2022 zijn de functionaliteiten van het DSO-LV de stabilisatieperiode in gegaan, zoals gevraagd door de softwareleveranciers, zodat ze hun ontwikkeling konden afronden. Dit is in de Hoofdroute 2022109 opgenomen. De softwareleveranciers zijn zelf verantwoordelijk voor hun techniek en planning. Het definitief vaststellen van de datum van inwerkingtreding is ook voor deze planningen cruciaal.

Bij uw vraag met nummer 4.5 ga ik hier ook op in. Het vervolgproces heb ik beschreven in de met de medeoverheden afgestemde brieven van 14 oktober en 29 november 2022.110

2. Overige vragen naar aanleiding van de brief van 14 oktober 2022 (33 118 / 34 986, EK)

Naar aanleiding van voormelde brief van 14 oktober jl.111 hebben de leden van de fractie van GroenLinks vervolgens nog de volgende vragen voor de regering:

2.1.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering te reflecteren op het volgende. Na het loslaten van het ambitieniveau conform scenario 3 van het Bestuursakkoord Implementatie Omgevingswet (2015) van het DSO-LV voor de basisfunctionaliteiten in het jaar 2017, werden deze basisfunctionaliteiten van het DSO-LV vervangen door de minimale basisvereisten die in het jaar 2019 haalbaar bleken. Daarom moesten Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM’s) worden genomen om het DSO-LV (tijdelijk) te omzeilen. Zetten de regering en de koepels nu in op invoering van het DSO-LV met TAM’s? Waarbij deze leden opmerken dat de TAM’s nog zo pril in gereedheid zijn dat er hulp geregeld is middels «verzwaarde dijkbewaking».

Uw vraagstelling richt zich op het ambitieniveau voor de landelijke voorziening DSO (DSO-LV). Het ambitieniveau is over de jaren heen gewijzigd op basis van interbestuurlijke besluitvorming en advisering door AcICT (voorheen Bureau ICT Toetsing) en de Afdeling advisering van de Raad van State. De kern in deze advisering is samen te vatten als: doe niet alles tegelijk, kijk als samenwerkende overheden goed wat noodzakelijk is voor inwerkingtreding en bouw vanaf daar verder, inclusief het zorgen voor alternatieven. Deze adviezen zijn overgenomen en u bent geïnformeerd over de wijze waarop dat is gedaan. Dit heeft in 2017 geleid tot het vaststellen van het basisniveau: de functionaliteiten waarvan in 2017 werd verwacht dat deze nodig waren voor inwerkingtreding. Zoals ik u heb bericht, heeft de wereld sindsdien niet stilgestaan. In de tussentijd is gebleken dat sommige zaken die niet in het basisniveau zaten toch nodig waren voor inwerkingtreding, zoals het kunnen tonen van kennisgevingen van buitenplanse omgevingsplanactiviteiten. Dergelijke zaken zijn vanuit uitbouw en doorontwikkeling naar voren geprioriteerd. Er bleken gaandeweg ook zaken in het basisniveau van 2017 te zitten die niet per se nodig waren voor inwerkingtreding, zoals het kunnen ondersteunen van het ETRS89-coördinatenstelsel.

De interbestuurlijke opdrachtgevers van DSO-LV bepalen gezamenlijk de prioriteiten voor de ontwikkeling. Dit heeft geleid tot een overeenstemming over de functionaliteiten in DSO-LV die nodig zijn voor inwerkingtreding. Deze functionaliteiten zijn inmiddels opgeleverd en worden nu verder verbeterd op basis van bevindingen uit testen en oefenen. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet stopt de ontwikkeling van het DSO-LV niet. De resterende functionaliteiten uit het basisniveau zullen alsnog worden opgeleverd, evenals uitbouw. Zoals aangegeven in vraag 1.3 is DSO-LV in een stabiliseringsperiode.

De door u genoemde tijdelijk alternatieve maatregelen treden niet in de plaats van DSO-LV. Zij zijn in het leven geroepen ten behoeve van het bredere digitale stelsel om individuele bevoegde gezagen een mogelijkheid te bieden urgente gebiedsontwikkeling te laten doorlopen onder de Omgevingswet als ze onverhoopt geen gebruik kunnen maken van DSO-LV. Bijvoorbeeld omdat hun softwareleverancier nog niet alle voor inwerkingtreding noodzakelijke functionaliteiten ondersteunt. Inmiddels hebben bevoegde gezagen genoeg keuze in leveranciers om dit te voorkomen. De afgelopen maanden is doorgewerkt aan de Hoofdroute 2022 zoals afgesproken, daarin zijn de TAM’s een extra voorziening. TAM IMRO Omgevingsplan voor gemeenten is inmiddels een half jaar gereed, en is in de afgelopen periode intensief beproefd door de VNG. Dit heeft geleid tot de Bijsluiter TAM IMRO, die de gemeenten praktische handreikingen biedt bij de toepassing van deze TAM. TAM Instellen behandeldiensten is bijna een jaar operationeel op de oefenomgeving. Dit zijn de belangrijkste twee tijdelijke alternatieve maatregelen voor gemeenten. Het klopt dat een aantal Tijdelijke Alternatieve Maatregelen voor provincies nog in ontwikkeling is. In de zomer van 2022 werd duidelijk dat deze nodig waren, omdat de softwareleveranciers van de provincies minder ver waren dan gehoopt. Tot die tijd was de verwachting dat de provincies geen tijdelijke alternatieve maatregelen nodig zouden hebben, omdat zij volgens het hoofdspoor in werking zouden kunnen per 1 januari 2023. De twee belangrijkste Tijdelijke Alternatieve Maatregelen voor provincies, TAM Omgevingsverordening en TAM Voorbereidingsbesluit, zijn nagenoeg gereed en worden getest in het kader van IKT3.

Uw Kamer is bericht dat het in 2015 geformuleerde ambitieniveau conform Scenario 3 nog steeds gehanteerd wordt.112 In dit scenario volgt na de eerste ontwikkeling van het DSO een uitbreiding waarbij naast de wettelijke voorgeschreven instrumenten en informatie ook overige informatie over de fysieke leefomgeving ontsloten kan gaan worden. Dit is onder meer beschreven in de memorie van toelichting van het voorstel voor de Invoeringswet dat uw Kamer in 2020 heeft aangenomen. Deze koers volgt de eerdere advisering van AcICT en de Afdeling advisering van de Raad van State om de ambities inzake de realisatie van Scenario 3 te temporiseren en nog eens goed te bezien.113 Dit is overgenomen en onder de tussen de bestuurlijke partners gesloten Beheerovereenkomst geconcretiseerd in de Bestuurlijke Agenda Uitbouw.114 Voor de in deze agenda vastgelegde zaken is een portfolioproces ingericht.

2.2.

De planontwikkeling dreigt nu wederom zes maanden stil te komen te liggen als gevolg van het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In het geval een inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 ― om wat voor reden dan ook ― niet haalbaar blijkt, gaat dit nog langer duren. De volgende vraag is volgens de leden van de fractie van GroenLinks dan ook zeer actueel: op welke wijze kunnen decentrale overheden voorkomen dat de planontwikkeling stilligt? Op welke wijze kunnen decentrale overheden met behulp van het huidige instrumentarium toch al in de geest van en anticiperend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet werken? Welke rol speelt het programma Aan De Slag met de Omgevingswet (ADSO) daarbij?

De gebiedsontwikkeling heeft belang bij duidelijkheid en zekerheid, zoals ik hierboven in het begin van mijn beantwoording van uw vragen hierboven en mijn brieven van 14 oktober115 en 29 november116 heb aangegeven. Voor actuele gebiedsontwikkelingen kan echter het huidige recht worden toegepast. Daarvoor is voorzien in overgangsrecht. Dit houdt in dat alle op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet lopende procedures voor vergunningen en bestemmingsplannen volgens het huidige recht worden afgerond. De uitvoeringspraktijk wordt daardoor niet tussentijds met een regimewisseling geconfronteerd. Dit biedt de zekerheid dat het bevoegd gezag besluit op basis van de huidige regels. Ook de huidige voorbereidings- en rechtsbeschermingsprocedures blijven van toepassing. De vergunning en het bestemmingsplan worden vervolgens van rechtswege aangemerkt als een omgevingsvergunning of omgevingsplan op grond van de Omgevingswet. Er is dus geen nieuwe aanvraag of beoordeling nodig. Dit is geregeld in de Invoeringswet Omgevingswet. De Omgevingswet biedt nieuwe werkwijzen die uitgaan van een meer integrale afweging. De werkwijze en instrumenten kunnen niet volledig worden doorgevoerd en toegepast zolang de wet niet in werking treedt.

Een andere optie is dat gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid om «een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte» vast te stellen op grond van de Crisis- en herstelwet. Een dergelijk plan lijkt sterk op een omgevingsplan. Op die manier kan al in de geest van de Omgevingswet worden gewerkt en worden geanticipeerd op het nieuwe wettelijke instrumentarium. Ook «bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte» worden op grond van de Invoeringswet Omgevingswet van rechtswege aangemerkt als een omgevingsplan. Ten slotte kan er ook al vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet een wijziging van het omgevingsplan worden voorbereid. De procedure hiervoor kan al vooruitlopend op inwerkingtreding worden opgestart. Zienswijzen kunnen worden ingediend op het ter inzage gelegde ontwerpbesluit en het besluit kan ook al vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden vastgesteld. Bekendmaking van het besluit kan vanaf het moment dat de Omgevingswet in werking is getreden. Op dat moment start de bijbehorende rechtsbescherming.

Uiteraard is het voor een efficiënt verloop van gebiedsontwikkelingsprocessen van belang dat er tijdig duidelijkheid komt over de datum van inwerkingtreding en dat het instrumentarium van de Omgevingswet benut kan worden. Daarmee ontstaat duidelijkheid voor welke projecten het nieuwe recht kan worden toegepast. Op die manier kunnen vertragingen als gevolg van dubbel werk of onduidelijkheid over het toepasselijke rechtsregime (oud of nieuw recht) worden vermeden. Hierbij kunnen gemeenten bovendien TAM-IMRO Omgevingsplan inzetten. BZK en VNG adviseren gemeenten die wijzigingen van bestemmings- c.q. omgevingsplannen vast willen stellen in de periode net na inwerkingtreding om voor deze plannen gebruik te maken van de IMRO-standaard, en de plannen aan te melden als CHW-plan met verbrede reikwijdte. Mocht door verder uitstel het plan dan alsnog op basis van het huidige recht moeten worden vastgesteld, dan kan het met relatief weinig inspanning worden omgezet naar een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de CHW.

De leden vragen naar de rol van het interbestuurlijke programma ADS bij het voorkomen van het stilliggen van planontwikkeling. Zoals hierboven aangegeven zijn er geen juridische belemmeringen. Praktijkvragen zijn er wel, omdat zoals u weet, er volop geanticipeerd wordt op de komst van het instrumentarium van de Omgevingswet. Er is heel veel kennis beschikbaar.

Ter extra ondersteuning in de overgang naar de nieuwe processen en werkwijze is het interbestuurlijke programma ADS met VNG, Geonovum en Kennislab (een samenwerking van stedelijk adviesbureaus) bezig om het instrumentarium voor de ondersteuning van gemeenten op het gebied van omgevingsplan en gebiedsontwikkeling verder uit te breiden. Doel is gemeenten nog meer praktische handvatten te geven met de focus op de periode rond de inwerkingtreding. Er is een introductie geweest met de eerste online masterclasses. Daarnaast is er informatie beschikbaar op de website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) en van de VNG. De opzet van de website van VNG wordt aangepast zodat gemeenten hierin nog beter hun weg kunnen vinden. Op dit moment wordt verder gewerkt aan het lesmateriaal voor een «leergang omgevingsplan en gebiedsontwikkeling. De verwachting is dat in februari de eerste cursus kan starten. Ook adviesbureaus kunnen deelnemen aan deze cursussen. Ik constateer dat in de werkplaatsen een goede uitwisseling plaatsvindt van ervaringen en ontwikkelde instrumenten met en tussen bevoegde gezagen en hun leveranciers.

2.3.

De regering schetst drie scenario’s voor het tijdspad naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat scenario 3 daarbij door de regering het minst grondig is uitgewerkt. Als nadelen van dit scenario worden door de regering gemeld: «Geen echte baten, langere onzekerheid en ontbreken voordelen wet».117 Het eerste punt van «geen echte baten» geldt ook als nadeel van scenario 1 en 2, maar staat daar niet als zodanig gemeld. Deze leden vragen de regering waarom dit nadeel niet ook bij scenario 1 en 2 is vermeld. Het nadeel van «langere onzekerheid» geldt eveneens voor de beide andere scenario’s. Immers, bij de overgang naar de Omgevingswet zijn de juridische kaders weliswaar helder, maar zal de wet verder moeten worden ingevuld op basis van jurisprudentie. Dit kan volgens deze leden voorkomen worden wanneer de regering ervoor zou kiezen om de huidige wet- en regelgeving over de fysieke leefomgeving te continueren.

Met het continueren van de huidige regelgeving worden de structurele baten van het nieuwe stelsel niet gerealiseerd. Deze heb ik uiteengezet in de brief van 14 oktober118. De maatschappelijke en financiële baten voor burgers, bedrijven en bevoegde gezagen worden pas gerealiseerd met de invoering van het stelsel van de Omgevingswet. Deze nadelen zijn er niet bij scenario 1 en 2, aangezien daar de periode tot duidelijkheid over inwerkingtreding zo kort mogelijk is. Dat levert duidelijkheid op voor de uitvoeringspraktijk, de mogelijkheid tot de maatschappelijke en financiële baten zoals beoogd en het gericht in kunnen blijven zetten van kennis en personeel.

Waar het gaat om de juridische onzekerheid beschrijft u niet een nieuwe situatie. Deze overweging is door het parlement meegewogen bij het instemmen met de wetgeving. Bij de overgang naar een nieuw wettelijk regime ontstaat er onvermijdelijk een tijdelijke gewenningsperiode waarin het nieuwe stelsel zich zal moeten «zetten». Die tijdelijke effecten wegen niet op tegen de structurele maatschappelijke en financiële baten. Waar het jurisprudentie betreft is ook de huidige ruimtelijke ordening onderhevig aan nieuwe inzichten. Het verwerken van deze inzichten in wet- en regelgeving is een continu proces. Op dit moment wordt gewerkt met dubbelwijzigingen: zowel wijzigingen onder het huidig ruimtelijk ordeningsrecht als onder de Omgevingswet. Dit zorgt voor dubbelwerk en een grotere kans op fouten. De afgelopen jaren is door diverse partijen veel energie gestoken in de voorbereidingen op een zorgvuldige invoering, onder meer door toepassing van de Crisis- en herstelwet, waardoor er al veel kennis en ervaring beschikbaar is. Een aantal nieuwe inzichten zijn verwerkt in de Omgevingswet, daarom is het mede van belang dat de wet in werking treedt en het nieuwe stelsel van wetgeving in de praktijk kan worden gebracht. Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 2.5 en de brief van 14 oktober119. Op basis van de monitoring en evaluatie wordt er vervolgens gekeken naar de nodige aanpassingen of doorontwikkeling. Die voorstellen volgen uiteraard ook de gebruikelijke parlementaire besluitvormingsprocessen.

In scenario 1 en 2 is er sprake van geen, respectievelijk een beperkt uitstel, waardoor er meer tijd is voor oefenen en testen. De periode van onzekerheid over het moment van invoering blijft, anders dan in scenario 3, in de scenario’s 1 en 2 beperkt. Wat op dit moment ontbreekt, is definitieve duidelijkheid over het moment van invoering.

2.4.

De leden van de fractie van GroenLinks wensen ten aanzien van het bij scenario 3 geformuleerde nadeel, inhoudende dat de baten voor decentrale overheden uitblijven, nog de volgende vragen te stellen. Kan de regering reflecteren op het feit dat de baten met het huidige functieniveau van het DSO-LV voor decentrale overheden nog jaren buiten beeld blijven en dat daarbij extra kosten te verwachten zijn wanneer het DSO-LV onrijp ingevoerd wordt en dat burgers als gevolg hiervan extra steun moeten krijgen van, de reeds zwaar belaste, gemeenten. Waarom ontbreekt deze analyse bij de opgestelde scenario’s? Blijkt hier niet een tunnelvisie uit? Waarom wel en waarom niet? Kan de regering hierop reflecteren?

Scenario 3 zoals aangegeven door AcICT, te weten: «uitstel en herziening digitale voorzieningen en de bestuurlijke afspraken», houdt per definitie in dat de baten van de Omgevingswet voor de maatschappij als geheel en daarmee burgers, bedrijven en overheden langer uitblijven. De baten worden op stelselniveau behaald waarbij de invoering van het Digitale Stelsel Omgevingswet een van de elementen is. Er is zeer breed gekeken. Kortheidshalve verwijs ik naar het Integrale Financiële Beeld waarover u bent geïnformeerd over de kosten en (maatschappelijke) baten.120

Het DSO is een stelsel met daarbinnen de landelijke voorziening DSO (DSO-LV) en de decentrale systemen. Dit stelsel maakt een einde aan de huidige versnippering en de verouderde systemen. De ontwikkeling van het DSO-LV en het brede DSO eindigt niet op het moment van inwerkingtreding. Ook na inwerkingtreding worden zaken toegevoegd die baten gaan genereren voor overheden, burgers en bedrijven. Alle betrokken partijen hebben kosten gemaakt om zich voor te bereiden op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Zij hebben bijvoorbeeld projectorganisaties opgericht die effecten in kaart hebben gebracht, inhoud hebben voorbereid. Er is nieuwe software aangeschaft, mensen zijn opgeleid, processen, werkwijzen en regelgeving is en zijn aangepast, enzovoorts.

Dit maakt direct duidelijk dat meer uitstel niet leidt tot lagere kosten. Integendeel: de huidige systemen moeten langer dan voorzien in de lucht houden. Nieuwe software die is aangeschaft kan alleen gebruikt worden om te oefenen, maar wordt al wel betaald. Het IPLO ontvangt nu al regelmatig vragen van overheden die graag aan de slag willen met de Omgevingswet en het nieuwe instrumentarium. Projectteams voor implementatie van de Omgevingswet worden nu wegens kostenoverwegingen tijdelijk afgeschaald, omdat de overdracht naar de lijn door het uitstel van inwerkingtreding later plaats gaat vinden. Tevens is het van groot belang dat het DSO-LV verder ontwikkelt kan en de met het oefenen opgedane verbetersuggesties doorgevoerd kunnen worden. De mensen met kennis stappen bij een te langdurige stabiliseringsperiode over naar andersoortige en nieuwe projecten nu het precieze vervolg onduidelijk is. Het beeld dat uitstel van de Omgevingswet goedkoper zou zijn voor decentrale overheden herken ik allerminst. Daarnaast heb ik eerder benadrukt: de opgebouwde en benodigde kennis is niet zomaar terug te brengen of met geld weer op te lossen. Het behoud van het momentum door het uitstel zo kort als mogelijk te houden is van groot belang.

Bij de invoering van de Omgevingswet worden er zeker vragen verwacht van burgers en bedrijven. Dit is zo ongeacht het moment van invoering. Ik ondersteun gemeenten hierbij met de serviceketen-aanpak zoals ik aan u uiteen heb gezet in mijn brief van 14 oktober 2022121 en 29 november 2022.122

2.5.

Kan de regering de Kamer een wetgevingsagenda doen toekomen waaruit blijkt welke Ruimtelijke ordening en milieuwet- en regelgevingstrajecten afhankelijk zijn van de inwerkingtreding van de Omgevingswet en die per 1 januari 2023 een fatale einddatum bevatten?

De afgelopen jaren is bij zoveel mogelijk wetgevingstrajecten voorzien in zogenaamde dubbelwijzigingen. Daarbij is zowel het huidige recht als het toekomstige recht, onder de Omgevingswet, gewijzigd. Op die manier is ervoor gezorgd dat bijvoorbeeld Europese implementatiedata konden worden gehaald en dat het stelsel van de Omgevingswet actueel is bij inwerkingtreding. Per 1 januari 2023 waren er dan ook geen «fatale» einddata in de zin dat het uitstel op die datum tot leemtes in de wetgeving zou leiden. Wel zijn er regelgevingstrajecten die van de invoering van de Omgevingswet afhankelijk zijn. Het uitstel leidt ertoe dat de beoogde beleidsvernieuwingen van deze, al tot stand gekomen, wet- en regelgeving niet per 1 januari 2023 doorgang konden vinden. Voorbeelden daarvan zijn de aanvullingssporen geluid, bodem, natuur en grondeigendom, het stelsel voor de kwaliteitsborging voor het bouwen123 en het Besluit van 13 september 2022 tot wijziging van het Omgevingsbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde gevallen van activiteiten (Stb. 2022, 359). Deze vernieuwingen zullen mee schuiven met de inwerkingtreding van de Omgevingswet en tegelijk met de Omgevingswet in werking treden.

Graag wijs ik u ook op de brief van de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. In de beantwoording is eveneens gewezen op zowel de vertraging van de beleidsvernieuwingen op de terreinen bodem en geluid, die reeds onderdeel uitmaken van het stelsel van de Omgevingswet, als naar de effecten van de latere inwerkingtreding voor de aanpak van nieuwe beleidsopgaven op die terreinen en de uitvoering van projecten.124

2.6.

Kan de regering daarnaast aangeven welke wet- en regelgevingstrajecten afhankelijk zijn van de inwerkingtreding van de Omgevingswet en die per 1 juli 2023 of per 31 december 2023 fatale einddata bevatten en dus verlengd moeten worden wanneer zou blijken dat de invoeringsdatum van de Omgevingswet van 1 juli 2023 ook niet haalbaar is?

Voor regelgevingstrajecten die in voorbereiding zijn, wordt per traject een afweging gemaakt of het nodig is om ook de bestaande regelgeving te wijzigen en in dubbelwijzigingen te voorzien. De reden daarvoor kan zijn dat het noodzakelijk of zeer wenselijk is dat die regelgeving nog voor de beoogde inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet al in werking treedt.

Een voorbeeld hiervan is het Besluit van 8 november 2022 tot wijziging van het Drinkwaterbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving en enkele andere algemene maatregelen van bestuur in verband met de omzetting van EU-Drinkwaterrichtlijn 2020/2184 (herschikking).125 dat strekt tot uitvoering van de Europese regelgeving die per 12 januari 2023 geïmplementeerd moet zijn. Daarom is voorzien in een dubbelwijziging. Andere voorbeelden van regelgeving die mogelijk nog voor 1 juli 2023 in werking moet treden en met het oog daarop voorziet in dubbelwijzigingen zijn: het Uitvoeringsbesluit verordening hergebruik stedelijk afvalwater126, het Besluit tot wijziging Bouwbesluit en Besluit bouwwerken leefomgeving inzake de implementatie van de Verordening markttoezicht (Verordening 2019/1020) en het Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met instructieregels voor hyperscale datacentra.127 Bij de beantwoording van vraag 8.2 wordt een uitgebreider overzicht gegeven van inhoudelijke wijzigingen van de regelgeving die in voorbereiding zijn, zoals deze leden hebben gevraagd.

Door te voorzien in dubbelwijzigingen kunnen «fatale data» worden voorkomen. Daarbij moet steeds overwogen worden of de bestaande sectorale wetgeving zekerheidshalve moet worden aangevuld met nieuwe grondslagen, om zoveel mogelijk over eenzelfde instrumentenkoffer te kunnen beschikken als de Omgevingswet biedt. Dit kan tot extra overgangsrechtelijke bepalingen leiden. Dubbelwijzigingen betekenen dan ook dubbel werk en zorgen voor een extra regimewijziging voor de uitvoeringspraktijk. Dat leidt tot een belasting op de inzet van schaarse capaciteit bij beleids- en wetgevingsafdelingen, vergroot het risico op fouten en leemtes en vraagt extra inzet van uitvoeringsorganisaties. Naarmate de periode van uitstel langer duurt, zullen de effecten groter zijn. Bij uitstel naar 1 januari 2024, waar ik begrijp dat de leden op doelen, zal ook voor al tot stand gekomen regelgeving waarvoor nu nog niet in een dubbelwijziging is voorzien, opnieuw bekeken moeten worden of een wijziging van het huidige recht nodig is.

Gezien deze effecten ben ik van mening dat de periode van uitstel zo beperkt mogelijk dient te zijn. Dit geldt in het bijzonder voor de aanpak van urgente maatschappelijke vraagstukken, bijvoorbeeld rondom stikstof, woningbouw en de energietransitie. De wetgevingsagenda in aanloop naar 1 januari 2024 is deels afhankelijk van te maken beleidskeuzes op die dossiers. Zie ook de hierboven aangehaalde brief van de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 5 december 2022.128

2.7.

De regering geeft aan dat een aantal bevoegde gezagen nog niet gereed is voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet en dat dit beeld onzekerheid geeft. De regering geeft aan dat de achtergrond hiervan de omvang van de stelselwijziging is en de manier waarop verschillende bevoegde gezagen met onzekerheid omgaan. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen er echter op dat met name de provincies ― die op 1 januari 2023 zonder overgangstermijn de Omgevingswet hadden moeten uitvoeren ― in het DSO-LV nog essentiële functionaliteiten misten om hun taken juridisch naar behoren te kunnen uitvoeren. Deze leden vragen de regering waarom dit niet helder is gedeeld met de Kamer. Het gegeven dat er niet (voldoende) voortgang is op essentiële onderdelen van het DSO-LV, is immers iets wezenlijk anders dan dat een «aantal overheden» achterloopt op de planning.

Uw vraagstelling richt zich op DSO-LV. Dat is mogelijk een misvatting omdat sinds dit voorjaar DSO-LV over de onderdelen voor inwerkingtreding beschikt zoals eerder met de medeoverheden is overeengekomen. Zie ook de beantwoording van de vragen 1.1(c) hierboven.

In het DSO-stelsel als geheel zijn het afgelopen jaar punten naar voren gekomen. Een van die punten was de functionaliteiten die provincies nodig hebben voor inwerkingtreding omdat zij geen gebruik kunnen maken van overgangsrecht, waaronder het kunnen publiceren en muteren van een omgevingsverordening. Door het ontbreken van (decentrale) software konden provincies dit onderdeel in hun planketen in relatie tot DSO-LV niet in de volle breedte beproeven. Hierover heb ik u geïnformeerd: in de voortgangsbrieven, de beantwoording van vragen van uw Kamer, met als laatste stand van zaken de punten opgenomen in mijn brief van 14 oktober 2022 en bijlagen en de brief van 29 november 2022.129

2.8.

Tijdens het gesprek dat de Kamer op 18 oktober jongstleden130 had met het Adviescollege ICT- toetsing over zijn laatste advies van 10 oktober 2022 over het Digitaal Stelsel Omgevingswet131 en waarbij ook vertegenwoordigers van Deloitte en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanwezig waren, gaf de directeur realisatie Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), de heer Groothedde, aan dat de betreffende leverancier van deze overheden achterliep en dat dit een belangrijke oorzaak van de problemen was. Echter, betreffende leverancier loopt, wanneer men de overzichten met basischecks naloopt, juist voorop bij het toepassen van techniek. Hoe kan deze discrepantie verklaard worden?

Het is ontegenzeggelijk waar dat ook de betreffende leverancier met grote inzet de afgelopen periode grote vorderingen in de techniek heeft gemaakt. Op het moment dat dhr. Groothedde de uitspraken deed, kon deze leverancier echter nog niet aantonen dat het aan de gestelde basiseisen op het gebied van muteren voldeed. De provincies wilden het risico niet nemen om voor inwerkingtreding op 1 januari 2023 te kiezen zonder zeker te weten dat zij hun omgevingsverordeningen zouden kunnen muteren. Hiervoor was weliswaar een Tijdelijke Alternatieve Maatregel in voorbereiding, maar deze was nog niet gereed. Dat was een belangrijk risico dat aan AcICT is meegegeven en dat in het advies van AcICT tot uitdrukking is gebracht. In mijn beleidsreactie op AcICT ben ik hier op ingegaan132. Inmiddels komen meerdere leveranciers door deze zogenaamde «basischeck»133 specifiek voor het muteren. Het is aan de provincies om te bepalen welke leverancier wordt gecontracteerd.

Vragen naar aanleiding van de brief van 14 oktober 2022 (33 118 / 34 986, EL)

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 14 oktober 2022134 met antwoorden op vragen vanuit de commissies en wensen de regering naar aanleiding hiervan de volgende vragen te stellen.

3.1.

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de eerder door hen gestelde vraag 4, inhoudende op welke wijze op dit moment geborgd wordt dat er voldoende kennis en deskundigheid aanwezig is bij de programmaorganisatie opdat adviezen van het Adviescollege ICT-toetsing wel technisch adequaat worden opgevolgd, niet is beantwoord. Graag ontvangen deze leden hierop alsnog een antwoord.

Over het opvolgen van de het laatste AcICT advies heb ik u geïnformeerd per brief van 29 november 2022.135 Er worden verschillende maatregelen uitgevoerd om de professionaliteit van het centrale ketentestteam te versterken. Om de kwaliteit, de herhaalbaarheid en rapportage over het testen te versterken, wordt het testteam versterkt door een aantoonbaar deskundige marktpartij op het gebied van het vormgeven en uitvoeren van softwaretesten. Deze gaat de rol van «quality asurance»-rol vervullen. Door het testteam IKT uit te breiden met vier testexperts en twee business scenario specialisten kunnen de ketentesten beter worden voorbereid, uitgewerkt en vastgelegd waardoor er meer uniformiteit en herhaalbaarheid is. Met het aanstellen van een «problemmanager» en een meldingencoördinator kunnen de bevindingen adequaat opgevolgd en geanalyseerd worden. Ook kan de rapportage worden verfijnd waardoor er beter inzicht komt in de mate waarin DSO is getest.

3.2.

Ook de eerder door deze leden gestelde vraag 24c is niet beantwoord voor zover het de aantallen wijzigingen in benoemde periodes betreft.136 Graag ontvangen deze leden alsnog een antwoord op deze vraag.

Het is niet mogelijk om een exact overzicht te geven van aantallen wijzigingen in het tweede en derde kwartaal van 2022. De reden is dat elke kleine verandering in de software van DSO-LV in technische zin een wijziging is. Let wel: elke «bug fix», oftewel oplossing voor een geconstateerd probleem of fout in de software, die wordt doorgevoerd is een wijziging van DSO-LV. Net als het oplossen van problemen of bevindingen uit het Indringend Keten Testen en uit het oefenen. Ook dit zijn steeds wijzigingen in de software. Hetzelfde geldt voor het vernieuwen van certificaten, wat een standaard onderdeel is van het beheren van een ICT-systeem. Ook iets als het «onder water» wisselen van het platform waarop bepaalde functionaliteit draait, maakt standaard onderdeel uit van de beheeractiviteiten bij ieder ICT-systeem, en dus ook bij DSO-LV. Het overgrote deel van dit soort wijzigingen behelst geen wijziging in de functionaliteit zelf: DSO-LV gaat hierdoor niet anders werken voor gebruikers. Ook softwareleveranciers merken van dit soort wijzigingen weinig tot niets. Daarom is dit soort technische wijzigingen tijdens de stabiliseringsperiode toegestaan, zonder dat hiervoor de uitzonderingsprocedure wordt gevolgd. DSO-LV wordt, net als veel andere ICT-projecten, ontwikkeld in sprints van twee weken. Als een «bug fix» of andere oplossing gereed en getest is, wordt deze geïmplementeerd op de oefenomgeving van DSO-LV. Ook dit gebeurt in een tweewekelijks ritme. Ook in het tweede en derde kwartaal 2022 is er iedere twee weken software gereleased op deze omgeving. Dit betekent dat er elke twee weken een aantal wijzigingen in technische zin heeft plaatsgevonden. Dit gebeurt doorgaans buiten kantooruren, en zonder dat gebruikers hier veel van merken.

In de vraag wordt gerefereerd aan het soort wijzigingen dat conform het AC/ICT-advies beperkt moest blijven in het kader van de stabiliseringsperiode. Daarbij gaat het niet om technische wijzigingen zoals bedoeld in het voorgaande. Dergelijke technische wijzigingen zijn in ieder ICT-systeem wat werkend is voortdurend nodig om het up to date te houden, veilig te houden, problemen op te lossen.

De afspraken over het beperken van wijzigingen in DSO-LV in het kader van de stabiliseringsperiode gaan hier niet over. Waar die afspraken wel over gaan, zijn wijzigingen in de functionaliteit en wijzigingen in de koppelvlakken waarop de decentrale software aansluit. Want dit zijn wijzigingen die impact hebben op gebruikers, en die impact hebben bij de softwareleveranciers van de bevoegde overheden. Hiervoor is een uitzonderingsprocedure afgesproken: als dergelijke wijzigingen gewenst zijn, moeten de interbestuurlijke opdrachtgevers van DSO-LV uitdrukkelijk een uitzondering maken op het «nee, tenzij»-principe ten aanzien van dergelijke wijzigingen. In de periode april-oktober 2022 is dit gebeurd voor vier onderwerpen, waarbij de ontwikkeling voor alle vier al in het tweede kwartaal is gestart. In het derde kwartaal zijn geen verdere uitzonderingsbesluiten meer genomen. De onderwerpen waarom het gaat zijn:

  • Gerelateerde verzoeken: het gaat om functionaliteit waarop VTH-systemen kunnen aansluiten, en waarmee bekeken kan worden wat een initiatiefnemer nog meer heeft aangevraagd en gemeld op een bepaalde locatie. Inmiddels is deze functionaliteit gereed in DSO-LV. VTH-leveranciers moeten hun software aanpassen om dit te kunnen ondersteunen. Een aantal van hen is hiermee gestart, maar omdat van meet af aan helder was dat niet alle leveranciers dit op 1 januari 2023 gereed zouden hebben is hier een Tijdelijke Alternatieve Maatregel voor ontwikkeld in de vorm van een webtool, waarin bevoegde overheden deze informatie kunnen opzoeken.

  • Automatiseren van de downloadfunctie voor plandocumenten: Dit betreft het geautomatiseerd ophalen van plannen uit het DSO ten behoeve van onder meer de plan-plan uitwisseling. Deze functie is inmiddels gereed. Naar nu wordt voorzien is hier geen Tijdelijke Alternatieve Maatregel voor nodig.

  • Informatieproducten 2.0. Het gaat hierbij om de manier waarop in de stelselcatalogus metadata over aangesloten informatieproducten wordt opgenomen. Dit maakt onderdeel uit van een uitbouw-onderwerp waarvoor al groen licht is gegeven. Deze wijziging heeft bovendien geen impact op de decentrale software of op gebruikers. Er is dus ook geen TAM voor nodig.

  • Koppeling Rijk-bronhouderskoppelvlak van de LVBB. Het betreft hier een onderdeel t.b.v. publicaties door het Rijk, wat nodig is omdat het proces voor het Rijk op een aantal punten anders werkt dan voor decentrale overheden. Dit is inmiddels gerealiseerd en in gebruik door het Rijk.

3.3.

Bij de beantwoording van vraag 26 van deze leden wordt door de regering het volgende aangegeven: «Het hebben van een datum is nog belangrijker dan de datum zelf».137 De regering koppelt dit aan een van de bevindingen uit de enquête die de regering heeft laten uitvoeren onder de bevoegde gezagen om inzicht te krijgen in de stand van zaken van de uitvoeringspraktijk, inhoudende dat de bevoegde gezagen een duidelijke, vastgestelde inwerkingtredingsdatum nodig hebben om zich op te kunnen richten. Het komt de leden van de fractie van GroenLinks voor dat hier sprake moet zijn van spraakverwarring: de decentrale overheden zullen bij deze helderheid toch wel een «realistisch haalbare» datum bedoelen? Graag ontvangen deze leden hierop een reactie van de regering.

Het feit dat het hebben van een heldere inwerkingtredingsdatum inmiddels belangrijker is geworden dan welke datum dat precies wordt, blijkt uit het overgrote deel van de signalen die de medeoverheden en ik ontvangen vanuit de uitvoeringspraktijk, waaronder de enquête van Twynstra Gudde die is uitgevoerd bij de decentrale overheden. Ik wil graag in herinnering roepen dat de datum van 1 januari 2023 namens het merendeel van de decentrale overheden realistisch en haalbaar was bevonden. Het wederom uitstellen van inwerkingtreding heeft bij veel (mede)overheden tot teleurstelling geleid. Dit heeft zijn weerslag op de uitvoeringspraktijk en creëert zijn eigen dynamiek in het land. Ik hoor regelmatig signalen vanuit de uitvoeringspraktijk dat bijvoorbeeld het projectteam dat bezig is met de implementatie van de Omgevingswet bij een decentrale overheid tijdelijk wordt afgeschaald in afwachting van helderheid over de inwerkingtredingsdatum. Of dat een projectteam van een overheid de lijnorganisatie nu niet meer in beweging krijgt om kennis op te bouwen of te gaan oefenen met het DSO, omdat de lijnorganisatie eerst definitieve zekerheid over de inwerkingtredingsdatum wil hebben alvorens hier tijd voor vrij te maken. Natuurlijk moet de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet realistisch en haalbaar zijn. Dit met het eerder aangegeven en herhaalde inzicht dat niet alles in één keer goed zal gaan, noch dat het digitale stelsel Omgevingswet in één keer af zal zijn.138

3.4.

Deze leden vragen de regering of het mogelijk is dat vorenstaande gedachte de oorzaak is van het keer op keer kiezen voor een inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet die niet gefundeerd wordt door realistische tijdspaden. Is de regering bereid om in het vervolg uit te gaan van realistische en door technische planningen onderbouwde data? En is de regering bereid om deze vervolgens te betrekken bij het voorstellen van een nieuw inwerkingtredings-KB van de Omgevingswet?

Het proces richting een nieuw voor te hangen ontwerp van het koninklijk besluit met de datum van inwerkingtreding heb ik u geschetst in mijn brief van 29 november 2022.139 Zoals gebruikelijk bespreken de medeoverheden, Rijkspartijen en ik de te behalen mijlpalen in bestuurlijke overleggen voorafgaand aan het informeren van uw Kamer over het vervolg en het voorhangen van een koninklijk besluit met de datum van inwerkingtreding. Ik heb u in de beantwoording hierboven en mijn brieven geïnformeerd over de verschillende belangen die daarbij worden meegewogen gezien de vele afhankelijkheden tussen partijen, het uitvoeren van de afspraken met uw Kamer en het behalen van de maatschappelijke doelstellingen.

3.5.

De eerder door de leden van de fractie van GroenLinks gestelde vraag 33 is niet helemaal naar verwachting van deze leden beantwoord. De vraag spitste zich toe op de rechtszekerheid van burgers en bedrijven die eerst via de Tijdelijke Alternatieve Maatregel opstellen van Omgevingsdocumenten op basis van de IMRO2012 standaard (TAM-IMRO) een bepaalde activiteit mogelijk zagen worden, maar waartegen opnieuw beroep open staat wanneer het omgevingsplan wordt vastgesteld. Als gevolg waarvan, wellicht op participatieve gronden, een bestaande activiteit alsnog sneuvelt. Kan de regering aangeven op welke wijze in bedoelde gevallen met de rechtszekerheid van de betreffende burgers/bedrijven omgegaan moet worden? Is dan de bestaande (en legale) praktijk onder het TAM-IMRO geldend of het beroep via het nieuwe plan onder STOP/TP? Waar kunnen burgers en bedrijven op rekenen?

Vooropgesteld moet worden dat de toepassing van de IMRO-standaard niet leidt tot een andere inhoudelijke afweging over het toestaan van activiteiten. Dat er op een later moment een nieuwe formele beroepsmogelijkheid ontstaat, doet niets af aan de eerder gemaakte inhoudelijke afweging. In feite komt dit op hetzelfde neer als onder huidig recht een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld voor een gebied, zonder dat dit gevolgen heeft voor bestaande al gerealiseerde en nog te realiseren ruimtelijke ontwikkelingen. Als er geen veranderde omstandigheden zijn, zal de onderbouwing daarvoor voor nog te realiseren ruimtelijke opgaven nog steeds gelden. Dat is uiteraard anders als bij de omzetting tegelijk ook inhoudelijke wijzigingen worden doorgevoerd. Dan zal een daarop gerichte onderbouwing nodig zijn.

Een algemeen antwoord op de vraag is daarom moeilijk te geven; dit hangt af van de wijze van omzetting en de omstandigheden van het geval. Bezien zal worden of het mogelijk is om louter technische omzettingen van de IMRO- naar de STOP-standaard, van onderdelen van het omgevingsplan waarvoor in een eerdere fase al beroepsmogelijkheid bestond, van beroep uit te sluiten, zodat er in die gevallen geen afweging per geval meer hoeft te worden gemaakt. Zoals in het eerdere antwoord is vermeld, is er op dit moment geen verplichting tot omzetting. Dit betekent dat gemeenten dit in aanloop naar 31 december 2029, wanneer het overgangsrecht eindigt, zelf kunnen bepalen.

3.6.

De eerder door de leden van de fractie van GroenLinks gestelde vraag 38140 is door de regering niet goed geïnterpreteerd en daardoor niet beantwoord. Graag ontvangen deze leden alsnog een antwoord op deze vraag.

De invoering van het stelsel van de Omgevingswet dient zorgvuldig en verantwoord te gebeuren. De diverse betrokken partijen bereiden zich hier al geruime tijd intensief op voor. Het bepalen van het precieze moment van invoering stelt alle betrokken partijen natuurlijk voor dilemma’s aangezien de uitvoeringspraktijk altijd tijd nodig zal hebben om te wennen aan de nieuwe regelgeving, werkwijzen en systemen. Het nieuwe stelsel zich zal moeten «zetten».

Het beeld is dat bevoegd gezagen zich bewust zijn van deze verandering en de benodigde transitieperiode. Zij vragen hierop ondersteuning en richten hun organisatie hierop in. Met de versterkte serviceketen en calamiteitenmanagement wordt hier ook op ingezet. Daarbij is ook de duidelijkheid van de datum van belang, zodat de verdere inrichting definitief gemaakt kan worden en er zekerheid is voor betrokkenen over het moment van de transitieperiode en het voorbereiden ervan.

Elk uitstel leidt weer tot een nieuw moment met nieuwe dilemma’s. Vast staat dat de Omgevingswet de nodige voordelen zal bieden om actuele problematiek bij ruimtelijk opgaven samenhangend op te lossen. Dat is van belang voor de maatschappelijke opgaven op het terrein van de fysieke leefomgeving. Ieder uitstel brengt ook extra kosten met zich mee. Het gaat er dan ook om of de invoering verantwoord kan geschieden. Dat is mijns inziens het geval. Van een democratisch tekort in verband met het ontbreken van beleid bij gemeenten over het afwijken van een omgevingsplan is geen sprake.

Gemeenteraden hebben, zeker met het herhaalde uitstel, voldoende gelegenheid om gevallen aan te wijzen waarvoor een adviesrecht geldt bij omgevingsvergunningen voor afwijkingen van een omgevingsplan. Dit is in veel gemeenteraden inmiddels gebeurd. Verder zal de ontwikkeling van het aantal rechtszaken zorgvuldig gemonitord worden, zoals ik u heb toegezegd.141 Ook na inwerkingtreding is er de zorg voor een goed beheer en zorgvuldige uitvoering van de wetgeving en de gevolgen ervan voor en in de praktijk. Ik hecht belang aan het hebben van goed zicht op de uitwerking wat ook zal worden vertaald naar de monitoring en evaluatie.

4. Vragen naar aanleiding van het Indringend Ketentesten Fase 2

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de uitkomst van Indringend Ketentesten Fase 2142 en de beleidsreactie van de regering daarop143 en hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen aan de regering te stellen.

4.1.

In de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 (Aan de slag met de Omgevingswet) valt bij de bevindingen in de VTH-keten te lezen dat de basis (ontvangen van verzoeken en [samenwerken aan] behandelen) werkt, mits een bevoegd gezag (BG) voldoende tijd heeft besteed aan de implementatie en het inregelen van de software.144 Uit de enquête naar de stand van zaken bij de bevoegde gezagen in de uitvoeringspraktijk145 blijkt dat juist het overleg met de omgevingsdiensten vaak nog niet had plaatsgevonden. Welke versnellingsactie wordt hiervoor de komende tijd opgezet zodat alle systemen op orde en ingeregeld zijn?

Om te zorgen dat aanvragen en meldingen bij het juiste bevoegd gezag terechtkomen, hoeft niet elke gemeente met de omgevingsdienst overlegd te hebben. Voor het instellen van behandeldiensten, oftewel het zorgen dat aanvragen die bij de omgevingsdienst horen daar ook terecht komen, biedt programma Aan de Slag met de Omgevingswet in afstemming met VNG een tijdelijke alternatieve maatregel. Voor gemeenten die dat willen stelt ADS de behandeldiensten in het omgevingsloket in. Dit wordt gedaan op basis van een inventarisatie onder gemeenten, waar de omgevingsdiensten aan hebben meegewerkt. Ruim 200 gemeenten hebben laten weten hier voor inwerkingtreding gebruik van te willen maken. Gemeenten die dit alsnog willen, kunnen zich melden bij IPLO. Zo wordt ervoor gezorgd dat bij inwerkingtreding het loket goed is ingeregeld. VNG en ADS lagen op schema om dit op 1 januari 2023 gereed te hebben. Een extra versnelling is niet nodig. Zodra de rijksregels en de bruidsschat op de productie-omgeving van DSO-LV worden gepubliceerd zullen ook de behandeldienstinstellingen voor de gemeenten die dit niet zelf willen doen worden ingeregeld.

4.2.

In de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 wordt onder «overige bevindingen»146 geconstateerd dat er aanzienlijke kennisverschillen zijn tussen organisaties en mensen, hetgeen gevolgen heeft voor het systeem van de Omgevingswet omdat daarin overheden nauwer samenwerken en dus afhankelijker zijn van elkaar. Hoe identificeert de regering gemeenten die over minder kennis en ervaring beschikken dan andere gemeenten? Op welke wijze worden de gemeenten die over minder kennis en ervaring beschikken ondersteund?

De VNG monitort de stand van zaken bij gemeenten aan de hand van vragen gerelateerd aan minimum acties voor inwerkingtreding147. Gemeenten vullen deze vragenlijsten zelf in of doen dat samen met hun Regionale Implementatiecoach Omgevingswet (RIO). De resultaten van de monitor zijn centraal beschikbaar bij de VNG en resulteren in kenniskaarten met aandachtsgebieden voor de betreffende gemeente. De RIO’s gebruiken deze resultaten om gericht ondersteuning te bieden aan gemeenten die achterlopen. Ze wijzen bijvoorbeeld specifiek op mogelijkheden die er zijn om te oefen via werkplaatsen, kennis te maken met het Omgevingsloket via klikdemo’s of relevante Webinars. Op de ondersteuning ben ik nader ingegaan in mijn brief van 29 november 2022.148 Daarbij is het uitgangspunt steeds het zorgen voor ondersteuning en het borgen van de eigen verantwoordelijkheid en verantwoordingslijn van het betreffende bevoegd gezag.

4.3.

Onder punt 2 van de «Overige bevindingen» van de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2149 wordt het volgende aangegeven: «Performance en beschikbaarheid van de Landelijke Voorziening is geen onderdeel is van de IKT testen». Dit bevreemdt de leden van de fractie van GroenLinks enigszins omdat dit wel een grote in vloed kan hebben op de gebruikerservaring. Is de regering voornemens om op deze thema’s toch een Indringende Ketentest op te zetten nu de inwerkingtreding van de Omgevingswet met een half jaar is uitgesteld?

In uw vraag lopen verschillende soorten testen door elkaar. In mijn brief van 29 november 2022150 heb ik het geheel van testen uiteengezet.

Niet-functionele ketentesten worden gecoördineerd door de tactische beheerorganisatie (TBO) en uitgevoerd door de operationele beheerorganisaties (OBO). Rapportages ten aanzien van onder meer performance en stabiliteit zijn publiekelijk toegankelijk op de website van de tactische beheerorganisatie.151 Hieronder vallen de performance en beschikbaarheid van de Landelijke Voorziening. Er wordt sinds 2019 uitvoerig getest op de niet-functionele eisen waaronder performance en betrouwbaarheid.

Daarnaast is er een apart project Indringend Ketentesten (IKT) ingericht. Hier worden de functionele ketentesten georganiseerd onder regie van een centraal IKT-projectteam. Dit project wordt uitgevoerd in samenwerking met bevoegde gezagen en hun leveranciers. De rapportages – waaronder de rapportage indringend Ketentesten fase 2 die u heeft ontvangen – zijn beschikbaar via de website van Aan de slag met de Omgevingswet.152

4.4.

In de beleidsreactie op de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2153 valt het volgende te lezen: «Het DSO-LV heeft nagenoeg alle essentiële […] op basis van inwerkingtredingsfunctionaliteit opgeleverd».154 Deze leden vragen de regering of het op basis van de testen niet transparanter was geweest om hier aan te geven dat het muteren van omgevingsverordeningen door provincies (een essentiële en onmisbare functie voor inwerkingtreding bij provincies) tijdens het Indringend Ketentesten Fase 2 nog steeds niet gerealiseerd was. Waarom is daar door de regering niet voor gekozen? Zeker daar het een belangrijke rol is gaan spelen bij het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is dit toch te kwalificeren als onmisbare informatie voor de Eerste Kamer? Of is de regering een andere mening toegedaan?

U stelt dat de betreffende functie nog niet was gerealiseerd tijdens IKT fase 2. Dit wil ik graag nuanceren. Deze functionaliteit is aan de zijde van de Landelijke voorziening van het DSO in 2021 opgeleverd. De provincies en hun softwareleveranciers hadden tijdens IKT fase 2 – die eind september 2022 eindigde – aangegeven dat hun plansoftware nog niet gereed was om via STOP/TPOD wijzigingen door te voeren op de omgevingsdocumenten.

Ik heb hier transparant over gecommuniceerd. In de aan u gestuurde brieven waar ik de stand van zaken uiteen heb gezet van DSO-LV155. In mijn brief van 14 oktober 2022156 heb ik u het dilemma geschetst waar ik samen met de bestuurlijke partners op dat moment voor stond. Een van de overwegingen hierbij betrof het feit dat inwerkingtreding op 1 januari 2023 in de ogen van het IPO ook deze mogelijkheid moest bevatten. Het IPO gaf aan dat alle elementen op de voor de provincies belangrijke instrumenten of tijdelijke alternatieve maatregelen daarvoor in de keten moesten zijn beproefd. Dit heb ik in scenario 1 onder nadelen toegelicht. Anderzijds gold dat het muteren in de planning stond en het naar verwachting vroeg in de huidige IKT fase 3 – vanaf oktober 2022 – het testen mogelijk zou worden. Deze verwachting is werkelijkheid geworden. Het muteren is in de software van provincies beschikbaar en op dit onderdeel zijn IKT testen uitgevoerd. U kunt dit terugvinden in de resultaten van testweken via de website Aan de slag met de Omgevingswet.157 Zoals afgesproken zijn nu ook de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen voor het kunnen publiceren en wijzigen van de omgevingsverordening in ontwikkeling. Het testen hiervan wordt meegenomen bij de lopende IKT-fase 3, zie ook de beantwoording van vraag 2.1.

4.5.

In voormelde kabinetsreactie is verder nog te lezen dat nog niet alle leveranciers er in zijn geslaagd om alle punten uit de aangescherpte Hoofdroute 2022 te realiseren.158 Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat een kritieke-pad-planning in dit geval nuttig was geweest omdat dan direct de gevolgen van dat niet alle leveranciers de afgesproken IWT functionaliteit hebben opgeleverd, zichtbaar waren geweest bij de weging van de houdbaarheid van de eerder beoogde inwerkingtredingsdatum voor de Omgevingswet? Rest deze leden de regering de vraag te stellen wat de gevolgen zijn van het later opleveren. Kan de regering aangeven om welke voorzieningen het gaat en hoeveel vertraging per voorziening wordt gerekend?

In de Hoofdroute 2022 zijn de activiteiten opgenomen die nodig waren. De Hoofdroute bevat de activiteiten van alle betrokken partijen. Dit zijn meer dan 500 verschillende organisaties waaronder gemeenten, provincies, waterschappen, rijkspartijen, uitvoeringsorganisaties, omgevingsdiensten en softwareleveranciers. Al deze partijen dragen bij aan de vijf minimale criteria die bepalend zijn voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Via de brief van 26 februari 2021 (met schematische bijlage) bent geïnformeerd over het kritieke pad binnen deze Hoofdroute 2022. Uit deze planning valt ook af te leiden waar bevoegde gezagen een afhankelijkheid hebben van de softwareleveranciers. Het management van leveranciers valt onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de medeoverheden.

Iedere afweging over de datum van inwerkingtreding heb ik gezamenlijk met de medeoverheden en de rijkpartners gemaakt. Daarbij zijn de vorderingen van hun leveranciers door de betreffende partijen ingebracht. De gevolgen van het wel of niet halen van de planningen door softwareleveranciers en de beschikbaarheid van alternatieven zijn onderdeel geweest van de bestuurlijke weging over de eerder beoogde inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet.

De gevolgen van het later opleveren betrof met name de afhankelijkheid van het kunnen publiceren en muteren van de provinciale verordening via de nieuwe standaard STOP-TPOD in verband met de afwezigheid van overgangsrecht voor provincies. Inmiddels is er sprake van meerdere leveranciers die de provincies kunnen ondersteunen en is vastgesteld dat ook de hierboven aangegeven leverancier de vanuit de provincies gevraagde functionaliteit heeft opgeleverd.

4.6.

De regering geeft aan alsnog te bezien op welke wijze aan de bevindingen van het Adviescollege ICT-toetsing invulling kan worden gegeven. Is de regering van mening dat met eerdere opvolging van de bevindingen van het Adviescollege ICT-toetsing er een boel onzekerheid voor decentrale overheden voorkomen had kunnen worden?

De eerdere adviezen over Indringend ketentesten (IKT) van het Adviescollege zijn in afstemming met de bestuurlijke partners zorgvuldig en zo snel als mogelijk opgepakt en verwerkt in de testaanpak voor Indringend ketentesten. Uw mening over eerdere opvolging deel ik niet. Het proces wordt juist met medeoverheden en rijkspartijen vormgegeven met ieder eigen verantwoordelijkheden. Wel is bij de ontwikkeling regelmatig sprake geweest van voortschrijdend inzicht op basis van de gezette vervolgstappen bij alle partijen. Zoals ik eerder heb toegelicht, is er een separate testorganisatie voor Indringend Ketentesten opgezet, aanvullend op de bestaande testen.159 Het Indringend ketentesten is sinds april 2022 gestart. De aanpak is, conform het AcICT advies, erop gericht om – in aanvulling op alle testen die er al zijn – de keten stapsgewijs steeds indringender te testen. In mijn voortgangsbrief van 14 oktober 2022160 heb ik de stand van zaken ten aanzien van het Indringend ketentesten nader toegelicht en in de brief van 29 november 2022161 ben ik ingegaan op de recentste aanpassingen op basis van de nieuwste adviezen van AcICT.

5. Vragen naar aanleiding van de enquête naar de stand van zaken bij de bevoegde gezagen in de uitvoeringspraktijk

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de uitkomst van de enquête naar de stand van zaken bij de bevoegde gezagen in de uitvoeringspraktijk, de beleidsreactie van de regering daarop en de duiding daarvan door de koepels, het Rijk en de Omgevingsdienst Nederland (ODNL).162 Deze leden wensen de regering naar aanleiding hiervan de volgende vragen te stellen.

5.1.

In het rapport van TwynstraGudde163, aan welk organisatieadviesbureau opdracht is verleend om de enquête uit te voeren, wordt aangeven dat ODNL – voordat TwynstraGudde betrokken was – de enquête heeft uitgestuurd en de respondenten heeft verzocht de resultaten aan haar terug te sturen. Om verwarring bij de respondenten te voorkomen, heeft ODNL ervoor gekozen om dit proces in stand te houden. Verder wordt in het rapport hierover nog het volgende opgemerkt:

«ODNL heeft ervoor gekozen de respons te laten ontvangen door contactpersonen van ODNL zelf en deze direct door te sturen naar TwynstraGudde. Dit zodat de ODNL in de gelegenheid wordt gesteld om verduidelijkende opmerkingen te plaatsen bij de respons en om het in gang gezette proces niet te verstoren.»164 Deze leden vragen de regering in hoeverre dit zich verhoudt tot de behoefte van de Eerste Kamer om via deze enquête(s) zicht te krijgen op de realistische visie van het uitvoeringsveld?

In het debat van 28 juni jl. heb ik met uw Kamer gesproken over de behoefte om een realistische visie van het uitvoeringsveld te verkrijgen. Daarbij heb ik aangegeven dat we vanuit alle samenwerkingen die we dagelijks hebben veel informatie halen, uit de contacten en rapportages over het aansluiten op het DSO-LV en de resultaten van het IKT. Er liep al monitoring, daar heb ik deze enquête naar aanleiding van vragen vanuit de kamer aan toegevoegd. Daarbij heb ik toegezegd dat ik – naast alle bestaande contacten, ingerichte processen en contactmogelijkheden – nog een extra enquête op korte termijn zou houden. TwynstraGudde heeft de enquête geleid om een professionele en onafhankelijke uitvoering te garanderen. Toen duidelijk werd dat ODNL de enquêtes al verstuurd had en zelf verzamelde, zijn hier direct afspraken over gemaakt. ODNL heeft geen enkel onderzoeksresultaat veranderd of beïnvloed. Net als de andere betrokkenen heeft ODNL, los van de enquêteresultaten, gereageerd op het onderzoek. ODNL voert voor veel gemeenten en provincies taken uit in het domein van de fysieke leefomgeving. Zij hebben daarmee een belangrijke informatiepositie over de stand van zaken als het gaat over de uitvoering die zij voor gemeenten en provincies doen.

5.2.

De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat de uitkomst van de enquête op punten sterk afwijkt van de voortgangsoverzichten die de Kamer van het programma Aan de Slag met de Omgevingswet ontvangt en van de werkelijkheid op de werkvloer. Deze verschillen spelen bijvoorbeeld rond het publiceren van besluiten door provincies (vraag 11 van de enquête) en door gemeenten (vraag 4 van de enquête). Hoe verklaart de regering deze verschillen? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze verschillen verdwijnen?

De maandrapportages die u ontvangt richten zich op wat er gereed is aan functionaliteit binnen DSO-LV, en wat de stand van zaken van het aansluiten op en het oefenen met DSO-LV is. Dit is gebaseerd op wat er feitelijk gebeurt op de oefenomgeving van DSO-LV. Deze overzichten bevatten niet de functionaliteiten of technische staat van de decentrale software of door welke leverancier deze is opgeleverd.

Een functionaliteit van DSO-LV wordt gerapporteerd als gereed wanneer deze technisch getest is en bewezen werkt. Deze tests worden uitgevoerd door het programma zelf. Vaak duurt het even voordat bevoegde gezagen vervolgens daadwerkelijk gaan oefenen met een nieuwe functionaliteit. Dit kan liggen aan het feit dat hun eigen software hier nog niet op is aangepast of doordat zij andere prioriteiten hebben. Het is niet verplicht om met alle functies in DSO-LV te oefenen. Bevoegde gezagen bepalen zelf wat zij voor hun eigen praktijk nodig hebben.

De functionaliteit die nodig is voor het publiceren en muteren van omgevingswetdocumenten aan de zijde van DSO-LV is gereed. Er wordt mee geoefend: zo hebben alle provincies minstens één versie van hun omgevingsverordening op de oefenomgeving van DSO-LV gezet, en gemeenten hebben geoefend met het publiceren van een omgevingsplan. De meeste gemeenten kunnen sinds september oefenen met het muteren van het omgevingsplan. De functionaliteit die nodig is voor het muteren van omgevingswetbesluiten is bij de meeste leveranciers van software nu beschikbaar. Daarmee kunnen provincies hun verordeningen muteren.

Het verschil met de enquête laat zich ook verklaren tot het verschil tussen technische gereed en het antwoord op de algemene vraag over he publiceren. Dat een functionaliteit technisch gereed is in DSO-LV betekent niet dat bevoegde gezagen van zichzelf vinden dat ze ermee kunnen werken. Daarvoor is de eigen software nodig die dit ook kan. Daarnaast moeten ze zichzelf in staat achten om in productie een besluit te publiceren: daarvoor is het oefenen om de inhoud eigen te maken. Ook willen medeoverheden doorgaans het muteren van een omgevingswetbesluit onder de knie hebben voordat zij tot publicatie over gaan. Dat betekent dat het halen van de «groene vinkjes» bij DSO-LV zich niet automatisch bij een enquête met één vraag voor de inschatting van de hele organisatie leidt tot groene vinkjes in de hele keten. En ook dan zullen medeoverheden soms voorzichtig zijn en meer zekerheid willen zelfs als deze vinkjes zijn gezet, dit om fouten te voorkomen en ruimte te laten voor de toekomst.

De enquête van Twynstra Gudde zegt over het publiceren van omgevingswetbesluiten door gemeenten het volgende: aan gemeenten is de vraag gesteld of zij per 1 januari 2023 in staat zijn het omgevingsplan te wijzigen. 31% van de gemeenten zegt dit te kunnen via STOP-TPOD, 15% verwacht dit te kunnen met behulp van TAM IMRO Omgevingsplan, en 34% van de gemeenten meldt dat zij beide routes kunnen gebruiken en hun keuze laten afhangen van de omstandigheden. Bij elkaar opgeteld verwachtte 80% van de gemeenten deze mijlpaal te kunnen halen. 20% van de gemeenten meldt niet te verwachten dat zij per 1 januari 2023 zelf het omgevingsplan kunnen wijzigen. Uit de toelichting die gemeenten konden geven op hun antwoord blijkt dat een deel van deze gemeenten verwacht voorlopig uit de voeten te kunnen met het verlenen van vergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten. Verder zegt een aantal gemeenten dit technisch nu wel te kunnen, maar eerst nog meer oefentijd nodig te hebben alvorens men dit in het echt gaat uitvoeren. Ook zegt een aantal gemeenten wel in staat te zijn om dit technisch uit te voeren per 1 januari, maar inhoudelijk nog niet. Deze gemeenten hebben nog wat meer tijd nodig om aan kennisopbouw te doen. Deze uitkomsten hebben mij niet verrast, ze corresponderen met het beeld wat programma Aan de Slag met de Omgevingswet zelf al had op basis van de informatie die onder meer via de RIO’s ontvangen wordt. Het uitstel van inwerkingtreding biedt deze gemeenten de ruimte om het been bij te trekken.

De enquête van Twynstra Gudde heeft de provincies voor meerdere instrumenten gevraagd of zij in staat zijn deze via DSO-LV te publiceren per 1 januari 2023. Alle provincies hebben een omgevingsvisie. 10 provincies hebben deze gepubliceerd via IMRO en zijn klaar voor inwerkingtreding. 2 provincies willen gebruik maken van de STOP-TPOD standaard om te publiceren. Zij kunnen dit doen als de definitieve datum van inwerkingtreding vaststaat. Zij hebben ook de optie om alsnog gebruik te maken van de publicatie via IMRO. Voor de omgevingsverordening verwachten 2 provincies deze niet via het hoofdspoor te kunnen publiceren. Uit de toelichting die provincies hebben gegeven bij hun antwoorden blijkt dat zij weliswaar allemaal een versie van hun verordening op de oefenomgeving van DSO-LV hebben gepubliceerd, maar dat niet iedereen zich op de peildatum zeker genoeg voelde om dit ook in productie te doen. Dit houdt mede verband met het feit dat de meeste provincies op de peildatum hun verordening nog niet konden muteren, omdat deze functionaliteit in hun software nog niet gereed was.

Voor het voorbereidingsbesluit, het projectbesluit, de reactieve interventie en de instructie verwacht ruim de helft van de provincies blijkens de enquête deze niet per 1 januari 2023 te kunnen publiceren. Uit de toelichting blijkt dat de belangrijkste reden hiervoor was omdat hun software hier nog niet klaar voor was op het moment van peilen. De provincies wilden het risico niet nemen om voor inwerkingtreding op 1 januari 2023 te kiezen zonder zeker te weten dat zij hun omgevingsverordeningen zouden kunnen muteren. Inmiddels hebben de provincies de beschikking over software die voldoet aan de basischeck voor het voorbereidingsbesluit, en is technisch aangetoond dat zij hun omgevingsverordeningen kunnen publiceren en muteren. Het testen hiervan wordt meegenomen bij de lopende IKT-fase 3. Zie ook de beantwoording op vraag 4.4. De huidige verwachting is dat ook de overige instrumenten tijdig beschikbaar zullen komen in de provinciale software. Voor de zekerheid is voor al deze instrumenten een Tijdelijke Alternatieve Maatregel in ontwikkeling.

5.3.

Uit de enquête blijkt dat een aanzienlijk deel van de bevoegde gezagen niet voldoende is voorbereid om de termijnen van de Omgevingswet te behalen.

  • a. Wat zijn de oorzaken daarvan?

    Op de verschillende dilemma’s die spelen bij de invoering – waaronder bij de bevoegde gezagen – ben ik ingegaan in mijn brief van 14 oktober 2022 en de bijbehorende bijlagen.165 Het nieuwe stelsel brengt veranderingen met zich mee voor de werkwijze en werkprocessen, zowel als gevolg van de wet- en regelgeving, als de digitalisering en de werkprocessen. Hoewel veel bevoegde gezagen zich de afgelopen jaren hebben voorbereid door middel van opleiden, deelnemen aan werkplaatsen en door het oefenen, is de eindspurt nog niet ingezet. Dit heeft te maken met het uitstel en uitblijven van een definitieve inwerkingtredingsdatum en het laat beschikbaar komen van de laatste technische functionaliteit voor inwerkingtreding in de keten. Los van de laatste ICT-functionaliteiten, zullen de medeoverheden en Rijkspartijen de laatste stappen van de omslag en overgang van een project naar de «lijn» pas definitief gaan maken als er zekerheid is over de start van de wet.

  • b. Welke risico’s loopt de realisatie van de grote transities daardoor?

    Het huidige instrumentarium is beschikbaar en kan ook tijdens de transitie gebruikt worden. Wel kan dit dubbel werk opleveren. Er zal op twee sporen (huidig en nieuw instrumentarium) voorbereiding van wet- en regelgeving, beleid en uitvoering plaats moeten vinden. Als organisaties de specifieke mogelijkheden van het instrumentarium van de Omgevingswet willen benutten geeft dit onduidelijkheid over het kunnen gebruiken hiervan zolang niet duidelijk is per wanneer deze in werking treedt. Zie ook de voorbeelden genoemd in vraag 2.5.

  • c. Is daarbij rekening gehouden met extra werkdruk als gevolg van de participatie en extra rechtszaken die zullen worden gevoerd om jurisprudentie over de Omgevingswet te creëren?

    Medeoverheden en Rijkspartijen zien vanwege de nieuwe werkwijze en het stelsel van de wet extra werk na de invoering op zich af komen en bereiden zich daarop voor door tijdelijke uitbreiding van capaciteit. Dit zoals gebruikelijk is bij grote stelselwijzigingen. De inzet van medewerkers is ook meegenomen in de financiële afspraken.166 Zie ook mijn eerdere beantwoording over de gevolgen voor de jurisprudentie167 en de financiële afspraken met medeoverheden.168

  • d. Welke activiteiten gaat de regering met de koepels ontplooien om deze risico’s af te dekken?

    In mijn brief van 29 november 2022169 heb ik uiteengezet welke vervolgstappen er worden genomen, inclusief de ondersteuning van bevoegde gezagen.

5.4.

Uit de enquête komt voorts bij verschillende bevoegde gezagen naar voren dat een aanzienlijk deel van de medewerkers niet kan werken dan wel heeft kunnen oefenen met de indieningsvereisten vanuit de Rijksregels en de bruidsschat. Kan de regering hierop een reactie geven?

Het nog niet kunnen oefenen en werken door gemeenten met indieningsvereisten vanuit de Rijksregels en de bruidsschat is blokkerend voor inwerkingtreding. Gemeenten hoeven voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geen eigen indieningsvereisten aan te leveren voor het Omgevingsloket. Het wettelijk minimum op dit gebied wordt voor hen ingevuld door de indieningsvereisten uit de rijksregels en de bruidsschat. Deze zijn in de oefenomgeving van DSO-LV beschikbaar. Met het afhandelen van aanvragen die op grond van deze toepasbare regels kunnen worden ingediend hebben de gemeenten geoefend. 97% van de gemeenten laat in de enquête weten per 1 januari 2023 een aanvraag of melding te kunnen ontvangen via DSO-LV. Deze aanvragen of meldingen worden gedaan op grond van de indieningsvereisten vanuit de rijksregels of de bruidsschat. Deze zijn voor alle gemeenten klaargezet in de oefenomgeving.

Uit de toelichtingen die gemeenten konden geven bij hun antwoord blijkt dat de gemeenten bij hun antwoord gefocust hebben op het aanleveren van indieningsvereisten conform STTR. In een flink aantal gemeenten wordt hier wel mee geoefend, maar is dit nog niet afgerond. Een deel van de gemeenten geeft aan hier pas per 1 januari 2023 mee te starten. Wanneer een gemeente aan de slag gaat met de integratie van de huidige verordeningen en bestemmingsplannen in het omgevingsplan moeten hier toepasbare regels bij gemaakt kunnen worden. Ik verwacht dan dat gemeenten de komende periode gebruiken om alsnog te oefenen met het maken en aanleveren van toepasbare regels voor het Omgevingsloket.

Bij provincies en waterschappen is deze vraag niet zo gesteld. Omgevingsdiensten hebben de vraag voorgelegd gekregen of medewerkers kunnen werken en hebben geoefend met de indieningsvereisten vanuit de rijksregels en de bruidsschat. Zeven omgevingsdiensten hebben hierop geantwoord dat dit naar verwachting op 1 januari 2023 nog niet het geval zal zijn. Daarbij is (deels) aangegeven dat het aanleveren van toepasbare regels niet tot hun taken gaat behoren en zij dit daarom niet hebben opgepakt of dat zij het oefenen nog in de planning hebben staan. Dit betekent dat bij de omgevingsdiensten het punt of niet speelt of in de komende periode nog wordt opgepakt en daarmee nog gaan oefenen met het maken en aanleveren van toepasbare regels voor het Omgevingsloket.

Kortom het is verstandig om als bevoegd gezag de organisatie hierop voor te bereiden door te oefenen, het is niet vereist dit vooraf aan inwerkingtreding al te doen. Deze keuze is aan de bevoegd gezagen. Uit de uitleg bij de antwoorden leid ik af dat het oefenen bij de bevoegde gezagen in de planning zit. In de gesprekken met de bevoegde gezagen zal ik op het belang hiervan nogmaals laten wijzen.

5.5.

In de enquête is bij vraag 16 van de omgevingsdiensten170 terug te lezen dat zij nog beperkt betrokken zijn bij de monitoring en evaluatie van geluid en externe veiligheid. Wat gaat de regering doen om dat te verbeteren? Welke rol ziet de regering hier voor de omgevingsdiensten?

Vraag 16 richt zich op de gegevensverzameling, monitoring en evaluatie van geluid en externe veiligheid. De gegevensverzameling behoort tot de bestaande taken van de omgevingsdiensten. Voor monitoring en evaluatie worden in het kader van de beleidscyclus eerst afspraken gemaakt met het bevoegd gezag over ambities en beleid. Deze cyclus wordt in de meeste gevallen gestart nadat zeker is dat de Omgevingswet in werking treedt. De nieuwe werkwijze wijzigt de samenwerking, met de mogelijkheid van een gewijzigde samenwerking op het punt van monitoring en evaluatie van bijvoorbeeld geluid en externe veiligheid. De beslissing hierover en inrichting hiervan valt onder het bevoegd gezag, daar kan ik als Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening niet in treden.

5.6.

In de enquête is bij vraag 17 van de omgevingsdiensten171 terug te lezen dat zij slechts beperkt afspraken hebben gemaakt over de uitvoering van de bodemtaken (inhoud en financiën). Deze leden vragen de regering hoe het mogelijk is dat bijna een kwart van de omgevingsdiensten na 1 januari 2023 niet verwacht dat afspraken zijn gemaakt voor bodemtaken.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan een aantal specifieke bodemtaken over van provinciaal naar gemeentelijk bevoegd gezag. Gemeenten hebben al een groot aantal taken op het gebied van de bodemkwaliteit onder het huidige recht, met name op het terrein van de toepassing van grond, baggerspecie en bouwstoffen. Ook zijn ze verantwoordelijk voor de zorgplicht. Wat voor veel gemeenten na inwerkingtreding van de Omgevingswet nieuw is, is het beoordelen, houden van toezicht en handhaven op de activiteiten graven en saneren. Voorheen was meestal de provincie bevoegd bij gevallen van bodemverontreiniging op grond van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb).172 Het aantal nieuwe activiteiten is afhankelijk van: de plaatselijke bodemkwaliteit en de hoeveelheid werkzaamheden (infrastructuur, woningbouw) in de bodem op plekken waar de bodem sterk is verontreinigd. Dit betekent dat het aantal nieuwe activiteiten naar verwachting beperkt is met een beperkte verandering in inzet van VTH plaats hoeft te vinden. De provincie en de gemeenten die nu bevoegd gezag zijn blijven vanuit het overgangsrecht voor de bestaande saneringsgevallen bevoegd gezag. Alle spoedsaneringen en saneringen waarvoor het saneringsplan is ingediend blijven onder het bestaande recht (Wbb) vallen en daarmee onder het huidige bevoegd gezag, met inbegrip van de VTH-taken. Het is belangrijk dat gemeenten met de Omgevingsdiensten afspraken maken voor de bestaande en de nieuwe taken.

Over de te maken afspraken vinden tussen een aantal gemeenten en omgevingsdiensten nog gesprekken plaats. Om zicht te houden op de doorwerking in de uitvoering van de VTH taken op het gebied van bodem is bij de Bestuurlijk afspraken bodem en ondergrond afgesproken de daadwerkelijke inzet, opdracht en uitgaven voor de VTH-bodemtaken, goed te monitoren. Ook is er via de bestuurlijke afspraken een budget beschikbaar om overgangsknelpunten op te lossen middels een Kwaliteit-, efficiëntie- en effectiviteits-impuls voor de uitvoering. Op basis van het overgangsrecht en de gemaakte bestuurlijke afspraken zijn er geen knelpunten die de inwerkingtreding van de Omgevingswet in de weg staan. Overigens continueren de provincies en de 29 gemeenten die al bevoegd gezag Wbb zijn hun financiële bijdragen in 2023 aan de Omgevingsdiensten.

5.7.

In antwoord op vraag 20 van de enquête antwoordt slechts 40% van de omgevingsdiensten dat op 1 januari 2023 de websites zijn aangepast en een telefonische frontoffice gereed te hebben.173 Hoe waardeert de regering dit cijfer in het licht van de rol die omgevingsdiensten hebben bij het opvangen van taken die gemeenten niet kunnen oppakken?

Net als u zou ik graag zien dat meer omgevingsdiensten hun websites al hadden aangepast. Uit de toelichting die omgevingsdiensten konden geven op hun antwoorden op de vraag blijkt dat een aantal van hen hier bewust mee wacht tot er definitieve helderheid is over de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Verder wil ik erop wijzen dat niet alle omgevingsdiensten een frontoffice hebben. Of dit het geval is, hangt af van het takenpakket wat zij met gemeenten en provincies hebben afgesproken. Een aantal omgevingsdiensten heeft blijkens de toelichting op de vraag geantwoord dit niet per 1 januari 2023 gereed te hebben omdat deze taak niet bij hen ligt.

De verdeling van taken tussen gemeenten, provincies en omgevingsdiensten is per regio verschillend en valt onder de bevoegdheid van deze medeoverheden. De medeoverheden maken met de omgevingsdiensten de afspraken over de wijze van samenwerken en informatievoorziening. Dit zodat dit aansluit bij de lokale situatie en de geldende afspraken die door de gemeenteraden zijn vastgesteld en tussen de organisaties worden uitgevoerd in de samenwerkingsafspraken. Als Minister heb ik hier geen bevoegdheid voor. Wel heb ik de Regionale Implementatiecoaches in gesprekken met gemeenten en omgevingsdiensten hierop laten wijzen en gevraagd wat er nodig is om dit tot stand te brengen. Op basis daarvan is een wegwijzer opgesteld.174 De gemeentelijke klantcontactcentra en servicedesks fungeren in alle gevallen als eerste opvangpunt voor burgers en bedrijven. Vanuit de gemeenten kan het nodig zijn om contact te leggen met de omgevingsdiensten over taken die bij de omgevingsdiensten zijn belegd. Het is dan van belang dat de gemeente de juiste informatie kan krijgen, zodat de initiatiefnemer de juiste informatie heeft. De afgelopen maanden heb ik hierop extra actie ondernomen.

Overigens is het voor de werking richting burgers en bedrijven niet noodzakelijk dat dit geheel is ingericht. Voor gemeentes zijn de bestaande websites en telefonische frontoffice het eerste aanspreekpunt. Burgers en bedrijven kunnen via deze eerste frontoffice informatie krijgen en incidenten melden. Uw opmerking over het opvangen van taken die gemeenten niet kunnen oppakken kan ik niet plaatsen. Voor zover bij mij bekend voeren omgevingsdiensten de taken uit, zoals die met gemeenten en provincies zijn overeengekomen met het wettelijk vastgelegd basistakenpakket als vertrekpunt. Zij hebben geen rol in het opvangen van taken die gemeenten niet kunnen oppakken.

5.8.

Bij de opmerkingen van de geënquêteerden175 valt het de leden van de fractie van GroenLinks op dat velen aangeven dat voorzieningen wel gebouwd, maar nog niet getest zijn. Wanneer de leden van de fractie van GroenLinks dit naast de voortgangsrapportages leggen, valt deze leden op dat het beeld uit de enquête (grotendeels «wel gebouwd maar niet getest of geoefend») niet aansluit bij het beeld dat uit de overgangsrapportages naar voren komt (meeste overheden zijn gereed en klaar). Kan de regering reflecteren op dit verschil in inhoud en aangeven hoe de volgende voortgangsrapportage van het programma Aan de Slag met de Omgevingswet voor komende periode zo doorontwikkeld kan worden dat het wel relevante beslisinformatie uit de uitvoeringspraktijk bevat?

Ik lees uw vraag zo dat u vraagt naar het verschil tussen de enquête en mijn voortgangsbrieven. Over het aansluiten informeer u via de maandrapportages, zoals hierboven aangegeven in het antwoord op uw vraag 5.2. In de bestuurlijke overleggen wordt de relevante beslisinformatie naast elkaar gelegd. De besluiten die op basis daarvan worden genomen die van invloed zijn op de met u gemaakte afspraken over het melden van de voortgang van de implementatie vindt u terug in de aan u gestuurde brieven.

In mijn brief van 14 oktober 2022176 ga ik in op de resultaten van de enquête en de verschillen in beleving tussen de vele van elkaar afhankelijke partijen.

Alle DSO-LV voorzieningen worden getest. In het aansluiten van overheden op DSO-LV wordt er ook getest. De wijze van testen is laatstelijk uiteengezet in mijn brief van 29 november 2022.177 Ook softwareleveranciers testen de door hun ontwikkelde producten voordat ze die aan hun klanten aanbieden. Vervolgens kunnen bevoegde gezagen met deze door de leveranciers beschikbaar gestelde software gaan oefenen en deze inregelen. Hiertoe maken zij afspraken. In de indringend ketentesten worden de ketenrelaties tussen DSO-LV en de decentrale software getest. Hierin testen DSO-LV, leveranciers en bevoegde gezagen gezamenlijk.

5.9.

In de duiding van de enquête door het Interprovinciaal Overleg (IPO)178 staat het volgende vermeld:

«De grote opgave die in eigen huis nog verzet moet worden, gaat ten koste van de interbestuurlijke samenwerking en afstemming. Dit zal met name doorwerken in de VTH-keten».179 Dit zien de leden van de fractie van GroenLinks ook terug in de beantwoording van de enquête voor wat betreft het handhavingsbeleid. In de enquête wordt over dit onderwerp bij vraag 13 aangegeven dat meer dan 55 procent geen reactie geeft op de vraag of er handhavingsbeleid is opgesteld en of daar afspraken over zijn gemaakt. Hoe kijkt de regering tegen dit gegeven aan? Wat zijn de gevolgen hiervan voor omwonenden en de natuur? Welke stappen gaat de regering zetten om ervoor te zorgen dat op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet daar waar nodig relevant handhavingsbeleid is en bijhorende afspraken zijn gemaakt? Ook indachtig de belangrijke rol die omgevingsdiensten op dit vlak heb ben, is deze uitslag zeer zorgwekkend volgens de leden van de fractie van GroenLinks.

Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn brief van 15 april 2021 besteedt ongeveer 15% van de gemeenten bouwtaken uit aan een omgevingsdienst.180 Berenschot heeft eerder in haar onderzoeksrapport van 19 juni 2020 181 aangegeven dat 14 van de 29 omgevingsdiensten bouwtaken uitvoeren. Bij de overige omgevingsdiensten is dit niet van toepassing. Het feit dat 55% geen reactie heeft gegeven is dus in overeenstemming met het aantal omgevingsdiensten dat ook daadwerkelijk met de Wkb te maken gaat krijgen.

5.10.

In de beleidsreactie op de enquête lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat er een versterkte serviceketen is opgezet, een calamiteitencentrum is ingericht en dat RIO’s, expertteams en werkplaatsen actief blijven na inwerkingtreding om de overgang naar de Omgevingswet zo goed mogelijk te faciliteren.182 Kan de regering per maatregel aangeven hoeveel Fte en hoeveel budget per maatregel beschikbaar is tot 1 juli 2023 en voor de periode tussen 1 juli 2023 en 1 januari 2025? Indien dit niet mogelijk is, kan de regering dan aangeven waarom zij van mening is dat deze calamiteitenmaatregelen voldoende zijn om mogelijke problemen op te lossen?

De calamiteitenorganisatie is onderdeel van de ingerichte serviceketen. Daarmee is zij deel van de opgezette en staande organisaties en wordt dit verwerkt in de kosten van die organisaties. Die zijn niet specifiek aan te wijzen, wel zijn zij onderdeel van de begroting van de respectievelijke organisaties. De inrichting is gebaseerd op de leerervaring vanuit trajecten bij andere organisaties waarin er een serviceketen, inclusief calamiteitenmanagement is ingericht. In de uitvoering is op- en afschalen gebruikelijk en worden bestaande mechanismen hiervoor gebruikt. Dit betekent dat het gebruikelijke organisatie- en begrotingsproces voorziet in voldoende maatregelen om op- en af te kunnen schalen wanneer dit nodig zou zijn.

6. Vragen naar aanleiding van de MKB-toets van september 2022

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het statusoverzicht van het DSO ten behoeve van de MKB-toets van september 2022183 en hebben de regering naar aanleiding hiervan de volgende vragen te stellen.

6.1.

In bedoeld statusoverzicht lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat de slimme ontwerpkeuzes in het DSO werden bevestigd door de deelnemende MKB-bedrijven.184 Dit op Me- taalunie, BOVAG en NRK na, die de conclusies in de rapportage kennelijk niet deelden. Kan de regering reflecteren op de vraag hoe deze passage zich verhoudt tot het feit dat verder in deze rapportage te lezen is dat het ontwerp van de «tegel» zodanig onduidelijk was voor het bedrijfsleven dat prioriteit gegeven moest worden aan «volledig nieuw ontwerp van het DSO-Loket»?185 Het ontwerp van het oorspronkelijke DSO is toch in nauw overleg met de gebruikers gemaakt? Hoe kan het dan dat enkele vertegenwoordigers van het bedrijfsleven deze opzet van het DSO loket als onbruikbaar beoordelen?

Het punt dat door de Metaalunie BOVAG en NRK wordt aangehaald gaat niet over het hele loket, het betreft het beginscherm. Het gaat hen om de vraag hoe bedrijven vanaf het beginscherm, dus het scherm wat je ziet als je het Omgevingsloket opent, kunnen doorklikken naar «Maatregelen op Maat». Met deze functionaliteit kunnen bedrijven inzicht krijgen in welke maatregelen op grond van algemene regels voor hen van toepassing zijn. In het oorspronkelijke ontwerp hiervan is gewerkt met een klikbare link naar de «Maatregelen op Maat»-functie. Daarbij moest de gebruiker eerst naar beneden scrollen op het beginscherm. Dat werd door het bedrijfsleven als niet gebruiksvriendelijk gezien en is vervangen door de zogenoemde tegel. In het inmiddels gerealiseerde herontwerp heeft de tegel voor maatregelen op maat eenzelfde positie in het loket gekregen als de aanvragenfunctionaliteit. In het oude ontwerp ontbrak een toelichtende tekst binnen de tegel. Op de huidige tegel staat wel een toelichting en de tegel is beter gepositioneerd. Hierdoor is hij beter vindbaar.

Over het Omgevingsloket vindt overleg plaats met alle soorten groepen van gebruikers worden de gebruikerstesten gedaan. De beginpagina moet voor alle gebruikers een soepel begin bieden. Dat betekent dat de belangen van alle gebruikers meewegen bij de keuzes, niet alleen dat wat voor bepaalde bedrijven gemakkelijk is (bijvoorbeeld het snel door kunnen naar «Maatregelen op Maat»). Voor anderen is het van belang om snel te kunnen zien of bijvoorbeeld een vergunning nodig is om een schuur in hun tuin te plaatsen. De behoeften van de verschillende gebruikersgroepen zijn niet hetzelfde, en soms tegenstrijdig. Daartussen worden keuzes gemaakt.

Ook is het van belang dat voldaan moet worden aan de geldende eisen voor digitale toegankelijkheid. Dit betekent dat het loket ook geschikt moet zijn voor mensen met een beperking. Het gaat dan bijvoorbeeld om minder computer- of taalvaardige en visueel beperkte gebruikers, die met spraaksoftware werken. Hier vloeien ook beperkingen uit voort. Het ontwerp is daardoor een aantal keer aangepast.

Ik acht het huidige ontwerp een goed werkbaar compromis tussen de behoeften van de verschillende gebruikersgroepen, en goed genoeg om de wet mee in werking te laten treden. Na inwerkingtreding wordt gemonitord hoe gebruikers zich in de praktijk gedragen en waar zij eventueel vastlopen. Op deze manier wordt het Omgevingsloket op basis van de ervaringen van gebruikers verder verbeterd.

Van de deelnemende branches hebben op basis van het concept-statusoverzicht alleen de vertegenwoordigers van Metaalunie, BOVAG en NRK aangegeven dat ze nog niet voldoende gerustgesteld zijn dat het DSO-loket bij inwerkingtreding het gewenste gebruiksgemak biedt voor incidentele niet-professionele gebruikers. De drie genoemde branches zijn met name bezorgd dat de vragenbomen ten behoeve van «Maatregelen op Maat» nog niet af zijn voor de inwerkingtreding. Het gaat hierbij om de vraag of er wel genoeg inhoud in zit. Mijn verwachting is dat de verbeteringen die ik met het bedrijfsleven heb afgesproken voorafgaand aan inwerkingtreding: het toevoegen van vragen met toepassingsbereik, zodat er beter gefilterd kan worden in de maatregelen, in januari 2023 kunnen worden gerealiseerd op de oefenomgeving van DSO-LV.

6.2.

Onder het kopje «calamiteitenmanagement»186 lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat dat is ingericht voor het MKB-loket. Is dit ook voor de andere deelnemers en gebruikers opgezet? Zo ja, hoeveel Fte bevat het calamiteitenteam en hoeveel budget is daarvoor? Wie betaalt deze kosten?

Een aantal in bijlage 9 aangegeven punten is breder van toepassing dan voor het MKB. Deze bijlage is opgesteld vanuit de punten die het MKB heeft genoemd en wat hiervoor is ingericht. Het genoemde calamiteitenmanagement is daarmee gelijk aan hetgeen is bedoeld in bijlage 1 bij de brief van 14 oktober 2022187 en zoals genoemd in mijn brief van 29 november 2022.188

Het gaat om een structuur van werken op basis van het crisismanagement. Dit betekent dat de betrokkenen oproepbaar en beschikbaar zijn bij calamiteiten. Dit gaat om aangewezen personen werkzaam in alle delen van de serviceketen. De calamiteiten organisatie is opgezet in twee lagen; operationeel en strategisch. Om dit goed in te richten zijn signalerings-, alarmerings-, opschalingscriteria en structuren ingericht. Inmiddels wordt met de opzet hiervan geoefend. De kosten en het zorgen voor de bemensing, inclusief de fte, vallen onder de standaardorganisatiekosten in de serviceketen.

7. Vragen naar aanleiding van het advies van het Adviescollege ICT-toetsing van 10 oktober 2022 en het gesprek daarover in de Eerste Kamer

De leden van de fractie van GroenLinks hebben naar aanleiding van het laatste advies van het Adviescollege ICT-toetsing «Advies Digitaal Stelsel Omgevingswet» van 10 oktober 2022189 en het gesprek dat daarover plaatsvond in de Eerste Kamer op 18 oktober 2022 de regering de navolgende vragen te stellen.

7.1.

In het gesprek kwam ter sprake dat de huidige standaarden in het DSO-LV te veel ruimte laten voor verschillende implementaties van dezelfde functionaliteit en zo bijdragen aan (onnodige) complexiteit in het DSO. Om op de lange termijn de complexiteit te verminderen en zo de werkbaarheid en flexibiliteit van het DSO te verbeteren, zouden de onderliggende standaarden aangepast moeten worden. Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat voor succes van het DSO op de lange termijn, het DSO gebaat is bij een zo laag mogelijke complexiteit? Zo ja, zou het niet effectiever zijn om de onderliggende standaarden van het DSO éérst minder complex te maken en daarna pas over te gaan tot inwerkingtreding? Hoe schat de regering de risico’s in die later kunnen ontstaan als pas later getracht wordt om de onderliggende standaarden te simplificeren?

Het aanpassen van de standaarden in de zin dat deze minder ruimte bieden aan bevoegde overheden om eigen keuzes te maken, maakt het DSO-LV niet flexibeler. Deze optie leidt tot minder flexibiliteit, omdat er sprake is van meer standaardisering en minder eigen keuzeruimte voor bevoegde overheden en hun softwareleveranciers. Dit acht ik in strijd met de ambities van de Omgevingswet. Het is de bedoeling dat decentrale overheden meer ruimte krijgen om eigen afwegingen te maken, ook als het gaat om bijvoorbeeld de vormgeving van een omgevingsplan. Het is juist dat in deze fase van het DSO-LV softwareleveranciers en bevoegde gezagen baat hebben bij meer uniformiteit. Hiervoor hoeven de standaarden niet te worden aangepast: het maken van afspraken over hoe de standaarden gebruikt gaan worden is hiervoor voldoende. Dit hebben de provincies gedaan door gezamenlijke modelleerrichtlijnen vast te stellen voor de provinciale omgevingswetdocumenten. Een vergelijkbare slag naar meer gezamenlijke en uniforme modellen zie ik (mede door de extra tijd die er is voor inwerkingtreding) nu ook ontstaan bij de gemeenten en de stedenbouwkundige bureaus. Het nu aanpassen van de standaarden zou funest zijn voor een zorgvuldige en spoedige inwerkingtreding van de Omgevingswet. We hebben met de softwareleveranciers afgesproken dat er een stabiliseringsperiode van kracht is tot inwerkingtreding van de Omgevingswet – en dat onder meer de standaarden in deze periode stabiel blijven. Het aanpassen van de standaarden leidt linksom of rechtsom tot extra werk voor softwareleveranciers, omdat dit ook tot aanpassing in hun software leidt. In dit stadium wijzigingen in de standaard aanbrengen zie ik als contraproductief aan de gemaakte afspraken over duidelijkheid en zorgvuldigheid.

7.2.

Hoe denkbaar acht de regering het dat in de toekomst politieke besluiten niet, beperkt of pas vertraagd uitgevoerd kunnen worden vanwege falende of achterlopende techniek, zoals bij de Belastingdienst is gebeurd? Als de regering dat denkbaar acht, welke stappen worden ondernomen om die risico’s te verkleinen? En in hoeverre wordt dit meegenomen in de besluitvorming voor de beoogde inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet?

Het niet werken van een digitaal systeem is niet uit te sluiten, zoals dit ook geldt voor de huidige systemen. Het zorgen voor een zo goed mogelijk werkend systeem is maatschappelijk van groot belang en vraagt dus zeker de nodige aandacht. Ik onderschrijf daarmee uw zorgen. De politieke besluitvorming moet door kunnen gaan.

Het is ook onderdeel van de afweging om zo snel mogelijk te zorgen voor een zorgvuldige inwerkingtreding: met afspraken over het bij de tijd houden van de systemen en het kunnen doen van het afgesproken en benodigde onderhoud en de voorziene afbouw, uitbouw en doorontwikkeling. Aan het DSO LV zal permanent onderhoud worden uitgevoerd, dit voor het technisch up-to-date houden. De functionaliteit zal zich in samenspraak met interbestuurlijke opdrachtgevers blijven ontwikkelingen om de processen te faciliteren, te voldoen aan de technische eisen en te aan nieuwe wensen die nodig zijn voor de toekomst inclusief politieke besluitvorming en veranderingen in beleid. Hier is en wordt contractueel in voorzien.

In de voorbereiding op de inwerkingtreding is rekening gehouden met het feit dat er onvoorziene omstandigheden en situaties kunnen zijn, zoals gebruikelijk is bij nieuwe processen, werkwijze en IT. Zoals aangegeven zal niet alles in één keer goed gaan. In mijn brieven van 14 oktober 2022 en 29 november 2022190 heb ik de extra aandacht voor een versterkte serviceketen, calamiteitenmanagement, extra ondersteuning voor bevoegde gezagen aangegeven en het tot zeker anderhalf jaar na inwerkingtreding nog voort laten bestaan van de organisatie Aan de Slag blijft. Zo wordt gezorgd voor een stapsgewijze overdracht van programmamanagement naar de lijn mede op basis van de opgedane ervaringen.

7.3.

In het advies van het Adviescollege IC-toetsing van 10 oktober 2022 is het volgende opgenomen over de juridische houdbaarheid van omgevingsdocumenten wanneer gebruik wordt gemaakt van de TAM-IMRO: «Sommige geïnterviewde juristen zetten vraagtekens bij de juridische houdbaarheid van omgevings- documenten op basis van IMRO-TAM’s. Pas na geruime tijd zal hierover duidelijkheid ontstaan op basis van nog te vormen jurisprudentie.»191 Is de regering bekend met deze zorgen? Op welke wijze kan de rechtszekerheid van omgevingsdocumenten die met de TAM-IMRO worden vastgesteld, vergroot worden?

Ja, deze zorgen zijn bekend. In overleg met planjuristen van gemeenten is gebleken dat deze zorgen vooral voortkwamen uit het idee dat er geen regeling zou zijn getroffen voor het in afwijking van de geldende standaarden kunnen publiceren van wijzingen van een Omgevingsplan. Het Besluit elektronische publicaties voorziet echter in een tijdelijke overgangsrechtelijke regeling om een besluit te kunnen publiceren met de IMRO-standaarden. Daarmee bestaat er een heldere regeling die, zonder dat jurisprudentie hoeft te worden afgewacht, duidelijkheid biedt dat het na inwerkingtreding van de Omgevingswet mogelijk is om besluiten te publiceren met IMRO-TAM.

7.4.

Eerder gaf de regering bij brief van 15 januari 2021 het volgende aan: «Aansluiting op het DSO is van groot belang. Het DSO is als stelsel onlosmakelijk verbonden met de Omgevingswet. Zonder een goede digitale voorziening bij inwerkingtreding kunnen wettelijk noodzakelijke processen niet goed worden ondersteund en zullen de voordelen van de Omgevingswet voor burgers en bedrijven minder groot zijn».192 In de brief van 14 oktober jongstleden schrijft de regering het volgende «Mijn eigen waarneming en die van de medeoverheden is dat we op de drempel staan van de introductie van een werkend digitaal systeem dat de voordelen van de Omgevingswet binnen handbereik brengt.»193 Is de veronderstelling van de leden van de fractie van GroenLinks juist dat er onderdelen zijn die niet in het basisniveau zitten, maar die wel noodzakelijk zijn voor volledige ondersteuning van de Omgevingswet? Zo ja, onderschrijft de regering dat het goed werken van alle functionaliteiten die bij het basisniveau horen, daarmee de minimale voorwaarde voor inwerkingtreding is en een verdere gefaseerde invoering van dit basisniveau dus geen optie is?

Het is juist dat er onderdelen zijn die niet in het basisniveau van het DSO-LV zitten, maar die wel noodzakelijk zijn voor volledige ondersteuning van de Omgevingswet. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het kunnen tonen van kennisgevingen van buitenplanse omgevingsplanactiviteiten in de Viewer Regels op de Kaart. Deze zat niet in het basisniveau, maar bleek wel nodig voor inwerkingtreding. Daarom is deze functionaliteit als eerste uitbouwfunctionaliteit van DSO-LV naar voren geprioriteerd, en, zoals u weet, inmiddels gerealiseerd.

Het is niet zo dat het goed werken van alle functionaliteiten die bij het basisniveau horen rand- voorwaardelijk is voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het basisniveau is in 2017 vastgesteld op basis van de inzichten die er toen leefden. Sedertdien is geconstateerd dat sommige onderdelen in het basisniveau toch konden wachten tot na inwerkingtreding, zoals het kunnen verwerken van geobestanden die zijn aangeleverd conform het ETRS89 coördinatenstelsel. En er is ook geconstateerd dat sommige onderdelen die niet in het basisniveau zaten toch nodig waren voor inwerkingtreding, zoals voormelde kennisgeving van de buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Dit komt naar voren op basis van voortschrijdend inzicht en wordt interbestuurlijk afgestemd. In de diverse aan uw Kamer gestuurde brieven heb ik u geïnformeerd over de functionaliteiten die nodig zijn in DSO-LV bij inwerkingtreding en de onderdelen van het basisniveau die na inwerkingtreding gerealiseerd gaan worden. Zoals aangegeven in vraag 1.3 is de stabiliseringsperiode van het DSO-LV ingegaan.

Interbestuurlijk is en wordt er gezamenlijk geprioriteerd op basis van de opgedane ervaringen en inzichten van de betrokken experts.

7.5.

Gelet op de maatschappelijke baten van het DSO die vooral in het zogenoemde «scenario 3» worden gerealiseerd, ligt er al een agenda tot uitbouw en doorontwikkeling van het DSO en is er al zicht op wanneer scenario 3 gerealiseerd wordt?

Het scenario 3 – ook wel de Bestuurlijke agenda Uitbouw DSO-LV – waar u op doelt, gaat onder andere over het ontsluiten van overige informatie van de fysieke leefomgeving. De gezamenlijke bestuurlijke ambitie is om het DSO stapsgewijs verder uit te breiden met onderdelen die de baten van het DSO voor burgers, bedrijven en overheden en het gebruikersgemak verder vergroten onder de noemer «uitbouw». In 2019 bent u geïnformeerd over de interbestuurlijk agenda Uitbouw onder de beheerovereenkomst zoals gepubliceerd in de Staatscourant.194 De interbestuurlijke agenda vult scenario 3 concreet in.

In de interbestuurlijke agenda Uitbouw DSO-LV wordt het SAFe raamwerk geïntroduceerd als manier om de elementen van de uitbouw van DSO te realiseren. In SAFe wordt dit «Lean Portfolio Management» genoemd. Het portfolioproces moet leiden tot maximale waardetoevoeging en moet transparante en gedragen prioriteitstelling faciliteren. Het portfolioproces bestaat zodoende uit een aantal gestandaardiseerde fases met aan te leveren informatie en vooraf gestelde criteria waaraan getoetst wordt. Gedurende deze stapsgewijze aanpak zal ik dit samen met de medeoverheden en Rijkspartijen in de gaten houden, zodat de bestuurlijke ambitie uit de visie en uitbouwagenda in zicht blijft. Dit met inachtneming van de eerste focus op implementatie en afbouw.

8. Overige vragen

Tot slot hebben de leden van de fractie van GroenLinks nog de volgende, algemene, vragen. In de brief van de regering van 27 september 2022195 aan de Tweede Kamer lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat er momenteel gewerkt wordt aan instructieregels onder de Omgevingswet. Dit betreft zowel regels om zoveel mogelijk zon op daken en andere objecten te realiseren als regels die meer sturend zouden kunnen zijn op de locatie van de opwek van zonnestroom in lijn met de Voorkeursvolgorde Zon waarbij de regering landbouw- en natuurgronden zo veel mogelijk wil ontzien.196 De leden van de fractie van GroenLinks merken in dit kader op dat de eerste onderdelen van de Omgevingswet en de onderliggende besluiten al in de jaren 2016 en 2018 zijn vastgesteld. Tevens is er inmiddels ook een luide roep te horen om meer Rijksregie en een integrale aanpak van de opgaven waar wij nu voor staan.

8.1.

Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van GroenLinks dat inhoudelijke aanpassingen van de reeds vastgestelde regels, bijvoorbeeld ter versterking van de regierol van het Rijk ― door bijvoorbeeld voorkeursvolgorden in de besluiten op te nemen of de aanvullende «zon op dak» regels ― ook geregeld kan worden voor inwerkingtreding van de Omgevingswet, zodat er geen tijd verloren gaat? Kan de regering dit toelichten?

Het stelsel van de Omgevingswet is een levend stelsel. Inhoudelijk aanpassen van het omgevingsrecht, waaronder de regelgeving onder de Omgevingswet, is een continu proces. Sinds de publicatie van het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in 2018 en het Invoeringsbesluit Omgevingswet in 2020 zijn er 29 wijzigingen van AMvB’s en 23 wijzigingen van ministeriële regelingen onder de Omgevingswet gepubliceerd.197 De meeste van die wijzigingen betreffen de bouwregelgeving in het Besluit bouwwerken leefomgeving en de milieuregelgeving in het Besluit activiteiten leefomgeving. Diverse wijzigingen dienen ter implementatie van EU-richtlijnen. Op die manier is ervoor gezorgd dat het stelsel actueel is op het moment van inwerkingtreding.

Het inbouwen van de regelgeving ter versterking van de regierol in het stelsel van de Omgevingswet, zoals de voorgenomen regelgeving waar de leden op doelen198, doorloopt een zorgvuldig proces dat start met ambtelijke voorbereiding met soms extern onderzoek, afstemming met belanghebbenden inclusief de andere bestuurslagen, internetconsultatie, voorhang bij beide Kamers van het parlement, advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State en tot slot vaststelling en publicatie.

De doorlooptijd daarvan maakt dat het niet mogelijk is om wetgevingstrajecten die eerder dit jaar zijn opgestart naar aanleiding van het regeerakkoord, waaronder het genoemde voorbeeld, af te ronden voor de geplande inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet. Dat is ook niet nodig. De inwerkingtreding van wijzigingen kan per traject op maat worden bepaald.

Wel raakt de voortdurende onzekerheid over de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet ook dit soort wijzigingen van regelgeving. Zolang die datum niet vaststaat, is het vaak nodig om regelgeving vorm te geven als «dubbelbesluit», waarmee zowel de huidige regelgeving als de regelgeving onder de Omgevingswet wordt gewijzigd. Dat leidt tot dubbel werk voor alle betrokkenen en daarmee gaat juist tijd verloren. Enkele wijzigingen van regelgeving zijn afhankelijk van de nieuwe mogelijkheden die de Omgevingswet biedt. Die wijzigingen worden geënt op het nieuwe stelsel. Vormgeven als «dubbelbesluit» is onmogelijk als de huidige wetten daarvoor niet de grondslag of instrumenten bieden. Een voorbeeld hiervan is de voorgenomen wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met het beperken van emissies van kooldioxide door werkgebonden personenmobiliteit199 waarvan de voorhangprocedure in uw Kamer inmiddels is afgerond.

8.2.

Wordt er op meer onderwerpen gewerkt aan inhoudelijke wijzigingen van de Omgevingswet-besluiten? Zo ja, welke onderwerpen zijn dat en wat is de planning daarvan?

Er wordt op tal van onderwerpen gewerkt aan beleid met betrekking tot de fysieke leefomgeving dat kan leiden tot wijziging van de vier algemene maatregelen van bestuur van de Omgevingswet. Het gaat met name om klimaatbeleid, (woning)bouwbeleid, milieubeleid, waterbeleid, natuurbeleid en om uitvoering van Europese regelgeving op deze terreinen. Niet elk beleidsvoornemen leidt echter tot regelgeving. Soms wordt bijvoorbeeld na toepassing van het Integraal Afwegingskader (IAK) voor beleid en regelgeving200besloten dat regelgeving niet het geëigende instrument is voor het bereiken van een beleidsdoel. Voor de volgende wijzigingen van de vier algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet is inmiddels een formele procedure opgestart.201 De inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet is hiervan niet afhankelijk. Daarvoor is de benodigde regelgeving reeds afgerond. Wel zullen, waar dat mogelijk en efficiënt is, wijzigingen deels gelijk met de Omgevingswet in werking treden.

In de afrondende fase (inclusief advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State):

  • Wijziging Bouwbesluit en Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met de implementatie van de Verordening markttoezicht (verordening 2019/1020). Omdat op 1 november 2022 het voorstel voor de Wet uitvoering markttoezichtverordening202 is aangenomen door uw Kamer, zal inwerkingtreding nog onder huidig recht plaatsvinden, met wijziging van de regelgeving onder de Omgevingswet vanaf inwerking van de wet.

  • Wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met de periodieke beoordeling van gebouwen, de aanscherping van de schileisen van tijdelijke woningen en enkele andere wijzigingen203. Inwerkingtreding is voorzien tegelijk met de Omgevingswet.

  • Wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de uitvoering van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn en enkele andere wijzigingen van wetgevingstechnische aard204. Inwerkingtreding is voorzien tegelijk met de Omgevingswet.

  • Wijziging van het Waterbesluit en het Omgevingsbesluit in verband met de overdracht van areaal, het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met actualisatie van de indicatoren voor de goede ecologische waterkwaliteit alsmede het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet. Inwerkingtreding is voorzien onder huidig recht, met wijziging van de regelgeving onder de Omgevingswet vanaf inwerkingtreding van de wet.

In voorhang bij het parlement:

  • Wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met het beperken van emissies van kooldioxide door werkgebonden personenmobiliteit.205 Inwerkingtreding is voorzien tegelijk met de Omgevingswet.

  • Wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met duurzaam gebruik van daken.206 Ik bericht u binnenkort over het vervolg van dit project.

  • Wijziging Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met instructieregels voor hyperscale datacentra.207 Inwerkingtreding gebeurt zo mogelijk nog voor inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • Wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de actualisatie van de energiebesparingsplicht voor milieubelastende activiteiten.208 Inwerkingtreding is voorzien tegelijk met de Omgevingswet.

  • Wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met de actualisatie van de energiebesparingsplicht voor utiliteitsgebouwen en enkele andere wijzigingen.209 Inwerkingtreding is voorzien tegelijk met de Omgevingswet.

  • Wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de modernisering van het asbeststelsel alsmede enkele technische wijzigingen van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het Besluit bouwwerken leefomgeving.210 De inwerkingtreding is afhankelijk van een nog te ontwikkelen beoordelingsinstrument.

  • Wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de verzegeling van de afvoerleiding van een toilet op een pleziervaartuig.211 Inwerkingtreding gebeurt niet voor 1 januari 2026.

  • Uitvoeringsbesluit verordening hergebruik afvalwater. Inwerkingtreding is voorzien tegelijk met de Europese verordening op 26 juni 2023, onder huidig recht, met wijziging van de regelgeving onder de Omgevingswet vanaf inwerkingtreding van de wet.212

Internetconsultatie afgerond:

  • Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie. Dit besluit is verbonden aan een wijziging van de Gaswet en de Omgevingswet waarover zeer recent advies is ontvangen van de Afdeling advisering van de Raad van State. Inwerkingtreding is daarmee afhankelijk van de wetsbehandeling.

  • Verzamelbesluit Omgevingswet 2023. Inwerkingtreding zo mogelijk tegelijk met de Omgevingswet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van het besluit van de regering tot uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze leden wensen de regering hierover de volgende vragen te stellen.

1. Algemeen

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening begon na zijn benoeming optimistisch aan de implementatie van de Omgevingswet. De leden van de fractie van de PvdA roepen daarbij de uitspraak «de Omgevingswet is een zegen voor de mensheid» in herinnering. Inmiddels heeft de regering de inwerkingtreding van de Omgevingswet twee keer, op het laatste moment, alsnog uitgesteld. Dit betekent dat de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet inmiddels in totaal zes keer is uitgesteld; van het jaar 2017 naar het jaar 2019, naar 1 januari 2021, naar 1 januari 2022, naar 1 juli 2022, naar 1 januari 2023 en nu laatstelijk naar 1 juli 2023.

De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering op welke wijze, op weg naar de nieuwe datum voor inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023, een verder uitstel van inwerkingtreding voorkomen wordt. Hoe reflecteert de regering op haar inschattingsvermogen en dat van de bestuurlijke partners? Kan het wellicht zijn dat de onderliggende probleemanalyses niet kloppen? Waarom anders wordt steeds opnieuw de geplande datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet op het laatste moment uitgesteld, zo vragen deze leden. De leden van de fractie van de PvdA ontvangen graag een serieuze reflectie hierop van de regering.

Dit is inderdaad een belangrijke vraag. Dit hangt samen met het grote verandertraject van het nieuwe stelsel en de vele afhankelijkheden en belangen die spelen bij de veelheid aan betrokken partijen. Naast de brief van 14 oktober 2022213 waarin ik de dilemma’s schets en mijn brief van 29 november 2022214 over IKT3 en het vervolgproces heb ik hierboven op pagina 2, 3 en 4 hierop mijn reflectie gegeven.

De leden van de fractie van de PvdA hebben zorgen over de personele, juridische, organisatorische en technische risico’s van de TAM’s. Ook leven er bij deze leden zorgen over de effecten van de TAM’s op de gebruikersvriendelijkheid van het DSO-LV. De leden van de fractie van de PvdA wijzen in dit kader op de volgende passages uit het advies van 10 oktober jongstleden van het Adviescollege ICT-toetsing: «De Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM’s) verlagen weliswaar de risico’s van de inwerkingtreding maar introduceren ook extra complexiteit»215 en «Het op brede schaal inzetten van IMRO-TAM’s gaat ten koste van de gebruiksvriendelijkheid, begrijpelijkheid en bruikbaarheid voor burgers en bedrijven».216 De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering in hoeverre de TAM’s reële alternatieven zijn gelet op de voormelde risico’s. Graag ontvangen deze leden een reflectie van de regering hierop. Daarnaast ontvangen deze leden graag een duiding van de regering van de juridische risico’s die zij in dit kader voorziet en hoe deze opgelost kunnen worden.

Het beeld wat de PvdA schetst, herken ik maar zeer ten dele. Het klopt dat het gebruik van TAM op basis van IMRO leidt tot een minder gebruiksvriendelijk DSO dan wanneer iedereen met STOP-TPOD zou werken. Plannen op basis van IMRO kunnen niet op de nieuwe wijzen doorzocht en gefilterd worden die in de Viewer Regels op de Kaart mogelijk zijn. Ook kunnen er technisch geen toepasbare regels aan gekoppeld worden in het omgevingsloket. Daarom ontraden wij het gebruik van TAM op basis van IMRO in situaties waarin het ook goed mogelijk is het hoofdspoor op basis van STOP-TPOD te volgen. Dit is een bewuste keuze geweest: de TAM’s zijn met opzet minimalistisch ingestoken. Ze zijn bedoeld om als terugvaloptie te dienen voor het geval het hoofdspoor om wat voor reden dan ook niet gebruikt kan worden. Zo kan urgente planvorming toch doorgaan en kunnen bevoegde overheden toch aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. De TAM’s zijn ook een vangnet om de implementatielasten voor de overheden die er gebruik van maken laag te houden.

Het gebruik van TAM IMRO leidt niet tot extra technische complexiteit in DSO-LV. Deze conclusie van AcICT berust op een misverstand, zoals ik ook in mijn beleidsreactie op het AcICT-advies heb vermeld217 en hierboven heb aangegeven in mijn reactie op vraag 2.1 van de GroenLinks-fractie. De TAM IMRO werken op basis van de huidige techniek, er is geen extra functionaliteit binnen DSO-LV voor ontwikkeld. Het DSO wordt niet op een andere manier technisch complexer. Tot en met 2029 moet het DSO-LV in ieder geval de nog geldende IMRO-content kunnen tonen.

Voor een duiding van de juridische risico’s verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van de GroenLinks-fractie.218

Het Adviescollege ICT-toetsing adviseert in zijn laatste advies van 10 oktober 2022 daarnaast om de centrale regie op de inzet van TAM’s te versterken.219 Deze leden vragen de regering hoe zij hieraan invulling gaat geven.

Het advies van het adviescollege over de inrichting van – advisering over – en ondersteuning bij de TAM is overgenomen. Wekelijks vindt in een Werkgroep TAM afstemming plaats tussen het programma, de koepels en Rijkspartijen. Per TAM wordt de passende dienstverlening beschikbaar gemaakt. Dit wordt duidelijk uit de onderstaande punten, waarbij ik erop wijs dat dit deel van de producten en activiteiten is:

  • 1. De VNG heeft een zogenaamde bijsluiter opgesteld voor het gebruik van de TAM IMRO omgevingsplan en voorbereidingsbesluit voor gemeenten.

  • 2. Op de Website van Aan de Slag met de Omgevingswet is de pagina over de TAM aangevuld met de nieuwe TAM voor provincies.

  • 3. Samen met Kennislab Omgevingswet is door VNG, Aan de Slag en Geonovum een Webinar georganiseerd over gebiedsontwikkelingen en de Omgevingswet, waarin ook het TAM-IMRO omgevingsplan en het gebruik ervan werd toegelicht.

  • 4. De communicatie en ondersteuning van de TAM voor specifiek provincies door IPO, samen met het programma en Geonovum worden verder ingericht.

  • 5. Intern wordt ongeveer elke twee weken een statusoverzicht realisatie TAM verspreid met daarin de laatste ontwikkelingen met betrekking tot de TAM.

De Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) heeft in haar brief van 28 september 2022 aan de Eerste Kamer gepleit voor een uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet van twee jaar.220 De NEPROM draagt daarvoor als reden aan het gegeven dat er momenteel diverse problemen spelen rond bouwprojecten, zoals het gebrek aan ambtelijke capaciteit bij gemeenten, de stikstofproblematiek en diverse kostenstijgingen. Er is sprake van een stapeling van knelpunten. Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA een reflectie van de regering op deze zienswijze. Deelt de regering de door de NEPROM geuite de zorgen en kan zij zich vinden in haar analyse? Zo nee, waarom niet?

De regering herkent de analyse van de NEPROM. Het bepalen van een moment van invoering van het stelsel van de Omgevingswet brengt de nodige dilemma’s met zich mee. Dat zou ook gelden als de wet twee jaar wordt uitgesteld. Veel partijen bereiden zich intensief voor op de inwerkingtreding. Langdurig uitstel leidt tot extra kosten en brengt de voordelen die de Omgevingswet biedt voor gebiedsontwikkeling verder weg. Het gaat er om dat invoering verantwoord kan geschieden.221

2. Indringend Ketentesten Fase 1 en 2

De regering heeft in antwoord op eerder door de leden van de fractie van de PvdA gestelde vragen aangegeven dat de aanbeveling van het Adviescollege ICT-toetsing, in het advies van 14 februari 2022222, over het gestructureerd en indringend testen van het DSO zijn overgenomen bij het Indringend Ketentesten. Inmiddels blijkt uit het recente rapport van het Adviescollege ICT-toetsing van 10 oktober 2022 dat het Adviescollege concludeert dat het indringend ketentesten in Fase 1 en Fase 2 niet is ingevuld zoals beschreven in zijn eerdere advies en met onvoldoende kwaliteit is uitgevoerd.223 Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA een reflectie van de regering op deze verschillende zienswijzen.

Zoals bij u bekend, heb ik op basis van het recentste advies geconstateerd dat de IKT-conclusies door de gevolgde werkwijze voor AcICT onvoldoende zekerheden bieden om op het moment van toetsing te kunnen stellen dat de stabiliteit, betrouwbaarheid en technische werking van de DSO-keten zijn vastgesteld.224 Het kunnen vaststellen hiervan hangt samen met de zienswijze over hoe een dergelijk aanvullend zwaar testtraject vormgegeven zou moeten worden en wat nodig is voor het vaststellen. Om te zorgen dat er meer duidelijkheid en zekerheid is worden de recentste adviezen van AcICT opgevolgd. In de beantwoording van de vragen van uw Kamer bij brief van 29 november 2022 heb ik de te volgen werkwijze uiteengezet. Ik ben daarbij uitvoerig ingegaan op dit onderwerp en maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van het laatste advies van AcICT en de weerslag die dit heeft op het geheel van testen en ook specifiek op het Indringend Ketentesten fase 3.

Bij brief van 14 oktober 2022 heeft de regering, in antwoord op eerder door de leden van de fractie van de PvdA gestelde vragen, toegezegd het plan van aanpak voor het Integraal Ketentesten van 13 april 2022, vastgesteld door het Opdracht gevend Beraad Beheer DSO-LV na anonimiseren van persoonsgegevens, met de Kamer te delen.225 Wanneer kan de Kamer dit plan van aanpak tegemoet zien?

In december verstrek ik u vertrouwelijk deze stukken.

Daarnaast heeft de regering, in antwoord op eerder door de leden van de fractie van de PvdA gestelde vragen, bij brief van 4 oktober 2022 aan de Kamer toegezegd om de teststrategie na anonimisering van persoonsgegevens met de Kamer te delen.226 Wanneer kan de Kamer dit stuk tegemoet zien?

In december verstrek ik u vertrouwelijk deze stukken.

De leden van de fractie van de PvdA begrijpen dat aan de bevindingen die blijken vanuit het project Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2 een prioriteit wordt toegekend, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de volgende categorieën:

  • Prioriteit 1: Een onderdeel van de gehele keten werkt niet, waardoor de dienstverlening naar alle gezagen (of een specifieke groep) niet werkt.

  • Prioriteit 2: Alle onderdelen van de gehele keten werken, maar één gezag of een kleine groep gezagen ondervindt een belemmerende/blokkerende verstoring t.a.v. de functionaliteit.

  • Prioriteit 3: Er is een bevinding geconstateerd, maar de gebruiker kan functioneel wel verder (er is bijv. een workaround beschikbaar, of een stap kan worden overgeslagen).

  • Prioriteit 4: Er is geen belemmerende bevinding geconstateerd en de testuitvoering kan vervolgd worden.

  • Nog niet toegekend: er is nog geen prioriteit bepaald.

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat het belangrijk is dat over de betekenis van deze categorieën duidelijk bestaat op het moment dat de resultaten van het Indringend Ketentesten Fase 1, Fase 2 en Fase 3 worden beoordeeld. Deze leden hebben hierover de volgende vragen voor de regering.

2.1.

De termen «bevindingen» en «verstoringen» worden beide gebruikt. Wat wordt hiermee bedoeld? Is er een verschil tussen deze begrippen?

De term verstoring: een verstoring – die bijvoorbeeld bij ILPO gemeld wordt – geeft aan dat een bestaande functionaliteit niet (goed) werkt.

De term bevinding wordt gebruikt in het IKT-testproces. Het IKT-testproces is zo ingericht, dat de melder een onderscheid maakt tussen «bevindingen» en «wensen». Een «bevinding» is een melding die binnenkomt van iets dat anders blijkt te zijn dan verwacht. Elke melding wordt naar prioriteit geclassificeerd.

2.2

Wat is precies de betekenis van deze prioriteitsindeling? Graag ontvangen deze leden specifiek een toelichting op de relatie met de beoordeling van de stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit van het DSO-LV.

De melder is hier het bevoegd gezag, in overeenstemming met de tester die de desbetreffende test begeleidt. Op het meldingsformulier geeft de melder aan wat naar zijn of haar mening de prioriteit zou moeten zijn. Op basis hiervan vindt in het dagelijkse bevindingenoverleg het prioriteren plaats, waarbij de prioriteit (van afhandeling) de volgende classificatie heeft:

  • 1. Een onderdeel van de gehele keten werkt niet, waardoor de dienstverlening naar alle gezagen (of een specifieke groep) niet werkt.

  • 2. Alle onderdelen van de gehele keten werken, maar één, of een kleine groep gezagen ondervindt een blokkerende verstoring.

  • 3. Er is een fout geconstateerd, maar er is een work-a-round beschikbaar.

  • 4. Er is geen fout geconstateerd en de testuitvoering kan vervolgd worden.

2.3

Wie bepaalt of een bevinding prioriteit 1, 2, 3 of 4 krijgt?

Zie het antwoord op vraag 2.2 van de leden van de PvdA-fractie.

2.4

Wat is het verschil tussen een «belemmerende» en «blokkerende» verstoring?

Alle bevindingen met prioriteit 1 zijn blokkerend. Dat betekent dat een onderdeel van de keten niet werkt. Alle bevindingen met prioriteit 2 zijn belemmerend. Dat betekent dat alle onderdelen van de gehele keten werken, maar één of een kleine groep gezagen een blokkerende verstoring ondervindt. Zie voor eenzelfde toelichting op zowel prioriteit 1 en 2 bevindingen het antwoord op vraag 2.2.

2.5

Zijn alle constateringen die onder prioriteit 1 vallen «blokkerend» van aard?

Zie ook antwoord op vraag 2.1. Bevindingen met prioriteit 1 zijn blokkerend voor het betreffende onderdeel of onderdelen van de keten. Dit betekent dat de dienstverlening naar alle bevoegde gezagen (of een specifieke groep) niet werkt.

2.6

Wat is het gevolg van een belemmerende verstoring op het oordeel over de stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit van het DSO-LV?

Belemmerende verstoringen worden gewoonlijk snel opgelost. Hierdoor zijn er geen langdurige gevolgen. Een verstoring heeft niet een directe relatie met stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit van het DSO-LV. Een verstoring kan er wel tijdelijk invloed op hebben. Dat is gebruikelijk in eigenlijk alle IT-systemen waarmee gewerkt wordt.

2.7

Wat is het gevolg van een «blokkerende verstoring» op het oordeel over de stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit van het DSO-LV?

Blokkerend betekent dat er tijdelijk geheel of gedeeltelijk niet gewerkt kan worden met een systeem. Dat is ook gebruikelijk maar komt in de praktijk weinig tot zeer weinig en bij goed onderhoud steeds minder voor.

In de Rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 wordt gesproken over enkele bevindingen met «hoge prioriteit». Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen.

2.8

Wat betekent «hoge prioriteit»? Is dat gelijk aan prioriteit 1?

Bevindingen die door de melder geclassificeerd worden als hoog corresponderen met prioriteit 1 of 2 bij de afhandeling van deze prioriteit.

2.9

Zijn deze bevindingen met hoge prioriteit allemaal opgelost?

Het oplossen van bevindingen is een continu proces. Ten tijde van het opstellen van de Rapportage Indringend Keten Testen Fase 2 waren er 115 bevindingen met prioriteit 2, waarvan er toen 31 afgehandeld waren. 64 bevindingen waren er toen in behandeling. Huidige stand van zaken is dat er inmiddels 127 bevindingen zijn met prioriteit 2. Daarvan zijn er intussen 85 afgehandeld. 42 Bevindingen zitten in het afhandelingsproces.

De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering of er een actueel overzicht beschikbaar is met alle openstaande prioriteiten. Deze leden achten het relevant om kennis te nemen van dit overzicht ter voorbereiding op het plenair debat over het ontwerp-KB met de invoeringsdatum van 1 juli 2023. Indien dit overzicht beschikbaar is, is de regering bereid om dit overzicht te delen met de Kamer?

Naast de actuele stand van zaken die wordt geplaatst op de website van het interbestuurlijke programma Aan de Slag227 stuur ik u in januari 2023 een voortgangsbrief. In deze brief ga ik in op de uitkomsten van IKT3. In de bijlage bij deze brief zal ik net als voorgaande keren een analyse opnemen van de ontvangen bevindingen en de wijze van afhandeling. Daarmee heeft u voor het debat een actueel overzicht van de hoofdlijnen.

In de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 wordt vermeld dat de zogenaamde «known issues» niet worden getest.228 Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen.

2.10

Wat betekent dit voor de kwaliteit van het Indringend Ketentesten dat deze «known issues» uit de testopzet zijn gelaten?

Known issues zijn «bekende fouten» waarin principe door de gebruiker omheen gewerkt kan worden. Uiteraard is het de doelstelling van de beheerder van een informatiesysteem om deze known issues om op te lossen, met een prioriteit, afhankelijk van hoe belemmerend deze worden ervaren door de gebruiker. Het weglaten van de «known issues» uit de testopzet heeft geen negatief effect op de kwaliteit van het Indringend Ketentesten. Wel kan het zijn, dat het oplossen van een «known issue», aanleiding kan zijn om een IKT-test nogmaals uit te voeren.

2.11

Bevinden zich tussen deze «known issues» bevindingen die belemmerend dan wel blokkerend zijn?

De known-issues lijst voor DSO-LV is te vinden op de website van het Informatiepunt Leefomgeving.229 Deze lijst continu bijgewerkt. Voor de testuitvoering van IKT, zijn er geen «known issues» die belemmerend dan wel blokkerend zijn. Wel is er in een oplossing aangebracht voor een gesignaleerd issue inzake de Justitie Berichten Service (JUBES).

De leden van de fractie van de PvdA verwijzen naar de volgende passage in het laatste advies van het Adviescollege ICT-toetsing van 10 oktober 2022: «In de totaal aangeleverde 489 IKT-bevindingen zitten 119 bevindingen met prioriteit één of twee. De vier bevindingen met prioriteit één hebben de status afgehandeld. Van de bevindingen met prioriteit twee heeft circa 70% nog niet de status afgehandeld».230 Deze leden stellen de regering naar aanleiding hiervan de volgende vragen.

2.12

Kan de regering een nadere duiding geven aan deze cijfers?

Voor een nadere duiding aan bovenstaande cijfers verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.9.

2.13

Wat betekenen zoveel onopgeloste bevindingen met prioriteit 2 voor de stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit van het DSO-LV?

Als bevindingen een significante impact hebben op stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit dan worden zij geclassificeerd als prioriteit 1. Bevindingen van prioriteit 2 worden als volgt gedefinieerd (zie ook het antwoord op vraag 2.2): alle onderdelen van de gehele keten werken, maar één of een kleine groep gezagen ondervindt een blokkerende verstoring. Met deze definitie in beeld heeft dus maar een relatief kleine groep mensen of onderdeel van de keten hier last van. Wat betreft de stabiliteit en de betrouwbaarheid blijkt uit eerdere ervaringen dat dit soort bevindingen geen significante impact hebben gehad.

2.14

Hoe lang duurt het om alle bevindingen in voldoende mate af te handelen?

Afhandelen van bevindingen is een continu proces waarbij de snelheid van afhandelen afhankelijk is van de classificering (gegeven prioriteit) van de bevinding.

Is de functie tijdreizen getest in het Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2? Zo ja, wat waren hiervan de resultaten?

Tijdreizen is niet getest in IKT Fase 1 en 2. Dit is meegenomen in IKT Fase 3 (testweek 12). De functionaliteit van tijdreizen is door een provincie getest middels een mutatie van de omgevingsverordening. In de viewer Regels op de kaart werkte de functionaliteit nog niet volledig zoals beoogd. Dit betekent dat momenteel aan de nodige verbetering wordt gewerkt.

3. Indringend Ketentesten Fase 3

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat de regering schrijft dat zij het Indringend Ketentesten Fase 3 op korte termijn wil afronden.231 Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de fractie van de PvdA voor de regering de volgende vragen:

3.1

Wanneer is het Indringend Ketentesten Fase 3 gestart? Wanneer eindigt het Indringend Ketentesten Fase 3?

Het Indringend Keten Testen Fase 3 omvat 7 testrondes (11 t/m 17). IKT-3 is gestart op 26 september 2022 en wordt opgeleverd 20 januari 2023. In het Plan van Aanpak dat gepubliceerd wordt op de website van Aan de Slag wordt dit nader uiteengezet.

3.2

Is er al een testopzet beschikbaar voor het Indringend Ketentesten Fase 3? Zo ja, is de regering bereid om deze met de Kamer te delen?

Ja, er is een Plan van Aanpak voor het interbestuurlijke project IKT Fase 3. Daarnaast is er een pakket van verbetermaatregelen gericht op de overall quality assurance van het DSO (LV en decentraal). Het Plan van Aanpak en het pakket verbetermaatregelen worden openbaar beschikbaar door publicatie op de website van Aan de slag.

3.3

Door wie is/wordt deze testopzet van het Indringend Ketentesten Fase 3 vastgesteld?

Het geheel van testen en specifiek de aanpak van IKT Fase 3 heb ik met u gedeeld in mijn brief van 29 november 2022.232 De testopzet is vastgesteld door de interbestuurlijke stuurgroep IKT en vervolgens door het Opdracht Gevend Beraad (OGB) IKT.

3.4

De laatste testresultaten op de website dateren van medio oktober 2022; betekent dit dat er sindsdien niet meer getest wordt?

Er is geen onderbreking geweest van het 2-wekelijkse testritme, zowel niet bij de overgang van IKT fase 1 naar Fase 2, als van IKT Fase 2 naar Fase 3. De 2-wekelijkse testrondes sluiten aan. Er is wel enige tijd nodig om – na afronding van de testronde – de testrapportage op te leveren, dit betekent dat er altijd in ieder geval twee weken nodig zijn voor de verwerking een voor publicatie op de site plaats kan vinden. Inmiddels zijn de testresultaten van week 13 en week 14 op de website geplaatst.233

De Kamer heeft de regering bij brief van 1 november 2022234 gevraagd om de Kamer te informeren over de resultaten van het overleg met het Adviescollege ICT-toetsing over de opzet van het Indringend Ketentesten Fase 3. De leden van de fractie van de PvdA willen de regering hierbij verzoeken om, indien aan de orde, nadrukkelijk ook te rapporteren over zaken waar geen overeenstemming over bestaat met het Adviescollege ICT-toetsing. In de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 lezen de leden van de fractie van de PvdA dat de resultaten van de testen door een aantal zaken worden bepaald, waaronder: «1. De functionaliteit van de landelijke voorziening van DSO. Medio september was nog niet alle benodigde functionaliteit beschikbaar op de preproductieomgeving; 2. De functionaliteit van de decentrale software. We constateren dat een aantal softwareleveranciers, m.n. in de planketen, nog aan het ontwikkelen is en dat niet alle functionaliteit voor bevoegd gezagen beschikbaar was in fase 2.»235 Deze leden vragen de regering of het opheffen van bovengenoemde knelpunten in haar visie een randvoorwaarde is voor het Indringend Ketentesten Fase 3. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de opzet en planning van IKT fase 3?

Ik ben in mijn brief van 29 november 2022236 ingegaan op het testen en specifiek op IKT3. In mijn beantwoording van de vragen van GroenLinks ben ik ingegaan op functionaliteiten.237

Uit de rapportage Indringend Ketentesten Fase 2 volgt ook dat de onderwerpen performance en beschikbaarheid van het DSO-LV geen onderdeel zijn van het Indringend Ketentesten.238 Verder lezen de leden van de fractie van de PvdA in deze rapportage het volgende: «In de 10 testweken zijn regelmatig verstoringen geweest van de beschikbaarheid van de diverse componenten van DSO-LV die de testuitvoering belemmerden. De oorzaken zijn bij IKT niet altijd bekend. Een grote verstoring betrof een stroomstoring in een datacentrum».239 Deze leden vragen de regering of de performance en beschikbaarheid van het DSO-LV onderdeel is van het Indringend Ketentesten Fase 3? Zo nee, waarom niet?

De performance en beschikbaarheid is geen onderdeel van IKT3. IKT staat voor het indringend testen van de keten. Performance testen en het testen van de beschikbaarheid van DSO-LV heb ik uiteengezet in vraag 4.3 en de brief van 29 november 2022.240

De leden van de fractie van de PvdA verwijzen naar de volgende passage in de beleidsreactie op het Indringend Ketentesten Fase 2:«Zoals aangegeven in de Gezamenlijke route 2022, was nog niet alle functionaliteit van het DSO-LV en decentrale software beschikbaar ten tijde van IKT-testfase 2 (4 juli t/m 16 september)»241 De leden van de fractie van de PvdA zijn van mening dat de beschikbaarheid (het opgeleverd zijn) van alle onderdelen voor het IWT-niveau (de benodigde functionaliteit die nodig is voor inwerkingtreding van de Omgevingswet) in het DSO-LV en de decentrale software een randvoorwaarde is voor het Indringend Ketentesten Fase 3. Graag ontvangen deze leden een reflectie van de regering hierop. Deelt de regering deze mening van de leden van de fractie van de PvdA? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de opzet en de planning van het Indringend Ketentesten Fase 3?

U bent geïnformeerd over de vijf minimumcriteria voor inwerkingtreding.242 Per brief van 7 juli 2021 bent u op hoofdlijnen geïnformeerd over de status van de onderdelen (functionaliteiten) van de landelijke voorziening DSO (DSO-LV) die daarvoor zijn geïdentificeerd.243 In het stelsel DSO is het van belang dat één of meerdere leveranciers de bevoegde gezagen kunnen ondersteunen. U bent ook geïnformeerd over tijdelijke alternatieven maatregelen in het onverhoopte geval dat dit niet het geval is.244 Inmiddels is de situatie bereikt dat aan alle vijf minimumcriteria voldaan kan worden.

Het is overigens gebruikelijk in werking te treden met systemen die in ontwikkeling zijn, zodra in de ontwikkeling een situatie is bereikt waarmee gewerkt kan worden (een zogenaamd minimal viable product). Niet alle functionaliteiten hoeven direct bij aanvang beschikbaar te zijn, omdat ze bijvoorbeeld niet direct gebruikt hoeven te worden. Daarnaast kan gewerkt worden met een Tijdelijke Alternatieve Maatregel. Voor de opzet van IKT3 hoeven daarmee niet alle functionaliteiten uitputtend opgeleverd te zijn. Indringend ketentesten wordt volgens een agile aanpak uitgevoerd. Elke twee weken vindt een testronde plaats. Een functionaliteit die eventueel tijdens de lopende testfase wordt opgeleverd kan, afhankelijk van de prioriteit, worden ingepland worden in dezelfde testfase.

4 Stabiliteit, betrouwbaarheid en functionaliteit van het DSO-LV

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat een veelgehoorde zorg vanuit de uitvoeringspraktijk te maken heeft met een bewuste keuze bij het inrichten van het DSO. Hierover hebben de leden van de fractie van de PvdA enkele vragen.

4.1

Indien een provincie een voorbereidingsbesluit neemt, dan kan de gemeente het omgevingsplan niet meer wijzigen (publiceren, intrekken of vervangen). Dus als een provincie een voorbereidingsbesluit neemt over bijvoorbeeld datacentra of geitenfokkerijen, dan wordt het gehele omgevingsplan bevroren en niet alleen het betreffende deel van het omgevingsplan. Is dit inderdaad het geval? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor alle bouw- en energieprojecten? En zo ja, is het bij nader inzien niet noodzakelijk om dit aan te passen voor de nieuw beoogde inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet?

Dit is niet juist. Het klopt dat bij het oefenen met een voorbereidingsbesluit met meerdere tijdelijke regelingdelen door een provincie is gebleken dat de gemeenten waarvoor dit voorbereidingsbesluit gold hun omgevingsplan niet meer konden wijzigen in DSO-LV. Dit is uiteraard niet de bedoeling, en bij eerdere tests met het voorbereidingsbesluit met meerdere tijdelijk regelingdelen in DSO-LV is dit ook niet zo gebeurd. Inmiddels loopt er een analyse van wat hier verkeerd is gegaan, en wordt er hard aan gewerkt om dit zo snel mogelijk op te lossen.

4.2

Nu dit een bewuste keuze is, gaan de leden van de fractie van de PvdA ervan uit dat deze bevinding niet op de lijst staat van prioriteit 1 tot en met 4. Klopt deze aanname van deze leden?

Nee, zie mijn antwoord op de vraag 4.1.

De leden van de fractie van de PvdA hebben daarnaast begrepen dat er bij gemeenten zorgen bestaan over het aantal aanpassingen in omgevingsplannen dat tegelijk gepubliceerd kan worden via het DSO-LV. Is de regering bekend met dit knelpunt? Kan de regering aangeven wat daarbij precies de complicatie is?

Deze zorg van gemeenten is mij bekend. Het gaat hierbij om de beperking dat binnen de huidige functionaliteit van DSO-LV maar één mutatiebesluit van het omgevingsplan per dag gepubliceerd kan worden. Het is wel mogelijk om meerdere ontwerpen van wijzigingen van het omgevingsplan per dag te publiceren.245 Dit wil zeggen dat er meerdere ontwerpen per dag ter inzage kunnen worden gelegd, hier is geen grens aan. De beperking van één mutatiebesluit per dag geldt alleen voor het definitieve omgevingsplan. Dit is de versie waarin alle ingediende zienswijzen zijn verwerkt. Verdere wijzigingen hierin kunnen alleen nog ontstaan als gevolg van rechterlijke uitspraken, de terinzagelegging is dan immers geheel afgerond. Eén mutatiebesluit kan meerdere wijzigingen van het omgevingsplan bevatten. De beperking geldt voor het aantal besluiten van de raad tot wijziging van het omgevingsplan wat je per dag kan publiceren, niet voor het aantal wijzigingen per besluit. Een wijzigingsbesluit bestaat uit een besluitdeel (dus: de raad besluit het omgevingsplan van gemeente X als volgt te wijzigen) en een wijzigbijlage (dus: de volgende wijzigingen worden in het plan doorgevoerd). De wijzigbijlage kent geen beperkingen aan de inhoud daarvan, oftewel: er kan met één besluit een onbegrensde hoeveelheid wijzigingen tegelijkertijd worden doorgevoerd. Ten overvloede: bij het gebruik van TAM IMRO kunnen wel meer besluiten per dag worden gepubliceerd.

Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk is het wel wenselijk dat er ook met STOP/TPOD meerdere wijzigingsbesluiten van het definitieve omgevingsplan per dag kunnen worden aangeboden. In de praktijk willen gemeenten verschillende besluiten tot wijziging van het omgevingsplan procedureel en technisch graag gescheiden houden. Stel dat in een raadsvergadering een ontwikkelplan voor een wijk wordt vastgesteld en een wijziging van het omgevingsplan om de kapverordening daarin te integreren. Het is dan wenselijk om hiervoor niet alleen apart zienswijzen mogelijk te maken door twee ontwerpen vast te stellen, maar bij voorkeur dan ook de hele verdere planprocedure met twee gescheiden besluiten te doorlopen. Dit is niet mogelijk als je beide wijzigingen in één raadsbesluit verpakt.

Om meerdere keren per dag mutaties van hetzelfde omgevingswetdocument te kunnen publiceren is een aanpassing van de STOP-standaard en in de software van DSO-LV vereist (STOP release B). Dat gebeurt niet voor inwerkingtreding van de Omgevingswet, omdat dit een grote wijziging is die nog de nodige uitwerking vereist. Daarnaast brengt het een wijziging van de gemeentelijke software met zich mee die niet past binnen de afgesproken kaders voor de stabiliseringsperiode van DSO-LV. Op dit moment wordt voorzien dat het mogelijk maken van meerdere wijzigingsbesluiten per dag in DSO per medio 2023 ondersteund kan worden door DSO-LV. De verwachting is dat dit in de tweede helft van 2023 in de hele DSO-keten kan worden geïmplementeerd.

VNG heeft in een expertwerkgroep bezien of een workaround met de huidige functionaliteit technisch en juridisch mogelijk is. Dit is het geval. De met de uitvoeringspraktijk gekozen oplossing is dat verschillende wijzigingen die in dezelfde raadsvergadering worden vastgesteld in een zogenaamd «treintje» worden aangeboden. Dit komt er op neer dat bij het vaststellen van meerdere definitieve wijzigingen van het omgevingsplan in één raadsvergadering ook een publicatievolgorde in DSO-LV wordt bepaald. Deze wijzigingen worden vervolgens in een ritme van 1 per dag aan de LVBB aangeboden, tot ze allemaal bekend zijn gemaakt. Dat betekent dus dat er voor plannen later in de achtereenvolgende wijzigingen een periode van enkele dagen zit tussen het moment van vaststellen in de raad en het bekendmaken daarvan. Juridisch geldt dat laatste moment: vanaf dat moment kan er beroep worden ingesteld en gaat de 4-weken termijn voor inwerkingtreding lopen. Zo kunnen alle benodigde besluiten hun eigen procedure lopen in het vervolgtraject, en hoeven ze niet op elkaar te wachten. Voor besluiten waarvoor snelle actie is vereist kan een voorbereidingsbesluit worden genomen, hiervoor geldt geen beperking in het aantal besluiten per dag.

Veel gemeenten hebben regelmatig meerdere aanpassingen tegelijk lopen. Wat is volgens de regering de omvang en impact van dit knelpunt? Hoe is dit knelpunt op te lossen? Wat betekent dit voor alle omvangrijke ambities in het ruimtelijk domein?

Dit knelpunt kan voorlopig worden opgelost door de werkwijze te volgen, zoals deze is bedacht door VNG en uiteen is gezet in het voorgaande. De uiteindelijke oplossing die ervoor zorgt dat de hele DSO-keten wel meerdere wijzigingsbesluiten aan kan voor definitieve omgevingsplannen wordt – zoals aangegeven in de beantwoording van uw vraag hiervoor – binnen afzienbare tijd na inwerkingtreding van de Omgevingswet verwacht.

Verder hebben de leden van de fractie van de PvdA diverse signalen ontvangen over zorgen die bestaan in verband met de zichtbaarheid van welke regels en besluiten in welke gevallen gelden. Dit raakt het beginsel van de rechtszekerheid, een punt waar de Afdeling advisering van de Raad van State eerder terecht aandacht voor heeft gevraagd. Naar aanleiding hiervan is de viewer «Regels op de kaart» in het Omgevingsloket ingebouwd. Deze leden vragen de regering of zij van mening is dat een goed functionerende viewer een randvoorwaarde / een minimumvereiste voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is. Zo nee, waarom niet? Zo ja, is deze viewer onderdeel van het Indringend Ketentesten Fase 3?

Ja, de regering deelt de mening dat een goed functionerende viewer een randvoorwaarde is voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. De functionaliteit van de Viewer Regels op de Kaart was onderdeel van IKT2. Daarnaast wordt nu ook de nieuwe documentgerichte viewer opgeleverd, Viewer Document en Kaart die in IKT3 wordt getest.

5 Beleidsreactie op het laatste advies van het Adviescollege ICT-toetsing

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat het Adviescollege ICT-toetsing in zijn advies van 10 oktober 2022 concludeert dat de wijze waarop het Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2 is ingevuld en uitgevoerd onvoldoende zekerheid geeft over de stabiliteit, betrouwbaarheid en technische werking van de DSO-keten.246

Deze leden merken op dat de regering op basis van het Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2 in afwijking hiervan het volgende concludeert:

  • «De belangrijkste conclusie van IKT fase 2 is dat door de deelnemende testpartijen uit de uitvoering is ervaren dat de functionaliteit van DSO-LV naar behoren werkt (voldoende technisch gereed)».247

  • «Ik stel op basis van deze rapportage vast dat de werking van het DSO ook steeds diepgaan- der in beeld komt en dat daarmee in de gekozen aanpak ook zaken als gebruikersvriendelijkheid en stabiliteit goed in beeld.».248

  • «Tegelijkertijd stel ik vast dat dat testpartijen vertrouwen hebben in de interbestuurlijk gekozen testaanpak omdat deze aansluit bij het daadwerkelijk gebruik van het stelsel. Zij achten zich als eigenaren van dit stelsel voldoende in control».249

De leden van de fractie van de PvdA hebben hierover de volgende vragen:

5.1

Hoe beoordeelt de regering de stevige kritiek van het Adviescollege ICT-toetsing op de testaanpak? Hoe verklaart zij het verschil met zijn oordeel over de testaanpak van het Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2?

De medeoverheden, Rijkspartijen en ik hebben de kritiek als constructief ervaren. Het vakmanschap van AcICT zet ons aan tot verdere aanscherping van de IKT. Belangrijk is dat we uit het rapport van AcICT lezen dat het een totaalbeeld wenst te zien over het functioneren van de keten als geheel in relatie tot het nemen van een aanvaardbaar risico voor inwerkingtreding. De aanpassing van het testen en specifiek de opzet van IKT 3 heb ik uiteengezet in mijn brief van 29 november 2022.250

5.2

Kan de regering aangeven op basis waarvan zij vertrouwen heeft in de gekozen testaanpak van het Indringend Ketentesten Fase 1 en Fase 2?

De regering heeft vertrouwen in IKT fasen 1 en 2 omdat uitgevoegd zijn door vakmensen en omdat zij onder de sturing valt van de interbestuurlijke partners, deze partners nemen daarmee eigenaarschap op de testaanpak en de uitvoering ervan. De ketentest is in de visie van de regering robuust opgezet en er is met veel commitment aan gewerkt. Vanzelfsprekend zijn er altijd verbeteringen door te voeren in een testaanpak in een omgeving waar zeer veel partijen betrokken zijn en we gaan werken met een complex stelsel. Een belangrijke reden voor het vertrouwen van de regering in de IKT fasen is dat de leerpunten uit elke voorgaande testfasen telkens worden meegenomen worden in de opvolgende fasen.

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat het Adviescollege ICT-toetsing in zijn laatste advies bij een snelle invoering, zijnde de optie die de door de regering inmiddels is gekozen, het volgende aanraadt: «Indien besloten wordt tot invoering op of kort na 1 januari 2023 adviseren wij maximaal in te zet ten op het beperken van maatschappelijke risico’s en het oplossen van tekortkomingen in het DSO».251 Deze leden vragen de regering om aan te geven welke concrete maatschappelijke risico’s zij voorziet.

De zin die u aanhaalt, is afkomstig van AcICT. Gezien het feit dat het adviescollege naar het Digitaal Stelsel Omgevingswet kijkt, ga ik ervan uit dat zij doelen op de maatschappelijke risico’s van het niet inwerkingtreden en het niet realiseren van de doelen van de Omgevingswet. De maatschappelijke risico’s heb ik aangegeven in de diverse brieven en beantwoording die ik u heb gestuurd waarin het belang van het halen van de doelen van de Omgevingswet is beschreven. In de beantwoording van de vragen 1.3, 2.5 en 3.6 vindt u een overzicht van de gevolgen voor beleid en wetgeving.

6 Enquête naar de stand van zaken bij de bevoegde gezagen in de uitvoeringspraktijk

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat de regering in de brief van 14 oktober jongstleden252 niet is ingegaan op enkele door deze leden eerder gestelde vragen. Gelet hierop stellen deze leden hieronder enkele vragen opnieuw.

Bij de beantwoording van de eerder door de leden van de fractie van de PvdA gestelde vraag 39 verwijst de regering naar het eerder gegeven antwoord op vraag 26 van de leden van de fractie van GroenLinks.253 Echter, daar lezen deze leden geen inhoudelijk antwoord op de door hen gestelde vraag. Gelet hierop herhalen de leden van de fractie van de PvdA hierna hun eerdere vraag en verzoeken de regering deze alsnog te beantwoorden:

«De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van de resultaten van het genoemde rapport van I&O Research «Invoering Omgevingswet: is iedereen er klaar voor?».254 Op dit moment zijn de uitkomsten van de enquête van de regering naar de ervaringen bij de bevoegd gezagen met de voorbereidingen op de invoering van de Omgevingswet er nog niet, maar niet uit te sluiten is dat de uitkomsten hiervan verschillen van de eerstgenoemde resultaten. Indien de resultaten substantieel verschillen, verzoeken de leden van de fractie van de PvdA de regering om serieus te reflecteren op deze verschillen. Wat zegt dit over de opzet van de beide enquêtes? Hoe verklaart de regering de verschillen in uitkomsten? Hoe weegt de regering de beide uitkomsten separaat en in onderlinge samenhang? Wat betekent dit verschil voor het antwoord van de regering op de vraag of de uitvoeringspraktijk klaar is voor invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2023?

De resultaten van de enquêtes van I&O Research en TwynstraGudde verschillen inderdaad substantieel van elkaar. Dat had ik ook verwacht, gegeven het verschil in opzet. Het rapport van I&O Research heb ik met belangstelling gelezen. I&O Research heeft de klanten van twee softwareleveranciers bevraagd, waarvan er een twee overheden als klant heeft. Per overheid kon een onbeperkte hoeveelheid mensen meedoen met de enquête, zonder dat dit in de uitkomsten werd gecorrigeerd. Dit betekent dat als van één organisatie, waar bijvoorbeeld het oefenen nog niet is ingepland, veel mensen reageren dit het beeld van het totaal vertroebelt. De opzet, beperkte uitvraag en de uitwerking maken de enquête van I&O Research daarmee voor het verkrijgen van een betrouwbaar beeld niet geschikt.

Bij de enquête zijn alle bevoegde gezagen via TwynstraGudde aan bod gekomen. Van divers karakter en ongeacht wiens software zij gebruiken. Er is bij het verwerken van de uitkomsten veel aandacht besteed De grotere representativiteit geeft een getrouwer beeld van de werkelijkheid.

Het totaalbeeld in de TwynstraGudde enquête is zo anders omdat hier veel meer overheden aan mee hebben gedaan, die niet allemaal hetzelfde probleem hadden met hun software. Voor mijn weging van de conclusies van het rapport van TwynstraGudde verwijs ik naar mijn antwoorden op de andere vragen die over dit rapport zijn gesteld.255

Voor zover ik kan nagaan zonder de ruwe data achter het rapport van I&O Research te kennen, is namens de overheden die hieraan mee hebben gedaan niet substantieel anders geantwoord in de enquête van TwynstraGudde. De gegeven antwoorden werden in beide rapporten gekleurd door het feit dat er een leverancier op beide peilmomenten de functionaliteit voor het muteren van omgevingswetdocumenten nog niet gereed had. Dit is inmiddels anders.

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de regering bij de beantwoording van hun eerder gestelde vraag 45 verwijst naar het antwoord op de eerder gestelde vraag 43 van de leden van de fractie van de PvdA. Echter, daar lezen deze leden geen inhoudelijk antwoord op de door hen gestelde vraag. Gelet hierop herhalen de leden van de fractie van de PvdA hun eerdere vraag en verzoeken de regering deze alsnog te beantwoorden:

«Om een goed en betrouwbaar beeld te krijgen van de uitvoeringspraktijk is het, naar het oordeel van de leden van de fractie van de PvdA, belangrijk om ook te vragen naar de (verwachte of bewezen) werking van de maatregelen. Relevant zijn hierbij de volgende vragen. Hebben gemeenten de werking al met gebruikers (inwoners/bedrijven) geoefend? Hoe waren de resultaten? Deze leden merken op dat dit type vragen niet zijn gesteld. Kan de regering aangeven waarom deze vragen niet gesteld zijn? Hoe verhoudt dit zich tot het doel van de enquête?».

Uitgaande van het doel van de enquête zijn de enquêtevragen geformuleerd door de koepels: IPO, VNG, Unie van Waterschappen. Om een zo realistisch mogelijk beeld te krijgen en bevoegde gezagen zo min mogelijk te belasten, is er met de medeoverheden voor gekozen de minimale eisen en minimale acties die nodig zijn voor een goede inwerkingtreding als uitgangspunt te nemen. Het oefenen van tijdelijke alternatieve maatregelen met burgers en bedrijven hoort hier niet bij. Dit is ook terecht. Tijdelijke alternatieve maatregelen zijn terugvalopties voor het geval het hoofdspoor om wat voor reden dan ook niet gebruikt kan worden door het bevoegd gezag. Het stellen van de aangegeven vragen is alleen van nut als het hoofdspoor niet gevolgd wordt en als het TAM’s zijn die invloed hebben op inwoners en bedrijven.

TAM IMRO omgevingsplan is onder leiding van VNG door vijf gemeenten met vijf omgevingsplannen beproefd. Hierbij is ook gekeken naar de gebruiksvriendelijkheid voor eindgebruikers. Dit heeft geleid tot het opstellen van de Bijsluiter TAM IMRO256, waarin praktische handreikingen voor gemeenten worden gegeven voor het gebruiken van de TAM. Gemeenten die dit willen kunnen in de komende kwartalen oefenen met TAM IMRO. De meeste gemeenten focussen op het werkend krijgen van het hoofdspoor zodat zij geen TAM hoeven te gebruiken.

Verder merken de leden van de fractie van de PvdA op dat de regering de door deze leden eerder gestelde vraag 46 over het gebrek aan personeel als volgt heeft beantwoord: «Deze vraag is niet expliciet gesteld, maar is onderdeel van de beantwoording van diverse vragen, zodat ook duidelijk is op welke vlakken knelpunten worden ervaren (van personele aard of anders)».257

Graag ontvangen deze leden alsnog een expliciet antwoord van de regering op deze vraag, die zij voor de goede orde hierbij herhalen: «Een groot zorgpunt is het gebrek aan personeel bij gemeenten. Hier worden in de enquête geen vragen over gesteld, terwijl dit mogelijk een forse impact heeft op de vraag of gemeenten er klaar voor zijn. Kan de regering aangeven waarom deze vragen niet zijn gesteld? Hoe verhoudt dit zich tot het doel van de enquête?».

De basis van de enquêtevragen zijn de minimale acties Omgevingswet voor gemeenten van de VNG258 en de vijf minimumcriteria bij invoering van de Omgevingswet voor de verschillende overheden. Er is voor gekozen om alleen de mijlpalen en acties die gereed moeten zijn voor inwerkingtreding uit te vragen. Het selectieproces om de benodigde acties te onderscheiden van niet-benodigde acties, is uitgevoerd door de koepels zelf. Overigens hebben gemeenten bij alle vragen de mogelijkheid gekregen een toelichting op hun antwoorden te geven, en hadden zij ook de mogelijkheid een extra toelichting te geven in een vrij veld. In deze toelichtingen wordt ingegaan op de impact die personeelsgebrek heeft bij gemeenten. Het gebrek aan personeel wordt regelmatig genoemd als reden waarom een doel niet of met moeite gehaald kan worden. Het rapport van TwynstraGudde bevat hier informatie over. In de beantwoording van de vragen van de PvdA onder hoofdstuk 7 ben ik ingegaan op de brede uitdagingen als het gaat om personeel en het belang van het geven van duidelijkheid om te zorgen dat personeel aangetrokken en/of vastgehouden kan worden.

Aanvullend daarop verzoeken de leden van de fractie van de PvdA de regering om aan te geven op welke wijze, methodologisch verantwoord, deze antwoorden volgens de Minister gebruikt kunnen worden.

Het rapport geeft een overzicht van de gestelde vragen en de gegeven antwoorden. Deze zijn niet geïnterpreteerd maar feitelijke weergaven. De interpretatie en het gebruik is aan de lezer. Hierbij moet wel in het oog gehouden worden dat de toelichtingen zijn weergegeven zoals het nu is (as-is). Het is niet mogelijk om te zien welk antwoord is gegeven op de vraag waar een toelichting bij is gezet. Bij lezing van bijvoorbeeld de toelichtingen op de vraag of gemeenten per 1 januari 2023 in staat zijn een omgevingsplan te wijzigen kun je niet zien of degene die de toelichting heeft gegeven namens zijn gemeente ja of nee heeft geantwoord op deze vraag. Dit betekent dat de teksten in de toelichting meer kleuring kunnen geven aan het beeld wat oprijst uit de gegeven antwoorden die gerapporteerd zijn in de staaf- en cirkeldiagrammen, maar dat deze toelichtende teksten niet als representatief kunnen worden beschouwd.

De leden van de fractie van de PvdA hebben bij de eerder door hen gestelde vraag 47 over de gekozen werkwijze bij de enquête, namelijk één enquête per organisatie, gevraagd waarom er niet voor is gekozen om alle betrokken uitvoerders te bevragen. De regering geeft in antwoord hierop het volgende aan: «Er is voor deze werkwijze gekozen omdat dit het meest genuanceerde beeld per organisatie geeft in de volle breedte van de inwerkingtredingsactiviteiten».259 De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat het doel van de enquête niet is om het meest genuanceerde beeld per organisatie te verkrijgen, maar om een «goed en betrouwbaar beeld» te krijgen. Graag ontvangen deze leden een methodologische reflectie van de regering op de gekozen werkwijze in relatie tot het verkrijgen van een goed en betrouwbaar beeld.

Er is doelbewust gekozen voor één enquête per organisatie, zodat er binnen de organisatie samengewerkt wordt om tot een helder en professioneel beeld te komen, waarbij de checks en balances binnen de organisatie plaatsvinden. Daarnaast betekent het dat elke organisatie één stem heeft; zodat de enquêteresultaten een percentuele weergave van de populatie (bijvoorbeeld alle gemeenten of alle provincies) zouden zijn, in plaats van een percentage van «alle reacties». Waren alle betrokken uitvoerders gevraagd, dan was het geluid van grotere overheidsorganisaties enorm oververtegenwoordigd geweest, aangezien zij veel meer personeel in dienst hebben.

Niet iedereen binnen een overheidsorganisatie heeft dezelfde mening over de stand van zaken. Het proces om over te gaan van een voorbereidende projectorganisatie naar een vaste werkwijze in de lijnorganisatie kan nog in volle gang zijn. Dat betekent dat er vaak nieuwe betrokkenen zijn die opnieuw vragen stellen over de inhoud en de werkwijze. Bij een overgang is dit gebruikelijk en nodig. Het staat de inwerkingtreding zelf niet in de weg.

Het filteren van de uiteenlopende meningen op basis van de juiste achtergrond is voor een onderzoek lastig. Het is op basis van de vragen niet te achterhalen of de afdeling handhaving nog geen voorlichting gehad heeft over de Omgevingswet en daarom zo negatief is of dat ze het lastig vinden om hun werkwijze aan te meuten gaan passen. Wat het gedragen geluid namens de hele organisatie is, is een verantwoordelijkheid van die organisatie. Door per bevoegd gezag uitdrukkelijk om één reactie te vragen zijn de bevoegde gezagen gestimuleerd om met één breder gedragen antwoord namens het geheel van de organisatie te komen en al deze signalen en stand van zaken hierin mee te nemen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben eerder enkele vragen gesteld over opzet van de onderhavige enquête, die beoogt om een goed en betrouwbaar beeld te geven van de uitvoeringspraktijk. In de enquête is gevraagd of de gemeente «in staat is om bij de inwerkingtredingsdatum het omgevingsplan te wijzigen». Deze leden constateren dat dit de enige vraag in de enquête is over het omgevingsplan en de TAM-IMRO, terwijl dit een essentieel onderdeel van de nieuwe wet is. Graag vernemen deze leden of de regering de enquête qua inhoud, als gekeken wordt naar de drie onderdelen van het DSO (namelijk planvorming, toepasbare regels, vergunningen), representatief acht.

TAM-IMRO is geen onderdeel van de nieuwe wet. De TAM-IMRO is een tijdelijke maatregel voor een standaard die het – naast de STOP-TPOD-standaard-mogelijk maakt om met de huidige IMRO-standaard omgevingsplannen te kunnen publiceren in het DSO. Het gaat daarmee om een huidige standaard voor publiceren die nu gebruikt wordt.260 De vragen die gesteld zijn aan de gemeenten sluiten aan bij wat gemeenten minimaal gereed moeten hebben bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze vragen corresponderen met de minimale acties die VNG voor de gemeenten op een rij heeft gezet. Planvorming, en specifiek het wijzigen van een omgevingsplan, is daar één van de acties in. De enquête geeft een beeld hoe organisaties ervoor denken te staan naar aanleiding van deze minimale acties, die een representatief beeld geven van de invoeringsstatus.

Het klopt dat de enige eis voor het omgevingsplan aan gemeenten is dat zij bij inwerkingtreding is het omgevingsplan moeten kunnen wijzigen. Hetzij met behulp van TAM IMRO, hetzij met behulp van de nieuwe techniek op basis van STOP-TPOD. Uit de toelichting die gemeenten konden geven bij hun antwoord op deze vraag blijkt dat gemeenten de vraag ook zo begrepen hebben.

Het klopt dat er in de enquête meer vragen zijn gesteld over het kunnen afhandelen van vergunningen en het kunnen aanleveren van toepasbare regels. De reden hiervoor is dat hiervoor meer minimale voorbereidingsacties door VNG zijn gedefinieerd.

Ik acht de enquête qua inhoud representatief omdat hij aansluit op wat gemeenten minimaal moeten doen om zich voor te bereiden op inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat TwynstraGudde in haar rapportage van de uitkomst van de enquête geen onderbouwde conclusies en aanbevelingen meegeeft. Deze leden vragen de regering waarom hiervoor is gekozen. Is de regering bereid om TwynstraGudde alsnog te vragen om conclusies en aanbevelingen te doen over de bevindingen? Zo nee, waarom niet?

Er is doelbewust voor gekozen de resultaten zo «sec» mogelijk te presenteren. Het doel van de enquête was om feitelijke informatie te verzamelen die de basis kon zijn van interbestuurlijke besluiten over het wel of niet inwerkingtreden. Het doel was niet om advies in te winnen van TwynstraGudde. Dit heeft de Kamer destijds zo gevraagd. TwynstraGudde had een opdracht om de validiteit en representativiteit van de enquête te borgen, hetgeen dan ook gebeurd is. Dit om te zorgen dat – zoals aan u toegezegd – dat er in de interpretatie geen punten verloren zouden gaan en te voldoen aan het direct ophalen van signalen uit de praktijk. Het interpreteren van resultaten en het komen tot aanbevelingen vindt u terug in de aan u toegestuurde reacties. Gezien het doel van de enquête en het feit dat er met de inhoudelijke kennis een beeld is ontstaan en aanbevelingen zie ik geen reden om hier de resultaten opnieuw te laten beoordelen of analyseren.

Kan de regering verder aangeven waarom de kwalitatieve antwoorden in de rapportage (de tekst in de open vakken bij elke vraag) wel zijn opgenomen, maar niet zijn geanalyseerd? Is de regering het met deze leden eens dat deze uitkomsten alsnog geanalyseerd moeten worden?

Hiervoor geldt hetzelfde als de vorige vraag. Er is bewust voor gekozen om de focus te leggen op een feitelijke weergave van de stand van zaken. Zonder dat daar interpretatiesausjes overheen zijn gegaan. Daarmee spreekt de enquête voor zich, zoals ook het doel was. Ik heb geen behoefte aan een nadere analyse van de kwalitatieve antwoorden in de rapportage. Ik vind het juist erg nuttig om het hele beeld te krijgen van alles wat daar geantwoord is.

De leden van de fractie van de PvdA wijzen erop dat de regering de Kamer bij brief van 14 oktober 2022 heeft toegezegd om het concept-rapport van TwynstraGudde en de ambtelijke reactie daarop vertrouwelijk met de Kamer te delen.261 Wanneer kan de Kamer deze stukken tegemoet zien?

In december verstrek ik u vertrouwelijk deze stukken.

Deze leden vragen de regering verder hoe de duiding van de uitvoeringspraktijk namens de tien Rijkspartijen262 tot stand is gekomen. Welke rijkspartijen zijn geraadpleegd voor deze duiding?

Alle tien de Omgevingswet betreffende Rijkspartijen hebben de enquête ontvangen. Deze rijkspartijen zijn Prorail, Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Rijkswaterstaat (RWS), Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK), Ministerie van Defensie (DEF) en Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE).

Naar aanleiding van de duiding van de enquêteresultaten door het IPO263 constateren de leden van de fractie van de PvdA dat het IPO enkele, volgens deze leden terechte, stevige constateringen doet. Deze leden vragen de regering wat het advies was van het IPO over de termijn van uitstel tijdens het bestuurlijk overleg van 12 oktober jongstleden. Welk oordeel is het IPO toegedaan over de haalbaarheid van de nieuw beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023? En wat is er volgens het IPO voor nodig om deze datum te halen?

IPO heeft aangegeven een zo kort mogelijk uitstel wenselijk te vinden om de focus op de implementatie vast te houden. Daarbij staat voor IPO bij elke datum voorop dat inwerkingtreding verantwoord moet kunnen en de daaraan gerelateerde bestuurlijke afspraken gerealiseerd zijn.

IPO vindt het van essentieel belang dat er sprake is van werkende ketens, ofwel via het hoofdspoor van DSO, ofwel via de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen en dat er een half jaar oefen- en inregeltijd beschikbaar is. Tevens moet op het moment van inwerkingtreding de serviceketen en het calamiteitenmanagement op orde zijn en dient er tijdig definitieve duidelijkheid over het koninklijk besluit te zijn.

Ten aanzien van nieuwe datum voor inwerkingtreding heeft IPO aangegeven graag de route uitgewerkt te zien richting 1 juli 2023. Dit gelet op de wens om uiterlijk 1 maart 2023 zekerheid te hebben over inwerkingtreding op 1 juli 2023. Om de datum te halen moeten operationele ontwikkelingen – waaronder het versterken van het indringend ketentesten en het ontwikkelen en testen van tijdelijke alternatieve maatregelen – én de parlementaire behandeling van een nieuw voor te hangen koninklijk besluit in een korte periode plaatsvinden. IPO is van mening dat IKT3 niet het definitieve bewijs gaat leveren van een werkend DSO. Met voldoende werkende vangnetten is inwerkingtreding op 1 juli 2023 desondanks nog steeds realiseerbaar. Met de ontwikkelingen die er bij de softwareleveranciers hebben plaatsgevonden, met name ten aanzien van het muteren van omgevingsdocumenten, en de ontwikkeling van provinciale TAM’s, heeft IPO er vertrouwen in dat inwerkingtreding op 1 juli 2023 operationeel mogelijk moet zijn.

7 Effecten van personeelstekort

De leden van de fractie van de PvdA hebben zorgen over de effecten van de forse personeelstekorten in het ruimtelijke domein in combinatie met de invoering van de Omgevingswet. Hierover hebben deze leden nog de volgende vragen.

7.1

Kan de regering zo concreet mogelijk aangeven welke gevolgen zij verwacht voor de dienstverlening aan burgers en bedrijven, de (toename van de) doorlooptijd van de vergunningverlening en het (niet) behalen van de wettelijke reactietermijnen?

In reactie hierop moet worden geconstateerd dat helaas veel sectoren te kampen hebben met personeelstekorten. Dit staat los van de invoering van de Omgevingswet. Uitgangspunt van de invoering van de Omgevingswet is dat de bestaande dienstverlening doorgang kan vinden. De kwaliteit van de ambtelijke organisaties is dan ook een punt van aandacht voor alle bij de invoering betrokken overheidsorganen. Ik ben hierop ingegaan in vraag 3.3 van de leden van GroenLinks.

Afgezien van de voorbereidingen op de invoering van het stelsel en de beoogde werkwijze volgen er uit het wettelijke stelsel geen sterk afwijkende eisen of nieuwe werkzaamheden bij de vergunningverlening. De opzet van het stelsel van de vergunningverlening sluit nauw aan bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waar (het personeel van) de diverse overheden al veel ervaring mee heeft. Wel is de lex silencio, waarbij de vergunning bij termijnoverschrijding door het bevoegd gezag van rechtswege wordt verleend, niet langer van toepassing. Er zijn vooralsnog geen signalen, ook niet naar aanleiding van personeelstekort, dat het schrappen van de lex silencio tot een verlenging van de doorlooptijden zal leiden. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht geldt hiervoor de regeling voor dwangsom en beroep bij termijnoverschrijding door het bevoegd gezag. Dit geeft de aanvrager en derden-belanghebbenden de mogelijkheid om actie te ondernemen als dat nodig is. Verder is het zaak voor bevoegde gezagen om in algemene zin te bezien waar de voordelen van de Omgevingswet benut kunnen worden om efficiënter te werken, de samenwerking met andere bestuursorganen of omgevingsdiensten te zoeken of het verkorten van procedures. De beschikbare personele capaciteit kan op deze manier gericht worden ingezet. De personele ontwikkeling is echter een blijvend punt van aandacht, ook na de invoering van de Omgevingswet.

Ik zal de komende periode en rondom de inwerkingtreding met de medeoverheden en bij de Rijkspartijen de aandacht voor de dienstverlening continueren. Dit met de notie dat – zoals u weet – er bij elke stelselwijziging een dip in de dienstverlening te verwachten is.

7.2

Daarbij ontvangen deze leden graag niet alleen een gemiddeld beeld, maar ook een inschatting van de mogelijke verschillen bij de betrokken overheden en de effecten hiervan.

De VNG geeft aan dat gemeenten er alles aan doen om de dienstverlening te continueren en wettelijk termijnen te halen. Ook zonder de inwerkingtreding van de Omgevingswet staat door het personeelstekort de dienstverlening en de wettelijke termijnen onder druk. Bij voldoende voorbereidingstijd na het besluit tot inwerkingtreding kunnen gemeenten hier beter op anticiperen. Het helpt als er voorbereidingstijd is nadat het besluit tot inwerkingtreding is genomen. Mocht de dienstverlening onverhoopt enigszins zijn verstoord, dan is daar gezien het incidentele en vooral tijdelijke karakter bij de initiatiefnemer die een vergunningsaanvraag doet of een plan indient vaak begrip voor. De maatschappelijke gevolgen bij het niet halen van een termijn zijn onder de Omgevingswet minder groot dan onder het huidig recht (zie het antwoord op vraag 7.1).

Provincies verwachten een tijdelijke teruggang in de dienstverlening aan burgers en bedrijven, met name bij het «checken» op vergunning-, melding- en informatieplichten en het indienen van aanvragen en meldingen van initiatieven. De initiatieven waarvoor de provincie bevoegd gezag is, betreffen vooral activiteiten die zeer milieubelastend zijn (complexe bedrijven) en/of de natuur raken. De effecten zijn afhankelijk van de kwaliteit van mitigerende maatregelen, zoals het inrichten van de versterkte serviceketen en de ontwikkelingen op andere beleidsterreinen, zoals bijv. het stikstofdossier, en daarmee het aantal vergunningaanvragen dat zal worden ingediend.

De waterschappen hebben aangegeven dat het vinden en behouden van goed en voldoende personeel is ook voor de waterschappen een uitdaging, maar tot grote personeelstekorten heeft dit tot nu toe nog niet geleid. De waterschappen zien dit overigens niet als een gevolg van de invoering van de Omgevingswet. Door de huidige conjunctuur is er personeelskrapte bij alle functies. De dienstverlening in het kader van de Omgevingswet bestaat vooral uit het voeren van omgevingsoverleg en het behandelen van meldingen of verzoeken voor vergunningen. In 2021 90% binnen de geldende wettelijke termijn (8 weken) afgehandeld264. De waterschappen verwachten in het eerste jaar na inwerkingtreding dat het percentage wat binnen de wettelijke termijn zal worden afgehandeld tijdelijk en in beperkte mate terugzakt als gevolg van het leren en inregelen van de nieuwe systemen, processen en procedures. Dit kost nu eenmaal extra tijd. Vanaf een half jaar na inwerkingtreding verwachten de waterschappen dat de doorlooptijden weer zullen afnemen. Daarnaast geven de waterschappen aan dat op basis van gebiedskenmerken, inhoudelijke keuzes en beschikbaarheid van voldoende personeel kunnen verschillen in doorlooptijden tussen waterschappen bestaan. Waar geen verschillen in zijn is dat alle waterschappen zich inspannen om met hun burgers en bedrijven in gesprek te zijn en hen goed te informeren over de voortgang van de procedures. Daarmee weten burgers en bedrijven waar zij aan toe zijn.

Vanuit de Rijkspartijen is aangegeven dat zij gereed zijn voor inwerkingtreding, zoals blijkt uit de uitkomsten van de enquête en de duiding van Rijkspartijen en de contacten met de Rijkspartijen.

7.3

Graag ontvangen deze leden ook een inschatting van de regering van de periode waarin deze gevolgen gaan optreden. Daarbij vernemen deze leden graag ook waarop deze inschatting is gebaseerd.

De provincies verwachten op basis van de informatie van het IPO dat de tijdelijke teruggang in dienstverlening duurt zolang er sprake is van overgangsrecht. Dit overgangsrecht veroorzaakt tempoverschillen in de ontwikkeling van plannen – omgevingsplannen, waterschapsverordeningen en omgevingsverordeningen – en de daaruit volgende juridische activiteiten waarvoor met «toepasbare regels» vergunningschecks en formulieren voor het aanvragen van vergunningen en het indienen van meldingen worden gemaakt. Provincies hebben geen overgangsrecht en moeten op het moment van inwerkingtreding deze toepasbare regels hebben opgesteld. Dit is niet het geval voor waterschappen en gemeenten en daarom komt interbestuurlijke afstemming van die toepasbare regels voor sommige overheidsorganisaties in andere bestuurslagen nog te vroeg. Het effect zal de komende jaren steeds meer afnemen naarmate steeds meer overheden hun plannen conform de Omgevingswet hebben opgesteld.

De Unie van Waterschappen geeft aan dat de inschatting van de waterschappen is dat in het eerste kwartaal de doorlooptijden zullen toenemen en na het eerste kwartaal deze doorlooptijden zich weer gaan herstellen. Hier zijn verschillende oorzaken van. Allereerst, er in de beginperiode gewerkt worden met twee soorten procedures, dat is lastig schakelen. Ten tweede kost het leren en eigen maken van de nieuwe regels extra tijd. Ten derde kost het inregelen van de nieuwe processen en de beschikbare middelen op deze processen afstemmen de benodigde tijd. Tijd die niet direct aan vergunningen kan worden besteed, maar die zich wel terugverdient nadat de processen en middelen goed zijn ingeregeld.

Als laatste moet ook praktijkervaring opgedaan worden om de toepasbare regels voor checken, maatregelen op maat en indienen te optimaliseren. In de beginperiode zullen ook burgers en bedrijven met veel vragen zitten die beantwoord moeten worden, terwijl de vergunningverleners ook nog niet alles goed weten, het beantwoorden van vragen zal zo dus ook extra tijd kosten.

De Rijkspartijen verwachten rondom de inwerkingtreding vragen in verband met de overgang naar een nieuw stelsel.

7.4

Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA ook een reflectie op de maatschappelijke gevolgen van bovengenoemde elementen.

De ambitie van de Omgevingswet is om zoveel als mogelijk één aanspreekpunt voor initiatiefnemers te creëren. Die ambitie kan pas ten volle worden gerealiseerd als alle overheidsorganisaties de instrumenten van de Omgevingswet volledig toepassen en dat zal vanwege het overgangsrecht nog een aantal jaren duren. In de tussentijd is het daarom belangrijk om de vangnetten en serviceorganisatie op orde te hebben en regionaal goede afspraken te maken. De invoering van de Omgevingswet vindt natuurlijk niet in isolatie plaats, maar in een context van grote maatschappelijke opgaven. Wanneer de Omgevingswet verantwoord wordt ingevoerd, zal deze een bijdrage leveren aan het oplossen van deze opgaven. Natuurlijk zullen bij de invoering kinderziektes en gewenningsproblemen optreden, zoals bij elke grote stelselwijziging. Deze zijn echter niet absoluut toe te wijzen aan de Omgevingswet, in het licht van de bredere maatschappelijke ontwikkelingen. In de gesprekken die ik indringend voer met de gemeenten, waterschappen, provincies en rijkspartijen bemerk ik dat de onder de Omgevingswet gewenste verandering in cultuur en werkwijze veel aandacht krijgt en in gang is gezet. Daarbij is het van belang het momentum te behouden en de volgende stappen te kunnen gaan zetten. Dit vraagt op korte termijn duidelijkheid over een definitieve datum voor de inwerkingtreding.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD

De leden van de fractie van de PvdD hebben kennisgenomen van de recente brieven met onderliggende stukken van de regering en wensen naar aanleiding hiervan de regering de volgende vragen te stellen.

  • 1. De leden van de fractie van de PvdD verwijzen naar de volgende passage uit de Toelichting stand van zaken bij de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet:

  • 2. «Daarnaast biedt de Omgevingswet instrumenten voor het voeren van regie, door Rijk of provincie, op overtijgende maatschappelijke opgaven. Het integrale instrumentarium van de Omgevingswet biedt daarvoor het instrumentarium. Dit kan bijvoorbeeld via het stellen van instructieregels.»265

  • 3. Kunnen instructieregels worden gebruikt om aan gemeenten dwingend voor te schrijven dat bepaalde locaties voor woningbouw moeten worden bestemd? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

    Net als nu onder de Wet ruimtelijke ordening, met instructieregels en de proactieve aanwijzing, kunnen ter behartiging van provinciale of nationale belangen onder de Omgevingswet met instructieregels en het instructiebesluit aan omgevingsplannen inhoudelijke eisen worden gesteld. Dat kan ook gaan om de aanwijzing van concrete locaties waar in een omgevingsplan ruimtelijke ontwikkelingen (zoals woningbouw) mogelijk gemaakt moeten worden. De Omgevingswet behoeft hiertoe geen aanpassing.

  • 4. Kunnen via instructieregels doeleinden van volkshuisvesting worden behartigd, zoals bijvoorbeeld beschikbaarheid van woningen in de sociale sector? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

    De Omgevingswet sluit niet uit dat het instrumentarium wordt ingezet ten behoeve van volkshuisvestelijke doeleinden, maar het heeft de voorkeur om die mogelijkheid duidelijker in de Omgevingswet te verankeren en te expliciteren. Er is momenteel een wetsvoorstel in voorbereiding, waarin met het oog hierop zal worden voorgesteld om onder meer de Omgevingswet, Woningwet en Huisvestingswet aan te passen. De verwachting is dat dit wetsvoorstel (het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting) nog voor het einde van het jaar in consultatie kan worden gebracht.

  • 5. Wanneer zal het voorstel voor de Wet versterking regie volkshuisvesting worden ingediend? Worden in dat wetsvoorstel ook wijzigingen van de Omgevingswet opgenomen?

    Het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting, met aanpassingen van onder meer de Omgevingswet, zal vermoedelijk in het najaar van 2023 ter behandeling kunnen worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

  • 6. Kunnen na inwerkingtreding van de Omgevingswet omgevingsvergunningen worden geweigerd op grond van bescherming van de volksgezondheid? Zo ja, op grond van welk voorschrift? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

    Ja, het belang van de bescherming van de gezondheid heeft in diverse onderdelen van het stelsel van de Omgevingswet een plek gekregen. Zo moet bij het opstellen van een omgevingsplan hier rekening mee worden gehouden. Ook is Het beschermen van de gezondheid is een oogmerk waarmee onder meer regels zijn gesteld over technische bouwkwaliteit in het Besluit bouwwerken leefomgeving en milieubelastende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving. Omgevingsvergunningen voor bouwactiviteiten en milieubelastende activiteiten kunnen wegens strijd met deze regels worden geweigerd. Daarnaast is er in artikel 5.32 van de Omgevingswet de generieke mogelijkheid opgenomen om omgevingsvergunningen, ongeacht de activiteit, te weigeren vanwege bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning zou leiden tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid. De Omgevingswet voorziet dus in de gevraagde mogelijkheid om een omgevingsvergunning te weigeren. Deze bijzondere weigeringsgrond komt op deze manier niet in de huidige wetgeving voor.

  • 7. In het rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep zoönosen, onder voorzitterschap van de heer drs. H.J. (Henk) Bekedam266, worden maatregelen voorgesteld die betrekking hebben op de vestiging van agrarische bedrijven. Biedt de Omgevingswet een basis om die maatregelen door te voeren? Zo ja, op grond van welk voorschrift? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

    Het rapport «Zoönosen in het vizier» geeft onder andere aanbevelingen over het verminderen van de risico’s op zoönosen door op specifieke locaties (b.v. bedrijfs- en dierdichte gebieden of gebieden met een hoger risico in het kader van vogelgriep) te kijken naar de plaatsing van veehouderijen. Deze aanbevelingen worden in verschillende trajecten opgepakt. Op grond van de Omgevingswet kunnen aan vestiging en uitbreiding van veehouderijen beperkingen en verboden worden gesteld in het belang van de volksgezondheid (zie artikel 1.2, eerste en vierde lid, artikel 2.1, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, artikel 4.21, eerste lid, onderdeel b, artikel 4.22, eerste lid, onderdeel b, artikel 5.20, eerste lid, onder b, artikel 5.26, eerste lid, en artikel 5.32 van de Omgevingswet). Dat is het geval als het houden van dieren een risico is voor de gezondheid van mensen in de omgeving. De gezondheid kan op die manier onder andere een rol spelen in het ruimtelijke beleid, waartoe met name het toedelen van functies aan locaties in het omgevingsplan behoort (artikel 4.2), en bij vergunningverlening en het stellen van algemene regels aan activiteiten, zoals het houden van dieren. In antwoord op vraag 6 ga ik nader in op de rol die gezondheid speelt bij vergunningverlening voor milieubelastende activiteiten. Het bredere belang van preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten, inclusief potentiële zoönosen, valt – behoudens het hiervoor gestelde – buiten het toepassingsgebied van de Omgevingswet. De Omgevingswet kan niet worden toegepast omdat het enkele feit dat er een besmettelijke dierzieke heerst die mogelijk een zoönose kan worden, geen concreet risico is voor de gezondheid van omwonenden. Dat betekent dat nu alleen de Wet dieren het primaire wettelijke kader vormt voor preventie- en bestrijdingsmaatregelen. Die wet voorziet niet in een bevoegdheid om vestiging of uitbreiding van bedrijven te verbieden of aan banden te leggen. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in het commissiedebat met de Tweede Kamer over zoönosen en dierziekten van 13 oktober 2022267 aangekondigd alle mogelijke maatregelen in kaart te brengen en uit te werken om nieuwvestiging en uitbreiding van pluimveebedrijven in risicogebieden te kunnen voorkomen, waarbij wordt gekeken naar het omgevingsrecht en naar de Wet dieren. Hierbij wordt ook bezien wat nodig is voor andere vormen van veehouderij en daarmee verband houdende besmettelijke dierziekten en zoönosen.

  • 8. Kunnen op grond van de Omgevingswet vergunningen voor uitbreiding van aantallen geiten per bedrijf worden geweigerd, ondanks de zorgen die er al jaren zijn over de longproblemen die worden gezien bij omwonenden van geitenhouderijen? Zo ja, op grond van welk voorschrift? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

    De regels voor het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning milieubelastende activiteit (mba) zien op het waarborgen van de veiligheid en het beschermen van de gezondheid en het milieu. Een omgevingsvergunning mba kan alleen worden verleend als wordt voldaan aan een aantal criteria. Die criteria staan in paragraaf 8.5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Een van de criteria is dat milieuverontreiniging moet worden voorkomen of zoveel mogelijk beperkt. De aantasting van de gezondheid van de mens maakt expliciet deel uit van het begrip «milieuverontreiniging» (zie bijlage I onder A van het Bkl). Daarmee is verzekerd dat de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit alleen kan worden verleend als is geborgd dat alle passende preventieve maatregelen tegen de aantasting van de gezondheid zijn getroffen. Ook is het in tegenstelling tot nu, mogelijk om de omgevingsvergunning mba te weigeren uit voorzorg vanwege mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid. Dit is geregeld in artikel 5.32 van de Omgevingswet. Dat geldt ook als de uitbreiding zou passen binnen een bestaande omgevingsvergunning mba, maar een omgevingsvergunning voor een andere activiteit benodigd is, zoals een bouwactiviteit.

    Daarnaast kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning wijzigen als dit nodig is voor het treffen van passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid. Als passende preventieve maatregelen niet mogelijk zijn of niet worden getroffen, kan het bevoegd gezag een vergunning intrekken. Zie de artikelen 8.101 en 8.102 van het Bkl. Hierbij kan wel sprake zijn van de plicht tot nadeelcompensatie.

  • 9. Biedt de Omgevingswet bevoegdheden om te voorkomen dat in gebieden met watervogels nieuwe stallen met kippen, eenden of kalkoenen worden gebouwd, ondanks de waarschuwingen van wetenschappers dat dit de kans op vogelgriepuitbraken vergroot? Zo ja, op grond van welk voorschrift? Zo nee, is de regering voornemens om de Omgevingswet op dat punt aan te passen?

    De gemeente kan in het omgevingsplan een gebied aanwijzen waar geen nieuwe stallen mogen worden gebouwd. Dit moet de gemeente dan wel kunnen onderbouwen. Daarbij zal de gemeente de verschillende belangen moeten afwegen. Voor wat betreft de maatregelen om nieuwvestiging en uitbreiding van pluimveebedrijven in risicogebieden te kunnen voorkomen en de toepassing van de Omgevingswet, zie het antwoord op vraag 8.


X Noot
1

De letters ER hebben alleen betrekking op 33 118.

X Noot
2

Samenstelling:

Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Fiers (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), vacant (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA) (ondervoorzitter).

X Noot
3

Samenstelling:

Koffeman (PvdD), Faber-Van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA) (ondervoorzitter), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Vos (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga) (voorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Prins (CDA), vacant (GL), Van der Voort (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA) en N.J.J. van Kesteren (CDA).

X Noot
4

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
5

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL.

X Noot
6

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
7

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL.

X Noot
8

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 5–7.

X Noot
9

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ.

X Noot
10

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EG, p. 2.

X Noot
11

ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395 (het Nevele-arrest).

X Noot
12

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
13

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, p. 5.

X Noot
14

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, p. 7.

X Noot
15

Idem.

X Noot
16

Het gesprek is terug te kijken via deze link: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20221018_iwo_en_ezk_lnv/verslag.

X Noot
17

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ.

X Noot
18

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL.

X Noot
19

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 14.

X Noot
20

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 20.

X Noot
21

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 22.

X Noot
22

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 26–27.

X Noot
23

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4.

X Noot
24

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 3.

X Noot
25

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p. 10.

X Noot
26

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7.

X Noot
27

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p. 16.

X Noot
28

Idem.

X Noot
29

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 3.

X Noot
30

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 3, p. 1.

X Noot
31

Idem.

X Noot
32

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 5–7.

X Noot
33

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7.

X Noot
34

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7, p. 6.

X Noot
35

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7, p. 80.

X Noot
36

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7, p. 81.

X Noot
37

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7, p. 82.

X Noot
38

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7, p. 93.

X Noot
39

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 6.

X Noot
40

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 6, p. 2.

X Noot
41

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 5, p. 1.

X Noot
42

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 9.

X Noot
43

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 9, p. 3.

X Noot
44

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 9, p. 4.

X Noot
45

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 9, p. 5.

X Noot
46

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ.

X Noot
47

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 8.

X Noot
48

Kamerstukken I 2020/21, 33 118 / 34 986, BQ, p. 18.

X Noot
49

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, p. 2.

X Noot
50

Kamerstukken II 2022/23, 32 813, nr. 1107.

X Noot
51

Kamerstukken II 2022/23. 32 813, nr. 1046, TK1107, p. 2.

X Noot
52

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 1.

X Noot
53

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 8.

X Noot
54

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 9.

X Noot
56

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DF, bijlage, p 4.

X Noot
57

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 4.

X Noot
58

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 18.

X Noot
59

Idem.

X Noot
60

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p. 5.

X Noot
61

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 6.

X Noot
62

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 18.

X Noot
63

Brief van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gericht aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gedateerd 1 november 2022, met kenmerk 170790.37U.

X Noot
64

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p 5.

X Noot
65

Idem.

X Noot
66

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p 16.

X Noot
67

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 3, p 2.

X Noot
68

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 1.

X Noot
69

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 3, p 2.

X Noot
70

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, p. 7.

X Noot
71

Idem.

X Noot
72

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 1.

X Noot
73

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL.

X Noot
74

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 27.

X Noot
76

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 29.

X Noot
77

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 29.

X Noot
78

Idem.

X Noot
79

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 6, p. 1.

X Noot
80

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 6, p. 2.

X Noot
81

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 1, p. 1.

X Noot
82

Kamerstukken II 2020/21, 25 295, nr. 1357.

X Noot
83

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
84

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL.

X Noot
85

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlagen 5–7.

X Noot
86

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ.

X Noot
87

Kamerstukken II 2015/16, 33 118 / 33 962, nr. 19.

X Noot
89

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
90

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
91

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
92

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EG, p. 2.

X Noot
93

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
94

Kamerstukken I, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
95

Kamerstukken I, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
96

Kamerstukken I, 33 118 / 34 986, EK, Bijlage 6.

X Noot
97

Kamerstukken I 2021/22, 33 118/34 986, DX

X Noot
98

Kamerstukken I 2021/22, 33 118/34 986, DX

X Noot
99

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 2

X Noot
100

Kamerstukken I, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
101

Kamerstukken I, 2022/2023, 33 118 / 34 986, EL.

X Noot
102

Kamerstukken I, 2022/2023, 33 118 / 34 986, EK., Kamerstukken II 2022/2023, 33 118, nr. 241.

X Noot
103

Kamerstukken I, 2022/2023, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
104

ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395 (het Nevele-arrest).

X Noot
105

Besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en enkele besluiten op grond van de Omgevingswet in verband met jurisprudentie over windturbineparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken), Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 15 juni 2022, nr. IENW/BSK-2022/137206, tot wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer en de Omgevingsregeling in verband met jurisprudentie over windturbineparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken).

X Noot
106

Kamerstukken II 2022/2023, 33 118 / 34 986, nr. 236, vraag 26.

X Noot
107

Kamerstukken I, 2022/2023, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
108

Kamerstukken I, 2022/2023, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
109

Kamerstukken I, 2021/22 33 118 / 34 986, DJ, Kamerstukken II 2021/22 33 118 / 34 986, nr. 220.

X Noot
110

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, Kamerstukken I, 2022/2023, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
111

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
112

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DV.

X Noot
113

Kamerstukken II, 2017/18, 33 118, nr. 98, Bijlage «Definitief BIT-advies voor het programma Digitaal Stelsel Omgevingswet», Kamerstukken II, 2017/18, 34 986, nr. 4

X Noot
114

Kamerstukken I 2018/19, 33 118, AQ.

X Noot
115

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
116

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
117

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, p. 5.

X Noot
118

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK

X Noot
119

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK

X Noot
120

Kamerstukken II 2020/2021, 33 118, nr. 183.

X Noot
121

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
122

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
123

Stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen bestaande uit de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2019, 382) en het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2022, 145) en de Regeling kwaliteitsborging voor het bouwen (Stcrt. 2022, 10958).

X Noot
124

Kamerstukken II 2022/2023, 33 118, nr. 241.

X Noot
125

Stb. 2022, 450.

X Noot
126

Kamerstukken II 2022/23, 33 118, nr. 239.

X Noot
127

Kamerstukken I 2021/22, 32 813, AI.

X Noot
128

Kamerstukken II 2022/2023, 33 118, nr. 241.

X Noot
129

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, EG. Bijlage «Rapportage fase I Indringend Ketentesten Digitaal Stelsel Omgevingswet», Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, Bijlage 4., Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK., Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
130

Het gesprek is terug te kijken via de volgende link: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20221018_iwo_en_ezk_lnv/verslag.

X Noot
131

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ.

X Noot
132

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 2

X Noot
133

De basischeck zorgt ervoor dat er door een leverancier samen met een bevoegd gezag gecontroleerd wordt of de basisfuncties voor het DSO werken.

X Noot
134

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL.

X Noot
135

In de basischeck controleren softwareleveranciers, overheden, koepels van gemeenten, provincies en waterschappen, ingenieursbureaus en het programma Aan de slag met de Omgevingswet samen of de keten werkt zoals gepland. De basischeck is vrijwillig.

X Noot
136

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 20.

X Noot
137

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 22.

X Noot
138

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986 EK, Kamerstukken I 2021/22, 33 118, DC.

X Noot
139

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986 EP.

X Noot
140

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 26-27.

X Noot
141

T02864.

X Noot
142

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4.

X Noot
143

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 3.

X Noot
144

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p. 10.

X Noot
145

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7.

X Noot
146

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p. 16.

X Noot
148

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
149

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p. 16.

X Noot
150

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
153

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 3.

X Noot
154

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 3, p. 1.

X Noot
155

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986 , EG., Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DW., Kamerstukken I 2021/22, 33 118/34 986, DT.

X Noot
156

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
158

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 3, p. 1.

X Noot
159

I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP, Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
160

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
161

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
162

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 5–7.

X Noot
163

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7.

X Noot
164

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7, p. 6.

X Noot
165

Kamerstukken II 2022/2023, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
166

Kamerstukken I 2020/21, 33 118 / 34 986, BZ, Kamerstukken II 2020/21, 33 118, nr. 183.

X Noot
167

Zie vraag 1.3 (pagina 8) en vraag 2.3 (pagina 12). Kamerstukken I 2021/2022, 33 118, DN.

X Noot
168

Kamerstukken I 2020/21, 33 118 / 34 986, BZ, Kamerstukken II 2020/21, 33 118, nr. 183.

X Noot
169

Kamerstukken II 2022/2023, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
170

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7, p. 80.

X Noot
171

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7, p. 81.

X Noot
172

Dit met uitzondering van 29 gemeenten die nu al bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming zijn.

X Noot
173

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7, p. 82.

X Noot
175

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 7, p. 93.

X Noot
176

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK

X Noot
177

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
178

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 6.

X Noot
179

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 6, p. 2.

X Noot
180

Kamerstuknummer I, 2020/21, 35 054 / 34 864, N

X Noot
182

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 5, p. 1.

X Noot
183

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 9.

X Noot
184

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 9, p. 3.

X Noot
185

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 9, p. 4.

X Noot
186

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 9, p. 5.

X Noot
187

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
188

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
189

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ.

X Noot
190

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
191

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 8.

X Noot
192

Kamerstukken I 2020/21, 33 118 / 34 986, BQ, p. 18.

X Noot
193

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, p. 2.

X Noot
194

Kamerstukken II 2019/20, 33 118, nr. 116, Bijlage Beheerovereenkomst Digitaal Stelsel Omgevingswet Landelijke voorziening (2019).

X Noot
195

Kamerstukken II 2022/23, 32 813, nr. 1107.

X Noot
196

Kamerstukken II 2022/23. 32 813, nr. 1046, TK1107, p. 2.

X Noot
197

Stand 21 november 2022.

X Noot
198

Kamerstukken II 2021/2022, 32 813, nr. 1046.

X Noot
199

Kamerstukken I 2021/22, 32 813, AF.

X Noot
201

Een actueel overzicht wordt bijgehouden op: https://iplo.nl/regelgeving/omgevingswet/wijzigingen-omgevingsbesluit-bkl-bal-bbl/.

X Noot
202

Kamerstukken I 2022/23, 36.093, nr. 5, item 7.

X Noot
203

Kamerstukken II 2021/22, 28 325, nr. 239.

X Noot
204

Kamerstukken II 2021/22, 33 037, nr. 456.

X Noot
205

Kamerstukken I 2021/22, 32 813, AF.

X Noot
206

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 200.

X Noot
207

Kamerstukken I 2021/22, 32 813, AI.

X Noot
208

Kamerstukken II 2022/23, 30 196, nr. 801.

X Noot
209

Kamerstukken II 2022/23, 28 325, nr. 244.

X Noot
210

Kamerstukken II 2022/23, 25 834, nr. 189.

X Noot
211

Kamerstukken II 2022/23, 31 409, nr. 368.

X Noot
212

Kamerstukken II 2022/23, 33 118, nr. 239.

X Noot
213

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
214

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
215

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 1.

X Noot
216

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 8.

X Noot
217

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage 2.

X Noot
218

Zie vraag 7.3

X Noot
219

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 9.

X Noot
221

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, EP, Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, EK.

X Noot
222

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DF, bijlage, p 4.

X Noot
223

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 4.

X Noot
224

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118 / 34 986 EK; Kamerstukken I 2022/2023, 33.118 / 34.986 EK, bijlage 2; Kamerstukken I 2022/2023, 33 118 / 34 986 EK, bijlage 3.

X Noot
225

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 18.

X Noot
226

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 18.

X Noot
228

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p. 5.

X Noot
230

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 6.

X Noot
231

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 18.

X Noot
232

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
234

Brief van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en

Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gericht aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

gedateerd 1 november 2022, met kenmerk 170790.37U.

X Noot
235

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p 5.

X Noot
236

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
237

Zie vraag 1.1 (p. 5/6), 1.3 (p. 6/7/8), 1.4 (p. 8/9), 2.1 (p. 9/10), 2.7 (p. 14/15), 7.4 (p. 31/32).

X Noot
238

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p 5.

X Noot
239

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 4, p 16.

X Noot
240

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
241

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 3, p 2.

X Noot
242

Kamerstukken I, 2020/21, 33 118, BK, Kamerstukken II 2020/21, 33 118, nr. 158

X Noot
243

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, CJ., Kamerstukken II 2020/21, 33 118, nr. 193.

X Noot
244

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/ 34 986, EK, bijlage 1. Kamerstukken I 2021/22, 33 118/ 34 986, CP., Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 203., Kamerstukken I 2020/21, 33 118/ 34 986, CF., Kamerstukken II 2020/21, 33 118, nr. 190., Kamerstukken II 2020/21, 33 118, nr. 190.

X Noot
245

Kamerstukken I 2021/2022, 33 118, DN (Antwoord op de vragen van de leden van de PvdA-fractie 30 mei jl. antwoord op vraag 7).

X Noot
246

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 1.

X Noot
247

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 3, p 2.

X Noot
248

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, p. 7.

X Noot
249

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, p. 7.

X Noot
250

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EP.

X Noot
251

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EJ, bijlage, p. 1.

X Noot
252

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL.

X Noot
253

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 27.

X Noot
255

Zie vraag 3.3 (p. 17), vraag 5.1 (p. 22) en vraag 5.2 (p. 22/23).

X Noot
257

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 29.

X Noot
259

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 29.

X Noot
261

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EL, p. 29.

X Noot
262

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 6, p. 1.

X Noot
263

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 6, p. 2.

X Noot
265

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EK, bijlage 1, p. 1.

X Noot
266

Kamerstukken II 2020/21, 25 295, nr. 1357.

X Noot
267

Kamerstukken II 2022/23, 28 286, nr. 1263.

Naar boven